Commission
des Finances et du Budget |
Commissie voor de Financiën en de Begroting |
du Mardi 22 novembre 2011 Après-midi ______ |
van Dinsdag 22 november 2011 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.17 heures et présidée par Mme Muriel Gerkens.
De vergadering wordt geopend om 14.17 uur en voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.
01 Question de Mme Muriel Gerkens au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le financement des services de santé via le Maribel social dans le cadre des accords sociaux 2000-2005 et du mini-accord 2011" (n° 6973)
01 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de financiering van de gezondheidszorg via de sociale Maribel in het kader van de sociale akkoorden 2000-2005 en het mini-akkoord 2011" (nr. 6973)
01.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, les accords sociaux du non-marchand sont financés via le Fonds Maribel social 330 et ce, depuis de nombreuses années. Ces financements permettent aux employeurs des secteurs de la santé d'appliquer l'harmonisation salariale, les dispositions de fin de carrière, les heures inconfortables, et certains emplois supplémentaires. Parfois, ils représentent 20 % du financement global d'une institution. Habituellement, ces moyens sont libérés à la moitié de l’année.
Ma question datant de mi-octobre, le problème est peut être résolu depuis. À ce moment, les institutions n'avaient toujours rien perçu. D’après la ministre des Affaires sociales et de la Santé, le dossier se trouvait à cette période dans vos services.
La situation devient intenable pour pas mal de ces employeurs, notamment les services de soins à domicile, les maisons médicales, qui sont en rupture de trésorerie et qui, apparemment, n’arrivent plus à payer leurs cotisations à l’ONSS pour retard du paiement en provenance du Fonds Maribel social 330.
Monsieur le secrétaire d'État, où en est le traitement de ce dossier? Quand les institutions pourront-elles percevoir leur dû? Quelle explication pouvez-vous me donner par rapport à ce retard, si ce n’est les affaires courantes?
01.02 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Madame Gerkens, je ne pense pas que, dans ce dossier-ci, les affaires courantes aient eu un quelconque impact. C'est un dossier récurrent qui doit être approuvé par le Conseil des ministres année après année. C'est la procédure classique: dépôt du dossier et envoi de celui-ci au secrétaire d'État au Budget, avec l'avis de l'Inspection des Finances. Ensuite, nous envoyons le dossier à l'administration, qui nous le renvoie et, soit nous confirmons l'avis, en l'occurrence positif, de l'Inspection des Finances, soit nous allons à l'encontre de cet avis dans le cas où il serait négatif. Cela, c'est la procédure classique.
Je peux peut-être vous dire que le dossier nous a été transmis le 23 septembre dernier et que, le 25 octobre, nous avons remis un avis positif. Depuis le 25 octobre donc, ce dossier est complet pour nous et pourrait être agendé au Conseil des ministres. Il l'a été au dernier Conseil des ministres mais il n'a pas pu y avoir d'accord. Il sera à nouveau agendé au prochain Conseil des ministres, dont je n'ai pas la date ici; je pense qu'il n'y en aura pas ce vendredi-ci mais certainement le vendredi suivant.
Il est vrai que l'on a remarqué que ce dossier, qui avait été introduit le 1er juin 2010 nous a été transmis cette année le 23 septembre. Cela signifie que c'est trois mois et demi plus tard que l'année dernière. De notre côté, je dirais que l'ensemble des contraintes liées à la procédure budgétaire ont été remplies et que l'avis positif du 25 octobre a été transmis au ministre de tutelle compétent.
01.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour cette réponse. Je constate que les choses avancent et que le retard provient d'avant, dès le début des démarches. Vous me dites qu'il n'y a pas eu d'accord au Conseil des ministres la semaine dernière. Cela signifie-t-il que l'avis positif formulé ou plutôt les conclusions pourraient être différentes?
01.04 Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Sans révéler la délibération du Conseil des ministres, il est notifié que c'est remis au prochain Conseil des ministres. Un des partis autour de la table a demandé des précisions complémentaires sans le remettre en cause. Il avait besoin de détails complémentaires liés à ce dossier. Comme les informations n'avaient pas encore pu leur être transmises le jour du Conseil des ministres, cela a été remis au prochain Conseil des ministres. C'est la notification du Conseil du 18 novembre dernier.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La présidente: Les travaux de la commission avec M. le secrétaire d'État sont terminés. La suite de la commission aura lieu avec le ministre Reynders à 15 h 00 et non pas à 14 h 30. Normalement, vous avez dû recevoir un sms pour vous en avertir.
Le développement des questions et interpellations est suspendu de 14.22 heures à 15.38 heures.
De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 14.22 uur tot 15.38 uur.
02 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de btw-vrijstelling betreffende de aflevering van organisatievergunningen" (nr. 6286)
02 Question de Mme Carina Van Cauter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'exemption de TVA sur la délivrance des licences d'organisation" (n° 6286)
02.01 Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag betreft de btw op de aflevering van organisatievergunningen, meer bepaald aan de organisatie van wielerwedstrijden. De Koninklijke Belgische Wielerbond is als federatie in het algemeen belast met de organisatie, coördinatie en bevordering van de wielersport in België. Daarbij hoort het organiseren van wielerwedstrijden, waartoe hij vergunningen aflevert.
Organisatoren moeten een vergunning bekomen voor het organiseren van een wielerwedstrijd en moeten dat aanvragen bij de Koninklijke Belgische Wielerbond of bij een van de gedefedereerde vleugels. Deze vergunningen moeten niet alleen aangevraagd worden bij het organiseren van grote wielerwedstrijden, maar ook bij het organiseren van kleine ‘kermiskoersen’, die – als ik het zo mag zeggen – tot ons erfgoed behoren.
De organisatoren betalen aan de federatie een bepaalde som voor het organiseren van die wielerwedstrijd en ontvangen zo een organisatievergunning. Met deze vergoeding, betaald aan de federatie, wordt vervolgens een aantal kosten doorbetaald door de Koninklijke Belgische Wielerbond.
Een aantal organisatoren wordt geconfronteerd met controles door de btw-administratie die van oordeel zijn dat deze organisatievergunningen eveneens onderworpen zijn aan de btw. Dat is ook de inhoud van mijn vraag.
Vallen deze organisaties onder de toepassingssfeer van de btw? Mijns inziens niet, maar ik wacht uw antwoord af, mijnheer de minister.
02.02 Minister Didier Reynders: Het bedrag dat de Koninklijke Belgische Wielerbond aan de organisatoren van een wielerwedstrijd aanrekent voor het verkrijgen van een organisatievergunning, wordt als een voorschot aangemerkt in de zin van het artikel 28, 5° van het btw-wetboek, in de mate waarin het een loutere doorrekening van kosten betreft die de organisator contractueel of op grond van een reglement rechtstreeks verschuldigd is aan dienstverrichters die in zijn opdracht optreden.
In dat geval betaalt de KBWB de betreffende dienstverrichters, in naam en voor rekening van de organisatoren. Of aan voorgaande voorwaarden is voldaan, kan slechts beoordeeld worden aan de hand van de reglementering ter zake en eventueel contracten tussen de partijen. Ik zal mijn administratie de opdracht geven om na onderzoek van die gegevens een standpunt in te nemen.
02.03 Carina Van Cauter (Open Vld): Dank u wel, mijnheer de minister, voor uw antwoord. Ik had eigenlijk dezelfde interpretatie of lezing gegeven aan de kwestieuze artikelen. Het is in ieder geval een bevestiging en het zal rechtszekerheid brengen op het terrein.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Carina Van Cauter aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de toegankelijkheid van het vredegerecht van Herzele" (nr. 6453)
03 Question de Mme Carina Van Cauter au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'accessibilité de la justice de paix de Herzele" (n° 6453)
03.01 Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het gaat hier over het vredegerecht in mijn eigen gemeente. Het vredegerecht bevindt zich op de eerste verdieping. De lift was buiten werking. Dat heeft zo een drietal maanden geduurd. Ondertussen is de lift hersteld. Die vraag moet ik u niet meer stellen.
Naar mij gezegd is, zou dit een vaak voorkomend probleem zijn. Wanneer er kleine herstellingen moeten gebeuren, laten die lange tijd op zich wachten. Regelmatig kan de toegankelijkheid van de gebouwen niet worden gegarandeerd.
De vraag over het herstel van de lift moet ik u niet meer stellen. Ik neem aan dat u de andere vraag niet hebt voorbereid, maar hoe zit dat nu met de herstellingen door de Regie der Gebouwen in het algemeen? Komt zoiets vaak voor? Is het waar dat er een tekort aan budget is om deze werken binnen een redelijke termijn uit te voeren? Waar is het probleem? Misschien zal ik de vraag bij een andere gelegenheid stellen. Of kunt u mij misschien zo antwoorden?
03.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw Van Cauter, ik heb geen probleem om een antwoord te geven. Wij proberen om zo vlug mogelijk te herstellen. De Regie der Gebouwen was inderdaad op de hoogte van het probleem in Herzele.
De bestelbon met als opdracht het herstellen van het plakdak (?) boven de machinekamer van de lift, werd op 18 juli 2011 verstuurd aan de geselecteerde firma. Na het bouwverlof werd door de Regie der Gebouwen verschillende keren bij deze firma aangedrongen op de uitvoering van de werken. Het ging om een vertraging bij de firma. Dat is ook mogelijk voor verschillende andere werven. De herstelling werd uiteindelijk uitgevoerd op 12 oktober 2011. Wij proberen om zo vlug mogelijk te gaan, zelfs met een aanbesteding, maar daarna moeten ook wij soms enkele herhalingen naar de verschillende firma’s versturen.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale positie van personeel werkzaam aan boord van baggerschepen" (nr. 6550)
04 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la position fiscale du personnel travaillant à bord de bateaux dragueurs" (n° 6550)
04.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, de circulaire van 26 oktober 2010 die het nummer 66/2010 draagt, behandelt de fiscale positie van personeel werkzaam aan boord van baggerschepen. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen werknemers die werken aan boord van een baggerschip in internationaal verkeer en andere werknemers die aan wal werken of aan boord van een baggerschip dat niet in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd. De circulaire bepaalt dat indien uit de aangifte van een werknemer van een baggerbedrijf niet duidelijk blijkt wat zijn effectieve activiteit is en waar deze wordt uitgeoefend, het aangewezen is om de betrokkene een vraag om inlichtingen te sturen.
Mijnheer de minister, ik heb vijf vragen voor u. Hoeveel vragen om inlichtingen werden in navolging van deze circulaire verstuurd? Hoeveel kennisgevingen van aanslag van ambtswege werden er verstuurd? Klopt het dat er recent een bijkomende richtlijn werd verstuurd naar de taxatiediensten met de opdracht om geen verdere stappen te ondernemen in deze dossiers? Wat is de reden voor het uitvaardigen van deze bijkomende richtlijn? Ten slotte, dreigt hierdoor een groot deel van de voorgenomen taxaties met betrekking tot het aanslagjaar 2009 niet te verjaren?
04.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Van der Maelen, wat uw twee eerste vragen betreft, beschikt mijn administratie niet over de gevraagde gegevens. Ik heb daarover geen gegevens.
Wat uw volgende vragen betreft, de circulaire van 26 oktober 2010 met AOIF-nummer 66/2010 heeft tot doel de regels te verduidelijken voor mensen die werken aan boord van een baggerschip in internationaal verkeer. Voor deze mensen zijn de bepalingen van artikel 15, § 3 van de door België gesloten dubbelbelastingverdragen van toepassing. Deze bepalingen zeggen dat de lonen van deze mensen belastbaar zijn in het land waar de onderneming die het schip exploiteert haar werkelijke leiding heeft. Voor ondernemingen waarvan de werkelijke leiding in België ligt, zijn deze lonen dus in België belastbaar. Voor ondernemingen waarvan de werkelijke leiding in een ander land ligt, zullen voor inwoners van België de lonen worden vrijgesteld met progressief voorbehoud.
Welnu, de vragen die in de circulaire werden opgenomen en zijn overgenomen in de vragen om inlichtingen, zijn vragen om uit te maken of inwoners die werken voor een onderneming met werkelijke leiding in een ander land al dan niet aanspraak maken op deze vrijstelling met progressief voorbehoud. De belastingplichtige moet immers aantonen dat hij recht heeft op deze vrijstelling. Echter, deze vragen werden op sommige plaatsen eveneens verstuurd naar mensen die werken voor een onderneming met werkelijke leiding in België.
Dat heeft voor verwarring en onduidelijkheid gezorgd, waardoor het noodzakelijk was om een bericht naar de taxatiediensten te versturen om voorlopig geen verdere stappen in de dossiers te doen, zodat de situatie kan worden uitgeklaard en er een uniforme behandeling komt van de betrokken belastingplichtigen, dus naargelang de werkelijke leiding gesitueerd is in België dan wel in een ander land.
Mijn administratie neemt alle nodige maatregelen, opdat de rechten van de schatkist worden gevrijwaard. De taxatiediensten werden dus op de hoogte gebracht.
04.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik vind het wel vreemd dat er geen antwoord op de eerste en tweede vraag kan worden gegeven. Ik zou echt graag willen weten over hoeveel personen het gaat.
Is men op basis van de nieuwe richtlijnen tot een conclusie gekomen voor de personen die een vraag om inlichtingen hebben gekregen?
04.04 Minister Didier Reynders: Ik zal aan mijn administratie vragen of het mogelijk is om toch enkele indicaties van het aantal kennisgevingen te krijgen. Op het moment dat ik de vraag ontving, begin oktober, heb ik geen elementen ter zake gekregen. Ik zal dat navragen. Ik zal ook vragen om daar een vervolg van te krijgen. Ik zal u daarover een schriftelijk antwoord bezorgen.
L'incident est clos.
La présidente: M. Mayeur n'est pas là. Pour ceux qui ne sont pas présents et qui ne se sont pas excusés à la fin, leur question sera supprimée.
- de heer Jan Jambon aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de communicatie van de banken" (nr. 6787)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de depositogaranties voor de Belgische klanten van Deutsche Bank" (nr. 6821)
- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la communication des banques" (n° 6787)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la garantie des dépôts des clients belges de la Deutsche Bank" (n° 6821)
05.01 Jan Jambon (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in oktober ging er een communicatie rond aangaande de omvorming van Deutsche Bank NV naar Deutsche Bank AG. Het Belgisch bijkantoor zal op termijn voor honderd procent deel uitmaken en een filiaal worden van Deutsche Bank AG. Dat zorgt er natuurlijk ook voor dat de klanten naar Belgisch recht, klanten naar Duits recht worden.
De communicatie aan de klanten van Deutsche Bank NV gebeurde per brief, die ik hier bij mij heb. Men gaat natuurlijk in op de wettelijke implicaties van die switch. Het beschermingsmechanisme is in Duitsland wel enigszins anders dan bij ons. In Duitsland bestaat er, naast het wettelijk luik dat wij ook kennen op Europees aangeven – de garantie van 100 000 euro per persoon – nog een bijkomende bescherming. Ik citeer uit de brief: “Specifiek voor de Duitse banken bestaat een bijkomende bescherming boven op het wettelijke luik en dit voor een maximumbedrag per klant, dat overeenstemt met 30 % van het eigen vermogen van de desbetreffende bank.”
Die handelwijze roept een aantal vragen op, die ik u graag voorleg.
Eerst en vooral, beschouwt u deze communicatie als geoorloofd? Immers, op deze manier geformuleerd, zou dat zo kunnen geïnterpreteerd worden dat de graad van bescherming die de nationale beschermingsfondsen bieden, een wapen wordt in de concurrentiestrijd. Men zou hier kunnen zeggen dat Deutsche Bank NV een onderdeel is geworden van Deutsche Bank AG en daardoor op de Belgische markt klanten kan ronselen om naar Deutsche Bank AG te gaan, omdat daar een hoger beschermingsmechanisme geldt dan dat door Europa bepaald.
Op welke manier moeten deze Duitse regels precies geïnterpreteerd worden? Zijn er afspraken binnen Ecofin, waarvan u toch een vooraanstaand lid bent, over het gebruik van beschermingsfondsen als commerciële tool tussen de verschillende banken? Zijn er überhaupt met de lokale banken afspraken gemaakt over de communicatie rond beschermingsfondsen en dergelijke?
Werd deze brief alleen naar klanten van Deutsche Bank NV verstuurd, als vorm van communicatie, of ook naar prospecten van die bank? Beschouwt u dit als een wezenlijk verschil in gebruik? Heeft dat gevolgen voor de geoorloofdheid van dergelijke brief?
Tot slot, ondanks de leesbaarheid van de letters is de extra beschermingsregel ontzettend vaag. Een oplopen tot 30 % van…. Wie kan dat verstaan? Die vaagheid is net het tegenovergestelde van wat hier door de FSMA wordt geëist. Was deze communicatie bekend bij de FSMA? Heeft deze daarop gereageerd of advies ter zake verstrekt?
05.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j’ai été attiré par le même cas que mon collègue Jambon.
Le 14 octobre dernier, la Deutsche Bank a annoncé la fusion des deux entités juridiques actives sur le territoire belge: Deutsche Bank AG absorbant la banque de détail belge Deutsche Bank SA. Cette opération a reçu l'aval de la Banque Nationale. Elle aura un impact sur le mécanisme de garantie des dépôts des épargnants belges, puisque c'est le régime allemand de garantie des dépôts qui s'appliquera aux dépôts des clients de la Deutsche Bank Belgique. Apparemment, cela permettrait à la Deutsche Bank de réaliser des économies. C’était, du moins, l’objectif poursuivi. Le contenu d’un courrier envoyé par la banque à ses clients a un contenu plutôt obscur. M. Jambon l’a cité.
Monsieur le ministre, confirmez-vous l'accord de la BNB quant à cette opération? J’ai peu de doutes à ce sujet. Connaissez-vous le taux de contribution payé par la Deutsche Bank pour ce qui concerne ses clients belges dans le cadre du système allemand de garantie? Les autorités de contrôle – la FSMA en l’occurrence - ont-elles estimé l'information à disposition des clients suffisamment claire et lisible? Pouvez-vous nous dire quel est le risque de ce changement pour le client belge, notamment en termes de garantie? Pouvez-vous m'indiquer quelle garantie de dépôt transnational est en vigueur pour ces clients de la Deutsche Bank AG?
05.03 Didier Reynders, ministre: Monsieur Gilkinet, le 27 septembre dernier, la Banque Nationale de Belgique a autorisé la fusion par absorption de Deutsche Bank SA, de droit belge, par Deutsche Bank Europe AG, de droit allemand. Cette décision a été publiée au Moniteur belge du 14 octobre. Je conseille toujours la lecture du Moniteur, car cela permet d’éliminer certaines questions portant sur des décisions qui auraient été prises ou non. C’est un journal dont la lecture n’est peut-être pas agrémentée de photos, mais il livre plusieurs informations sur les décisions publiques prises dans notre pays.
Cette fusion constitue une première étape qui conduira finalement au transfert des dépôts des clients de Deutsche Bank SA à la succursale belge de Deutsche Bank AG, de droit allemand. Cela implique que le système allemand de protection des dépôts sera d’application.
Deutsche Bank AG a adhéré en Allemagne au système de protection des banques privées. Ces dernières organisent, en plus de la garantie légalement obligatoire de 100 000 euros instaurée sur la base de la directive européenne, une couverture volontaire supplémentaire assurée par le Einlagensicherungsfonds deutscher Banken e.V.
Selon les propos de la Deutsche Bank, ce système volontaire garantit une couverture complémentaire par ayant droit allant jusqu’à un montant maximum de 30 % du capital propre de la banque. Cela revient à une couverture supplémentaire d’un total de plus de 11 milliards d’euros par client. Il est souligné tout d’abord que ce dispositif est peu transparent. Il est exclusivement organisé par les banques allemandes privées, sans engagement quelconque de la part des autorités allemandes. En outre, aucune information n’est disponible quant aux cotisations qui doivent être versées par les banques adhérentes ni quant aux moyens qui seraient disponibles pour garantir les montants promis. Les clients victimes d’une défaillance bancaire n’ont d’ailleurs aucun droit de créance à l’égard des autres banques allemandes qui ont rejoint ce système.
Il faut éviter que, dans le marché unique de l’Union européenne, une concurrence déloyale n’apparaisse en ce domaine entre différents États membres. La directive européenne en vigueur et la législation belge interdisent en toute circonstance l’usage des données relatives à la protection des dépôts à des fins publicitaires. Actuellement, aucune règle n’a été adoptée à ce propos par les autorités belges de surveillance. De même, aucun accord n’a encore été conclu avec le secteur financier.
Ik kom tot uw derde vraag. De Koning werd in artikel 3, § 1, laatste alinea van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, gemachtigd om de regels vast te stellen aangaande de inhoud en de voorstellingswijze van reclame en andere documenten en berichten die betrekking hebben op een rekening bij een financiële instelling, en om het toezicht op de naleving van deze bepalingen op te dragen aan de FSMA volgens de modaliteiten die zij vaststelt.
Deze nieuwe opdracht werd recent aan de FSMA toevertrouwd, in verband met het invoeren van het Twin Peaksmodel. Er werd nog geen koninklijk besluit ter zake uitgewerkt. Bijgevolg kan de FSMA geen controle a priori of a posteriori op dit soort van informatie uitoefenen.
Niettemin is de FSMA uit eigen beweging met werkzaamheden begonnen die op korte termijn tot een voorstel van regelgeving moeten leiden die de banken ertoe verplicht objectieve, transparante en volledige informatie te verstrekken in hun reclame en mededelingen aan de spaarders. Deze werkzaamheden maken deel uit van de huidige bevoegdheden van de FSMA inzake toezicht op de informatie van persoonlijke aard en ook van de machtiging van de wet van 6 april. Deze bevoegdheden betreffen specifieke producten. Nu hebben wij vragen bij de opportuniteit om deze toezichtbevoegdheden tot de informatie van algemene aard uit te breiden.
De informatie verstrekt door Deutsche Bank heeft een algemeen karakter en betreft geen specifiek product. Momenteel valt de communicatie niet onder de bevoegdheid van de FSMA. Overeenkomstig de logica van een zogenaamd Twin Peakssysteem is de Nationale Bank van België niet bevoegd om de informatie verstrekt aan de klanten a priori te beoordelen.
Op uw vierde en vijfde vraag heb ik een gezamenlijk antwoord. Bescherming van de deposito’s in de Europese Unie wordt door richtlijn 1994/19 geregeld. Daarin wordt een gelijkwaardige bescherming in alle lidstaten voorzien voor 100 000 euro per deposant en per bank. De klanten van een bijkantoor van een kredietinstelling worden door het systeem van het land van herkomst beschermd. Als de bank naar Belgisch recht, Deutsche Bank NV, in een bijkantoor van de Duitse bank wordt omgevormd, vallen de Belgische klanten onder bescherming van het Duitse beschermingsfonds ten belope van het geharmoniseerde bedrag voorzien in dezelfde richtlijn.
Bovendien genieten de klanten van de Duitse banken een aanvullende bescherming die specifiek is voor de Duitse banken en waarvan de Belgische klanten zouden genieten ingeval Deutsche Bank NV niet aan haar verplichtingen kan voldoen. Dit vrijwillige deel zorgt voor een extra bescherming ten opzichte van het wettelijke deel en geldt voor een maximumbedrag per klant dat met 30 % van het eigen kapitaal van de betrokken bank overeenstemt.
Op 12 juli 2010 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een richtlijn betreffende de depositogarantiestelsels bekendgemaakt. Dit voorstel strekt ertoe de thans toegepaste richtlijn te herzien. In haar verslag met commentaar op het voorstel benadrukt de Commissie dat de aanpak van de minimumharmonisatie, voorgestaan door de bestaande richtlijn inzake de depositogarantiestelsels, tot aanzienlijke verschillen in de dekking door de lidstaten heeft geleid. De Commissie herinnert eraan dat toen de financiële crisis in de herfst van 2008 verergerde, sommige EU-deposanten hun deposito’s verplaatsten van banken in lidstaten met een lagere dekking naar lidstaten met een hogere depositobescherming.
Volgens de Commissie kunnen zulke verschillen leiden tot ernstige verstoringen, omdat een dergelijke plotse sterke uitstroom van deposito’s de liquiditeit van de kredietinstellingen onder zware druk kan zetten. Dit kan op zijn beurt de hele economie beïnvloeden, doordat de banken in periodes van financiële instabiliteit hun kredietverlening mogelijk beperken. Uiteindelijk kan dit leiden tot overheidsinterventie en tot aanwending van overheidsmiddelen.
Als de deposanten bovendien hun bank kiezen op basis van de aangeboden depositobescherming, waarover de banken geen controle hebben, in plaats van op basis van de kwaliteit, de kostprijs en de voordelen van het product, is de Commissie van mening dat zij niet ten volle van de interne markt profiteren.
Om soortgelijke verstoringen in de toekomst te voorkomen en om te zorgen voor een gelijk speelveld op de interne markt, meent de Europese Commissie dat de dekking in beginsel overal dezelfde zou moeten zijn, namelijk 100 000 euro. Op Europees vlak mag de keuze tussen dochterondernemingen en bijkantoren immers niet leiden tot vragen op andere gebieden dan die waarop het prudentieel toezicht wordt uitgeoefend.
Ten slotte wil ik vermelden dat binnen de eenheidsmarkt van de Europese Unie op dat gebied een oneerlijke mededinging tussen banken van verschillende lidstaten tot stand komt. De huidige Europese richtlijn verbiedt in alle omstandigheden het gebruik van gegevens inzake de bescherming van de deposito’s voor reclamedoeleinden.
Kortom, er is een algemene bescherming en er zijn specifieke regels. In Duitsland bestaat daarover zoals gezegd weinig transparantie. Het is echter duidelijk dat men zulke beschermingsmechanismen niet mag gebruiken in de reclame. Ik meen dat dit correct is. Wij wachten nu op de door de Europese Commissie voorgestelde richtlijn.
05.04 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord dat alle facetten van de zaak belicht.
Als ik het goed begrepen heb, zijn de uitvoeringsbesluiten nog niet opgesteld en zitten wij daar op dit moment in een no man’s land. Kunt u een timing geven wanneer de koninklijke besluiten in verband met de FSMA zouden worden gepubliceerd? U laat op dit punt nu wel het speelveld vrij op de markten.
05.05 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Merci, monsieur le ministre, pour la réponse très complète que vous nous avez transmise. Il me semble, quoique vous ayez bien répété qu'on ne pouvait pas utiliser les mécanismes spécifiques de couverture comme arguments publicitaires, que c'est pourtant le cas dans le dossier.
Ceci constituerait un précédent dommageable, par rapport auquel j'entends que la réaction est en cours dans le chef de nos organismes de contrôle. Cette réaction est nécessaire. Nous serons attentifs aux suites de ce dossier.
05.06 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, het betreft twee verschillende zaken. Wat de FSMA betreft, wachten wij op een voorstel inzake specifieke producten, dus niet voor producten in het algemeen, zoals ik heb gezegd. Ter zake spelen twee verschillende elementen.
Het is mogelijk om in de komende weken een tekst van de FSMA te verkrijgen, om een akkoord te bereiken. Het koninklijk besluit bevindt zich in een tweede fase, die voor de huidige of de volgende regering zal zijn. Dat is dus een andere taak. Ik zal echter aan de FSMA vragen naar een specifieke termijn om de tekst te bekomen.
De goedkeuring van het koninklijk besluit maakt echter het voorwerp uit van een politieke bespreking voor de huidige of de volgende regering.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
La présidente: Mme Almaci a demandé le report de sa question n° 6794. M. Goyvaerts a transformé sa question n° 6795 en question écrite.
06 Vraag van de heer Jan Jambon aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de uitspraken van de heer Servais omtrent de ongelijke behandeling van de aandeelhouders van Dexia" (nr. 6817)
06 Question de M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les déclarations de M. Servais relatives à la situation d'inégalité entre les actionnaires de Dexia" (n° 6817)
06.01 Jan Jambon (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in de hoorzitting die hier in deze commissie werd georganiseerd op 26 oktober, stelde de heer Servais dat hij de betrokken partijen in het Dexiadossier per brief op de hoogte had gebracht van de bezwaren van de FSMA met betrekking tot de ongelijke behandeling van aandeelhouders.
Ik heb drie concrete vragen. Heeft de regering zo’n brief ontvangen? Zo ja, was dit in de hoedanigheid van koper van Dexia Bank, als eigenaar van de bank of als uitvaardiger van het KB ter bescherming van sommige aandeelhouders? Wat zijn de gevolgen die u zult geven aan die brief? Bent u bereid die brief aan het Parlement over te maken?
06.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Jambon, in antwoord op uw vragen bevestig ik dat de regering, meer bepaald de eerste minister, een kopie heeft ontvangen van de brief van de FSMA van 12 oktober 2011 aan alle leden van de raad van bestuur van Dexia NV. In die brief vestigde de FSMA de aandacht van de bestuurders op de voor Dexia als genoteerde vennootschap geldende verplichting om de gelijke behandeling van al haar effectenhouders, die zich in dezelfde omstandigheden bevinden, te waarborgen.
In dat verband wijs ik erop dat het toezicht op de naleving van die verplichting een van de toezichtopdrachten is die bij wet aan de FSMA zijn toevertrouwd. Met haar brief wilde de FSMA het verantwoordelijkheidsgevoel van alle bestuurders aanscherpen en benadrukken dat zij haar toezichtopdracht met de grootste waakzaamheid zal uitvoeren. In haar brief stelde de FSMA dat zij die aan de betrokken instanties bezorgde, gelet op de bijzondere rol die de overheden in deze context spelen en voor zover dienstig.
Als vertegenwoordiger van de Belgische Staat in dit dossier heb ik met name ook in dit halfrond herhaaldelijk gewezen op de absolute noodzaak om de gelijkheid van de aandeelhouders van Dexia strikt na te leven.
Ik ga even in op de concrete gegevens. Het was een brief met een kopie voor de eerste minister en de ministers-presidenten. Ik heb geen officiële kopie gekregen. Ik zal de eerste minister vragen of het mogelijk is om een kopie te laten bezorgen aan de leden van de Kamer. Het gaat niet om een brief gericht aan de minister van Financiën en het lijkt mij dan ook logisch om die vraag te stellen.
06.03 Jan Jambon (N-VA): Ik dank de minister voor zijn antwoord en ik hoop dat wij die brief zullen krijgen.
Het incident is gesloten.
La présidente: Nous arrivons aux deux questions suivantes (n° 6819 et n° 6992) sur l'opération de recapitalisation du Holding Communal en 2009.
06.04 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, en réalité, ma deuxième question était une actualisation de ma première. Cependant, elles doivent avoir été retirées toutes deux: en effet, si j'ai bien compris, il avait été demandé de traiter les questions antérieures au début du démantèlement de Dexia en commission spéciale Dexia, malheureusement. Sinon, il m'intéresse d'obtenir une réponse.
La présidente: Votre question traite effectivement d'un fait antérieur au 8 octobre. Elle est redirigée vers la commission spéciale Dexia.
Les faits sont traités par un article de presse daté d'après le 8 octobre, mais qui se sont déroulés avant.
06.05 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, la plupart des livres d'histoire parlent du passé.
La présidente: Il s'agira donc pour nous d'évaluer à chaque fois si le sujet est traité en notre commission. Nous retirons donc cette question orale. Monsieur Gilkinet, vous aurez donc à faire la démarche pour transférer votre question en commission Dexia.
La question n° 6830 de M. De Clercq est transformée en question écrite.
07 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het project 'privé pc'" (nr. 6837)
07 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le projet 'pc privé'" (n° 6837)
07.01 Peter Dedecker (N-VA): Dank u wel mevrouw de minister, het project privé-PC werd geregeld in de wet diverse bepalingen van 6 mei 2009. Daar werd dit aangepast en vereenvoudigd. Dat project geeft werkgevers de mogelijkheid om aan werknemers met een bescheiden inkomen belastingvrij een PC met randapparatuur en internetaansluiting van maximum 550 euro, geïndexeerd natuurlijk, cadeau te doen.
Hiervoor moet de werkgever elk jaar een fiche 281.10 indienen per werknemer, en krijgt de werknemer te maken met de codes 240 en 241 in zijn of haar aangifte in de personenbelasting. De implementatie van die maatregel door de ambtenaren wordt verder toegelicht in de circulaire van 11 juli jongstleden. Daarin wordt ook opgesomd wat er allemaal onder randapparatuur valt.
Graag had ik hierover ook een paar vragen gesteld.
Ten eerste, is er al zicht op het aantal werknemers dat dergelijke tussenkomst ontving en het totaalbedrag van de tussenkomsten? Zijn er nadere gegevens bekend over de bedrijven die deze tegemoetkoming gaven?
Ten tweede, de lijst met de randapparatuur die voor deze maatregel in aanmerking komt, is behoorlijk lang. Zo worden ook iPod’s, smartphones, mediacenters, GPS-toestellen en beamers opgenomen in de lijst; deze laatste twee voor zover ze over een datastekker beschikken voor de GPS-toestellen en indien de beamers niet uitsluitend voor de aansluiting op een videorecorder of een ander toestel dan een PC bestemd zijn.
Is er enig zicht op het aantal aankopen van dergelijke toestellen? Vallen iPad’s en andere tabletcomputers hier ook onder, of waarom niet? Is een GPS-toestel die aangesloten wordt via Bluetooth dan ook toegestaan?
Hoe gaat de administratie hier te werk voor de controle? Worden er facturen opgevraagd en nagekeken? In hoeveel gevallen is dat al gebeurd ondertussen? Wat is de gemiddelde tijd die een ambtenaar spendeert aan dergelijke aangifte, en dan vooral specifiek van de controle op de toegelaten apparatuur?
En als derde en laatste vraag, gaan die regels, bepaald door de administratie, niet verder dan hetgeen dit Parlement heeft gestemd en bij wet heeft vastgelegd?
07.02 Minister Didier Reynders: Tijdens het jaar 2009 verkregen 909 belastingplichtigen een werkgeverstussenkomst met betrekking tot een privé-PC. Het totaal bedrag van de tussenkomsten, beperkt tot 760 euro – geïndexeerd 2009, basisbedrag 550 euro – van belastingplichtigen beloopt voor dat jaar 335 451,63 euro.
Tijdens het jaar 2010 genoten 1 819 belastingplichtigen een dergelijke tegemoetkoming, en dat voor een totaal bedrag aan tegemoetkomingen beperkt tot 760 euro, geïndexeerd in 2010, per belastingplichtige, van 582 284,72 euro. Voor het inkomstenjaar 2009 verleenden zowat 40 werkgevers een tegemoetkoming in dit verband, terwijl het voor het inkomstenjaar 2010 reeds om nagenoeg 80 werkgevers gaat. De aandacht wordt erop gevestigd dat de tegemoetkoming door de werkgever enkel wordt vrijgesteld indien de bruto belastbare bezoldiging van de betrokken werknemer niet meer bedraagt dan 21 600 euro, geïndexeerd in 2009, het basisbedrag van 21 600, hetzelfde bedrag.
Onder randapparatuur verstaat men apparatuur die het gebruik van een pc nodig heeft om optimaal te kunnen functioneren. Er zijn geen gegevens beschikbaar betreffende het aantal aankopen van randapparatuur. Indien iPads en andere tabletcomputers voor het optimaal functioneren moeten worden aangesloten aan een pc, mogen die in aanmerking worden genomen als randapparatuur. Hetzelfde geldt voor gps-toestellen die worden aangesloten via Bluetooth.
Voor tabletcomputers dient ook duidelijk te worden gemaakt dat de huidige mogelijkheden of configuraties hoofdzakelijk op de multimediatechniek zijn gericht en geen gebruik als volwaardige laptop toelaten. In het algemeen worden zij als toebehoren bij een hoofdcomputer gebruikt. De aandacht wordt ook gevestigd op het feit dat de werknemer minstens een pc in nieuwe staat moet aankopen en dat die aankoop al dan niet mag worden aangevuld met de aankoop van randapparatuur.
De vrijstelling van een tegemoetkoming in de aankoop van randapparatuur kan dus enkel gebeuren in het kader van de aankoop van een nieuwe pc. De vrijstelling van de tegemoetkoming van de werkgever in de aankoopprijs van een pc, met of zonder randapparatuur, wordt voorts slechts één keer per periode van drie belastbare tijdperken verleend. Het bedrag van de belastingvrijstelling is beperkt tot 780 euro. Het is daarbij niet mogelijk dat de vrijstelling voor het belastbare tijdperk én wordt toegepast op de tegemoetkoming van de werkgever in de aankoop van een nieuwe pc in het belastbaar tijdperk, én voor de tegemoetkoming van de werkgever in de aankoop van randapparatuur.
Bovendien is deze vrijstelling enkel van toepassing indien de bruto belastbare bezoldiging van de betrokken werknemer niet meer bedraagt dan 30 540 euro.
Wat de controles betreft, deze gebeuren door de bevoegde taxatiedienst volgens de algemeen geldende richtlijnen. Het opvragen en controleren van facturen behoort tot de controlemogelijkheden.
Mijn administratie heeft geen statistische informatie over het aantal verrichte controles wat de beoogde materie betreft, noch over de gemiddelde tijdsduur van dergelijke controles.
De werkgever heeft de notie randapparatuur niet verder gedefinieerd, noch in de wettekst zelf, noch in de memorie van toelichting bij het ontwerp van wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen. Mijn administratie is dus wel verplicht deze notie op een coherente wijze in te vullen.
Het is misschien mogelijk om nog verder te gaan wat de verschillende elementen betreft, maar tot nu toe is er een verband tussen pc en randapparatuur om van een fiscaal voordeel te genieten.
07.03 Peter Dedecker (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord.
In hoeverre een gps-toestel met Bluetoothaansluiting toegelaten is, is natuurlijk niet de kern van deze vraag, laat staan hoe vaak die vrijstelling zou zijn aangevraagd. Het is eerder een typisch voorbeeld van de toenemende complexiteit die de laatste jaren is geïntroduceerd in onze fiscaliteit.
Het wordt zelfs nog gekker. U stelde daarnet dat die vrijstelling slechts een keer per periode van drie belastbare tijdperken wordt verleend. Dat is op zich logisch, maar hoe moet dit worden gecontroleerd? Wat voor impact heeft dit op de complexiteit en de controles?
Het internetabonnement, wat ergens wel logisch is, mag men dan weer wel elk jaar aftrekken van die belasting. Ik ben heel benieuwd hoe nauwgezet dit kan worden gecontroleerd en hoe nauwgezet dit effectief wordt gecontroleerd.
U zei dat de lijst van randapparatuur apparatuur is die noodzakelijk is om een pc goed te laten functioneren. Het gaat hier wel degelijk om pc’s voor privégebruik. Men kan zich toch echt afvragen in hoeverre een beamer nodig is om een pc te laten functioneren. Dat lijkt mij toch eerder een entertainmenttoestel, zoals u het had over de iPad.
Voor zulke vragen moeten wij het antwoord niet afwachten. Wij zouden dit beter rationaliseren, afschaffen en vervangen door een eenvoudiger systeem van algemene lastenverlaging, zeker specifiek voor die doelgroep. Ik denk dat in dit geval het sop de kool niet waard is, met heel veel complexe procedures voor weinig rendement.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les prêts verts" (n° 6849)
08 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "groene leningen" (nr. 6849)
08.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, depuis 2009, le dispositif des prêts verts permet aux particuliers de financer des travaux visant à réaliser des économies d'énergie pour leurs habitations, tels que l'amélioration de l'isolation ou l'installation de panneaux solaires.
Le dispositif offre aux demandeurs la possibilité d'obtenir une bonification d'intérêt de 1,5 % et une réduction d'impôts de 40 %. La mesure du prêt vert est en principe temporaire, puisqu'elle s'applique uniquement aux prêts contractés entre le 1er janvier 2009 et le 31 décembre 2011. Le dispositif mériterait d'être évalué et, comme le demande la Confédération Construction, prolongé, tant pour sa dimension environnementale qu'en ce qu'il profite aux particuliers et au secteur de la construction, permettant ainsi de créer de l'emploi.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer le bilan que vous tirez du prêt vert? Combien de demandes ont-elles été introduites depuis sa mise en place, en janvier 2009? Combien d'entre elles ont-elles reçu une réponse positive? Combien de demandes ont-elles été refusées et, de façon générale, pour quelles raisons? Quel est le coût de cette mesure pour les finances fédérales? Une prolongation de cette mesure est-elle, selon vous, envisageable? Quels moyens pourraient-ils être accordés à cette mesure au cours du prochain exercice budgétaire? Mais je devrais peut-être poser cette question à M. Michel ou à M. Di Rupo, je l'ignore. Ou à M. Lutgen? Qu'en pensez-vous?
08.02 Didier Reynders, ministre: Pour la dernière question, demandez à M. Javaux!
Bien que son départ fut hésitant, le prêt vert a finalement eu beaucoup de succès. La bonification d'intérêt est attribuée à l'emprunteur par le biais du prêteur qui demande chaque année au service compétent, SPF Finances Trésorerie, le versement de la bonification d'intérêt pour les contrats de prêts conclus par lui. C'est le prêteur qui fait les démarches auprès du service compétent pour l'octroi et le versement de la bonification d'intérêt.
La première fois, la bonification d'intérêt est versée au prêteur dans les six mois de la réception de la demande complète. Depuis sa mise en place en janvier 2009, la Trésorerie a reçu 112 188 contrats de prêt. Actuellement, la Trésorerie a déjà versé aux prêteurs un montant de 19 658 769,87 euros de bonification d'intérêt représentant 56 398 contrats de prêt. 55 790 contrats de prêt sont encore à l'examen auprès de la Trésorerie, représentant un montant de 13 555 389,65 euros de bonification d'intérêt.
Le nombre de dossiers refusés est minimal et représente moins de 0,1 % de la totalité des dossiers introduits auprès de la Trésorerie. Des dossiers sont refusés si les conditions définies aux articles 2 à 4 de l'arrêté royal du 12 juillet 2009 concernant la bonification d'intérêt pour les contrats de prêt destinés à financer les dépenses faites en vue d'économiser de l'énergie ne sont pas respectées.
Comme déjà mentionné, le coût de cette mesure pour les finances fédérales est actuellement d'environ 33 214 160 euros, uniquement pour l'attribution de la bonification de l'intérêt de 1,5 %. La Trésorerie n'a pas d'informations sur les dossiers encore en cours de traitement auprès des banques, ni sur le nombre de nouvelles demandes qui seront introduites avant le 31 décembre 2011 auprès des banques. Néanmoins, on peut s'attendre à une accélération du nombre de dossiers introduits si la mesure n'est pas prolongée.
En ce qui concerne la mesure de réduction d'impôts de 40 % des intérêts restants après bonification, pour l'exercice d'imposition 2010, chiffres au 30 juin 2011, les contribuables ont postulé un total de 2 849 854 euros. Le coût qui en résulte pour les finances fédérales est actuellement d'environ 1 003 206 euros.
Pour ce qui concerne l'avenir, tout dépendra des décisions prises par le futur gouvernement. Je présume qu'en fonction des négociations institutionnelles qui ont eu lieu avec huit partis, si des dispositions sont supprimées au niveau fédéral, les Régions prendront évidemment le relais dans le cadre de leurs compétences. Je n'ai aucune inquiétude pour ce qui concerne les contribuables et les ménages concernés. Je suis évidemment tout à fait confiant dans la capacité de chacune des Régions d'assumer un relais efficace dans le cadre des compétences qui leur sont déjà dévolues ou qui leur seront attribuées très bientôt.
08.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je suis plus inquiet que vous, non pas quant à la capacité des gouvernements régionaux à faire correctement leur travail, notamment en matière énergétique, mais quant à la capacité de l'État fédéral à poursuivre des initiatives positives.
Je me rappelle avoir discuté avec vous sur ce sujet à l'occasion du budget 2009. Et je ne peux que regretter que le prolongement de cette mesure positive tant pour les citoyens, que les classes moyennes et les travailleurs du secteur de l'isolation et du développement des énergies renouvelables, ne soit pas prévu.
J'ai entendu la ministre de l'Emploi annoncer la création d'emplois verts.
J'estime, pour ma part, que si on ne conserve pas des marges de manœuvre budgétaires pour des politiques d'investissement, on pénalise le citoyen et l'emploi.
J'espère donc que si un budget est un jour voté, ce type de mesures pourra être prolongé.
Het incident is gesloten.
La présidente: Les questions nos 6852 et 6853 de Mme Dumery sont transformées en questions écrites.
09 Question de M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "un centre des Finances à Huy" (n° 6869)
09 Vraag van de heer Guy Coëme aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "een centrum van Financiën te Hoei" (nr. 6869)
09.01 Guy Coëme (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, il s'agit d'une actualisation d'un dossier important qui concerne la ville de Huy où les différents services du SPF Finances sont actuellement dispersés en sept lieux différents et qui comportent un peu moins de 200 agents. Inutile de dire que cette dispersion ne pousse pas à l'efficacité et qu'elle peut créer un certain nombre de confusions dans l'esprit des contribuables.
Une nouvelle cité administrative était prévue rue des Vergiers. Les plans ont été élaborés et le chantier aurait dû commencer en 2004. Les travaux, vous l'aurez compris, ont été postposés…
Les administrations fiscales fédérales sont en pleine restructuration et le nombre d'agents diminue sensiblement. Pour qu'un service correct de proximité puisse être assuré à Huy par le SPF Finances, avec le maintien d'un maximum de services, il est important qu'un nouveau bâtiment fonctionnel soit érigé à Huy.
Dès lors, monsieur le ministre des Finances, pouvez-vous m'indiquer quelles sont les intentions de votre département en cette matière?
09.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Coëme, le projet reste une priorité pour la Régie des Bâtiments, même si beaucoup de ressources avaient été affectées au projet de la tour des finances de Huy. Le projet a été à plusieurs reprises modifié en raison du plan Coperfin: le projet est ainsi passé de 10 000 m2 à moins de 4 000 m2.
La situation du dossier est actuellement la suivante.
L'échange de terrain avec la ville de Huy est effectué. Le certificat d'urbanisme est accordé. La dernière esquisse est approuvée par l'administration des Finances. La Régie des Bâtiments a reçu l'accord du Conseil des ministres pour réaliser ce projet via un marché de promotion, avec rachat des terrains par le promoteur, financement par le promoteur et location pour 25 ans.
Il s'agit d'un appel d'offres général dont la Régie des Bâtiments prépare actuellement le marché public. Nous sommes donc en phase de préparation du dossier afin d'avancer.
09.03 Guy Coëme (PS): Je remercie M. le ministre pour ces précisions.
Ma question est assez logique: y a-t-il un budget pour réaliser ce genre d'opération? J'imagine qu'il apparaissait dans le budget de 2011 de la Régie des Bâtiments.
09.04 Didier Reynders, ministre: Oui, mais ce sera probablement dans les budgets des années suivantes. L'avantage de cette opération est qu'elle consistera, en bout de course, en une location sans doute sans aucun débours pendant la période de réalisation du projet; je devrai le vérifier, je ne confirme pas maintenant les modalités.
Cela signifie que nous inscrirons un budget de location; sauf nouvelle décision budgétaire, la capacité de financement existe: c'est chaque fois en diminution des budgets d'investissement programmés. Il apparaît parfois des malentendus sur le sujet: chaque fois que nous organisons une opération DBFM, par exemple, pour les prisons, ou de promotion avec une location à la suite, nous diminuons le budget d'investissement pour dégager les locations qui seront à prendre en charge.
À ce jour, je ne connais pas de difficultés budgétaires en la matière: les budgets sont prévus. Évidemment, je ne puis préjuger de décisions prises dans les prochaines années.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de overgangsregeling voor affinitycontracten in de wet van 17 juni 2009" (nr. 6972)
10 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le régime transitoire pour les contrats d'affinité repris dans la loi du 17 juin 2009" (n° 6972)
10.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik kom nog even terug op de wet van 17 juni 2009 waarin een onderscheid werd aangebracht tussen verzekeringsovereenkomsten die binnen een beroepsrelatie worden gesloten en verzekeringsovereenkomsten die buiten het kader van een beroepsrelatie worden gesloten. Voornoemd onderscheid bepaalt de regels die op de overeenkomst van toepassing zijn.
Artikel 13, § 2, derde lid, voert een overgangsbepaling in voor de bestaande andere dan beroepsgebonden ziekteverzekeringsovereenkomsten die door één of verschillende verzekeringsnemers ten behoeve van één of verschillende hoofdverzekerden en/of één of verschillende bijverzekerden werden gesloten.
Uit de memorie van toelichting blijkt dat deze overgangsbepaling bedoeld is voor ziekteverzekeringsovereenkomsten die met zogenaamde affinitygroepen werden gesloten, zoals vrijwilligersorganisaties, beleggingsclubs en soortgelijke verenigingen en organisaties. In de memorie van toelichting is verduidelijkt dat specifiek voor bedoelde overeenkomsten in een bijzondere uitloopregeling is voorzien, teneinde te vermijden dat de contracten in kwestie eeuwig zouden blijven doorlopen.
Mijnheer de minister, mijn vragen zijn de volgende.
Is de overgangsbepaling van artikel 13, § 2, derde lid, enkel en alleen van toepassing op affinitycontracten, dus met uitsluiting van alle andere dan beroepsgebonden overeenkomsten?
Overweegt u de beperkte toepassing van de overgangsbepaling, zoals ze in de memorie van toelichting is bepaald, in de wet op te nemen?
Mijnheer de minister, ik wil heel duidelijk zijn. Ziekteovereenkomsten ten gunste van personen boven 65 jaar die na het verbreken van een professionele relatie zijn gesloten, gelden, naar ik aanneem, levenslang. Aan dergelijke overeenkomsten wordt door de overgangsbepaling, zoals ik ze net heb vermeld, geen afbreuk gedaan.
Kan zulks niet uitdrukkelijk in de wet worden bepaald?
10.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Van der Auwera, de wet van 17 juni 2009 tot wijziging, wat de ziekteverzekeringsovereenkomsten betreft, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en van de wet van 20 juli 2007 tot wijziging, wat de private ziekteverzekeringsovereenkomsten betreft, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, heeft inderdaad een onderscheid gemaakt tussen de verzekeringsovereenkomsten, al naargelang zij worden gesloten binnen of buiten een beroepsrelatie.
Bij de voorbereiding van de wet is echter gebleken dat er nog collectieve verzekeringsovereenkomsten bestonden die werden aangegaan buiten een beroepsrelatie, de zogenaamde affinitycontracten. Het ging om een uitdovende praktijk. In de jaren voorafgaand aan 2009 werden er geen nieuwe soortgelijke overeenkomsten meer gesloten.
Aangezien het nieuw regime voor de niet-beroepsgebonden overeenkomsten moeilijk toepasbaar was op de affinitycontracten, maar men evenwel niet onmiddellijk een einde wilde maken aan de bestaande overeenkomsten, werd er besloten om een overgangsregeling in te voeren voor die overeenkomsten.
Rekening houdend met het voorgaande, kan ik dan ook de volgende antwoorden geven.
Ten eerste, artikel 13, § 2, derde lid van de wet van 17 juni 2009 is enkel en alleen van toepassing op de affinitycontracten, collectieve verzekeringsovereenkomsten die werden aangegaan buiten een beroepsrelatie. De eindzin van dat lid, “bij deze verzekeringen mogen geen nieuwe hoofdverzekerden worden aangesloten”, toont dat ten overvloede aan.
Ten tweede, ik heb geen aanwijzingen dat de toepassing van die bepaling aanleiding geeft tot moeilijkheden. Mocht u over specifiek andersluidende informatie beschikken, vraag ik u om mij die ter beschikking te stellen. De beperkte toepassing van de wet, waar in de memorie van toelichting naar wordt verwezen, volgt ook uit de wettekst zelf. Artikel 13, § 2, derde lid, zegt immers expliciet dat er geen nieuwe hoofdverzekerden meer mogen worden aangesloten.
Daardoor zullen de bestaande affinitycontracten op termijn uitdoven. Dat is wat men in de memorie de bijzondere uitloopregeling noemt. Er is dan ook geen wetswijziging vereist. Wij hebben al een regelgeving daarover, met een uitdoving van die contracten.
10.03 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, er zijn gevallen bekend waarbij na een pensionering gepensioneerden begunstigde zijn gebleven van een collectieve ziekteverzekeringovereenkomst. Nu wordt, met verwijzing naar die overgangsbepaling, gezegd dat die niet meer zou gelden. Voor die mensen is het natuurlijk een groot probleem om nog aan redelijke tarieven verzekerd te blijven. U bevestigt mij net dat, ongeacht of de polis voor of na de pensionering werd gesloten, de overeenkomst levenslang blijft gelden en dat de overgangsbepaling alleen van toepassing is op affinitycontracten.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
11 Question de M. Anthony Dufrane au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les sociétés de courtage en ligne" (n° 6976)
11 Vraag van de heer Anthony Dufrane aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "onlinemakelaarskantoren" (nr. 6976)
11.01 Anthony Dufrane (PS): Monsieur le ministre, début juillet, l'autorité de surveillance financière hongroise a suspendu la licence d'exploitation de la société de courtage en ligne iForex pour non-respect des lois régissant le fonctionnement de ce type de société, mais également pour infraction aux règles de protection des consommateurs.
Cette société, comme beaucoup d'autres, met à disposition du public une plate-forme qui permet d'accéder au Forex, le plus grand marché mondial d'échange de devises.
En effet, ces sociétés tablent clairement sur l'appât du gain facile pour attirer des consommateurs non initiés à la finance. Elles proposent une formation au consommateur qui, même s'il ne connaît rien à la finance et au marché des devises, aura la possibilité, lui assure-t-on, de réaliser des gains substantiels grâce à cette formation. Cette impression est renforcée par le fait que le Forex est vanté comme étant le "marché des devises le plus liquide, dynamique et lucratif au monde".
Si ce service n'a rien d'illégal, il n'en demeure pas moins que les techniques de marketing de ces sociétés posent question. En indiquant que Monsieur et Madame Tout-le-monde peuvent devenir traders en cinq minutes, ces sociétés leur font courir un risque financier énorme qui peut avoir des conséquences dramatiques s'ils n'ont pas les économies leur permettant d'assurer leur passif. Il est donc illusoire de leur faire croire que l'on peut s'enrichir à long terme grâce à la spéculation lorsque l'on n'a pas reçu la formation qui permet de pouvoir décrypter le fonctionnement du marché. Les activités de trader doivent être réservées aux professionnels.
De plus, la formation proposée apprend surtout à utiliser la plate-forme de manière pratique et me semble donc largement insuffisante pour permettre à un investisseur débutant d'appréhender les risques liés au marché des devises.
Dès lors, monsieur le ministre, dans le cadre de sa nouvelle mission de protection du consommateur, la FSMA a-t-elle déjà évalué les pratiques publicitaires des sociétés de courtage en ligne agissant en Belgique? Les formations proposées par ce type de sociétés ont-elles été évaluées par la FSMA? Les considère-t-elle comme valables et suffisamment complètes pour pratiquer des échanges spéculatifs sur le Forex?
Les sociétés qui offrent des services sur des marchés financiers sophistiqués en ligne doivent-elles respecter les mêmes règles légales que les institutions ayant pignon sur rue en Belgique? Dans la négative, quelles sont les différences?
Étant donné que le courtage en ligne met en relation des consommateurs sans expérience avec un marché et des produits complexes, ces sociétés ne devraient-elles pas limiter l'accès des produits financiers complexes aux clients ayant une connaissance et une expérience approfondie, outre leur formation en ligne, avant de les laisser acheter ces produits?
11.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Dufrane, la FSMA est consciente des dangers liés aux publicités qui font miroiter aux particuliers la possibilité de réaliser des gains importants en un minimum de temps sans mettre en avant les risques liés aux transactions sur devises Forex.
Face à ces dangers, la FSMA a réagi en publiant sur son site web le 29 juin dernier un avertissement au sujet de ces transactions. Ce communiqué indique notamment ce qui suit: "La FSMA a constaté une augmentation des propositions de transactions spéculatives sur devises. La FSMA invite les investisseurs à la plus grande prudence concernant ces propositions. En effet, d’une part, certaines d’entre elles sont faites par des intermédiaires qui n’ont pas les autorisations nécessaires et, d’autre part, les transactions proposées présentent des risques importants. Elles doivent dès lors être réservées aux investisseurs poursuivant un objectif purement spéculatif et qui sont prêts à perdre plus que leur investissement de départ".
La FSMA précise aussi à quoi l’investisseur doit être attentif lorsque de telles transactions lui sont proposées. Voici ses recommandations: "Les investisseurs doivent s'assurer que l'intermédiaire dispose de l'autorisation nécessaire. Lorsque des perspectives de gains très importants sont mises en exergue, l'investisseur doit savoir qu'il existe en général des risques de perte tout aussi importants, qui peuvent dépasser son investissement de départ". La FSMA conseille aux investisseurs clients particuliers de ne pas utiliser de logiciels qui, une fois activés, génèrent automatiquement des transactions sur instrument dérivé sur devises, car ils perdent la maîtrise de leurs opérations. Ces transactions sont uniquement appropriées pour les investisseurs expérimentés poursuivant un objectif purement spéculatif. La FSMA leur recommande aussi de ne pas communiquer les données de leur carte de crédit, car en divulguant ces informations, ils permettent à l'intermédiaire de débiter directement leurs comptes sans devoir les consulter au préalable.
Il résulte de ce qui précède que ces transactions sont proposées tant par des personnes qui ne disposent pas des autorisations requises que par d'autres qui les ont reçues. Les opérations proposées par les premières sont illégales, tandis que les secondes sont soumises aux règles habituelles en termes de protection des investisseurs, qui découlent de la directive MiFID. Néanmoins, leur présentation peut poser problème. Souvent, ces offres émanent d'entreprises légalement établies dans un autre État membre, ce qui implique une concertation au niveau européen. La FSMA a rappelé, dans ses mises en garde, la nature purement spéculative de ce type d'opérations et leur caractère inadapté aux investisseurs de détail.
La question est également traitée par ESMA, l'Agence européenne des services et marchés financiers, qui examine la possibilité de renforcer le cadre commun pour ce genre de produit. La FSMA participe activement à ces travaux et y défend la position selon laquelle une protection renforcée des investisseurs doit être assurée dans les différents États membres, en particulier lorsque les offres sont dirigées vers d'autres États membres. On s'attend à ce qu'ESMA publie prochainement un avertissement inspiré de ce qui précède.
Par ailleurs, la FSMA insiste aussi, à l'échelle européenne, pour qu'il soit rappelé aux entreprises qu'avant de laisser un investisseur accéder à une plate-forme lui permettant d'acheter des instruments financiers complexes, elles doivent vérifier qu'il possède l'expérience et les connaissances suffisantes pour ce faire. Ensuite, une vérification semblable devrait être faite, préalablement à toute transaction que l'investisseur souhaiterait effectuer.
En tout cas, tant en Belgique que dans les discussions européennes, on tente de faire progresser les dispositifs de protection, qui découlent généralement de la directive MiFID obligeant les opérateurs financiers à vérifier d'abord la connaissance des mécanismes proposés dont dispose le public.
11.03 Anthony Dufrane (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je me demandais si on avait des plaintes, à l'heure actuelle, en Belgique, et si on envisageait de suspendre certaines licences, par rapport au fonctionnement de ces sites où l'on demande effectivement aux jeunes de cliquer sur un onglet pour certifier qu'ils sont expérimentés en la matière. Mais il va de soi que le produit d'appel sur le net attire les personnes qui n'ont pas d'expérience; automatiquement, cela provoque certaines contrariétés. Je me demandais s'il existait des études en cours et si l'on envisageait, comme certains autres pays, de suspendre des licences.
11.04 Didier Reynders, ministre: Je vais interroger la FSMA sur des plaintes qui pourraient avoir été introduites, même si elles ne l'ont pas été nécessairement auprès de cet organisme; elles pourraient aussi avoir été introduites auprès des autorités judiciaires. Toutefois, je vais d'abord vérifier auprès de la FSMA.
11.05 Anthony Dufrane (PS): Je vous remercie, monsieur le ministre.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le recours en annulation partielle de la loi du 21 janvier 2010 modifiant la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre en ce qui concerne les assurances du solde restant dû pour les personnes présentant un risque de santé accru, introduit par l'Union professionnelle des entreprises d'assurances Assuralia" (n° 6988)
12 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het door de Beroepsvereniging van verzekeringsondernemingen Assuralia ingestelde beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 21 januari 2010 tot wijziging van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wat de schuldsaldoverzekeringen voor personen met een verhoogd gezondheidsrisico betreft" (nr. 6988)
12.01 Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, lors de la précédente législature, après des mois de débats, la commission Économie était parvenue à un compromis concernant les assurances du solde restant dû pour les personnes présentant un risque de santé accru. Ce compromis avait donné lieu à ce qu'on a appelé la loi Partyka et avait représenté un énorme travail des parlementaires.
Cette loi donnait, entre autres avancées, six mois au secteur – représentants des assureurs, des organismes de crédits, des patients et des consommateurs – pour instaurer un questionnaire médical standardisé, faute de quoi, le questionnaire serait établi par arrêté royal. Fin 2010, comme il fallait s'y attendre – et je l'avais dit lors des débats –, Assuralia n'a évidemment pas joué le jeu et a déposé une requête en annulation auprès de la Cour constitutionnelle. Il s'agissait simplement d'essayer que des personnes qui ont un risque accru de santé puissent bénéficier d'une assurance solde restant dû correcte.
L'arrêt de la Cour constitutionnelle vient de tomber. Clairement, il rejette le recours d'Assuralia. Et c'est tant mieux! Je n'ai pas tout analysé mais aucun des sept moyens invoqués par Assuralia n'a été retenu. Je crois que vous allez confirmer cette analyse.
Monsieur le ministre, pouvez-vous rappeler le contenu des différents arrêts rendus par la Cour constitutionnelle concernant les recours des compagnies d'assurances? Il me semble que, depuis trois ans, les compagnies d'assurances n'arrêtent pas d'aller devant la Cour constitutionnelle et elles n'arrêtent pas de perdre.
Monsieur le ministre, j'espère que vous avez anticipé cet arrêt de la Cour constitutionnelle puisqu'on demande au Roi de se substituer au secteur pour rédiger ce questionnaire standardisé, fondamental pour les futurs assurés.
12.02 Didier Reynders, ministre: Madame Lalieux, la Cour constitutionnelle a effectivement rendu son arrêt le 10 novembre 2011 (arrêt 166/2011) en rejetant le recours en annulation partielle de la loi du 21 janvier 2010 modifiant la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre en ce qui concerne les assurances du solde restant dû pour les personnes présentant un risque de santé accru, introduit par l'Union professionnelle des entreprises d'assurances Assuralia.
La partie requérante avait développé sept moyens d'annulation devant la Cour à l'appui de sa requête. Je ne compte pas vous exposer les différents moyens, puisqu'elle les a tous rejetés. Je vous renvoie à la lecture de l'arrêt si vous le désirez vraiment!
La présidente: Il n'y a donc pas moyen d'en obtenir un résumé!
12.03 Didier Reynders, ministre: Oui, je peux toujours à titre documentaire, si vous m'adressez une question écrite, vous envoyer l'analyse des moyens telle qu'elle a été préparée par l'administration.
Je vous rappelle que la Commission des assurances était chargée d'élaborer avant le 3 août 2010 un code de bonne conduite, contenant une série d'éléments précis. La Commission des assurances n'est, toutefois, pas parvenue à élaborer un code de bonne conduite dans ce délai. De ce fait, un arrêté royal remplacera ce code de bonne conduite.
En effet, selon la loi, le Roi doit, après avoir recueilli l'avis de la Commission de la protection de la vie privée, fixer le code de bonne conduite visé à l'article 138ter, 1, § 1er, de la loi du 25 juin 1992 si la Commission des assurances n'y parvient pas et peut, à défaut de ce code de bonne conduite, d'ores et déjà, régler ou interdire, entre autres, l'utilisation des questionnaires médicaux et déterminer le montant assuré au-dessous duquel seul le questionnaire médical peut être utilisé (article 138ter, 1, §§ 2 et 3, de la loi du 25 juin 1992).
Je puis vous confirmer qu'en ma qualité de ministre responsable des assurances, je présenterai des propositions en la matière au gouvernement. Nous verrons s'il l'estimera possible en affaires courantes. À défaut, ce sera peut-être le cas dans un nouveau gouvernement dans les jours, semaines ou mois à venir.
La Cour constitutionnelle a rendu, au cours de l'année 2011, outre l'arrêt que vous avez évoqué, une huitaine d'autres arrêts qui concernent les entreprises d'assurances. Compte tenu du caractère plutôt technique de ces arrêts, je me permets de vous renvoyer à une liste, sur laquelle ils sont repris. Je peux la communiquer. Ces arrêts peuvent, par ailleurs, être consultés via le site internet de la Cour constitutionnelle.
Néanmoins, je tiens à citer trois arrêts importants. Premièrement, l'arrêt du 31 mai 2011 concernant différents articles de la loi du 17 juin 2009 modifiant, en ce qui concerne les contrats d'assurance maladie, la loi du 25 juin 1992 relative au contrat d'assurance terrestre. Deuxièmement, l'arrêt du 30 juin 2011 concernant la loi du 21 décembre 2007 modifiant la loi du 10 mai 2007 tendant à lutter contre la discrimination entre les femmes et les hommes pour ce qui est de l'appartenance sexuelle en matière d'assurances. Troisièmement, l'arrêt du 27 juillet 2011 concernant les articles 127 et 128 de la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre.
Dans cet arrêt, la Cour s'est prononcée sur le capital de l'assurance groupe obligatoire que souscrit l'employeur d'un des conjoints au bénéfice de son travailleur en vue de financer une pension complémentaire.
La Cour a confirmé que, dans l'interprétation selon laquelle deux conjoints sont mariés sous le régime de la communauté des biens, le capital de l'assurance groupe obligatoire que souscrit l'employeur de l'un d'eux au bénéfice de son travailleur en vue de financer une pension complémentaire payée lorsque l'affilié a atteint un âge déterminé est considéré comme un bien propre. Les articles 127 et 128 de la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre violent les articles 10 et 11 de la Constitution.
J'ai demandé une liste indiquant les éléments de décision de la Cour. Nous la ferons circuler. Concrètement, je ne suis pas opposé à ce que l'on fasse circuler une note reprenant des éléments complémentaires sur certains arrêts. Je dispose d'éléments de notes, mais je pense qu'il est quelque peu fastidieux de commencer cette lecture pendant la commission. J'ai demandé que l'on vous fournisse des éléments plus détaillés, et une première liste dès aujourd'hui.
12.04 Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse détaillée. Je propose à son cabinet de transmettre la note à la présidente de la commission des Affaires économiques. Cela fait partie des travaux de cette commission. Il faudrait la déposer, ainsi tous les parlementaires auront accès à ces analyses. Ce parlement avait vraiment exprimé sa volonté sous la précédente législature. J'espère que, bien vite, l'administration se remettra à travailler sur les arrêtés royaux et fasse un code de bonne conduite. Vous pouvez suspendre les questionnaires et nous avancerons dans ce domaine. Il s'agissait d'une réelle demande de ces personnes et des associations de consommateurs. Il est temps que nous puissions enfin mettre fin à ce dossier.
La présidente: Monsieur le ministre, nous comptons sur vous pour nous faire parvenir ces documents par le secrétariat de la commission Finances et par celui de la commission Économie afin que les différents parlementaires puissent avoir accès à ces informations complémentaires.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le retrait de la directive TVA sur les voitures de société" (n° 6993)
- Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la suspension de la décision administrative relative à la TVA et à l'usage privé des biens d'entreprise" (n° 7038)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de intrekking van de btw-richtlijn inzake bedrijfswagens" (nr. 6993)
- mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de schorsing van de administratieve beslissing over de btw en het privégebruik van bedrijfsgoederen" (nr. 7038)
13.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, depuis le début de cette année, la déduction de TVA pour les biens d'investissement à usage mixte doit être immédiatement limitée à concurrence de l'utilisation privée; c'est le nouvel article 45, § 1er, quinquies, du Code de la TVA.
L'administration centrale de la TVA a consacré, le 20 octobre dernier, un long commentaire sur le nouveau régime. Elle y abandonnait toute taxation d'utilisation privée sur base de l'avantage de toute nature déterminé forfaitairement. Le 20 octobre, l'administration centrale de la TVA a édicté une nouvelle directive, en application d'une disposition du Code de la TVA, entrée en vigueur le 1er janvier dernier, que je viens de citer et qui restreint les droits à la déduction aux biens utilisés à des fins professionnelles et privées.
Le régime fiscal applicable aux véhicules de société serait ainsi modifié. À cet égard, la circulaire de l'administration prévoyait une évaluation préalable des kilomètres professionnels effectivement parcourus. Le 4 novembre, l'administration décidait de remettre en cause sa circulaire et de reporter de facto l'exécution de la loi.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer pour quelles raisons le commentaire sur le nouveau régime TVA en matière de voitures de société n'a été publié que le 20 octobre pour une disposition d'application depuis le 1er janvier? Pour quelle raison a-t-il été décidé, quelques jours plus tard, de remettre en cause cette circulaire et donc de ne pas appliquer ces nouvelles règles en matière de TVA sur les voitures de société? Quelles sont les conséquences budgétaires de cette décision en ce qui concerne les revenus TVA de 2011? Quelle mesure correctrice est envisagée par l'administration afin de faire appliquer la loi? Dans quel délai entrera-t-elle en vigueur?
13.02 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, eind vorig jaar werden de btw-regels gewijzigd met betrekking tot het recht op aftrek van belastingen van bedrijfsmiddelen die voor privédoeleinden van de belastingplichtige of van zijn werknemers worden gebruikt. Bij de omzetting van de richtlijn 2009/162/EU opteerde België ervoor om die nieuwe regels ook toe te passen op de roerende bedrijfsmiddelen, hoewel België daartoe niet verplicht was.
Tijdens de bespreking in de commissie heeft de staatssecretaris ook geen uitleg gegeven waarom de regering van lopende zaken die keuze heeft gemaakt.
Ik verkies de oude werkwijze om het privégebruik van roerende bedrijfsmiddelen te belasten boven de beperking van het recht op aftrek. De werkwijze was soepel, werd goed toegepast in de praktijk en werd ook door btw-inspecteurs gecontroleerd.
Hoe de nieuwe regeling zou moeten worden toegepast, bleef toen in de bespreking in de commissie onbeantwoord.
De staatssecretaris verklaarde toen dat het wetsontwerp en de rondzendbrieven voor de interpretatie van de nieuwe regeling al lang klaar lagen, maar dat ze pas konden worden verstuurd als het wetsontwerp was goedgekeurd.
Omdat ik er niet van overtuigd ben dat de nieuwe regeling beter is, heeft onze fractie zich toen onthouden
Met de publicatie van de administratieve beslissing van 20 oktober 2011 werd pas duidelijk voor welke nieuwe administratieve last de nieuwe regeling met betrekking tot de roerende bedrijfsmiddelen voor de ondernemingen zou zorgen. Zij is onwerkbaar en onhaalbaar, niet het minst wanneer het recht op aftrek onder toezicht van de administratie zou moeten worden beperkt.
Met het persbericht van 4 november 2011 wordt de beslissing opgeschort.
Mijn schriftelijke vragen nrs 511 en 514 ter zake worden door uw departement onderzocht.
Volgens de staatssecretaris lagen de rondzendbrieven eind vorig jaar al klaar. Waarom werd pas op 20 oktober 2011 via een administratieve beslissing enige toelichting over de nieuwe regeling gegeven? Hoe lang blijft de beslissing van 20 oktober 2011 geschorst?
Waarom heeft de regering ervoor gekozen om ook de roerende bedrijfsmiddelen onder de nieuwe regeling te brengen? Artikel 168bis, § 2 van de btw-richtlijn 2006/112/EG laat voor de roerende bedrijfsmiddelen de keuze aan de EU-lidstaten om de nieuwe regeling hierop toe te passen.
Als nu blijkt dat de nieuwe regeling met betrekking tot roerende bedrijfsmiddelen praktisch onhaalbaar is, lijkt het u dan niet raadzaam dat we terugkeren naar de oude btw-regels met betrekking tot het privégebruik van die goederen?
13.03 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, chers collègues, par sa décision n° ET 119.650 du 20 octobre 2011, l'administration centrale de la TVA a publié un commentaire des nouveaux articles 19, § 1er, et 45, § 1er, quinquies, du Code de la TVA entrés en vigueur le 1er janvier 2011 et constituant la transposition d'une disposition européenne.
La complexité de la matière en question et les difficultés d'articuler les textes anciens et nouveaux pour régler des situations en cours ont fait que l'administration centrale n'a été que récemment en mesure de dégager un ensemble de solutions conformes à la loi et à la jurisprudence européenne.
Par la suite, l'administration a pris connaissance du fait que, dans certaines situations, il pouvait exister des difficultés pratiques pour déterminer, avec effet rétroactif, l'utilisation privée de véhicules d'entreprise pour l'année 2011.
In die context en om de gevolgen van de terugwerkende kracht rustig te kunnen inschatten, heeft men besloten om de toepassing van de betreffende beslissing te schorsen. De beginselen van de beslissing blijven onverminderd geldig, maar voor een juiste en uniforme interpretatie ervan wordt een addendum ontwikkeld met de nadruk op de praktische toepassingsmodaliteiten van de beslissing. Dat gebeurt in overleg met het Verbond van Belgische Ondernemingen. Het addendum zal normaal voor het einde van het jaar gepubliceerd worden.
Het is nog voorbarig om zich uit te spreken over de budgettaire weerslag, daar een termijn voor de inwerkingtreding van de bedoelde praktische maatregelen enkel na het overleg met de sector zal kunnen worden bepaald, en gelet op het feit dat onder bepaalde omstandigheden de nieuwe regels voor de betrokken belastingplichtige gunstiger kunnen blijken dan de oude regels. We zullen de evaluatie van de administratie afwachten. Hoe dan ook heb ik gevraagd om de regels voor het einde van het jaar te publiceren.
13.04 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je m'étonne du traitement de ce dossier, du caractère tardif de la première circulaire qui a été publiée et de la deuxième circulaire publiée quinze jours plus tard, à mon sens, sous l'effet de la pression de certains acteurs, avec des conséquences budgétaires négatives que vous ne pouvez pas évaluer à ce stade pour le budget de l'État. Il me semble clairement que ce dossier n'a pas été correctement géré avec, à nouveau, un impact pour les finances publiques. Je le regrette.
13.05 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, wij hebben heel duidelijk laten blijken tijdens de bespreking in de commissie dat wij er absoluut niet van overtuigd waren dat de btw-correctie voor het privégebruik van roerende bedrijfsmiddelen beter zou georganiseerd zijn via de beperking van het recht op aftrek dan via de facturatie ervan. Ik blijf bij die mening. Zeker praktisch gezien geeft u zelf aan dat er enorme problemen waren. Ik ben blij dat er wordt overlegd met het VBO om daar praktisch iets aan te doen.
Toch hoop ik nog dat er van het uitstel afstel komt en dat de meerderheidspartijen zullen inzien dat we voor roerende bedrijfsmiddelen beter kunnen terugkeren naar de oude regeling. We moeten de ondernemingen absoluut niet opzadelen met nieuwe extra administratieve lasten, zeker als de vroegere regeling haar deugdelijkheid heeft bewezen.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "vastgoedbemiddeling" (nr. 6861)
14 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la négociation immobilière" (n° 6861)
14.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, tussen notarissen en vastgoedmakelaars bestaan al jaren discriminaties. Bij vastgoedbemiddeling moeten de vastgoedmakelaars, in tegenstelling tot de notarissen, wel degelijk btw betalen.
Er is geen enkele reden waarom notarissen bij het uitoefenen van dezelfde activiteiten niet aan dezelfde verplichting zouden moeten voldoen als de vastgoedmakelaars. Men zou het natuurlijk ook anders kunnen oplossen en, bijvoorbeeld, de btw-verplichting voor vastgoedmakelaars kunnen schrappen, zodat de ongelijkheid van behandeling met notarissen ongedaan wordt gemaakt.
Wat is de stand van zaken in dit dossier?
Denkt men er inderdaad aan om een btw-verplichting in te voeren voor notarissen voor de vastgoedbemiddeling?
Is hierover reeds overleg gepleegd met de sector? Wat waren de resultaten hiervan?
Mijnheer de minister, denkt u niet dat het invoeren van een btw-verplichting voor notarissen de verkoop en de handel in vastgoed wel eens zou kunnen belemmeren of afremmen, dus dat dit te allen tijde zou moeten worden vermeden?
Zou men er in het kader van de stimulering van de vastgoedhandel niet beter aan doen om de btw-verplichting voor vastgoedmakelaars af te schaffen of te verminderen?
14.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, ik wens te benadrukken dat op Europees niveau als algemene regel de diensten van notarissen evenals deze van advocaten en gerechtsdeurwaarders aan de btw zijn onderworpen.
België daarentegen heeft tot op heden een vrijstellingsregeling behouden voor alle diensten verricht in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid door notarissen, advocaten en gerechtsdeurwaarders, overeenkomstig artikel 44, § 1, 1° van het btw-wetboek.
Deze vrijstelling vindt haar oorsprong in artikel 371 van de btw-richtlijn, die bepaalt dat lidstaten die op 1 januari 1978 vrijstelling verleenden voor deze beroepen, deze mogen blijven vrijstellen onder de in elke lidstaat op die datum bestaande voorwaarden. België is een van de zeldzame landen die dergelijke vrijstellingsregeling nog behouden.
De vrijstelling in niet beperkt tot de prestaties die de notarissen verrichten in de uitoefening van het monopolie aan hen verleend door hun opdracht als openbaar officier; de vrijstelling omvat alle prestaties die door de beoogde personen in de normale uitoefening van hun beroep worden verricht, zoals het opmaken van een successieaangifte door een notaris.
De door artikel 44 van het wetboek vrijgestelde belastingplichtige heeft dus geen recht op aftrek van de belasting geheven op grondstoffen, materialen en hulpstoffen, geen recht op aftrek voor algemene onkosten, een telefoonrekening bijvoorbeeld, en geen recht op aftrek voor de investeringsuitgaven gedaan voor de uitoefening van de vrijgestelde activiteit.
In het raam van de begrotingsbesprekingen is de belastingplicht met recht op aftrek voor advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders ter sprake gebracht. Er werd hierover met diverse sectoren nog geen overleg gepleegd.
Ik wens u er tevens op te wijzen dat er, inzake btw, dient rekening gehouden te worden met richtlijn 2006/112/EG. Aangezien deze richtlijn noch het beroep van vastgoedmakelaar noch de door hen aangeboden diensten vrijstelt, kan er geen sprake van zijn de btw-verplichting af te schaffen of te verminderen. We behouden tot nu toe dezelfde regeling.
14.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u zegt dat er momenteel nog geen overleg voorzien is. Wordt er overleg gepland?
14.04 Minister Didier Reynders: Er wordt overleg gepland met de nieuwe regering. Er is momenteel overleg bij de koning, maar….
14.05 Peter Logghe (VB): Inderdaad. Dat overleg betreft een ander thema.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- de heer Peter Luykx aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het inzetten van sociale media om verzekeringsfraude op te sporen" (nr. 6952)
- de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "het gebruik van Facebook door verzekeringsmaatschappijen" (nr. 6954)
- M. Peter Luykx au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le recours aux réseaux sociaux pour dépister les fraudes à l'assurance" (n° 6952)
- M. Peter Logghe au secrétaire d'État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances, sur "l'utilisation de Facebook par les compagnies d'assurances" (n° 6954)
15.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, het kon niet uitblijven. Volgens de officiële berichten van de overkoepelende organisatie van verzekeringsmaatschappijen, Assuralia, doen verzekeringsmaatschappijen steeds vaker een beroep op sociale netwerksites als Facebook om te ontdekken of klanten tegenstrijdige verklaringen afleggen of zich bezondigen aan verzekeringsfraude. Het zou bepaalde klanten zelfs hun verzekering kunnen kosten.
Mijn vragen zijn kort.
Ten eerste, in welke mate wordt dit gecontroleerd? Worden de regels inzake privacy gerespecteerd bij het gebruiken van Facebookgegevens?
Ten tweede, wat als bepaalde Facebookgegevens in tegenstrijd zijn met verklaringen op bepaalde verzekeringsdocumenten? In hoeverre kan men gegevens op Facebook, die niet ondertekend zijn, rechtsgeldig inzetten om ondertekende gegevens te ontkrachten?
Ten derde, welk verhaal heeft de verzekeringsklant tegen de vermoedens die uit Facebook worden gepuurd? Kan een verzekeringsmaatschappij op basis van de Facebookgegevens polissen opzeggen of weigeren schadegevallen te betalen? Is dat opgenomen in de algemene voorwaarden, vraag ik mij af.
Ten vierde, op welke manier kunnen indicaties op Facebook worden gebruikt? Moeten verzekeringsmaatschappijen zich niet baseren op opeenvolgende verschillende of identieke gegevens op Facebook inzake een bepaalde klant? Is één vermoeden voldoende? Wordt de bewijslast dan niet omgekeerd? Kan de klant zomaar aansprakelijk worden gesteld voor de informatie die op Facebook verschijnt? U weet hoe dat gaat, soms snoeft men wat, soms wil men zijn vrienden overtroeven en men zet iets op Facebook. Kan dat zomaar worden gebruikt?
Ten vijfde, is dit afgetoetst op Europees vlak? Of zijn wij nog niet zover?
Ik ben benieuwd naar uw antwoord.
15.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Logghe, de verzekeraars moeten de gegevens op sociale netwerken zoals Facebook en Twitter gebruiken met eerbiediging van de wetgeving op de bescherming van het privéleven. De wetgeving en de controle op de wetgeving inzake de bescherming van het privéleven vallen onder de bevoegdheid van de minister van Justitie. Toch wens ik u erop te wijzen dat het hier om publieke gegevens gaat. Dat wil zeggen: gegevens waarvoor de betrokken persoon vrij gekozen heeft ze publiek te maken door te drukken op het daartoe bestemde icoon.
In de voorwaarden voor het gebruik van Facebook wordt bijvoorbeeld uitdrukkelijk gesteld dat door gebruik van deze functie de betrokkene gekozen heeft de informatie publiek te maken. Dit betekent dat ieder persoon, met inbegrip van diegene die geen lid is van Facebook, de informatie kan raadplegen.
Overigens worden de verkregen gegevens in het raam van een wettige en welbepaalde doelstelling behandeld. Het gaat om de strijd tegen verzekeringsfraude. Concreet streeft de verzekeraar ernaar zich te beschermen tegen inbreuken zoals poging tot oplichting en valsheid in geschrifte, die door oneerlijke verzekerden of verzekeringsnemers worden begaan. De verzekeringsfraude is een kostbare plaag waardoor de overgrote meerderheid van eerlijke verzekeringsnemers financieel getroffen wordt en op grond van de verdeling van de risico’s uiteindelijk de eventueel veroorzaakte verliezen moet dragen. Bovendien worden de gegevens met inachtneming van het beginsel van evenredigheid behandeld. Dit houdt in dat de verzekeraar een sociaal netwerk slechts bij vermoeden van fraude raadpleegt, zoals bij andere controles, bijvoorbeeld omstandigheden en plaats van het schadegeval. Er wordt dus niet systematisch geraadpleegd. De verkregen gegevens vormen bovendien slechts een informatiebestanddeel onder andere. De verzekeraar zal nooit weigeren om een vergoeding uit te betalen of een contract opzeggen alleen op grond van informatie uit het netwerk. Zo’n beslissing wordt alleen genomen op grond van een volledig dossier met meerdere feitelijke elementen die door inspecteurs met inachtneming van de wet op de privédetectives verkregen worden.
Ten slotte, wat punt 3 betreft van vraag nr. 6952 van de heer Luykx, beschik ik niet over de cijfers met betrekking tot resultaten die geboekt worden met online zoekacties via sociale netwerksites. Daarover heb ik geen gegevens.
15.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, dank u voor het omstandig antwoord. Ik neem er in elk geval nota van dat het niet op basis van één gegeven van Facebook is dat men een polis kan opzeggen of kan weigeren om tussen te komen in een schadegeval.
Let wel, ik sta volledig achter het principe dat men alles moet doen om verzekeringsfraude te bestrijden. Ik heb lang genoeg in die sector gezeten om te weten dat de fraude een echte ramp is.
Niettemin wordt het ook dringend zaak om de klanten en het publiek erop te wijzen dat Facebookgegevens en gegevens van andere sociale netwerksites door hun publieke aard steeds meer kunnen worden gebruikt om bepaalde verklaringen die klanten ondertekenen, deels te ontkrachten.
Dat is de grote boodschap van de hele vraagstelling.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "grondstoffen die via illegale transporten uit België verdwijnen" (nr. 6995)
16 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les transports illégaux de matières premières au départ de la Belgique" (n° 6995)
16.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik heb u een tijdje geleden in onze commissie – u zult het zich herinneren – een vraag gesteld over de werking van Douane en Accijnzen, en over het feit dat de controle op import van namaakgoederen in België vermindert ondanks de schade die hiermee wordt aangericht aan onze economie. U deelde toen mijn bezorgdheid.
Een verminderde activiteit van Douane en Accijnzen heeft bijkomende effecten, zoals een bericht van Agoria, de federatie van de technologische industrie, ons bewijst. Letterlijk zeg die dat ruim 40 % van de afvaltransporten die België verlaten, illegaal is. Via die transporten naar Afrika en Azië verdwijnen grondstoffen die onze technologiebedrijven nodig hebben voor applicaties zoals zonnecellen, batterijen voor hybride auto’s en mobiele telefoonapplicaties.
Ten eerste, hebt u kennisgenomen van de alarmerende berichten van Agoria? Veertig procent van de afvaltransporten zou illegaal zijn. Dat is toch zeer veel? Ik had graag hierop uw eerste commentaar gekregen.
Ten tweede, in een antwoord op een schriftelijke vraag die ik u heb gesteld over Douane en Accijnzen, gaf u aan dat het aantal personeelsleden en het aantal voltijdse manuren op vijf jaar tijd met ongeveer 20 % is gedaald. U zei dat u mijn bezorgdheid deelde over het gebrek aan controle op de invoer van namaakgoederen. Ik denk dat de cijfers van Agoria u toch moeten sterken in de overtuiging dat de overheid snel moet optreden. Vooral het aantal controles moet volgens Agoria drastisch worden opgedreven. Slechts 1 % van de afvalstroom zou worden gecontroleerd. U kunt dat toch niet veel noemen. Ik zou graag uw reactie hierop krijgen.
Ten derde, alles hangt natuurlijk met alles samen: de productie, de groei van hernieuwbare energie, de toepassingen op het vlak van de autoproductie, het inschrijven van nieuwe elektrische wagens. Het lijkt allemaal niet te willen lukken in België. Hier krijgt u toch een werkvlak aangeboden waar wel onmiddellijk resultaat kan worden geboekt en waarmee de groei van de hernieuwbare energie een aantal stappen vooruit kan worden geholpen. Waarom investeert de overheid niet in meer controles door Douane en Accijnzen? Ik denk dat de nood heel hoog is.
Ten vierde, steeds weer zien wij de haven van Antwerpen opdoemen in dat soort van rapporten. Antwerpen wordt genoemd als draaischijf voor de export van namaakgoederen, voor de import van drugs enzovoort. Wanneer wordt hier prioritair en versterkt personeel ingezet? Ik ben benieuwd naar uw antwoord.
Ik besef dat u een ontslagnemende minister bent, maar dat moet u toch tot dringende maatregelen aanzetten?
16.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Logghe, de Algemene Administratie der Douane en Accijnzen heeft kennisgenomen van het bericht van Agoria.
Zij kan inderdaad niet ontkennen dat met de uitvoer van afvalstoffen ook grondstoffen verdwijnen die in onze technologiebedrijven zouden kunnen worden ingezet. Het aangegeven percentage van illegale uitvoer van afvalstoffen uit België moet echter worden genuanceerd, naargelang van de aard van de afvalstroom.
Uit de bij de douane beschikbare gegevens voor 2011 blijkt dat voor het totaal van alle gecontroleerde zendingen van afvalstoffen min of meer 10 % niet conform werd aangegeven. Bovendien vestig ik uw aandacht op het feit dat de douane een stopfunctie heeft voor zendingen die vermoedelijk illegaal zijn. Het vaststellen van het illegale karakter van de zendingen met afvalstoffen dient te gebeuren door de vier bevoegde autoriteiten in België, met name de drie Gewesten en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. De bevoegde instanties beschikken over statistieken inzake de illegale uitvoer van afvalstoffen.
Ik moet eveneens uw aandacht vestigen op de Europese aanpak van het probleem, wat de vraag doet rijzen over de doeltreffendheid van de controles op afvaltransporten in andere lidstaten. Een groot aantal afvaltransporten komt namelijk uit andere lidstaten en verlaat de Europese Unie via België. Die afvaltransporten dienen, zoals bepaald in de verordening EG/1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, meer bij de bron te worden gecontroleerd en gestopt indien het een illegale zending van afvalstoffen betreft.
De Algemene Administratie der Douane en Accijnzen is zich bewust van het dalende aantal personeelsleden, als gevolg van de drie-op-vijfregel, die van toepassing is, waardoor er voor vijf vertrekkenden slechts drie nieuwe ambtenaren bij de FOD Financiën kunnen worden aangeworven. Er wordt echter opgemerkt dat de jaarlijks aangeworven nieuwe personeelsleden steeds prioritair worden ingezet in de voor de administratie belangrijke regio’s, zoals Antwerpen.
Het afgelopen jaar, en ook dit jaar, heeft de douane een aantal initiatieven genomen, teneinde controles op de illegale afvaltransporten in het algemeen en de afvaltransporten via tweedehandsvoertuigen in het bijzonder efficiënter te maken. De Algemene Administratie der Douane en Accijnzen heeft met name in overleg met de bevoegde milieu-inspectiediensten een risicoanalyse uitgevoerd inzake de uitvoer van afvalstoffen, onder meer betreffende het gebruik van tweedehandsvoertuigen voor de uitvoer van illegale afvalstoffen.
In Antwerpen werd ook een werkgroep Controle op afval in de haven opgericht, waaraan de verschillende betrokken partijen deelnemen: douane, scheepvaartpolitie, OVAM, Vlaamse milieu-inspectie en de milieu-inspectie van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Het is de bedoeling tot een betere samenwerking te komen tussen de diensten en controleacties op het getouw te zetten, teneinde de illegale afvaltrafieken in te dammen.
Bovendien werd de douane betrokken bij de voorbereiding van een havenreglement inzake tweedehandsvoertuigen in de haven van Antwerpen, een initiatief van de havenkapitein van Antwerpen. Tevens werd een samenwerkingsakkoord goedgekeurd tussen de Belgische Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de coördinatie van het beleid inzake invoer, uitvoer en doorvoer van afvalstoffen.
Wat de investeringen in de controles op de uitvoer van afvalstoffen betreft, verwijs ik naar de initiatieven van de douane. Er wordt bij de aanwerving van nieuwe personeelsleden voorrang gegeven aan de voor de administratie belangrijke regio Antwerpen. Bovendien wordt ook prioriteit gegeven aan controles op afvalstoffen in Antwerpen, met de oprichting van een werkgroep Controle op afvalstoffen en het opstellen van een havenreglement inzake tweedehandsvoertuigen in de haven van Antwerpen.
16.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik vind het bijna kafkaiaans te moeten vernemen dat er inderdaad vier bevoegde niveaus zijn die daarover moeten overleggen en zich daarover moeten uitspreken. Dat is op het randje van het werkbare en zelfs erover.
Wat de haven van Antwerpen betreft, vinden bijna alle spelers dat de groep personeelsleden van Douane en Accijnzen die daar tewerkgesteld is, veel te beperkt is en dat zij helemaal niet de controles kunnen uitvoeren die zij zouden moeten uitvoeren.
U zegt dat afvalstoffen slechts in 10 % van de gevallen niet conform zouden zijn. Dat gaat dan over 10 % van de gecontroleerde goederen. Dat kan dan worden teruggeleid naar hetzelfde probleem, een probleem van tewerkstelling en personeel.
Ik kom zeker terug op die vragen, eens er een minister met volheid van bevoegdheid is. De zaak is zeker niet geklasseerd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
17 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven" (nr. 7037)
17 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la réduction d'impôts pour investissements économiseurs d'énergie" (n° 7037)
17.01 Veerle Wouters (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, naar aanleiding van uw antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 421 van 16 juni 2011 over de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven, heb ik nog een aantal bijkomende vragen. Aangezien ik ze niet had gesteld, kon u op voorhand natuurlijk niet op mijn vragen antwoorden.
Volgens u is het duidelijk de bedoeling van de wetgever geweest de berekening van de termijn van vijf jaar inzake inkomstenbelastingen te laten aansluiten bij de regels die inzake btw gelden.
U meent dan ook terecht dat de administratieve tolerantie, die de btw-administratie op het gebied van de toepassing van het verlaagde btw-tarief van 6 % voor verbouwingswerken aan woningen hanteert, op het vlak van de inkomstenbelastingen moet worden doorgetrokken.
Uitgaven voor vervanging en onderhoud van stookketels, voor dubbele beglazing, voor dakisolatie, voor thermostatische kranen en voor een energieaudit van woningen van minder dan vijf jaar oud, zijn uitgesloten van de belastingvermindering vanaf het aanslagjaar 2011, dus voor alle betalingen vanaf 1 januari 2010.
De overdracht van uitgaven is sinds het aanslagjaar 2010 mogelijk met betrekking tot betalingen vanaf 1 januari 2009.
Alle aangiften voor die jaren zijn normaal gezien reeds ingediend. Aan een aangifte kleeft weliswaar een vermoeden van juistheid, dat echter weerlegbaar is. Indien een belastingplichtige een vergissing in feite of in rechte kan aantonen, kan hij op zijn aangifte terugkomen.
De belastingplichtigen hadden bij het invullen van hun aangifte natuurlijk nog geen kennis van uw beslissing. Zij hebben zich bij het invullen van hun aangifte dan ook gebaseerd op de toelichting en op de administratieve circulaires nr. 49/2010 en nr. 26/2011, waardoor in een aantal gevallen de belastingvermindering of de overdracht niet optimaal is ingevuld.
Mijn vragen zijn de volgende.
Aangezien het volgens u de bedoeling van de wetgever is geweest om bij de berekening van de genoemde termijn van vijf jaar de parallel met de btw in de inkomstenbelastingen door te trekken, mag uw beslissing dan retroactief vanaf de aanslagjaren 2010 en 2011 worden toegepast?
Zo ja, kunnen de betrokken belastingplichtigen dan binnen de zes maanden vanaf de ontvangst van het aanslagbiljet alsnog bezwaar indienen?
Zal uw administratie dan ook aanvaarden dat het hier om een dwaling in rechte ging?
Komen de betrokkenen eventueel voor een ambtshalve ontheffing in aanmerking?
Graag kreeg ik uw antwoord.
17.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Wouters, wat uw eerste twee vragen aangaat, moet ik u zeggen dat die beslissing van toepassing is in alle stadia van de taxatieprocedure, met inbegrip van de hangende bezwaarschriften.
Wat de toepassing van de in artikel 145, punt 24, § 1, vijfde lid van het WIB 92 bedoelde overdrachtsregeling aangaat, wordt de aandacht erop gevestigd dat het gewijzigd standpunt geen nadelige gevolgen creëert inzake de voor het aanslagjaar 2010 gevestigde aanslagen. Voornoemde overdrachtsregeling is vanaf aanslagjaar 2010 in voege getreden. Dat betekent dat er in principe ten vroegste sprake kan zijn van een overgedragen overschot van de belastingvermindering vanaf aanslagjaar 2011.
Indien het nieuw administratief standpunt aldus wel aanleiding zou kunnen geven tot een overdracht naar het aanslagjaar 2011, zal de belastingplichtige dat overgedragen overschot, en bijgevolg de belastingvermindering, kunnen claimen door een bezwaarschrift in te dienen tegen de aanslag gevestigd voor het aanslagjaar 2011, voor zover die aanslag nog niet definitief is geworden.
Een tweede aspect betreft welbepaalde energiebesparende uitgaven die werkelijk zijn betaald vanaf 1 januari 2010 en die van de belastingvermindering zijn uitgesloten, aangezien zij slaan op werken aan een woning waarvan de ingebruikname minder dan vijf jaar voorafgaat aan de aanvang van die werken. Wanneer een belastingplichtige die uitgaven niet in zijn aangifte voor aanslagjaar 2011 heeft opgenomen, dan kan hij, steunend op het nieuw administratief standpunt, een bezwaarschrift indienen tegen de aanslag, gevestigd voor het aanslagjaar 2011, om alsnog de belastingvermindering te verkrijgen, op voorwaarde dat alle overige voorwaarden inzake die belastingvermindering zijn vervuld en voor zover de voor dat aanslagjaar gevestigde aanslag niet definitief is geworden.
Artikel 376, § 2 van het WIB 92 vormt geen belemmering om, wanneer de voorwaarden vermeld in artikel 376, § 1 zijn vervuld, een ambtshalve ontheffing toe te passen indien de belastingplichtige de administratie in kennis stelt van het feit dat de werken aangevat werden binnen de thans door de administratie aangenomen termijn. Ik heb ook een kopie van het antwoord voor u.
17.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw gunstig antwoord. Als ik het goed heb begrepen, geldt het pas vanaf aanslagjaar 2011 en niet voor aanslagjaar 2010. Het kan natuurlijk dat in een aantal gevallen de bezwaartermijn verstreken is en dan valt een aantal belastingplichtigen misschien nog uit de boot om van uw positieve beslissing te kunnen genieten. Misschien had ik mijn schriftelijke vraag iets eerder moeten stellen: de parallel met de btw ligt hier wel voor de hand. Fiscalisten zijn soms zo gespecialiseerd inzake inkomstenbelasting of btw, dat het bruggetje tussen die twee soms niet meteen wordt gelegd.
17.04 Minister Didier Reynders: Dat is soms het geval, dat is juist.
Het incident is gesloten.
La présidente: Il nous reste les trois questions de M. Gilkinet.
Toutes les questions seront donc posées puisque M. Bogaert retire ses questions n° 5874, n° 6412 et n° 6563.
Présidente: Veerle Wouters.
Voorzitter: Veerle Wouters.
17.05 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, je désire reporter ma question n° 7080 à la semaine prochaine; je ne poserai donc que mes questions n° 7079 et n° 7081, si possible.
18 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les pratiques salariales au sein de la banque BNP Paribas Fortis" (n° 7079)
18 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het loonbeleid bij de bank BNP Paribas Fortis" (nr. 7079)
18.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, la convention collective de travail pour la commission partiaire pour les banques (CP 310) du 30 août 2011 introduit deux dispositions permettant la transformation du treizième mois en avantages équivalents excluant le paiement de cotisations sociales patronales, contrairement à un salaire.
En effet, l'article 19 de la CCT sectorielle énonce que "les entreprises disposent de la possibilité de déterminer à leur niveau, par convention collective de travail conclue par les organisations représentatives du personnel réunissant la majorité des mandats effectifs au sein des organes de concertation de l'entreprise, un autre avantage d'une valeur au moins équivalente à la gratification annuelle mentionnée à l'alinéa précédent". Cet article 19 est à mettre en regard de l'article 2 de la CCT du 30 juin 1997 concernant une gratification annuelle, qui précise que "les travailleurs liés par un contrat de travail à durée indéterminée ou par un contrat de travail à durée déterminée de plus d'un an et n'étant plus en période d'essai ont droit à une gratification annuelle qui, sous ce vocable ou sous n'importe quel autre, est au moins égale à la rémunération fixe brute du mois au cours duquel elle est attribuée, à moins qu'un autre salaire mensuel de référence soit d'application dans l'entreprise".
En clair, dans le secteur bancaire, le treizième mois, dont le montant est variable - mais au minimum équivalent au salaire mensuel - est appelé "gratification annuelle". Et celle-ci, sous forme d'un salaire générant le paiement de cotisations sociales, pourrait être désormais transformée en "un autre avantage" - par exemple, une voiture de société au moins équivalente, mais ne débouchant pas nécessairement sur le paiement de cotisations sociales ni sur l'octroi de droits dérivés équivalents aux travailleurs concernés.
Il semble, d'après mes informations, qu'il s'agisse, dans le chef d'une banque dont le capital est détenu à 25 % par l'État fédéral – à savoir BNP Paribas Fortis - de réaliser une économie substantielle et d'augmenter son bénéfice mensuel déjà important au détriment du financement de la sécurité sociale. Dans un dossier assez proche relatif à des pouvoirs publics locaux, l'ONSS était intervenu avec vigueur pour dénoncer une telle pratique et réclamer aux employeurs concernés le paiement des cotisations.
Monsieur le ministre, les administrateurs représentant l'État belge au sein de BNP Paribas Fortis vous ont-ils informé des négociations sociales en cours au sein de l'entreprise et, particulièrement, de cette intention de remplacer le treizième mois des travailleurs en avantages divers n'engendrant pas le paiement de cotisations sociales? Se sont-ils opposés à ce projet, conformément aux intérêts de l'État belge et à la nécessité du financement de la sécurité sociale? Quel est votre propre avis sur l'opportunité de telles dispositions qui sont de nature à permettre à des employeurs, en l'occurrence fortement soutenus par des capitaux publics, d'échapper à certaines obligations sociales? Qu'allez-vous entreprendre ou qu'avez-vous entrepris pour empêcher la mise en œuvre d'une telle opération?
18.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, chers collègues, avant d'aborder le contenu de la question, il me semble utile, comme à chaque fois, de préciser que les discussions au sein du conseil d'administration sont confidentielles; les administrateurs sont tenus d'agir dans le strict respect des intérêts de la banque (voir les dispositions ad hoc) et sont collectivement responsables et tenus juridiquement aux règles de confidentialité au sein du conseil. Sans doute devrai-je le répéter très souvent en cette commission.
Cela dit, au sein de BNP Paribas Fortis, les partenaires sociaux sont en discussion depuis mars 2011 pour permettre de préparer l'institution financière à l'avenir.
Les défis sont nombreux: d'abord au niveau sectoriel. Il s'agira de s'adapter aux nouvelles réglementations, comme celles de Bâle III: le secteur deviendra plus durable, mais sa rentabilité en pâtira probablement. Ensuite, il sera indispensable de se préparer à des éléments plus spécifiques à BNP Paribas Fortis pour renforcer le coefficient d'efficacité au sein de l'institution.
La priorité absolue, discutée avec non seulement nos administrateurs mais également avec la direction de la banque comme avec la direction du Groupe BNP Paribas, c'est de sauvegarder, puis de promouvoir l'emploi.
C'est dans ce contexte que diverses décisions sont prises en ce qui concerne la politique de rémunération, en discussion avec les partenaires sociaux. Le but est que l'entreprise reste saine à l'avenir tout en préservant au maximum l'emploi. La part collective de la rémunération variable doit prendre en compte les leçons retenues de la crise. De nombreux débats se sont tenus sur ce thème au sein de notre parlement.
La modernisation du système de rémunération par l'introduction des possibilités de choix pour l'employé: plan cafétéria, comme il en existe déjà dans beaucoup d'autres entreprises. Certains employés se préoccupent de leur pension et préfèrent à cet effet mettre de l'argent de côté; d'autres se trouvent face à une grande décision comme le remplacement de leur véhicule et réfléchissent à leur mobilité; d'autres encore préfèrent conserver leur rémunération variable.
Il est important de mentionner que dans ce package de choix, une grande attention est consacrée à la durabilité, surtout en ce qui concerne le package mobilité. Contrairement à ce qui est mentionné dans votre question, la réduction a trait au salaire mensuel fixe, et non au 13e mois. La troisième partie est en effet l'exécution de l'accord sectoriel du 30 août 2001. L'article 19 de l'accord sectoriel, fait en effet disparaître une discrimination historique entre les banques.
Pour ce qui concerne l'impact sur l'ONSS, je vous renvoie à ma collègue en charge des Affaires sociales. Comme cela a été le cas pour les pouvoirs locaux auxquels vous avez fait référence, si une quelconque illégalité dans les procédures mises en œuvre était constatée, mon administration mettrait tout son zèle à corriger cette illégalité.
18.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, pour ce qui concerne le rôle des administrateurs représentant l'État belge, dans une banque en l'occurrence, j'estime en tant que député - vous n'êtes pas d'accord, mais cela nous coûte assez cher -, qu'il faut leur donner des consignes claires quant à la défense des intérêts de l'État.
Sous le couvert du terme 'modernisation', ces intérêts ne me semblent pas être rencontrés par rapport aux conséquences potentielles sur le financement de la sécurité sociale, aussi en termes de mobilité, car vous n'êtes pas sans savoir – enfin peut être que vous ne savez pas -, que l'octroi potentiel de cette voiture entraîne la suppression en transports en commun et qu'aucun parking n'est prévu par l'entreprise. Tout cela va générer des coûts collectifs importants, y compris pour l'économie qui souffre de l'engorgement de nos routes.
Cela n'est pas acceptable de la part d'une banque à capitaux publics, qui réalise des bénéfices importants, plus de 700 millions d'euros. La garantie d'emploi ne devrait pas être monnayée contre ce type de transformation de salaire au détriment des finances publiques.
Het incident is gesloten.
La présidente: Monsieur Gilkinet, votre question n° 7080 est reportée à la semaine prochaine.
18.04 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Effectivement, madame la présidente!
19 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la structure de défaisance issue du démantèlement du Holding Dexia" (n° 7081)
19 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de 'bad bank' die wordt opgericht na de ontmanteling van Dexia Holding" (nr. 7081)
19.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, il s'agit de la dernière question mais elle n'est pas la moins importante puisqu'elle vaut un peu plus de 50 milliards d'euros.
Monsieur le ministre, je suis particulièrement inquiet quant à la mise en place de la structure de défaisance du Holding Dexia et à son potentiel impact sur les finances publiques belges. J'estime que le dispositif mis en place doit faire l'objet d'un suivi étroit et d'un contrôle démocratique suffisant, via notamment la transmission de toutes les informations utiles à son sujet au parlement. C'est d'autant plus important que divers échos, encore ce jour et après le dépôt de ma question, font état des difficultés à mettre en œuvre ce démantèlement, tant dans le chef de la Commission européenne qu'à l'intérieur de la banque et que, dans l'attente, Dexia SA reste sous perfusion de la BNB.
De même, en l'absence de nomination d'un nouveau conseil d'administration et vu la situation de liquidation de plusieurs actionnaires du Holding Dexia – je pense notamment à Arco et au Holding Communal – on peut s'inquiéter du contrôle assuré sur les opérations en cours et menées par le CEO de la banque, M. Mariani. Celui-ci nous a informés en commission spéciale Dexia qu'au mois de février, il ne serait sans doute plus en Belgique.
Monsieur le ministre, dans ce cadre, je souhaite vous poser les questions suivantes.
Où en est ce processus de démantèlement de Dexia et de mise en place d'une structure de défaisance?
Quel est le dispositif d'encadrement par l'État belge des opérations de démantèlement qui sont en cours?
Quel est l'avis de la Commission européenne à son sujet? Confirmez-vous les réticences de celle-ci à l'égard de l'opération? De quelle nature sont-elles? Comment comptez-vous y répondre?
Existe-t-il, dans le chef des dirigeants de la banque résiduelle, un problème quant au paiement des primes sur la garantie apportée par les États en vue du financement de la banque à hauteur de quelques centaines de millions d'euros?
Quel est le plan d'affaires à cinq ou dix ans de la banque résiduelle? Qui est chargé de l'élaborer? Quelles sont les perspectives de rentabilité de la banque résiduelle à dix ans?
Quels sont, selon vous, les risques d'activation de la garantie de 60 % apportée par l'État belge?
Quand et comment les nouveaux administrateurs de la structure de défaisance seront-ils nommés? Au-delà de la désignation de cadres connaissant le secteur bancaire et financier, comment sera-t-il veillé aux intérêts particuliers de l'État belge?
Enfin, disposez-vous d'un plan B en cas d'échec de l'opération en cours? Quel est-il? Certains parlaient ce matin d'une renégociation avec l'État français sur les conditions de démantèlement du Holding Dexia.
19.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Gilkinet, comme vous le savez, Dexia SA est une entreprise cotée en bourse, de sorte que je ne peux donner d'information ayant une incidence sensible sur le cours. Je me limiterai donc à renvoyer à la communication financière du groupe sur les ventes d'actifs prévus et dont les procédures sont en cours.
Pour ce qui est de la vente de DBB, vous savez qu'elle a été formalisée et que les separation issues restantes continueront d'être développées au sein d'un comité de transition constitué spécialement à cet effet, en présence de représentants de l'État et de la SFPI. Les discussions avec la Commission européenne sont toujours en cours au sujet des garanties de l'État accordées à Dexia SA. La Commission européenne a déjà donné un accord provisoire, dans l'urgence, pour DBB mais elle soumet actuellement le dossier à sa procédure normale.
Le management de Dexia travaille sans rémission à l'élaboration d'un plan financier pour les années en cours. De nombreuses inconnues restent ouvertes mais, normalement, le conseil d'administration de Dexia SA devrait se prononcer sous peu sur ces données. Le renouvellement du conseil d'administration de Dexia SA pourra commencer dès que le plan financier sera établi avec certitude et que les conditions concrètes pour la structure de garantie seront remplies.
Cette opération de renouvellement visera à ce que la gouvernance soit le reflet des pourcentages des garanties accordées.
19.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre des Finances, je trouve votre réponse absolument insuffisante, voire scandaleuse. Il n'y a personne pour l'entendre, mais ce n'est pas grave. Eu égard à la garantie que vous avez, en notre nom et en celui de tous les citoyens belges, accordée à cette structure de défaisance, soit 54 milliards d'euros, je trouve absolument anormal que le parlement n'ait pas accès, fût-ce à huis clos, à des informations plus précises.
L'absence de réponse sur le plan d'affaires existant et sur les risques effectivement pris par la Belgique masque mal que vous n'avez pas apporté de solutions à ce sujet.
Le conseil d'administration actuel compte plusieurs membres qui sont totalement démobilisés par le fait que leur mandant est en liquidation. Je pense au Holding Communal et à ARCO que j'ai déjà cités.
Le fait que le CEO de la banque est en partance, que le président de la banque est en partance, tout cela est excessivement inquiétant et vous portez, avec M. Leterme et l'ensemble du gouvernement, une énorme responsabilité à ce sujet, avec des conséquences que je n'ose imaginer, et que je n'espère pas, sur les finances publiques futures.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 17.48 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.48 uur.