Commission
des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Zaken |
du Mardi 29 novembre 2011 Après-midi ______ |
van Dinsdag 29 november 2011 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.21 uur en voorgezeten door de heer Mathias De Clercq.
La séance est ouverte à 14.21 heures et présidée par M. Mathias De Clercq.
- mevrouw Maggie De Block aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de niet-uitbetaling van de premie voor verpleegkundigen" (nr. 6109)
- mevrouw Catherine Fonck aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de jaarlijkse premie voor gespecialiseerde verpleegkundigen" (nr. 6142)
- mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de te late uitbetaling van de premie voor verpleegkundigen" (nr. 6146)
- de heer Manu Beuselinck aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de jaarlijkse aanmoedigingspremie voor gespecialiseerde verpleegkundigen" (nr. 6152)
- Mme Maggie De Block à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le non-paiement de la prime attribuée au personnel infirmier" (n° 6109)
- Mme Catherine Fonck à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la prime annuelle des infirmiers spécialisés" (n° 6142)
- Mme Liesbeth Van der Auwera à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le retard de paiement de la prime attribuée au personnel infirmier" (n° 6146)
- M. Manu Beuselinck à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la prime annuelle d'encouragement attribuée aux infirmiers spécialisés" (n° 6152)
01.01 Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de aanleiding voor mijn vraag is de premie voor verpleegkundigen.
Zoals u weet, is verpleegkundige in ons land een knelpuntberoep en daarom werd er op federaal niveau een inspanning geleverd om het beroep aantrekkelijker te maken.
Een van de actiepunten van het plan van de minister van Volksgezondheid was het voorzien van een jaarlijkse premie voor sommige houders van de bijzondere beroepstitel en houders van een bijzondere beroepsbekwaamheid.
De houders van de bijzondere beroepstitel geriatrie, urgentiediensten of intensieve en oncologie waren de eersten die voor een dergelijke premie in aanmerking kwamen. Houders van andere bijzondere beroepstitels en bijzondere bekwaamheden zouden volgen.
Volgens de laatste berichten zou de FOD Volksgezondheid er dit jaar niet in slagen om deze jaarlijkse premie uit te betalen omdat zij door een tekort aan personeel niet over genoeg mankracht beschikt om die dossiers te verwerken.
Een bijkomend probleem is dat deze premie niet met terugwerkende kracht zou kunnen worden toegekend. Dat zou betekenen dat indien de FOD de zaak niet rond krijgt voor het einde van het jaar, deze premie dan ook verloren zou gaan voor de verpleegkundigen.
Ik heb drie vragen. Ten eerste, ik verneem graag van de minister of de FOD Volksgezondheid erin slaagt de jaarlijkse premie uit te betalen. Zijn er extra verschuivingen of een noodplan om meer personeel op die dossiers te zetten?
Ten tweede, klopt het dat, wanneer zij er niet in slaagt de premie uit te betalen, deze verloren is voor de betrokkenen en dus niet kan worden uitbetaald in 2012? Kan daaraan worden geremedieerd?
Ten derde, dit soort incidenten is niet stichtend. Men heeft een actieplan voor de knelpuntberoepen en geeft een loonvoordeel, maar zegt daarna dat het niet kan worden uitbetaald omdat men dit niet kan afwikkelen. Hoe kan zoiets in de toekomst worden vermeden? Moet er een eenvoudiger procedure worden gehanteerd? Kan het proces eventueel worden geautomatiseerd of sneller verlopen?
01.02 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik hoef het kader niet meer te schetsen. Collega De Block heeft dat perfect gedaan.
Ik heb een aantal vragen. Klopt het dat die premie in 2011 niet zal worden uitbetaald?
Is die premie dan verloren? Het is te zeggen, dat ze niet begin 2012 nog kan worden uitbetaald, zodat er dat jaar uitzonderlijk twee premies zouden zijn. Welke maatregelen neemt u, mijnheer de staatssecretaris, om dit op te lossen en te vermijden dat zich dit nog voordoet de komende jaren?
01.03 Manu Beuselinck (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijn opmerkingen zijn exact dezelfde als die van mijn collega’s. Enkel wil ik ook vermelden dat de alarmerende berichten reeds dateren van september. Dit is het enige wat ik wil toevoegen. De uitbetaling van de betrokken premie komt voor een aantal verpleegkundigen inderdaad in het gedrang.
Wat zijn de redenen en oorzaken hiervan? Wat zijn de maatregelen die de minister zal nemen om ervoor te zorgen dat alle verpleegkundigen het loon en de premies ontvangen waar zij effectief recht op hebben? Hoeveel dossiers moeten nog behandeld worden? Welk bedrag staat hier tegenover? Hoeveel dossiers dreigen dit jaar niet tijdig te worden behandeld? Welk bedrag staat hier tegenover?
01.04 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik dank de drie collega’s voor hun vragen. Ik zal u het antwoord van mevrouw Onkelinx voorlezen.
In tegenstelling tot wat misschien werd verspreid of begrepen, rijst op begrotingsvlak of bij de werkgevers geen enkel probleem. Verpleegkundigen die voor september over hun titel of bekwaamheid beschikten, ondervinden bijgevolg geen enkele moeilijkheid om de premie te genieten, indien ze natuurlijk aan de andere vereiste criteria voldoen. Het probleem ligt bij de officiële toekenningsstaten van de bijzondere beroepstitel of bijzondere beroepsbekwaamheid, vooral van de dossiers waarvoor overgangsmaatregelen gelden. Het onderzoek van de betrokken dossiers heeft immers vertraging opgelopen, rekening houdend met de beschikbare personeelsleden en met het aantal ingediende aanvragen.
Om te vermijden dat de verpleegkundigen zelf zouden worden gestraft, zal het systeem als volgt worden aangepast. Wat betreft de toekenning van de titels en bekwaamheden, zal de toekenning van de premie gebeuren op de datum waarop het dossier werd ingediend. De vertraging in de dossierbehandeling zal dus geen enkele invloed hebben op de toekenningsdatum. Voor wat de oudere dossiers betreft – dat wil zeggen waarover al werd beslist – heeft mijn administratie einde november alle betrokken verpleegkundigen een brief gestuurd om hun de datum te preciseren vanaf wanneer hun dossier geacht wordt volledig te zijn. Ze zullen hun werkgever dit attest moeten voorleggen en dat zal hun het recht op de premie vanaf die datum geven, dus ongeacht de vertraging in de behandeling van hun dossier.
Wat de toekenning van de premie betreft, zullen de werkgevers een rondzendbrief ontvangen die hen zal inlichten dat bepaalde verpleegkundigen het voornoemde attest hebben ontvangen wanneer ze recht hebben op de premie, aangezien dat als datum voor de erkenning zal tellen. Deze rondzendbrief zal verduidelijken dat het bestuur met de hele periode rekening zal houden om het definitieve bedrag voor de toegekende premies toe te kennen. Het tot op heden toegekende budget is immers een voorlopig budget dat op basis van de herzieningen zal worden aangepast. Deze bepalingen gelden voor de ziekenhuizen en de rust- en verzorgingstehuizen.
Rekeninghoudend met al deze aanpassingen zal er in de toekomst geen probleem meer zijn, aldus de positieve conclusie van de minister.
01.05 Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, het verheugt me dat een aantal maatregelen werd genomen, het was wel dringend De vraag dateert inderdaad van 16 september. Er was dus no time to waste. Er zijn maatregelen getroffen en het voornaamste is dat het goede signaal gegeven wordt en dat de mensen gaan krijgen wat hen toekomt.
01.06 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Ik kan mij aansluiten bij wat mevrouw De Block heeft gesteld. Het zou inderdaad een zeer jammere zaak zijn geweest mocht men de eerder gemaakte beloften inzake inspanningen ten voordele van bepaalde groepen naderhand omwille van administratieve problemen niet kunnen nakomen. Ik noteer dat voor de toekomst en ook voor de lopende dossiers er geen problemen zullen zijn.
01.07 Manu Beuselinck (N-VA): Mijnheer de voorzitter, iik treed beide sprekers bij. Wij zijn heel tevreden dat de minister actie heeft ondernomen, misschien door onze vragen, wie weet. Ik ben zeker dat dit een goede maatregel is om het beroep van verpleegkundige aantrekkelijk te houden of dit nog meer te maken. N-VA verheugt zich erover dat deze maatregel ten volle kan doorgaan.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Président: Yvan Mayeur.
Voorzitter: Yvan Mayeur.
De voorzitter: Vraag nr. 6503 van mevrouw Demir wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Collega’s, een aantal vragen was oorspronkelijk ingediend als schriftelijke vraag.
01.08 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, die vragen dateren al van in maart. Vermits de staatssecretaris in het bezit is van een schriftelijk antwoord, ben ik bereid de teksten in ontvangst te nemen.
01.09 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Ik dank u hiervoor mevrouw Sminate.
02 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de bedrieglijke handelingen in het kader van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994" (nr. 6844)
02 Question de Mme Nadia Sminate à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les fraudes dans le cadre de la loi coordonnée du 14 juillet 1994" (n° 6844)
02.01 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, soms schrijft men zich in bij een ziekenfonds in een verkeerde hoedanigheid. Dit gebeurt in vele gevallen per ongeluk, maar soms gebeurt dit ook met het oog op financiële voordelen.
Mensen die bijvoorbeeld nooit gewerkt hebben, zijn wel fictief ingeschreven in een al dan niet fictief bedrijf en bouwen op die manier rechten op. Een ander voorbeeld is een zelfstandige die zich in de algemene regeling heeft ingeschreven. Zo bouwt men rechten op, terwijl men er eigenlijk geen recht op heeft. Als dit opzettelijk gebeurt, zal het ziekenfonds de prestaties terugvorderen wanneer dit ontdekt wordt.
Ten eerste, wat is het aantal gevallen van aansluiting of inschrijving in een verkeerde hoedanigheid, die het gevolg waren van bedrieglijke handelingen en waarbij men effectief prestaties heeft gekregen?
Ten tweede, wat zijn de bedragen met betrekking tot uitkeringsverzekering, enerzijds, en geneeskundige verzorging, anderzijds, die verleend werden aan personen ten laste van de rechthebbenden die op basis van bedrieglijke handelingen in een verkeerde hoedanigheid werden aangesloten of ingeschreven?
Ten slotte, werden deze bedragen verhaald op de rechthebbenden?
02.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik dank mevrouw Sminate voor haar vraag en voor haar begrip wat betreft de andere vragen en antwoorden.
U stelt in feite drie vragen, mevrouw Sminate, en van minister Onkelinx heb ik inderdaad een antwoord gekregen op drie punten.
Wat uw eerste vraag betreft, artikel 164, tiende lid van de wet van 14 juli 1994 werd ingevoerd om de strijd tegen de sociale fraude te versterken en de rechthebbende, die bedrieglijke handelingen verricht heeft, te responsabiliseren waarbij de afgeleide rechten van de personen ten laste die niet rechtstreeks betrokken zijn in de fraude, gevrijwaard worden. In dit verband zijn de controles van de Dienst voor Administratieve Controle in hoofdzaak gericht op het detecteren van onverschuldigde betalingen en de opvolging van de bedragen die effectief worden teruggevorderd ten laste van de frauderende rechthebbende.
In de lijn van deze doelstelling heeft het bijhouden van afzonderlijke aansluitings- of inschrijvingsgegevens van personen ten laste in een verkeerde hoedanigheid, als gevolg van bedrieglijke handelingen, en het hieruit voortvloeiende als debet boeken van prestaties van de verplichte ziekteverzekering, die niet worden teruggevorderd, geen meerwaarde. Om een lang verhaal kort te maken, want de vorige zin is inderdaad erg lang, die gegevens hebben geen meerwaarde.
Ik kom dan bij uw tweede vraag. Er dient te worden opgemerkt dat personen ten laste sowieso geen recht op uitkeringen hebben. Bijgevolg bedraagt het bedrag van uitkeringsverzekeringen die verleend werden aan personen ten laste van gerechtigden die op basis van bedrieglijke handelingen in een verkeerde hoedanigheid werden aangesloten of ingeschreven, nul euro en dit voor alle verzekeringsinstellingen voor 2009 en 2010.
Ik kom tot uw derde en laatste vraag. De bedragen van prestaties van geneeskundige verzorging verleend aan de personen ten laste van rechthebbenden, die aangesloten of ingeschreven zijn in een verkeerde hoedanigheid, worden niet verhaald op laatstgenoemden. De wet bepaalt dat de controle zich toespitst op de daadwerkelijke fraudeur/rechthebbende, zonder de toestand van de personen ten laste in dergelijke gevallen in vraag te stellen. In het geval de terugvordering van ten onrechte verleende prestaties van geneeskundige verzorging aan personen ten laste wel wordt ingesteld, gebeurt dit namelijk altijd op naam van de gerechtigde.
Tot zover, mevrouw Sminate, het antwoord van mevrouw Onkelinx.
02.03 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik kom tot de vaststelling dat niet op al mijn vragen werd geantwoord.
Op mijn tweede vraag antwoordt u dat personen ten laste geen recht op uitkeringen hebben, wat logisch is. Over geneeskundige verzorging hebt u echter niks gezegd.
Op mijn derde vraag hebt u het enkel over personen ten laste. U hebt echter niet aangegeven wat met de echte fraudeurs gebeurt en ook niet of de bedragen in kwestie effectief op hen worden verhaald. U hebt enkel over de personen ten laste gesproken.
Aangezien de minister niet aanwezig is, zal ik mijn vraag opnieuw moeten indienen. Ik heb immers niet op alles een antwoord gekregen.
02.04 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Het zal een nieuwe vraag zijn voor de nieuwe minister.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de maximalisatie van de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid" (nr. 6845)
03 Question de Mme Nadia Sminate
à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la maximalisation des
indemnités d'incapacité de travail" (n° 6845)
03.01 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, er bestaan verschillende methoden om uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid te maximaliseren. Dat zijn frauduleuze praktijken, die hoe langer hoe populairder zijn. Ik vernam, wat een eerste praktijk betreft, graag hoeveel verzekerden binnen een periode van drie maanden voorafgaandelijk aan een erkenning wegens arbeidsongeschiktheid een verhoging van het brutoloon met 10 % of meer genoten. Hoeveel dossiers heeft de sociale inspectiedienst onderzocht en na onderzoek als frauduleus beschouwd? Wat is het bedrag, dat ten onrechte werd uitbetaald?
Ten tweede, hoeveel arbeidsongeschikte verzekerden hebben in de loop van hun arbeidsongeschiktheid een hoger dagbedrag aan uitkering verworven ten gevolge van een retroactieve verhoging van minstens 10 % van hun brutoloon? En opnieuw heb ik graag antwoord op dezelfde subvragen als in het eerste punt.
Ten slotte, hoeveel zelfstandige verzekerden zijn in een periode van drie maanden voordat ze een arbeidsongeschiktheidsuitkering kregen, in het algemene regime beland, in plaats van in het regime van de zelfstandige? Ook wat de zelfstandig verzekerden betreft kreeg ik graag een antwoord op dezelfde subvragen.
03.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mievrouw Sminate, de dienst voor administratieve controle beschikt niet over de gevraagde statistische gegevens. Het zijn de verzekeringsinstellingen, die door de overheid belast zijn met de concrete uitvoering van de verplichte ziekteverzekering. Daaronder valt eveneens de controle op de correcte, uniforme en tijdige verlening van het recht op uitkeringen, in de ziekte- en invaliditeitsverzekering inbegrepen.
In het raam van de uitvoering van hun taken, melden verzekeringsinstellingen aan de inspectiediensten van het RIZIV mogelijke gevallen van fraude. Daaronder vallen eveneens de in uw vraag aangehaalde pogingen om de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid te verhogen. Concreet dient in dergelijke gevallen de waarachtigheid van het gederfd loon onderzocht te worden, naargelang van de al dan niet geleverde arbeidsprestaties.
Tot hier gaat het antwoord van minister Onkelinx.
03.03 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik vind het vreemd dat er geen gegevens over zijn, aangezien uit de meldingen blijkt dat het hoe langer hoe populairdere manieren zijn om een hogere uitkering te krijgen. Als we de strijd tegen de sociale fraude serieus willen nemen, dan denk ik dat wij die gegevens toch beter zouden monitoren.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
03.04 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, voor mijn vraag nr. 6847 zal ik genoegen nemen met het schriftelijk voorbereid antwoord.
04 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de ten onrechte uitbetaalde bedragen in het kader van de verplichte verzekering" (nr. 6848)
04 Question de Mme Nadia Sminate à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les sommes payées indûment dans le cadre de l'assurance obligatoire soins de santé" (n° 6848)
04.01 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, wij hebben een aantal maanden geleden een hoorzitting over dit thema georganiseerd in de commissie voor de Sociale Zaken. Mijn vraag dateert uit die periode en ik heb ze laten omzetten in een mondelinge vraag.
Het gaat over ten onrechte uitbetaalde bedragen door de ziekenfondsen die, op het moment dat de onterechte uitbetaling wordt ontdekt, op een speciale rekening, de bijzondere rekening, moeten worden geboekt.
Kunt u mij, per ziekenfonds, het bedrag meedelen dat op die bijzondere rekening werd geboekt voor de jaren 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010, zowel voor geneeskundige verzorging als voor uitkeringen in het algemeen regime en in het regime van de zelfstandigen?
Kunt u ook een onderscheid maken tussen de bedragen die na een eigen vaststelling van het ziekenfonds worden geboekt en de bedragen die na vaststelling van de Dienst voor Administratieve Controle werden geboekt?
04.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de verzekeringsinstellingen dienen elk ten onrechte verleend bedrag waarvoor een terugvordering wordt ingesteld, te boeken op de bijzondere rekening en dit binnen een wettelijk bepaalde termijn. Dit wil zeggen voor het einde van het kwartaal volgend op het kwartaal waarin de verzekeringsinstelling zelf de onverschuldigde betaling heeft vastgesteld, binnen de twee maanden die volgen op de kennisgeving van de vaststelling door de Dienst voor Administratieve Controle, indien deze vaststelling niet door de verzekeringsinstelling voor de arbeidsrechtbank betwist wordt, zodra zij kennis heeft van de gerechtelijke eindbeslissing die gewezen is ingevolge het betwisten door de verzekeringsinstelling van de vaststelling van een onregelmatige betaling door de Dienst voor Administratieve Controle en zodra zij kennis heeft van de gewezen gerechtelijke eindbeslissing waarbij zij een definitieve of voorlopige terugbetaling of schadeloosstelling toegewezen krijgt.
De Dienst voor Administratieve Controle beschikt over een inzagebevoegdheid voor de door die dienst ingestelde terugvorderingen. Meer specifiek betekent dit een controle van de boeking binnen de twee maanden die volgen op de kennisgeving van de vaststelling door de Dienst voor Administratieve Controle. De wet voorziet in een sanctie van 125 euro voor de verzekeringsinstelling die een door de dienst ingestelde terugvordering niet binnen een termijn van twee maanden geboekt heeft op de bijzondere rekening.
Het globaal overzicht van de bijzondere rekening behoort tot de bevoegdheid van de controledienst van de ziekenfondsen en de landsbonden van de ziekenfondsen. Volgende bedragen werden door deze controledienst gecommuniceerd. De cijfers zijn gebaseerd op de jaarrekeningen van de verplichte verzekering die door de verzekeringsinstellingen werden overgemaakt. Het betreft telkens de balanssituatie op 31 december van het jaar van de nog openstaande terugvorderingen. In 2006 gaat dit bijvoorbeeld over 68,8 miljoen euro, in 2007 over 70,4 miljoen euro en in 2008 over 82,3 miljoen euro.
Er moet worden opgemerkt dat de saldi cumulatief zijn en elk jaar het resultaat zijn van alle ingestelde terugvorderingen en ontvangen bedragen op de rekening in de loop van het desbetreffende jaar.
De boekjaren 2009 en 2010 werden door het RIZIV nog niet afgesloten.
Aangezien de verzekeringsinstellingen de jaarrekeningen van de verplichte verzekeringen pas opstellen na de afsluiting door het RIZIV en nadat het eventuele aanvullingsplan voor het Bijzonder Reservefonds door de Raad van de Controledienst is goedgekeurd, zijn deze bijgevolg nog niet beschikbaar.
Mevrouw Sminate, aldus het antwoord van de minister.
04.03 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, als ik het goed begrijp, kan er geen onderscheid worden gemaakt tussen de vaststellingen van de ziekenfondsen zelf en deze van de DAC, wat betreft te veel uitgekeerde bbedragen. Nochtans lag precies daar de relevantie van mijn vraag. Het maakt immers voor de ziekenfondsen zelf een groot verschil uit, want wanneer zij zelf constateren dat zij te veel hebben uitbetaald, dan krijgen zij daarvoor een bonus, terwijl dat niet het geval is als de Dienst voor Administratieve Controle die vaststelling doet. Dat was eigenlijk de reden van mijn vraag en het is jammer dat ik hierop geen antwoord heb gekregen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
05 Question de Mme Zoé Genot à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les prestations familiales garanties au taux orphelin" (n° 6405)
05 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de gewaarborgde gezinsbijslag voor wezen" (nr. 6405)
05.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, ma question sera quelque peu technique. Le 9 février dernier, j'avais interrogé la ministre sur certains problèmes que pose la législation en matière de prestations garanties au taux orphelin pour certains bénéficiaires. Je veux plus spécifiquement parler de la perte du droit aux allocations familiales majorées d'orphelin suite au passage du régime des prestations familiales garanties au régime des travailleurs salariés.
La ministre avait à l'époque terminé sa réponse par ceci: "Afin de me permettre de prendre une décision sur l'opportunité de modifier éventuellement la législation actuelle, j'ai demandé à mon administration d'examiner en profondeur la problématique que vous soulevez et de me faire rapport sur les différentes solutions possibles. Je reconnais donc le problème et je demande à mon administration de me faire des propositions pour solutionner cela." L'administration a-t-elle pu examiner le problème que j'avais soulevé? A-t-elle fait des propositions pour modifier éventuellement la législation?
Par ailleurs, il me revient le cas d'une mère bénéficiaire du revenu d'intégration sociale (RIS), qui bénéficiait jusqu'il y a peu d'allocations familiales au taux orphelin pour ses trois enfants qui sont encore aux études. Récemment, l'ONAFTS lui aurait dit que ses enfants pouvaient travailler comme étudiants sans perdre leur droit aux allocations familiales au taux orphelin à la condition de respecter les articles 120 à 130ter de la loi du 3 juillet 1978 sur les contrats de travail.
Or, il apparaît qu'en raison de ce travail d'étudiant, cette dame ne bénéficie actuellement plus des allocations familiales au taux orphelin. Il lui a été dit que les montants qui lui sont octroyés seraient revus et éventuellement régularisés dans le courant du quatrième trimestre 2011, sur la base de l'envoi des déclarations multifonctionnelles. Il y a fort à parier que cette dame recouvrera à ce moment-là le droit aux allocations au taux orphelin et récupérera donc de l'argent. Cependant, à court terme, cela met cette personne, qui ne perçoit que le revenu d'intégration, dans une situation financière très problématique.
Il semble, par ailleurs, que dans d'autres caisses d'allocations familiales, aucun mesure semblable n'est prise lorsque les enfants orphelins travaillent comme étudiants.
Confirmez-vous cette différence dans le traitement des droits des enfants orphelins dans le chef des différentes caisses d'allocations familiales? Si oui, ne trouvez-vous pas indispensable de remédier à cette différence de traitement des enfants orphelins? Que proposez-vous?
05.02 Jean-Marc Delizée, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame Genot, je porte à votre connaissance la réponse de la ministre sur ce point.
Tout d'abord, comme annoncé lors de sa précédente réponse, son administration a examiné en profondeur la problématique soulevée. Vous avez certainement déjà échangé des propos sur le sujet.
Une des solutions proposées pour résoudre ce problème consisterait à prévoir le maintien temporaire du droit à la majoration dans les cas où il apparaît qu'il existe un attributaire, dans le régime des travailleurs salariés, pour un enfant qui, jusqu'alors, bénéficiait du taux majoré d'orphelin dans le régime des prestations familiales garanties.
Il s'agirait d'appliquer, par analogie, le système mis en place concernant les suppléments sociaux, c'est-à-dire de permettre l'octroi du droit aux allocations familiales majorées d'orphelin dans le régime des salariés pour la fin du trimestre durant lequel l'activité professionnelle est entamée, et au maximum durant les huit trimestres suivant cette reprise d'activité.
De même, le maintien temporaire de l'octroi des allocations familiales d'orphelin serait accordé à la condition que les revenus professionnels ou de remplacement de l'allocataire ne soient pas supérieurs au montant maximum permettant l'octroi des suppléments sociaux, soit 2 144 euros bruts par mois.
L'impact budgétaire et la faisabilité d'une telle proposition doivent encore être évalués.
Mme la ministre précise évidemment qu'elle n'envisage pas de prendre une initiative de ce type compte tenu du fait que le gouvernement est en affaires courantes.
En réponse à votre deuxième question relative à la perte du droit aux allocations familiales majorées d'orphelin en raison du travail d'un enfant comme étudiant, il y a lieu d'apporter les précisions suivantes. En règle générale, l'activité lucrative d'un étudiant n'entraîne pas la suspension de l'octroi des allocations familiales lorsqu'elle est exercée durant les mois de juillet, août ou septembre, ou lorsqu'elle n'excède pas 240 heures durant le premier, deuxième ou quatrième trimestre civil.
Lorsqu'il s'agit d'apprentis ou d'enfants qui suivent un des types d'enseignement à horaire réduit ou qui suivent un stage, ceux-ci ne peuvent bénéficier d'une rémunération brute, d'une prestation sociale ou des deux ensemble qui excède 499,86 euros par mois. Le fait que l'étudiant soit orphelin n'a pas d'incidence à cet égard.
Ces dispositions réglementaires doivent être appliquées de manière rigoureuse et uniforme par les organismes d'allocations familiales. Je n'ai pas connaissance que des différences de traitement soient appliquées. Toutefois, je vous invite à me communiquer les données du dossier personnel auquel vous vous référez, afin que mon administration puisse contrôler la situation exacte de l'intéressé et la correcte application de la réglementation.
05.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je voudrais tout d'abord remercier la ministre pour avoir poursuivi l'examen de la problématique que nous avons déjà eu l'occasion d'aborder et d'avoir fait une proposition. J'espère qu'on pourra y revenir sous le prochain gouvernement. En effet, cette piste me paraît intéressante pour supprimer un piège à l'emploi qui touche un public particulièrement précaire.
Par rapport aux activités étudiantes, le dossier lui sera communiqué, parce qu'en réalité, on ne supprime pas les allocations, mais dans un certain nombre de cas, on les suspend, ce qui pénalise réellement le travail étudiant. Pour l'année suivante, ces jeunes filles hésiteront vraiment à travailler si cela pose un problème à leur mère pendant plusieurs mois, laquelle ne bénéficierait ainsi pas d'allocation.
Le président: Je n'ai pas à répondre, mais je dirais que le CPAS pourrait également gérer la situation! Ce serait plus simple, entre deux administrations!
05.04 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Le nécessaire a été fait en la matière, mais apparemment cela n'a pas résolu le cas!
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het plan Back to work" (nr. 6930)
06 Question de Mme Nadia Sminate à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le plan 'back to work'" (n° 6930)
06.01 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, een paar maanden geleden heeft de minister het actieplan "back to work" aangekondigd. Het plan had tot doel om een honderdtal invaliden een traject met het oog op re-integratie op de arbeidsmarkt te laten volgen.
Ik had vandaag graag meer informatie ontvangen over de stand van zaken. Hoe verloopt de uitvoering van het plan? Wat zijn de positieve en de negatieve punten van het experiment? Wat zijn de bevindingen daarvan?
Heeft het RIZIV ondertussen ook met het Brusselse en het Waalse Gewest een dergelijk project opgestart? Dat had de minister indertijd immers aangekondigd.
Worden er voor de groep van primaire arbeidsongeschikten ook dergelijke projecten opgezet?
06.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mevrouw Sminate, hoewel het actieplan “back to work” en het VDAB-proefproject hetzelfde doel nastreven, gaat het om twee verschillende projecten. Het actieplan “back to work”, zoals goedgekeurd tijdens de begrotingsopmaak voor 2011, voorziet in een reeks maatregelen ter bevordering van een vrijwillige terugkeer van de uitkeringsgerechtigden van de ziekteverzekering naar de arbeidsmarkt.
Op 1 september 2011 werden de uurvergoedingen tot vijf euro opgetrokken. De hervattingspremie verhoogde tot 500 euro. Op 1 januari 2012 zal de berekening, in geval van toegestane werkhervatting, van de cumul van uitkeringen en beroepsinkomsten worden aangepast, om de werkhervatting op financieel vlak aantrekkelijker te maken.
Met betrekking tot de vereenvoudiging van de procedures van de toegestane werkhervatting bereidt het beheerscomité van de dienst Uitkeringen momenteel een ontwerpbesluit voor dat de voorafgaande toestemming van de adviserende geneesheer voor deeltijdse werkhervatting afschaft en die door een goedkeuring achteraf vervangt, teneinde de werkhervattingen te vergemakkelijken.
De dienst Uitkeringen van het RIZIV is met de ziekenfondsen en de gewestelijke instanties voor werk, beroepsopleiding en integratie van personen met een handicap een intentieverklaring overeengekomen. Wat het Vlaams Gewest betreft, leidde het partnerschap tussen het RIZIV en de VDAB, sinds 1 maart 2011, tot een proefproject met de bedoeling een 100-tal arbeidsongeschikte personen in hun zoeken naar werk te begeleiden.
De voornaamste doelstellingen van het project zijn de volgende: ten eerste, de herinschakelingstrajecten in verband met de twee belangrijkste fases structureren: de sociaalprofessionele balans en de opleiding; ten tweede, de adviserende geneesheren bijstaan in hun begeleiding van de verzekerden die hun beroepsactiviteit willen hervatten.
De derde doelstelling bestaat erin de acties van de verantwoordelijke actoren op elkaar afstemmen, het medisch-sociaal onderdeel voor de ziekenfondsen en het operationeel onderdeel voor de inschakelings- en opleidingsinstanties. Het valt moeilijk om al een balans op te maken, maar het is duidelijk dat de communicatie tussen de actoren kan verbeteren.
We staan voor een echte ommezwaai in de werkmethodes van de adviserend geneesheren en de VDAB en dat improviseert men niet op een paar maanden tijd. Bij de evaluatie van het proefproject na het eerste uitvoeringsjaar zullen die elementen grondig worden geanalyseerd.
De discussies tussen het RIZIV en de verschillende betrokken actoren in het Waals Gewest zitten in de laatste rechte lijn. De ontwerpovereenkomst is bijna rond en zal in januari 2012 worden ondertekend. De overeenkomst wil het tewerkstellingstraject van arbeidsongeschikte personen die terug op de arbeidsmarkt willen, structureren en systematiseren. In het Brussels Gewest zijn de discussies nog altijd bezig.
Om heel dat proces te begeleiden heeft het RIZIV de taskforce “back to work” opgezet, die, enerzijds, een denk-en-doe-platform voor de sociale partners, ziekenfondsen en overheden wil zijn en, anderzijds, moet nadenken over de uitvoering van een model terug naar de arbeidsmarkt op basis van echt geïndividualiseerd case management van de arbeidsongeschikte sociaalverzekerden, voornamelijk door disability case managers aan te werven. De nieuwe tastforce moet zijn werkzaamheden tegen het einde van het eerste semester van 2012 voltooien. Tot hier het antwoord van de minister.
06.03 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, u verwijst naar het proefproject. Dat klinkt allemaal wel goed, maar voor mij is het niet genoeg. We hebben het rapport van het Rekenhof over de sociale zekerheid vandaag op de website zien staan.
Terzijde – ik richt me even tot de voorzitter – wij hadden dat boek normaal gezien vorige week moeten krijgen, maar we hebben het nog steeds niet in ons bezit. Normaal gezien moeten wij het rapport krijgen voor het wordt gepubliceerd op de website. Vandaag is dat gepubliceerd.
De voorzitter: Stond het vorige week niet op de website?
06.04 Nadia Sminate (N-VA): Het Rekenhof heeft mij gezegd dat het normaal gezien vorige week in ons bezit had moeten zijn, maar wij hebben niets gekregen. Ik vind het jammer dat wij het niet krijgen voor het Rekenhof daarover communiceert.
Mijnheer de staatssecretaris, ik wil u nog meegeven dat een proefproject inderdaad mooi is, maar er zijn in totaal 700 000 arbeidsongeschikten, primaire en invaliden, waarvan een 72-tal is betrokken bij het proefproject.
Ik vind dat bijzonder weinig en vrees dat, als het project wordt uitgebreid, het geen kans op slagen heeft als wij zien dat er maar 324 adviserende geneesheren zijn om het te begeleiden. Dat is onvoldoende.
Ik hoop de minister van Sociale Zaken daarover ooit nog te kunnen spreken.
06.05 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Een proefproject is altijd een eerste fase, een eerste stap. De inspanningen moeten worden ontwikkeld in de toekomst.
06.06 Nadia Sminate (N-VA): Dat weet ik, maar als de middelen er niet zijn, dan mag men nog zo’n mooi proefproject hebben. Als er niet genoeg adviserende geneesheren zijn om het te begeleiden, lukt het niet.
Voor mij zijn het zelfs niet de adviserende geneesheren, die dat zouden moeten doen. Zij moeten oordelen over de medische toestand. Iemand die arbeidsongeschikt is, is echter niet alleen ziek, maar kan een burn-out hebben of gepest worden op het werk, waardoor hij arbeidsongeschikt is op het werk. Daarover oordelen is niet aan een adviserend geneesheer. Heel dat systeem zit volgens mij verkeerd in mekaar.
06.07 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Dat vraagt middelen.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mevrouw Sminate, uw vraag nr. 6991 is in de plenaire vergadering al aan bod gekomen.
06.08 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, het onderwerp van die vraag is inderdaad in de plenaire vergadering behandeld, maar een heel aantal van die subvragen niet. Kan ik die vraag opnieuw indienen met de vragen die niet behandeld zijn? Het thema is in de plenaire vergadering al behandeld.
De voorzitter: Ik weet niet precies waarover het gaat.
06.09 Nadia Sminate (N-VA): Ik wil die vraag niet vandaag stellen. Ik wil gewoon weten of ik ze later op die manier kan indienen.
De voorzitter: De verschillende vragen die in de plenaire vergadering niet zijn gesteld, kunt u wel terug indienen. U moet daartoe inderdaad wel een nieuwe vraag indienen.
06.10 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Vandaag heb ik ook geen antwoord beschikbaar op die vraag.
06.11 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, aan de heer staatssecretaris wil ik nog zeggen dat er over mijn vragen nrs 6841 en 6846 een misverstand moet zijn.
Mijnheer de staatssecretaris, waarschijnlijk heeft mijn medewerker die per ongeluk opnieuw ingestuurd, maar ik heb u die vragen al gesteld.
06.12 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: U hebt die vragen al gesteld, dat klopt.
06.13 Nadia Sminate (N-VA): Mijn excuses daarvoor.
06.14 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Geen probleem.
De voorzitter: Mevrouw Sminate, u hebt bijgevolg geen vragen meer op de agenda staan.
07 Vraag van mevrouw Maggie De Block aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de stijging van het zwartwerk in de fruitpluk" (nr. 6798)
07 Question de Mme Maggie De Block à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'augmentation du travail au noir dans le secteur de la fruiticulture" (n° 6798)
07.01 Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, een korte vraag over de stijging van het zwartwerk in de fruitpluk.
Ondanks alle pogingen om het zwartwerk in te dijken, blijkt uit de cijfers tijdens de aardbeienoogst, de kersen- en de bessenpluk en de snoeiwerken dat er bij een op drie fruittelers zwartwerkers aan de slag waren. De koplopers zijn Limburgers, maar dat is ook de fruitstreek. Men bereikt daar 31 %. Dat is toch het hoogste percentage in 10 jaar tijd. Dit betekent een stijging met 12 % het afgelopen decennium. Volgens de cijfers had 19 % van de gecontroleerde fruittelers in de eerste jaarhelft van 2010 niet alle werknemers ingeschreven. Dat was een verdubbeling ten opzichte van 2009, toen dat op 10 % lag. De vorige jaren schommelde het zwartwerk tussen 8 % en 22 %.
Het is en blijft vreemd dat dergelijke toename van zwartwerk zo uitgesproken is, vooral omdat er voor seizoensarbeid in de Kamer een systeem van lage socialezekerheidsbijdragen werd uitgewerkt, waarbij de fruitteler maar 37,42 % RSZ moest betalen op een geplafonneerd forfaitair dagloon van 16,92 euro. Dat komt overeen met 6,42 euro socialezekerheidsbijdragen per gewerkte dag.
Welke zijn de aanleidingen van de stijging van het zwartwerk? Hebt u daar een verklaring voor? Hebt u weet van zware inbreuken? Is het vooral bij seizoenarbeiders, of eerder bij de reguliere werknemers die het ganse jaar door in dienst zijn bij het bedrijf? Gaat het om huisvrouwen wiens partner eventueel een uitkering heeft? Gaat het om studenten die hun quotum van twee keer 23 dagen reeds overschreden hebben? Gaat het misschien om bruggepensioneerden die wensen bij te verdienen en, vermits zij dat niet kunnen doen op reguliere wijze, dat dan wel in het zwart circuit moeten doen? Gaat het om buitenlandse werknemers die om om het even welke reden ook in het zwarte circuit verzeild zijn geraakt? Kortom, veel vragen.
Heeft het te maken met administratieve slordigheden? Steekt daar een organisatie achter of wat ook? Is er ook een verband tussen zwartwerk en de eventuele geringe bereidheid van werkzoekenden om een job te aanvaarden in de fruitpluk? Of is het een geringe motivatie om dit werk te doen indien ze het toch aanvaarden?
Heel veel vragen, mijnheer de staatssecretaris, en graag veel antwoorden.
07.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Block, ik dank u voor uw vragen om twee redenen. Fruit is goed voor de gezondheid en zwartwerk is slecht voor de sociale zekerheid.
Om op uw vragen te kunnen antwoorden, heb ik aan de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst gevraagd om mij de cijfers mee te delen met betrekking tot de uitgevoerde controles in de tuinbouwsector en de landbouwsector in de provincie Limburg en dit voor de jaren 2010 en 2011.
Met uw goedkeuring bezorg ik u de cijfers van de door de sociale inspectiediensten opgestelde processen-verbaal, met een bijlage van de door deze controles ontstane betwiste zaken met betrekking tot de werkloosheid. Ik heb hier enkele tabellen met de cijfers die u hebt gevraagd.
Uit de analyse van deze cijfers blijkt dat er geen significante stijging is van het zwartwerk in de tuinbouw- en landbouwsector in de provincie Limburg.
Het klopt dat wij een kleine stijging vaststellen van het aantal positieve controles, dit wil zeggen de controles waar een inbreuk op een van de vermelde materies werd vastgesteld. Dit kunnen we verklaren door een betere doelgroepbepaling van de controles. De andere indicatoren die op zwartwerk betrekking hebben dalen evenwel, onder meer het aantal tewerkgestelde werknemers dat niet aan de sociale zekerheid is aangegeven en het aantal werknemers in overtreding.
Wanneer we de cijfers van de bovenvermelde Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst voor dezelfde sectoren op nationaal vlak bekijken, zien we dat deze dalende tendens wordt bevestigd.
De analyse van de cijfers uit tabel 3 in de bijlage toont in 2011 een toename van het aantal controles, het aantal gecontroleerde werknemers en logischerwijze ook van het aantal werknemers in overtreding.
Wanneer we echter het aantal gecontroleerde werknemers met het aantal werknemers in overtreding vergelijken, stellen we vast dat het aandeel werknemers in overtreding in 2011 is afgenomen. Men mag dus momenteel niet concluderen dat de situatie dit jaar slechter is dan die van vorig jaar.
In deze omstandigheden is het moeilijk om een antwoord te geven op de andere vragen die u gesteld heeft, gezien de cijfers de verklaringen die in de pers werden gedaan, niet bevestigen.
07.03 Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank de minister voor de juiste cijfers, vandaar ook mijn vraag, want het is verwonderlijk. We nemen extra maatregelen, we trachten de sector tegemoet te komen, we doen inderdaad waarschijnlijk ook meer controles, want dat is sociale fraude en de regering heeft daar toch werk van gemaakt. Ik denk dat het alleszins allemaal in zijn context moet worden gezien. Nochtans is er zo’n artikel dan toch in de pers geraakt waarbij het precies was alsof het zwartwerk de pan uitrijst in de fruitpluksector.
07.04 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Het is aan de pers te schrijven wat ze schrijft.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Mathias De Clercq aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "een automatische teller voor het Dimonasysteem in de land- en tuinbouw" (nr. 6998)
08 Question de M. Mathias De Clercq à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "un compteur automatique pour le système Dimona dans l'agriculture et l'horticulture" (n° 6998)
08.01 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, werknemers mogen onder de noemer seizoenarbeid vijfenzestig dagen in de tuinbouw en dertig dagen in de landbouw werken. Land- en tuinbouwers dienen elke in- en uitdiensttreding van de werknemers te melden via het gekende Dimonasysteem.
Niettemin ondervinden werkgevers in deze sector moeilijkheden om te achterhalen hoeveel dagen de persoon die zij willen tewerkstellen, al effectief heeft gewerkt. De sector is dan ook vragende partij om een automatisch tellersysteem aan het Dimona-aangiftesysteem toe te voegen. Een dergelijk systeem geeft meteen ook aan hoeveel dagen de respectieve werknemers nog als seizoenarbeiders kunnen worden tewerkgesteld.
Vandaag beschikken zij niet over een dergelijk systeem, met als gevolg dat zij later in de problemen kunnen komen, wanneer blijkt dat de limieten van dertig dan wel vijfenzestig dagen overschreden zouden zijn.
Mijn vragen, die al een tijdje ter tafel liggen, zijn de volgende.
Ten eerste, welke inspanningen heeft de minister de voorbije jaren ondernomen ter bevordering van de invoering van een automatische teller in het Dimonasysteem?
Ten tweede, zijn er vorderingen in de ontwikkeling van het systeem?
Ten derde, hoe verklaart u dat een dergelijke verbetering aan het systeem na meerdere jaren wachten nog niet is ingevoerd?
Ten vierde, wanneer meent de minister dat de sector over het al lang gevraagde tellersysteem zou kunnen beschikken?
08.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mijnheer de voorzitter, ik dank de heer De Clercq voor zijn uw vraag. Ziehier het antwoord van de minister.
Het klopt dat de sector vragende partij is voor een teller die de controle vergemakkelijkt van het aantal dagen waarop werknemers prestaties tegen verminderde sociale bijdragen kunnen verrichten. De redenen waarom die teller nog niet bestaat, zijn zowel van technische als van budgettaire aard. De invoering van een dergelijk systeem vergt immers een vrij belangrijke technische ontwikkeling en kan maar plaatsvinden in een beveiligde informaticaomgeving.
In 2009 vroeg de regering de RSZ bij voorrang een teller voor de studentenarbeid te ontwikkelen en die nadien eventueel voor andere sectoren aan te passen. Deze teller is nu klaar en zal vanaf 1 december 2011 worden toegepast om de nieuwe reglementering inzake studentenarbeid te ondersteunen. Dit systeem zal vervolgens moeten worden geëvalueerd alvorens het naar een nieuwe doelgroep kan worden geëxporteerd.
Deze mogelijke uitbreiding zal van de toekomstige regering afhangen en in voorkomend geval een bijkomend budget voor e-government vergen.
Tot daar het antwoord van de minister.
08.03 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord van de minister. Het is positief dat het systeem zal worden ingevoerd in het kader van de studentenarbeid. Het systeem zal nadien inderdaad moeten worden geëvalueerd. Ik hoop dat de nieuwe regering de lijn zal doortrekken en het systeem zal exporteren naar de geciteerde sector, die daarvoor al lang vragende partij is.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Mathias De Clercq aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de opstart van de Commissie ter regeling van de arbeidsrelaties" (nr. 6999)
09 Question de M. Mathias De Clercq à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le lancement de la Commission de règlement de la relation de travail" (n° 6999)
09.01 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, de problematiek van schijnzelfstandigen is toch wel ernstig en eind 2010 wou de regering dan ook die strijd tegen schijnzelfstandigen, en tevens de uitvoering van de wet op de arbeidsrelatie, nieuw leven inblazen met als doel de commissie ter regeling van de arbeidsrelaties zo snel mogelijk in werking te laten treden. In de programmawet van december 2006 werd reeds voorzien in de oprichting van de geciteerde commissie.
Eind 2010 werden de koninklijke besluiten met betrekking tot de normatieve en administratieve afdelingen van die commissie goedgekeurd. Ze werd dan ook opgericht, maar is vandaag – tenzij ik verkeerd ben ingelicht – nog niet in werking. De uiterste datum van inwerkingtreding is 1 januari 2012 zoals vastgelegd in de programmawet. Dit is jammer genoeg toch wel een trage evolutie, te meer omwille van de ernst van de problematiek ter zake.
Ik heb dan ook een aantal vragen. Zijn er vorderingen gemaakt inzake de samenstelling van de commissie? Hoe verklaart u het lang aanslepende karakter van een en ander? Welke acties worden ondernomen ter bespoediging van de samenstelling? Acht u het effectief mogelijk dat de werkzaamheden op 1 januari aanstaande kunnen worden aangevat?
09.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mijnheer De Clercq, aangezien het ministerieel comité voor de strijd tegen de fiscale en de sociale fraude zijn principieel akkoord heeft gegeven om de urgentie in te roepen om de leden van de commissie te kunnen benoemen, heb ik met de twee andere bevoegde collega’s, mevrouw Milquet en mevrouw Laruelle, de besprekingen over de benoemingen aangevat. Op dit ogenblik is het ontwerp van koninklijk besluit echter nog niet gefinaliseerd.
Dat is het antwoord van de minister.
09.03 Mathias De Clercq (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord namens de minister. Ik heb begrepen dat de urgentie wordt ingeroepen en ingezien. Ik hoop dat de benoeming snel kan gebeuren zodat wij snel van start kunnen gaan met het te lijf gaan van die voor ons allen zeer ernstige problematiek.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
10 Question de M. Damien Thiéry au secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les aides susceptibles d'être accordées aux personnes handicapées déficientes visuelles et malvoyantes de plus de 65 ans" (n° 6581)
10 Vraag van de heer Damien Thiéry aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de steun die kan worden toegekend aan visueel gehandicapte en slechtziende 65-plussers" (nr. 6581)
10.01 Damien Thiéry (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, la Ligue Braille a diffusé tout récemment un mémorandum dont Mme la ministre a certainement entendu parler. Plusieurs personnes âgées de plus de 65 ans se retrouvent exclues d'aides publiques telles que les interventions dans l'achat d'une vidéo-loupe ou d'autres aides techniques, dès lors que leur handicap, à savoir la perte de la vision, survient tardivement après 65 ans.
Selon les statistiques fournies par la Ligue Braille, plus de la moitié des personnes qui s'adressent pour la première fois à la Ligue sont âgées, justement, de plus de 65 ans. Il semblerait que cette catégorie soit en croissance. La Ligue a dès lors recommandé - bien qu'il s'agisse de compétences régionales et communautaires – qu'une Conférence interministérielle soit organisée en vue de résoudre ce problème.
Pourriez-vous me dire si la ministre a déjà été alertée par la Ligue Braille à cet égard? Dans l'attente de la prochaine déclaration gouvernementale, des initiatives ont-elles été ou seront-elles prises par vos services dans le cadre de cette Conférence interministérielle ou, éventuellement, par d'autres canaux?
10.02 Jean-Marc Delizée, secrétaire d'État: Monsieur Thiéry, je vous remercie tout particulièrement pour cette question. Cela me donne peut-être l'occasion d'apporter une dernière réponse au sein de cette commission.
Je vous confirme toute l'attention que je porte envers la Ligue Braille et les personnes qui travaillent avec cette association. Évidemment, il faut situer ce thème dans le contexte de la politique d'aide matérielle apportée aux personnes handicapées qui est déployée en Belgique. Il convient également de rappeler la répartition des compétences. Ainsi que vous l'avez indiqué, les matières personnalisables sont des compétences communautaires. L'article 5 de la loi spéciale du 8 août 1980 des réformes institutionnelles fixe la liste de ces matières, attribuant des compétences aux Communautés dans deux champs d'action: la politique de santé et l'aide aux personnes.
Précisons aussi que, du côté francophone, en vertu d'un mécanisme de transfert de compétences introduit en 1993, une large part des matières personnalisables a été attribuée par la Communauté française – disait-on à l'époque -, à la Région wallonne et à la Commission communautaire française à Bruxelles.
Comme vous l'avez évoqué, l'aide matérielle aux personnes handicapées ainsi qu'une partie de la politique du troisième âge relèvent exclusivement des politiques communautaires et, en l'occurrence, pour la partie francophone, de la Région wallonne ou de la COCOF. Néanmoins, au niveau fédéral, l'allocation d'aide aux personnes âgées couvre partiellement les frais pour les personnes à faible revenu, notamment.
Selon l'accord institutionnel intervenu en octobre dernier, l'allocation pour l'aide aux personnes âgées (APA) serait attribuée aux entités fédérées afin de renforcer leur politique du troisième âge.
Notre système fédéral est bâti selon un concept d'équipollence des normes. Autrement dit, de manière générale, le niveau de pouvoir fédéral n'a aucune préséance sur les entités fédérées pour ce qui concerne les compétences relevant de chacun des niveaux de pouvoir.
Permettez-moi de vous donner quelques chiffres pour situer l'évolution démographique. Ainsi, il faudra que les Régions et les Communautés déploient des réponses pertinentes pour les personnes âgées qui représentaient 16 % de la population en 1950, 22 % en 2000, qui dépasseront le seuil des 30 % vers 2028 et qui devraient représenter près de 33 % de la population, soit un tiers, en 2050.
Bien entendu, tous les responsables politiques à tous les niveaux doivent être attentifs au fait qu'environ 75 % des personnes malvoyantes ont plus de 65 ans, qu'après 65 ans, le risque de cécité est dix fois plus élevé et qu'après 75 ans, ce risque est vingt fois supérieur.
J'en arrive ainsi à votre question sur la Conférence interministérielle. Cette question date du 13 octobre. Nous sommes, aujourd'hui, le 29 novembre et nous aurons, vraisemblablement dans quelques jours, un nouveau gouvernement. Mais je pense fondamentalement que la Conférence interministérielle est un lieu indispensable dans notre fédéralisme de coopération pour faire en sorte que tous les niveaux de pouvoir collaborent ensemble sur des compétences connexes, là où il y a des complémentarités entre les uns et les autres. Cependant, elle n'est pas le lieu où un niveau de pouvoir doit dire aux autres ce qu'ils doivent faire dans le champ de leurs compétences exclusives.
Cela dit, des groupes de travail dans le domaine du handicap fonctionnent sur la transversalité. Ainsi, pour la mise à l'emploi des personnes handicapées, il existe des leviers fédéraux et régionaux, notamment en termes de mobilité. De manière générale, des discussions sont organisées sur la Convention des Nations unies en vue de mettre en place des outils. Mais pour ce qui concerne l'application des compétences, dans un système fédéral bien compris, chacun est évidemment autonome pour mener les politiques qu'il souhaite. Il relève donc de la responsabilité pleine et entière des Régions et des Communautés d'assumer la question de l'aide matérielle aux personnes âgées, et en particulier aux personnes âgées souffrant de cécité.
Pour terminer, je dirai qu'il existe, bien sûr, des échanges informels. Ce sont des sujets dont j'ai parlé au cours de ces deux dernières années et ces derniers mois avec mes collègues. Au-delà de l'informel, ce n'est pas à la Conférence interministérielle qu'il appartient d'apporter des réponses; il convient d'interpeller les instances des Régions et des Communautés.
10.03 Damien Thiéry (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse claire. Je comprends qu'il faille s'adresser à d'autres niveaux de pouvoir; cela montre aussi toute la complexité du fonctionnement qui a été mis en place dans notre pays. Il est gênant que des institutions et des organismes, comme la Ligue Braille, pensent avoir trouvé l'interlocuteur idéal pour faire valoir leurs positions et essayer de faire avancer les choses alors qu'en définitive, ce n'est probablement pas le bon. Il faudra poser les questions aux différents niveaux de pouvoir.
J'espère, comme vous l'avez dit, qu'une forme de collaboration et de solidarité interviendra entre ces différents niveaux de pouvoir afin de faire avancer les choses. Vous et moi, nous arriverons bien un jour à cet âge fatidique et nous serons peut-être amenés à devoir profiter de ces services.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de wet betreffende de continuïteit van ondernemingen van 30 januari 2009" (nr. 7207)
11 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la loi sur la continuité des entreprises du 30 janvier 2009" (n° 7207)
11.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, deze wet beoogt om ondernemingen in moeilijkheden maximale kansen te geven om die moeilijkheden te overwinnen of in elk geval om de onderneming of een onderdeel ervan te redden. De wet voorziet in drie alternatieven ten aanzien van de schuldenaar.
Het eerste alternatief is een minnelijk akkoord waarbij de schuldenaar vrij kiest met welke schuldeisers hij een akkoord sluit en welke afspraken tot betaling hij maakt. De rechtbank bewaakt de procedure.
Het tweede alternatief is een collectief akkoord waarbij de schuldenaar een reorganisatieplan opstelt en de meerderheid van de schuldeisers moet dit goedkeuren.
Het derde alternatief is een overdracht onder gerechtelijk gezag waarbij een gerechtsmandataris verantwoordelijk is voor de overdracht van de onderneming.
De RSZ wordt dagelijks geconfronteerd met de herstelplannen die slechts voorzien in de betaling van een fractie van de schuld. Indien de verzoeker aan de nodige meerderheden geraakt bij zijn schuldeisers en dat plan gehomologeerd wordt, dan is de RSZ door dat plan gebonden.
Er blijkt een praktijk te bestaan waarbij sommige ondernemingen systematisch belangrijke leveranciers correct en tijdig betalen en via de wet op de continuïteit van de ondernemingen vooral onmiddellijk een akkoord zoeken met de RSZ en de dienst van de btw. Ondernemingen die actief zijn in dezelfde sector beschouwen dit als valse concurrentie. Er worden namelijk een aantal schulden correct betaald, waarna minnelijke akkoorden worden gesloten met de RSZ en de dienst van de btw, waardoor een aantal schulden gedeeltelijk of zelfs niet worden betaald.
In welke mate is deze praktijk gekend? Welke stappen werden ondernomen om deze praktijk tegen te gaan?
Kan ik een overzicht krijgen van de RSZ-schulden die via de wet op de continuïteit van de ondernemingen worden kwijtgescholden, zodat wij een zicht krijgen op wat wij eventueel kunnen recupereren? Wij zijn nu net in the mood om te zoeken naar geld.
11.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Bedankt voor uw vraag. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid is inderdaad op de hoogte van de problematiek, die zich in de eerste plaats voordoet bij gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord. De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen bepaalt immers dat het reorganisatieplan wordt geacht goedgekeurd te zijn door de schuldeisers, wanneer de meerderheid van hen die met hun onbetwiste of voorlopig aanvaarde schuldvorderingen de helft van alle in hoofdsom verschuldigde bedragen vertegenwoordigen, voor stemt.
Dit zorgt ervoor dat de RSZ tegen zijn wil gebonden kan worden door een reorganisatieplan dat slechts rekening houdt met een fractie van zijn werkelijke aanspraken. De RSZ kan hoger beroep aantekenen tegen het vonnis, dat oordeelt over de homologatie. Verzet aantekenen kan niet, maar derdenverzet is wel mogelijk. Daarnaast kan de RSZ de intrekking van het reorganisatieplan vorderen wanneer het niet stipt wordt uitgevoerd, of wanneer de rijksdienst aantoont dat het niet anders kan en dat hij er schade door zal lijden. Het spreekt voor zich dat die optie een reorganisatieplan dat nadelig is voor de RSZ, niet kan voorkomen. Een eventueel wetgevend initiatief om aan die situatie te remediëren, zal dienen uit te gaan van de toekomstige minister van Justitie, ofwel van het Parlement.
Ik denk echter dat het nuttig zou zijn dat de administratie van de RSZ in samenspraak met de sociale partners dat aspect van de wet zou evalueren, teneinde de financiering van de sociale zekerheid veilig te stellen. De RSZ houdt geen cijfers bij met betrekking tot de RSZ-schulden die zijn kwijtgescholden in het kader van de bovenvermelde wet. Tot hier, meneer Vercamer, het antwoord van de minister.
11.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Dit kan alweer op het to-do-lijstje geschreven worden voor de nieuwe minister: hij of zij maakt ter zake met de sociale partners een evaluatie en werkt een voorstel uit.
Ik ben er alleszins over verwonderd dat men daar geen gegevens over bijhoudt. Ik zou als suggestie doen om daar vanaf nu wel gegevens over bij te houden. Men moet toch wel perfect kunnen opsporen welke schulden men niet kan terugvorderen op basis van de wet op de continuïteit. Men sluit een akkoord, dus men heeft daar documenten over.
Het kan toch niet zo moeilijk zijn om de historiek, al was het maar voor een of twee jaar, na te gaan om te zien hoeveel geld men daardoor verliest en eventueel kan recupereren.
11.04 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Ik dank u voor de suggesties.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 15.36 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.36 uur.