Commission
des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Zaken |
du Mardi 18 octobre 2011 Après-midi ______ |
van Dinsdag 18 oktober 2011 Namiddag ______ |
Le développement des questions et interpellations commence à 14.52 heures. La réunion est présidée par M. Yvan Mayeur.
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 14.52 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Yvan Mayeur.
Le président: Chers collègues, je vous prie d'excuser mon retard.
01 Vraag van mevrouw Daphné Dumery aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de invoering van de Blue Card" (nr. 5887)
01 Question de Mme Daphné Dumery à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'introduction de la Carte bleue" (n° 5887)
01.01 Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik kom terug op een richtlijn die tegen 19 juni 2011 omgezet diende te zijn en die nog niet omgezet is. Het gaat over de Blue Card-richtlijn, waarmee men een belangrijk facet van arbeidsmigratie omzet en vereenvoudigt.
Ik heb daarover de volgende vragen.
Hoe ver staat u met de omzetting van de richtlijn 2009/50/EG? Wie zal beslissen over de aanvraagprocedures? Welke instantie zal de vergunning toekennen? Hoe verloopt de communicatie tussen de diverse verantwoordelijke instanties?
01.02 Minister Joëlle Milquet: Zoals u misschien weet, heeft de Ministerraad van 14 juli 2011 de teksten goedgekeurd die tot doel hebben de richtlijn 2009/50/EG in Belgisch recht om te zetten. Het gaat om een wetsontwerp tot wijziging van de Vreemdelingenwet van 15 december 1980, door een nieuw hoofdstuk aangaande hooggekwalificeerde werknemers in te voegen, en om een ontwerp van KB tot wijziging van het KB van 8 oktober 1981 met betrekking tot het verblijf.
Dezelfde Ministerraad heeft twee ontwerpen van koninklijk besluit goedgekeurd, waarvan het eerste tot doel heeft het KB van 9 juni 1999 te wijzigen, door een voorlopige arbeidsvergunning toe te kennen in het kader van de Europese blauwe kaart. Het tweede heeft betrekking op de voorwaarden inzake de indiening en de uitreiking van de Europese blauwe kaart.
De op de Ministerraad van 14 juli 2011 goedgekeurde teksten werden voor advies naar de Raad van State gestuurd. Ik wacht op dit ogenblik op de adviezen van de Raad van State. Ik kan u de twee teksten van de koninklijke besluiten bezorgen. Misschien zal ik nog kleine wijzigingen aanbrengen, op basis van de opmerkingen van de Raad van State.
01.03 Daphné Dumery (N-VA): Mevrouw de minister, het verheugt mij dat er toch al werk is gemaakt van de omzetting van de richtlijn. Het is natuurlijk jammer dat de teksten pas op het einde van de tweejarige periode klaar zijn en voor advies bij de Raad van State liggen. U weet ook dat arbeidsmigratie een heel belangrijk migratiekanaal is voor ons land, zeker voor de regio’s. De jongste jaren werd veel te veel ingezet op het passieve migratiekanaal, met gezinshereniging en asielzoekers.
Als wij de cijfers van nieuwkomers in ons land bekijken, dan blijkt dat het actieve kanaal arbeidsmigratie veel meer gefaciliteerd moet worden. Het is dan ook bijzonder jammer om te zien dat nu nog altijd op een advies van de Raad van State moet worden gewacht. Ik kan alleen maar aandringen op een zo snel mogelijke omzetting van de richtlijn en op het prioritair inzetten op arbeidsmigratie. Ik hoop dat de regering die raad ter harte zal nemen.
Het incident is gesloten.
- M. Franco Seminara à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les conditions de travail au sein de la compagnie aérienne Ryanair" (n° 5935)
- M. David Clarinval à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la réglementation applicable à la compagnie aérienne Ryanair" (n° 6416)
- de heer Franco Seminara aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de arbeidsvoorwaarden bij de luchtvaartmaatschappij Ryanair" (nr. 5935)
- de heer David Clarinval aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de regelgeving die van toepassing is op de luchtvaartmaatschappij Ryanair" (nr. 6416)
02.01 Franco Seminara (PS): Monsieur le président, madame la ministre, j'ai déjà eu l'occasion de vous interpeller sur les conditions de travail imposées aux hôtesses et stewards de Ryanair basés à l'aéroport de Charleroi, notamment pour souligner l'imposition douteuse de tests capillaires faite aux employés.
Aujourd'hui, la tension reste vive entre syndicats et direction concernant les conditions de travail infligées au personnel. Parmi celles-ci, la Centrale nationale des employés (CNE) dénonce le coût de l'uniforme déduit du salaire à raison de 30 euros par mois pendant douze mois, les mutations – même temporaires – sans compensations, l'interdiction de s'éloigner de plus d'une heure de l'aéroport, les préavis de licenciement très courts ou encore la facturation de frais administratifs en cas de démission.
Pour le syndicat, le salaire des employés est également "trop bas" puisque, selon lui, en suivant l'application des règles belges, "le salaire net mensuel moyen de l'employé serait de 700 euros par mois. Le temps passé au sol – préparation du vol, temps d'attente, nettoyage de l'avion entre deux vols, etc. – ne serait ainsi pas rémunéré.
Au regard du droit belge, certaines dispositions prévues par les contrats de travail des pilotes ou des hôtesses seraient donc illégales, selon la CNE.
S'il ne nous appartient pas de nous exprimer sur les recours en justice introduits par le syndicat à l'encontre de Ryanair, les tensions permanentes au sein de la compagnie aérienne irlandaise révèlent un malaise qu'il convient de prendre en considération.
Aussi, madame la ministre, pourriez-vous me dire si vous avez entrepris une médiation pour rendre compte de la situation? Si oui, de quels éléments d'informations disposez-vous?
Au regard de la législation du travail en Belgique, estimez-vous que les observations formulées par le syndicat sur les conditions de travail chez Ryanair sont pertinentes?
02.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur Seminara, je vous remercie pour votre question.
Comme je vous l'ai déjà fait savoir, la spécificité de la situation chez Ryanair résulte du fait que les contrats relèvent du droit irlandais, ce qui implique l'application, pour ces contrats, de la loi irlandaise. Même s'il est belge, comme il est question d'un personnel d'aviation qui n'est pas basé en Belgique, la loi applicable est irlandaise, sauf si, in fine, le juge démontre le contraire et exception faite des lois d'application impérative lorsqu'il est question de faits qui se déroulent sur le sol belge. Cette loi n'offre évidemment pas les mêmes garanties, ni le même système de sécurité et de concertation sociales. Il en va de même pour les règles en matière de droit du travail.
Il est clair que si on analyse les conditions imposées, plusieurs d'entre elles ne sont pas en phase ou en conformité avec la loi belge de 1978 relative au contrat de travail. Mais, hélas, cette loi n'est pas d'application dans ce cas, sauf s'il s'agit de mesures impératives liées à la sécurité du travailleur, si ce dernier se trouve sur le sol belge ou s'il est question de viol du droit à la vie privée.
La CNE a introduit un recours. Il faut attendre la décision de la cour à ce propos. En vertu de la séparation des pouvoirs, je ne peux que patienter.
La loi applicable est, dans ce cas, la loi irlandaise, sauf à démontrer le contraire, ce qui n'est pas facile à faire. Au regard de la loi irlandaise, les choses sont a priori compatibles. Au regard de la loi belge, non. Mais la loi belge ne s'applique pas ici, sauf dans quelques rares exceptions. Cela n'empêche pas le SPF Emploi de procéder à des inspections.
02.03 Franco Seminara (PS): Madame la ministre, je voudrais souligner le climat dans lequel travaillent les hommes et les femmes de cette compagnie, qui n'est pas très positif. On a l'impression qu'il s'agit d'une histoire sans fin. Il serait opportun de prendre en considération les remarques qui ont été formulées. Elles me semblent légitimes.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Rita De Bont aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het misbruik van ecocheques" (nr. 5972)
03 Question de Mme Rita De Bont à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les abus en matière d'écochèques" (n° 5972)
03.01 Rita De Bont (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het systeem van ecocheques staat regelmatig ter discussie en zou ook opnieuw worden geëvalueerd.
Unizo, de Unie van Zelfstandige Ondernemers, is er een koele minnaar van omwille van het feit dat de hoge loonkosten in België worden beperkt door gebruik te maken van de ecocheques. De ecocheques worden ook nog als te duur voor de werkgevers bevonden, terwijl de marges voor de handelaars vaak teniet worden gedaan door de te hoge administratieve kosten.
Bovendien wordt het systeem regelmatig misbruikt door sommige handelaars die de ecocheques aanvaarden voor producten die geen enkele positieve invloed op het milieu hebben. Zo kondigde Macro in een gerichte promocampagne aan voortaan ecocheques te aanvaarden voor eender welk product. Hierdoor zouden zij kunnen worden geschrapt uit het systeem waardoor zij geen ecocheques meer zouden kunnen inruilen.
Hoe reageerde de Nationale Arbeidsraad op het voornemen dat Macro in zijn promocampagne bekendmaakte? Is het aangewezen om het systeem van ecocheques in stand te houden? Zijn er geen andere mogelijkheden om de nettovergoeding van de werknemers op te trekken, zonder dat de brutoloonkosten voor de werkgever verder toenemen? Die hoge brutoloonkosten vormen voor de werkgevers een enorm probleem voor de concurrentie.
03.02 Minister Joëlle Milquet: Uw vraag is het gevolg van een promotiecampagne van de warenhuisketen Makro waarbij men aangaf de ecocheque te zullen aanvaarden voor alle producten. Uiteraard gaat dit voornemen in tegen cao 98 en cao 98bis, die u op de website van de NAR kunt raadplegen.
Wat uw eerste vraag betreft, heb ik de NAR geraadpleegd. Men deelde mij mee dat er op 20 december 2010 een eerste evaluatieadvies over cao 98 verstrekt is. U kunt dit advies op de site van de NAR terugvinden. Op basis van dit advies werd aan de sector gevraagd om een systeem van zelfregulering op te zetten met de klemtoon op een informatiecampagne over de lijst van producten, een controlesysteem uit te voeren door een onafhankelijk onderzoeksbureau waarbij handelaars onaangekondigd en incognito bezocht worden en een sanctioneringmechanisme bij overtredingen. De sector van de uitgiftebureaus heeft dit aanvaard en een voorstel uitgewerkt.
Er werden twee reeksen controles gehouden, een in april en mei 2011 en een andere in de zomer van 2011. Handelaren die in de eerste reeks in overtreding werden bevonden werden in de tweede reeks opnieuw bezocht. De resultaten werden op 19 september in de NAR besproken. Het systeem van de ecocheques werd net als andere systemen opgezet om de spanning tussen de bruto- en nettolonen voor de Belgische werkgevers op een aanvaardbaar niveau te houden.
Uw drie volgende vragen behelzen dan ook een problematiek die veel verder reikt dan enkel de ecocheques. Een regering in lopende zaken kan daarenboven natuurlijk onmogelijk wijzigingen aanbrengen in het stelsel van de verloning van arbeiders en bedienden. Iedereen – de regering, de sociale partners, de vakbonden en de werkgevers – is het er echter over eens dat de problematiek van de loonkost een van de grote discussies binnen de volgende regering zal worden. Dat zal deze week of volgende week gebeuren.
Natuurlijk zullen we een discussie over het al dan niet verlengen van dat systeem voeren voor het volgende IPA. We kunnen ook speciale inspecties doen om de naleving van de cao en het KB te controleren. Dat is dus een systeem dat aan bod kan komen bij de onderhandelingen over de volgende regering.
03.03 Rita De Bont (VB): Mevrouw de minister, ik neem aan dat het aan de volgende regering is om een andere oplossing te zoeken om die spanning tussen netto- en brutoloon te verminderen. En dan ook eventueel te onderzoeken of het systeem van die ecocheques nog noodzakelijk is of daarvoor nog in aanmerking komt, omdat er toch meerdere problemen zijn.
Het was me niet duidelijk uit uw antwoord of Makro nu eigenlijk kan doorgaan en of zij hun belofte kunnen waar maken. Want dat is toch iets dat in de vorige regering werd afgesproken, namelijk dat dit systeem alleen maar kan gebruikt worden voor producten die ergens het milieu ten goede komen. Ik heb uit uw antwoord niet begrepen of men nu heeft laten weten dat zij daar nu niet mee kunnen doorgaan of dat zij daarvoor gesanctioneerd zouden worden. U verwijst naar een autocontrolesysteem, maar als men duidelijk publiceert dat zij die cheques voor alles gebruiken of willen ontvangen, dan is die controle niet nodig. Dan weet u dat zij een overtreding begaan.
03.04 Minister Joëlle Milquet: Ten eerste, het was een echte overtreding van de twee huidige cao’s. Ten tweede, we kunnen ook sociale onderzoeken organiseren, dat kan. Dat is belangrijk. Ten derde, we hebben nu een systeem van zelfregulering. Dat is niet genoeg, denk ik. Sociale inspecties zijn dus ook noodzakelijk.
03.05 Rita De Bont (VB): U stelt dus vast dat er een overtreding was?
03.06 Minister Joëlle Milquet: Dat is duidelijk in overtreding met de bepaling van de cao. Dat was mijn eerste opmerking. Daarna hebben ze over een systeem van zelfregulering beslist. Tot nu toe zijn er geen echte bezwaren binnen de sociale partners, maar dat is niet het geval voor de federale staat en dus hebben we nog de mogelijkheid om een sociale inspectie te organiseren.
03.07 Rita De Bont (VB): Oké, ze zullen er dan waarschijnlijk zelf van afzien om hun beloftes waar te maken.
Dank u.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Reinilde Van Moer aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de rechtspersoonlijkheid van het Instituut voor Gelijkheid van Mannen en Vrouwen" (nr. 5994)
04 Question de Mme Reinilde Van Moer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la personnalité juridique de l'Institut pour l'Égalité des Femmes et des Hommes" (n° 5994)
04.01 Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de minister, het Instituut voor Gelijkheid van Mannen en Vrouwen is een onafhankelijke openbare instelling ter bevordering van de gelijkheid van kansen en bestrijding van discriminatie. Op zijn webstek lezen we dat het instituut de opdracht heeft om binnen de perken van zijn doel hulp te verlenen aan iedereen die om raad vraagt in verband met de omvang van zijn of haar rechten en plichten. Die hulp laat de betrokkene toe om inlichtingen en raadgevingen te verkrijgen over de middelen die hij of zij kan aanwenden om zijn of haar rechten te doen gelden.
Het instituut kan in rechte optreden in de rechtsgeschillen waartoe de toepassing van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen mannen en vrouwen aanleiding kan geven, alsook hoofdstuk 5bis van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werken en van de strafwetten en andere wetten die specifiek tot doel hebben de gelijkheid van vrouwen en mannen te waarborgen.
Ik kom tot de essentie van mijn vraag. Binnen de sector van vzw’s en verenigingen die zich toeleggen op de strijd tegen vrouwelijke genitale verminking is het echter onduidelijk of het instituut van rechtswege gemachtigd is om klacht in te dienen tegen dergelijke verminking en die aldus te interpreteren valt onder eergerelateerd geweld.
Heeft het instituut de bevoegdheid om klacht in te dienen vanwege genitale verminking? Zo nee, wordt hier dan eventueel werk van gemaakt? Zo ja, zijn er al klachten ingediend op deze grond?
04.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, tot op heden heb ik geen enkele klacht ontvangen. Het instituut is wel bevoegd om een klacht van genitale verminking in te dienen, maar wij hebben niet de kans gehad om dat te doen omdat geen officiële klachten werden ontvangen.
Wij organiseren natuurlijk veel initiatieven en wij steunen de verschillende vzw’s die met deze problematiek bezig zijn. Wij hebben tot op heden echter geen enkele klacht ontvangen. Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding heeft gezegd dat het instituut wel bevoegd is.
04.03 Reinilde Van Moer (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik ben heel blij dat te horen, want enkele vzw’s die met deze problematiek bezig zijn wisten niet goed of zij eventueel ook bij dit instituut terecht konden.
Ik zal de boodschap zeker overbrengen dat zij die klachten wel mogen doorgeven. Dan zullen zij misschien wel een aantal klachten ontvangen.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Ann Vanheste aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de ecocheques" (nr. 6023)
05 Question de Mme Ann Vanheste à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les écochèques" (n° 6023)
05.01 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het interprofessioneel akkoord 2009-2010 voerde in 2009 het systeem van ecocheques in, waarmee werknemers ecologisch verantwoorde producten en diensten kunnen kopen.
Deze cheques brengen echter grote kosten met zich mee voor een zelfstandige. Er wordt eerst en vooral al 5 % kosten afgehouden van een ecocheque. Bovendien is het vrijwel verplicht deze cheques aangetekend te verzenden zodat ze veilig op hun bestemming geraken. Een aangetekende zending kost al snel op 5,41 euro.
Het gevolg is dat de handelaars vaak wachten om hun ecocheques op te sturen, om bijvoorbeeld niet elke week vijf cheques te moeten versturen. Daardoor moeten zij uiteraard weer langer wachten op hun centen. Na het opsturen duurt het minstens nog drie weken alvorens zij het geld op hun rekening zien verschijnen.
Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen. Is er echt geen manier om de kosten van een ecocheque voor een handelaar te verminderen? Veel zelfstandigen die de cheques aanvaarden, doen hierover hun beklag.
Kan de wachttijd van de uitbetaling worden ingekort?
05.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Vanheste, wat betreft de kostprijs, stellen de leden van de NAR in hun recentste advies uitdrukkelijk dat de kosten redelijk moeten zijn en op een evenwichtige manier moeten verdeeld zijn tussen de handelaars en de werkgevers.
Op 12 september 2011 heb ik aan de overkoepeling van uitgevers VIA – Vouchers Issuers Association – gevraagd om elementen van antwoord op uw vragen te leveren. Op 6 oktober heb ik de verschillende elementen gekregen.
De bestaande voorwaarden zijn vergelijkbaar met deze van andere landen voor dit type dienstverlening. De maximumbijdrage voor de werkgevers werd vastgelegd op 5 %. De meesten betalen echter minder dan 3 %.
Bovendien speelt de vrije concurrentie op alle niveaus, zowel bij de uitgever, de werkgevers als de winkeliers die de cheques accepteren. De cheque zorgt ontegensprekelijk voor een verhoging van het zakencijfer en dit veeleer door aanmoediging dan door een ecologische belasting.
Het is moeilijk om de wachttijd voor uitbetaling in te korten. De terugbetalingstermijn wordt bepaald door administratieve verplichtingen en door de noodzakelijke onvermijdbare controles. Deze controles zijn uitermate belangrijk, zowel voor de opvolging als voor een correcte doorstorting van de betalingen aan de handelaars.
Eventuele problemen met betrekking tot de kostprijs van de ecocheques voor de handelaars, de controleproblematiek en de wachttijd van de uitbetaling door de uitgiftebedrijven, vereist veeleer een regelgevend initiatief van de minister van Economie. Dat is nog mogelijk. Tot op heden is er niets geregeld, maar dit kan een nieuw initiatief worden van de nieuwe regering.
Deze materie valt nog onder de bevoegdheid van minister Van Quickenborne.
05.03 Ann Vanheste (sp.a): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Hoorde ik u zeggen dat de meeste zelfstandigen 3 % commissie betalen in plaats van 5 %? Wordt dat volgens de grootte van de bedrijven bepaald?
05.04 Minister Joëlle Milquet: Dat is de algemene trend. Ik ken de details niet, maar in België betaalt men in het algemeen rond de 3 %. Ik beschik evenwel niet over gedetailleerde cijfers met betrekking tot kleine of grote winkels.
05.05 Ann Vanheste (sp.a): Staat dat in de contracten vermeld? Voor de meeste zelfstandigen die ik ken is het 5 %. Misschien zijn zij niet de op de hoogte van de mogelijkheden om tot 3 % te geraken.
05.06 Minister Joëlle Milquet: Dat hangt af van contract tot contract en van de commerciële initiatieven van sommigen.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de sterke toename van het aantal mannelijke PWA'ers in 2010" (nr. 6046)
06 Question de Mme Meryame Kitir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la forte augmentation du nombre de travailleurs ALE masculins en 2010" (n° 6046)
06.01 Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, op de website van de FOD WASO las ik dat er in 2010 een spectaculaire toename was van het aantal mannelijke PWA-werknemers, in tegenstelling tot de vrouwen waar zich sinds de invoering van het dienstenchequestelsel een daling voordoet. We zijn van 33 640, zoveel waren het er in 2003, gedaald naar 14 191 in 2009, tot 6 192 in 2010. We zien dat dat bij de mannelijke dienstverleners redelijk stabiel is gebleven tot en met 2009, want daar waren er nog 6 364, maar dat er in 2010 een quasi verdubbeling was naar 12 572 eenheden.
Mijn vragen zijn dan ook, mevrouw de minister, hebt u een verklaring voor die opmerkelijke toename? Zal deze tendens zich verderzetten in 2011, en welke toekomst ziet u, mevrouw de minister, voor de PWA’ers?
06.02 Minister Joëlle Milquet: U vindt in mijn bladzijde de statistieken van de maatregelen, bestemd voor de doelgroepen voor wat betreft het aantal personen met een PWA arbeidsovereenkomst, onderverdeeld per geslacht en per regio voor de periode tot 2010. Deze statistiek werd gepubliceerd op de website van de FOD.
Deze statistiek toont aan dat het aantal vrouwen werkzaam in PWA vermindert, maar niet in die mate zoals u het voorstelt. In 2009 waren er 14 000, maar in 2010 waren er nog 12 000 vrouwen met een PWA-contract. Dat is ook na de overgang van de vrouwen minder dan 50 na de dienstencheque.
Wat de mannelijke werknemers betreft, blijkt hun aantal niet verdubbeld te zijn in 2010. Men constateert zelfs een vermindering met 265 eenheden, want het aantal daalt van 6 300 in 2009, naar 6 099 in 2010.
Zoals u weet, hebben we nu een akkoord, een institutioneel akkoord over de overheveling van bevoegdheden wat de PWA betreft, en het akkoord inzake de staatshervorming, gesloten tussen de acht onderhandelende partijen, voorziet in een regionalisering van de PWA. Het komt de Gewesten toe te beslissen of ze het stelsel al dan niet behouden en dit voor de langdurige en verst verwijderde werklozen.
Dus ik heb hier de cijfers; mannen en vrouwen in het land.
06.03 Meryame Kitir (sp.a): Bedankt mevrouw de minister voor de verduidelijking van de cijfers, want het leek me al vreemd dat men in een keer naar een verdubbeling ging van de mannelijke PWA’ers terwijl er eigenlijk geen vermeerdering was van het werk. Dank u voor de verduidelijking.
L'incident est clos.
- de heer Hans Bonte aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het KB ter afroming van de reserves van de PWA's" (nr. 6054)
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de afroming van de PWA's" (nr. 6187)
- M. Hans Bonte à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'arrêté royal relatif aux prélèvements sur les réserves des ALE" (n° 6054)
- M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les prélèvements sur les ALE" (n° 6187)
07.01 Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, hier zijn wij weer, aflevering zoveel van de procedure tot het weghalen van de reservemiddelen bij de PWA’s.
Mevrouw de minister, u kent ten gronde ons standpunt daarover, maar ik wil daarbij vandaag blijven stilstaan, alhoewel ik betreur dat ook op die manier lokale middelen verhuizen naar de federale overheid. Het gaat dan om lokale middelen die volgens mij veel beter en efficiënter zouden kunnen worden ingezet om ook lokale besturen aan te moedigen initiatieven te nemen om uitsluiting en werkloosheid tegen te gaan. Dat is echter een debat dat wij reeds gehad hebben.
Mevrouw de minister, ik herinner mij zeer goed het standhouden tegen de kritiek in. De kritiek kwam van de oppositie, op bepaalde momenten ook van de meerderheid, zeker wanneer ze hier niet waren maar actief waren in hun thuisbasis, de kritiek kwam evenzeer vanuit de lokale besturen.
Niettegenstaande is zeer recent, een paar dagen geleden, het koninklijk besluit verschenen op basis waarvan de federale overheid de reservemiddelen wil afromen.
Mevrouw de minister, ik herinner mij ook uit het debat dat u zich steeds sterk gemaakt hebt voor de PWA’s die in moeilijkheden dreigen te komen ten gevolge van deze belastingaanslag en dat er een mogelijkheid bestond om die belastingaanslag te betwisten, om overleg te hebben, om een procedure te hebben. Er staat daarover ook het een en ander vermeld in het koninklijk besluit.
Mevrouw de minister, ik zou graag een precies antwoord krijgen op vier precieze vragen.
Ten eerste, hebt u er zicht op wanneer de PWA’s het aanslagbiljet in hun brievenbus zullen vinden? Ik heb begrepen dat de RVA of de RSZ dit zullen doen. Ik weet niet wie, maar het is een van de twee: de RSZ staat in voor de inning van de middelen heb ik gelezen in het koninklijk besluit, maar het zou ook de RVA kunnen zijn. In elk geval, de PWA’s zitten toch een beetje met een bang hart te wachten op het precieze bedrag dat op hun aanslagbiljet zal te vinden zijn. Wanneer zullen de PWA’s dat aanslagbiljet in hun brievenbus vinden?
Ten tweede, mevrouw de minister, in het raam van de transparantie van het bestuur, kunt u een overzicht geven hoeveel elke PWA zal moeten betalen? Ik kan mij niet inbeelden dat de RVA daarvan geen overzicht heeft. Bijgevolg vraag ik als parlementair om dat overzicht te kunnen ontvangen.
Een derde vraag is op welke manier de PWA’s die aanslag kunnen betwisten wanneer zij zouden merken dat zij daarmee in fundamentele problemen komen? Op welke manier zal er worden overlegd? Wat zijn ter zake de criteria? Welke oplossingen zijn er mogelijk?
Een vierde vraag is in welke mate de PWA’s, na belasting, beschikken over een sociale provisie. Het koninklijk besluit heeft in zijn ingewikkelde rekenformules een rekeningpost aangegeven waarop men verwacht dat de sociale provisies zouden worden gestort.
Mevrouw de minister, ik verneem van u dat heel wat PWA’s inderdaad financiële reserves hebben opgebouwd die niet als sociale provisie zijn geboekt, maar wel als zodanig zijn bedoeld. Welke norm moet worden gehanteerd voor de berekening van die sociale provisie? Ik heb de wetgeving daaromtrent er nog eens op nagezien. Er bestaat geen wettelijke verplichting voor vzw’s of vennootschappen inzake het definiëren van de sociale provisie en dus is de vraag welke normen de RSZ daaromtrent zal hanteren.
07.02 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag betreft hetzelfde koninklijk besluit inzake de afroming van de reserves van de PWA’s.
De voorbije maanden hebt u aangegeven dat de totale reserves van de PWA’s meer dan 100 miljoen zouden bedragen. U schatte dat zo in. Waar er eerst werd gedacht dat men 60 % zou afromen, heeft men het vandaag over een groter aandeel.
Mijn vragen zijn gelijklopend met de vragen van collega Bonte. Ten eerste, hoeveel PWA’s zullen er meer dan 60 % van hun reserves moeten betalen? Wat is het totaal geraamd bedrag dat men via dit koninklijk besluit zal afromen bij die PWA’s?
Mijnheer Bonte vraagt een volledig overzicht, dus ik vraag tegelijkertijd ook de aanduiding van welk soort PWA het geld uiteindelijk zal komen en vooral ook wat de timing zal zijn. Wanneer denkt u dat deze operatie afgerond zal zijn? Hoe zal dit verder worden afgewikkeld?
Ik had ook een vijfde vraag over de toekomst, maar ik veronderstel dat er gezien het communautair akkoord niet veel meer zal moeten worden overlegd over de toekomst op federaal niveau. Misschien is het toch wel nuttig om te weten hoe dit in de toekomst zal worden afgewikkeld als dit wordt overgeheveld naar de regio’s.
07.03 Minister Joëlle Milquet: Het Grondwettelijk Hof hanteert in zijn arrest van 12 mei 2011 de term ‘terugbetaling van een toelage’ en niet ‘belasting’. De Raad van State heeft in zijn advies geen opmerkingen geformuleerd op het ontwerp van koninklijk besluit houdende de organisatie van de afroming van de PWA-reserves.
De aangewende werkwijze om de afroming van de reserves te realiseren is erop gericht eventuele financiële problemen bij de PWA’s zoveel als mogelijk te voorkomen. Dat was mijn principe. Daarom werd een aantal extra beveiligingsmaatregelen gebaseerd op de bekende toestand op 31 december 2010.
Indien bepaalde PWA’s buiten hun wil op korte termijn toch een probleem zouden ondervinden, bijvoorbeeld door onvermijdbare uitgaven die na eind 2010 gedaan zijn, kunnen zij bij de RVA een gemotiveerd bezwaarschrift indienen. Dat is een belangrijke beschermingsmaatregel.
Het aanleggen van een provisie of een fonds voor het sociale passief is afhankelijk van de vooruitzichten of beslissingen van de vereniging op personeelsgebied en is als dusdanig een onderdeel van het algemene beheer van de vereniging. De omvang van de bedragen wordt, in het geval van een voorziening, bepaald door de risico’s en kosten die op de balansdatum waarschijnlijk of zeker zijn, maar zonder het bedrag exact te kennen. De voorzieningen moeten stelselmatig worden gevormd, volgens de noodzaak.
In geval een fonds wordt aangelegd voor het sociale passief, dan kan dat gebeuren op basis van meer algemeen omschreven redenen. Een simulatie met de door de Ministerraad goedgekeurde berekeningswijze levert voor alle PWA’s samen precies het vooropgestelde bedrag van 55,2 miljoen euro op. Dat komt overeen met net geen 60 % van de 95,8 miljoen euro reserves waarover de dienstenchequesafdeling eind 2008 beschikte.
Eind 2010 waren die reserves echter al opgelopen tot 111,8 miljoen euro. Ten opzichte van de toestand eind 2010 bedraagt de afroming dus globaal genomen maar 49 %. Er mag dan misschien sprake zijn van een groter aandeel, de cijfers bewijzen het tegendeel.
Uit de eerste voorlopige berekeningen van de RVA blijkt dat er 54 op 232 PWA’s met dienstenchequesactiviteiten zijn die een bedrag van meer dan 60 % van hun reserve van 2010 zullen moeten betalen.
De berekeningswijze voorziet erin dat PWA’s die een relatief groter deel van hun reserve in liquide middelen aanhouden relatief gezien iets meer moeten betalen, dit om toe te laten dat PWA’s met een kleinere betalingscapaciteit relatief gezien iets minder betalen, bijvoorbeeld PWA’s die hun reserves niet onmiddellijk kunnen vrijmaken wegens investeringen op lange termijn en PWA’s waarvan de reserve sinds 2008 is afgenomen ten gevolge van een negatieve rentabiliteit.
Behalve de reeds vermelde 55,2 miljoen euro uit de dienstenchequesactiviteit wordt het af te romen bedrag voor de traditionele activiteiten op 4 miljoen euro geraamd. Hiervan is 1,65 miljoen euro afkomstig uit de traditionele activiteiten van PWA’s die ook dienstenchequesactiviteiten hebben. De overige 2,25 miljoen euro is afkomstig van PWA’s met alleen maar traditionele activiteiten. In totaal bedraagt de afroming dus 59,2 miljoen euro.
Uit het voorgaande volgt dat 56,95 miljoen euro, dat is 55,2 miljoen euro plus 1,75 miljoen euro, afgeroomd wordt bij PWA’s die ook dienstenchequesactiviteiten hebben.
Het KB werd op 11 oktober 2011 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De RVA zal nu de verschuldigde bedragen berekenen. Nadien zullen de diensten van de RVA de vordering meedelen aan de betrokken PWA’s. Dat is een kwestie van weken.
07.04 Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord. U heeft zeer veel cijfers vermeld. Dat is ook logisch als men de vragen bekijkt. Het zou echter handig zijn, mochten wij uw antwoord ook schriftelijk kunnen krijgen.
Mevrouw de minister, ik heb toch twee punten van kritiek. Ten eerste, u heeft niet geantwoord op twee precieze vragen. Wanneer kan het aanslagbiljet worden verwacht? U zegt dat dit een kwestie van weken is. Is dat dan morgen, volgende maand, vóór nieuwjaar?
07.05 Minister Joëlle Milquet: (zonder micro)… eind oktober, maximaal begin november. Dit is nog een kwestie van twee of drie weken.
07.06 Hans Bonte (sp.a): Oké. Ook het overzicht van de bedragen die zullen worden gevraagd aan de PWA’s heeft u niet gegeven. Bestaat dit nog niet?
07.07 Minister Joëlle Milquet: Tot nu toe hebben wij geen echt definitieve bedragen, maar dit is bijna definitief. De RVA is nu nog bezig met enkele berekeningen, maar de bedragen zijn bijna definitief. Wij hebben een lijst met de verschillende bedragen.
07.08 Hans Bonte (sp.a): Oké, maar dan zou het misschien handig zijn om in het raam van de goede verhoudingen tussen regering en Parlement, deze documenten te ontvangen.
07.09 Minister Joëlle Milquet: Ja, natuurlijk.
07.10 Hans Bonte (sp.a): Tot slot, het valt mij op dat er, naar aanleiding van het advies van de Raad van State op het KB, steevast wordt gesproken over terugbetaling van toelagen of terugbetaling van subsidies terwijl ik geen enkel subsidiereglement ken op de PWA’s. Ik ken in elk geval geen enkel subsidiereglement dat enkel en alleen geldt voor PWA’s die met dienstencheques werken en dat verschillend zou zijn van andere vzw’s of organisaties die ook werken met dienstencheques. Ik denk dat dit juridisch rammelt, maar dat zal de toekomst wellicht uitwijzen.
07.11 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor de precieze gegevens die zij heeft geantwoord op mijn vragen. Ik zou er alleen willen op aandringen dat de individuele PWA’s zo snel mogelijk hun berekeningen krijgen. Wij zijn ondertussen al half oktober. Op die manier kunnen zij hiermee rekening houden bij het uitstippelen van de bestemming van andere middelen die zij nog hebben. Blijft natuurlijk de vraag naar de overheveling van PWA’s naar de regio’s. Ik neem aan dat het op federaal niveau zal stoppen na de afhandeling van deze operatie. We zullen dan wel merken wat de toekomst van de PWA’s zal brengen.
07.12 Minister Joëlle Milquet: De federale Staat zal nog een tijdje bevoegd zijn voor de PWA’s en dit tot de officiële overheveling van de bevoegdheden ter zake. De regering zal zich dus nog moeten inlaten met het functioneren van de PWA’s. Dit zal echter afhangen van een collectieve beslissing van de volgende regering. De overheveling zal misschien in 2013, maar meer waarschijnlijk in 2014, plaatsvinden. De werkelijke overheveling vergt enige tijd. Waarschijnlijk zal dit gebeuren in 2014 en misschien al in 2013. Het vergt enige tijd om de wetsontwerpen ter zake goed te laten keuren. Daarna is er een termijn van vier maanden om het personeel over te hevelen.
Wij zullen dus nog voor een bepaalde periode kunnen debatteren over de PWA’s.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het niet functioneren van de paritaire comités 100 en 200" (nr. 6047)
08 Question de Mme Meryame Kitir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le non-fonctionnement des commissions paritaires 100 et 200" (n° 6047)
08.01 Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, het niet functioneren van het overleg of zelfs de samenstelling van de delegatie daardoor wat het paritair comité 200 betreft, is een oud en blijvend zeer dat in het verleden al meermaals werd aangekaart in deze commissie. Dit heeft echter wel tot gevolg dat een niet onaanzienlijke groep werknemers verstoken blijft van minimale sociale voorwaarden die in andere paritaire comités wel werden verworven via het sectoroverleg, omdat de werkgeversvertegenwoordiging in de paritaire comités 100 en 200 resoluut weigert hierover te onderhandelen of zelfs maar samen te komen. Ik heb het dan over de indexeringen van de lonen, volwaardige sectoreigen minimumlonen of syndicale premies.
In het paritair comité 100 werden in 2010 2 zeer bescheiden cao’s afgesloten, die in de sector een nieuwe categorie hebben gecreëerd met als basis het ‘gewaarborgd minimum maandinkomen’. Voor een arbeider met 24 maanden anciënniteit bedraagt het minimum maandloon voortaan het bedrag van het gemiddeld minimum maandloon van 12 maanden anciënniteit plus 14 euro. Het gedeelte gewaarborgd minimum maandinkomen wordt geïndexeerd, het gedeelte van de 14 euro niet. Een verwaarloosbare kleine stap voorwaarts dus.
Tijdens de onderhandelingen van 2009 en 2010 hebben VBO en Unizo uitgesproken dat ze over een sectoraal minimumloon noch over een sectoraal indexsysteem willen onderhandelen. Er is geen enkel teken van bereidwilligheid vanwege VBO en Unizo om hier in het kader van de onderhandelingen 2011-2012 iets aan te wijzigen. Als ik goed ben ingelicht is het paritair comité 200 zelfs nog niet eens samengesteld.
Ik besef dat het zeer delicaat is en meestal ook niet wenselijk om van overheidswege tussen te komen in het sociaal overleg op het niveau van de paritaire comités of reglementair in te grijpen in materies die traditioneel zijn voor het sociaal overleg, maar zoals het nu gaat in deze twee paritaire comités kan het echt wel niet verder.
Mevrouw de minister, bent u op de hoogte van de problemen in deze paritaire comités? Overweegt u de voorzitters van de betrokken comités bij u te roepen ten einde te onderzoeken of er perspectief op beterschap is of, als dat niet zo blijkt te zijn, bijvoorbeeld een hertekening van de bevoegdheden van de paritaire comités te onderzoeken, waarbij de betrokken werknemers worden ondergebracht in het toepassingsgebied van een wel functionerend comité? Dank u alvast voor uw antwoord.
08.02 Minister Joëlle Milquet: Vergoeding voor verplaatsingskosten die voortvloeien uit een ongeval wordt geregeld bij artikel…
08.03 Nahima Lanjri (CD&V): Dat is de volgende vraag. Ik ben snel, maar zo snel ben ik ook weer niet.
08.04 Minister Joëlle Milquet:
Het spijt me. Ik had de verkeerde vraag.
Dit is de kwestie van de paritaire comités. Wat het aanvullend paritair comité voor de arbeiders, nummer 100, betreft, hebben de vakbonden nog maar op 13 september 2011 een eisenbundel neergelegd. In september is al een volgende vergadering gepland om de onderhandelingen aan te vatten. Het is dus nog veel te voorbarig om op uw vraag te antwoorden. Ik heb geen weet van problemen, wat ook door de voorzitter van het paritair comité wordt bevestigd.
Wat uw vraag over PC 200 betreft, het klopt dat dit paritair comité nog steeds niet is samengesteld. Zoals u wel weet, zijn zojuist het paritair comité voor de sociale organisaties, nummer 335, het paritair comité voor de vrije beroepen, nummer 336, en het paritair comité voor de non-profit sector, nummer 337, opgericht om bepaalde activiteiten uit PC 200 te halen en om de samenstelling ervan te vergemakkelijken.
De grote meerderheid van de ondernemingen die vandaag onder PC 200 ressorteren, vallen nog onder het functioneren van PC 2018 waar het sociaal overleg volop speelt. Wat de drie recent opgerichte paritaire comités betreft, werkt voorlopig enkel PC 336, maar ik kan u meedelen dat de samenstelling van PC 337 vergevorderd is, en dat ook in de samenstelling van PC 335 vooruitgang wordt geboekt. Dus dat is lovend.
08.05 Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, het is vreemd dat u zegt dat u geen weet heeft van deze problemen. De problemen binnen het paritair comité 100 en 200 zijn nochtans niet nieuw. Ik heb er u al meerdere keren over ondervraagd.
Ik blijf er toch bij en wil u met aandrang vragen deze onderhandelingen van zeer nabij op te volgen. Want ik kan er niet mee leven dat een groep werknemers nu het slachtoffer zal worden van het niet functioneren van een paritair comité, waar zij zelf niets aan kunnen doen. Ik vind het toch belangrijk dat we zorgen dat deze paritaire comités samengesteld worden en dat daar een overleg uit voortvloeit.
Mijnheer de voorzitter, ik zal onmiddellijk doorgaan met mijn volgende vraag want de minister was al zo snel om te antwoorden.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de verplaatsingsvergoeding voor slachtoffers van een arbeidsongeval" (nr. 6048)
09 Question de Mme Meryame Kitir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'indemnité de déplacement accordée aux victimes d'accidents du travail" (n° 6048)
09.01 Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, deze vraag gaat over de verplaatsingsvergoedingen voor slachtoffers van een arbeidsongeval. Voor verplaatsingen van minstens 5 kilometer in het raam van medische zorgen, ontvangen slachtoffers van een arbeidsongeval een forfaitaire kilometervergoeding van 0,24 euro per kilometer. Het bedrag daarvan werd al jaren niet meer aangepast. Ter vergelijking: bijvoorbeeld, voor de dienstverplaatsingen met eigen voertuig ontvangen ambtenaren vandaag 0,33 euro per kilometer, en dat bedrag wordt jaarlijks in juli aangepast aan de index.
Daar komt nog eens bij dat er geen vergoeding is voor parkeerkosten.
Mevrouw de minister, overweegt u om aan het beheerscomité van het fonds arbeidsongevallen een aanpassing van dat bedrag voor te leggen? Zo zou dat bedrag gekoppeld kunnen worden aan de vergoeding die ambtenaren ontvangen voor dienstverplaatsingen met hun eigen voertuig.
Overweegt u de invoering van een vergoeding voor de parkeerkosten?
09.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Kitir, de vergoeding voor de verplaatsingskosten die voortvloeien uit een ongeval, wordt geregeld door artikel 36 van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
Voor de verplaatsingen die met behulp van een personenvoertuig gebeuren, bepaalt het derde lid van het betrokken artikel het volgende. Gebeurt de verplaatsing met behulp van een ander vervoermiddel en bedraagt de af te leggen afstand ten minste 5 kilometer vanaf de woonplaats, dan worden de reiskosten vergoed tegen 0,24 euro per kilometer. Dat bedrag werd per koninklijk besluit van 22 januari 2002 bepaald op initiatief van de toenmalige minister van Sociale Zaken, met als doel het autoforfait dat 7 Belgische frank per kilometer bedroeg sinds 1982, op te trekken.
Op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet op arbeidsongevallen op 1 januari 1972 was de kilometervergoeding bepaald op 3,5 Belgische frank.
Deze verplaatsingskosten zijn dus niet gebonden aan een indexeringsmechanisme, dit in tegenstelling tot de reiskosten van de rijksambtenaren, waarvan het bedrag van kilometervergoeding jaarlijks op 1 juli wordt aangepast sinds het koninklijk besluit van 20 juli 2000. Sinds 1 juli 2011 bedraagt deze vergoeding 0,33 euro per kilometer.
Ik wil de aandacht vestigen op het feit dat inzake verplaatsingskosten de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen voor ongevallen op weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector expliciet verwijst naar de reglementering die door de wet van 10 april 1971 werd ingevoerd.
Dit betekent dat een wijziging van deze reglementering belangrijke budgettaire gevolgen zou hebben, omdat zowel de werknemers in de privésector als die in de openbare sector zouden getroffen worden.
Het is een interessant punt en een belangrijke vraag. Het is ook iets voor de discussie in het kader van de onderhandelingen over een volgende regering. Uw partij is nu vertegenwoordigd en betrokken bij deze onderhandelingen. Dat kan ook een punt zijn.
09.03 Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik kijk dan in blijde verwachting uit naar de nieuwe regering.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: De vragen nrs. 6080, 6081 en 6124 van mevrouw Miranda Van Eetvelde worden uitgesteld.
10 Question de M. Damien Thiéry à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'exclusion d'allocations de chômage pour des parents d'enfants handicapés" (n° 6140)
10 Vraag van de heer Damien Thiéry aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de uitsluiting van ouders van gehandicapte kinderen van het recht op werkloosheidsuitkeringen" (nr. 6140)
10.01 Damien Thiéry (MR): Madame la ministre, je me permets de vous interroger sur une problématique qui me paraît assez préoccupante.
Des parents francophones d'un enfant handicapé domiciliés en périphérie bruxelloise se sont vu retirer leurs allocations de chômage pour les raisons suivantes: d'un côté, ils ont dû refuser un emploi, n'ayant aucune structure d'accueil pour leur enfant handicapé et, de l'autre, ils ont accepté un emploi à temps partiel alors qu'ils sont demandeurs d'un emploi à temps plein, car la structure qui accueille leur enfant est située en dehors de Bruxelles et n'assure pas le transport, qui est dès lors fait par les parents.
L'ONEM les a exclus des allocations de chômage pour une période allant de quatre à cinquante-deux semaines maximum pour "refus d'un emploi pour circonstances indépendantes de leur volonté" (article 52bis de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant sur la réglementation du chômage).
Lors des auditions, l'ONEM a certes pris conscience du manque de structures d'accueil et de transports, mais a considéré néanmoins ces personnes comme chômeurs volontaires, les considérations d'ordre personnel ne pouvant en aucun cas justifier un abandon d'emploi.
Je comprends que la réglementation soit la même pour tous. Toutefois, ne doit-on pas se poser des questions dans ce genre de situation de handicap?
Les services de contrôle tiennent-ils compte de ces situations exceptionnelles? Cette problématique fait-elle l'objet d'une réflexion au sein de vos services aux fins, le cas échéant, d'assouplir la réglementation? Où en est le projet de congés parentaux étendus pour les parents d'enfants handicapés?
10.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, monsieur Thiéry, je n'ai pas su me renseigner sur ce cas particulier pour lequel des recours sont toujours possibles. Je suis un peu étonnée car l'ONEM n'a pas pour habitude de ne pas prendre en considération certains éléments dans le cadre d'une législation qui le permet.
Il est vrai que la réglementation du chômage prévoit normalement que des considérations d'ordre familial, notamment la charge d'enfants, sont sans incidence sur la notion d'acceptation d'un emploi convenable, sauf s'il s'agit d'un empêchement grave. Par notion d'empêchement grave, on entend plutôt un événement exceptionnel indépendant de la volonté du travailleur. Ce n'est évidemment pas le cas pour un enfant handicapé car il s'agit d'une situation plus structurelle.
La réglementation prévoit également q'un emploi peut perdre son caractère convenable lorsque le départ du lieu de résidence ou le retour doit s'effectuer dans des conditions ou à des heures qui mettent en danger la sécurité du travailleur ou qui entraînent des objections sérieuses sur le plan social. On peut dès lors considérer que le fait d'avoir un enfant handicapé combiné à certaines particularités liées à une situation professionnelle des parents peut déboucher sur une situation entraînant des objections sérieuses sur le plan social. L'ONEM l'a déjà fait et dit dans sa jurisprudence. Cette notion peut donc être évoquée. J'ignore si elle l'a été dans le cas d'espèce.
Par ailleurs, une autre disposition permet au chômeur qui connaît des problèmes de disponibilité en raison de sa situation familiale de demander une dispense par rapport aux contrôles en matière de disponibilité. Ceci est repris dans l'article 90 de l'arrêté royal relatif à l'organisation du chômage. S'il ne fait pas usage de cette possibilité, le chômeur est considéré comme devant être disponible. Par contre, s'il en fait usage, il peut avoir une dispense. Est-ce que cela a été fait ou dit? Je n'en sais rien.
Pour ce qui est du congé parental, la dernière législation votée le 20 mai 2011 fixe la limite d'âge pour bénéficier du congé parental à 21 ans pour les enfants atteints d'une incapacité physique ou mentale d'au moins 66 % ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins quatre points sont reconnus dans un pilier de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation. Le congé parental, qui est normalement applicable aux enfants jusque l'âge de 12 ans, l'est jusqu'à 21 ans pour un enfant handicapé. Le congé est actuellement de trois mois à temps plein mais peut être pris en part time et s'étaler dès lors sur une période plus longue. Il est sans préjudice des autres congés qui peuvent également être pris, notamment le crédit-temps.
10.03 Damien Thiéry (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. En ce qui concerne la possibilité de dispense, je me devrai de procéder personnellement aux vérifications nécessaires, afin de constater si elle a été ou non accordée. C'est, en tout cas, un des éléments que nous pourrons utiliser.
Vous avez également parlé d'événements graves. Un handicap en tant que tel ou un enfant handicapé peuvent-ils être considérés comme un événement grave? Manifestement, ce n'est pas le cas!
10.04 Joëlle Milquet, ministre: En ce qui concerne les objections sur le plan social en termes de déplacement, la jurisprudence de l'ONEM considère que le fait d'avoir un enfant handicapé ajouté à des particularités familiales pouvait aussi être intégré dans la notion d'"objection sérieuse" sur le plan social.
Si vous connaissez des personnes visées par ces mesures, vous pouvez les inviter à prendre contact avec nos services en vue de poser des questions précises par rapport à des cas. Elles seront ainsi clairement informées.
10.05 Damien Thiéry (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour votre proposition, car c'est exactement ce qui était envisagé; ce sera également plus facile.
En ce qui concerne la question relative aux congés parentaux, vous évoquez une limite d'âge de 21 ans pour le handicap et une période de trois mois. À terme, il conviendra de revoir ces dispositions. En effet, lorsqu'on est frappé de handicap grave, on l'est à vie. Je présenterai une proposition en la matière.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de mogelijke misbruiken van onze sociale wetgeving door arbeidsmigratie uit EU-landen" (nr. 6241)
11 Question de Mme Nahima Lanjri à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les abus éventuels de notre législation sociale dans le cadre de l'immigration de travailleurs en provenance des pays de l'UE" (n° 6241)
11.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, tijdens zijn mercuriale heeft de procureur-generaal van Antwerpen uitvoerig ingespeeld op de mogelijkheden die onze sociale wetgeving biedt tot misbruiken inzake arbeidsmigratie naar ons land. Hij zegt dat de toestand dermate alarmerend is dat ons socialezekerheidssysteem op termijn dreigt te worden ondergraven.
In de gemeenschappelijke commissie zijn wij reeds op zijn uitspraken ingegaan. Ik heb zelf in deze commissie al verschillende vragen gesteld over het creëren van nieuwe controlemogelijkheden. Zo is er de mogelijkheid het verblijfsrecht af te nemen, iets wat vooral tot de bevoegdheid van de heer Wathelet behoort. Het afnemen van het verblijfsrecht gebeurt bijvoorbeeld wanneer wordt vastgesteld dat EU-onderdanen die in het kader van het vrije verkeer van werknemers naar België komen niet aan de criteria voldoen. Het is echter duidelijk dat om misbruiken tegen te gaan er zich nog meer wijzigingen aan de sociale wetgeving opdringen.
Ik kom tot mijn vragen over uw bevoegdheden, mevrouw de minister.
Hoeveel controles worden er jaarlijks uitgevoerd naar misbruiken inzake de sociale wetgeving door vreemde arbeiders, zowel EU-onderdanen als niet-EU-onderdanen? Hoe gebeurt die controle?
Hoeveel sancties zijn er genomen naar aanleiding van zulke misbruiken? Wordt bij vaststelling van een misbruik automatisch contact opgenomen, bijvoorbeeld door de Sociale Inspectie, met DVZ, zodat DVZ het nodige kan doen om de verblijfsvergunning in te trekken van EU-onderdanen?
In Europa loopt een onderzoek naar de bescherming van werknemers inzake onderaannemingsprocessen. Is België daarbij betrokken?
Last but not least, wat is de stand van zaken omtrent de hoofdelijke aansprakelijkheid? Welke maatregelen zullen ter zake op korte termijn in de bouwsector worden genomen?
Deze vraag heb ik eind september ingediend, maar zij sluit nog nauw aan bij de actualiteit. Gisteren nog gaf Jozef De Witte van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding kritiek op het beleid en op de werkgevers omdat er nog steeds geen regeling is voor de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dat is nochtans de enige manier om sluitend op te treden tegen misbruiken. Wij kunnen niet aanvaarden dat de aansprakelijkheid beperkt wordt tot één fase, tussen aannemer en onderaannemer. Heel de keten moet worden geviseerd om de echte misbruiken – gaande tot mensenhandel, hongerlonen enzovoort – aan te pakken.
Jozef De Witte heeft deels gelijk. Wij hadden ons voorgenomen om vanaf de toetreding van nieuwe EU-lidstaten de hoofdelijke aansprakelijkheid in te voeren. Landen als Roemenië en Bulgarije zouden pas dan toetreden. Die hoofdelijke aansprakelijkheid is er niet gekomen. Dat betreur ik, zeker nu ik vaststel dat de sociale partners zelf al een eerste stap zetten. Die heeft betrekking op de bouwsector.
Wat gebeurt er op korte termijn in de bouwsector? Wat zal er gebeuren in de andere sectoren?
Het is nodig om dat probleem dringend aan te pakken. Ik verwijs naar mijn wetsvoorstel ter zake, want het moet de ketenaansprakelijkheid regelen.
11.02 Minister Joëlle Milquet: De door de federale arbeidsinspectiediensten uitgevoerde controles worden niet specifiek geregeld door de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers. Elke controle kan leiden tot de vaststelling van tewerkstelling van buitenlandse werknemers. Het is daarom niet mogelijk om een juist en volledig antwoord te geven op uw eerste vraag.
Ik kan u wel de cijfers overhandigen van het door alle arbeidsinspectiediensten, zowel de federale als de gewestelijke, aantal vastgestelde inbreuken op de wet van 1999 gedurende de laatste vier jaar. Deze statistiek geeft ook een overzicht van de administratieve en strafrechtelijke sancties die op basis van deze processen-verbaal werden genomen. Voor de volledigheid voeg ik eraan toe dat de federale arbeidsinspectie geen controles uitvoert inzake OCMW-uitkeringen omdat ze in deze niet over de nodige gegevens beschikt. In principe contacteert de sociale inspecteur de politie wanneer hij een buitenlandse werknemer aantreft die niet over een verblijfsvergunning of over een arbeidskaart beschikt. De politie neemt dan contact op met de DVZ. Wanneer de DVZ wordt gecontacteerd naar aanleiding van vastgesteld misbruik, dan gaat hij effectief over tot de intrekking van de verblijfsvergunning. Of de contactname automatisch gebeurt kan de DVZ uiteraard niet vaststellen. België werd blijkbaar niet betrokken bij het onderzoek naar de bescherming van de rechten van werknemers in het kader van de onderhandelingen.
Zoals u weet pleit ik al lang voor een regeling van de hoofdelijke aansprakelijkheid. Op het vlak van sociale schulden bij de RSZ en de fiscale schulden is dat al lang geregeld, maar op vlak van lonen en arbeidsvoorwaarden nog niet. Dit ontwerp werd vorige vrijdag door de Ministerraad goedgekeurd en is voor advies aan de Raad van State bezorgd. Het wordt binnenkort in de Kamer ingediend.
Dat is een kwestie van weken. Waarschijnlijk zal met een amendement een wijziging aan het huidig wetsontwerp worden aangebracht. Op die manier kunnen we over dat amendement binnenkort stemmen.
11.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, ik kan kort zijn in mijn repliek.
Ik verkrijg graag van u de cijfers en de statistieken. Die hoeft u uiteraard niet allemaal voor te lezen.
Dat u zich niet specifiek richt op werven alleen om mensen van buitenlandse origine op te sporen, is evident. U weet echter dat mensen van buitenlandse origine vaak de zwakste schakel zijn, vaakst het slachtoffer zijn van dergelijke misbruiken. Het is dus interessant te weten – hopelijk kan ik dat ook in de cijfers ontwaren – hoeveel mensen van buitenlandse origine daarbij betrokken zijn. Als dat nog niet bekend is, dan hoop ik dat u er in de toekomst werk van kunt maken om die cijfers op te delen in mensen van Belgische origine, dus van hier, en mensen die pas recent in ons land verblijven of misschien zelfs mensen zonder papieren die tewerkgesteld worden. Die laatsten zijn er ook: mensen die volledig in het zwart tewerkgesteld worden en die hier illegaal zijn.
Ik ben blij te vernemen, hoewel het voor een stuk via een omweg gaat, dat wanneer men op basis van controles merkt dat de papieren niet in orde zijn, dit wordt doorgegeven aan de politie en dat de politie contact opneemt met de DVZ.
In verband met de koppeling aan het OCMW en de OCMW-steun, zegt u dat er geen toegang toe is. Ondertussen weet ik dat staatssecretaris Carl Devlies ermee bezig is om effectief ook bij misbruiken toch contacten te kunnen leggen met het OCMW. Hopelijk kan dat in de toekomst niet alleen vastgesteld worden voor mensen die dat doen in het kader van hun zelfstandige activiteit, maar kan het eventueel ook uitgebreid worden naar mensen die tewerkgesteld worden.
Tot slot, ik ben blij dat eindelijk, na een heel lange periode – dit heeft weken geduurd –, de knoop is doorgehakt over het voorstel van hoofdelijke aansprakelijkheid in de bouwsector. Ik ben heel blij dat het vorige vrijdag op de Ministerraad is goedgekeurd en nu naar de Raad van State is gestuurd, zodat wij het binnenkort kunnen goedkeuren. Ik hoop dat wij daarmee een eerste stap kunnen zetten. Dat is een regeling voor de bouw en dat is goed, want daarmee regelen we alvast de loon- en de arbeidsvoorwaarden. Ik hoop dan ook dat dit nadien uitgebreid kan worden naar de andere sectoren en dat ook alle andere aspecten van de wetgeving daarin kunnen volgen.
Ik zal dit uiteraard verder opvolgen.
L'incident est clos.
12 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het pleegzorgverlof" (nr. 6242)
12 Question de Mme Nahima Lanjri à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le congé en cas de placement familial" (n° 6242)
12.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb een vraag over het pleegzorgverlof. Dat werd ingevoerd in 2008. Het pleegzorgverlof geeft aan werknemers het recht om verlof te krijgen bij gebeurtenissen die te maken hebben met de plaatsing van een pleegkind. Elk pleeggezin kan per kalenderjaar momenteel zes dagen pleegzorgverlof opnemen. Tijdens dat verlof kunnen zij dan genieten van een forfaitaire uitkering die gedragen wordt door de RVA.
Graag had ik volgende vragen gesteld.
Hoeveel pleeggezinnen maakten sinds de invoering van het pleegzorgverlof, dus sinds 2008, gebruik van dit recht?
Kunt u mij de cijfers geven, liefst per jaar? Het kan immers zijn dat het eerste jaar heel wat pleegzorgouders dit nog niet kenden.
Hoeveel dagen pleegzorgverlof gebruikt een pleegzorggezin gemiddeld? Er zullen mensen zijn die de zes dagen volledig opgebruiken, terwijl anderen slechts één of twee dagen vragen, bijvoorbeeld wanneer zij voor de rechter moeten verschijnen.
Hoeveel heeft de regeling van het pleegzorgverlof jaarlijks gekost? Ik vermoed dat de kost heel beperkt is, maar ik zou dat wel graag vernemen.
Ik wil ook zeggen dat ik enorm veel respect heb voor de vele pleegouders die deze taak vervullen. Ik vind het niet meer dan logisch dat wij hen op alle mogelijke manieren daarin ondersteunen. Het is goed dat er pleegzorg is, maar naar mijn aanvoelen kunnen wij daar toch wel een tandje bijsteken en ik kom samen met mijn collega’s binnenkort met een initiatief daaromtrent.
12.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, dit onderwerp is eerder iets voor een schriftelijke vraag. Ik heb hier drie tabellen met gegevens inzake pleegzorgverlof, met alle cijfers.
12.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, als alle cijfers erin zitten, dan zal ik ze bekijken.
Het incident is gesloten.
13 Question de Mme Julie Fernandez Fernandez à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'outplacement des travailleurs en situation d'handicap" (n° 6290)
13 Vraag van mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "outplacement voor werknemers met een handicap" (nr. 6290)
13.01 Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le président, madame la ministre, dans la réglementation relative à l'outplacement des travailleurs âgés de plus de 45 ans licenciés, plusieurs catégories ne doivent pas rester disponibles sur le marché de l'emploi. Par conséquent, ces travailleurs sont dispensés des obligations d'outplacement.
Dans le contexte d'une dynamisation du marché de l'emploi, le Pacte des générations a produit une série d'arrêtés royaux successifs visant à préciser les catégories concernées, tout en tenant compte de la volonté des partenaires sociaux au sein des accords interprofessionnels. Depuis le 5 septembre 2008, les personnes en situation de handicap occupées par une entreprise de travail adapté (ETP) et les travailleurs groupe-cible d'un atelier social sont exonérés de l'obligation d'outplacement. Les travailleurs occupés dans un programme de transition professionnelle ont d'ailleurs rejoint ce groupe depuis le 1er janvier 2010.
La dérogation est dite "provisoire" et est prorogeable d'année en année moyennant un avis favorable du Conseil national du Travail (CNT). Le Bureau du CNT du 10 novembre 2010, mandaté par le Conseil en date du 13 octobre, a prolongé une seconde fois cette exonération, soit très exactement jusqu'à la fin 2011. La motivation reposerait sur le constat que les possibilités d'accompagnement et d'encadrement des personnes en situation de handicap sont extrêmement réduites sur le marché de l'outplacement. À la fin du mois de septembre 2011, le CNT devait rendre un nouvel avis sur l'opportunité de reconduire cette mesure après avoir examiné de manière approfondie les arguments qui plaident pour une exonération à durée indéterminée.
Madame la ministre, mes questions sont les suivantes. Quel est l'avis rendu par le CNT? Pourquoi les travailleurs occupés dans un programme de transition professionnelle sont-ils concernés par l'exonération d'outplacement? Sachant que l'exonération d'une obligation n'empêche pas l'usage d'un droit, pouvez-vous nous donner des chiffres sur le nombre de travailleurs handicapés qui ont fait valoir ce droit? Quel est l'impact financier pour ces employeurs, et quels sont les résultats en termes de reclassement professionnel? Enfin, ne pensez-vous pas que les opérateurs privés de l'outplacement devraient prévoir obligatoirement une cellule spécifique destinée aux personnes présentant un handicap?
13.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, madame, l'arrêté royal du 13 mars 2011 ne modifiait la règle que pour une durée limitée, jusqu'au 31 décembre 2011, et prévoyait que l'exécution devait faire l'objet d'une évaluation.
L'évaluation a été réalisée au cours du mois de septembre 2011 et a fait l'objet d'un avis du CNT le mercredi 5 octobre 2011. Dans cet avis, que vous trouverez sur son site, le CNT mentionne qu'il s'est référé aux avis rendus par les sous-commissions paritaires qui lui recommandent de proposer une prolongation, pour une durée indéterminée, desdites exclusions.
Le CNT justifie son point de vue par les éléments suivants: les efforts fournis pour soutenir et accompagner les travailleurs avant d'envisager un licenciement; les expériences qui montrent qu'après un licenciement, le meilleur résultat possible est souvent une occupation dans une autre entreprise de travail adapté ou un autre atelier social; le fait que les procédures d'accompagnement spécifiques existent en collaboration avec les services régionaux de l'emploi et que leur renforcement est prévu par les accords conclus au sein des commissions paritaires concernées.
Par ailleurs, le CNT propose de prolonger les exceptions pour une durée indéterminée mais s'engage à évaluer cette mesure dans un délai de deux ans afin de pouvoir suivre les accords qui concernent l'accompagnement renforcé des travailleurs concernés.
En ce qui concerne les travailleurs occupés dans un programme de transition professionnelle, le CNT maintient son avis étant donné que le contraire constituerait un piège à l'efficacité pour la procédure de reclassement professionnel, compte tenu aussi du public bien défini et des objectifs propres à ces mesures qui pourraient occasionner des conséquences indésirables pour la mise sur pied des programmes spécifiques de transition professionnelle.
L'absence d'obligation d'organiser une procédure de reclassement n'empêche pas le travailleur d'en demander le bénéfice. Le CNT a également rappelé ce droit dans son avis. À ce sujet, il n'est pas possible de donner une statistique sur le nombre de travailleurs handicapés qui ont fait valoir ce droit, pas plus que l'impact budgétaire éventuel pour les employeurs ou de ces résultats.
Eu égard la mise en place de cellules spécifiques destinées aux personnes handicapées, l'avis n° 1747 du CNT mentionne que les travailleurs de groupes-cibles dans une entreprise de travail adapté sont présumés ne plus pouvoir réussir dans le circuit économique normal. Cela implique, pour la grande majorité des travailleurs, que seul un emploi dans une autre entreprise de travail adapté reste envisageable en cas de licenciement. Investir dans le reclassement professionnel pour les travailleurs de groupes-cibles des entreprises de travail adapté lui a semblé, dès lors, également relever d'une contradiction (contradictio in terminis). Dans son avis, il fait également état d'initiatives régionales en la matière, notamment du VDAB qui, en collaboration avec les partenaires qui étaient déjà préalablement actifs dans l'accompagnement du travail des personnes souffrant d'un handicap, fait appel à des services spécialisés en la matière.
Voilà où nous en sommes dans la problématique!
13.03 Julie Fernandez Fernandez (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je suis quelque peu inquiète en entendant qu'un travailleur d'une entreprise de travail adapté ne pourrait pas trouver un emploi dans un autre type d'entreprise. Ce n'est pas ce qui encouragera les personnes en situation de handicap à faire l'effort de se tourner vers des entreprises qui seraient, dans ce cas-ci, éventuellement "non adaptées".
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 6291 de Mme Christiane Vienne est reportée.
14 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de controleopdrachten van de sociale inspectie in de federale gezondheidsvoorzieningen" (nr. 6303)
14 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les missions de contrôle de l'inspection sociale dans les établissements de soins fédéraux" (n° 6303)
14.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de wetgeving inzake arbeidsduur is in de sector van de gezondheidszorg niet altijd even gemakkelijk toe te passen. De zorg moet 7 dagen op 7, 24 uur op 24 worden toegediend, terwijl het zorgpersoneel almaar schaarser wordt. Het is soms puzzelen om alles georganiseerd te krijgen.
De wetgeving voorziet in de mogelijkheid om sectorale afwijkingen inzake arbeidsduur toe te staan, maar de onderhandelingen slepen reeds verscheidene jaren aan zonder de totstandkoming van een goed akkoord.
Intussen blijken er in een aantal Vlaamse regio’s echter steeds meer tussenkomsten te zijn van de sociale inspectie, zowel in ziekenhuizen als in rusthuizen. Dat kan puur toeval zijn, maar ik had dat toch graag eens geverifieerd. Vandaar mijn vragen, mevrouw de minister.
Ten eerste, is het mogelijk een overzicht per provincie te krijgen van de controleopdrachten van de sociale inspectie in de sector van de federale gezondheidsvoorzieningen, meer bepaald in de ziekenhuizen en woon- en zorgcentra voor de laatste vijf jaar om te zien of bepaalde evoluties kunnen worden waargenomen? Misschien kunnen die gegevens worden verstrekt via een tabel.
Ten tweede en meer relevant, zijn de tussenkomsten van de sociale inspectie ambtshalve gebeurd of op vraag van de administratieve autoriteit of een belanghebbende partij?
Ten derde – maar ik veronderstel dat u hiervoor naar uw opvolger zult verwijzen –, moet er bij het uitblijven van een sectoraal akkoord geen wettelijk initiatief worden genomen om de praktische toepasbaarheid van de wetgeving inzake arbeidsduur te verbeteren? Misschien hebt u daarover in de voorbije jaren een aantal denkpistes ontwikkeld die nuttig kunnen zijn om aan ons of aan uw opvolger mee te geven.
14.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, ik heb hier ook de cijfers die ik kreeg van de Inspectie Toezicht Sociale Wetten van de FOD Werk over hun controles in de diverse gezondheidsinstellingen. Enkel het aantal onderzoeken vanaf 2008 wordt hier weergegeven omdat er vanaf toen nieuwe NACE-codes voor de activiteit van ondernemingen gebruikt werden.
Een substantieel gedeelte van het aantal onderzoeken, ongeveer 45 %, gebeurt op vraag van een der belanghebbende partijen. Het andere gedeelte gebeurt op initiatief van de inspectie.
De arbeidsduur in de gezondheidssector is een problematiek die reeds jaren aan de orde van de dag is. Reeds in 2001 is op het niveau van het paritair comité van de gezondheidszorgen een technische werkgroep samengesteld teneinde deze problematiek te bespreken. Regelmatig werden er vergaderingen gehouden, meer specifiek aangaande de wekelijkse arbeidsduur, de jaarlijkse referteperiode en de rust tussen twee dagelijkse prestaties. Bovendien is in het kader van de non-profitakkoorden afgesproken om de kwestie van het respecteren van de arbeidsduur in de gezondheidssector te regelen.
In het licht van de uitvoering van dit akkoord is eveneens een tripartite werkgroep Sociale Wetgeving opgericht. Deze groep bestaat uit vertegenwoordigers van de private en de openbare ziekenhuizen, vertegenwoordigers van de ministers van Sociale Zaken en Volksgezondheid en mijn vertegenwoordigers.
De materie aangaande arbeidsduur in de gezondheidssector maakt deel uit van een delicaat onderwerp waarvoor de sociale partners van de sector een basis van overeenstemming moeten vinden. Het lijkt mij bijgevolg noodzakelijk de sociale partners te laten werken. Hierbij kunnen zij volledig op de steun van mijn administratie rekenen die vanaf het begin met de verschillende werkgroepen heeft samengewerkt. Ik heb hier de cijfers.
14.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik hoop alleen dat wij niet in hetzelfde straatje zullen verzeild raken als het dossier arbeiders-bedienden dat blijft aanslepen en waarin er geen oplossing komt.
Ik dank u in elk geval voor uw antwoord.
L'incident est clos.
15 Vraag van mevrouw Daphné Dumery aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de huidige overgangsmaatregelen voor onderdanen van Bulgarije en Roemenië die zich aanbieden op onze arbeidsmarkt" (nr. 6314)
15 Question de Mme Daphné Dumery à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les mesures transitoires actuelles relatives à l'accès au marché du travail des ressortissants bulgares et roumains" (n° 6314)
15.01 Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, we komen eind dit jaar in een cruciale fase waarin u aan de Europese Commissie kunt vragen om de overgangsbepalingen voor Roemenen en Bulgaren met betrekking tot tewerkstelling al dan niet te verlengen.
U weet dat zij op 1 januari 2007 tot de Europese Unie zijn toegetreden. Er zijn al vijf jaar overgangsmaatregelen voor zij die hier in ondergeschikt verband wensen te komen werken. U hebt nu de kans om de laatste keer voor twee jaar de overgangsmaatregelen voor de onderdanen van deze lidstaten al dan niet te laten doorgaan.
Mevrouw de minister, wat zal het standpunt van België zijn? Zult u vragen om de overgangsmaatregelen te verlengen of niet?
15.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, tijdens de aansluiting van Roemenië en Bulgarije bij de Europese Unie op 1 januari 2007 werd in het aansluitingsverdrag aangegeven dat gedurende een periode van maximum zeven jaar de toegang tot de arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren zou worden beperkt.
De eerste overgangsperiode voor deze landen liep af in december 2009 en een aantal leden, waaronder ook België, besloot de ingevoerde beperkingen tot op heden te handhaven.
De tweede overgangsfase loopt af op 31 december 2011. Ook na deze datum kunnen de lidstaten de toegang tot de arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren nog beperken, maar dit onder striktere voorwaarden en alleen voor een laatste periode van twee jaar. Deze periode loopt onherroepelijk af op 31 december 2013.
Tot nu toe heeft de Belgische regering zich nog niet uitgesproken over de opportuniteit om al dan niet de overgangsperiode inzake de toegang tot de arbeidsmarkt voor Roemeense en Bulgaarse onderdanen te verlengen.
De Adviesraad voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers heeft gevraagd om ter zake te worden geraadpleegd. Ze zal een advies verstrekken dat de huidige of volgende regering tot leidraad kan dienen.
Normaal moet het advies binnen enkele dagen of weken worden gegeven. Tegen dan is er misschien een nieuwe regering, zo niet zal ik een nota aan de Ministerraad voorleggen met het advies van deze instelling en ook met een voorstel van positie.
15.03 Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb begrepen dat u eerst het advies van de adviesraad zult afwachten. Ik denk dat er ook advies van de regio’s zal komen. Zij worden met een hoge dan wel een lage werkloosheid geconfronteerd en zullen de arbeidsmarkt analyseren en u daarover adviseren.
Mijn eigen regio, Vlaanderen, kent momenteel een zeer lage werkloosheid, wat zeer gunstig is. Werkgevers smeken om werknemers. In dat opzicht zou men ervoor kunnen opteren om die Roemenen en Bulgaren zeker toe te laten. Toch moeten wij op federaal niveau vaststellen dat een en ander nog mank loopt.
Ik denk bijvoorbeeld aan de beperkte middelen voor de sociale inspectie om wantoestanden en misbruiken tegen te gaan. Gelijke voorwaarden en gelijk werk zijn er ook nog altijd niet. Schijnzelfstandigheid wordt evenmin helemaal aangepakt. Schijnzelfstandigheid komt nochtans ook voor bij onderdanen van Roemenië en Bulgarije.
Wij zouden willen vragen in uw advies met het voorgaande rekening te houden – dat is het standpunt van de N-VA – en toch nog een verlenging van de maatregel met twee jaar naar voren te schuiven. Wij willen ook vragen dat u en de nieuwe regering ervoor zorgen dat binnen twee jaar ook federaal de huishouding in orde is, zodat nadien, wanneer geen verlenging meer mogelijk is, de betrokkenen meer dan welkom zijn om bij ons de witte arbeid in te vullen.
Ook een overweging die u moet meenemen, is dat Nederland overweegt alsnog een overgangsmaatregel voor twee jaar in te voeren. Frankrijk denkt eveneens na over een dergelijke maatregel. Spanje heeft al een standpunt ingenomen en zal de verlenging aangaan.
Ons kleine landje, dat wij zijn, mag niet het putje van het bad zijn. Als wij beslissen de overgangsmaatregel niet te handhaven, terwijl de ons omringende landen zulks wel zullen doen, dan hebben wij uiteindelijk een veel liberaler en vrijer standpunt dan de ons omringende landen.
Ik hoop dat u dit ook zult meenemen in de overweging om de verlenging van de overgangsmaatregel met twee jaar aan te vragen.
Ik dank u alvast voor uw antwoord.
15.04 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, ik ben heel voorzichtig in de bewuste materie en ook inzake de meest recente beslissingen.
L'incident est clos.
Le président: Les questions jointes n° 6366 et n° 6429 de Mme Genot sont transformées en questions écrites.
16 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de trukendoos om interims niet te laten meetellen bij de sociale verkiezingen" (nr. 6399)
16 Question de Mme Meryame Kitir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le tour de passe-passe consistant à ne pas comptabiliser les intérimaires lors des élections sociales" (n° 6399)
16.01 Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, tijdens de maand mei van volgend jaar zullen in heel wat bedrijven de vierjaarlijkse sociale verkiezingen plaatsvinden, waarbij de ondernemingsraden en de comités voor veiligheid en preventie op het werk opnieuw zullen worden hernieuwd.
Ik verneem dat in een nog te verschijnen koninklijk besluit onder meer zal worden bepaald dat uitzendkrachten die in het vierde kwartaal van 2011 aangeworven werden ter vervanging van werknemers wiens contract beëindigd is of die aangeworven werden wegens een vermeerdering van het werk, zullen meetellen. Het aantal kalenderdagen dat een uitzendkracht in dienst is in het vierde kwartaal wordt gedeeld door 92. Dus een uitzendkracht die bijvoorbeeld elke dag van het kwartaal gewerkt heeft, telt mee voor 92/92, dus als één werknemer.
Het is echter heel verontrustend welke trukendozen de adviesbureaus voor ondernemers nu bovenhalen om toch nog onder die grens te blijven. Zo las ik in één van de adviesbrieven: “Als u op de grens van 50 of 100 werknemers zit en voor de eerste keer in aanmerking dreigt te komen voor de oprichting van een comité of een ondernemingsraad, dan bent u gewaarschuwd: interimmers, tewerkgesteld in het vierde kwartaal op grond van vermeerdering van werk, tellen volledig mee voor de sociale verkiezingen. Vang extra werk dus liever op met contracten van bepaalde tijd of met overuren.”
Mevrouw de minister, is het mogelijk om, zonder de procedure van de eerstvolgende verkiezingen in het gedrang te brengen, het besluit toch nog aan te passen in die zin dat voor uitzendkrachten het ganse jaar voorafgaand aan de verkiezingen als refertejaar wordt genomen? Deelt u mijn mening dat, indien dit niet meer mogelijk zou zijn, het alleszins aangewezen is om voor de volgende verkiezingen dit principe toch te handhaven?
Ik hoop dat uw antwoord iets zal inhouden voor de volgende regering.
16.02 Minister Joëlle Milquet: Mevrouw de voorzitter, de sociale verkiezingen die tot doel hebben de werknemers toe te laten hun vertegenwoordigers in de ondernemingsraden en de comités voor preventie en bescherming op het werk te verkiezen, hebben om de vier jaar plaats. De eerstkomende sociale verkiezingen zullen plaatsvinden van 7 tot 20 mei 2012.
De berekeningswijze van de drempel wordt wat betreft de vaste werknemers van de onderneming bepaald door artikel 7 van de wet van 4 december 2007 dat in principe een referteperiode van vier trimesters vooropstelt. Het gemiddelde van de tewerkgestelde werknemers wordt berekend door het totaal aantal kalenderdagen gedurende dewelke elke werknemer in dienst was, te delen door 365 dagen.
Ook uitzendkrachten die geen vaste werknemers vervangen gedurende de schorsing van de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst worden bij de gebruiker in aanmerking genomen om de gemiddelde personeelsbezetting te beoordelen. Het koninklijk besluit van 12 september 2011 tot vaststelling van de berekeningswijze van het gemiddelde van de uitzendkrachten die door een gebruiker worden tewerkgesteld, bepaalt een bijzondere wijze van berekening van het gemiddeld aantal uitzendkrachten waarbij slechts één trimester in aanmerking wordt genomen. Het gemiddeld aantal uitzendkrachten wordt berekend door het totaal van de kalenderdagen gedurende dewelke elke uitzendkracht die geen vaste werknemer vervangt waarvan de uitvoering van de overeenkomst is geschorst en is ingeschreven in de bijlage van het algemeen personeelsregister gedurende het vierde trimester van het jaar 2011, te delen.
Daar de regelgeving van toepassing voor de sociale verkiezingen 2012 momenteel is afgerond en op punt staat en de effectieve verkiezingsprocedure over slechts twee maanden van start gaat, is het thans niet meer mogelijk de regels met betrekking tot de berekening van de uitzendkrachten aan te passen. Dit neemt niet weg dat verder moet worden stilgestaan bij de bijzondere regeling van de uitzendkrachten gelet op de richtlijn 2008/104 van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende de uitzendarbeid.
Dit moet tegen 5 december 2011 in nationaal recht worden omgezet. Deze richtlijn voorziet in bepalingen die betrekking hebben op de rechtspositie van uitzendkrachten waarbij de gelijke behandeling ten aanzien van de vaste werknemer van groot belang is.
Meer specifiek met betrekking tot de berekening van de oprichtingsdrempel voor overlegorganen, poneert artikel 7 van deze richtlijn het principe dat de uitzendkracht zoals elke andere werknemer bij zijn werkgever in aanmerking moet worden genomen. De lidstaten kunnen echter voorzien in een alternatieve regeling die de uitzendkrachten bij de gebruiker laten meetellen voor zover dit op dezelfde wijze gebeurt als voor vaste werknemers die voor eenzelfde duur bij de gebruiker zijn aangeworven.
De vraag rijst dan ook of de positie van de uitzendkrachten in de huidige regelgeving over de sociale verkiezingen conform de Europese vereisten is. Deze personen worden momenteel in het kader van de drempelberekening niet op dezelfde wijze behandeld als vaste werknemers. Voor uitzendkrachten geldt een referteperiode van een trimester versus vier trimesters voor vaste werknemers. Zelfs indien hiervan abstractie wordt gemaakt zou er, gelet op de mogelijkheid tot aanwerving van uitzendkrachten op basis van opeenvolgende-weken-contracten, nog steeds sprake zijn van een ongelijke berekening. De uitzendkracht zou slechts voor vijf dagen op zeven meetellen versus zeven dagen op zeven voor de vaste werknemer met een doorlopend contract met dezelfde duurtijd.
16.03 Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, een deel van uw antwoord is gewoon een herhaling van mijn vraag. Ik weet dat u heel veel vragen krijgt. Ik doe evenwel de moeite om naar u te luisteren en het zou fijn zijn mocht u naar de vragen van de parlementariërs luisteren, want dan zou u al de helft van uw antwoord kunnen schrappen.
Voor het overige ben ik al blij dat u aangeeft dat er inderdaad een ongelijkheid bestaat tussen een uitzendkracht en een vaste werknemer. U weet dat ik er voorstander van ben het statuut van de uitzendkracht in zijn geheel te verbeteren. Ik heb u er vaak genoeg over ondervraagd.
Ik ben ook blij dat u het niet simpelweg op de volgende regering afschuift. Misschien zitten wij beiden in de nieuwe regering. Dat maakt ons bondgenoten om hier samen werk van te maken. Ik vind het erg dat men mensen in adviesbrieven oproept om toch maar geen uitzendkrachten tewerk te stellen om zo geen ondernemingsraad of een comité te moeten oprichten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 6428 van de heer Luyckx is omgezet in een schriftelijke vraag. Ook vraag nr. 6439 van mevrouw Jadin is omgezet in een schriftelijke vraag.
17 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het fenomeen burn-out" (nr. 6447)
17 Question de Mme Zuhal Demir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le phénomène du burn-out" (n° 6447)
17.01 Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, mensen hebben het steeds drukker en werken steeds harder. De combinatie van arbeid en gezin staat onder druk. Op steeds jongere leeftijd begeven werknemers het onder de stress. Burn-out is een reëel probleem. Meer nog, 1 op 5 werknemers kampt ermee. Dit fenomeen vormt dan ook een bedreiging voor de samenleving. Wij moeten samen waken over het welzijn van de werknemers zodat zij niet voortijdig afhaken op de arbeidsmarkt. Burn-out verdient dus zeker de nodige politieke aandacht.
Mevrouw de minister, ik heb de volgende vier vragen.
Bent u van plan het fenomeen burn-out in kaart te brengen? Welke factoren veroorzaken volgens u burn-out? Op welke manier kan de wetgever ingrijpen om het fenomeen terug te dringen? Overweegt u een evaluatie van cao 72 inzake het beleid ter voorkoming van stress op het werk?
17.02 Minister Joëlle Milquet: Ben ik van plan het fenomeen burn-out in kaart te brengen? Ja. De regering is echter in lopende zaken. Hoeveel weken nog, weet ik niet. Dit is een beslissing voor de volgende regering, maar volgens mij is het een prioriteit.
Welke factoren veroorzaken volgens mij het fenomeen? In 2010 werd op mijn vraag door de universiteiten van Gent en Luik hierover een studie uitgevoerd. De belangrijkste bijdragen ervan waren, enerzijds, burn-out te onderscheiden van vergelijkbare concepten als stress, depressie, chronische vermoeidheid of workaholicisme, en, anderzijds, een raming uit te voeren van de prevalentie van burn-out in België.
Tijdens de eerste 3 maanden van het onderzoek hebben de 250 deelnemende arbeidsgeneesheren en huisartsen 1 089 gevallen van burn-out geregistreerd. Het gaat hier om gevallen van reële burn-out.
Twee andere studies zijn in uitvoering. De ene wordt uitgevoerd door het KCE – Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg –, een parastatale van de FOD Volksgezondheid, over burn-out bij de huisartsen, en een ander uitgevoerd samen met de FOD Volksgezondheid betreffende burn-out bij ziekenhuispersoneel.
Uw derde vraag is op welke manier de werkgever kan ingrijpen om dit terug te dringen. De besprekingen in deze commissie betreffende pesterijen hebben duidelijk aangetoond dat de psychosociale belasting in zijn geheel moet worden aangepakt en burn-out hoort daarbij. U kent de verschillende aanbevelingen van deze commissie.
Wat uw vierde vraag betreft, kan ik u meedelen dat de cao nr. 72 in 2004 werd geëvalueerd door de NAR en dat in 2006 ook het Europees akkoord over stress werd geëvalueerd. Tijdens ons Europees voorzitterschap werd tevens de evaluatie van het akkoord op Europees vlak besproken.
Het advies van de NAR had betrekking op de uitbreiding van de werkingssfeer van de regelgeving betreffende het stressbeleid tot de werknemers die onder het toepassingsgebied van de welzijnswet zouden vallen, maar niet onder dat van de cao.
Dit werd gerealiseerd door het principe van de cao in te schrijven in een koninklijk besluit van uitvoering van de welzijnswet en door de versterking van de rol van de overheid door informatie, sensibilisatie en samenwerking tussen inspectie en externe preventiediensten voor het verzamelen van goede praktijken.
Mijn administratie is bezig met een grote preventiecampagne tegen stress, pesterijen en burn-out in verschillende werkomgevingen. Dit is gepland voor december 2011 of begin januari 2012.
De uitvoering van de aanbevelingen van de Kamer zal een gelegenheid zijn om dit verder uit te bouwen, maar tijdens de onderhandelingen voor de volgende regering hebben wij al amendementen op dit vlak neergelegd.
17.03 Zuhal Demir (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Wij hebben het afgelopen jaar inderdaad reeds gedebatteerd over pesten op het werk. Wij hadden dit misschien wat ruimer moeten kaderen, als men nu leest dat een op vijf werknemers kampt met burn-out en wij nu al aankondigen dat men veel langer zal moeten werken.
Misschien moeten wij aan de sociale partners vragen om in elke cao die wordt gesloten een apart luik op te nemen over de combinatie arbeid en gezin en daarin concrete maatregelen te nemen. Desnoods moet de Gezinsbond mee aan tafel zitten. Zij is immers de aangewezen partner om daarin te adviseren.
Wij moeten ook hardop nadenken over een manier hoe wij de mensen langer aan het werk zullen houden. Misschien moeten wij ook eens nadenken over een ander loopbaanconcept. Terwijl de meeste jobs nu van 9 tot 5 zijn, moeten wij misschien meer denken aan flexibele arbeidstijden, moeten wij meer out of the box denken. Maar misschien is dat aan de nieuwe regering.
Misschien kunnen wij in deze commissie aan de slag gaan rond burn-out? Er moet iets gebeuren want de afgelopen weken is er wel een noodkreet geuit in de verschillende kranten. Een op de vijf werknemers kampt ermee.
De voorzitter: Ik herinner eraan dat ik de verschillende fracties hiervoor prioriteit heb gevraagd in de komende weken en maanden.
17.04 Zuhal Demir (N-VA): (zonder micro).
De voorzitter: Over burn-out? Dan zullen wij dat lezen.
L'incident est clos.
18 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het aangekondigde initiatief om de gevolgen van de wijziging van de wetgeving over de grensarbeid in Frankrijk op te vangen" (nr. 6495)
18 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'initiative annoncée en vue de prendre en compte les conséquences de la modification de la législation sur le travail frontalier en France" (n° 6495)
18.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik koppel terug naar mijn vraag in de commissie van 22 juni laatstleden, over de actualisering van het begrip ‘passende dienstbetrekking’. In uw antwoord gaf u aan voorstander te zijn van een verruiming van het begrip, zodat werklozen verplicht worden om in te gaan op een ruimer aanbod van jobs. U toonde zich bereid de bestaande regelgeving te evalueren en om bij te sturen, in samenspraak met de diensten voor arbeidsbemiddeling.
Het tweede luik van vraag en antwoord was een wijziging van de wetgeving inzake grensarbeid, die specifieke problemen met zich meebrengt, maar ook kansen biedt om de interregionale mobiliteit te bevorderen. U verwees naar een initiatief dat u voorbereidde, specifiek voor de regio Zuid-West-Vlaanderen en de aangrenzende provincie Henegouwen.
Thans, een vijftal maanden later, kreeg ik graag een stand van zaken hierover. Is er al overleg geweest tussen alle actoren uit die regio’s en de bemiddelingsdiensten? Zo ja, wat was het resultaat hiervan? Quid met de eventuele verruiming van het begrip ‘passende dienstbetrekking’?
18.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, wat het begrip ‘passende dienstbetrekking’ betreft, ben ik van plan te werken aan een verbetering van de definitie, van de verschillende vormen van toezicht op de naleving ervan en van de verschillende werkzaamheden van de Gewesten op dit vlak.
Ik ben voorstander van een uitbreiding van het begrip ‘passende dienstbetrekking’, wat ook een grotere interregionale mobiliteit mogelijk moet maken. Er is ook een specifiek voorstel in de nota van de formateur, maar wij kunnen nog verder gaan met een verruimde definitie en een beter toezicht van de verschillende gewestelijke instellingen. Tot nu toe krijgen wij bijna geen cijfers, nota’s of inlichtingen op dat vlak.
In het kader van een specifiek initiatief voor de regio Zuid-West-Vlaanderen en Henegouwen hebben mijn administratie en mijn kabinet al voorbereidend werk geleverd. Op mijn kabinet hebben in de vorige maanden een aantal vergaderingen plaatsgevonden met belangrijke organisaties en de sociale partners. Wij zijn er nu mee bezig en binnenkort zullen wij een vergadering met de drie verschillende gewestelijke instellingen hebben om een betere match te krijgen tussen de Waalse werkzoekenden uit Henegouwen en de verschillende aanbiedingen van de ondernemingen in Vlaanderen.
Het is een grote uitdaging en een heel belangrijk project. Wij kunnen een samenwerkingsakkoord afsluiten tussen de drie gewestelijke instellingen, VDAB, ACTIRIS en FOREM.
18.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik ben enigszins ontgoocheld en bezorgd. De wijziging van het fiscaal statuut van grensarbeiders treedt in voege op 1 januari, binnen een tweetal maanden. Vanaf dan zullen Franse werknemers die nu vooral in die regio’s het gewone werk komen doen – het werk dat sommige mensen niet meer willen doen – wellicht veel minder bereid zijn om nog te komen. Het zal voor hen immers financieel minder gunstig zijn om hier in België te komen werken.
Ik was hoopvol in juni toen u zei dat u met alle betrokkenen zou overleggen om te bekijken hoe het probleem preventief kon worden aangepakt. Ik stel echter vast dat u nog altijd zegt dat u voorbereidende werk aan het doen bent. Er is al vergaderd en er zal binnenkort nog vergaderd worden. 1 januari zal er snel zijn. Als er nog concrete aanpassingen moeten gebeuren aan de interregionale samenwerking of als er maatregelen moeten worden genomen, dan zal dat nu moeten gebeuren, anders zal het te laat zijn. Volgens ons zal er dan voor de tewerkstelling in de bedrijven in de betrokken regio een echt probleem ontstaan.
18.04 Minister Joëlle Milquet: Ter zake is het ook belangrijk om de verschillende bevoegdheden in ons land te respecteren. Het is eerst en vooral een gewestelijke materie. Ik doe mijn best maar om een goed resultaat te bereiken moet men natuurlijk contacten organiseren en vergaderingen beleggen. Wij doen dat ook, ook tijdens de vakantie. Bovendien werden er wekenlang belangrijke onderhandelingen gevoerd in ons land, waardoor wij soms slechts twee of drie uur sliepen ’s nachts.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vragen nrs. 6082 en 6115 van mevrouw Van Eetvelde worden uitgesteld.
19 Vraag van mevrouw Maggie De Block aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de behandeling van personen die omwille van ziekte geen voltijdse job meer aankunnen" (nr. 6596)
19 Question de Mme Maggie De Block à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le traitement des personnes qui ne sont plus à même d'exercer un emploi à temps plein pour des raisons de santé" (n° 6596)
19.01 Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, wij hebben in het licht van het activeringsbeleid met het oog op de verhoging van onze werkzaamheidgraad regelmatig gekeken in de richting van mensen met een handicap en hen mogelijkheden gegeven voor progressieve werkhervatting.
Daarvoor is een behoorlijk wettelijk beleidskader gemaakt. Hier gaat het om het omgekeerde fenomeen, namelijk over mensen die een voltijdse job hebben en omwille van een oprukkende chronische ziekte na verloop van tijd niet meer bekwaam zijn om voltijds aan de slag te gaan. Er is geen kader voor het begrip progressief zieker worden.
Een praktijkvoorbeeld bewijst tot welke wantoestanden dit kan leiden. Een werkneemster wordt getroffen door multiple sclerose. U weet dat daar nog geen remedie voor is gevonden. Zij had het geluk een begripvolle werkgever te hebben waardoor een regeling kon worden uitgewerkt waardoor de betrokkene halftijds aan de slag kon blijven.
De behandelende neuroloog verklaart dat de werkneemster gedurende 50 % van de dag invalide is en dat dit vermoedelijk definitief zal zijn. Evenwel leidt de adviserend geneesheer van de Christelijke Mutualiteiten hieruit verkeerdelijk af dat de betrokkene niet langer voor meer dan 66 % arbeidsongeschikt is, wat wel het geval was, en dat zij voor 50 % invalide was. Een hoger beroep tegen deze beslissing werd afgewezen. Er kwam een nieuwe regeling uit de bus waardoor de werkneemster halftijds door de werkgever wordt betaald en de overige 50 % door de RVA wordt vergoed.
Na acht jaar trekt de RVA deze regeling in twijfel en wordt voorgesteld dat de werknemer het statuut krijgt van onvrijwillig deeltijds werkloze met een inkomensgarantie-uitkering. Dat betekent dus dat deze vrouw, die door een chronische ziekte wordt getroffen die progressief is en alleen tot een slechtere gezondheidstoestand zal leiden, op dat moment wordt verzocht om op zoek te gaan naar een fulltime job, terwijl zij dit medisch niet aankan.
Komt daarbij dan nog dat de beslissing van de RVA per e-mail werd overgemaakt naar een verkeerd adres, met alle gevolgen van dien. De beslissing werd ook niet gemotiveerd en de werkneemster kon niets anders doen dan ontslag nemen en een deeltijds contract aannemen.
Mevrouw de minister, als onze arbeidsmarkt verandert en er steeds meer chronisch zieken komen, meen ik dat wij toch een aantal aanpassingen zullen moeten doen. Ik heb dan ook enkele vragen.
Op basis van welke reglementering kan de RVA iemand met een chronische ziekte die een attest heeft van een specialist, toch nog dwingen het statuut van onvrijwillig deeltijds werkloze met inkomensgarantie-uitkering aan te nemen? Hoe kan zo iemand nog gedwongen worden om naar een voltijds uurrooster te solliciteren, terwijl zij dit om medisch gegronde redenen helemaal niet meer kan?
Kan de RVA verantwoordelijk worden gesteld wanneer zo iemand toch een voltijdse job zou aanvaarden en dit tot bijkomende medische complicaties zou leiden? Welke precieze procedure moet de RVA respecteren indien men van werknemers met een voltijdse job, die overschakelen op een halftijdse vrijstelling op medische gronden, eist om over te schakelen naar het statuut van onvrijwillig deeltijds werkloze en hen bovendien expliciet aanmaant zich aan te melden bij de VDAB-werkwinkel om zich in te schrijven voor een halftijdse, bijkomende betrekking?
Moet de betrokkene op voorhand worden gehoord? Moet daarbij enige duiding worden gegeven? Hoe en wanneer moeten zij worden verwittigd? Kan het dat een e-mail volstaat en dat, als die verloren gaat, hieraan toch een gevolg wordt gegeven? Is er een beroepsmogelijkheid? Zijn er nog dergelijke gevallen gekend?
Is u van oordeel dat dit schrijnende voorbeeld toch een initiatief rechtvaardigt om een specifieke regeling uit te werken waardoor werknemers die het slachtoffer zijn van een chronische ziekte maar toch aan het werk willen blijven, progressief minder zouden kunnen werken en hun job eventueel deeltijds combineren met een ziekte- of invaliditeitsuitkering?
19.02 Minister Joëlle Milquet: Wat uw eerste vraag betreft, in de werkloosheidsverzekering bestaat de mogelijkheid om, onder bepaalde voorwaarden, een inkomensgarantie-uitkering toe te kennen ter aanvulling van het deeltijdse loon.
Er mag worden verondersteld dat de betrokken werkneemster in de gegeven situatie ervan op de hoogte werd gebracht dat enkel via de toekenning van dat statuut een mogelijkheid bestond om een uitkering toe te kennen en dat de werkneemster dientengevolge dat statuut heeft aangevraagd. Er is dus geen sprake van dwang om een bepaald statuut aan te nemen.
Wat uw tweede, derde en vierde vraag betreft, de deeltijdse werknemer die een inkomensgarantie-uitkering geniet, moet in principe arbeidsgeschikt zijn en ingeschreven zijn als werkzoekende voor een passende dienstbetrekking. Uit de beschrijving van de situatie kan ik afleiden dat de rechterlijke macht de arbeidsgeschiktheid bevestigd heeft. Om het passende karakter van de dienstbetrekking te bepalen, wordt onder meer rekening gehouden met de gezondheidstoestand van de werknemer.
Het is evident dat het werkloosheidsbureau van de RVA in de beschreven situatie rekening houdt met de medische problemen en geen wedertewerkstelling zal eisen die om medische redenen niet is aangewezen. Dat doet echter geen afbreuk aan het feit dat de betrokken persoon, indien zij vanwege de RVA een inkomensgarantie-uitkering wenst te ontvangen, ingeschreven moet zijn bij de dienst voor arbeidsbemiddeling.
Wat uw vijfde, zesde en zevende vraag betreft, de RVA deelt via een e-mailbericht geen beslissingen mee omtrent het recht op uitkeringen. Alles wijst er dus op dat in casu slechts informatie werd meegedeeld en dat er geen formele negatieve beslissing werd genomen. Bij gebrek aan persoonsgegevens kan niet worden nagegaan of die informatie door de RVA of door een uitbetalingsinstelling werd meegedeeld en hoe het komt dat een fout e-mailadres werd gebruikt.
De sociaal verzekerde heeft een termijn van drie maanden om bij de bevoegde arbeidsrechtbank beroep aan te tekenen tegen een beslissing van de RVA. Die termijn gaat in op het tijdsstip van de kennisgeving van de beslissing of, bij gebrek aan kennisgeving, op de dag waarop de betrokkene op een andere wijze kennis van de beslissing heeft.
Wat uw negende en tiende vraag betreft, u beschrijft een atypische situatie, die eerder thuishoort in de ziekteverzekering dan in de werkloosheidsverzekering. Er is geen cijfermateriaal beschikbaar over het aantal dergelijke situaties. Zoals u zelf aangeeft, doet zich hier een probleem voor van cumulatie van een deeltijdse tewerkstelling met een ziekte- of invaliditeitsuitkering. Die problematiek valt in dat geval niet onder mijn bevoegdheid, maar onder die van de minister van Sociale Zaken.
Voor meer inlichtingen over een persoonlijk geval, kunnen wij aan de man of de vrouw in kwestie meer inlichtingen geven. Soms zijn er atypische situaties, maar wij zijn beschikbaar om meer persoonlijke inlichtingen te geven.
19.03 Maggie De Block (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ga ermee akkoord dat het in dit geval een combinatie is van werk en ziekte-uitkering. Ik wacht op de volgende minister van Sociale Zaken om dat aan te kaarten. Er moet hiermee omzichtig omgesprongen worden, maar wij bevinden ons nu eenmaal in een situatie waarin sommige mensen met een ernstige aandoening toch verkiezen om nog actief te blijven. De RVA heeft hier natuurlijk een spijtige erfenis gekregen.
Het eerste misverstand is bij de mutualiteit gebeurd. De mutualiteit heeft niet opgemerkt dat deze persoon voor meer dan 66 % arbeidsongeschikt was, maar toch wilde werken. Op basis van het attest van de neuroloog hebben zij gezegd dat het 50 % was. Daar is de oorspronkelijke ‘zottigheid’ gebeurd. Dan hebben ze een remedie gezocht via de RVA. Ik ga ermee akkoord dat men bij een inkomensgarantie geacht wordt werkwillig te zijn.
Ik heb de laatste vraag erbij gesteld omdat u ook als onderhandelaar aan tafel hebt gezeten. Ik weet dat dit niet echt uw bevoegdheid is, maar heb de vraag gesteld om te vernemen wat u hiervan vindt. Ik denk toch dat dit iets is waar we in de toekomst meer en meer mee geconfronteerd zullen worden. Maar ik zal de heer Vansintjan contacteren, mocht ik nog gegevens nodig hebben.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 6605 van de heer Geerts wordt uitgesteld.
20 Question de Mme Colette Burgeon à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'occupation des femmes dans les entreprises technologiques" (n° 6611)
20 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de tewerkstellingsgraad van vrouwen in technologiebedrijven" (nr. 6611)
20.01 Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, madame la ministre, selon les chiffres d'Agoria, la fédération de l'industrie technologique, à peine un travailleur sur sept est une femme dans l'industrie technologique. De plus, une grande partie d'entre elles est occupée dans des postes considérés comme plus "féminins", comme les ressources humaines ou le travail administratif. Par ailleurs, on compte aujourd'hui à peine 15 % d'étudiantes dans les filières technologiques des hautes écoles et universités.
Pourtant, malgré le nombre important de demandeurs d'emploi, certaines entreprises – en particulier technologiques – sont confrontées à des difficultés de recrutement pour certaines professions: informaticiens, soudeurs, tourneurs, etc.
Mettre fin à cette ségrégation horizontale, qui joue évidemment un rôle important dans l'écart salarial existant entre les hommes et les femmes, en conjuguant ces métiers au féminin pourrait donc être une solution. Il est en effet évident que les femmes sont tout aussi aptes que les hommes à exercer des métiers techniques et technologiques. Leur présence, entraînant une diversité au sein de ces entreprises, peut même y constituer un véritable enrichissement. D'ailleurs, selon une enquête réalisée par Agoria, neuf entreprises sur dix de l'industrie technologique seraient disposées à engager plus de femmes pour des fonctions techniques.
Madame la ministre, comme le souligne également l'Institut pour l'égalité entre les femmes et les hommes, non seulement les hommes et les femmes travaillent souvent dans certains secteurs bien déterminés, mais, en plus, ils et elles se concentrent dans certaines professions. Des pistes concrètes sont-elles envisagées pour enfin contrer cette réalité?
Une sensibilisation en vue de briser les tendances stéréotypées au sein de l'enseignement, donc des filières choisies, est évidemment indispensable. Elles constituent en effet le terreau de cette discrimination horizontale et donc aussi de l'écart salarial entre hommes et femmes. Une concertation a-t-elle donc lieu dans ce sens avec les Communautés?
20.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, chère collègue, cette problématique est bien connue. Elle est générale de par le choix de l'enseignement et de la filière: la technologie de pointe et scientifique est insuffisamment demandée par nos jeunes. Qui plus est, la présence féminine y est rare, voire inexistante.
Au-delà de nos tentatives de promotion de la lutte contre l'écart salarial dans le milieu du travail, il convient aussi pour les Communautés, en lien avec le fédéral, de réaliser une campagne sur l'orientation professionnelle, donc sur les spécialisations des études, et sur la modification indispensable à apporter à l'égard des stéréotypes dans le travail, culturellement, familialement et dans l'enseignement. Cette tâche est à mener dans le milieu scolaire, auprès des étudiants comme des enseignants, pour influer sur le choix des filières dans l'enseignement, des études supérieures, puis du travail.
C'est peut-être ce que nous avons raté dans notre pays ou dans une certaine Communauté, à savoir l'absence de politique d'orientation des élèves avec une vision beaucoup plus proactive du futur marché du travail. Quand on dit cela, on dit que l'on marchande l'éducation. Cependant, nous laissons parfois les générations spontanées se faire une très mauvaise vision des secteurs porteurs d'avenir ou des professions. Moralité: nous ne parvenons pas à former selon les besoins. Il y a un réel manque! Il faut réfléchir à une manière d'informer de façon proactive les jeunes sur ces différentes orientations. Cela doit se faire dans l'enseignement, notamment par le choix des modules technologiques dans l'enseignement secondaire, mais aussi jusque dans l'enseignement supérieur universitaire ou non universitaire.
20.03 Colette Burgeon (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Ce n'est effectivement pas évident. Au début de ma carrière, une femme conducteur de train, c'était exceptionnel, surtout dans ma région! Mme Simonet et M. Marcourt pourraient, avec votre collaboration, peut-être encore aller plus avant. Les constatations sont là et peu de choses changent à ce niveau!
L'incident est clos.
- de heer Mathias De Clercq aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de kwestie ArcelorMittal in Luik" (nr. 6626)
- mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de officiële aankondiging van de sluiting van de warme lijn door ArcelorMittal" (nr. 6635)
- de heer Éric Jadot aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de sluiting van de warme lijn bij ArcelorMittal in Luik" (nr. 6653)
- M. Mathias De Clercq à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la question d'ArcelorMittal à Liège" (n° 6626)
- Mme Julie Fernandez Fernandez à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la décision officielle de fermeture de la phase à chaud d'ArcelorMittal" (n° 6635)
- M. Éric Jadot à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la fermeture de la phase à chaud de la sidérurgie liégeoise par ArcelorMittal" (n° 6653)
21.01 Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le président, madame la ministre, vous connaissez le drame social qui touche la région liégeoise, suite à l'annonce officielle par le conseil d'entreprise d'ArcelorMittal de la fermeture de la phase à chaud sur les sites liégeois.
Mes questions sont brèves mais importantes. Quels contacts avez-vous avec le gouvernement wallon et les syndicats à ce stade de la procédure Renault? Pouvez-vous faire le point sur la situation actuelle? En particulier, existe-t-il l'une ou l'autre piste alternative?
21.02 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, l'annonce par le groupe sidérurgique ArcelorMittal de la fermeture des hauts fourneaux, de l'aciérie et des coulées continues de Chertal constitue un véritable choc pour le bassin liégeois. Pour les salariés ayant accepté des sacrifices sociaux afin de répondre aux exigences du groupe ArcelorMittal, c'est une fin d'année catastrophique qui s'annonce. Et je rappelle que ce groupe a bénéficié des largesses du fédéral grâce aux intérêts notionnels.
Madame la ministre, que ressort-il de vos contacts avec les organisations syndicales et les autorités wallonnes? Qu'en est-il de la procédure Renault à laquelle il faut se préparer?
Que savez-vous des intentions réelles de Mittal, notamment quant à son plan industriel? Par exemple, qu'adviendra-t-il de la phase à froid? Sera-telle rentable, et pour combien de temps? Compte tenu des actes posés, la bonne foi de ce groupe peut être mise en doute!
Quant aux scénarios à l'étude concernant le maintien de l'emploi dans le bassin liégeois, votre collègue des Finances Didier Reynders a déclaré sur les plateaux de télévision que le fédéral serait disponible pour toutes les pistes envisagées. Avez-vous eu un échange au niveau gouvernemental? Des pistes sont-elles réellement à l'examen?
21.03 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, chers collègues, comme vous, cette problématique me tient à cœur. À ce stade, je me refuse à réagir en tant que ministre de l'Emploi dans le cadre de plans sociaux qui ne sont pas à l'ordre du jour. J'ai dit que nous étions au début d'une procédure Renault depuis l'annonce du conseil d'entreprise. Dans ce cadre, il faut tout faire pour trouver des alternatives, maintenir une activité et éviter des licenciements. Il faut avoir une vision proactive de la situation.
Étant donné que différents niveaux de pouvoir et différents ministres sont compétents, j'ai dit, dès jeudi dernier, qu'il fallait adopter une stratégie collective forte et qu'il fallait se concerter.
J'en ai parlé jeudi au premier ministre mais nous avons eu un week-end délicat dans nos rapports avec les Régions. Dès lundi, j'ai repris contact avec lui, après avoir vu les syndicats, en vue de fixer une date pour rencontrer le gouvernement wallon, les ministres fédéraux compétents et les partenaires sociaux afin d'analyser la situation, de mettre en place une stratégie commune et d'installer une task force, comme cela a été fait dans le dossier Opel Anvers. Á cette occasion, nous avions travaillé de façon optimale avec Kris Peeters; la présence fédérale était assurée et la stratégie était collective.
Selon moi, nous devrons procéder de la même manière. Á la suite des contacts avec le premier ministre afin de fixer la date de la réunion et de discuter de la manière de la préparer, les invitations partiront incessamment.
Pour ma part, je suis convaincue que c'est de cette façon que nous devrons travailler dans une première phase.
Je suis évidemment très soucieuse de la suite qui sera donnée à cette procédure. Mais pour l'heure, les efforts et les énergies doivent être cumulés au niveau des différents ministres et niveaux de pouvoir.
21.04 Julie Fernandez Fernandez (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.
J'entends bien votre volonté et celle du gouvernement d'accompagner les travailleurs dans des moments difficiles.
Même si la décision qui a été prise suscite beaucoup d'émoi, il ne faut pas oublier que les faits ne datent même pas d'une semaine. Je comprends donc tout à fait la prudence dont vous faites preuve.
Permettez-moi, cependant, d'attirer votre attention sur un point. Les solutions vers lesquelles on se dirige prévoient le licenciement de six cents travailleurs suite à la fermeture de la phase à chaud. Cependant, il ne faut pas oublier les sous-traitants et les "indirects" qui emploient des milliers de travailleurs qui ne seront peut-être pas, pour leur part, encadrés par cette procédure. Ces gens méritent pourtant tout autant votre attention ainsi que celle du gouvernement fédéral et des gouvernements régionaux.
Madame la ministre, je ne manquerai pas de revenir vers vous pour vous poser d'autres questions.
21.05 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Je prends acte de vos réponses et de votre mobilisation.
L'idée de la task force et d'une stratégie collective du fédéral et des Régions va de soi. Il est donc positif qu'elle soit déjà mise en place, bien que le gouvernement soit en affaires courantes.
Nous devons effectivement penser à toutes ces familles qui seront mises en danger.
Je tiens à souligner qu'à ce stade, les syndicats demandent à ce que l'on investigue sur les stratégies qui permettraient de maintenir l'emploi. Selon moi, tous les scénarios doivent être envisagés. Il ne faut pas partir battus d'avance.
Je ne manquerai pas de vous poser de nouvelles questions ou à votre successeur, sur ce dossier qui fera encore parler de lui.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 17.10 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.10 uur.