Commission de la Santé publique, de l'Environnement
et du Renouveau de la Société |
Commissie
voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing |
du Mercredi 23 novembre 2011 Après-midi ______ |
van Woensdag 23 november 2011 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.19 uur en voorgezeten door de heer Hans Bonte.
La séance est ouverte à 14.19 heures et présidée par M. Hans Bonte.
De voorzitter: Collega’s, mevrouw Smeyers heeft gevraagd om haar talrijke vragen om te zetten in schriftelijke vragen.
- mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de verlenging van de noodopvangplaatsen voor asielzoekers" (nr. 6699)
- mevrouw Karin Temmerman aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de aangekondigde sluiting van de kazernes voor opvang" (nr. 6711)
- mevrouw Karin Temmerman aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de broodnodige noodopvang" (nr. 6900)
- mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de opvangcrisis" (nr. 6914)
- mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het spreidingsplan voor asielzoekers" (nr. 7084)
- mevrouw Nahima Lanjri aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de opvang van asielzoekers" (nr. 7132)
- Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la prorogation des places d'accueil d'urgence pour les demandeurs d'asile" (n° 6699)
- Mme Karin Temmerman au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'annonce de la fermeture des casernes dédiées à l'accueil" (n° 6711)
- Mme Karin Temmerman au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'indispensable accueil d'urgence" (n° 6900)
- Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la crise de l'accueil" (n° 6914)
- Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le plan de répartition des demandeurs d'asile" (n° 7084)
- Mme Nahima Lanjri au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'accueil des demandeurs d'asile" (n° 7132)
01.01 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, minister De Crem kondigde in de commissie voor de Landsverdediging van 19 oktober aan dat de kazernes wel degelijk zullen gesloten worden. Hoewel de eerste sluiting formeel zal plaatsvinden op 30 november zal er een geleidelijke ontruiming plaatsvinden tot 31 mei van volgend jaar. Dat werd beslist op de Ministerraad van 18 november.
Als wij de capaciteit optellen van de kazernes die zullen sluiten, dan komen wij aan ongeveer 2 200 plaatsen. Ondertussen zullen er wel 300 bijkomende plaatsen gecreëerd worden, en zullen wij de winter overbrugd hebben, maar als de kazernes in mei gesloten worden, zijn er toch ongeveer 1 500 plaatsen minder.
Is er voorafgaand aan de beslissing van minister De Crem overleg geweest met u?
Wat zullen de alternatieven zijn? Ik bedoel hier wel andere alternatieven dan de 300 bijkomende plaatsen die nu reeds zijn aangekondigd.
Kunt u mij nogmaals zeggen hoeveel plaatsen er exact te kort zijn vandaag?
Een zeer belangrijke vraag is of er wordt gewerkt aan een nieuw crisisplan voor de winter die voor de deur staat. Ik erken dat u in het verleden reeds grote inspanningen hebt gedaan, met het opdrijven van het aantal plaatsen, maar de cijfers ter zake dalen niet, integendeel. Dat wil zeggen dat wij de komende winter opnieuw zullen worden geconfronteerd met dezelfde, en wellicht nog een zwaardere, problematiek. Heeft de regering in lopende zaken een crisisplan om aan deze crisissituatie het hoofd te bieden?
De voorzitter: Mevrouw Temmerman, u had ook een tweede vraag in verband met de noodopvang en ik stel voor dat u die meteen aanvullend stelt.
01.02 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik zal de inleiding niet herhalen. Er is nog altijd een groot probleem van niet-toewijzing. Fedasil pleit daarom voor een spreidingsplan, zodat ook andere gemeenten worden aangesproken. Ook het Rode Kruis trekt aan de alarmbel. Zij hebben al gezegd dat er misschien een mogelijkheid is om over te gaan tot een spreidingsplan.
Ik heb de cijfers nog eens opgediept. Sinds april van dit jaar zouden er 2 047 personen niet zijn toegewezen. Als dit niet correct is, moet u mij verbeteren.
Hoe zal men het probleem aanpakken? Zal men inderdaad ingaan op een spreidingsplan? Met een spreidingsplan bedoel ik wel degelijk een materieel spreidingsplan, namelijk de opvang spreiden en niet zozeer het verstrekken van financiële steun aan asielzoekers. Of zal men proberen om toch nog opvangplaatsen te vinden voor de winter?
01.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ook ik zal voorbijgaan aan mijn inleiding.
Wij weten allemaal dat er al een hele tijd een opvangcrisis heerst. Ik beweer niet dat er geen inspanningen worden gedaan door de huidige regering. Er zijn ontzettend veel inspanningen gedaan. Er zijn meer dan 10 000 extra plaatsen gecreëerd op vier jaar tijd. Dit is enorm. Wij kunnen natuurlijk niet tot in het oneindige plaatsen blijven creëren want de problemen moeten zowel op het vlak van de instroom als de uitstroom worden aangepakt. Dit is een bevoegdheid van uw collega Wathelet.
Ook op het vlak van de verkorte procedure, dat eveneens een bevoegdheid is van uw collega Wathelet, zijn al heel wat inspanningen geleverd door de huidige regering. Dit neemt niet weg dat het schrijnend is om te moeten vaststellen dat mensen nog steeds zonder opvangplaats op straat belanden. Sommigen die geen toewijzing krijgen belanden op straat terwijl anderen toch terechtkomen bij familie of vrienden.
Wat is de stand van zaken in de opvangwet? Hoeveel plaatsen zijn er bezet? Hoeveel plaatsen zijn er onbezet? Hoeveel van de reeds besliste plaatsen moeten er nog worden gerealiseerd?
Ik heb vorige week van de premier gehoord dat er op korte termijn, in december, nog 300 plaatsen bijkomen en nadien nog eens 700. Waar zullen die juist worden voorzien? Gaat het enkel om militaire zones of rekent u daarbij de 700 plaatsen in de LOI’s, waarover al een beslissing werd genomen?
Hoeveel plaatsen zijn er ondertussen gerealiseerd via de gemeentes, namelijk de LOI’s? Hoeveel van die plaatsen zijn momenteel nog in onderzoek? Hoeveel zullen er op korte termijn, deze winter nog, bijkomen? Kunt u mij een overzicht bezorgen van de gemeentebesturen die helemaal niets doen en geen LOI hebben, dus geen opvangcentrum van het Rode Kruis, van de federale overheid of van een NGO?
Over hoeveel gemeentes gaat het en wat zal er worden ondernomen opdat ook deze worden gestimuleerd om iets te doen? Wij zijn immers pleitbezorger van een materieel spreidingsplan. Ik denk dat er solidariteit moet spelen. Als die solidariteit niet speelt, moeten wij eventueel een stok achter de deur hebben, misschien in eerste instantie door die gemeentes met een wortel aan te trekken. De vraag is dus men de gemeentes kan overhalen die nog niets hebben gedaan. Wat kunt u of wilt u nog doen om die gemeentes ervan te overtuigen om ook initiatieven te nemen?
Tot slot vraag ik mij af hoe het zit met de dwangsommen. Daarmee worden wij nu al twee jaar, of zelfs langer, geconfronteerd. Wat is het totaal bedrag aan dwangsommen dat tot op heden werd uitbetaald en over hoeveel gezinnen gaat het? Komt de uitbetaling van dwangsommen ook de jongste tijd nog voor?
Klopt het, wanneer iemand van de rechtbank gelijk krijgt en een dwangsom toegekend krijgt, dat die gezinnen wel worden voortgeholpen door Fedasil? Dat vind ik eigenlijk schrijnend en pervers. Voor alle duidelijkheid, ik begrijp dat wij het uitbetalen van dwangsommen moeten vermijden, maar het is wel erg dat wij in een opvang voorzien voor degenen die zich tot de rechtbank wenden, maar niet voor degenen die dat niet doen. Dat is mijn kritiek ter zake.
01.04 Staatssecretaris Philippe Courard: Mijnheer de voorzitter, overeenkomstig de beslissingen van de regering van 20 juli en 18 november laatstleden, zullen de transitcentra als volgt evolueren.
De capaciteit in Weelde zal tegen 1 december 2011 worden afgebouwd tot 400 plaatsen; de einddatum is 31 mei 2012. Voor het opvangcentrum in Houthalen-Helchteren is de sluiting voorzien tegen 31 mei 2012. Het opvangcentrum van Bastenaken wordt gesloten op 30 november, met een uitdovende capaciteit tot 31 mei 2012. Het opvangcentrum van Gembloux wordt gesloten tegen 30 november 2012. De capaciteit van het opvangcentrum van Bierset wordt uitgebreid tot 750 plaatsen. Het is voorzien dat dit structureel opvangcentrum tot eind 2014 openblijft.
De capaciteit van het opvangcentrum in Ans wordt opgetrokken tot 400 plaatsen. Het centrum zal ten vroegste op 15 december 2011 zijn deuren kunnen openen. De sluiting is gepland op 31 december 2013. Het ingeschreven budget bedraagt 813 069 euro voor 2011 en 4 977 168 euro voor 2012. De nettocapaciteit van het opvangnetwerk groeit dus nog aan. De benodigde capaciteit is uiteraard sterk afhankelijk van de tijd dat de procedure in beslag neemt. Op het huidig niveau wordt de behoefte op 2 300 plaatsen gerekend. Tot op heden werden 1 266 van de 2 000 lokale opvanginitiatieven geïdentificeerd. 749 van die opvangplaatsen zijn reeds operationeel. Voor de andere loopt de voorbereiding.
De schaarste van degelijke, betaalbare woningen op de huisvestingmarkt maakt dat OCMW’s tijd nodig hebben voor de voorbereiding. De oproep om op de privémarkt panden te zoeken voor de FOI, individuele opvangstructuren die door de federale opvangstructuren worden beheerd, is positief uitgevallen. Op dit moment worden 12 panden actief onderzocht. Dat heeft reeds geleid tot 153 plaatsen, gespreid over 5 gebouwen. De creatie van duizenden bijkomende opvangplaatsen is onder andere het gevolg van de goede samenwerking tussen Fedasil en haar partners, waaronder Defensie.
Het alsmaar creëren van bijkomende plaatsen is niet de ultieme oplossing. Fundamenteler is de beperking van de instroom en het snel afronden van de procedure. Ondertussen moeten we wel crisissituaties proberen te verhelpen. De Ministerraad van 18 november heeft dan ook beslist de crisiscel van de regering samen te roepen om actie voor de winter te coördineren en te optimaliseren. Ondertussen worden snel nog 300 bijkomende opvangplaatsen voor asielzoekers ingericht.
De onderhandelingen over het spreidingsplan lopen nog. Zolang die niet afgerond zijn, kan ik u geen verdere details geven. Ik kan niet vooruitlopen op de feiten.
In antwoord op uw vraag kan ik toch het volgende meedelen. Van mei 2011 tot 21 oktober 2011 zou, theoretisch, voor ongeveer 182 000 euro aan dwangsommen verschuldigd zijn aan ongeveer 70 personen. Sinds begin 2011 werden er nog geen dwangsommen betaald in de nieuwe dossiers.
Ik kan u de lijst bezorgen van de gemeenten zonder LOI.
01.05 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, dank u voor het antwoord. U zegt dat er tussen mei 2011 en oktober 2011 182.000 euro verschuldigd was. Dat is dan van uitspraken van voor 2011? U zegt immers daarna dat er in 2011 nog geen betaald werden.
01.06 Nahima Lanjri (CD&V): Als ik goed begrijp, zijn dat de dwangsommen die zijn uitgesproken in die periode. Voor de betrokken personen zorgt men voor opvang, zodat men die dwangsommen niet hoeft te betalen.
01.07 Karin Temmerman (sp.a): Er is in 2011 nog geen enkele dwangsom betaald. Er zijn echter wel uitspraken geweest voor 182.000 euro aan dwangsommen.
Mijnheer de minister, ik ben heel blij dat de crisiscel toch is samengeroepen en dat men hopelijk voorbereid zal zijn als de crisis zich effectief voordoet. Misschien kan de toekomstige regering, waarvan we allemaal hopen dat ze er snel is, die crisiscel overnemen. Het zal immers niet opgelost zijn de komende winter. Er zijn nu maatregelen genomen via het Parlement, maar we moeten hopen dat we tegen de winter van 2012 niet meer in een crisissituatie zullen zitten.
01.08 Nahima Lanjri (CD&V): Ik wil de minister eveneens bedanken voor het antwoord. Er komen 300 extra plaatsen bij, maar ik vind het jammer dat de bijkomende 700 plaatsen, plaatsen zijn in de LOI's waartoe reeds was beslist, maar die nog moesten worden gerealiseerd.
01.09
Staatssecretaris Philippe Courard: (…)
01.10 Nahima Lanjri (CD&V): 300 plaatsen meer, dat is goed. Die 700 LOI-plaatsen van vorig jaar zijn nog niet gerealiseerd en moeten er dus bijkomen. Als die plaatsen worden gerealiseerd, komen die er netto bij. Dat is goed.
Daarom zeg ik ook dat wij er alles aan moeten doen om vooral de gemeentebesturen die nog niets hebben gedaan, te overtuigen.
Ik ben blij dat ik dadelijk van u de lijst van de gemeentebesturen die nog niets hebben gedaan, zal krijgen. Die zou men moeten aanspreken.
Ik begrijp dat het in lopende zaken moeilijker is, maar hopelijk komt er zo snel mogelijk een nieuwe regering, die daarvan werk kan maken, zodat wij kunnen inzetten op solidariteit, niet hoeven over te gaan tot financiële steun maar wel materiële steun verlenen. Ook de gemeentebesturen zouden iets voor de opvang moeten doen, ook al wordt de opvang uiteraard volledig door de federale overheid terugbetaald.
Ik ben tevreden dat er geen dwangsommen zijn betaald. Het zou ons allemaal nog meer geruststellen als er ook geen dwangsommen zouden worden uitgesproken.
Ik vind het schrijnend dat de gezinnen die naar de rechter gaan, blijkbaar er zeker van mogen zijn dat ze opvang krijgen, terwijl andere gezinnen die opvang evenveel of misschien zelfs nog meer nodig hebben, die niet krijgen, omdat ze niet naar de rechter zijn gestapt. Ik denk dat wij daar dus nog een serieus tandje moeten bijsteken.
Ik dank u voor het antwoord. Wij zullen de kwestie opvolgen.
De voorzitter: De wortel waarnaar u verwijst om gemeentebesturen aan te zetten tot het op het getouw zetten van LOI’s bestaat. Het is financieel zeer voordelig voor de lokale besturen.
01.11 Nahima Lanjri (CD&V): Men houdt er zelfs iets aan over. Sommigen hoor ik dat zeggen en dan zeg ik: het is hun gegund, aan de gemeentebesturen die er iets aan over houden. Het komt tenslotte nog ten goede aan het sociaal beleid. Dat verdwijnt niet in de zakken van de voorzitter.
De voorzitter: Dat is zo. Ik kan dat alleen bevestigen.
01.12 Nahima Lanjri (CD&V): Zolang een en ander ten goede komt aan het OCMW of elk beleid dat het OCMW voert, ben ik daar niet rouwig om. We moeten gewoon de 93 gemeenten – ik dacht dat het er zo veel waren – nog overtuigen. Blijkbaar is die wortel voor hen nog niet oranje genoeg. Daaraan zullen we nog iets moeten doen.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "armoede bij kinderen" (nr. 6835)
02 Question de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la pauvreté infantile" (n° 6835)
02.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, collega’s, in de Senaat werd de resolutie van mijn collega Cindy Franssen goedgekeurd die bakens uitzet voor een toekomstig beleid inzake armoede. Die tekst omvat een aantal richtlijnen en prioriteiten op uiteenlopende domeinen, steunend op het herstellen van het sociale grondrecht. Een van deze doelstellingen die deze resolutie nastreeft is het terugdringen van armoede bij kinderen. Daar is reeds heel wat rond te doen geweest, onder meer in het Vlaams Parlement.
Het is een schrijnende situatie. Men stelt vast in de statistieken – dit werd gepubliceerd in MO magazine op 14 oktober – dat één op vijf kinderen in België in armoede leeft. Helaas is deze armoede gekleurd. Sociaal zwakkere mensen, maar ook mensen van vreemde etnische origine worden vaker door armoede getroffen. Dit is een situatie die we moeten rechttrekken, indien we geen verloren generatie willen creëren. Het is misschien een boutade, maar de jongeren vormen de toekomst. Hieraan moeten we dus werken.
Welke acties heeft u tijdens de voorbije jaren ondernomen om deze problematiek concreet aan te pakken, meerbepaald in die materie die tot uw bevoegdheid hoort? Dit thema is voor een groot deel gemeenschapsbevoegdheid.
Welke acties heeft u ondernomen tijdens de periode van lopende zaken? Wat kan u verder nog doen inzake deze problematiek met betrekking tot armoede bij kinderen?
Welke beleidsmaatregelen zijn genomen in het raamvan een samenwerkingsakkoord tussen de federale staat, de Gemeenschappen en de Gewesten om het armoedebeleid aan te pakken? Is dit akkoord nog steeds de basis voor samenwerking tussen de federale en regionale overheden?
Zijn er gemeenschappelijke projecten in het werkveld betreffende de armoedebestrijding bij kinderen? Zo heeft minister Lieten, Vlaams minister bevoegd voor armoedebestrijding, een oproep gelanceerd voor lokale projecten in de strijd tegen kinderarmoede, dit ter versterking van het lokale armoedebeleid. Dit zijn veelal projecten met een klein budget maar met een hoge sociale output, die volgens mij van iedereen steun verdienen, namelijk van het regionale, lokale maar ook van het federaal niveau.
02.02 Staatssecretaris Philippe Courard: De strijd tegen kinderarmoede was, en is nog steeds, één van mijn absolute prioriteiten. Degelijke huisvesting, een aangepast gezinsinkomen, toegang tot kwaliteitsvol onderwijs, goede gezondheidszorg, goede gezinsondersteuning, ontspanning, enzovoort, zijn essentieel om onze kinderen een betere toekomst te bieden.
In antwoord op uw vraag wil ik eerst verwijzen naar het Belgische voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in 2010. De strijd tegen kinderarmoede was één van de sociale prioriteiten. Ik verwijs naar belangrijke initiatieven als de Europese conferentie Who Cares, het Stappenplan, aanbevelingen ter bestrijding van kinderarmoede en het Vierde Europese Romaplatform.
De conferentie Who Cares is volgens mij in haar opzet geslaagd. Getuige hiervan is onder meer het feit dat de Europese Commissie zich ondertussen officieel heeft geëngageerd om in 2012 een aanbeveling ter bestrijding van kinderarmoede aan te nemen. Zij zal hiervoor onder meer voortbouwen op het werk dat verricht is onder het voorzitterschapstrio Spanje-België-Hongarije.
Ter voorbereiding van de Europese aanbeveling richtte het Sociaal Beschermingscomité een ad-hocwerkgroep Kinderarmoede op. Ook hieraan zal België actief participeren.
In de strijd tegen kinderarmoede verdienen de vroege kinderjaren prioritair aandacht. In deze context heb ik het initiatief genomen om samen met de Europese Commissie een platform te organiseren. De vroege kinderjaren vormden de hoofdfocus van het Vierde Europese Romaplatform. Dit was bovendien een gelegenheid om goede praktijken en succesvolle strategieën inzake de rol van de bemiddelaars voor sociale en economische integratie van Roma uit te wisselen.
Kinderarmoede maakt tevens deel uit van de eindverklaring van het Europese Jaar Tegen Armoede. Naast de initiatieven die werden genomen onder het Belgische voorzitterschap heb ik ook op federaal niveau een specifiek beleid ontwikkeld inzake de strijd tegen de kinderarmoede. Eén van de gevolgen was dat OCMW’s specifieke maatregelen kunnen ontwikkelen ter bevordering van de sociale participatie van minderjarigen. Daardoor krijgen de minderjarigen een reële kans om uit de armoede te geraken.
Bijzondere aandacht gaat hierbij uit naar kinderen en kleine kinderen. Dit specifiek beleid ondersteunt lokale projecten en initiatieven in alle regio’s. Er is in een budget van 4,2 miljoen euro voorzien. Deze maatregel werd recent uitgebreid toegelicht tijdens een van de workshops van de eerste jaarlijkse conventie van het Europees Platform ter Bestrijding van Armoede en Sociale Uitsluiting op 17 en 18 oktober te Krakau. Ten slotte kan ik verwijzen naar het nationaal hervormingsprogramma 2011 waarin naast de algemene armoededoelstellingen ook subdoelstellingen inzake armoede en bevolking in huishoudens met lage werkintensiteit en schuldenlast zullen worden opgenomen.
In antwoord op uw vragen naar de samenwerking met de Gemeenschappen en de Gewesten verwijs ik naar de interministeriële conferentie Integratie in de Maatschappij. De IMC van 21 maart laatstleden nam de beslissing om zes werkgroepen op te richten waaronder een permanente armoedewerkgroep door mijn kabinet voort te zetten. In deze werkgroep zetelen de vertegenwoordigers van de minister bevoegd voor het armoedebeleid op federaal niveau en van de gefedereerde entiteiten, de staatssecretaris voor Sociale Zaken en het Steunpunt tot Bestrijding van Armoede, Bestaansonzekerheid en Sociale Uitsluiting. De werkgroep heeft onder andere als doel nationale thema’s binnen armoedebestrijding te coördineren. Kinderarmoede werd in deze context voorzien. Initiatieven ter bestrijding van kinderarmoede kunnen daar perfect onder vallen. Voor de rest blijft het samenwerkingsakkoord evenzeer basis van samenwerking.
02.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Het is belangrijk dat er in middelen voorzien is, naar ik heb begrepen 4,2 miljoen. Er zijn ook heel wat werkgroepen opgericht. Het belangrijkste blijft echter dat we nagaan via de geëigende kanalen of wat we doen qua beleid – werkgroepen en middelen – ook effectief zorgt voor een daling van de armoede. We moeten de armoede echt proberen te bestrijden en zorgen dat ze niet verder stijgt, we moeten proberen ze aan te pakken. Ik hoop dat we daar samen met de Gemeenschappen die voor een groot stuk bevoegd zijn voor armoedebestrijding, aan kunnen blijven werken. Goede beleidsnota’s en goede beleidsintenties en het oprichten van goede structuren en werkgroepen evenals interministeriële conferenties, zelfs studiedagen op Europees niveau in Krakau, zijn noodzakelijk maar we zullen dit vooral op het terrein moeten evalueren en bijsturen. Ik hoop dat we daarvoor op u kunnen rekenen.
Uiteraard hoop ik dat wij zullen kunnen rekenen op alle bevoegde ministers, want het is niet alleen een zaak van de minister voor Armoedebestrijding of Sociale Integratie. Armoedebestrijding is iets heel inclusiefs, het heeft te maken met Werk, met Sociale Zekerheid, met de betaalbaarheid van de dingen. We moeten ervoor zorgen dat er ook op al die andere domeinen gewerkt wordt en dat de functie van de minister die Sociale Integratie als bevoegdheid heeft meer een waakhondfunctie is dan iets anders.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "initiatieven voor daklozenopvang" (nr. 6923)
03 Question de M. Wouter De Vriendt au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les initiatives en matière d'accueil des sans-abri" (n° 6923)
03.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb inderdaad een vraag over de daklozenopvang die zal georganiseerd worden. Wij weten allemaal dat daklozenopvang in de eerste plaats een belangrijke taak is van de lokale overheid, maar ook de federale overheid heeft de voorbije jaren telkens enkele initiatieven genomen.
Ik heb over deze kwestie reeds vragen gesteld aan uw collega minister De Crem en ik heb ook premier Leterme vorige week gehoord in de plenaire vergadering. Er was enige verwarring over wat uiteindelijk werd beslist omtrent het transport en de begeleiding van daklozen naar legerkazernes.
Ik heb een reeks detailvragen.
Is er binnen de regering al een planmatige aanpak afgesproken voor de opvang van daklozen? Is er contact geweest met vertegenwoordigers van de provincies en de Gewesten?
Welke structurele maatregelen heeft de regering genomen na de opvang voor daklozen van vorige winter?
In de winters van 2009-2010 en 2010-2011 gebeurden er injecties van 250 000 euro in de bestaande opvangcapaciteit van vijf steden, namelijk Brussel, Antwerpen, Gent, Charleroi en Luik, waar de concentratie van daklozen zeer hoog is. Zal er deze winter een vergelijkbare inspanning gebeuren?
Daklozen zochten de voorbije jaren ook hun toevlucht tot de nationale luchthaven. Welke initiatieven worden op dit punt genomen?
Wat is de stand van zaken in het project Hope in Stations, dat op 21 april 2010 van start ging? U coördineert dit project dat streeft naar een betere integratie van en coördinatie tussen de openbare diensten, de spoorbedrijven en de verenigingen die in stations actief zijn. Het project loopt eind dit jaar ten einde, als ik mij niet vergis. Wat zijn uw voorlopige conclusies en wat zal dit na 2011 en voor deze winter opleveren?
Zijn er dit jaar reeds werkvergaderingen geweest met andere administraties, zoals Defensie? Welke afspraken werden er precies gemaakt? Zoals ik daarnet zei tijdens mijn inleiding, weigerde de minister van Defensie in het verleden om in te staan voor het transport van daklozen naar de opvang in legerkazernes. In welke mate kan aan dit probleem tegemoet gekomen worden?
03.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mijnheer de voorzitter, als antwoord op de vraag kan ik volgende elementen meedelen.
Binnen de Interministeriële Conferentie Integratie in de maatschappij is er een werkgroep Dakloosheid actief. Deze is onder andere. belast met de opvolging van de bestaande initiatieven en actieplannen voor de opvang van daklozen. Er werd prioriteit gegeven aan de voorbereiding van de winteropvang. De inspanningen van verschillende instanties werden in kaart gebracht.
De doelstelling is vervolgens overgaan tot een structurele aanpak en dit onder meer betaald op basis van de aanbevelingen van de in 2010 georganiseerde Europese consensusconferentie. Opvang van daklozen is, zoals u weet, een bevoegdheid van de gefedereerde entiteiten. Op federaal niveau wordt bijkomende ondersteuning geboden. Zo is vorige week op de Ministerraad beslist de crisiscel van de regering bijeen te roepen over het onderwerp.
Ik kan u bevestigen dat ik opnieuw een budget van 250 000 euro heb vrijgemaakt voor de daklozenopvang in de vijf grote steden voor de winter van 2011-2012. Bovendien loopt de financiële ondersteuning voor de inrichting van noodwoningen door. In 2010 en 2011 werden er 93 projecten van de OCMW’s gesubsidieerd voor in totaal 4,28 miljoen euro. Tijdens de vergaderingen van de Groep Dakloosheid van de IMC heeft niemand het probleem van de luchthaven gesignaleerd. Op Belgisch niveau is de evaluatie van Open Stations positief. Zo heeft de sociale referent de sociale banden aangehaald tussen de actoren NMBS, politie- en veiligheidsdiensten, handelaarsverenigingen en daklozen. Zij zijn ook beter geïnformeerd over de talrijke sociale diensten, privé of openbaar. In bijzondere situaties worden zij ondersteund. Ten slotte heeft het NMBS-personeel dat in direct contact komt met daklozen, een opleiding gekregen van de vzw Infirmières de rue. De optie is nu de sociale referent vast in dienst te nemen.
In antwoord op uw laatste vraag kan ik u het volgende meedelen. Defensie stelt in totaal 237 plaatsen open voor nachtopvang deze winter. Honderden artikels kunnen via de provinciecommando’s aan de maatschappelijke organisaties ten behoeve van de minstbedeelden worden uitgedeeld. Transport en begeleiding moeten door de lokale organisatie verzorgd worden.
03.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord.
Vorige week gaf premier Leterme tijdens de plenaire vergadering nochtans te kennen dat de regering deze winter, in tegenstelling tot vorige winter, wel zelf wilde instaan voor het vervoer van de daklozen. Een aantal journalisten heeft daaruit trouwens onmiddellijk afgeleid dat het transport dus wel door Defensie georganiseerd zou worden. Dit blijkt tot op heden niet het geval te zijn.
Ik vind dat zeer absurd. Vorige winter waren er acht legerkazernes open voor daklozenopvang. Vijf van die acht werden helemaal niet gebruikt. Waarom herhaalt men dan zo’n initiatief, als het vervoer en de begeleiding toch niet geregeld worden? Dat is kafkaiaans.
Er schiet nog wat tijd over en ik hoop dat u in de regering van lopende zaken toch nog zult aandringen op een oplossing, zodat het vervoer geregeld kan worden. Vorig jaar was er ook financiële steun voor verenigingen om het vervoer zelf te regelen, maar dat heeft toen niet gewerkt. Ik vrees dat wij dit jaar dezelfde problemen zullen zien.
U spreekt over 237 plaatsen. Minister De Crem had het over 197 plaatsen. Zijn er nog plaatsen bijgekomen? Zo ja, in welke kazernes of gemeentes?
03.04 Staatssecretaris Philippe Courard: Dat zijn nieuwe cijfers, van dit jaar. Die zijn hoger dan in 2010.
03.05 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Uw collega heeft mij andere cijfers gegeven, ook voor deze editie.
03.06 Staatssecretaris Philippe Courard: (…) Het zijn cijfers van de regering.
03.07 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Ik hoop hoe dan ook dat u in de komende Ministerraad op de tafel zult kloppen om te vragen dat dit vervoer geregeld wordt, anders heeft het totaal geen zin en dan zullen wij allen alweer verbaasd staan kijken naar de eerste televisiebeelden die ons bereiken van daklozen in onze steden, die tijdens een koude winternacht geen onderdak hebben. Ik herhaal dat wij nog een aantal weken hebben om dit probleem te regelen.
De voorzitter: Ik heb, als ervaringsdeskundige ter zake, nog zelf de begeleiding van daklozen verzorgd. Op Vlaams niveau gebeurt er echter niets. Dat is een pijnlijke vaststelling.
03.08 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, u hebt voor honderd procent gelijk. Ook de lokale niveaus en Vlaanderen hebben een bepaalde opdracht, maar men keek vorig jaar ook naar de federale overheid. De legerkazernes waren een mooie aanvulling. Het probleem was echter dat de daklozen die niet konden bereiken. Er is nood aan extra ondersteuning en hulp, ook vanwege de federale overheid.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Theo Francken aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de terugkeerbussen" (nr. 6932)
04 Question de M. Theo Francken au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les bus de retour" (n° 6932)
04.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb een vraag over de terugkeerbussen. Ik besef dat het daarbij altijd dansen is op een been, want soms verwijst u mij naar de heer Wathelet, die me soms weer naar u verwijst. Maar goed, ik kom tot mijn vragen.
De terugkeerbussen, waarvan er vanochtend alweer een naar de Balkan is vertrokken en waarvoor de interesse nog nooit zo groot was, worden blijkbaar ingelegd door de Dienst Vreemdelingenzaken. Is vrijwillige terugkeer echter niet uw bevoegdheid? Als ik mij niet vergis, ressorteert dat onder Fedasil en is dat dus uw bevoegdheid. Is het initiatief onderling afgesproken of is het een eenzijdig initiatief van uw collega Wathelet, wat ik vermoed?
Werden in het verleden al dergelijke bussen ingelegd? Hoeveel mensen tekenden hierop in? Hoeveel vertrokken er ook effectief? Hoeveel werden er effectief afgeleverd buiten de Schengenzone? Klopt het verhaal dat een aantal terugkerenden verdween tijdens een korte stop in Duitsland? Graag meer uitleg.
Ik kreeg ook graag meer toelichting over de eerste bus, die naar verluidt twee weken geleden vertrok? Hoeveel personen zaten op de bus? Welke nationaliteit hadden zij? Hoeveel ex-asielzoekers waren er bij? Hoeveel vertrokken er? Hoeveel kwamen er ook effectief toe in hun land van herkomst? Welke begeleiding gaat ermee? Graag een gedetailleerd overzicht. Gaat er politie mee?
Asielzoekers die beslissen om naar hun thuisland terug te keren, kunnen rekenen op een premie. Voor personen die in hun dossier uitleggen dat zij een zaak willen opstarten, kan dat oplopen tot 500 euro per persoon. In andere gevallen ligt die premie op 700 euro voor volwassenen en 350 euro voor minderjarigen. Hoeveel premies werden er uitgereikt en voor welk bedrag?
Mijnheer de staatssecretaris, er is blijkbaar nogal wat commotie geweest, omdat een aantal personen dat had ingetekend voor een vrijwillig terugkeertraject, het op het blad van Fedasil of IOM beloofde bedrag van 250 euro niet zou hebben gekregen. Op de website van Fedasil of IOM zou er inderdaad ergens in kleine lettertjes staan dat de premie niet geldt voor landen uit de Balkan. Ik vind dat heel vreemd; ik heb het met mijn eigen ogen gezien. Een man uit Sarajevo had een papier bij zich. Hij kwam uit Arendonk. Ik heb zeker een uur met die man gesproken want hij was net als ik veel te vroeg daar. Op het papier van IOM stond het bedrag vermeld van 250 euro. Die man was natuurlijk enorm ontgoocheld zoals u wel kunt begrijpen. Hij zou zijn zieke broer een bezoekje brengen. Daarna zou hij wel terugkomen voor zijn tweede asielaanvraag. Zo loopt het systeem nu eenmaal. Hij dacht het geld aan zijn broer te kunnen geven, maar blijkbaar heeft hij het geld niet gekregen. Graag wat meer verduidelijking hierover.
04.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Vrijwillige terugkeer is inderdaad de bevoegdheid van Fedasil, meer bepaald van de staatssecretaris van Maatschappelijke Integratie.
Terugkeer per bus mikt op een ontradend effect. Het initiatief is in onderling overleg opgezet. Zolang het initiatief loopt, schort Fedasil de terugkeer per vliegtuig op. Fedasil voorziet ook in logistieke ondersteuning op de bus in de vorm van lunchpakketten. Voor de details van de praktische uitvoering verwijs ik u naar mijn collega, de heer Wathelet.
De premie van 250 euro en de materiële reïntegratieondersteuning ter waarde van 700 euro met eventueel een bijkomend bedrag van 1 500 euro werd afgeschaft voor de Balkanlanden die niet visumplichtig zijn. Voor Servië, Macedonië en Montenegro is de ondersteuning afgeschaft op 1 januari 2010. Voor Albanië en Bosnië en Herzegovina werd de premie afgeschaft op 1 januari 2011.
Reïntegratieondersteuning wordt enkel nog uitzonderlijk toegekend, bijvoorbeeld in het geval van een zware medische problematiek. Enkel voor Kosovo is er nog steeds in ondersteuning voorzien. De bus die ingelegd wordt door DVZ, doet enkel de visumvrije Balkanlanden aan. Hierdoor worden geen premies uitbetaald.
04.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik neem aan dat wanneer u zegt dat de terugkeer per vlucht wordt opgeschort, u de vlucht naar de Balkan bedoelt? De terugkeer per vlucht naar Brazilië en andere landen zal wel nog op volle toeren draaien.
U zegt dat de bussen vertrekken naar visumvrije landen. Is Bosnië visumvrij? Sarajevo is, als ik mij niet vergis, de hoofdstad van Bosnië.
04.04 Staatssecretaris Philippe Courard: Bosnië-Herzegovina is erbij, alsook Albanië. Sinds 1 januari.
04.05 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik suggereer dat IOM dat niet meer op dat papier zet. Zo creëert men valse verwachtingen bij de terugkeerders. Zij zien op dat papier staan dat zij 250 euro krijgen. Zij krijgen die echter niet, wegens een regel die bijna een jaar bestaat. Dan kan ik begrijpen dat zij ontgoocheld zijn. Hier is 250 euro misschien niet veel geld, maar ginder is dat meer dan een maandloon.
Het incident is gesloten.
- Mme Zoé Genot au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'opportunité de l'adoption d'un protocole de coopération modifiant le cadre légal existant par deux administrations" (n° 7071)
- Mme Zoé Genot au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la connexité de deux administrations distinctes (Fedasil et l'Office des Étrangers)" (n° 7072)
- Mme Zoé Genot au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la collaboration entre l'Office des Étrangers et Fedasil pour procéder à l'éloignement" (n° 7073)
- Mme Zoé Genot au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'information dans le cadre de l'exécution du protocole conclu entre Fedasil et l'Office des Étrangers" (n° 7074)
- Mme Zoé Genot au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'exécution pratique du protocole de coopération conclu entre Fedasil et l'Office des Étrangers" (n° 7075)
- mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de vraag of het opportuun is dat twee administraties een samenwerkingsprotocol sluiten waarbij het wettelijke kader gewijzigd wordt" (nr. 7071)
- mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de vervlechting tussen twee afzonderlijke administraties (Fedasil en de Dienst Vreemdelingenzaken)" (nr. 7072)
- mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de samenwerking tussen Fedasil en de Dienst Vreemdelingenzaken met het oog op de verwijdering" (nr. 7073)
- mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de informatieverstrekking in het kader van de uitvoering van het tussen Fedasil en de Dienst Vreemdelingenzaken gesloten protocol" (nr. 7074)
- mevrouw Zoé Genot aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de praktische uitvoering van het tussen Fedasil en de Dienst Vreemdelingenzaken gesloten samenwerkingsprotocol" (nr. 7075)
05.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, le 22 juillet 2003, la Cour constitutionnelle se prononçant sur une question préjudicielle, a consacré le droit à l'aide sociale pour les "enfants mineurs séjournant illégalement avec leurs parents en Belgique". Suite à cela le législateur a fait le choix de l'octroi d'une aide matérielle à ces enfants délivrée dans un centre d'accueil pour demandeurs d'asile et plus tard de garantir la présence des parents auprès de leur(s) enfant(s) dans le centre.
Pourtant, depuis avril 2009, en réponse à la saturation du réseau et à la crise d'accueil, Fedasil a décidé de ne plus accueillir ce groupe de personnes, invoquant la force majeure. Ce faisant, Fedasil viole l'ensemble du cadre légal que nous venons de voir ainsi que sa propre loi sur l'accueil et la Convention internationale des droits de l'enfant (CIDE).
Fedasil ayant été condamné à plusieurs reprises à accueillir ces familles sous peine d'astreinte, cette situation a entraîné la nécessité pour l'agence de lancer une réflexion sur la possibilité de modifier le cadre légal et réglementaire régissant l'accueil des familles en séjour irrégulier.
C'est dans cet état d'esprit qu'un protocole a été élaboré par Fedasil et l'Office des Étrangers concernant spécifiquement le trajet d'accompagnement des familles avec enfants mineurs qui séjournent illégalement sur le territoire. Ce trajet porte sur le choix et l'analyse des possibilités de séjour ou l'engagement au retour volontaire.
Ce protocole n'est pas sans danger, tant au niveau de la collaboration systématique entre les deux administrations qu'en ce qu'il semble annoncer un changement de cap radical dans l'accueil des demandeurs d'asile en Belgique.
L'article 57, § 2, de la loi organique des CPAS prévoit que "l'aide sociale est limitée à l'aide matérielle indispensable pour le développement de l'enfant et est exclusivement octroyée dans un centre fédéral d'accueil conformément aux conditions et modalités fixées par le Roi."
Néanmoins, le protocole prévoit plusieurs hypothèses au cours du trajet d'accompagnement, selon lesquelles la famille peut être transférée vers un lieu d'hébergement, également appelé maison de retour. Ces lieux ont étés créés en vue de permettre une alternative aux centres fermés. Ces maisons sont gérées par l'Office des Étrangers et non par Fedasil. Elles ne peuvent donc être assimilées à "un centre fédéral d'accueil".
La plate-forme "Mineurs en Exil" soutient que le protocole de coopération - de nature administrative - n'est pas conforme à la loi organique des CPAS en prévoyant le transfert de familles bénéficiaires de l'aide matérielle vers des maisons de retour.
De plus, le protocole d'accord impose un trajet d'accompagnement aux familles, leur offrant deux possibilités: la régularisation ou le retour. Par ce biais, le protocole crée une limitation dans le temps au droit à l'aide matérielle puisque, une fois le trajet d'accompagnement abouti, c'est le transfert de la famille en lieu d'hébergement qui est prévu.
En instituant un trajet d'accompagnement balisé par différentes étapes et des délais, le protocole limite le droit à l'aide matérielle dans le temps et modifie donc le cadre de l'aide matérielle établi par la loi.
Monsieur le secrétaire d'État, un acte administratif est-il opportun pour régler des questions touchant à l'aide sociale et, de ce fait, à la dignité des personnes? Le gouvernement approuve-t-il qu'un cadre légal soit modifié de la sorte par un accord passé entre deux administrations en évitant ainsi tout débat parlementaire?
J'aborde ma deuxième question. Le transfert des données entre Fedasil et l'Office des Étrangers n'est pas expressément prévu dans le protocole. Il est uniquement précisé qu'aucune information personnelle relative à la famille ne sera communiquée entre l'Office des Étrangers et Fedasil sans le consentement de la famille.
Monsieur le secrétaire d'État, quelles sont les conséquences en cas de refus? Le travailleur social doit-il demander le consentement de la famille à chaque transmission d'informations à l'Office des Étrangers?
Le rôle du siège de Fedasil n'est mentionné à aucun endroit dans le protocole. Pourtant, lorsque l'on utilise certains dossiers de famille, le siège semble avoir un rôle important. Ainsi, les convocations de familles à l'Office des Étrangers transitent d'abord au siège de Fedasil qui les envoie au directeur du centre, son directeur adjoint et le travailleur social, avant même que la famille ne soit mise au courant. J'ai eu vent d'une situation dans laquelle le siège de Fedasil demande à un directeur de centre de tenir à l'œil une famille ayant reçu un ordre de quitter le territoire, la famille n'étant, elle-même, pas encore informée.
Pourquoi n'est-il pas fait mention du rôle du siège de Fedasil dans le protocole? Existe-t-il des instructions à cet égard qui ne sont pas diffusées? Le siège ne sort-il pas de ses compétences en demandant à un directeur de tenir une famille à l'œil? Fedasil devient-il le bras droit de l'Office des Étrangers en matière d'expulsion des étrangers? Les centres Fedasil deviennent-ils des lieux où l'on tient les étrangers à la disposition de l'Office des Étrangers? Pourquoi un courrier adressé à une famille et venant de l'Office des Étrangers transite-t-il par le siège de Fedasil? Est-ce légal qu'un courrier nominatif soit transmis au directeur du centre, son directeur adjoint et le travailleur social avant même que la famille ne l'ai reçu?
J'en viens au lien et aux différences entre les deux grandes institutions. Fedasil est une institution d'accueil de demandeurs d'asile. Elle est chargée de délivrer l'aide matérielle à laquelle peuvent prétendre tous les demandeurs d'asile, tous les mineurs étrangers non accompagnés ainsi que les mineurs en séjour illégal accompagnés de leurs parents. Cette administration est sous la responsabilité de votre secrétariat à l'Intégration sociale.
L'Office des Étrangers, en revanche, dépend du ministre de l'Intérieur et, depuis 2009, du secrétaire d'État à la Politique de migration. Sa mission est de faire respecter la réglementation en matière d'immigration et de séjour par les étrangers. L'Office des Étrangers est, de plus, compétent pour prononcer des mesures d'éloignement et veiller à leur exécution.
Il est tout à fait frappant de constater que ces deux administrations diffèrent fortement, tant par leurs objectifs que par leurs missions. Elles dépendent de ministères distincts.
De leur propre chef, ces deux administrations peuvent maintenant décider de coopérer pour faciliter l'accomplissement des missions de l'une d'elle, c'est-à-dire l'éloignement des étrangers.
Monsieur le secrétaire d'État, comment peut-on envisager que ces deux administrations gardent suffisamment d'indépendance l'une vis-à-vis de l'autre pour exercer correctement leurs missions respectives?
J'en viens à la collaboration entre l'Office des Étrangers et Fedasil pour procéder à l'éloignement.
La question de l'effectivité du droit à l'aide matérielle pose question. En créant un lien de collaboration entre l'Office et Fedasil, le protocole d'accord crée le risque que les familles craignent un éloignement et ne demandent donc plus le bénéfice de l'aide matérielle. Cette situation a alors pour effet de maintenir ces familles en très grande précarité puisqu'elles n'ont pas le droit de travailler.
La garantie de l'indépendance de Fedasil vis-à-vis de l'Office permettrait d'offrir aux familles le bénéfice de l'aide sociale sans craindre une mesure d'éloignement de l'Office.
Cette garantie n'est désormais plus d'actualité, or la Cour constitutionnelle et les lois organiques des CPAS sont d'avis qu'il est nécessaire d'offrir un cadre de vie à des enfants permettant leur épanouissement serein dans des conditions de vie décentes.
Monsieur le secrétaire d'État, les avancées engagées par la Cour constitutionnelle et consacrées par la loi en matière de dignité humaine ne sont-elles pas directement mises en péril par l'effet dissuasif que le protocole crée?
Il semble que l'indépendance de Fedasil vis-à-vis de l'Office est fondamentale pour assurer de manière effective le droit à l'aide matérielle et ainsi garantir le droit à la dignité humaine de ces personnes. Le gouvernement partage-t-il ce point de vue? La volonté du gouvernement est-elle d'instituer une collaboration toujours plus étroite entre l'Office des Étrangers et Fedasil dans l'objectif de procéder à l'éloignement des familles?
Le rôle du directeur des centres Fedasil pose beaucoup de questions quant à l'indépendance des deux administrations. En effet, il est attendu de lui qu'il informe l'Office des Étrangers si la famille ne réside plus dans le centre d'accueil pour des cas de convocation à l'Office en vue d'un transfert vers une maison de retour. Le directeur est-il tenu de signaler à l'Office des Étrangers toute disparition de famille? Comment ce type de collaboration avec l'Office des Étrangers est-il compatible avec le devoir de confidentialité prévu à l'article 49 de la loi accueil?
Pourquoi Fedasil met-il systématiquement en copie le directeur de centre lors d'une convocation au dispatching? Pourquoi cette information n'est-elle pas uniquement donnée au travailleur social? Pourquoi le message de convocation part-il du siège de Fedasil et non du dispatching?
Par ailleurs, l'Office des Étrangers a récemment demandé à la Commission de la protection de la vie privée un accès à la base de données de Fedasil afin de faciliter ses recherches de personnes en vue de leur éloignement forcé.
Cette nouvelle démarche de l'Office des Étrangers démontre encore une fois la volonté de l'administration de collaborer de manière rapprochée avec Fedasil. La Commission de la protection de la vie privée dans sa décision affirme que l'objectif de localisation des personnes en vue de leur éloignement n'est pas incompatible avec l'objectif de Fedasil d'assurer l'organisation, la gestion et le contrôle de la qualité de l'aide matérielle octroyée aux bénéficiaires de l'accueil.
Donc, le gouvernement partage-t-il l'avis de la Commission de la protection de la vie privée sur ce point?
La dernière partie de ma question concerne les informations dans le cadre de l'exécution pratique du protocole de coopération entre Fedasil et l'Office des Étrangers. Les deux administrations se sont engagées à fournir, chacune de leur côté, des instructions afin de présenter les modalités d'exécution concrètes du protocole. Un frequently asked questions (FAQ) a été rédigé par Fedasil, mais reste très lacunaire et de nombreuses incertitudes subsistent.
Il est par ailleurs utile de rappeler que le contexte actuel de l'accueil est un contexte de crise, or le protocole et les instructions de Fedasil ne prennent pas en compte l'hypothèse du réseau saturé et des réponses de non-désignation de Fedasil. Ainsi, même si on avait connaissance d'instructions plus précises de la part de Fedasil et de l'Office, on ne peut être certain qu'elles seraient réellement suivies, puisque les réalités pratiques sont bien plus complexes.
Les instructions de Fedasil sont les suivantes: Fedasil, à l'occasion du rendez-vous au dispatching, offre une information à la famille sur le trajet d'accompagnement dans une langue que celle-ci comprend. La famille est alors amenée à signer un document formalisant son engagement dans le trajet d'accompagnement.
Les familles reçoivent-elles une information claire sur les possibilités de transfert en maison de retour ou en centre fermé? Il semblerait que des familles se soient rendues au dispatching, sans qu'aucun interprète n'ait été présent pour assurer la bonne compréhension du document à signer. Ce type de situation est intolérable à la vue du devoir d'information de l'administration. La présence d'un interprète doit rester obligatoire en toute circonstance.
Par ailleurs, le dispatching de Fedasil a un rôle crucial dans l'octroi de l'aide matérielle, aucun délai d'ordre n'est cependant imposé au dispatching, ce qui peut avoir des conséquences dramatiques pour les familles qui peuvent être à la rue tant qu'elles ne reçoivent pas l'aide matérielle. Dans quel délai le dispatching est-il tenu de prendre une décision concernant l'attribution de l'aide matérielle? Dans l'état actuel des choses, il se dit que le dispatching doit notifier sa décision au CPAS le plus rapidement possible. Cet état de fait n'offre aucune garantie que le dispatching s'exécutera dans les plus brefs délais.
À quel moment la famille entre-t-elle effectivement dans le centre? Nous savons seulement que le directeur du centre est tenu de confirmer à l'Office des Étrangers l'arrivée de la famille dans le centre le jour après la désignation du centre. La famille est donc supposée arriver dans le centre le lendemain de la désignation par le dispatching, mais que se passe-t-il si la famille a besoin de plus de temps pour organiser son déménagement?
05.02 Philippe Courard, secrétaire d'État: Monsieur le président, j'ai aussi regroupé mes réponses et je vous prie, dès à présent, d'en excuser la longueur; je souhaite, en effet, apporter le plus de précisions possible.
Madame la députée, en réponse à vos questions n°s 7071 et 7072, je vous confirme qu'à l'initiative du gouvernement et dans le cadre actuel de la saturation du réseau, il existe bien un protocole de coopération entre Fedasil et l'Office des Étrangers concernant le trajet d'accompagnement des familles avec mineurs qui séjournent irrégulièrement sur le territoire.
Le fait d'être accueilli sur base de l'arrêté royal du 24 juin 2004 dans les centres d'accueil fédéraux n'a jamais entraîné de modification du statut illégal de ces familles et celles-ci sont donc toujours éloignables du territoire belge.
Le protocole permet dorénavant de protéger les familles qui s'engagent dans le trajet comme un éventuel éloignement par l'Office des Étrangers durant tout le déroulement du trajet. Le protocole ne modifie en rien l'accueil en aide matérielle. Si, pour vous, le fait d'être en relation et coopérer signifie que ces deux administrations s'égarent et ne respectent pas leurs missions légales, je trouve, au contraire, nécessaire que ces deux administrations puissent discuter afin de mener à bien leurs missions. Fedasil accueille les demandeurs d'asile ayant droit à une aide matérielle et l'Office des Étrangers veille au respect par les étrangers de la réglementation en matière d'immigration et de séjour. Il est donc normal que ces deux administrations se rencontrent. Fondées sur une logique d'autonomie et de responsabilisation, les relations entre Fedasil et l'Office des Étrangers sont traduites par un protocole de coopération contenant les priorités: un plan d'action, les moyens nécessaires pour y parvenir ainsi qu'une évaluation du processus.
Aujourd'hui, ces familles en situation irrégulière bénéficient d'un suivi spécifique et peuvent en effet recourir au programme de retour volontaire. Un accompagnement, tant sur le séjour que sur le retour volontaire, est offert par le centre d'accueil. Dorénavant, l'Office des Étrangers s'engage à traiter en priorité les demandes de séjour des familles avec enfants mineurs, qui ne séjournent plus jusqu'à ce qu'une décision éventuelle soit prise dans leur dossier de séjour ou encore que le dernier enfant ait atteint sa majorité.
Depuis la mise en œuvre du protocole de coopération, vingt familles ont pu bénéficier d'un titre de séjour. Le protocole permet d'éviter l'attente, les faux espoirs, les conséquences pour les enfants sur lesquels reposaient entièrement le droit à l'accueil.
J'en arrive à votre question n° 7073 sur la collaboration entre l'Office des Étrangers et Fedasil pour procéder à l'éloignement.
Je vous donne quelques informations. Le trajet d'accompagnement veille à respecter l'intérêt supérieur de l'enfant et les droits fondamentaux à l'éducation et aux soins de santé tels qu'ils sont garantis dans la Convention internationale relative aux droits de l'enfant.
Je tiens aussi à rappeler que l'aide matérielle offerte dans un centre d'accueil aux familles accueillies sur la base de l'arrêté royal du 24 juin 2004 n'a jamais entraîné de modifications de la situation illégale de séjour de la famille. Cette aide n'empêchait donc nullement un éloignement de la Belgique.
Or, désormais, depuis la mise en œuvre du protocole de coopération, l'Office des Étrangers s'engage formellement à protéger les familles contre l'éloignement lorsque celles-ci acceptent de suivre le trajet d'accompagnement. Ces familles bénéficient d'une sécurité durant toute la durée du traitement de leur dossier dans le cadre du trajet d'accompagnement. Elles n'en bénéficiaient aucunement avant le protocole de coopération.
Le protocole de coopération identifie clairement les missions de Fedasil et de l'Office des Étrangers pour ce qui relève de leurs compétences respectives. Des instructions à l'attention du personnel de Fedasil ont été clairement établies afin que celui-ci mène à bien l'exécution du protocole dans le respect de la mission.
Le protocole de coopération ne modifie aucunement le droit à l'aide matérielle offerte par mon administration. En effet, ce droit reste garanti à la famille, que celle-ci s'engage ou non dans le trajet d'accompagnement.
Je rappelle que le protocole de coopération n'a pas comme objectif d'éloigner les familles mais bel et bien d'offrir à ces dernières un accompagnement dans le but d'aboutir, soit à la fin du séjour irrégulier, soit à un retour volontaire dans leur pays d'origine. L'éloignement d'une famille n'est mis en œuvre par l'Office des Étrangers qu'en cas d'échec des possibilités que je viens d'évoquer. Il s'agit donc d'une étape ultime. Le protocole prévoit qu'en cas de disparition de la famille, lors de l'envoi de la convocation nominative à la famille dans le cadre de son transfert vers une maison de retour, le directeur en informe l'Office des Étrangers
Le directeur de la structure d'accueil a un rôle de coordinateur et veille au bon fonctionnement journalier du centre. Il se doit de garantir le calme interne du centre d'accueil moyennant une bonne communication des instructions, une médiation et des mesures d'ordre. De ce fait, il est du devoir et de la responsabilité du directeur de la structure d'accueil de veiller à ce que les perturbations soient réduites au maximum au sein de celle-ci. Il me semble préférable, pour le bien-être de l'ensemble des résidents de la structure d'accueil, d'informer l'Office des Étrangers du départ volontaire de la famille et d'éviter ainsi toute intervention de la police qui s'avérerait inutile au sein de la structure d'accueil.
Lors de la mise en œuvre du protocole de coopération, il a été décidé de remettre au directeur de la structure d'accueil une copie de toute convocation de la famille et ce, dans un souci de bonne gestion et d'accompagnement du dossier de la famille. Le directeur de la structure d'accueil est celui qui dirige l'ensemble des collaborateurs et coordonne l'accueil matériel, social et médical quotidien, adapté aux résidents.
En cas d'absence du travailleur social de référence, le directeur est donc le mieux placé pour faire suivre les courriers au collaborateur assurant le suivi de la famille.
En outre, lorsqu'il s'agit d'une convocation en vue d'un transfert vers une maison de retour – comme expliqué précédemment –, le directeur du centre d'accueil veille à la quiétude et au bien-être des résidents, mais également de son personnel. Étant donné que la convocation de la famille pour son transfert vers une maison de retour indique la fin du trajet d'accompagnement, donc la possibilité d'une intervention de la police, il est normal que le directeur du centre en soit également informé.
Qui plus est, afin de conserver la relation de confiance entre le travailleur social et la famille, il est tout à fait possible que le directeur choisisse, en concertation avec son équipe sociale, de prendre le rôle d'informer la famille au sujet de la convocation et de ses conséquences si la famille n'y donne pas suite.
Par ailleurs, toute famille acceptant de s'inscrire dans le trajet d'accompagnement autorise, dès signature de son engagement, la communication de toute donnée concernant le plan de trajet entre Fedasil et l'Office des Étrangers.
Je vous informe que les collaborateurs du service dispatching sont des employés de Fedasil au même titre que les collaborateurs du siège central de Fedasil. Dans la situation de la crise actuelle, en cas d'absence, congé ou surcharge de travail pour les collaborateurs du dispatching, des collaborateurs du siège de Fedasil viennent renforcer l'équipe et apporter leur aide régulièrement à leurs collègues du dispatching.
L'envoi de convocations ou autres informations dans le cadre du trajet d'accompagnement des familles illégales s'est donc fait dans un souci d'aide et de solidarité envers leurs collègues du dispatching.
La Commission de la protection de la vie privée a donné un avis négatif quant à l'accès de l'Office des Étrangers à la base de données de Fedasil. Mais pour l'échange proprement dit des informations, aucun avis négatif n'a été donné. Actuellement, les informations que l'Office demande à Fedasil de transmettre ne contiennent aucune donnée confidentielle, car toutes ces informations sont déjà disponibles dans l'Evibel.
En réponse à votre question n° 7074 sur l'information dans le cadre de l'exécution du protocole entre Fedasil et l'Office, je vous fais part de quelques éléments.
Lors de la convocation de la famille au rendez-vous du dispatching et en présence de l'Office des Étrangers, une information sur le trajet d'accompagnement est donnée conjointement par ces deux administrations. Le trajet et ses conséquences y sont clairement expliqués et donc normalement, la fin du trajet d'accompagnement pour ce qui concerne le transfert vers une maison de retour en vue d'un éloignement.
Une fiche d'information contenant tous ces renseignements est remise à la famille. Cette fiche a été traduite en plusieurs langues. Les instructions, les documents d'information à destination des familles qui sollicitent l'accueil sur base de l'arrêté royal de juin 2004 ont également été envoyés au CPAS afin qu'elles puissent dès le départ être renseignées au sujet du trajet d'accompagnement qui leur sera offert.
Le protocole de coopération prévoit effectivement que, si nécessaire, un traducteur est présent pour faciliter la compréhension du trajet par la famille.
Lorsqu'il s'est avéré que la présence d'un traducteur n'a pas été requise par la structure d'accueil mais lors du rendez-vous, autant les collaborateurs du dispatching que ceux de l'Office des Étrangers ont constaté les difficultés de compréhension de la famille. Un nouveau rendez-vous a donc systématiquement été fixé avec présence d'un interprète.
De plus, les travailleurs sociaux des structures d'accueil informent également les familles sur le trajet d'accompagnement dans le cadre de leur suivi social et avec l'assistance d'un interprète si cela s'avère nécessaire. Le dispatching notifie sa décision le plus rapidement possible auprès du CPAS, en moyenne cinq jours ouvrables, mais effectivement, à l'heure actuelle, les décisions sont notifiées en moyenne dans les 15 jours auprès du CPAS.
En cas de situation d'absence, de congé ou de situation particulière, par exemple demande incomplète nécessitant des ajouts de la part du CPAS, le délai sera au grand maximum de 30 jours.
Il ne faut pas oublier que le CPAS joue également un rôle dans le traitement de la demande (enquête sociale, demande à transmettre au dispatching) et dans la transmission de la décision aux intéressés. Les délais de traitement de demande n'incombent donc pas uniquement au traitement de la demande par le service dispatching. Le directeur de la structure d'accueil informe le dispatching de l'arrivée effective dans le centre, de la famille, suite à sa désignation.
Dans l'état actuel de saturation de l'accueil, il est évident qu'une place ne peut pas être conservée au-delà de quelques jours suivant la désignation. Dans le cas où la famille ne se serait pas présentée le jour suivant sa désignation dans le centre d'accueil, les places sont mises à disposition pour accueillir d'autres personnes ayant droit à l'aide matérielle. La famille peut se représenter au dispatching, afin de bénéficier d'une nouvelle place d'accueil.
En ce qui concerne votre question relative à l'exécution pratique du protocole de coopération entre Fedasil et l'Office des Étrangers, je vous signale que lorsque la famille refuse de signer son engagement dans le trajet d'accompagnement lors du rendez-vous au dispatching en présence de l'Office des Étrangers ou lorsqu'elle n'y donne pas suite ultérieurement, la famille est clairement avertie par les collaborateurs de l'Office des Étrangers qu'elle ne sera pas protégée d'un éloignement.
De plus, toute famille acceptant de s'inscrire dans le trajet d'accompagnement autorise, dès signature de son engagement, la communication de toutes données concernant le plan de trajet entre Fedasil et l'Office.
À cet égard, il est de la responsabilité de la famille de transmettre celui-ci à Fedasil et à l'Office. Le rôle du travailleur social est notamment de faciliter la transmission des informations concernant le trajet d'accompagnement à la demande de la famille.
La famille est donc toujours en droit de refuser de communiquer les informations la concernant auprès de l'Office des Étrangers. Elle est, dès lors, avertie des conséquences d'un tel refus.
Le protocole de coopération mentionne les administrations, dont Fedasil. Il n'y a donc pas lieu d'opérer une distinction spécifique pour le rôle du siège de Fedasil.
Les tâches de chacun dans le cadre du protocole de coopération et de l'application du trajet d'accompagnement relèvent du fonctionnement discuté en interne au sein même de l'administration.
Il n'a jamais été demandé à un directeur d'une structure d'accueil de tenir à l'œil une famille ayant reçu un ordre de quitter le territoire. En effet, la famille s'étant vu notifier un ordre de quitter le territoire dispose d'un délai de 30 jours pour réfléchir à la possibilité d'un retour volontaire. Au-delà de ce délai et à défaut d'un engagement dans un retour volontaire, l'Office met en œuvre le transfert de la famille vers une maison de retour.
Le seul rôle de la structure d'accueil à l'égard de la famille à cet instant est un travail d'information sur les différentes possibilités de retour, également des conséquences liées à l'absence d'un engagement dans un retour volontaire. Il n'est aucunement question dans le protocole de coopération pour Fedasil de devenir le bras droit de l'Office des Étrangers en matière d'expulsion.
Le protocole respecte les missions de chacune des administrations dans le cadre de leurs compétences. Je rappelle à nouveau que les centres d'accueil apportent à ces familles l'aide matérielle comprenant l'hébergement, la nourriture, l'accompagnement médical et social, l'aide au retour volontaire et l'accès à l'enseignement.
De plus, les centres d'accueil entament un trajet d'accompagnement avec la famille dans un délai de trois mois ayant pour but d'examiner les procédures légales susceptibles de mettre fin à l'irrégularité de leur séjour ainsi que les possibilités d'aide au retour volontaire. Comme répondu à l'une de vos précédentes questions parlementaires, il est parfois transmis des convocations, informations aux structures d'accueil par les collaborateurs du siège central de Fedasil en raison de surcharge de travail pour leurs collègues du dispatching.
Cette question des convocations de l'Office des Étrangers a été soulevée rapidement et discutée entre les collaborateurs du siège central du dispatching chargé du suivi et de la mise en œuvre du protocole de coopération avec les collaborateurs de l'Office des Étrangers.
Il a été communément décidé par les deux administrations de veiller à ce que toute convocation soit envoyée personnellement à la famille par l'Office des Étrangers. Les convocations de l'Office des Étrangers dans le cadre du trajet d'accompagnement sont donc dorénavant envoyées par fax à la structure d'accueil et par la poste personnellement à la famille. L'information est transmise au directeur de la structure d'accueil et au travailleur social dans un souci d'accompagnement de qualité de la famille.
Le protocole de coopération est mis en œuvre depuis février 2010. Les premières familles arrivant dans la fin du trajet d'accompagnement, la pratique de ce protocole sur le terrain révèle de toute évidence des points sensibles à améliorer. Il est à noter qu'aussi bien Fedasil que l'Office constatent et apportent régulièrement des améliorations à la mise en œuvre du protocole dans le respect des missions de chacune des administrations et ce, dans une parfaite collaboration.
Merci pour votre très patiente attention. C'était évidemment un long texte avec beaucoup d'informations. Je le tiens à votre disposition.
05.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): En ce qui concerne l'échange d'informations, malgré l'accord que donnent les gens, on a un petit problème. Vous dites qu'on échange des informations qui sont déjà accessibles, donc qu'il n'y a pas de problème vis-à-vis de la vie privée. Je n'en suis pas si sûre. On devrait demander l'avis de la Commission de la protection de la vie privée pour s'assurer que cela cadre totalement avec ce pourquoi ces bases de données ont été établies. Je trouve qu'il est étonnant que les gens ne soient pas les premiers avertis de l'une ou l'autre décision prise dans leur dossier. Par contre, des tiers le sont et ces tiers ne sont pas spécialement assujettis à la déontologie particulière des travailleurs sociaux.
Il y avait d'ailleurs une question sur la confidentialité prévue à l'article 49 de la loi sur l'accueil. Je ne suis pas persuadée qu'on respecte totalement la déontologie prévue en la matière.
En ce qui concerne la situation sur le terrain, en plus de la crise de l'accueil, on assiste à une détérioration. Vous avez parlé de sécurité, de trajet protégé, mais je crois que beaucoup de familles n'oseront plus aller dans les centres fermés et perdront donc de fait un droit à l'accueil, un droit à avoir un toit au-dessus de leur tête et de la nourriture dans leur assiette, car ils seront trop anxieux.
Vous avez dit que le rôle du directeur était de garder la quiétude pour les travailleurs et pour les résidents lors des interventions de la police. J'entends surtout qu'il va y avoir des interventions de la police dans les centres ouverts et je pense que de très nombreuses personnes n'oseront plus s'y rendre. Déjà à l'heure actuelle, certaines personnes régularisées n'osent pas aller chercher leurs documents de régularisation à l'administration tellement elles ont peur qu'on les arrête. La confusion des rôles qu'on installe nuit durablement à la confiance entre acteurs ainsi qu'au travail qui devrait pouvoir être effectué à différents niveaux.
Quant à la durée de traitement entre le dispatching et les CPAS, il va falloir soutenir ces derniers pour pouvoir rétrécir les délais. Il s'agit de familles qui restent très longtemps en situation de non-accueil, même si vous parlez de maximum trente jours.
Je suis assez inquiète. Je lirai attentivement la transcription de votre réponse et reviendrai, le cas échéant, vers votre successeur.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Reinilde Van Moer aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het zakgeld van rusthuisbewoners" (nr. 7086)
06 Question de Mme Reinilde Van Moer au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'argent de poche des pensionnaires des maisons de repos" (n° 7086)
06.01 Reinilde Van Moer (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb een vraag over een ander onderwerp dan asiel en opvang. Hier wonen immers nog mensen die onze aandacht nodig hebben.
Krachtens artikel 98 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de OCMW’s, kan in sommige gevallen zakgeld worden toegekend aan rusthuisbewoners. Het gaat om bejaarden, van wie het pensioen onvoldoende is om de rusthuisfactuur te betalen en voor wie het OCMW een aantal andere rekeningen ten laste neemt.
Het koninklijk besluit van 25 april 2004 stelt het statuut van het zakgeld vast en bepaalt de kosten die niet op dit zakgeld mogen worden verhaald. De filosofie hierachter is dat het zakgeld dat het OCMW aan de rusthuisbewoner betaalt, aan hem toebehoort en dat de rusthuisbewoner dit naar eigen goeddunken kan gebruiken.
Bepaalde kosten kunnen niet op het zakgeld van een bewoner van een rusthuis of verzorgingstehuis worden verhaald. Het gaat in het bijzonder om het gebruik of het onderhoud van de kamer, het reinigen van het persoonlijk wasgoed georganiseerd door de instelling, de geneesmiddelen voorgeschreven door een arts, de bereiding en verdeling van maaltijden, enzovoort. Alle kosten die niet op het zakgeld kunnen worden verhaald, zijn opgenomen in een lange lijst in het koninklijk besluit van 25 april 2004.
Bent u ervan op de hoogte dat sommige OCMW’s overgaan tot het inhouden van zakgeld van rusthuisbewoners met als doel de personenbelasting van deze personen te betalen? Acht u deze handelswijze toelaatbaar? Is dat legaal?
06.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mijnheer de voorzitter, in antwoord op deze vraag wil ik duidelijk herhalen dat het zakgeld enkel en alleen de door het OCMW gesteunde rusthuisbewoner zelf toekomt en niet aan derden zoals diens familie, het rusthuis zelf, enzovoort.
Het zakgeld beoogt het leven van de bewoners aangenamer te maken. Het recht op zakgeld betreft aldus een subjectief recht. De besteding van dat zakgeld behoort tot de vrije keuze van de rusthuisbewoner. Het OCMW kan met andere woorden niet ingaan tegen dit algemeen beginsel.
Het koninklijk besluit van 25 april 2004 tot vaststelling van het statuut van het zakgeld van sommige rusthuisbewoners en tot bepaling van de kosten die niet op dit zakgeld mogen worden aangerekend, verwoordt dit principe in uitvoering van artikel 98, paragraaf 1, derde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de OCMW's.
06.03 Reinilde Van Moer (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb wel weet van OCMW’s die dat zakgeld willen gebruiken voor de betaling van de belastingen. Ik weet zelfs dat zij dan een bepaald document laten ondertekenen waarbij de betrokken rusthuisbewoners zich ermee akkoord verklaren dat het zakgeld wordt gebruikt voor de betaling van belastingen. U weet net als ik dat mensen die in een rusthuis zitten vaak al een beetje verward zijn of zich helemaal niets meer willen aantrekken van dergelijke zaken. Ik vind het dan ook een laakbaar feit dat men hen een dergelijk document laat ondertekenen.
Ik dank u voor dit antwoord dat ik zeker zal gebruiken bij mijn lokale activiteiten.
L'incident est clos.
- de heer Theo Francken aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het KB van 2004 over de verplichte opvang van illegale gezinnen met minderjarige kinderen" (nr. 7095)
- de heer Theo Francken aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het KB van 2004 over de verplichte opvang van illegale gezinnen met minderjarige kinderen" (nr. 7096)
- M. Theo Francken au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'arrêté royal de 2004 relatif à l'accueil obligatoire des familles avec enfants mineurs en séjour illégal" (n° 7095)
- M. Theo Francken au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'arrêté royal de 2004 relatif à l'accueil obligatoire des familles avec enfants mineurs en séjour illégal" (n° 7096)
07.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik ondervraag u over een koninklijk besluit van 2004 over de verplichte opvang van illegale gezinnen met minderjarige kinderen. Ik heb daarover gisterenavond ook een wetsvoorstel ingediend.
Kort gezegd komt het erop neer dat er afgelopen weekend heel wat onvrede was bij veel Vlamingen die het artikel in het Nieuwsblad hebben gelezen over een illegaal Russisch gezin uit Gent met vier kinderen dat, met een advocaat onder de arm, via de arbeidsrechtbank eist dat er geld wordt uitgekeerd door het OCMW voor de huur van een huis en om te leven. Het gezin stelt recht te hebben op opvang, maar geen opvang te krijgen omdat Fedasil vol zit. Daarom moet er maar een andere oplossing komen. Op basis van artikel 60 van de opvangwet hebben zij daar recht op als illegaal gezin met minderjarige kinderen, zo stellen zij.
Veel mensen begrijpen dat niet.
Volgens mij is er een grote incongruentie ontstaan in de huidige wet. Recent werd de opvangwet aangepast, welke aanpassing wij ook gesteund hebben.
Door de nieuwe wet krijgen illegale gezinnen met kinderen van wie de asielaanvraag wordt afgewezen – het gaat dus om uitgeprocedeerde illegale gezinnen met kinderen – alleen verlengde opvang als zij een terugkeertraject ondertekenen. Zij moeten dan terugkeren binnen de dertig dagen, tenminste, in de wet staat dat zij moeten vertrekken binnen de uitvoerbare termijn van het uitvoerbaar besluit, die dertig dagen staan niet in de wet.
Illegale gezinnen met minderjarige kinderen die nooit een asielaanvraag hebben ingediend, vallen echter niet onder die regeling. Zij zouden nog opvang verleend moeten krijgen totdat het jongste kind meerderjarig is geworden.
Dat is natuurlijk volkomen onlogisch. Een illegaal gezin dat een asielaanvraag heeft ingediend, zou volgens mij zelfs meer rechten moeten hebben dan een illegaal gezin dat nooit een asielaanvraag heeft ingediend en dus puur in de illegaliteit blijft in de hoop binnen een aantal jaren voor verblijf gerealiseerd te kunnen worden.
Mijnheer de staatssecretaris, daarover heb ik zeer concreet de volgende vragen.
Bent u zich bewust van dat probleem?
Wat vindt u van de piste om ook illegale gezinnen die nooit een asielaanvraag hebben ingediend, te laten genereren onder datgene dat pas goedgekeurd werd, ook door uw partij, als ik mij niet vergis? Daarbij kan er geen verlengde opvang zijn, behalve als er wordt ingetekend op een terugkeertraject dat aangeboden wordt door het agentschap Fedasil. Het gaat om een geïndividualiseerd terugkeertraject dat in samenspraak met het agentschap wordt opgesteld, onder de voorwaarden vermeld in artikel 6, § 3 en § 4, van de nieuwe opvangwet, pas goedgekeurd door de Kamer.
Indien u daar oren naar hebt, welke stappen zult u dan zetten om ook de terugkeerlogica voor die mensen van toepassing te maken? Kunt u daar wat meer uitleg bij geven?
Graag zou ik vernemen hoeveel gezinnen er in die situatie zitten.
Hoeveel van hen krijgen er opvang van Fedasil? Hoeveel krijgen er steun van het OCMW? In een reactie op het krantenartikel lees ik dat mevrouw Candaele verklaart dat het gaat om 1 000 gezinnen, maar nu nog slechts 200. Volgens mij zijn die 800 gezinnen gewoon naar het OCMW gestapt. Hebt u daar gedetailleerde cijfers over?
07.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Bij gebrek aan volledige informatie kan ik mij niet uitspreken over het concrete dossier dat u aanhaalt. Er werd een samenwerkingsprotocol ondertekend tussen Fedasil en de dienst Vreemdelingenzaken. Het is al meer dan één jaar van kracht.
Het protocol bepaalt dat elke familie die op basis van het koninklijk besluit van 24 juni 2004 wordt opgevangen een begeleidingstraject volgt. De bedoeling is, ofwel de mogelijkheid van permanent verblijf te onderzoeken, ofwel over te gaan tot een vrijwillige terugkeer. Indien deze mogelijkheden niet tot resultaat leiden, gaat de dienst Vreemdelingenzaken over tot verwijdering. Er moet dus niet meer worden gewacht tot het laatste kind meerderjarig is.
Het onderzoek naar de mogelijkheid van permanent verblijf wordt snel door de dienst Vreemdelingenzaken behandeld. Tezelfdertijd betekent de begeleiding door de medewerkers van de opvangcentra de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer. Sinds de invoering van het samenwerkingsprotocol wordt de situatie van de opgevangen gezinnen dus sneller duidelijk. Op dit moment vangt Fedasil op basis van het vermelde koninklijk besluit 105 gezinnen op.
Het samenwerkingsprotocol bepaalt voortaan dat een gezin dat weigert zich in te schrijven voor het geïndividualiseerde begeleidingstraject niet beschermd is tegen verwijdering door de dienst Vreemdelingenzaken. Zodra een gezin weigert, brengt de dienst Vreemdelingenzaken het gezin over naar een door haar beheerde terugkeerwoning, dit met het oog op de verwijdering van het gezin naar het land van herkomst.
Het voorstel tot wijziging van artikel 60 van de wet van 12 januari 2007 blijkt bijgevolg niet noodzakelijk. Ik wil er u aan herinneren dat recentelijk een wetsvoorstel ter amendering van de opvangwet werd goedgekeurd, namelijk wetsvoorstel 813 tot wijziging van de wetgeving met het oog op het bezweren van de asielcrisis. Daarin is een wijziging van artikel 60 niet opgenomen. In het licht van de mechanismen die ik beschreven heb, zie ik geen reden het koninklijk besluit van 26 april 2004 aan te passen.
07.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Het verduidelijkt de zaak, maar ik ben het ten gronde niet eens. Ik denk dat het goed werk is geweest dat u daar een protocol hebt samen gebracht en dat dit in de praktijk effectief zo wordt uitgevoerd.
Ten gronde ben ik het niet eens waar u zegt dat de wet daarom niet moet aangepast worden. Ik ben het echt ten gronde oneens en verwijs naar die advocaat die met heel scherpe bewoordingen in het Nieuwsblad zegt dat ze de wet maar moeten aanpassen wanneer het hun niet aanstaat. In artikel 60 van de wet staat dat die mensen opvang hebben. Alles wat u daar bij zegt in dat protocol, staat niet in de wet. Dat staat daar allemaal niet in. Er staat gewoon dat zij opvang krijgen. Ik ben overtuigd dat, wanneer wij botsen op een wereldvreemde arbeidsrechter in Gent – ik weet niet of er daar zo rond lopen, maar wij hebben in het verleden met de dwangsommen wel andere dingen gezien – dat wij prijs hebben en dat wij opnieuw in een situatie gaan zitten waar wij iets gaan moeten doen dat niet uitlegbaar is aan de publieke opinie. Dat is mijn vrees.
Wat u in de praktijk met deze mensen doet, is een goede zaak. Maar ik zeg u heel duidelijk. Keur mijn wetsvoorstel goed. U mag van mij zelf een wetsontwerp indienen bij de programmawet. Doe er mee wat u wilt, maar schrijf het ook in de wet zodat het juridisch afdwingbaar is dat het binnen die terugkeerlogica moet zitten. Dat is veel meer sluitend, veel duidelijker. U doet het al, u zegt dat u het niet moet aanpassen. Ik zeg: u doet het al, voor uw beleid is het geen probleem, pas het aan. Het is duidelijker voor de rechtbank, het is duidelijker voor die mensen. Het geeft meer rechtszekerheid. Het verwoordt in de wet wat u in de praktijk reeds doet. Het hoeft geen probleem te zijn. Het maakt het alleen juridisch gemakkelijker om procedures te winnen en minder procedures tegen u ingespannen te krijgen.
Ik ben het fundamenteel oneens met de procedure. Inhoudelijk is het zeker een goede zaak dat u dit protocol hebt afgesloten. Er zijn nu inderdaad slechts 550 gezinnen meer, vroeger waren er 1 000. Het is een teken dat het toch wel werkt. Schrijf het in de wet en dan is het gewoon logischer en houdt het juridisch steek.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Theo Francken aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het terugkeerbeleid" (nr. 7105)
08 Question de M. Theo Francken au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la politique de retour" (n° 7105)
08.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, de terugkeer van illegalen blijft een heikel punt in de Belgische migratiepolitiek. Om alles goed te kunnen volgen had ik graag een overzicht gehad van de stand van zaken van uw beleid. Ik heb vernomen – de heer Wathelet pakt er allemaal nogal graag mee uit – dat het heel goed begint te gaan met de terugkeer en er een enorme stijging is. Ik wil dat graag geloven, maar ik zou dat dan ook graag zien in de cijfers.
Concreet kreeg ik graag cijfers over de huidige terugkeer, liefst gedetailleerd. Ook kreeg ik graag een overzicht inzake de premies. Hebt u al zicht op het initiatief van de terugkeercoaches? Op zichzelf is dat een goed initiatief, maar werpt het zijn vruchten af? Kunt u zeggen dat er meer mensen naar de vrijwillige terugkeer worden geleid door de terugkeercoaches, vooral in de LOI’s? Mijn gemeente is klein en landelijk, daar hebben we het al over gehad. Daar zijn enkele asielzoekers en die zien nooit iemand. Het zou goed zijn als daar eens een terugkeercoach kwam. Het OCMW-personeel bij ons heeft niet die knowledge en dat kan men hun ook niet kwalijk nemen; zij zijn met vele andere dingen bezig. Het zou goed zijn als er een terugkeercoach uit Brussel de dingen kwam uiteenzetten als de kans op asiel 0,0 is.
Waarom is er nog steeds geen deontologische code met de sector inzake terugkeer zoals vastgelegd in de opvangwet? Ik verneem uit de sector dat daar wel vraag naar is.
Dan kom ik tot mijn stokpaardje: het probleem in verband met de Brazilianen. Worden er initiatieven genomen om dat probleem aan te pakken? Op de vraag of dat misbruik is, hebt u dat toen het creatief gebruikmaken van de procedure genoemd. Ik heb toen gesteld dat dan misschien de procedure moest worden herbekeken. U hebt geantwoord dat u dat op dat moment niet zinnens was. Kunt u daar nog eens wat uitleg over geven?
Ten slotte, de premier antwoordde op een vraag van Bart Somers in plenaire vergadering met een serieuze sneer dat hij moest stoppen met zijn herhaalde klacht in verband met de taskforce Terugkeer, aangezien die al bestaat.. Wat ik hoor, is dat die uitspraak toch met een serieuze korrel zout moet worden genomen. Ik kreeg graag wat meer info over de samenstelling, het vergaderritme en de onderwerpen. Komt de taskforce Terugkeer effectief samen? Bestaat hij? Wie zit daar dan juist in?
08.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Voor een gedetailleerd overzicht van de cijfers verwijs ik naar de website www.vrijwilligeterugkeer.be. Uit de cijfers kunnen we een aantal tendensen halen. Het aantal personen dat vrijwillig terugkeert, is de jongste maanden sterk toegenomen. September was een absoluut record met 387 terugkeerders. De stijging wordt deels verklaard door de toegenomen terugkeer naar Kosovo. Sinds september 2011 is Kosovo de belangrijkste bestemming.
De stijging is niet alleen merkbaar voor de Balkan. Ook de vrijwillige terugkeer naar Armenië, Rusland, Irak en Guinee neemt toe.
Meer dan de helft van de personen die vrijwillig terugkeren, is uitgeprocedeerde asielzoeker. Vorig jaar was dat nog 35 %. In principe kan iedereen die vrijwillig terugkeert, via de terugkeerpartner een aanvraag indienen voor een premie van 250 euro. Personen die terugkeren binnen de Unie of naar de Balkanlanden die niet-visumplichtig zijn, komen daarvoor niet in aanmerking.
De uitbetaling van de premie gebeurt op de luchthaven, net voor het vertrek. De procedure voorziet in een centrale verificatie door IOM, vooraleer de premie effectief wordt toegekend. Op die manier wordt uitgesloten dat personen toch een premie krijgen, omdat hun begeleider foutieve informatie heeft gegeven.
Fedasil heeft een uniform standaardtraject uitgewerkt om de bewoners van de opvangcentra, met inbegrip van hen die worden opgevangen door partnerorganisaties, te informeren en te sensibiliseren over de terugkeer. Dat infotraject terugkeer wordt tegen 1 januari in de verschillende locaties geïmplementeerd.
In samenwerking met begeleiders in de eerste lijn en dankzij de middelen van het Europees Terugkeerfonds is er een strategie uitgebouwd om ook een terugkeer voor alleenstaande minderjarigen haalbaar te maken. De kernpunten in die strategie zijn het voorzien in re-integratieondersteuning voor de ouders, het inzetten van de lokale re-integratiepartners als bemiddelaar tussen de minderjarige, de voogd en de ouders en het voorzien in aangepaste of individuele opvang in het land van herkomst.
De werking van de regionale terugkeerbegeleiders is uitgebreid van de lokale opvanginitiatieven, de LOI’s, naar de lokale besturen, de steden en gemeenten. Sinds september 2011 wordt iedere persoon aan wie de gemeente een bevel aflevert om het grondgebied te verlaten, individueel geïnformeerd over de vrijwillige terugkeer en doorverwezen naar een regionale terugkeerbegeleider. De terugkeercoaches werken in de open terugkeerwoningen. Die worden beheerd door de Dienst Vreemdelingenzaken. Een antwoord op de vraag naar een evaluatie moet aan mijn collega Wathelet worden gesteld.
De onderhandelingen over een deontologische code zijn lopende. Een voorstel van Fedasil werd aan de vakbonden voorgelegd.
Op uw vraag met betrekking tot het probleem van de Brazilianen kan ik u melden dat Fedasil een voorstel heeft uitgewerkt om de toegang tot het programma voor de vrijwillige terugkeer voor irreguliere migranten uit visumvrije landen te beperken tot kwetsbare personen en personen die zich in een situatie van economische uitbuiting bevinden. Ondertussen daalt het aantal Brazilianen dat gebruikmaakt van het programma voor de vrijwillige terugkeer.
Met betrekking tot de taksforce is er regelmatig overleg met de betrokken kabinetten en administraties. Het overleg wordt gecoördineerd door het kabinet van de eerste minister.
Wat de plannen betreft, is het vooral belangrijk dat initiatieven zoals de vorming voor terugkeerbegeleiders in de opvang en de strategie voor minderjarigen worden voortgezet.
Daarnaast zijn op korte termijn de volgende initiatieven gepland: de organisatie van specifieke opleidingen en de installatie van een doorverwijssysteem voor de medewerkers op de dispatching, de hervorming van de externe communicatie, met de bedoeling om vrijwillige terugkeer op een heel overzichtelijke manier over te brengen bij opvangmedewerkers en sociale diensten in eerste lijn. De website vrijwilligeterugkeer.be en de tweemaandelijkse nieuwsbrieven zijn hierin een eerste stap.
Na de grote steden wordt ook in de gemeenten en de kleinere centrumsteden gewerkt aan de uittekening van een lokaal informatiebeleid en doorverwijssysteem. Het doel is te verzekeren dat personen die vrijwillig willen terugkeren, snel en efficiënt naar een terugkeerbegeleider worden doorverwezen.
Het concept van doelgroepgerichte terugkeerstrategieën zal verder worden uitgewerkt.
08.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord. Ik denk dat wij de jongste maanden een paar keer in mekaars haren gevlogen zijn. Ik ben er alvast over verheugd dat wij vanuit de oppositie en met ons ook nog een aantal collega’s zoals mevrouw Lanjri toch proberen om het regeringsbeleid zeker inzake terugkeer wat bij te sturen.
U kondigt een tiental initiatieven aan, andere, waarvan een aantal nieuw is voor mij, zijn lopende. Dat bewijst dat u op uw departement toch wel de teugels in handen neemt om daadwerkelijk aan te sturen, de vrijwillige terugkeer hoog op de politieke agenda te zetten en uit Fedasil meer te halen dan in het verleden het geval was. Dat verheugt mij ten zeerste.
Ik heb echter wel nog een aantal korte vragen. Ten eerste, u verklaart dat bij het bevel om het grondgebied te verlaten er nu voor de gemeenten een pakket inzake vrijwillige terugkeer gevoegd is. Indien ik mij niet vergis, is de wet echter aangepast. Het bevel wordt nu door de Dienst Vreemdelingenzaken en niet langer door de gemeente betekend. De gemeente weet dus zelfs niet eens of een inwoner al dan niet een bevel heeft gekregen. Dat is trouwens een heikel punt, waarover wij vorige week nog serieus hebben gediscussieerd. De gemeente zou inderdaad op de hoogte moeten blijven van wat er met de inwoners gebeurt.
Vroeger betekende het gemeentebestuur het bevel, wat veel te lang duurde. Nu is de betekening naar DVZ in Brussel gehaald.
U verklaart dat door de gemeenten in voorkomend geval in een pakket wordt voorzien. Het gaat hier over uitgeprocedeerde asielzoekers. Voor andere procedures, zoals gezinshereniging, moet nog altijd via de gemeente worden gegaan. Kunt u ter zake enige duidelijkheid verschaffen? U beweert immers dat het pakket via de gemeente wordt verleend. Indien de gemeente echter niet weet dat iemand een dergelijk bevel heeft gekregen, hoe kan men in godsnaam dan in de praktijk het pakket verlenen?
Ten tweede, over de deontologische code zegt u dat een ontwerp bij de vakbonden ligt. Er heerst heel wat onvrede. Indien ik mij niet vergis, is er morgen een staking in Kapellen. De vakbonden zijn er heel malcontent. Het personeel klaagt steen en been. Morgen is er blijkbaar ook een betoging. De deontologische code wordt echter al heel veel jaren beloofd.
Hoelang ligt het ontwerp al bij de vakbonden? Ligt het er al drie jaar of ligt het er nog maar pas? Dat is belangrijk.
Ten derde, mijnheer de staatssecretaris, over de Brazilianen hebt u het meest interessante punt van uw antwoord gegeven. Ter zake ben ik tevreden. U hebt immers duidelijk geluisterd naar wat ik heb gevraagd, met name om op een creatieve manier na te denken. Ik weet dat u niet zomaar onder de internationale regels van de UN uit kan komen. Ook Nederland heeft het echter gedaan. Kunnen wij dus niet op een creatieve manier nadenken over een manier om de Brazilianen te weren? Ik noem de praktijk immers misbruik. U noemt het anders.
U wil enkel nog personen aanvaarden die expliciet het slachtoffer van economische uitbuiting zijn en die kwetsbaar zijn. Daarmee kan ik zeker leven.
Echter, heel veel betrokkenen zijn sowieso illegaal aan het werk in bouwbedrijven. U kan de facto alles altijd wel als economische uitbuiting omschrijven. Het is dus een rare redenering. U wil enkel nog Brazilianen aanvaarden die economisch worden uitgebuit. Echter, 99 % van de betrokken Brazilianen wordt economisch uitgebuit. Zij zijn immers illegaal in de bouwsector tewerkgesteld.
Aanvaardt u dus de facto niet iedereen? Dat is wat ik bedoel. U moet ter zake opletten.
De voorzitter: Mijnheer Francken, uw repliek bevat een aantal nieuwe vragen.
08.04 Staatssecretaris Philippe Courard: Mijnheer de voorzitter, ik zal heel kort antwoorden.
De aanpak zal uiteraard aan de recente ontwikkelingen worden aangepast.
Het syndicaal overleg vergt echter tijd. Er is nog veel werk voor de volgende minister. Zelf ben ik op het einde van mijn mandaat.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Reinilde Van Moer aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "leefloongerechtigde onthaalouders" (nr. 7114)
09 Question de Mme Reinilde Van Moer au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les accueillants d'enfants bénéficiant du revenu d'intégration" (n° 7114)
09.01 Reinilde Van Moer (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik volhard in de boosheid en zal het niet hebben over asielzoekers, maar over onthaalouders.
Onthaalouders hebben een aparte sociale bescherming. Een volwaardig statuut hebben zij nog steeds niet, hoewel een en ander in die richting beweegt. Onthaalouders vallen voorlopig niet onder het stelsel van de zelfstandigen, maar ook niet onder het stelsel van de werknemers. Zij worden beschermd door een specifiek sociaal statuut voor onthaalouders.
De wettelijke basis voor dit sociaal statuut ligt in het koninklijk besluit van 18 maart 2003, tot aanvulling van het koninklijk besluit van 28 november 1969, tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969, tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en tot vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende de schadeloosstelling van arbeidsongevallen en beroepsziektes ten gunste van onthaalouders.
Dit specifiek statuut beschouwt de onthaalouders in grote lijnen als werknemers hoewel zij dit arbeidsrechtelijk eigenlijk niet zijn. In dit kader worden een fictief aantal arbeidsuren en een fictief forfaitair uurloon berekend die de basis vormen voor de socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen. Het gaat hier om een fictief loon. In realiteit moeten de onthaalouders het stellen met de kostenvergoeding die zij per kind ontvangen.
Wanneer de inkomsten echter ontoereikend zijn, en de onthaalouder het moeilijk heeft om rond te komen, kan deze een aanvraag voor een leefloon indienen bij het OCMW. Onthaalouders maken hier aanspraak op omdat zij officieel geen loon ontvangen, maar enkel een kostenvergoeding krijgen voor hun prestaties. Het OCMW moet in dit geval een bestaansmiddelenonderzoek uitvoeren om te bepalen of de onthaalouder recht heeft op een leefloon. Als dit het geval is, moet men ook onderzoeken op welk bedrag de onthaalouder recht heeft. Het hangt af van de beslissing van het OCMW om de kostenvergoeding al dan niet als bestaansmiddel te beschouwen. Men kan ervoor kiezen om geen rekening te houden met de kostenvergoeding, of er tot 100 % rekening mee te houden, of tot ergens tussenin.
Ik ben op zoek gegaan naar een aantal richtlijnen hieromtrent, maar deze heb ik niet gevonden. Vandaar mijn vraag of er een algemene richtlijn bestaat die voor de OCMW’s enig houvast kan bieden.
09.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mijnheer de voorzitter, de berekening van de bestaansmiddelen is geregeld door artikel 16, paragraaf 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Dat bepaalt dat alle bestaansmiddelen waarover de betrokkene beschikt, van welke aard en oorsprong ook, met inbegrip van alle uitkeringen krachtens de Belgische of buitenlandse sociale wetgevingen, in aanmerking komen.
Bij toepassing van paragraaf 2 van datzelfde wetsartikel kan de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de inkomsten aanduiden die, hetzij voor het geheel, hetzij gedeeltelijk, niet in aanmerking komen bij het berekenen van de bestaansmiddelen. Artikel 22, paragraaf 1 van het KB van 11 juli 2002, houdende het algemene reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, bepaalt in een exhaustieve lijst de inkomsten die vrijgesteld zijn. Deze komen dus niet in aanmerking bij de berekening van de bestaansmiddelen. De inkomsten van de onthaalouders komen in deze lijst niet voor. Het betreft immers globale inkomsten. Dit wil zeggen, inkomsten opgeleverd door deze bezoldigde activiteit, enerzijds, en kosten verbonden aan deze activiteit, anderzijds.
Aangezien het bedrag betreffende de inkomsten en het bedrag betreffende de kosten niet op een onbetwistbare of vaste manier is uitgesplitst in de reglementeringen van de respectieve Gemeenschappen, kunnen de vergoedingen voor de onthaalouders niet enkel worden beschouwd als kosten. Zij kunnen dus niet totaal worden vrijgesteld. Indien een onthaalouder daarentegen de kosten kan bewijzen, wordt aangenomen dat zij kunnen worden afgetrokken van de vergoedingen ontvangen voor die activiteit, aangezien kan worden aangetoond dat het geen inkomsten zijn. Ik heb gevraagd aan mijn administratie om deze principes ook toe te lichten in de rubriek FAQ op haar website www.mi-is.be.
09.03 Reinilde Van Moer (N-VA): Als ik het goed begrijp dan mogen zij eventueel de kosten, die zij kunnen bewijzen, aftrekken van hun inkomen. Het saldo wordt dan als een inkomen beschouwd. Dat is alvast iets duidelijker want het is op dit ogenblik moeilijk om vast te stellen wat precies een inkomen is en wat niet. Het is voor de OCMW’s dan ook moeilijk.
De voorzitter: (…)
09.04 Reinilde Van Moer (N-VA): U hebt het dan over het OCMW waarin ook ik zetel. Ik zal het daar nog eens duidelijk doorgeven. Ik zal die website ook nog eens bekijken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de opvang van NBMV's" (nr. 7130)
10 Question de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d'État à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'accueil des MENA" (n° 7130)
10.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb een vraag over de niet-begeleide minderjarigen die ook worden getroffen door het tekort aan opvangplaatsen. Dit is een zeer kwetsbare groep. Aangezien zij vaak geen opvang krijgen, missen zij enerzijds de begeleiding waarop zij recht hebben en is er anderzijds geen toewijzing van een voogd, waarin moet worden voorzien door de dienst Voogdij.
Voor hoeveel niet-begeleide minderjarigen werd er sinds het begin van dit jaar geen opvangplaats toegewezen? Waar worden betrokkenen dan opgevangen en welke begeleiding krijgen zij? Wie neemt dat voor zijn rekening?
Hoeveel niet-begeleide minderjarigen worden momenteel nog in hotels opgevangen? Wie verzorgt in dat geval de begeleiding?
Voor wanneer is de afbouw van de hotelopvang voorzien? Ik heb vernomen dat nog 100 tot 200 jongeren in de hotelopvang zouden zitten. Men was uiteraard van plan om die hotelopvang af te bouwen, maar wordt er dan effectief voor gezorgd dat die jongeren elders worden opgevangen of dat hun procedure beëindigd wordt?
Ten slotte, hoe wordt er gegarandeerd dat ingeval van niet-toewijzing toch steeds een voogd wordt aangeduid? Het is immers vaak het verhaal van de kip en het ei. Ik heb ook reeds een vraag gesteld aan de bevoegde minister De Clerck. Hij zei dat als er geen toewijzing is en hij niet weet waar zij verblijven, hij ook geen voogd kan toewijzen.
Men zit dus een beetje naar mekaar te kijken en dat is natuurlijk niet goed, want de enigen die daarvan het slachtoffer worden zijn de niet-begeleide minderjarigen zelf.
10.02 Staatssecretaris Philippe Courard: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lanjri, er werd tot op heden nog geen enkele niet-begeleide minderjarige die een asielaanvraag heeft ingediend, niet toegewezen.
In antwoord op uw vraag over de huisvesting, het volgende. De dienst Voogdij stuurt de minderjarige naar een van de twee observatie- en oriëntatiecentra, naargelang de beschikbare plaatsen.
Als er twijfel is over de leeftijd van een minderjarige, wordt hij naar een van de 46 zogeheten transitopvangplaatsen verwezen voor de tijd die nodig is om hem te identificeren. Er zijn 16 transitopvangplaatsen in Poelkapelle, 15 in het Klein Kasteeltje en 15 in Ukkel. Alleen wanneer geen enkele plaats in deze transitopvangplaatsen beschikbaar is en alleen in allerlaatste instantie wordt de jongere naar een hotel gestuurd.
Momenteel worden nog 102 jongeren in een hotel opgevangen gedurende de tijd die nodig is om hen te identificeren. Het doel blijft nog steeds de opvang op hotel stop te zetten.
Wat betreft de NBMV die geen asielaanvraag hebben ingediend, zullen de meest kwetsbare jongeren ook in OOC worden opgevangen. Gezien de verzadiging van het netwerk heeft Fedasil snel de opvangcapaciteit voor NBMV verhoogd. De capaciteit werd verhoogd van 591 NBMV-plaatsen begin november 2010 naar 1 070 NBMV-plaatsen in november 2011.
Naast de inrichting van NBMV-plaatsen in het opvangnetwerk gaat Fedasil ook specifieke en individuele overeenkomsten aan voor NBMV's die meer specifieke noden hebben. Dit is in de wet bepaald. Fedasil subsidieert immers enkele instellingen voor de begeleiding van NBMV's die ofwel het opvangnetwerk kunnen verlaten of moeilijkheden ondervinden om zich aan te passen aan het opvangsysteem zoals het door Fedasil wordt voorzien.
10.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, u hebt mijn laatste vraag nog niet beantwoord. Hoe zorgt u ervoor dat er steeds een voogd wordt aangeduid? U zegt dat er eigenlijk geen niet-toewijzingen zijn.
10.04 Staatssecretaris Philippe Courard: Dat is een beslissing van Justitie.
10.05 Nahima Lanjri (CD&V): Dat weet ik, maar er is een probleem. Aan de ene kant zegt men dat als men niet weet waar zij verblijven, er nog geen voogd wordt toegewezen. Ik kan dat begrijpen voor de jongeren voor wie er geen twijfel bestaat over de leeftijd. Is er volgens u voor alle andere jongeren van wie zonder twijfel vaststaat dat zij NBMV's zijn, geen probleem wat betreft de aanduiding van voogdij?
10.06 Staatssecretaris Philippe Courard: Ik beschik momenteel niet over een antwoord. Ik zal u dat morgen bezorgen. Of misschien kan mijn medewerker die vraag nu beantwoorden.
10.07 Medewerker van de staatssecretaris: De minister van Justitie is altijd op zoek naar bijkomende voogden, dus ik neem aan dat hij probeert iedereen te vinden die daarop recht heeft. Bij mijn weten is het aantal dat recht heeft op een voogd de laatste tijd sterk toegenomen.
10.08 Nahima Lanjri (CD&V): Ik zal dat nagaan. Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de opvang van asielzoekers in leegstaande rijkswachtgebouwen" (nr. 7148)
11 Question de M. Peter Logghe au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'accueil de demandeurs d'asile dans des bâtiments inoccupés de la gendarmerie" (n° 7148)
11.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, aan de Kust bestaat er onrust over het feit dat over korte tijd een aantal asielzoekers zou worden ondergebracht in leegstaande gebouwen van de vroegere rijkswachtkazerne in De Haan. Een niet-gouvernementele organisatie zou plannen in die richting hebben.
De onrust is vooral groot, omdat noch Fedasil noch het gemeentebestuur blijkbaar van iets weet. Men is totaal in het ongewisse of de asielzoekers al dan niet komen. De vraag is of dat zomaar kan in een gemeente die zo afhankelijk is van het kusttoerisme. U weet evengoed als ik dat dat voor spanningen, voor onrust, voor overlast kan zorgen.
Kunt u bevestigen dat in verband met de voormalige rijkswachtwoningen in De Haan er wel degelijk iets aan de hand is, dat dus een niet-gouvernementele organisatie zinnens is hierin asielzoekers onder te brengen? Zo ja, wanneer?
De tweede vraag is politiek. Vindt u dat het kan dat een niet-gouvernementele organisatie dergelijke plannen uitvoert zonder het betrokken gemeentebestuur of de lokale overheden in kennis te stellen of om overleg te vragen?
Vindt u het normaal dat een gemeente zoals De Haan, zo afhankelijk van het kusttoerisme en daar economisch compleet op geënt, zonder inspraak wordt gekozen om bijkomend asielzoekers onder te brengen?
De vierde vraag heeft te maken met de aansprakelijkheid. Ik heb in het verleden al vragen gesteld over aansprakelijkheid voor overlast en voor schadegevallen. Wie zal uiteindelijk de schade die de burgers lijden, bijvoorbeeld als gevolg van fysieke agressie, betalen? Werd er een verzekering aangegaan inzake burgerlijke aansprakelijkheid? Kan het gemeentebestuur de organiserende niet-gouvernementele organisatie aansprakelijk stellen voor de overlast? Kunnen burgers zich tot die niet-gouvernementele organisatie richten om eventueel vergoeding te krijgen voor de schade die zou aangericht zijn, gesteld dat er op die plaats inderdaad asielzoekers komen?
11.02 Staatssecretaris Philippe Courard: De regering is op zoek gegaan naar bijkomende plaatsen voor de opvang van asielzoekers. De Regie der Gebouwen speelt daarbij een actieve rol. Zo heeft zij een lijst opgemaakt van vroegere rijkswachtwoningen die mogelijk in aanmerking komen. Dat is het geval voor vier woningen in de Copmanlaan in De Haan. In totaal gaat het om achttien plaatsen. Die zouden ter beschikking gesteld worden door de Regie der Gebouwen vanaf januari 2012 in vervanging van een zelfde aantal woningen in Knokke-Heist.
Het gaat dus om kleinschalige opvang in individuele woningen. Ter voorbereiding heeft de afgevaardigde voor de opvangplaatsen ook contact gehad met het gemeentebestuur van De Haan. Een overleg heeft plaatsgevonden op maandag 21 november. Fedasil heeft de uitbating aangeboden aan een van de opvangpartners, namelijk Vluchtelingenwerk Vlaanderen. Alle verdere contacten zullen dus ook via die organisatie verlopen.
11.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Wij hebben nu ten minste duidelijkheid over wat er zal gebeuren.
Op de vraag betreffende de aansprakelijkheid heb ik geen enkel antwoord gekregen. Dat was natuurlijk wel de meer fundamentele vraag. Men krijgt altijd geruststellende woorden te horen: er zal niets gebeuren en u hoeft zich geen zorgen te maken. Er doen zich echter schadegevallen voor. Men heeft bijvoorbeeld soms schade aan de eigen goederen. Tot wie moet men zich dan wenden om schadevergoeding te krijgen? Het gemeentebestuur zegt dat het van niets weet. Tot wie moet men zich wenden? Is de niet-gouvernementele organisatie burgerlijk aansprakelijk voor de asielzoekers? Dat zou ik graag concreet van u willen horen. Ja of nee?
De voorzitter: U stelt een bijkomende vraag. Het staat de staatssecretaris vrij om daarop te antwoorden.
11.04 Staatssecretaris Philippe Courard: Ik weet het niet. Als er een probleem is, kan Justitie daarover beslissen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.17 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.17 heures.