Commission de la Santé publique, de l'Environnement
et du Renouveau de la Société |
Commissie
voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing |
du Mardi 20 décembre 2011 Après-midi ______ |
van Dinsdag 20 december 2011 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.25 uur en voorgezeten door de heer Hans Bonte.
La séance est ouverte à 14.25 heures et présidée par M. Hans Bonte.
01 Vraag van de heer Flor Van Noppen aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "mogelijke belangenvermengingen op het gebied van voedselveiligheid in België" (nr. 8157)
01 Question de M. Flor Van Noppen à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "d'éventuels conflits d'intérêts dans le domaine de la sécurité alimentaire en Belgique" (n° 8157)
01.01 Flor Van Noppen (N-VA): Mevrouw de minister, de cel Contractueel Onderzoek inzake Voedselveiligheid, Sanitair Beleid en Dierenwelzijn van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu stelt jaarlijks aanzienlijke middelen ter beschikking van het wetenschappelijk onderzoek in de sectoren die tot zijn bevoegdheidsdomeinen behoren.
De middelen worden toegekend aan RT-projecten, targeted research, en aan RF-projecten, free research.
Voor de RT-projecten wordt een top-downbenadering gevolgd op basis van gerichte onderzoeksthema’s opgesteld door de FOD-DG4, het FAVV en de beleidscel van de bevoegde ministers, waarop de wetenschappelijke wereld kan inschrijven via het indienen van projectvoorstellen.
Voor de RF-projecten wordt een bottom-upbenadering gevolgd, waarbij de onderzoeksvoorstellen worden ingediend in de vorm van een intentieverklaring ter ondersteuning van het beleid inzake voedselveiligheid, dier- en plantenziekten en bescherming en welzijn van dieren.
De beoordeling gebeurt in twee fasen. De eerste fase bestaat uit een preselectie, die hoofdzakelijk gebeurt op basis van de relevantie voor het beleid van de minister van Volksgezondheid.
Daarna volgt voor de aangehouden voorstellen in een tweede fase een verdere wetenschappelijke beoordeling op basis van volledig uitgewerkte en gedetailleerde projectvoorstellen.
De ontvankelijk verklaarde projecten worden uiteindelijk voorgelegd aan het beoordelingscomité, dat een klassement opstelt in dalende volgorde.
Ten slotte wordt de zogenaamde prioritaire lijst voorgelegd aan de minister, die beslist over de toekenning van de toelagen naargelang van de beschikbare middelen.
Mevrouw de minister, welke systemen zijn, ten eerste, ingebouwd in de beoordelingsprocedure om belangenvermengingen tussen de FOD Volksgezondheid, het FAVV en sommige wetenschappelijke instellingen te voorkomen?
Ten tweede, waarom wordt de samenstelling van het beoordelingscomité niet beperkt tot onpartijdige vertegenwoordigers, aangesteld door de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Conseil interuniversitaire de la Communauté française? Het FAVV en de FOD Volksgezondheid zijn geen onbevoorrechte partners.
Ten derde, welke voorzorgsmaatregelen worden genomen om te voorkomen dat projecten toegekend aan bepaalde onderzoeksinstellingen zoals het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie en het VITO neerkomen op een dubbele subsidiëring van de bestaande en lopende projecten?
Ten vierde, is het verdedigbaar dat hogere ambtenaren van het FAVV ook als auditeur voor BELAC optreden en/of er bestuursfuncties opnemen?
01.02 Minister Sabine Laruelle: De wetenschappelijke instellingen die verbonden zijn aan de betrokken FOD’s zijn niet vertegenwoordigd in het beoordelingscomité, om belangenvermenging bij het uitbrengen van advies over de financieringstoelageaanvragen te vermijden. Noch de FOD Volksgezondheid noch het FAVV kan toelagen ontvangen voor wetenschappelijk onderzoek via de cel Contractueel Onderzoek.
Vertegenwoordigers van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en van de Conseil interuniversitaire de la Communauté française zijn minder goed geplaatst om de beleidsrelevantie van toelagen aan wetenschappelijk onderzoek op het gebied van voedselveiligheid, dierlijke en plantaardige gezondheid en dierenwelzijn te beoordelen. Vandaar dat bij de samenstelling van het beoordelingscomité de belanghebbende overheden – de FOD Volksgezondheid en het FAVV – vertegenwoordigd zijn. Zowel de FOD als het FAVV heeft in sterke mate belang bij het – per definitie – beleidsondersteunend wetenschappelijk onderzoek, dat gefinancierd wordt door de cel Contractueel Onderzoek.
De vertegenwoordigers van de FOD en het FAVV maken deel uit van het beoordelingscomité om de nodige sturing te kunnen geven aan het te financieren onderzoek, met het oog op de noden van het beleid, en om de resultaten te kunnen valoriseren.
De samenstelling van het beoordelingscomité voorziet in een meerderheid van vertegenwoordigers uit het universitaire milieu, namelijk 8, tegenover 6 vertegenwoordigers van de overheid.
Naast het feit dat de meerderheid van het beoordelingscomité bestaat uit vertegenwoordigers van het universitaire milieu, voorkomen de toegepaste regels dat er belangenvermenging is. Zo wordt de ontvankelijkheid van de toelageaanvragen beoordeeld op basis van een aantal criteria.
Toelageaanvragen inzake statutaire, regelmatige of wettelijke opdrachten van de overheidsinstellingen worden niet ontvankelijk verklaard. Verder is iedere promotor verplicht bij de aanvraag aan te geven of hij gelijkaardig onderzoek uitvoert en welke de betoelagende instellingen zijn. Deze informatie wordt in rekening gebracht door het beoordelingscomité tijdens de evaluatieprocedure.
Binnen BELAC zijn er drie structuren waarin de bevoegde overheden vertegenwoordigd zijn: de Nationale Raad voor Accreditatie en Certificatie, de Coördinatiecommissie en het Accreditatiebureau.
De Coördinatiecommissie en het Accreditatiebureau zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van alle betrokken partijen. De benoeming van de leden gebeurt, conform de wetteksten, door de minister van Economie voor de Nationale Raad voor Accreditatie en Certificatie, op voorstel van de minister van Volksgezondheid voor de Coördinatiecommissie of door de Coördinatiecommissie voor het Accreditatiebureau. Gezien de wettelijke verankering van de drie structuren kan hier zeker geen sprake zijn van enige belangenvermenging of onkies optreden.
Wat het optreden van ambtenaren als BELAC-auditeur betreft, die activiteiten worden door de ambtenaren van het FAVV uitgevoerd, na goedkeuring door het directiecomité. Het directiecomité eist van de hogere ambtenaren dat zij geen audits uitvoeren in de sector waar zij betrokken partij zijn, rekening houdend met hun taken en verantwoordelijkheden, om de onpartijdigheid te waarborgen. Die activiteiten worden door de betrokken ambtenaren in hun verlofperiode uitgevoerd. Er moet tevens rekening gehouden worden met het feit dat de aanstelling als auditeur of expert enkel en alleen de bevoegdheid is van het secretariaat van BELAC. Daaruit kan worden afgeleid dat er van belangenvermenging geen sprake kan zijn.
01.03 Flor Van Noppen (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik zal het eerst analyseren. Ik ben er zeker van dat wij hierop nog zullen terugkomen.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Flor Van Noppen aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "de opspoorbaarheid van natuurlijke hormonen" (nr. 8159)
02 Question de M. Flor Van Noppen à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "la détection d'hormones naturelles" (n° 8159)
02.01 Flor Van Noppen (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het federaal voedselagentschap lanceerde in september een uiterst geavanceerde analysetechniek om natuurlijke hormonen bij vee op te sporen.
Via deze techniek kan worden onderzocht of de aanmaak van hormonen via synthetische producten, zogenaamde prohormonen, is gestimuleerd.
De verslagen van de multidisciplinaire hormonencel spreken van een daling in het aantal vastgestelde inbreuken, terwijl het aantal aanwijzingen stijgt. Het gebruik van de prohormonen zou dus wel eens omvangrijker kunnen zijn dan wordt aangenomen.
Het gebruik van prohormonen was tot voor kort in België niet analyseerbaar. Nu is het dus wel analyseerbaar. Het apparaat dat het FAVV daartoe zal gebruiken, betreft een combinatie GC-C-IR-MS. Volgens de gegevens van het FAVV werd het apparaat in 2009 aangekocht voor een bedrag van 411 400 euro.
Ik heb ter zake de hiernavolgende vragen.
Waarom wordt een toestel dat in 2009 is aangekocht, pas vanaf september 2011 in gebruik genomen?
Waren er specifieke opleidingen nodig om die termijn te rechtvaardigen? Indien ja, welke? Waarom werd niet in dergelijke opleidingen voorzien in de periode vóór de aankoop van het toestel?
Het toestel is inmiddels al enkele maanden in gebruik. Zijn er al resultaten bekend?
02.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, de aankoopprocedure voor het toestel is medio 2009 opgestart. Na het volgen van de wettelijke procedure inzake de overheidsopdrachten is het toestel op 26 oktober 2009 effectief gegund aan de firma met de hoogste score. De voorlopige ingebruikname van het toestel is in februari 2010 gebeurd.
Na de ingebruikname zijn er problemen met het toestel opgetreden, waardoor het niet optimaal functioneerde. Die problemen werden opgelost door de leverancier, uiteraard binnen de waarborgclausule. Eind september 2010 was het toestel operationeel.
Vermits het een totaal nieuwe analysemethodiek betrof en de nodige knowhow dus moest worden opgebouwd, was niet enkel een lange opleidingsperiode vereist. Ook dienden de nodige basisgegevens voor een goede werking te worden verzameld.
De opleiding werd, enerzijds, gegeven door de leverancier van het toestel, teneinde met het toestel te kunnen werken, en, anderzijds, door LABERCA, een laboratorium uit Frankrijk waarmee een samenwerkingsconvenant betreffende deze analyses werd gesloten, in verband met de analyses op zich. Dit samenwerkingsconvenant liet een transfer van de knowhow toe, zeker inzake het verzamelen van de basisgegevens, wat de doorlooptijd zeker verkortte.
Het aantal opleidingsdagen, specifiek voor deze techniek, bedroeg in 2009 29 dagen, in 2010 48 dagen en in 2011 tot op heden 15 dagen.
Gezien de initiële problemen met het toestel en de zeer moeilijke analysemethodiek is het dus zeker te verantwoorden dat er een lange periode is tussen het aanschaffen van de apparatuur en de effectieve start van de analyse.
Momenteel werden reeds 35 urinestalen geanalyseerd, die allemaal conform, dus gunstig, waren.
02.03 Flor Van Noppen (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, is er ook een schadevergoeding betaald door de leverancier, aangezien de andere stalen naar Frankrijk moesten worden gestuurd ter analyse omdat het toestel hier defect was?
02.04 Minister Sabine Laruelle: Daarop kan ik geen antwoord geven, maar ik zal het navragen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
03 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "le retour des farines animales" (n° 8171)
03 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het opnieuw gebruiken van diermeel" (nr. 8171)
03.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, je vous félicite pour votre nomination et le maintien de vos compétences.
La Commission européenne était récemment sur le point de réintroduire les farines de viande des non-ruminants dans l'alimentation des porcs et des volailles. L'Europe préfère parler de "protéines animales transformées" (PAT). Il s'agit de sous-produits d'animaux sains pour la consommation humaine, comme les plumes, cuirs, os et viscères. La Commission entend toutefois maintenir l'interdiction de donner des protéines animales à des ruminants, censés se nourrir d'herbe, ou de nourrir un animal avec des protéines issues de sa propre espèce. Il s'agit d'éviter le cannibalisme.
En juillet, le Parlement européen a réclamé des conditions strictes pour toute révision de la législation communautaire. La baisse significative des cas de maladie de la vache folle dans l'Union ne doit pas conduire à une réduction des contrôles, indiquent les parlementaires. Une certaine méfiance subsiste donc.
Les principales organisations professionnelles du secteur agricole et alimentaire, quant à elles, se félicitent de cette hypothèse de réintroduction. Elles précisent qu'elles sont d'accord pour que les farines soient seulement utilisées par des exploitations et unités de transformation sélectionnées afin d'éviter tout abus.
Par contre, en France, l'ANSES (Agence nationale de sécurité sanitaire de l'alimentation, de l'environnement et du travail), dans un communiqué publié le 16 novembre, estime que les conditions d'une utilisation sécurisée ne sont pas réunies. Après avoir passé en revue des études et interrogé les acteurs impliqués dans l'alimentation animale et l'élevage, l'Agence annonce qu'une évolution positive vers une meilleure spécialisation des filières de production a été constatée.
Mais, dans sa conclusion, elle note que la spécialisation des filières par espèces, depuis la collecte des sous-produits animaux servant à la fabrication des PAT jusqu'à la livraison des aliments composés dans les exploitations, demeure incomplète et que les méthodes analytiques de contrôle de l'espèce d'origine des PAT ne sont pas encore pleinement disponibles. L'ANSES estime donc que les conditions permettant une utilisation sécurisée de ces farines animales ne sont pas à ce jour totalement réunies.
La Belgique a-t-elle pris position à ce sujet au sein du Conseil européen ou vis-à-vis de la Commission? Les États membres disposent-ils d'une latitude par rapport à la décision européenne? Enfin, suite à cette position prise par l'agence française, comment la Belgique va-t-elle se positionner dans ce dossier?
Va-t-on changer de position? Où en est la prise de décision? Cela m'intéresserait beaucoup de le savoir.
03.02 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, madame Snoy, la Commission européenne a effectivement proposé récemment la réintroduction de protéines animales transformées dans l'alimentation des animaux de rente sous des conditions très strictes et après avoir pris avis favorable des scientifiques, le niveau élevé de sécurité alimentaire ne pouvant évidemment être diminué.
Cette proposition comprend notamment les règles suivantes. Il ne s'agit que de protéines de non-ruminants, autrement dit surtout porcs et volailles, qui ne peuvent être utilisées que chez des non-ruminants et le cannibalisme est strictement interdit. Autrement dit, s'il s'agit d'une farine issue de porcs, elle ne pourra pas être donnée à des porcs.
Les circuits de production des protéines animales transformées doivent être séparés par espèce de l'abattoir à l'éleveur justement pour pouvoir respecter toutes ces mesures.
Enfin, pour pouvoir utiliser ces protéines, les exploitants devront suivre des règles strictes et ne pourront, par exemple, pas en utiliser en cas d'élevage mixte porcs et volailles ou ruminants pour éviter les contaminations croisées.
La Belgique soutient la proposition européenne qui n'est d'ailleurs remise en cause par aucune partie concernée.
L'Europe est déficitaire en protéines destinées à l'alimentation animale. Nous en avons déjà beaucoup discuté. La production de protéines est trop faible; on ne produit pas assez de protéines végétales. Nous devons donc recourir à l'importation. Or, on sait que plus de 80 % des protéines végétales produites au niveau mondial sont des OGM. Madame Snoy, je sais que vous êtes anti-OGM. À un moment donné, il faut pouvoir choisir … il faut contrôler. Il ne faut pas reproduire les erreurs du passé. Je vous rappelle que les protéines animales sont de bonnes protéines. Ce n'est pas quelque chose de dangereux en soi. Je suis d'accord de dire que c'est dangereux si on ne contrôle pas, si on mélange. C'est immoral et non éthique, si l'on permet le cannibalisme et si on donne des farines animales à un ruminant. Mais, en tant que telle, une protéine animale n'est pas quelque chose de mauvais. Un porc étant omnivore, lui donner des protéines, quelle qu'en soit l'origine, est normal. L'importation de protéines OGM n'est peut-être pas idéale non plus en matière de CO2.
La Belgique insiste toutefois sur la nécessité de contrôler le respect des règles. Promettre des règles et ne pas les contrôler ne sert à rien! Il est donc entre autres nécessaire d'identifier l'espèce animale de laquelle les protéines sont originaires mais, malheureusement, il n'existe pas encore aujourd'hui de méthode d'analyse validée à cet effet.
Les exceptions que peuvent prévoir ou ne pas prévoir les États membres doivent, pour moi, rester limitées.
Les propositions de la Commission européenne n'ont pas encore été validées. Les discussions techniques entre la Commission et les États membres sont en cours. Elles se rapportent principalement aux possibilités de contrôle qu'ont les États membres et à la disponibilité des tests validés. Ils sont prévus pour le printemps 2012.
La Belgique estime que la disponibilité des tests est une condition sine qua non à remplir et, à l'instar d'un grand nombre d'autres États membres, pense de ce fait qu'il est difficile de respecter la date du 1er juillet proposée par la Commission pour introduire les protéines. Bref, nous sommes favorables aux protéines animales, mais avec des conditions très strictes et aussi longtemps qu'aucun test ne permettra de valider l'origine des protéines (soit porcine et, dans ce cas, on ne peut les donner aux porcs), on ne peut avancer.
Dans son avis du 25 octobre 2011, l'ANSES française conclut qu'une séparation du processus de production par espèce animale n'a pas encore été opérée de façon suffisante et que les méthodes d'analyse pour établir l'espèce animale ne sont pas encore entièrement disponibles. Cela rejoint tout à fait la position de la Belgique. C'est pourquoi l'industrie de transformation européenne des sous-produits animaux destinés à la consommation humaine - c'est certainement aussi le cas pour l'industrie belge – prépare actuellement des techniques pour séparer espèce animale par espèce animale.
Bien évidemment, avant toute possibilité en Belgique de produire des protéines animales pour l'alimentation animale, pour les animaux de rente, un contrôle devra être effectué a priori, c'est-à-dire qu'il faudra donner un agrément, être sûr que les unités de production seront bien séparées, etc. Il ne s'agit pas de donner un blanc-seing et d'effectuer les contrôles dix ans plus tard.
La Belgique n'autorisera donc ces entreprises à produire des protéines animales et ne marquera en outre son accord pour un assouplissement de la législation que lorsque les méthodes d'analyse seront disponibles, validées et opérationnelles. À mon avis, on est encore loin du compte. Sur le principe, on en a déjà discuté. Personnellement, je n'ai aucun argument en sa défaveur, mais il faut évidemment retenir les leçons du passé et effectuer des contrôles et, surtout, faire respecter les conditions. Et aujourd'hui, nous ne sommes pas en mesure de les faire respecter, vu que nous n'avons pas de test ad hoc.
03.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse très complète. Effectivement, je prends acte de la prudence de l'État belge par rapport aux systèmes de contrôle et à la question des tests. Si j'ai bien compris, on ne pourrait faire que deux croisements: on donnerait des farines de volaille aux porcs et de la farine de porc aux poulets. C'est la seule chose que l'on puisse faire, si je comprends bien, car les ruminants ne sont pas concernés!
03.04 Sabine Laruelle, ministre: Les ruminants ne sont pas concernés, puisqu'ils sont herbivores par définition! Chez nous, hormis la volaille et les porcs, il n'y a pas grand-chose d'autre.
Eux sont omnivores. Il faudrait croiser: ne pas donner de la viande de volaille aux volailles ni de la viande de porc aux porcs.
03.05 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Donc, cela suppose des filières très imperméables. Je vous avoue que je ne suis pas très rassurée. On a beaucoup parlé des filières de protéines végétales importées et d'OGM. À l'époque, les fabricants d'aliments destinés aux animaux avaient attiré l'attention sur le fait qu'il était impossible de séparer ces deux méthodes pour des raisons de coût.
Cela nécessitera une plus grande disponibilité chez les contrôleurs de l'AFSCA.
03.06 Sabine Laruelle, ministre: (…) Ce n'est pas un problème.
03.07 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Heureusement qu'on prolonge. En revanche, je ne vois pas en quoi cela va aider le budget de l'État. C'est l'évolution d'un système de production alimentaire qui est vicié à la base. Vous dites qu'on manque de protéines pour les animaux, alors je suggère qu'on produise des protéines végétales européennes pour restaurer les équilibres!
03.08 Sabine Laruelle, ministre: (…) Mais ils ne sont pas seulement herbivores. Il est donc normal de donner ces protéines aux porcs.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
04 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'utilisation par la Belgique du métham sodium" (n° 8173)
04 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het gebruik van metam-natrium in België" (nr. 8173)
04.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, le metam sodium est un pesticide dont la presse s’est fait l’écho à la suite d’un rapport publié par l’Agence PAN Europe. Il s’agit d’un biocide à large spectre qui est déjà interdit dans certains pays membres de l’Union européenne. Ce produit de désinfection du sol ayant des propriétés nématicides, fongicides et herbicides est utilisé pour lutter contre les cryptogames du sol et les nématodes.
Il semble que la Belgique, comme 14 autres pays européens, continue à utiliser ce pesticide, pourtant interdit et suspecté d’être cancérigène et toxique pour la reproduction et le développement. La législation européenne permet des dérogations lorsque aucun produit alternatif n’est disponible. C’est sous ce couvert que notre pays continue à utiliser cette substance. On aurait utilisé, en 2010, 127 000 kilos de metam sodium.
Selon le ministre Lutgen, des initiatives sont entreprises pour la recherche de techniques alternatives particulièrement en Flandre, où son utilisation fortement liée à l’horticulture en serres monospécifiques est nettement plus importante qu’en Wallonie. L’utilisation wallonne aurait chuté d’environ 30 %.
Ce qui est inquiétant, c’est que l’EFSA observe que des adultes vivant sous le vent d’un lieu où a lieu une injection de metam sodium dans le sol dépassent leur limite de sécurité en 5 heures et les enfants, plus vulnérables, dépassent la dose maximale en une seule heure. Ne faut-il donc pas s’inquiéter davantage de cette utilisation sur notre territoire et prendre les mesures qui s’imposent en interdisant purement et simplement l’usage de ce pesticide, en le soustrayant à cette clause suspensive de la directive européenne?
04.02 Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, chère collègue, contrairement à l’impression que vous donnez avec votre question, cette substance fait actuellement l’objet d’une procédure d’agréation au niveau européen, procédure qui est actuellement en phase finale.
La substance active metam sodium a fait l’objet d’une évaluation scientifique afin de déterminer si une utilisation sûre était possible dans le cadre des bonnes pratiques agricoles. Des études récentes d’exposition au metam sodium en plein champ et en serre ont démontré que le seuil de tolérance n’était pas dépassé par l’opérateur et que l’utilisation de cette substance ne s’avérait pas préoccupante pour la santé humaine. Les résultats présentés dans le rapport du PAN ont été scrupuleusement analysés. Il en ressort que ce rapport ne contenait aucun élément qui ne soit déjà connu ou évalué par les experts européens.
Chaque substance est évaluée en fonction des risques, mais bien sûr aussi des bienfaits, qu’elle génère. Tout produit phytopharmaceutique présente bien évidemment un certain degré de toxicité - sinon on ne l’utiliserait pas – et doit être utilisé de manière raisonnable, avec précaution, en suivant le mode d’application précis.
Compte tenu des éléments ci-dessus, en l’état des connaissances actuelles, l’EFSA a conclu que les risques pour l’applicateur, le travailleur et les personnes à proximité, ainsi que les résidents, pouvaient être considérés comme acceptables, à condition bien évidemment que tous les moyens d’atténuation des risques nécessaires soient mis en œuvre afin de limiter toute exposition intempestive.
Je vous rejoins: tout produit, même la bouillie bordelaise chère à votre cœur, utilisé pour détruire une mauvaise herbe, un champignon ou un insecte est toxique. Si ce n’était pas toxique, on ne l’utiliserait pas; son objectif étant de tuer ces organismes vivants.
04.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Je n’ai rien inventé! Cet avertissement vient de la US Environmental Protection Agency, qui semble avoir décrété que cette substance était cancérigène et toxique pour la reproduction et le développement.
Pour ma part, je suis très étonnée de ce que vous me dites. Il apparaît donc que ce produit était interdit et qu’il y a actuellement une nouvelle procédure d’agrément. Comment cela se fait-il?
04.04 Sabine Laruelle, ministre: Tant qu’il n’est pas agréé, il est interdit. Vous avez certainement raison sur ce point.
04.05 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Donc, on l’utilisait. Je suis étonnée de la réponse de Mme la ministre. Si on l’utilisait, c’est qu’il avait bénéficié d’une autorisation, qu’il était en voie d’interdiction, avec des dérogations. Et maintenant, vous me dites qu’il y a une nouvelle procédure et que l’on aurait décidé, finalement, que ce n’était pas dangereux.
04.06 Sabine Laruelle, ministre: Je n’ai pas dit cela, madame. Ne trafiquez pas mes paroles!
04.07 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Mais je suppose que s’il y a une nouvelle procédure d’agréation qui est en voie de finalisation, c’est qu’on va en sens contraire. Je m’en étonne. Je vais me renseigner à ce sujet. Et je regrette qu’on ne soit pas sur la voie de la recherche d’alternatives, plutôt que d’exposer encore à la fois les professionnels et les riverains à des risques pour la santé.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
05 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur "l'utilisation du Roundup" (n° 8175)
05 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Middenstand, Kmo's, Zelfstandigen en Landbouw over "het gebruik van Roundup" (nr. 8175)
05.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, je voudrais exprimer mon étonnement. J'avais déposé cette question auprès du ministre Magnette à l'époque où il était ministre de l'Environnement et il l'avait renvoyée vers vous. Or il s'agit bien ici de l'utilisation du Roundup par les particuliers. Je croyais que vous étiez compétente uniquement pour les pesticides utilisés par les professionnels. Je ne sais pas ce qu'il en est dans le nouveau gouvernement. Répondez-vous également aux questions qui concernent les pesticides pour les particuliers?
05.02 Sabine Laruelle, ministre: Je réponds à toutes les questions que l'on me donne. Je souhaite qu'aucun parlementaire n'ait une question sans réponse.
05.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): C'est bien!
M. Magnette aurait pu me donner la réponse au nom de la ministre de la Santé publique. Je me suis vigoureusement étonnée de ce transfert. Si vous avez préparé une réponse à cette question, je serais heureuse de l'entendre.
Il s'agit de la position prise par les Pays-Bas. La Deuxième Chambre législative des Pays-Bas vient d'adopter une motion visant à interdire la vente du Roundup aux consommateurs qui ne l'utilisent pas à des fins économiques. Il s'agit donc bien d'une utilisation par les particuliers ou les communes pour le désherbage des parcs et jardins. Cette décision émane d'une série de rapports scientifiques qui confirment la dangerosité du glyphosate, la substance active utilisée dans le Roundup.
Un rapport de Greenpeace, entre autres, établit l'existence de liens entre l'utilisation de glyphosate et des problèmes de santé. Il relève encore son impact désastreux sur l'environnement, notamment pour les organismes aquatiques.
Le plus connu des herbicides contenant du glyphosate est le Roundup, mais le glyphosate est aussi vendu sous d'autres dénominations.
Madame la ministre, étant donné l'évolution des connaissances scientifiques et des initiatives politiques à ce sujet, la Belgique pourrait-elle adopter la même attitude? Sinon, quelles mesures préconisez-vous pour réduire les risques liés à cet usage?
05.04 Sabine Laruelle, ministre: Madame Snoy, les Pays-Bas sont encore loin d'interdire l'utilisation du glyphosate par des non-commerciaux. Il est vrai que la Deuxième Chambre a adopté une motion dans laquelle elle demande au gouvernement de décider d'interdire les pesticides contenant du glyphosate à destination des particuliers. Les autorités néerlandaises compétentes sont en train d'évaluer la possibilité de donner suite à cette requête.
Cette évaluation a lieu au niveau européen. Une interdiction irait à l'encontre de la réglementation européenne actuellement en vigueur. Néanmoins, si les Pays-Bas prenaient cette mesure, celle-ci devrait se baser uniquement sur des conditions nationales bien précises. Vu qu'il s'agit de propriétés intrinsèques à la substance active du glyphosate, ces conditions semblent difficilement définissables.
La motion de la Deuxième Chambre s'est appuyée sur un rapport de Greenpeace relatif au glyphosate. Cependant, ce document doit être examiné par les autorités européennes. Ce sera bientôt le cas dans le contexte du renouvellement de l'agréation de cette substance active. Par ailleurs, reconnaissons que plusieurs données disponibles ne figurent pas dans le rapport mais sont en possession de l'autorité chargée de l'évaluation au niveau européen, l'EFSA. Bien entendu, la Belgique suivra attentivement cette procédure de renouvellement.
05.05 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie de vos réponses. Il est difficile pour un État membre d'interdire quelque chose qui est autorisé par l'Europe. En revanche, il peut définir des conditions de vente à destination des particuliers.
05.06 Sabine Laruelle, ministre: Cela ne me semble pas si évident, vu que l'agréation est une compétence européenne.
05.07 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): S'agissant de la Belgique, j'ai déposé une proposition de loi qui est en discussion. Elle vise à réguler la vente aux particuliers et à remplacer les conditions qui prévalent actuellement.
05.08 Sabine Laruelle, ministre: Nous sommes en train de finaliser les législations pour avoir deux types d'agréation (usages professionnels et non professionnels), avec un renforcement des conditions pour les non-professionnels, avec des agréations de vendeur, etc.
Si l'on dit aux professionnels de mettre 3 grammes à l'hectare, s'ils en font 50, ils savent ce que c'est. Mais si pour votre jardin, on vous dit que c'est un demi-dé à coudre, vous risquez d'en mettre 5 en espérant être plus efficace. Il y a vraiment des choses à faire et il faut avoir une approche différenciée. Je vous rejoins totalement sur ce point.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Reinilde Van Moer aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "acrylamide in voeding" (nr. 8199)
06 Question de Mme Reinilde Van Moer à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la présence d'acrylamide dans la nourriture" (n° 8199)
06.01 Reinilde Van Moer (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik houd eraan u eerst proficiat te wensen met uw nieuwe aanstelling als minister. Ik heb gezien dat u uw taak nog altijd vol passie en vol engagement voortzet. Ik denk dat we nog interessante commissievergaderingen zullen hebben.
Ik kom nu tot mijn vraag.
De stof acrylamide wordt op natuurlijke wijze gevormd bij verhitting van bepaalde levensmiddelen in een waterarm milieu, zoals bij bakken, roosteren en frituren. Bij overconsumptie kan die stof mogelijk een carcinogeen karakter hebben.
Het FAVV voert sinds 2004 analyses uit op producten die gevoelig zijn voor vorming van acrylamide, zoals frieten, chips en, zoals ik in een vorige commissievergadering hoorde, ook koekjes. Indien er een te hoge concentratie acrylamide wordt gevonden, stuurt het FAVV een brief naar de operator met een verwijzing naar een toolbox, toegankelijk via de website van de DG SANCO van de Europese Comissie, met maatregelen om de vorming van acrylamide te beperken.
Mevrouw de minister, daarover heb ik de volgende vragen.
Hoe vaak is de alarmgrens al overschreden en heeft het FAVV aan de operator de desbetreffende brief gestuurd?
Wordt er verder gevolg aan gegeven, naast het sturen van de brief met doorverwijzing naar de toolbox van de Europese Commissie?
Heeft Europa zeggenschap bij een significante overschrijding van de drempel?
06.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van Moer, vanaf de ontdekking van acrylamide in voeding in 2002 hebben het FAVV en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu intens contact gehad met de diverse sectoren om de problematiek aan te pakken. Ook op Europees niveau vond een dergelijk overleg plaats, wat uiteindelijk geleid heeft tot de ontwikkeling van de toolbox door de levensmiddelensector.
In de nabije toekomst wordt door de FOD en het FAVV in een nieuw overleg met de sectoren voorzien om de geleverde inspanningen aangaande het terugdringen van acrylamide te bespreken.
Voor het verschijnen van de Europese aanbevelingen inzake onderzoeken naar de acrylamidegehalten in levensmiddelen in 2011, werd een richtwaarde van 1 000 microgram per kilogram gehanteerd.
Overschrijding van die richtwaarde gaf aanleiding tot het versturen van een tiental brieven aan Belgische operatoren.
In sommige gevallen werden bezoeken ter plaatse verricht door het FAVV. Door de inspanningen van de operatoren is de laatste jaren de situatie verbeterd en waren er minder overschrijdingen van de richtwaarden.
Vanaf 2011 worden de richtwaarden uit de hierboven vermelde aanbeveling gebruikt. Zoals reeds vermeld in mijn vorig antwoord op uw vraag van 21 september jongstleden, geven die nu aanleiding tot een enquête om de implementatie van de toolbox te evalueren. Er zijn tot nu toe drie enquêtes uitgevoerd.
Het FAVV communiceert de resultaten van het monitoringprogramma aan de FOD. Deze zullen nuttig zijn in de discussies met de Europese Commissie over eventuele normen of aanpassingen van de huidige richtwaarden.
Op Europees niveau bestaan er momenteel geen normen voor acrylamide. De lidstaten hebben dus de volledige bevoegdheid. Momenteel wordt zowel op Europees als nationaal niveau de nadruk gelegd op maatregelen om acrylamidevorming terug te dringen, wat niet altijd evident is. Aanpassingen aan de procesparameters voor het beperken van acrylamidevorming kunnen immers een impact hebben op de kwaliteit van de voedingsmiddelen. Ik denk bijvoorbeeld aan de achteruitgang van de organoleptische eigenschappen. Dat is bijvoorbeeld het geval voor producten zoals cichorei en koffie.
06.03 Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de minister, ik heb onthouden dat er een evaluatie van de toolbox aan de gang is en dat er nieuw overleg gepland is.
06.04 Minister Sabine Laruelle: Er werden drie enquêtes georganiseerd. Op Europees niveau bestaat er geen richtwaarde. (…)
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Francken is niet aanwezig.
(…): (…)
De voorzitter: Dan gaan we ervan uit dat zijn vraag nr. 8000 is uitgesteld. Ook de vragen van mevrouw Smeyers worden op haar verzoek uitgesteld.
- mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Asiel, Immigratie en Maatschappelijke Integratie, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de verdere zoektocht naar opvangplaatsen voor asielzoekers" (nr. 8080)
- mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Asiel, Immigratie en Maatschappelijke Integratie, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de verdere zoektocht naar opvangplaatsen voor asielzoekers" (nr. 8081)
- mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Asiel, Immigratie en Maatschappelijke Integratie, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "het spreidingsplan voor asielzoekers" (nr. 8084)
- mevrouw Rita De Bont aan de staatssecretaris voor Asiel, Immigratie en Maatschappelijke Integratie, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de huidige stand van zaken met betrekking tot de opvang van asielzoekers" (nr. 8177)
- mevrouw Karin Temmerman aan de staatssecretaris voor Asiel, Immigratie en Maatschappelijke Integratie, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de opvang van asielzoekers en het spreidingsplan voor de materiële hulp" (nr. 8292)
- mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Asiel, Immigratie en Maatschappelijke Integratie, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de opvang van asielzoekers" (nr. 8320)
- Mme Sarah Smeyers à la secrétaire d'État à l'Asile, à l'Immigration et à l'Intégration sociale, adjointe à la ministre de la Justice, sur "la poursuite des recherches d'hébergements pour les demandeurs d'asile" (n° 8080)
- Mme Sarah Smeyers à la secrétaire d'État à l'Asile, à l'Immigration et à l'Intégration sociale, adjointe à la ministre de la Justice, sur "la poursuite des recherches d'hébergements pour les demandeurs d'asile." (n° 8081)
- Mme Sarah Smeyers à la secrétaire d'État à l'Asile, à l'Immigration et à l'Intégration sociale, adjointe à la ministre de la Justice, sur "le plan de répartition des demandeurs d'asile" (n° 8084)
- Mme Rita De Bont à la secrétaire d'État à l'Asile, à l'Immigration et à l'Intégration sociale, adjointe à la ministre de la Justice, sur "la situation actuelle en ce qui concerne l'accueil des demandeurs d'asile" (n° 8177)
- Mme Karin Temmerman à la secrétaire d'État à l'Asile, à l'Immigration et à l'Intégration sociale, adjointe à la ministre de la Justice, sur "l'accueil des demandeurs d'asile et le plan de répartition en aide matérielle" (n° 8292)
- Mme Zoé Genot à la secrétaire d'État à l'Asile, à l'Immigration et à l'Intégration sociale, adjointe à la ministre de la Justice, sur "l'accueil des demandeurs d'asile" (n° 8320)
07.01 Rita De Bont (VB): Mijnheer de voorzitter, zoals ik al zei tegen de staatssecretaris, deze vraag is eigenlijk gebaseerd op een schriftelijke vraag die al een tijd geleden, tijdens het zomerreces, werd ingediend.
Op 12 augustus werd een moeder met drie kinderen in Brussel overgebracht naar de spoeddienst van het UMC Sint-Pieter omdat er geen plaats was bij Fedasil. Mijn vraag was toen of men weet had van andere gevallen waarin men asielzoekers moest overbrengen naar de spoeddienst van hospitalen. Ik heb dit aangevuld met de vraag of er momenteel nog asielzoekers ten onrechte verblijven in hospitalen of op hun spoeddiensten, zonder enige medische reden.
Ik wilde mijn vraag uitbreiden naar de algemene situatie, toen staatssecretaris De Block in functie trad, om te kunnen nagaan in welke mate zij uiteindelijk, na jaren, een doorbraak zou kunnen bewerkstelligen. In die zin heb ik redelijk wat cijfers opgevraagd. Ik wil mijn vraag stellen en de staatssecretaris mag die beantwoorden, maar zij mag mij de cijfers ook overhandigen, als zij dat verkiest.
Ik wilde dus weten of er nog asielzoekers in hospitalen verblijven, en tegelijk had ik graag geweten of er momenteel nog asielzoekers in hotelkamers worden opgevangen. Zo ja, over hoeveel personen gaat het?
Hoeveel asielzoekers zijn er momenteel ondergebracht in de noodopvang? Hoeveel plaatsen zijn daar nog beschikbaar? Hoelang blijven die plaatsen nog beschikbaar? Moeten er nog bijkomende plaatsen in de noodopvang worden gezocht om te voorkomen dat mensen in de huidige winterse omstandigheden de nacht op straat moeten doorbrengen of om te vermijden dat zij worden opgevangen in centra voor daklozen? Die plaatsen zijn momenteel immers nodig om daklozen op te vangen. Zijn er momenteel voldoende plaatsen in de noodopvang?
Wat is de huidige bezettingsgraad van Fedasil?
Hoelang duurt een gemiddeld verblijf in de centra momenteel?
Hoeveel reguliere plaatsen worden er momenteel ingenomen door afgewezen asielzoekers die een vrijwillige terugkeer overwegen ingevolge de nieuwe wetgeving die werd goedgekeurd?
Bevinden er zich thans asielzoekers in de centra die reeds een tweede keer werden afgewezen? Hoeveel zijn er dat? Hoelang verblijven zij al in de huidige opvangcentra?
Dat is een hele reeks vragen; ik wacht af of de staatssecretaris ze mondeling zal beantwoorden of dat ze de cijfers zal overhandigen.
De voorzitter: Als men een vraag stelt, is het altijd een raadsel wat het antwoord zal zijn.
07.02 Rita De Bont (VB): Natuurlijk, anders stelt men de vraag niet.
07.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je souhaite la bienvenue à la nouvelle secrétaire d'État. Elle hérite malheureusement d'un dossier qui a été bien mal géré depuis de nombreuses années.
Il y a eu une réforme de l'accueil des demandeurs d'asile en 2006 et dès 2007, alors que c'était une année historiquement basse en termes d'arrivées de demandeurs d'asile (aux alentours de 11 000), les premières familles ont été mises à la rue, sans qu'un accueil ne leur soit offert. Depuis lors, des places ont été créées mais, malheureusement, de manière totalement insuffisante.
Madame la secrétaire d'État, vous héritez donc d'une situation dans laquelle, chaque jour, des familles, des enfants sont mis à la rue, sans ressource, sans accompagnement. Ce n'est pas la faute de Fedasil mais c'est la faute des politiques qui n'ont pas pris de décision et qui obligent Fedasil à envoyer ces gens à la rue. Pourtant, ils ont légalement droit à l'accueil, puisque ce sont des demandeurs d'asile, des mineurs étrangers non accompagnés et des familles avec enfants.
Le récent accord de gouvernement prévoit un plan de répartition dans les communes pour sortir de la crise de l'accueil. Si l'on s'en tient à un plan de répartition basé sur l'accueil matériel, on sait que cela prendra beaucoup de temps avant que toutes ces places ne soient créées. C'est une bonne décision, mais elle n'aura pas d'effet immédiat. Il faut donc, d'urgence, ouvrir des hébergements supplémentaires pour éviter une crise humanitaire. Toutes les personnes qui ont droit à l'accueil doivent pouvoir disposer d'un endroit où dormir et d'un accompagnement adapté, y compris celles qui se sont vu refuser une place d'accueil par le passé et qui errent dans les rues depuis plusieurs mois.
Des ONG se sont rassemblées pour créer une structure nommée SOS Accueil. Je parle de 11.11.11, Médecins du Monde, Oxfam, Caritas, Ciré, le Convivial, l'Unicef, Vluchtelingen Netwerk. On est un peu honteux de voir que des ONG, qui d'habitude aident le tiers-monde, sont obligées d'ouvrir des structures pour essayer d'assurer le strict minimum pour ceux qui se retrouvent sans accueil.
Madame la secrétaire d'État, combien de demandeurs d'asile ont-ils été laissés à la rue pour les mois de septembre à décembre? On parle de 5 000 personnes depuis le début de l'année. Combien d'enfants mineurs ont-ils été laissés à la rue? Quelles mesures allez-vous prendre à court terme pour régler l'accueil et l'hébergement de tous les demandeurs d'asile cet hiver? Quel est l'agenda de la mise en œuvre du plan de répartition dans les communes?
07.04 Staatssecretaris Maggie De Block: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Bont, mevrouw Genot, ik begrijp dat u nieuwsgierig bent. U hebt lang moeten wachten op een nieuwe regering, iedereen heeft lang moeten wachten, ik ook. Ik begrijp dat u nu informeert naar de stand van zaken.
De vragen zijn enigszins verschillend en ik begin met de vragen van mevrouw De Bont.
Fedasil verwijst in geen enkel geval niet-toegewezen asielzoekers door naar ziekenhuizen, gewoon om die mensen daar op te vangen. In het geval dat u aanhaalt, moest de politie deze familie waarschijnlijk begeleiden naar het ziekenhuis omdat een van de familieleden medische verzorging nodig had. Er was ook sprake van een vrouw met kinderen die bijna aan het bevallen was; waarschijnlijk moest het dus wel snel gaan.
De enige personen die nog in de hotels verblijven zijn minderjarigen die zich als niet-begeleide minderjarige aanmelden, maar voor wie er een leeftijdstwijfel bestaat. Momenteel zijn er dat nog 103, terwijl het er vorige maand 126 waren; het cijfer daalt dus. Zij worden daar tijdelijk opgevangen, zolang het nodig is om de leeftijdstest uit te voeren en te controleren of zij werkelijk minderjarig zijn. Deze procedure werd dankzij een goede samenwerking tussen de dienst Voogdij van de FOD Justitie, de ziekenhuizen en Fedasil ingekort. Thans wordt deze procedure in één week afgerond. Op termijn is het dus de bedoeling om ook de niet-begeleide minderjarigen uit de hotels te kunnen halen.
Momenteel worden er 2 250 personen opgevangen in de noodopvangcentra. In totaal zitten ongeveer 23 000 personen in heel het opvangnetwerk. De noodopvangcentra zijn centra bestemd om de nieuwkomers te helpen opvangen, alvorens hen door te verwijzen naar een andere opvangstructuur die meer geschikte begeleiding biedt. De noodopvang waarmee hier rekening gehouden wordt, is die van Bastogne, Gembloux, Houthalen-Helchteren, Weelde, Samusocial, het Klein Kasteeltje transit en de hotels. De noodopvangcentra worden, net zoals de rest van het opvangwerk, uiteraard maximaal gebruikt, rekening houdend met de beschikbare plaatsen.
Indien u vaststelt dat er nog beschikbare plaatsen zijn, komt dit omdat het om een momentopname gaat. Dit geeft bij de uitstroom uit de opvangstructuren soms een dalcijfer. Elke dag vertrekken er bewoners, hetzij in het kader van interne transfers binnen het netwerk, bijvoorbeeld tussen de noodopvang en de reguliere opvang, hetzij buiten het netwerk. De vrijgekomen plaatsen worden dus voor korte tijd beschikbare plaatsen, maar ze worden, zo werd mij gezegd, meestal, of zelfs altijd, dezelfde dag nog ingevuld en toegewezen aan nieuwkomers die zich bij de dispatching melden.
Het is normaal dat er beschikbare plaatsen zijn, als wij rekening houden met het feit dat het gaat om een dynamisch proces binnen het opvangnetwerk. Dat wil niet zeggen dat het opvangnetwerk overbezet is. Fedasil stelt alles in het werk om elke plaats optimaal te gebruiken.
De huidige bezettingsgraad bedraagt momenteel 96 %, wat men omschrijft als de bruto bezettingsgraad. Dat wil absoluut niet zeggen dat 4 % van de opvangcapaciteit vrij is en dat het opvangnetwerk niet verzadigd is. De overige plaatsen zijn plaatsen die geschorst of gereserveerd zijn voor bijvoorbeeld een interne transfer binnen het netwerk. De echt beschikbare plaatsen worden, zoals gezegd, toegekend aan de nieuwkomers die zich die dag op de dispatching melden. Indien wij het aantal personen vergelijken met de reguliere opvangcapaciteit van het opvangnetwerk, dan is de reële bezettingsgraad 110 %. Er is dus overal overcapaciteit. Dat geeft een beter beeld van de situatie van de overbezetting. Zonder noodopvang zou het onmogelijk zijn om alle personen op te vangen.
Op basis van een analyse van de diensten van Fedasil blijkt dat de gemiddelde verblijfsduur ongeveer dertien maanden bedraagt. Mevrouw De Bont, in het regeerakkoord hebt u gelezen dat het onze bedoeling is om deze procedure tot zes maanden in te korten. Dat is een heel ambitieuze doelstelling en ik weet niet op voorhand of wij die zullen bereiken. Wij zijn alleszins aan het vergaderen teneinde die procedure te veranderen. Daarvoor zullen alle bevoegde diensten en alle administraties moeten samenwerken. Het is een ketting. Elk stuk moet worden ingekort. De flux tussen de stukken moet goed verlopen, want anders krijgt men, zoals ze in het Frans zeggen, un bouchon.
De database van Fedasil laat momenteel niet toe om binnen de groep van uitgeprocedeerde personen die op het punt staan het opvangnetwerk te verlaten, de groep die vrijwillige terugkeer overweegt te onderscheiden. Zij worden daarin begeleid. Volgens de aangepaste wet krijgen zij dertig dagen om daarover te beslissen. Sensibiliseren en begeleiden bij de vrijwillige terugkeer zijn zeer belangrijke aspecten die in de opvangcentra worden opgevolgd. De opvolging gebeurt trouwens ruim voor de asielzoeker is uitgeprocedeerd.
De database van Fedasil laat ook nog niet toe om binnen de groep van personen die nog wordt opgevangen maar al is uitgeprocedeerd, het aantal asielaanvragen te kennen dat voordien werd ingediend. Daarvoor dient het wachtregister. De uitgeprocedeerde bewoners verblijven nog steeds in het opvangnetwerk binnen het kader van wat uitdrukkelijk in de wet is voorzien, hetzij binnen de termijn voorzien om de opvangstructuur te verlaten, hetzij in een uitzonderlijk geval van verlengingen.
Ik zal eveneens de informatie-uitwisseling tussen de asielinstanties, DVZ en Fedasil, met respect voor de privacy van de betrokken personen, optimaliseren via een integratie van beide databanken. Zoals bij het kruisen van andere databanken moeten wij ons ook hier aan de privacywetgeving houden.
Madame Genot, j'ai déjà rencontré les membres des ONG. Ils m'avaient demandé un rendez-vous avant-hier et je les ai reçus hier. Je leur ai dit que j'appréciais leur initiative et eux-mêmes m'ont dit qu'il s'agissait d'un acte de colère car le gouvernement n'a rien fait ces trois dernières années. Ce n'est pas tout à fait correct mais il est vrai qu'il y a trop de gens dans les rues ou dans les parcs.
Fedasil a dû prendre les décisions de non-désignation suivantes au cours des derniers mois: en septembre, 847 personnes; en octobre, 1 069 personnes; en novembre, 89 personnes et en décembre - jusqu'au 16 -, 191 personnes. Les statistiques à propos de l'âge de ces personnes ne sont pas disponibles mais vous avez les chiffres.
Dès aujourd'hui, un nouveau centre d'accueil a ouvert ses portes. Il est situé à Ans et est géré par la Croix-Rouge, partenaire de Fedasil. Ce centre d'accueil offrira une capacité de 300 places, capacité qui sera atteinte de manière graduelle au cours des prochaines semaines. Il s'agit d'un centre d'accueil structurel, c'est-à-dire qu'il ne relève pas de l'accueil d'urgence.
En plus du centre d'accueil d'Ans, une extension importante a également débuté au centre d'accueil de Bierset. Sa capacité d'accueil doit en effet passer de 450 à 600 places au cours du mois de décembre, soit 150 places supplémentaires, et atteindre 750 places au mois de janvier.
Avec ces deux centres d'accueil, nous disposerons de 600 places supplémentaires. Par ailleurs, nous continuons d'étudier la faisabilité d'autres pistes à brève échéance. Je crois qu'il est très important de préciser que l'accord de gouvernement parle d'un plan de répartition en aide matérielle. Vous évoquez dans votre question "un plan de répartition" sans préciser qu'il s'agit d'un plan de répartition en aide matérielle, ce qui est très différent.
Les modalités pratiques de ce plan doivent en effet être élaborées. Une première chose à faire est d'actualiser les quotas du plan de répartition, ce qui devrait être possible dans le courant du mois de janvier 2012. Ensuite, une communication à l'attention des communes concernées sera lancée.
Comme prévu par l'accord du gouvernement, je privilégierai les créations de places d'accueil sur une base volontaire.
07.05 Rita De Bont (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik zeg “mevrouw de staatssecretaris”, maar ik had liever “mevrouw de minister” gezegd. Er was immers een minister voor Asiel en Migratie gevraagd. Het gaat hier immers om een belangrijk dossier waarvoor dringend een oplossing moet worden gevonden. Ik heb het dan niet alleen over de asielopvang. Veel problemen vinden hun oorsprong in het aanzuigeffect, ten gevolge van een veel te laks uitwijsbeleid dat in het verleden is gevoerd. Het is dus wel goed dat u deze twee materies kunt combineren, maar dan wel als staatssecretaris.
Ik vind het jammer dat u momenteel geen antwoord op mijn twee laatste vragen kunt geven. Ik vind dat die belangrijk zijn om het effect van de nieuwe initiatieven en de nieuwe wetgeving met betrekking tot de vrijwillige terugkeer te kunnen beoordelen, maar u zegt dat u zult zorgen voor een koppeling van de databanken, zodat u daarop een betere kijk krijgt.
Wij hebben nu een stand van zaken aan het begin van de legislatuur. Ik wens u veel succes met deze niet al te gemakkelijke materie.
07.06 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, Mme la secrétaire d'État a rappelé son ambition de diminuer le temps de la procédure d'asile, ce qui est une bonne chose.
Nous avons toujours soutenu les mesures visant à améliorer la qualité de la procédure d'asile et l'engagement de personnel supplémentaire en vue d'accélérer le traitement des données. En effet, 13 mois, c'est une moyenne, mais il faut savoir que certaines personnes doivent attendre deux ans, voire plus. La mesure me semble donc bonne, mais elle ne résoudra pas l'urgence.
Madame la secrétaire d'État, vous avez parlé de 600 places supplémentaires. Ce nombre est largement insuffisant. En effet, rien que ces derniers mois, plus de 2 000 personnes ont été laissées dans la rue. Les 600 places que vous avez évoquées ne permettront donc pas d'accueillir l'ensemble de ces personnes, sans parler de celles qui arriveront encore. On reste donc dans une situation d'urgence qui atteint un niveau critique.
Vous avez dit que vous ne pouviez pas apporter de réponse quant au nombre d'enfants qui se sont retrouvés dehors. Ce genre de réponse est très commode. J'ai du mal à croire que Fedasil ne dispose pas de ces statistiques. Si c'est réellement le cas, il est urgent qu'il se renseigne à ce sujet. En effet, on voit tous les jours des gens devant Fedasil repartir avec des poussettes et atterrir dans la gare d'à côté. Ce sont donc les Bruxellois qui doivent gérer cette situation. Ce genre de solution est pratique et facile, mais c'est, humainement, totalement insatisfaisant.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Aangezien mevrouw Smeyers en mevrouw Temmerman niet aanwezig kunnen zijn, worden hun vragen uitgesteld.
08 Vraag van mevrouw Rita De Bont aan de staatssecretaris voor Asiel, Immigratie en Maatschappelijke Integratie, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de bezetting van de asielcentra" (nr. 8176)
08 Question de Mme Rita De Bont à la secrétaire d'État à l'Asile, à l'Immigration et à l'Intégration sociale, adjointe à la ministre de la Justice, sur "l'occupation des centres d'asile" (n° 8176)
08.01 Rita De Bont (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, een ander probleem waarmee u te maken hebt, is waarschijnlijk het personeel van de asielcentra, dat de werkdruk niet meer aankan en al is overgegaan tot stakingen. In hun communicatie met de buitenwereld werd volgens mevrouw Fanny François soms gegoocheld met cijfers. In het asielopvangcentrum van Kapellen zouden volgens de vakbonden op 28 november 417 asielzoekers zijn opgevangen, terwijl er slechts plaats was voor 180 asielzoekers. Volgens mevrouw François was de oorspronkelijke capaciteit 425 en zou er dus plaats genoeg zijn geweest.
Ten eerste, wat wordt bedoeld met de oorspronkelijke capaciteit? Is er een verschil tussen de oorspronkelijke capaciteit en de huidige capaciteit? Hoeveel asielzoekers kunnen er nu worden opgevangen in Kapellen?
Ten tweede, bestaat er een zelfde spraakverwarring of discrepantie in cijfers voor andere asielcentra? Zou in andere opvangcentra de opvangcapaciteit vandaag ook lager zijn dan de oorspronkelijke capaciteit? Wat is de reden daarvan? Worden de asielzoekers vandaag luxueuzer of met meer ruimte opgevangen dan vroeger?
Ten derde, wat is de maximale bezettingsgraad van de diverse opvangcentra? Dat is misschien een herhaling, want die vraag hebt u al beantwoord. Zijn er nog uitbreidingsmogelijkheden? Hoeveel opvangplaatsen komt men te kort? Ik denk dat u die vragen al hebt beantwoord bij mijn vorige vraag.
De voorzitter: Voor die vragen wordt dan verwezen naar het antwoord van daarstraks.
08.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Bont, met oorspronkelijke capaciteit wordt de capaciteit bedoeld zoals vastgelegd door de Ministerraad. In het verleden besliste de Ministerraad in Kapellen een capaciteit van 450 opvangplaatsen toe te wijzen. Die werd door Fedasil gewijzigd naar 424 omwille van normen inzake brandveiligheid. Er moet immers ook rekening worden gehouden met de brandveiligheid. De brandweer was enkel bereid garant te staan voor 424 opvangplaatsen.
Eigenlijk is dus het omgekeerde gebeurd: 180 plaatsen zijn zeker niet opgedreven tot 424. Integendeel, 450 plaatsen zijn door Fedasil zelf gereduceerd tot 424. De opvangcapaciteit in de andere opvangcentra is niet lager dan de oorspronkelijke capaciteit. Integendeel, in de meeste centra werd die capaciteit reeds binnen de bestaande mogelijkheden verhoogd.
Aldus kom ik tot de inhoud van de vorige vraag. Ik zei daarin dat het gaat om 110 % van de normale opvangcapaciteit, met name door personen die ’s morgens weggaan en anderen die ’s avonds in de plaats komen.
08.03 Rita De Bont (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik heb niet gezegd dat men de capaciteit heeft vermeerderd van 180 naar 424. Men zal ze verminderd hebben naar 180, want de vakbonden zeggen dat er vandaag maar plaats is voor 180 personen. Dat is dus niet waar, er zijn eigenlijk meer plaatsen?
08.04 Staatssecretaris Maggie De Block: Er zijn 424 plaatsen.
08.05 Rita De Bont (VB): Dan was de bezettingsgraad niet overschreden. Er zijn vandaag 424 plaatsen. Er is dus een foutieve communicatie van de vakbonden geweest. De capaciteit was iets verminderd omwille van brandveiligheid, maar er zijn dus nog altijd 424 plaatsen.
Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Reinilde Van Moer aan de staatssecretaris voor Asiel, Immigratie en Maatschappelijke Integratie, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de werking van het Sociaal Verwarmingsfonds" (nr. 8200)
09 Question de Mme Reinilde Van Moer à la secrétaire d'État à l'Asile, à l'Immigration et à l'Intégration sociale, adjointe à la ministre de la Justice, sur "le fonctionnement du Fonds Social Chauffage" (n° 8200)
09.01 Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de staatssecretaris, ik heb het al informeel gedaan, maar ik wens u nog eens formeel proficiat te wensen met uw benoeming tot staatssecretaris. We kennen u al van vroeger. Dus we weten welk vlees we in de kuip hebben.
Het Sociaal Verwarmingsfonds helpt bij de betaling van de verwarmingsfactuur van personen die zich in een moeilijke financiële situatie bevinden. Het is een uitvoerend initiatief van de overheid, de OCMW’s en de petroleumsector. Het fonds wordt gestijfd via een solidariteitsbijdrage op alle olieproducten die bestemd zijn voor verwarming. Het Sociaal Verwarmingsfonds komt enkel tussen voor huisbrandolie, lamppetroleum type C en bulkpropaangas. Daarnaast moet de aanvrager behoren tot een van de volgende categorieën: personen met recht op een verhoogde verzekeringstegemoetkoming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, personen met een laag inkomen of personen met schuldoverlast. De steun moet aangevraagd worden bij het OCMW. Dat controleert of aan de voorwaarden is voldaan. Hoe hoog de toelage uiteindelijk is, hangt af van de brandstofsoort, de prijs per liter en de categorie waartoe de aanvrager behoort. Het blijkt dat dit jaar meer en meer mensen een toelage aanvragen, ook gezinnen uit hogere klassen. Dat is grotendeels te wijten aan de gestegen stookolieprijs.
Indien één persoon uit een gezin aan de opgelegde voorwaarden voldoet, zou dat volstaan om de steun te ontvangen van het Sociaal Verwarmingsfonds? Kunt u dat bevestigen?
09.02 Staatssecretaris Maggie De Block: Mevrouw Van Moer, de verwarmingstoelage wordt geregeld in de artikelen 249 en volgende van de programmawet van 22 december 2008. In artikel 250, vierde lid van de wet wordt duidelijk vermeld dat per verwarmingsperiode slechts één verwarmingstoelage wordt toegekend voor een zelfde huishouden. In de definities van artikel 249 van de wet wordt het huishouden omschreven als “de personen die in dezelfde gezinswoning hun hoofdverblijfplaats hebben”, wat men noemt onder één dak wonen. De verschillende categorieën van huishoudens waaraan een verwarmingstoelage kan worden toegekend, worden opgesomd in artikel 251 van dezelfde wet. Bij elke categorie is er sprake van een analyse van het huishouden. Het volstaat dan ook niet dat een persoon uit het huishouden voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden. Het geheel van het huishouden moet voldoen aan die voorwaarden, vooraleer men tot toekenning kan overgaan.
Ik heb hier de meest recente rondzendbrief van 1 september 2011 met de nieuwe bedragen. Het gaat hier dus om de situatie “onder een dak wonen”. Voor aanvragen ingediend vanaf 1 september 2011, mag het jaarlijks belastbaar bruto-inkomen van het huishouden het bedrag van 15 782,42 euro niet overschrijden, verhoogd met 2 921 euro per persoon ten laste. Het inkomen van de personen die daar wonen en die een inkomen hebben, wordt bijgeteld bij het geheel van het huishoudelijk inkomen. Dat is trouwens altijd zo bij de OCMW-wetgeving.
Ik zal u dat bezorgen.
09.03 Reinilde Van Moer (N-VA): Dat is inderdaad een probleem. Ik hoor u de omschrijving “onder een dak wonen” gebruiken. Uit een vorige job weet ik dat dat een heel discutabele omschrijving is. Soms woont men onder een dak, maar heeft men een eigen inkomen.
09.04 Staatssecretaris Maggie De Block: Men moet deel uitmaken van een huishouden, want als men in een appartement woont, woont men ook onder een dak.
09.05 Reinilde Van Moer (N-VA): Uit mijn vorige job weet ik dat mensen beweren wel op een bepaalde plaats te wonen, maar zeggen hun eigen huishouden te voeren. Ik begrijp wat u bedoelt met de term “onder een dak”.
Ik hoor dat OCMW’s soms vermoeden dat er nog andere inkomsten zijn, maar dat zij niet kunnen verbaliseren.
09.06 Staatssecretaris Maggie De Block: Er bestaat een artikel 262, dat wel in een sanctie voorziet.
09.07 Reinilde Van Moer (N-VA): Ook wanneer het gaat om kapitalen, naast onroerende voorheffing?
De voorzitter: Het OCMW kan inkomens en vermogens onderzoeken. Wat men ook kan doen – dit was een van de knelpunten in de stedelijke gebieden –, is nagaan of er daadwerkelijk een samenwoning is of niet.
In het voorbeeld dat u geeft, mevrouw Van Moer, van iemand die zegt daar wel te wonen maar geen deel van het huishouden uit te maken, gaat het eigenlijk om onderverhuring, ook al is het voor nul euro.
Het omgekeerde gebeurt echter veel meer, vrees ik, namelijk personen die doen alsof ze er niet wonen, maar die er in werkelijkheid wel wonen. Daarom is de wetgeving aangepast: sinds september is de Sociale Inspectie bevoegd om huiscontroles te doen op het vlak van OCMW-wetgeving.
09.08 Reinilde
Van Moer (N-VA): (zonder micro)
De voorzitter: Als het onderverhuring is, is dat een inkomen voor degene die verhuurt.
09.09 Reinilde Van Moer (N-VA): Dan moet men dat aangeven. Dan is het geen huishouden meer.
09.10 Staatssecretaris Maggie De Block: Het is wel een inkomen dat men genereert.
09.11 Reinilde Van Moer (N-VA): Mijnheer de voorzitter, het is inderdaad belangrijk dat alle kleine sluipwegen om toch die toelage te verkrijgen, serieus onderzocht worden, want ik heb het vermoeden dat er hier en daar nog sluipwegen ongecontroleerd blijven.
09.12 Staatssecretaris Maggie De Block: De OCMW’s hebben nu toegang tot de Kruispuntbank om gevallen van sociale fraude op te sporen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15:40 uur.
La réunion publique de commission est levée à 15:40 heures.