Commission
des Relations extérieures |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen |
du Mercredi 26 octobre 2011 Après-midi ______ |
van Woensdag 26 oktober 2011 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.32 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.
De vergadering wordt geopend om 14.32 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.
01 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, over "de vrije vertaling van de Indicatieve Samenwerkingsprogramma's" (nr. 5946)
01 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes, sur "la traduction libre des programmes de coopération indicatifs" (n° 5946)
01.01 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 27 april van dit jaar heb ik u in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen een vraag gesteld over de toegankelijkheid van de indicatieve samenwerkingsprogramma's tussen ons land en de achttien partnerlanden.
Ik ben van mening dat de ISP's te weinig toegankelijk zijn voor de inwoners en voor de ngo's van dit land. Voor dertien partnerlanden zijn deze opgesteld in het Frans, voor Bolivia en Peru tevens in het Spaans en voor vijf andere partnerlanden slechts in het Engels.
Uit het antwoord dat u mij toen gaf op mijn vraag kon ik afleiden dat u mijn bekommernis deelde. U bevestigde dat u uw diensten zou laten onderzoeken of in een vrije vertaling in het Nederlands en eventueel in het Frans kon worden voorzien.
Hoever staat u met dit onderzoek? Wanneer mogen wij de eerste vrije vertalingen ontvangen?
01.02 Minister Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, ik heb aan mijn diensten gevraagd om te onderzoeken of ISP-documenten in de toekomst van een vrije, niet door het partnerland bevestigde, vertaling kunnen worden voorzien. De Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking beschikt niet over een eigen vertaaldienst en is voor vertalingen afhankelijk van de vertaaldiensten van de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken die onder de verantwoordelijkheid staat van de minister van Buitenlandse Zaken.
01.03 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Kunnen wij dat in het Parlement aanvragen?
01.04 Minister Olivier Chastel: Ja.
01.05 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Stellen uw diensten die vraag of hoe gebeurt dat?
01.06 Minister Olivier Chastel: (…)
01.07 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Dus die komen er niet?
01.08 Minister Olivier Chastel: Dat is het antwoord van mijn diensten.
01.09 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Dat is spijtig.
De voorzitter: Die contracten zijn gesloten met de betrokken landen en worden normaal gezien opgesteld in de werktaal van het land, dus in het Engels, het Frans of het Spaans.
Het kan zijn dat de ambtenaar de eerste versie in zijn moedertaal schrijft. Misschien bestaan er Vlaamse versies van Vlaamse ambtenaren.
01.10 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Nochtans waren werd destijds in de commissie overeengekomen om na te gaan of er een vrije vertaling op de website kan komen. Dat is dus onmogelijk.
De voorzitter: Het is duur. Misschien circuleren er op de diensten Nederlandstalige versies, als de ambtenaar die het dossier beheert Nederlandstalig is, vermits elke ambtenaar eerst in zijn moedertaal werkt. Dat is een hypothese die ik nu maak. Als zulke versies bestaan kunt u ernaar vragen, maar ik weet niet of deze bestaan. Een Franstalige ambtenaar schrijft immers zijn eerste versie in het Frans en dat blijft dan zo.
L'incident est clos.
- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, over "de hongersnood in de Hoorn van Afrika" (nr. 5980)
- mevrouw Eva Brems aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, over "de Belgische hulp aan de Hoorn van Afrika" (nr. 6040)
- de heer Philippe Blanchart aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, over "de hongersnood in de Hoorn van Afrika" (nr. 6315)
- M. Dirk Van der Maelen au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes, sur "la famine dans la Corne de l'Afrique" (n° 5980)
- Mme Eva Brems au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes, sur "l'aide belge à la Corne de l'Afrique" (n° 6040)
- M. Philippe Blanchart au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes, sur "la famine qui frappe la Corne de l'Afrique" (n° 6315)
02.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in de Hoorn van Afrika woedt de ergste hongersnood in zestig jaar. Meer dan 12 miljoen mensen moeten voor hun overleving rekenen op voedselhulp. Tienduizenden mensen zijn al om het leven gekomen.
Naast Kenia, Ethiopië en Djibouti woedt de honger het hevigst in Somalië. VN-voedselagentschappen waarschuwen vandaag dat 750 000 Somaliërs de volgende vier maanden niet overleven als de internationale respons ondermaats blijft. Sinds het begin van de hongersnood heeft de minister 9 miljoen euro extra vrijgemaakt. Toch ontbreken volgens de VN miljoenen euro’s om de dringendste dodelijke gevaren te ontzenuwen. Volgens hulporganisatie Oxfam en het Wereldvoedselprogramma werden bestaande waarschuwingssystemen voor de voedselcrisissen in de regio onvoldoende benut.
Mijnheer de minister, graag vernam ik van u of u extra middelen zult vrijmaken voor de strijd tegen hongersnood? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een overzicht van hoe snel u die extra middelen gaat vrijmaken voor humanitaire programma’s en hoe groot die middelen zullen zijn.
Voorts wil ik u vragen welke afspraken er internationaal gemaakt zijn in juli. Ik heb u net voor het reces hierover ondervraagd en u zei mij toen dat ons land naar een internationale donorconferentie zou gaan. Ik heb u toen gevraagd of u zou aandringen op het maken van afspraken om preventief meer te doen dan in het verleden. Immers, die hongersnoden kunnen voorzien worden. Kunt u mij daarover iets meer vertellen?
02.02 Minister Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, de noodsituatie in de Hoorn van Afrika heeft een grote respons teweeggebracht. In totaal werd in de vorm van rechtstreekse financieringen een bedrag van 12 miljoen euro als volgt vrijgemaakt: het Wereldvoedselprogramma 3 miljoen euro, de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties – FAO – 2 miljoen euro, OCHA 500 000 euro, het Belgische Rode Kruis 1 miljoen euro, Oxfam 500 000 euro, het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen 2 miljoen euro, UNICEF 1,5 miljoen euro, Dokters van de Wereld 500 000 euro en de luchtdienst van de Verenigde Naties UNHAS 1 miljoen euro. Daarnaast werd in 2011 bijna 30 miljoen euro op volledig flexibele basis overgemaakt aan onze humanitaire multilaterale partnerorganisaties.
De verdeling van deze fondsen tussen de Hoorn van Afrika en de andere crisisgebieden is pas a posteriori gekend en hangt af van de door de organisatie vastgestelde behoefte. Ik kan u evenwel al zeggen dat 33 % van de financieringen van het CERF voor 2011 werden gebruikt voor humanitaire noodinterventies in de Hoorn van Afrika. Ik heb mijn diensten trouwens gevraagd om te onderzoeken of er dit jaar nog bijkomende bedragen kunnen worden vrijgemaakt gezien het grote aantal crisissen sinds januari, zoals in Ivoorkust, Libië, de Hoorn van Afrika.
In antwoord op de vraag over het engagement van België in de Hoorn van Afrika op langere termijn herinner ik u eraan dat de landen van de Hoorn van Afrika geen deel uitmaken van onze achttien partnerlanden. Het is dus niet mogelijk om structureel te investeren op lange termijn. Niettemin zal het Belgisch Fonds voor de Voedselzekerheid in Ethiopië programma’s ontwikkelen om de kwetsbare bevolkingsgroepen meer structurele middelen te bieden. Daarnaast investeren de door België gefinancierde humanitaire partners in de Hoorn van Afrika in risicoverlagende strategieën om te vermijden dat dergelijke humanitaire rampen in de toekomst nog kunnen plaatsvinden.
02.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord dat ik met aandacht zal bestuderen.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, over "de taakverdeling tussen BTC en DGOS" (nr. 6222)
03 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes, sur "la répartition des tâches entre la CTB et la DGCD" (n° 6222)
03.01 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, BTC kan worden gezien als het uitvoerende orgaan van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. BTC neemt initiatieven en volgt deze verder op om de kwaliteit van projecten in de ontwikkelingslanden te garanderen.
Eind 2004 begin 2005 werd een hernieuwde dynamiek voorgesteld; het beoogde een grotere performantie door BTC als uitvoerend orgaan van de Belgische bilaterale samenwerking. Een bijkomend doel was om tot een betere taakverdeling te komen tussen BTC en DGOS. Blijkbaar zijn deze problemen nog niet volledig verholpen. In het rapport van de bijzondere evaluator van dit jaar staat vermeld dat de taakverdeling tussen BTC en DGOS nog niet optimaal verloopt, waardoor nieuwe projecten in hun beginfase reeds vertraging oplopen.
Graag wens ik u hierover volgende vragen te stellen. Bent u het eens met de kritiek van de bijzondere evaluator, en bent u bereid om nieuwe initiatieven te nemen om op dit vlak vooruitgang te boeken? Zo ja, welke?
03.02 Minister Olivier Chastel: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Meulemeester, de taken van BTC zijn duidelijk vermeld in de wet van 21 december 1998 tot oprichting van BTC.
Deze wet geeft BTC de exclusieve bevoegdheid voor de uitvoering van de directe, bilaterale samenwerking evenals van andere taken van openbare dienst inzake ontwikkelingssamenwerking, die door de minister zijn voorgesteld. Bovendien mag BTC in opdracht van andere rechtspersonen van publiek recht ook taken van ontwikkelingssamenwerking uitvoeren, voor zover de taken in kwestie verenigbaar zijn met de voormelde taken.
Om alle genoemde taken te kunnen uitvoeren, moet BTC over voldoende vrijheid en soepelheid beschikken. Zodra de door de minister getekende uitvoeringsovereenkomst voor een taak aan BTC is betekend, neemt BTC de volle verantwoordelijkheid voor de uitvoering op zich, volgens de in het technische dossier opgenomen kalender. Vertragingen komen voor, maar zijn regelmatig ook de aansprakelijkheid van het partnerland of de partnerinstelling.
Volgens de memorie van toelichting bij voornoemde wet worden de taken van DGOS als volgt bepaald: het voorbereiden van het uit te voeren beleid, het evalueren van het beleid, de controle op de verwezenlijking van de doelstellingen, het toezicht op het beleid, de controle op de procedures en de aanwending van de financiële middelen.
Zowel BTC als DGOS zijn in Brussel en in de partnerlanden georganiseerd om de genoemde taakverdeling optimaal in nuttige ontwikkelingsresultaten te laten uitmonden. Dit sluit echter niet uit dat hier of daar sommige stafleden van beide entiteiten de taakverdeling niet altijd respecteren. In voorkomend geval wordt een en ander echter gecorrigeerd.
De concrete samenwerking voor de taken van openbare dienst wordt, zoals in voormelde wet bepaald, via een beheerscontract tussen de Belgische Staat en BTC geregeld. Wij zijn nu in de eindfase van de voorbereiding van het vierde beheerscontract, waarin de taakverdeling nog beter zal worden beschreven.
03.03 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik heb ook begrepen dat DGOS zich zou herstructureren. Kunnen wij daarover in een volgende commissievergadering meer uitleg krijgen?
03.04 Minister Olivier Chastel: (…)
03.05 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Oké.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, over "de Belgische bijdrage aan het Internationaal Muntfonds" (nr. 6287)
04 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes, sur "la contribution belge au Fonds monétaire international" (n° 6287)
04.01 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, op 23 september werd een akkoord gesloten met het Internationaal Muntfonds. Een bedrag van 4,2 miljoen euro werd toegekend aan het IMF voor de ontwikkeling van capaciteiten en de verbetering van macro-economisch beheer in ontwikkelingslanden. Daarvan is 1,2 miljoen euro bestemd voor partnerlanden in België voor het beheer van overheidsfinanciën. Tevens gaat 1 miljoen naar Zuid-Soedan en 2 miljoen naar een fonds ter versterking van de fiscale overheden in tien ontwikkelingslanden, waarvan drie partnerlanden van België.
U verklaarde nadien dat door die steun aan fiscale overheden de mobilisatie van lokale inkomsten kan worden verbeterd, om zo bij te dragen aan hun capaciteit om eigen ontwikkelingsnoden aan te pakken.
Mijnheer de minister, ten eerste, over welke ontwikkelingslanden gaat het? Welke Belgische partnerlanden zullen door het akkoord ondersteund worden?
Ten tweede, werden er speciale voorwaarden gekoppeld aan die ontwikkelingssteun, hetzij door het IMF, hetzij door België?
Ten derde, zullen donoren zelf, naast de loutere financiering, kunnen meewerken aan de effectieve capaciteitsversterking in de ontwikkelingslanden? Zo ja, hoe zal dat gebeuren?
04.02 Minister Olivier Chastel: Mevrouw De Meulemeester, alvorens in te gaan op uw specifieke vragen, zal ik het algemene kader schetsen van onze recent gesloten akkoorden met het Internationaal Monetair Fonds. Het IMF vervult drie essentiële functies in het mondiale financieel-economische raamwerk: ten eerste, toezicht en advies, ten tweede, het verstrekken van leningen om landen te steunen in hun monetair- en betalingsbalansbeleid en, ten derde, technische bijstand op het gebied van monetair en macro-economisch beleid.
De twee akkoorden die op 23 september jongstleden werden ondertekend hebben betrekking op die laatste functie. Het gaat om, ten eerste, het financieren van technische bijstand en opleiding via de speciale rekening bij het IMF voor een bedrag van 2,2 miljoen euro en, ten tweede, om een bijkomende bijdrage aan een fonds voor de versterking van de fiscale beleids- en beheerscapaciteit, het zogenaamde Topical Trust Fund on Tax Policy and Administration, voor een bedrag van 2 miljoen euro.
Men moet een onderscheid maken tussen financieringen via de speciale rekening bij het IMF en financieringen via het fonds. In het eerste geval zijn de bijdragen bestemd voor technische assistentie op fiscaal, monetair en statistisch gebied in de 18 partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Daarnaast worden er macro-economische opleidingen gefinancierd voor vertegenwoordigers van sleutelinstellingen uit Afrika, zoals centrale banken, ministeries van Financiën en planbureaus.
In het recente akkoord werd een punctuele ondersteuning voor een bedrag van 1 miljoen euro voor Zuid-Soedan vastgelegd, waar door de specifieke situatie van de pas verkregen onafhankelijkheid een grote nood bestaat aan technische en institutionele bijstand op het gebied van het monetair beleid en het beheer van de overheidsfinanciën.
Het tweede akkoord over de financieringsmiddelen van het fonds voor de versterking van de fiscale beleids- en beheerscapaciteit zorgt voor een driejarige ondersteuning van twaalf ontwikkelingslanden. Drie van de twaalf betrokken landen behoren tot de lijst van de Belgische partnerlanden, met name Senegal, Palestina en Bolivia.
Anders dan voor leningen, koppelt het IMF geen speciale voorwaarden aan het verstrekken van technische bijstand in het kader van zijn programma’s. Ook België maakt een dergelijke koppeling niet. Opvolging en evaluatie van de programma’s zijn verzekerd en laten eventuele bijsturing toe.
Voor het programma van technische bijstand gebeurt de opvolging in onderling overleg tussen het IMF en de vertegenwoordigers van Ontwikkelingssamenwerking bij de Belgische ambassade in Washington DC.
In het geval van het fonds voor de versterking van de fiscale beleids- en beheerscapaciteit worden de opvolging en de bijsturing verzorgd door een stuurcomité, waarin alle donoren die aan het fonds bijdragen, zitting hebben.
De capaciteitsversterking in ontwikkelingslanden maakt een onderdeel uit van nagenoeg elk donorprogramma. De expertise van het IMF wordt daarbij aangewend voor steun aan ontwikkelingslanden bij het instellen of het bewaren van een gezond, macro-economisch klimaat. Ze richt zich dus op zaken zoals het beheersen van de inflatie, het verzekeren van eigen, fiscale inkomsten en het bewaren van een draagbare schuld.
De steun van het IMF is complementair met de steun van donoren in de meer traditionele, sociale en economische sectoren, aangezien een gezond macro-economisch klimaat een voorwaarde voor ontwikkeling en groei is.
In het geval van de akkoorden die België recent sloot, wordt, behalve technische bijstand, ook ruime aandacht besteed aan de opleiding van het nationale kader en de institutionele versterking.
04.03 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor de antwoorden.
Het incident is gesloten.
- Mme Karine Lalieux au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes, sur "l'accès aux services de santé sexuelle et reproductive au sein des PIC" (n° 6438)
- Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes, sur "l'aide de la Coopération belge en matière de santé reproductive" (n° 6472)
- mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, over "de toegang tot de gezondheidszorg op het vlak van seksualiteit en voortplanting in de ISP's" (nr. 6438)
- mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, over "de hulp van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking op het stuk van reproductieve gezondheid" (nr. 6472)
05.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question date du 5 octobre. J'avais trouvé dans un communiqué de l'association Sensoa, experte en matière de santé sexuelle et de VIH en Flandre, une analyse critique de l'aide fédérale au développement en faveur de la santé sexuelle et reproductive. Cette analyse reprend un ensemble d'activités liées à la prévention, au traitement et à la prise en charge du VIH, à la planification familiale, aux soins de santé reproductive, aux études démographiques et à la maternité sans risque.
Selon Sensoa, les moyens en faveur du secteur santé ont augmenté entre 2007 et 2010 mais les moyens en faveur du secteur de la santé reproductive ont diminué.
La lutte contre le sida a, elle aussi, selon cette association, perdu de son importance au sein de la Coopération belge au développement. Les moyens totaux enregistrés pour le secteur sida ont diminué d'un tiers en 2010, par comparaison avec 2007. Cette diminution des moyens affectés au sida toucherait tous les canaux de la Coopération belge au développement.
Je n'ai pas cité les chiffres qui figurent dans le texte de ma question car, ayant fait des recherches un peu plus approfondies, j'avoue que je ne m'y retrouve plus! J'ai trouvé des chiffres différents de ceux cités par Sensoa. Peut-être allez-vous pouvoir m'éclairer sur les moyens affectés à la santé reproductive, par rapport aux moyens généraux de la santé? Dans certains rapports, ce sont deux postes différents et j'ignore sur quelles bases a travaillé Sensoa.
Avez-vous réagi par rapport à cette analyse?
Quelles mesures comptez-vous prendre pour qu'un meilleur accès aux services de la santé reproductive soit assuré ou en tout cas maintenu? Sur papier, la santé sexuelle et reproductive constitue une priorité pour la Coopération belge et pour les pays partenaires de la Belgique.
05.02 Olivier Chastel, ministre: Monsieur le président, chère collègue, l'affirmation selon laquelle le soutien belge au secteur de la santé reproductive et la lutte contre le sida serait en diminution depuis 2007 doit, évidemment, être nuancée.
Afin de s'assurer que les priorités politiques en matière de santé reproductive sont bien traduites en actions concrètes, Sensoa a entrepris de répertorier, vous l'avez dit, les dépenses fédérales telles qu'enregistrées dans la base de données du Comité d'aide au développement de l'OCDE. Or, comme Sensoa l'indique à la page 13 de son rapport, toutes les dépenses en faveur de la santé reproductive ne sont, bien évidemment, pas reprises dans de telles catégories.
Dans le cadre de notre politique de coopération bilatérale dans le secteur de la santé, une part croissante des dépenses qui était auparavant destinée au programme spécifique de soins sexuels et reproductifs est, aujourd'hui, affectée à des programmes plus larges visant à renforcer les systèmes de santé dans leur globalité. Or, les services de santé sexuelle et reproductive, y compris d'ailleurs la lutte contre le sida, sont intégrés dans ces systèmes de santé. Cette réalité ne permet évidemment pas toujours d'identifier les dépenses en faveur de la seule santé reproductive.
À titre d'information, le Rapport mondial de la santé 2008 indique clairement que les services de santé intégrés, objectif poursuivi par le renforcement des systèmes de santé, sont utilisés principalement par des mères et des enfants et qu'ils sont beaucoup plus efficaces que les services de soins de santé spécifiques. La meilleure manière d'améliorer l'accès aux services de santé reproductive est donc, selon notre expérience, d'investir dans le soutien aux systèmes de santé dont les mères et les enfants sont les utilisateurs principaux.
De la même manière, notre politique multilatérale, qui privilégie les contributions volontaires aux ressources générales des organisations internationales plutôt que le financement de projets spécifiques, contribue à un meilleur fonctionnement des organisations internationales et d'autres fonds d'ailleurs, qui, dans le cadre de leur mandat, travaillent également dans le secteur de la santé reproductive. En 2011, nous avons considérablement augmenté nos contributions aux ressources générales du FNUAP et de l'OMS, notamment par rapport à leur action dans le domaine.
Ces options de politique belge ne signifient pas que la contribution belge aux soins sexuels et reproductifs est en diminution. En revanche, il est vrai que cette contribution est nettement moins facilement quantifiable. J'envisage donc de demander une évaluation afin d'avoir une idée plus précise de la qualité et de l'accessibilité des services de santé sexuelle et reproductive dans le cadre des programmes que nous soutenons.
Je retiens, en tout cas, l'analyse de Sensoa suivant laquelle le soutien global de l'aide publique belge au développement au secteur de la santé a connu une croissance considérable entre 2007 et 2010. Notre intention est, bien sûr, de maintenir cette tendance.
Pour ce qui concerne la question de Mme Lalieux, en l'absence de cette dernière, je lui ferai parvenir ma réponse par écrit.
Évidemment, au-delà de notre recentrage sur différents secteurs prioritaires, celui de la santé est un des pics de nos actions en cours ou prévues dans 12 de nos 18 pays partenaires.
05.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour la réponse que vous m'avez donnée et je confirme le souhait de ma collègue Lalieux d'en prendre connaissance.
Je partage votre avis selon lequel l'important c'est d'appréhender la santé globale et particulièrement de prendre en charge les femmes et les enfants. De facto, on contribue à une meilleure santé reproductive.
Néanmoins, se pose un problème de transparence en ce qui concerne les chiffres et les affectations. J'aimerais que l'on trouve un moyen de clarifier davantage le sujet. En effet, différents rapports existent et il est malaisé de les comparer. Il serait utile de bien délimiter ce qu'on entend par "investissements dans la santé reproductive".
Une autre question a récemment porté sur le financement de la Belgique à l'ONUSIDA. En effet, des problèmes d'affectation des fonds s'étaient présentés. Il faudrait que la Belgique continue à soutenir de façon stable la lutte contre le sida qui affecte gravement de nombreux pays. Il ne faut donc pas relâcher notre solidarité dans ce domaine.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, over "de nieuwe akkoorden tussen België en de Democratische Republiek Congo" (nr. 6555)
06 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes, sur "les nouveaux accords entre la Belgique et la République démocratique du Congo" (n° 6555)
06.01 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, op 28 november 2011 houdt Congo nieuwe parlements- en presidentsverkiezingen. Aangezien de Democratische Republiek Congo de grootste ontvanger is van onze bilaterale ontwikkelingshulp, worden die verkiezingen extra goed in de gaten gehouden door België.
Onlangs, op woensdag 6 oktober, werden er in Kinshasa al drie akkoorden ondertekend tussen België en Congo, onder andere ter oprichting van drie ‘unités conjointes d’appui à la gestion’ in de ministeries van Landbouw, Visserij, Veeteelt, Plattelandsontwikkeling en Onderwijs. U verklaarde later in een persbericht dat het gaat om een nieuw beheerssysteem voor de Belgisch-Congolese samenwerking, waarmee een nieuwe stap wordt gedaan naar een op gelijkheid gebaseerd partnerschap tussen België en Congo.
Kunt u meer informatie verschaffen betreffende de inhoud van de akkoorden? Wat zijn de consequenties voor België en Congo in de verdere bilaterale samenwerking? Betekenen de drie akkoorden een verhoging van het ontwikkelingsbudget voor Congo? Zo ja, hoeveel bedraagt die dan?
Werd er bij de ondertekening van de akkoorden ook rekening gehouden met de nakende parlements- en presidentsverkiezingen in Congo? Hoe hebt u dat daarin vertaald?
06.02 Minister Olivier Chastel: Mevrouw de Meulemeester, de drie bijzondere overeenkomsten die op 6 oktober 2011 werden ondertekend, beogen de financiering van de ‘unités conjointes d’appui à la gestion’ in de ministeries van Landbouw, Visserij en Veeteelt, Rurale Ontwikkeling, en het lager en secundair en het beroepsonderwijs. Het gaat hier om de Congolese partnerministeries voor de uitvoering van het indicatief samenwerkingsprogramma 2010-2013 met de DRC, dat zich toelegt op de drie prioritaire sectoren van landbouw, rurale wegen en onderwijs.
De drie projecten beogen de ondersteuning van het beheer van de projecten van de Belgisch-Congolese samenwerking in de betrokken sector, de versterking van de beheerscapaciteiten van het betrokken ministerie en steun aan de coördinatie van de verschillende interventies in de betrokken sector. Voor het ministerie van Rurale Ontwikkeling wordt er ook in een institutionele steun voorzien aan de operationele werking van het ministerie.
De omvang van het budget van de gouvernementele samenwerking met de DRC en de specifieke moeilijkheidsgraad van de uitvoering van de programma’s in de DRC vereisten inderdaad dat een ondersteuningsstructuur wordt opgezet. De ‘unités conjointes d’appui à la gestion’ zullen steun verlenen aan de operationele projecten op het vlak van administratief en financieel beheer, overheidsopdrachten, communicatie, planning en opvolging, beheer van de projecten, personeelsproblematiek. Ze zullen ook bijdragen tot de versterking van de capaciteiten van de partnerinstellingen in het beleid van de programma’s.
De drie akkoorden betekenen geen verhoging van het ontwikkelingsbudget voor Congo. De uitgaven situeren zich in het kader van het indicatief samenwerkingsprogramma 2010-2013, dat op 21 december 2009 werd ondertekend.
Er werd bij de ondertekening van de akkoorden niet specifiek rekening gehouden met de nakende parlements- en presidentsverkiezingen in de DRC. Het indicatief samenwerkingsprogramma 2010-2013 met de DRC voorziet erin dat de Belgische steun gedurende de laatste twee jaar van het programma kan worden opgetrokken.
De voorwaarde hiervoor is dat de DRC concrete vooruitgang kan aantonen op het vlak van democratisch en financieel bestuur. Het goed verloop van het verkiezingsproces in 2011 is een specifieke voorwaarde voor de toekenning van bijkomende Belgische steun aan de DRC.
In het indicatief samenwerkingsprogramma werd het belang van het goed verloop van het verkiezingsproces, de versterking van de samenleving en de Congolese staat in zijn functie van wetgever en dienstverlener, goed bestuur en een zerotolerantie tegenover corruptie erkend.
06.03 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw verhelderend antwoord.
Met het oog op de nakende verkiezingen in Congo is het voor ons Parlement van belang dat wij zoveel mogelijk informatie krijgen over de relatie tussen Congo en België, niet alleen diplomatiek, maar ook inzake ontwikkelingssamenwerking.
Het incident is gesloten.
07 Question de Mme Christiane Vienne au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes, sur "le plan 'Connecting Europe' de la Commission européenne" (n° 6739)
07 Vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, over "het plan Connecting Europe van de Europese Commissie" (nr. 6739)
07.01 Christiane Vienne (PS): Monsieur le ministre, ma question a été rédigée il y a quelques semaines et, entre-temps, l'actualité fait que le Sommet européen dont il est fait mention est en cours. Je comprendrais que vous ayez un devoir de réserve à observer. Je vous serais néanmoins reconnaissante de me donner quelques informations.
L'idée centrale du plan "Connecting Europe", présenté par la Commission, était de créer un système d'euro-obligations ciblé sur des projets d'infrastructure. La Banque européenne d'investissement (BEI) serait étroitement associée à ce projet.
Monsieur le ministre, quels seraient les détails de la mise en œuvre de ces project bonds? À partir de quand et selon quelles modalités entreraient-ils en vigueur?
Quel contrôle serait-il exercé par l'Union et les États membres sur le type de travaux à financer? Puisqu'on parle de project bonds et non d'eurobonds, pouvez-vous me dire où en est le projet des eurobonds? La mise en place des project bonds pourra-t-elle se faire en parallèle de celle des eurobonds?
07.02 Olivier Chastel, ministre: Monsieur le président, cette question se trouve en plein dans l'actualité. Ce matin, nous avons eu une réunion du gouvernement restreint pour préparer la continuité du Conseil européen qui a lieu ce soir.
Bien évidemment, la Belgique a soutenu un certain nombre d'amendements au texte du Conseil européen de dimanche qui visaient, d'une part, les eurobonds et, d'autre part, les project bonds qui, il est vrai, n'ont rien à voir les uns avec les autres. En effet, les project bonds visent à attirer des investissements privés afin de financer des projets dans le domaine des infrastructures et, plus spécifiquement, l'initiative "Connecting Europe". D'après les explications fournies récemment par la Commission, les project bonds, sorte d'emprunts obligataires, sont liés à des projets spécifiques et doivent permettre le partage des risques entre différents intervenants. L'intérêt de cette initiative est évidemment l'effet de levier qu'elle doit provoquer.
S'agissant des modalités de mise en œuvre, la Commission européenne vient de publier deux communications sur le sujet: l'une reprend les règles communes applicables aux instruments financiers, l'autre fixe le cadre réglementaire spécifique aux project bonds. La Commission propose d'ailleurs une phase pilote d'ici fin 2013 durant laquelle elle travaillera de concert avec la Banque européenne d'investissement, puisque cette dernière pilotera le projet en apportant son expertise, tant sur la nature des projets à financer que sur la viabilité financière de ces projets. Une fois la phase pilote terminée, la Commission fera une évaluation de la mise en place des project bonds et de la viabilité de l'initiative. Suivra ensuite la phase opérationnelle à partir de 2014.
Pour le détail du contrôle de l'Union, je ne peux évidemment que vous renvoyer à ces deux communications. Celles-ci seront d'ailleurs suivies de propositions législatives concrètes. Les institutions européennes devront encore analyser dans le détail les modalités concrètes et la faisabilité de l'initiative project bonds. La Belgique estime que cette initiative est porteuse de croissance, de création d'emplois et d'innovation. Elle suivra donc de près ce dossier afin de s'assurer que ces instruments remplissent les objectifs qui leur sont assignés.
À titre personnel, je dois vous dire que les project bonds constituent un sujet qui me plaît beaucoup. Toutefois, j'ai le sentiment qu'ils ne plaisent pas à beaucoup de pays en Europe car les amendements belges introduits ce week-end n'ont pas été retenus dans les considérations des conclusions finales du Sommet de dimanche au volet Renforcement de l'intégration européenne économique. Autrement dit, une majorité d'États ne souhaitent pas prendre en considération les project bonds de la Commission dans leurs conclusions. C'est éclairant sur ce qu'il en adviendra dans le futur.
Les project bonds ne sont évidemment pas liés aux eurobonds, malgré une appellation similaire. En effet, si les uns visent à financer des projets spécifiques, les autres sont une mutualisation de l'émission d'obligations au niveau de la zone euro. Leur mise en place peut être parallèle, c'est possible mais en tout cas pas nécessaire, les uns n'étant pas liés aux autres.
S'agissant des eurobonds, le projet en est encore à ses balbutiements, puisque ce projet se heurte aux réticences de plusieurs États membres, qui ont plus facile que d'autres à financer leur dette et qui n'ont pas envie de mutualiser la leur avec celle des États membres qui ont des difficultés à la financer.
La Commission devrait toutefois publier cet automne une série d'options visant à mutualiser les emprunts obligataires éventuellement sous une autre dénomination: les stability bonds. C'est la nouveauté de la semaine, qui vient s'ajouter aux projets précédents.
Voilà pour les questions que vous me posiez, avec en filigrane une difficulté de s'entendre sur l'un comme sur l'autre au niveau du Conseil européen.
07.03 Christiane Vienne (PS): Merci, monsieur le ministre. Ce sont des dossiers sur lesquels nous aurons l'occasion de revenir. La semaine dernière, j'ai assisté, avec notre collègue M. De Croo, au séminaire que la Commission organisait sur le financement propre de l'Union. La question des eurobonds est revenue et ceux-ci ont été défendus par M. Verhofstadt lui-même. Vous apprécierez la référence!
Het incident is gesloten.
08 Question de Mme Christiane Vienne au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes, sur "l'étude d'image de la CTB" (n° 6774)
08 Vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken, over "de imago-enquête van BTC" (nr. 6774)
08.01 Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, voici une question relativement simple. Je viens en effet de recevoir sur mon gsm l'enquête de la CTB. Cette enquête va durer une semaine. Dans le contexte actuel, je m'interroge sur l'opportunité de ce type d'enquête. A-t-elle vraiment un sens aujourd'hui, ici et maintenant?
Tout d'abord, si l'on veut réaliser une enquête de satisfaction sérieuse, pourquoi le faire via internet et dans un délai aussi court? Qui cette enquête cible-t-elle? J'ai vu que j'en faisais partie puisque je l'ai reçue. Mais s'agit-il d'échantillons représentatifs? Et dans l'affirmative, représentatifs de quoi? Quel est le coût de cette étude? Quand ses conclusions sont-elles attendues?
08.02 Olivier Chastel, ministre: Dois-je vous rappeler, madame Vienne, l'indépendance certaine qu'a la CTB dans un certain nombre de ses domaines d'action. Il s'agit en l'occurrence ici d'une initiative de la CTB, que je n'ai pas manqué d'interroger suite à votre question. Je vous livre les réponses qu'elle m'a procurées.
La CTB en tant agence belge de développement véhicule une certaine image auprès de ses parties prenantes. Cette image peut influencer la perception de la Coopération belge, de la politique extérieure belge ou plus globalement encore de l'image de la Belgique dans ces pays partenaires.
La CTB pense donc qu'il est indispensable, à un moment donné, de faire le point sur la façon dont l'agence est perçue de manière à mieux répondre aux aspirations et aux besoins de communication de toutes les parties prenantes. Il s'agit de la deuxième étude de ce type, la première ayant été réalisée en 2008.
Internet permet de toucher un certain nombre de parties prenantes, de garantir l'anonymat des réponses et de faciliter le processus de réponses à une meilleure convenance et au plus vite si possible et enfin permet une analyse globalement rapide. Avec des enquêtes internet, l'usage est de fixer un délai de réponse court car les messages électroniques appellent une réponse souvent immédiate ou du moins plus rapide.
Très peu de gens reviennent sur une enquête qu'ils ont reçue depuis plus d'un mois, en tous cas par le biais d'internet.
L'enquête s'inscrit dans une étude plus large qui comprend également un certain nombre d'entretiens face à face en Belgique et dans deux pays partenaires: le Rwanda et le Maroc et un benchmarking avec 10 agences internationales.
Elle a pour but d'aligner le positionnement de la CTB sur les bonnes pratiques internationales du secteur ainsi que sur les préférences de ses parties prenantes et ceci afin d'augmenter leur satisfaction.
Les personnes ciblées sont à la fois internes - personnel de la CTB en Belgique et dans les pays partenaires - et externes: les parties prenantes de la CTB au sens large dans les pays partenaires, les décideurs, membres de commissions mixtes et structures mixtes de concertation locale, partenaires techniques et financiers, membres de la société civile, journalistes.
En Belgique, il s'agit des députés fédéraux et des entités fédérées, le monde politique plus largement, la DGD, les administrations fédérales et régionales concernées, les autres donateurs, le secteur de la coopération, les médias et les 16 000 personnes abonnées à la newsletter de l'Agence.
Vous n'êtes, pour votre part, pas abonné à la newsletter de l'agence, si je comprends bien monsieur le président.
Le budget alloué à cette étude est de 35 510 euros hors TVA. Les résultats sont attendus pour la semaine du 5 décembre. Je ne doute pas que nous reviendrons sur le sujet.
08.03 Christiane Vienne (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. On peut se poser la question de la pertinence d'une telle enquête, alors que la presse évoque des dépenses un peu partout.
08.04 Olivier Chastel, ministre: Monsieur le président, je rappelle que la CTB jouit d'une totale indépendance. Il est vraisemblable que la décision de cette enquête ait été prise par son conseil d'administration. J'ose l'imaginer. Nous y avons tous des représentants susceptibles de juger du cheminement intellectuel qui a présidé à la démarche.
Le président: Allez, nous sommes tous mouillés dans cette affaire! Ce n'est d'ailleurs pas le seul endroit.
Merci, madame Vienne, de veiller au gaspillage!
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 15.20 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.20 uur.