Commission des Relations extérieures

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen

 

du

 

Mardi 20 décembre 2011

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 20 december 2011

 

Voormiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 9.34 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.

De vergadering wordt geopend om 9.34 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.

 

01 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de toegang van meisjes tot onderwijs in de Belgische partnerlanden" (nr. 8103)

01 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "l'accès des filles à l'enseignement dans les pays partenaires de la Belgique" (n° 8103)

 

01.01  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, op 17 november 2011 berichtte De Standaard dat meisjes in Pakistan onvoldoende toegang krijgen tot het onderwijs. Klaslokalen werden vernield door moslimextremisten van de taliban, die vinden dat meisjes geen onderwijs mogen krijgen. Onderwijs voor kinderen, ongeacht het geslacht, is nochtans een basisbeginsel in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. De opgesomde rechten in het verdrag gelden voor alle kinderen onder 18 jaar en zonder discriminatie van geslacht.

 

Inspanningen van donoren hebben hun effect inzake meisjesonderwijs in ontwikkelingslanden alvast niet gemist. Cijfers tonen aan dat de toegang voor meisjes tot lager onderwijs er de voorbije decennia sterk op vooruit is gegaan. Desondanks blijven meisjes een kwetsbare groep in ontwikkelingslanden. Er blijven immers grote verschillen bestaan tussen regio’s. Bovendien zijn meisjes vaak het slachtoffer van seksueel geweld op school of worden ze om sociologische redenen vaker gediscrimineerd dan jongens. In Pakistan spelen ook religieuze motieven.

 

Hoe schat u de situatie van het onderwijs voor meisjes bij de Belgische partnerlanden in? Zijn er nog belangrijke verschillen tussen de regio’s? Zo ja, wat zijn volgens u de oorzaken?

 

Zal België er in de toekomst nog meer op hameren om onderwijs voor meisjes in de Indicatieve Samenwerkingsprogramma’s op te nemen?

 

Zal de Belgische strategienota voor onderwijs en vorming op termijn worden herzien? Zo ja, wanneer mogen we dat verwachten? Worden hierin specifieke hoofdstukken gewijd aan onderwijs voor meisjes?

 

Welke inspanningen heeft de Belgische Ontwikkelingssamenwerking geleverd om de toegang tot en de situatie van meisjes in het onderwijs in de partnerlanden te verbeteren?

 

01.02 Minister Paul Magnette: De algemene toegang tot het lager onderwijs in het merendeel van de landen in het zuidelijk halfrond is een feit aan het worden, maar toch. Van de 75 miljoen kinderen die wereldwijd niet naar school gaan, leven er 35 miljoen in Subsaharaans Afrika.

 

In die regio zijn het de grote en de fragiele staten, die het slecht doen. Van de Belgische partnerlanden springt RDC in het oog, met naar schatting nog 5 miljoen kinderen uit die leeftijdsgroep, die niet naar de basisschool gaan.

 

Het aantal meisjes dat school loopt in verhouding tot de jongens, de genderpariteit, is zeker verbeterd.

 

De MDG 3 betreffende de eliminatie van het genderverschil in het onderwijs op alle niveaus tegen 2015 zal niet gehaald worden. De belemmeringen die meisjes ondervinden in hun onderwijsmogelijkheden, zijn vooral economisch, maar worden nog versterkt door tradities zoals gedwongen of vroegtijdige huwelijken, voorkeur voor kinderen van het mannelijk geslacht en verplichtingen in het huishouden, het veld of de kinderoppas.

 

Ook op school zelf vormen het gebrek aan hygiëne, alsook allerlei vormen van geweld en onderdrukking een probleem. Dikwijls houden schoolleerplannen en handboeken ook seksistische en gendergebonden stereotypen in stand.

 

De verbetering in genderpariteit is te danken aan de verbetering van de infrastructuur, bijvoorbeeld op het vlak van aparte sanitaire voorzieningen, de aanwerving van vrouwelijke leerkrachten – een positief rolmodel – en de invoering van curricula die aandacht schenken aan een positieve benadering van genderkwesties.

 

De cijfers zowel van analfabetisme als van de genderkloof in het analfabetisme zijn hallucinant. Zo kan in Marokko amper 45 % van de vrouwen boven 15 jaar lezen en schrijven, bij de mannen 65 %. Ook Niger, Mali en Benin scoren zeer slecht.

 

Sinds de wet op de internationale samenwerking van 1999 is gender een transversaal thema. In elk project en in elk programma, waaronder de Indicatieve Samenwerkingsprogramma’s, is gender een belangrijk thema zowel bij de voorbereiding, de identificatie, de formulering, de implementatie als de evaluatie.

 

De DGOS heeft een ontwerp van nieuwe strategienota voor de sector. Het aspect gender maakt integraal deel uit van die nota. De strategienota zal na de vereiste adviezen aan de nieuwe regering ter goedkeuring worden voorgelegd.

 

Eerst en vooral zijn wij lid van en ondersteunen wij het globaal Partnership for Education, een internationaal initiatief om kwaliteitsvol basisonderwijs te waarborgen in de armste landen.

 

Het bestaan van een gender gap in het lager onderwijs is een van de criteria voor financiering in de gesteunde landen. De Belgische bijdrage werd opgetrokken tot 6 miljoen euro. Het bestaan van een gender gap is ook een van de motieven voor de selectie van onderwijs in onze directe bilaterale samenwerking.

 

Een vrij recente beslissing ter zake is de ondersteuning van secundair onderwijs in Oeganda, wat zal toelaten het succes van universeel basisonderwijs te bestendigen op het niveau van het middelbaar onderwijs, waar nu veel meer meisjes afvallen dan in het lager onderwijs.

 

Inzake hoger onderwijs wijs ik u op onze proactieve houding in de uitreiking van beurzen, waarbij we de minimumquota van beurzen voorbehouden voor vrouwelijke studenten, hebben opgetrokken tot 50 %.

 

01.03  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoorden.

 

Ik kijk alvast uit naar het beleid dat u zult voeren om de situatie van meisjes en kinderen in die landen te verbeteren. Het is belangrijk goed overleg te voeren met de ngo’s die zich hiervoor inzetten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de boekhouding van 11.11.11" (nr. 8142)

02 Question de M. Peter Logghe au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la comptabilité de l'organisation 11.11.11" (n° 8142)

 

02.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, Joods Actueel, een tijdschrift dat een vrij grote oplage kent in Vlaanderen, meldt dat een deel van de boekhouding van 11.11.11 onbetrouwbaar is. De organisatie 11.11.11, die de grootste is op het vlak van ontwikkelingssamenwerking, is zeer geïrriteerd door de melding en overweegt om een klacht neer te leggen tegen het joodse blad.

 

Mijnheer de minister, de feiten zijn natuurlijk niet min. De bedrijfsrevisor zelf plaatste een voorbehoud bij de jaarrekening omdat de boekhouding van de landenkantoren in Congo, Peru, de Filippijnen en Burundi niet zijn opgenomen. Volgens de revisor zou dit reeds jaren het geval zijn, omdat de boekhoudkundige regels in die landen anders zijn en een samenvoeging enorm veel geld zou kosten. 11.11.11 heeft het op dat vlak zelf over een kostprijs van ongeveer 100 000 euro.

 

Ten eerste, wat is hiervan waar? Is het juist dat de bedrijfsrevisor een voorbehoud heeft gemaakt inzake de boekhouding van 11.11.11?

 

Ten tweede, als het zo zou zijn dat de boekhouding van de landenkantoren in Congo, Peru, de Filippijnen en Burundi niet is opgenomen, op welke manier gebeurt dan de controle op de uitgaven die ter plaatse zijn gebeurd en over welke sommen gaat het?

 

Ten derde, het probleem zou blijkbaar reeds langer bestaan. Hoelang wordt dit probleem ondertussen reeds aangekaart en liggen er oplossingen in het verschiet?

 

Ten vierde, wat is het bestedingsbedrag van de landenkantoren van 11.11.11 in Congo, Peru, de Filippijnen en Burundi?

 

Ten vijfde en ten slotte, 11.11.11 repliceert en zegt dat de boekhoudkundige regels anders zijn in de betrokken landen. Op welke manier zijn ze anders, voor zover u daarop een antwoord kunt geven? Is het juist dat de samenvoeging van die rekeningen minstens 100 000 euro zou kosten? Dat lijkt mij toch wel een vrij hoog bedrag om gewoon een aantal boekhoudkundige cijfers bijeen te krijgen. Hoe doen andere ontwikkelingsorganisaties dat dan? Hoe lost men dit op in het buitenland?

 

02.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, de bedrijfsrevisor deed een verklaring met voorbehoud bij de jaarrekening van de organisatie. De balans en jaarrekening van de verschillende landenkantoren worden immers niet vervat in de jaarrekening van de vereniging, omdat ze elk hun eigen boekhouding hebben.

 

Er moet worden opgemerkt dat het programma 2008-2010 van de ngo nog voorwerp moet uitmaken van een controle door de administratie. Deze past binnen het geplande kader van controles op driejarige programma’s waarvan de eindrapporten op 30 juni 2011 werden ingediend, en zal begin 2012 worden uitgevoerd.

 

Pas na afsluiting van de controle zal de administratie de realisatiegraad van het programma en de kwaliteit van het beheer ervan kunnen beoordelen. Concreet kan wel al worden verduidelijkt dat de landenkantoren door de vereniging in het kader van hun werking als afzonderlijke entiteiten met een gescheiden boekhouding worden beschouwd.

 

Net als alle ngo’s dient 11.11.11 door toepassing van haar procedures van interne controle redelijke zekerheid te krijgen over de correctheid van de boekhouding van de landenkantoren. In haar verantwoording naar de administratie dient de ngo alle uitgaven weer te geven, ook die komende uit de boekhouding van de landenkantoren. De administratie baseert zich in het kader van haar controles vervolgens op die rapportering.

 

Ook in 2008 en 2009 werd een gelijkaardig voorbehoud geformuleerd. Voordien was een andere regelgeving van toepassing. Het bestedingsbedrag van de verschillende kantoren in 2010 is voor de DRC 154 000 euro, voor Peru 133 000 euro, voor de Filippijnen 127 000 en voor Burundi 160 000 euro.

 

De boekhouding in het buitenland wordt gevoerd volgens de van toepassing zijnde regels van nationaal recht die mogelijk niet volledig gelijklopen met de in België geldende regels. Zoals gezegd dient de vereniging in België door de toepassing van haar procedures van interne controle redelijke zekerheid te krijgen over de correctheid van de gevoerde boekhouding van haar landenkantoren.

 

02.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord.

 

Ik onthoud dat het voorbehoud al een aantal jaren wordt geformuleerd en dat er niet onmiddellijk een oplossing is.

 

Ik neem nota van het feit dat de uitgevoerde controle door de administratie begin 2012 rond zal zijn. Ik zal u binnen een aantal maanden nog eens ondervragen over hoe dit allemaal is verlopen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "holebirechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking" (nr. 8236)

03 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "les droits des lesbigays dans la coopération au développement belge" (n° 8236)

 

03.01  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Hillary Clinton, heeft tijdens een toespraak bekendgemaakt dat verdere Amerikaanse ontwikkelingshulp aan landen zal afhangen van de wijze waarop die landen omgaan met de rechten en vrijheden van holebi’s. President Obama heeft aan alle Amerikaanse ambassadeurs de instructies gegeven om te vechten tegen het criminaliseren van homoseksuelen.

 

Ook België kan een voortrekkersrol spelen in de strijd tegen criminalisering van homoseksualiteit. Een van de sectorale prioriteiten van de Belgische ontwikkelingssamenwerking is de eerbied voor de menselijke waardigheid, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Ook in de Belgische regeerakkoorden werden de rechten van holebi’s uitdrukkelijk vermeld. De rechten en vrijheden van holebi’s dienen daarom ook in de Belgische ontwikkelingssamenwerking een grote prioriteit te krijgen.

 

In Oeganda werd enkele maanden geleden een wetsvoorstel om homoseksualiteit strenger te bestraffen, van de agenda gehaald door grote internationale druk. Dat bewijst dat internationale druk wel degelijk kan werken en dus positieve, maar bescheiden gevolgen kan hebben voor de rechten en vrijheden van holebi’s.

 

In het regeerakkoord, dat werd goedgekeurd door de huidige regering, staat vermeld dat de Belgische regering er alles zal aan doen om homofobie te bestrijden en discriminaties op basis van seksuele geaardheid uit de wereld te bannen. Bent u bereid om effectief de daad bij het woord te voegen en ontwikkelingshulp afhankelijk te maken van het respecteren van fundamentele rechten en vrijheden van holebi’s? Zullen de situaties van holebi’s worden besproken tijdens de onderhandelingen over de nieuwe Indicatieve Samenwerkingsprogramma's of ISP’s met de Belgische partnerlanden?

 

03.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw De Meulemeester, Oeganda is een van de 18 partnerlanden van de Belgische gouvernementele ontwikkelingssamenwerking, zoals bepaald door de wet van mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking. De lijst van de partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking wordt vastgelegd in een door de Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

 

De wet bepaalt in artikel 3 – ik citeer: “De Belgische internationale samenwerking draagt bij tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en versterking van de democratie en van de rechtsstaat, met inbegrip van het principe van goed bestuur, alsook tot het respecteren van de menselijke waardigheid, de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden met een bijzondere aandacht voor het bestrijden van elke vorm van discriminatie omwille van sociale, etnische, religieuze en levensbeschouwelijke redenen, dan wel op basis van het geslacht.”

 

In artikel 6 wordt – en ik citeer: “het voeren door de overheden van het partnerland van een politiek ter wegwerking van discriminaties en van een beleid gericht op gelijke kansen” als een van de criteria genoemd om als partnerland van de directe bilaterale samenwerking te worden gekozen.

 

Ik hecht veel belang aan het respect voor de mensenrechten en de menselijke waardigheid. Discriminatie op basis van seksuele geaardheid is dan ook onaanvaardbaar. Er moet een politieke dialoog worden gevoerd met overheden van de partnerlanden om hen te wijzen op het belang van het respect voor de fundamentele menselijke vrijheden. De mensenrechten vormen een onderliggende voorwaarde in onze algemene samenwerkingsakkoorden met alle partnerlanden. Dat wordt ook herhaald in de meerjarige Indicatieve Samenwerkingsprogramma’s.

 

Wij constateren dat de situatie op het vlak van homorechten problematisch is in verschillende Afrikaanse en in het bijzonder Oost-Afrikaanse landen. Het zware taboe en de onder de bevolking wijd verspreide heel bijzondere opvattingen hierover worden nog versterkt door de boodschappen van veelal Amerikaanse evangelische kerken in de regio. Dat maakt het bijzonder moeilijk voor de donorlanden om de kwestie publiek aan te kaarten. Het wordt echter in diverse bilaterale contacten ter sprake gebracht.

 

Om effectief te zijn moet een en ander ook gebeuren in samenwerking met andere donoren. Het kan worden opgenomen in de diagnose die we opstellen ter voorbereiding van het nieuwe programma, het eigenlijke ISP, bijvoorbeeld via rechtstreekse financiering van lokale organisaties. Specifiek voor Oeganda komen die onderliggende voorwaarden bovendien al expliciet aan bod in een memorandum of understanding ten opzichte van een joint budget support framework, het kader voor overleg met de andere donoren in Oeganda, een programma waartoe België toetrad.

 

België neemt in Oeganda ook actief deel aan het overleg van de partners voor Democracy and Governance Group en aan de lokale werkgroep mensenrechten waar onder andere ook de problematiek werd besproken.

 

03.03  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Ik denk dat het inderdaad van belang is dat we onze partnerlanden zeer duidelijk maken dat de universele mensenrechten niet enkel in de westerse wereld, maar zeker ook in Afrika moeten worden nageleefd. Er zou, net zoals de Amerikaanse overheid benadrukt, een duidelijk engagement moeten zijn van donoren om delen van ontwikkelingssamenwerking te laten afhangen van de bereidheid van partnerlanden om culturele en lichamelijke vrijheden en seksuele minderheden te eerbiedigen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de nieuwe aanpak van de Europese Commissie" (nr. 8237)

04 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la nouvelle approche suivie par la Commission européenne" (n° 8237)

 

04.01  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 7 december 2011 maakte EU-commissaris Andris Piebalgs, bevoegd voor Ontwikkelingssamenwerking, bekend dat de Europese Commissie haar plan van aanpak voor de ontwikkelingssamenwerking vanaf 2014 zal herzien.

 

Dit betekent dat landen die zelf voldoende voor hun eigen ontwikkeling kunnen instaan geen bilaterale ontwikkelingssteun meer zullen krijgen. Op die manier zal de Europese Commissie haar ontwikkelingsbeleid kunnen toespitsen op landen die meer behoefte aan steun hebben.

 

De nieuwe aanpak van de Europese Commissie heeft gevolgen voor 17 landen die in de categorie van de hogere middeninkomenslanden vallen en 2 landen met een bbp, hoger dan 1 % van het mondiale bbp. Onder deze 19 betrokken landen vallen ook 2 Belgische partnerlanden, namelijk Peru en Ecuador.

 

Voor Peru loopt het huidig Indicatief Samenwerkingsprogramma met een portefeuille van 40 miljoen af in 2013. In dit programma zijn twee prioritaire interventiesectoren vastgelegd, namelijk gezondheidszorg en duurzame economische ontwikkeling.

 

Het samenwerkingsprogramma met Ecuador liep af in 2010, maar een nieuw programma staat nog niet online op de webstek van Buitenlandse Zaken.

 

Graag wens ik u hierover volgende vragen te stellen.

 

De Europese Commissie wil een aantal partnerlanden duidelijk schrappen om tot meer effectiviteit te komen. In het huidige regeerakkoord staat hierover echter nog niets vermeld, terwijl het duidelijk is dat de tendens tot geografische inperking zich wel doorzet. Hoe staat de Belgische regering hiertegenover? Zijn er intenties om het aantal partnerlanden te schrappen? Zo ja, welke?

 

Zal deze beslissing van de Commissie gevolgen hebben voor de toekomstige Belgische bilaterale ontwikkelingssamenwerking met Peru en Ecuador?

 

Wat is de reden waarom een nieuw samenwerkingsprogramma tussen België en Ecuador nog niet online staat?

 

04.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Meulemeester, met haar mededeling van 13 oktober “Increasing the impact of EU Development Policy: an Agenda for Change” wil de Europese Commissie de krachtlijnen van het Europese ontwikkelingsbeleid actualiseren en aanpassen aan de nieuwe institutionele context van de Europese Unie met het Verdrag van Lissabon en aan de evoluties in de internationale ontwikkelingsagenda.

 

Een van de voornaamste aanbevelingen is om een onderscheid te maken tussen partnerschappen en hulpmodaliteiten met het oog op het ontwikkelingsniveau van de betreffende landen.

 

De Commissie beveelt een grotere grafische concentratie aan van de Europese hulp ten voordele van de meest hulpbehoevende landen zoals in Sub-Sahara-Afrika. De geografische programmatie van ontwikkelingshulp in de vorm van giften zou voor een aantal landen met een gemiddeld inkomen stoppen. Deze landen zouden immers zelf voor een billijke herverdeling van de vruchten van hun economische groei moeten kunnen instaan.

 

Deze nieuwe krachtlijnen worden in het kader van de voorbereiding van de Europese begroting 2014-2020 vertaald in voorstellen voor aanpassingen aan de financiële instrumenten van de Europese Unie zoals het geografische Development Co-operation Instrument. Deze voorstellen werden op 7 december door de Europese Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement voorgelegd.

 

Wat houden de Commissievoorstellen in?

 

Negentien landen met een gemiddeld inkomen uit de lagere en hogere tranche zouden niet meer in aanmerking kunnen komen voor het geografische DCI. Deze landen zouden kunnen genieten van andere partnerschapvormen zoals commerciële partnerschappen, technische assistentie, kennisoverdracht enzovoort, en in aanmerking komen voor het thematische DCI, waaraan een nieuwe budgetlijn zal worden toegevoegd, namelijk voor global public goods en challenges. Deze landen hebben immers een directe relevantie voor het aanpakken van wereldwijde uitdagingen inzake klimaat, biodiversiteit, veiligheid enzovoort.

 

Onder hen vindt men Ecuador en Peru, twee partnerlanden van België, en daarnaast gaat het ook om Argentinië, Brazilië, Chili, China, Colombia, Costa Rica, Kazachstan, India, Indonesië, Iran, Maleisië, de Malediven, Mexico, Panama, Thailand, Venezuela en Uruguay.

 

Die voorstellen moeten nog door de Raad en door het Europees Parlement besproken worden. België zal in de Raad pleiten voor de toepassing van duidelijke richtsnoeren in verband met differentiatie en dus vragen naar duidelijke criteria voor graduatie. Men moet niet vergeten dat graduatie een normaal proces is dat toont dat ontwikkelingsinspanningen vruchten afwerpen. Die graduatie moet echter vergezeld worden van duidelijke regels, gebaseerd op de context van een bepaald land en een stevige analyse van zijn economie.

 

België zal ook pleiten voor voorspelbare hulpallocaties. De dialoog daarover met de betrokken landen zal eveneens belangrijk zijn.

 

Het debat over differentiatie leeft bij alle donoren, niet alleen bij die van de Europese Unie. Het is dus duidelijk dat ook België, net als de andere Europese lidstaten, die reflectie zal moeten maken. Dat zal gebeuren in dialoog met de betrokken partnerlanden en rekening houdend met de voorspelbaarheid en de coherentie van onze actie. Dat staat nog niet op onze agenda vandaag, in het bijzonder voor Ecuador en Peru waar onze samenwerking voor een tijd verdergaat.

 

Het voorstel van de Europese Commissie om zich met de klassieke bilaterale hulp uit Peru en Ecuador terug te trekken en op een andere basis een nieuw partnerschap te overwegen, zou niet alleen effect kunnen hebben op de bilaterale samenwerking met België, maar ook op de andere lidstaten van de Europese Unie, in die mate dat de leegte die door de Europese Commissie wordt gelaten gedeeltelijk door hen gecompenseerd zou moeten worden om de samenhang, de complementariteit en de voorspelbaarheid van de samenwerking in Ecuador niet te schaden.

 

Wat uw laatste vraag aangaat, wegens de vertragingen bij de uitvoering van het indicatief samenwerkingsprogramma 2007-2010 werd tot nu toe geen nieuw samenwerkingsprogramma met Ecuador afgesloten.

 

04.03  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, ik wijs er graag op dat bijvoorbeeld Nederland het aantal partnerlanden heeft teruggebracht van 33 naar 15, teneinde meer duidelijke impact te hebben voor de ontwikkeling in de partnerlanden.

 

In de millenniumdoelstellingen staat uitdrukkelijk vermeld dat de bestrijding van armoede centraal moet staan. Daarom denk ik dat het noodzakelijk is dat wij ons ontwikkelingsbeleid afstemmen op de landen die er het meest nood aan hebben. U weet net als ik dat sommige landen in die landenselectie, onder meer door hun eigen economische groei, minder nood hebben aan verdere ontwikkelingshulp van België.

 

Ik kijk uit naar de verdere initiatieven die deze regering zal nemen om de effectiviteit van hulp te verhogen en de landenconcentratie aan te pakken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de ontwikkelingssamenwerking met Zuid-Afrika" (nr. 8256)

05 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la coopération au développement avec l'Afrique du Sud" (n° 8256)

 

05.01  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, Zuid-Afrika is een van de 18 partnerlanden waarmee België aan bilaterale ontwikkelingssamenwerking doet. Voor elk van deze 18 partnerlanden worden telkens meerjarenprogramma's, Indicatieve Samenwerkingsprogramma's, afgesloten waarin de sectoren en prioriteiten worden bepaald van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in dat land.

 

Het ISP voor Zuid-Afrika dat op dit moment op de webstek van Buitenlandse Zaken te vinden is, loopt van 2007 tot 2010. Op de webstek staat vermeld dat het huidige samenwerkingsprogramma tussen Zuid-Afrika en België inspeelt op de vraag van de Zuid-Afrikaanse regering om de bestaande hulprelatie tegen 2014 uit te doven en op zoek te gaan naar nieuwe samenwerkingsvormen.

 

Waarom staat een mogelijk nieuw samenwerkingsprogramma met Zuid-Afrika nog niet online?

 

Wanneer mogen wij het nieuwe ISP verwachten? Zal dit ook in het Nederlands te raadplegen zijn?

 

De Zuid-Afrikaanse regering wil de bestaande hulprelatie tegen 2014 uitdoven. Mogen wij daaruit besluiten dat Zuid-Afrika niet langer als partnerland zal worden behandeld vanaf 2014? Indien niet, wat zijn dan de mogelijkheden voor nieuwe samenwerkingsvormen met Zuid-Afrika?

 

05.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Meulemeester, er is nog geen nieuw samenwerkingsprogramma met Zuid-Afrika. Zoals aangeven in het antwoord op uw parlementaire vraag nr. 8308, bepalen de instructies voor het opmaken van een nieuw ISP dat het voorbereidingsproces pas opgestart kan worden indien het volledige lopende programma is vastgelegd en minimaal 30 % van de voorziene enveloppe effectief is uitgegeven. Dit is voor Zuid-Afrika nog lang niet het geval.

 

Eenmaal het zover is, wordt een ISP in de eerste plaats opgesteld in een internationaal courante taal die door het partnerland wordt begrepen. In de praktijk en afhankelijk van het partnerland is dat Engels, Frans of Spaans. Vertaling naar de beide landstalen zal gebeuren in functie van de mogelijkheden van de vertaaldienst van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Niet-gouvernementele organisaties actief in internationale samenwerking zijn uit de aard van hun opdracht Engels en Frans en vaak ook Spaans machtig.

 

Geconfronteerd met de moeizame uitvoering van het lopende ISP in Zuid-Afrika, een land uit de bovenste helft van de middeninkomenlanden en een land met heel eigen karakteristieken, en in afwachting van een nieuwe Belgische regering waren de attachés ter plaatse en de DGD reeds volop bezig met een reflectie over de toekomst van de samenwerking met Zuid-Afrika.

 

Deze reflectie kan nu versneld worden doorgezet. Afhankelijk van de beleidsopties kan deze samenwerking ofwel worden voortgezet met de overheid, centraal of met een verschuiving naar de meest arme provincies, ofwel worden verschoven naar niet-gouvernementele actoren.

 

05.03  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben benieuwd naar de nieuwe samenwerkingsvorm tussen België en Zuid-Afrika, aangezien Zuid-Afrika nog steeds een land is met enorme uitdagingen inzake gezondheidszorg.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de Mme Karine Lalieux au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "l'espoir d'une éradication du sida" (n° 8299)

06 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de hoop dat aids ooit zal kunnen worden uitgeroeid" (nr. 8299)

 

06.01  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'avais déposé cette question dans le cadre de la Journée mondiale de lutte contre le sida, le 1er décembre. Une exposition avait été inaugurée ce jour-là au parlement. J'ai aussi posé cette question en tant que coprésidente du groupe interparlementaire pour les Objectifs du millénaire.

 

Nous avons atteint le triste record de 34 millions de personnes atteintes du sida. Malgré cela, l'ONUSIDA a présenté dernièrement un rapport plus qu'encourageant. Ce rapport montre que l'année 2011 a changé la donne dans la riposte au sida, avec des progrès sans précédent en matière de science mais aussi de résultats. Le rapport indique également que les nouvelles infections et les décès liés au sida sont tombés à leurs plus bas niveaux depuis le pic de l'épidémie. Les nouvelles infections au VIH ont diminué de 21 % depuis 1997, et les décès liés au sida de 21 % depuis 2005.

 

L'ONUSIDA explique ces bons résultats notamment par la mise en place d'un nouveau cadre pour les investissements destinés au sida, qui sont axés sur des stratégies à fort impact sans obéir à une logique de marché. Il place les individus au centre de l'approche et non plus le virus.

 

Monsieur le ministre, c'est dans ce contexte, et parce que la Coopération au développement belge soutient l'ONUSIDA, que j'aimerais vous poser les questions suivantes. Pouvez-vous nous en dire plus sur le nouveau cadre d'investissements mis en place par l'ONUSIDA? Comment celui-ci a-t-il pu contribuer à une lutte plus efficace contre cette maladie?

Comment expliquer qu'alors que nous sommes arrivés à un nombre record de personnes vivant avec le sida dans le monde, l'ONUSIDA annonce des progrès sans précédents?

 

Quels efforts complémentaires pourraient encore être mis en place par la communauté internationale en faveur des pays en développement? Enfin, comment s'articule aujourd'hui et s'articulera dans les années à venir la contribution de la Coopération belge à l'ONUSIDA?

 

06.02  Paul Magnette, ministre: Madame Lalieux, un nouveau cadre d'investissements a été initié en juin 2011. Il est encore trop tôt pour l'évaluer, mais il a le mérite de proposer et de chiffrer les interventions nécessaires pour investir de manière plus stratégique et plus ciblée pour lutter contre le sida avec les ressources disponibles. C'est ainsi qu'il définit les actions de base pour la réponse telles que les populations cibles, la prévention de l'infection des enfants, le changement de comportement, l'utilisation de préservatifs, le traitement des personnes atteintes et la circoncision volontaire des hommes dans les pays à forte endémie.

 

À côté de cela, il importe aussi de renforcer les éléments facilitateurs tels que l'environnement favorable à la réponse rationnelle à l'endémie et la mobilisation communautaire, et les synergies avec les autres secteurs du développement tels que les systèmes sociaux, légaux et sanitaires.

 

Avec près de 34 millions de personnes vivant avec le sida, nous sommes arrivés à un nombre record. Il apparaît heureusement que la croissance annuelle semble se tasser depuis deux ans, ce qui indiquerait que l'épidémie a été endiguée ou, en tout cas, qu'on arrive à un plateau. Il apparaît aussi que le traitement est un facteur important de prévention, puisqu'il évite 95 % de la transmission. La recherche avance également sur les microbicides à usage local, les schémas de traitement précoce et même les espoirs de vaccination.

 

Actuellement, sur 15 millions de personnes à traiter, près de 7 millions sont effectivement traitées. C'est beaucoup, mais il reste encore de nombreux d'efforts à fournir. Pour une personne additionnelle mise en traitement, il y a toujours trois personnes nouvellement infectées. Il faudrait donc davantage de ressources. De nouvelles formes de mobilisation financière pourraient apporter des éléments de réponse.

 

Je pense à une taxe sur les transactions financières internationales ou à l'apport des pays émergents, entre autres.

 

Le dernier accord pluriannuel entre la Belgique et l'ONUSIDA, qui se termine cette année, comportait un montant de 4,4 millions d'euros par an. Une légère augmentation est prévue pour l'avenir si les moyens financiers du département le permettent.

 

06.03  Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, merci pour ces informations. Il est vrai que, même si nous recevons des rapports positifs, nous craignons cependant une diminution de la mobilisation internationale, surtout en période de crise.

 

Nous approuvons la poursuite du financement d'ONUSIDA par la Belgique; c'est fondamental!

 

Évidemment, il existe mille et une autres sources de financement de la coopération au développement ou de la lutte contre les grandes maladies, comme le sida, la tuberculose ou la malaria.

 

Ainsi, monsieur le président, rappelons-nous qu'en 2004, notre parlement a voté la taxe sur les transactions financières; à l'époque, contrairement à la position actuelle de l'Europe en crise, il s'agissait de financer les recherches et la lutte contre ces maladies et autres épidémies.

 

Si le ministre répète qu'une partie d'une éventuelle taxation des transactions financières pourrait servir à de tels investissements, voilà qui me paraît positif. C'est pourquoi je lui demanderai de plaider en ce sens devant la Commission européenne.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de Mme Karine Lalieux au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la contribution belge au Fonds mondial de lutte contre le sida, la tuberculose et le paludisme" (n° 8300)

07 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de Belgische bijdrage tot het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria" (nr. 8300)

 

07.01  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'ai déjà interrogé votre prédécesseur sur cette question pressante qui concerne le budget 2011. C'est toute la problématique de la contribution belge au Fonds mondial de lutte contre le sida, la tuberculose et la malaria. Pour rappel, chaque année, la Belgique verse 20 millions d'euros à ce Fonds. Mais, pour 2011, le paiement d'une somme de 21 millions d'euros, qui devait avoir lieu fin de cette année, a été gelé en attendant les conclusions d'un audit interne sur l'un ou l'autre cas de corruption avec l'argent de ces aides au sein de ce Fonds.

 

Dernièrement, l'OMS n'a cependant pas manqué de mettre en garde contre le danger que pourrait représenter, dans ce contexte de crise économique, une baisse du financement de ces programmes. Monsieur le ministre, comme cela avait évoqué par la Belgique, qu'en est-il de la contribution belge à ce Fonds? A-t-elle été versée? En savons-nous plus sur l'audit qui devait être mené au sein de ce Fonds? Enfin, pouvez-vous nous en dire plus sur les initiatives et les projets qui seront menés dans le cadre de ce Fonds international?

 

07.02  Paul Magnette, ministre: Madame Lalieux, notre contribution de 21 millions d'euros pour 2011 a été ordonnée pour être effectuée avant la fin de l'année.

 

Les résultats de l'audit sont disponibles sur un site internet du Global Fund dont je vous communiquerai les références exactes. Les recommandations ont été adoptées par le conseil d'administration et concernent principalement d'abord le ciblage des audits sur les projets récents plutôt qu'anciens, ensuite la gestion du risque et l'approche différentielle en fonction des pays, la modification de la gouvernance interne, le processus d'adoption des propositions en vue d'en renforcer l'appropriation nationale, le renforcement de la gestion et du contrôle aux différents niveaux et l'évaluation sur la base des résultats et de la qualité plutôt que sur les intrants et la quantité.

 

La Belgique se propose de suivre la mise en œuvre des recommandations comme critère de progrès pour un nouvel accord pluriannuel avec le Fonds. L'éventail des initiatives et des projets du Fonds est large et est décrit également sur le site internet. Comme chaque nouvelle mise en traitement d'une personne vivant avec le sida signifie un traitement chronique coûteux qui peut durer plus de vingt ans, la demande d'appui financier ne cesse de croître mais le niveau des donations, par contre, a, lui, cessé de croître. Cette tension a amené le conseil d'administration à privilégier la continuité des activités essentielles pour le sauvetage des vies humaines et la continuité des projets en attente de nouvelles propositions. Parmi ces activités, il y a la continuité des traitements des personnes vivant avec le sida, le traitement préventif de groupes à risque déjà suivis, le traitement des tuberculeux, la distribution de moustiquaires imprégnés aux groupes à risque de malaria épidémique, etc.

 

Les nouvelles propositions pour la mise à l'échelle devront donc attendre la disponibilité de nouveaux moyens financiers, ce qui est attendu pour 2014.

 

07.03  Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Ce qui m'importait avant tout était de savoir si la Belgique avait bien versé sa contribution pour 2011. Je reviendrai sur le sujet ultérieurement.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de nieuwe programma's voor Uganda, Niger, Mozambique en Mali" (nr. 8308)

08 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "les nouveaux programmes pour l'Ouganda, le Niger, le Mozambique et le Mali" (n° 8308)

 

08.01  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, met onze achttien partnerlanden hebben wij meerjarenplannen die worden afgesloten voor een periode van vier jaar. De onderhandelingen met onze partnerlanden over nieuwe ISP’s vinden normaal ruime tijd voor het aflopen van het oude programma plaats. In 2012 zullen voor vier van de achttien partnerlanden de ISP’s aflopen. Het gaat om Oeganda, Niger, Mozambique en Mali.

 

Zijn de onderhandelingen met deze vier landen reeds gestart? Indien niet, wanneer zullen deze worden opgestart?

 

Ten tweede, in het regeerakkoord staat vermeld dat de Belgische regering de groei van middelen voor Ontwikkelingssamenwerking in 2012 en 2013 zal bevriezen. Welke impact zal dit hebben op het budget van de nieuwe ISP’s voor deze vier landen?

 

Ten derde, welke actoren zullen worden betrokken bij de onderhandelingen? Zullen onze ngo’s hierbij ook worden betrokken? Zo ja, in welke fase van de onderhandelingen?

 

Ten vierde, zal in het geval van Oeganda de discriminerende wetgeving ten aanzien van holebi’s worden besproken tijdens de onderhandelingen? Zo ja, gaat België eisen dat de Oegandese overheid vooruitgang moet boeken om de levensomstandigheden van holebi’s in Oeganda te verbeteren?

 

08.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Meulemeester, de voorbereiding van nieuwe ISP’s gebeurt met een set instructies uitgewerkt door de administratie DGD en goedgekeurd door de minister van Ontwikkelingssamenwerking. Deze instructies voorzien in twee fases in het voorbereidingsproces en bepalen daarbij de basisprincipes en de wijze waarop de diverse actoren erbij moeten worden betrokken.

 

Het voorbereidingsproces duurt ongeveer negen maanden en wordt gepland volgens een scenario opgesteld door de attaché ter plaatse. Een van de voorwaarden om het proces te kunnen opstarten is dat het budget voor het lopende ISP voor 100 % vastgelegd werd en dat minimum 30 % van de voorziene enveloppe effectief werd uitgekeerd. De twee fases betreffen ten eerste de analyse van het voorstel van de basisopties op basis van de studie van documenten van consultaties met alle actoren, andere donoren en informele consultaties met het partnerland resulterend in een basisnota goed te keuren door de Belgische minister van Ontwikkelingssamenwerking. De goed te keuren basisopties betreffen prioritaire sectoren, transversale thema’s, uitvoeringsmodaliteiten en de indicatieve enveloppe. De tweede fase is het uitwerken van het eigenlijke ISP en consultatie van de hierboven vermelde actoren en informele onderhandeling met het partnerland, resulterend in een voorstel goed te keuren door de Belgische minister van Ontwikkelingssamenwerking en de bevoegde minister van het partnerland, tijdens een gemengde commissie.

 

Wat Mozambique betreft, werd de basisnota goedgekeurd door de Belgische minister van Ontwikkelingssamenwerking in juni 2011 na de voorziene consultatierondes.

 

Een ontwerp van ISP werd in november 2011 ingediend, diverse consultaties zijn ondertussen afgerond. Tegelijkertijd zijn de onderhandelingen met de Mozambikaanse partners volop bezig. De afronding van de onderhandelingen is afhankelijk van de voortgang van de huidige projecten inzake rehabilitatie van gezondheidsinfrastructuur in Mozambique. Het voorgestelde budget zal niet noemenswaardig stijgen in vergelijking met dat van het aflopende ISP. Indien er zich geen onvoorziene hindernissen voordoen, start de gemengde commissie mogelijk in maart-april 2012.

 

Wat Oeganda betreft is er in november 2011 een ontwerp van basisnota door de ambassade van Kampala ingediend. Er werden diverse consultaties op het terrein en in België afgerond. Er is een bijgewerkte versie van basisnota gepland voor midden januari, goed te keuren door de Belgische minister van Ontwikkelingssamenwerking. Daarna kunnen de onderhandelingen met Oeganda starten. Het in het ontwerp voorgestelde budget voorziet niet in een stijging van betekenis ten opzichte van het aflopende ISP. Indien er zich geen onvoorziene hindernissen voordoen, komt de gemengde commissie samen in de tweede helft van 2012.

 

Voor het antwoord op de specifieke vragen in verband met Oeganda en de situatie met de holebi’s verwijs ik naar het antwoord op de parlementaire vraag 8236 van mevrouw De Meulemeester.

 

De voorbereiding van een nieuw ISP met Mali start in principe begin 2012 met het vastleggen van de planning. Het uitvoeringspercentage van het huidige ISP met Mali bedraagt nog geen 30 %. Indien dat percentage tegen eind 2012 wordt bereikt, kan een gemengde commissie in het eerste semester van 2013 worden geprogrammeerd.

 

Eind 2011 is er nog maar 68 % van het lopende ISP met Niger vastgelegd. Het uitvoeringspercentage bedraagt momenteel slechts 16 %. De voorbereiding van een nieuw ISP zal dus niet voor het einde van het eerste semester van 2012 kunnen worden opgestart.

 

08.03  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Het is belangrijk dat de ngo’s vroeg genoeg bij de onderhandelingen worden betrokken.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de Mme Kattrin Jadin au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "le soutien financier de la Belgique au Malawi" (n° 8032)

09 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de financiële steun van België aan Malawi" (nr. 8032)

 

09.01  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, le Malawi est un des pays les plus pauvres du monde. Le taux de mortalité des enfants de moins de six ans est de près de 20 %, ce qui est non seulement énorme mais surtout très inquiétant. Par ailleurs, le Malawi est aussi un pays africain très paisible qui n'a plus connu de guerre depuis plus de cent ans! La situation au Malawi est donc beaucoup plus stable que dans d'autres pays africains.

 

Monsieur le ministre, votre département soutient-il des ONG opérant au Malawi? Si oui, lesquelles? Dans la négative, pouvez-vous me donner les raisons du choix de votre département de ne pas soutenir des initiatives de coopération belge au Malawi?

 

09.02  Paul Magnette, ministre: Madame Jadin, le Malawi reste, en effet, l'un des pays les plus pauvres du monde. La lutte contre la pauvreté est la priorité première du gouvernement. Pour ce faire, il a entrepris de rendre son pays autosuffisant sur le plan alimentaire et grâce au subventionnement des intrants agricoles, il est parvenu non seulement à assurer la sécurité alimentaire mais également à faire du Malawi un exportateur net de céréales, ce qui lui a valu une reconnaissance internationale certaine.

 

Les récentes dérives autoritaires du régime ont, toutefois, réduit cet effort à néant. La politique socio-économique du gouvernement fait l'objet de sérieuses critiques tant à l'intérieur qu'à l'extérieur du pays. Le maintien délibéré d'un taux de change trop élevé par rapport au dollar a provoqué une véritable fuite des devises, une situation précaire en matière de réserves financières, de même que des pénuries persistantes de produits pétroliers et de médicaments notamment. Par ailleurs, l'imposition d'un prix plancher trop élevé sur le tabac, première exportation du pays, a considérablement affaibli la balance commerciale du Malawi.

 

Le Malawi ne figure pas sur la liste des dix-huit pays partenaires de la coopération gouvernementale au niveau fédéral. Toutefois, il est l'un des trois pays partenaires de la coopération au développement de la Flandre. L'aide publique belge au Malawi se chiffrait à 6 742 000 euros en 2009 et à 9 090 000 euros en 2010. La contribution de la Flandre se chiffrait à 5 572 000 euros en 2009 et à 7 819 000 euros en 2010. La Flandre est active au Malawi dans les secteurs de l'agriculture, de la sécurité alimentaire et de la santé.

 

Par l'intermédiaire de la coopération non gouvernementale, mon département soutient l'ONG Médecins sans frontières au Malawi pour un montant de 1 076 000 euros en 2009 et de 1 096 000 euros en 2010. Depuis 1997, l'organisation de la coopération non gouvernementale s'articule sur un droit étendu d'initiative dans le choix des partenaires à aider et des stratégies à mettre en œuvre.

 

En 2008, le gouvernement belge et les coupoles et fédérations des ONG ont mené un dialogue en vue d'améliorer la coopération non gouvernementale et d'accroître la cohérence des politiques gouvernementales en faveur du développement ainsi que la qualité et la quantité de l'aide. Ceci a abouti à un nouvel accord entre les ONG et le gouvernement précédent, qui s'engagent mutuellement à améliorer l'efficacité de l'aide. Parmi les résultats les plus significatifs, on notera la réduction du nombre de pays où interviendront les ONG et la volonté du gouvernement d'œuvrer pour une annulation totale de la dette des pays les moins avancés.

 

09.03  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse hyper complète. Je dispose ainsi d'informations très importantes, que je me permettrai aussi de relayer. Par ailleurs, je vous félicite pour vos nouvelles fonctions.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Questions jointes de

- Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la commission mixte pour le futur PIC en Palestine" (n° 8169)

- M. Patrick Moriau au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "le PIC conclu avec la Palestine" (n° 8298)

10 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de gemengde commissie voor het toekomstige ISP in Palestina" (nr. 8169)

- de heer Patrick Moriau aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "het met Palestina gesloten ISP" (nr. 8298)

 

10.01  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, bienvenue dans vos nouvelles fonctions; je suis ravie de vous retrouver!

 

Pendant la période d'affaires courantes, j'ai posé plusieurs questions sur le renouvellement des Programmes indicatifs de coopération avec certains de nos pays partenaires. Il s'agissait de savoir quelle était la procédure suivie pour ce renouvellement. Une discussion, un débat, ont-ils eu lieu, un bilan en a-t-il été tiré? J'ai constaté pendant cette période un manque de consultation parlementaire.

 

Je voulais obtenir des informations sur le renouvellement du PIC Palestine, car il s'agit d'un partenaire très important qui se trouve dans une situation complexe et délicate. La transparence me semble nécessaire. Des mesures doivent-elles être encore décidées?

 

Enfin, comment allez-vous gérer le renouvellement de ces programmes? Allez-vous les soumettre à plus de débats, de concertations, y compris avec les parlementaires?

 

10.02  Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, chère collègue, les secteurs prioritaires du Programme indicatif de coopération 2008-2011 adopté lors de la Commission mixte qui s'est tenue à Ramallah le 4 mars 2008 pour un montant total de 50 millions d'euros, étaient l'éducation et la gouvernance locale.

 

Tous les projets de ce PIC ainsi que les micro-interventions et les bourses, pour un total de 40 millions d'euros, sont engagés. Les activités sont en cours d'exécution. La partie "coopération déléguée" du PIC 2008-2011 pour un total de 10 millions d'euros qui consistait en un appui au Jerusalem Fund et une contribution au programme PEGASE de la Commission européenne a été décaissée dès 2008.

 

On peut également constater que les dépenses et les activités de la coopération bilatérale belge en Palestine exécutées par la CTB ont augmenté depuis 2008.

 

Globalement, 36 % des sommes engagées pour le PIC 2008-2011 sont déjà dépensées ainsi que 80 % du PIC précédent couvrant la période 2002-2006.

 

Conformément à la Déclaration de Paris, les projets bilatéraux sont formulés et exécutés sur base d'une appropriation par le partenaire, en l'occurrence l'Autorité palestinienne, d'un alignement sur ces plans de développement et d'une harmonisation avec les autres bailleurs de fonds.

 

Le PIC 2008-2009 était basé sur le Palestinian Refund and Development Plan (PRDP), le plan de réforme de l'Autorité palestinienne, qui avait reçu le soutien de tous les bailleurs.

 

En préparation au nouveau Programme indicatif de coopération 2012-2015, la Belgique a effectué une analyse approfondie du bilan du programme bilatéral en cours, y compris le PIC 2008-2011, des secteurs de coopération sur le terrain, de leur pertinence et de la situation politique et économique sur le terrain en tenant compte de la division du travail entre les bailleurs ainsi que des priorités stratégiques de l'Autorité palestinienne, comme souligné dans le National Development Plan (NDP), Establishing the State, Building our Future.

 

L'aide belge s'inscrit donc à la fois dans les priorités palestiniennes, dans la division du travail entre les bailleurs et dans les principes issus de la Déclaration de Paris.

 

L'analyse préalable effectuée par notre poste à Jérusalem a indiqué que le choix des secteurs de concentration tel que proposé par l'Autorité palestinienne était pertinent au vu des besoins sectoriels et des priorités stratégiques.

 

C'est dans cet esprit qu'a été signé le nouveau PIC 2012-2015, le 23 novembre dernier. Il prévoit une enveloppe de 71,6 millions d'euros consacrée principalement à l'enseignement (33 millions d'euros pour construire des écoles et soutenir la qualité de l'enseignement) et à la gouvernance locale (20 millions d'euros pour la mise en œuvre du Municipal Development Program et la revitalisation économique de vieux centres historiques).

 

En matière de coopération déléguée, en l'occurrence 14 millions d'euros, quatre interventions ont été proposées: un nouveau financement du programme PEGASE de la Commission européenne, une aide pour le déversement des eaux usées à Gaza par la Banque mondiale, un projet environnemental du PNUD et une intervention d'ONU Habitat à Jérusalem-Est.

 

La Belgique assure ainsi la continuité de ses précédents efforts en matière de développement dans les Territoires palestiniens et entend, à l'instar de l'Union européenne, être active dans toutes les régions de Palestine, en particulier dans les zones C de Cisjordanie, Jérusalem-Est et la bande de Gaza.

 

10.03  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse assez complète. La question est de savoir dans quelle mesure l'efficacité de l'aide sur place n'est pas gênée par la situation politique, entre autres par l'attitude d'Israël qui a tendance à mettre à mal beaucoup de processus de reconstruction, d'éducation à la paix et à la bonne gouvernance. C'est là notre souci.

 

Vous ne m'avez pas du tout répondu sur la manière dont les parlementaires pourraient être plus associés à l'élaboration des PIC et sur la manière dont les notes stratégiques par pays pourraient être discutées au parlement.

Je reviendrai donc sur cette question.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au ministre des Entreprises publiques, de la Politique scientifique et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes, sur "la réforme de la Direction Générale de la Coopération au Développement (DGD)" (n° 8170)

11 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, over "de hervorming van de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGD)" (nr. 8170)

 

11.01  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, selon mes informations, une réforme de la Direction générale du Développement est prévue en vue de renforcer l'efficacité de vos services. Cette réforme aurait des conséquences sur l'organisation des services et sur les relations entre les services de la DGD et les ONG, entre autres.

 

Il m'est revenu que, suite à une accélération du processus dont nous ne connaissons pas la raison, les ONG auraient été invitées au début de ce mois de décembre à une réunion d'information sur la réforme, alors qu'elles s'attendaient plutôt, dans un premier temps, à une concertation sur les modalités de cette réforme.

 

Monsieur le ministre, je souhaiterais donc que vous puissiez nous éclairer sur les objectifs et les modalités de cette réforme, y compris sur les procédures appliquées pour y impliquer les acteurs de l'aide indirecte. Si nous pouvons tous adhérer à des objectifs d'efficacité et de bonne gestion, il me semblerait dangereux de procéder, sans concertation, à des changements qui pénaliseraient les modes d'intervention et les programmes des ONG sans que les garanties demandées par ce secteur ne soient prises en compte et formellement actées.

 

11.02  Paul Magnette, ministre: Madame Snoy, une réforme de la Direction générale de la Coopération au Développement est en effet prévue. Elle a comme objectifs, non seulement de renforcer l'efficacité des services, mais également de mieux suivre les résultats recherchés sur le terrain, d'avoir une vue d'ensemble plus opérationnelle sur nos différents instruments de coopération dans une région donnée et de mieux gérer notre expertise thématique.

 

Elle s'inscrit dans la droite ligne des recommandations de la revue par les pairs effectuée par le Comité d'Aide au Développement de l'OCDE en 2010 ainsi que de différentes évaluations, dont celle de l'évaluateur spécial. Cette réforme se doit également de prendre en compte une baisse continue depuis plusieurs années des ressources humaines – moins 25 % pour la DGD – qui s'est couplée dans le même temps à une augmentation très importante du budget à gérer – plus 70 %.

 

Tous ces éléments justifient une révision en profondeur de l'organisation et du fonctionnement de la DGD, veillant à maintenir les acquis et à corriger les faiblesses. Cette réforme concerne toutes les directions et tous les services de la DGD, y compris ceux qui gèrent actuellement les dossiers d'ONG et d'autres acteurs de la coopération non gouvernementale. Pour l'instant, la manière d'organiser le travail n'est pas encore définie. Il va de soi que les acteurs seront consultés pour déterminer comment, dans leur cas particulier, combiner les objectifs d'un suivi accru des résultats sur le terrain avec ceux d'une organisation plus efficace de la gestion des dossiers. Il n'est aucunement question de pénaliser leur mode d'intervention et encore moins de remettre en cause leur droit d'initiative et leur autonomie ni les engagements pris avec eux ces dernières années.

 

Le calendrier de cette concertation intégrera également la continuité de leurs actions en cours et de la planification de leurs interventions futures.

 

11.03  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, entre-temps a eu lieu la déclaration de politique gouvernementale qui, en effet, a également mis l'accent sur l'importance de l'autonomie et du droit d'initiative des ONG. C'est important.

 

Il me semble aussi important de maintenir de la souplesse et de petits créneaux d'intervention, parfois très utiles dans certains secteurs. Une rationalisation à outrance ou aveugle serait certainement malvenue.

 

Je transmettrai donc les bonnes intentions dont vous nous faites part. À présent, je suppose que vous imprimerez vos propres initiatives politiques dans le respect de la déclaration gouvernementale.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 10.31 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 10.31 uur.