Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

 

du

 

Mardi 18 octobre 2011

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 18 oktober 2011

 

Namiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.18 uur en voorgezeten door mevrouw Sarah Smeyers.

La séance est ouverte à 14.18 heures et présidée par Mme Sarah Smeyers.

 

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "het onderzoek in de zaak-Beaulieu" (nr. 6364)

- de heer Siegfried Bracke aan de minister van Justitie over "het proces-De Clerck" (nr. 6368)

- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Justitie over "de stand van zaken met betrekking tot het proces-Beaulieu" (nr. 6383)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Justitie over "het onderzoek in de zaak-Beaulieu" (nr. 6541)

01 Questions jointes de

- M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "l'enquête sur l'affaire Beaulieu" (n° 6364)

- M. Siegfried Bracke au ministre de la Justice sur "le procès De Clerck" (n° 6368)

- M. Georges Gilkinet au ministre de la Justice sur "les suites du procès Beaulieu" (n° 6383)

- M. Dirk Van der Maelen au ministre de la Justice sur "l'enquête sur l'affaire Beaulieu" (n° 6541)

 

De voorzitter: De heer Van der Maelen is afwezig en de heer Gilkinet is nog onderweg.

 

01.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de staatssecretaris, ik vind het niet jammer dat u er bent, want ik ga graag in debat met u, maar ik had toch verwacht dat de minister zelf zou antwoorden op mijn vragen. Vanmorgen was hij hier nog, zeer fit zelfs. Misschien heeft hij een reden gevonden om te ontsnappen? Ik begrijp dat het soms delicaat is als het over de zaak-Beaulieu gaat.

 

Die soap duurt al een tijdje. De jongste aflevering is geschreven net voor het zomerreces, op 28 juni, toen de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk de familie De Clerck gelijk gaf: de belastingfraudezaak tegen de Beaulieugroep zou al te lang aanslepen en de redelijke termijn zou zijn overschreden. Die conclusie is definitief, want de Belgische Staat tekent blijkbaar geen beroep aan, wat toch verrassend is.

 

Daardoor zijn de nog lopende fiscale en strafrechtelijke procedures ten dode opgeschreven. Ik meen dat de overheid hiermee in eigen voet schiet en het eigen proces torpedeert.

 

Toen het vonnis bekend werd, was het voor de pers heel moeilijk om informatie te bekomen. Om een of andere reden heeft het een dag geduurd, eer er uitleg werd verstrekt. Eerst was er de melding “geen commentaar”, uiteindelijk kwam er een verklaring van de advocaat van de Belgische Staat, die een warrig verhaal bracht. Eerst werd gezegd dat de advocaten zelf een beslissing hadden genomen. Daarna werd gezegd dat er een beslissing was genomen door de minister. Dat bleek evenwel niet door de minister van Justitie te zijn geweest, want blijkbaar had die de bevoegdheid doorgeschoven naar zijn collega van Buitenlandse Zaken, die plots een beslissing moest nemen in een zaak van Justitie. Maar goed, het bleef binnen de familie.

 

Nu mag u komen uitleggen wat niet de minister van Justitie maar de minister van Buitenlandse Zaken beslist heeft.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik heb een aantal heel concrete vragen. Ten eerste, waarom is de advocaat van de Belgische Staat niet in beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank in Kortrijk en waarom, want blijkbaar is er effectief een beslissing genomen door een minister, gaf de Belgische Staat geen opdracht daartoe?

 

Ten tweede, wat bedoelde de woordvoerster van de minister met de verklaring dat de minister het nieuws kleinschalig wilde houden, zoals het blijkbaar werd meegedeeld?

 

Ten derde, wat zijn de gevolgen van deze beslissing voor het concrete strafonderzoek? Is er nog een mogelijkheid om dit strafproces tot een goed einde te brengen?

 

01.02  Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik zal niet herhalen wat collega Van Hecke al heeft aangebracht. Alleen kan ik het niet nalaten om te zeggen dat ik zijn ergernis over deze gang van zaken alleen maar kan delen. Dit gaat niet eens over schuld of over onschuld, dat is blijkbaar niet eens aan de orde. Het gaat over het feit dat men na 21 jaar opmerkt dat het allemaal wat lang heeft geduurd. Inderdaad, na 21 jaar kan die vraag worden gesteld. De Belgische Staat moet dus schadevergoeding betalen aan iemand die mogelijk aan diezelfde Belgische Staat honderden miljoenen heeft ontfutseld.

 

Daarom dus, mijnheer de staatssecretaris, dezelfde vraag als de heer Van Hecke. Waarom is de Belgische Staat niet in beroep gegaan? Vanuit het standpunt van de beklaagde kan ik mij weliswaar indenken dat 21 jaar heel lang is, maar de vertraging, die 21 jaar in totaal, heeft niet alleen van doen met de werking van de Belgische Staat, of de niet-werking van de Belgische Justitie.

 

Ik zou daar ook de vraag aan willen koppelen of dit ook maar enige invloed zal hebben op de rest van het strafproces. Is het ook daar vanwege laattijdigheid helemaal game over? Is de Belgische Staat echt van plan om die schadevergoeding te betalen of kan men daar op een of andere manier onderuit?

 

En last but not least, is er enige algemene conclusie aan te verbinden inzake de werking of de niet-werking van ons justitieel apparaat? Het heeft met van alles te maken, onder meer met procedures die blijkbaar niet op punt staan of met de manier waarop wij de dingen onderzoeken. Wij stoppen niet bij één zaak, maar elk nieuw draadje wordt verder onderzocht en dat geeft op zijn beurt dan weer aanleiding tot bijkomende onderzoeksdaden. In andere landen daarentegen, concentreert men zich op één zaak, en andere dingen zijn dan meteen een andere zaak.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik kijk zeer uit naar uw antwoord.

 

01.03 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, geachte collega’s, ik meen vijf elementen te kunnen onderscheiden in de vraagstelling. De eerste vraag is de reden waarom berust werd in het vonnis van de rechtbank van Kortrijk. Dan is het belangrijk om te benadrukken dat de uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk een burgerlijke procedure betreft.

 

De heer De Clerck wenste twee zaken te bekomen in zijn vordering. Ten eerste, de stopzetting van de strafprocedure die tegen hem liep, en, ten tweede, het verkrijgen van een schadevergoeding wegens de schending van de redelijke termijn in strafzaken.

 

De rechtbank van Kortrijk is niet ingegaan op het eerste en belangrijkste deel van de vordering, namelijk de stopzetting van de strafprocedure. De rechtbank kende wel een schadevergoeding van 22 500 euro toe en dit wegens de schending van de redelijke termijn in strafzaken. Die schending van de redelijke termijn werd al in 2007 vastgesteld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het arrest van 25/09/2007. In dit arrest werd gesteld dat hij zich voor het verkrijgen van een schadevergoeding diende te wenden tot de Belgische rechter. De toegekende schadevergoeding kan aldus als een uitloper van de voornoemde uitspraak van het Europees Hof gezien worden.

 

Na grondige analyse van het vonnis heeft de Belgische Staat, meer bepaald de FOD Justitie, in overleg met de raadsman, geoordeeld dat de kansen op hervorming in hoger beroep té gering waren om een beroepsprocedure te verantwoorden.

 

Het enige wat eventueel in hoger beroep kon worden bekomen, was een lagere schadevergoeding. Rekening houdend met de uitspraken van het Europees Hof had het principe zelf van de toekenning van een schadevergoeding naar aanleiding van de schending van de redelijke termijn ons inziens geen kans op hervorming in hoger beroep. Bovendien zou het instellen van hoger beroep aan de heer De Clerck opnieuw de kans hebben gegeven om incidenteel beroep aan te tekenen. Dat zou betekenen dat hij opnieuw zou kunnen vorderen dat de strafprocedure tegen hem moet worden stopgezet en dat ook andere onderdelen van zijn vordering, zoals de aanstelling van een deskundige om de schade te begroten, opnieuw ter beoordeling zouden kunnen worden voorgelegd.

 

Ten tweede, de quote waarnaar in de verklaring van de woordvoerster wordt verwezen, was inderdaad opgevallen. Deze strookt niet met de diverse telefoongesprekken die met de heer Bové werden gevoerd. In een mail van 30 september 2011 is aan de betrokken redacteur meegedeeld dat de weergave van de gesprekken onjuist en tendentieus was.

 

Ten derde, wat betreft de gevolgen voor het strafonderzoek, heeft de rechtbank geoordeeld dat de strafprocedure tegen de heer De Clerck niet wordt stopgezet. Ik citeer uit pagina 40 van het vonnis: “Om deze redenen wijst de rechtbank de vordering tot stopzetting van verdere procedurehandelingen in de strafdossiers af.”

 

Er moet worden benadrukt dat het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk geen invloed heeft op de strafprocedure. Er wordt enkel een schadevergoeding toegekend als gevolg van de uitspraak van het Europees Hof.

 

De strafprocedure wordt niet gehinderd door dit vonnis. Er moet wel rekening worden gehouden met de schending van de redelijke termijn in strafzaken, zoals die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in 2007 werd vastgesteld. Dit is echter geen gevolg van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk maar wel van het arrest van het Europees Hof zelf. Daarnaast heeft het Europees Hof zelf gezegd dat het niet aan hem was om te oordelen welk gevolg de schending van de redelijke termijn al dan niet moest hebben op de strafprocedure zelf.

 

Ten vierde, de Belgische Staat zal de schadevergoeding betalen. De Staat dient immers uitvoering te geven aan definitieve rechterlijke beslissingen.

 

Ten vijfde, de stand van de strafprocedure. Binnenkort zal het Hof van Cassatie zich uitspreken over het verzoek van verschillende beklaagden, ingediend tegen een tussengekomen arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling. De KI had in haar arrest, oordelend in graad van beroep, het verzoek afgewezen om de zaak en de eventuele doorverwijzing naar de strafrechter, alsnog door de raadkamer te laten behandelen. De raadkamer stelde vast dat zij geen rechtsmacht had om de in verdenking gestelde te verwijzen naar de strafrechter ten gronde omdat een van hen voorrang van rechtsmacht had. De raadkamer verwees de zaak terug naar de procureur des Konings.

 

Tot zover de huidige stand van zaken.

 

01.04  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de staatssecretaris, u geeft een vrij juridisch antwoord. Ik had niets anders verwacht.

 

Het is bijzonder jammer dat de FOD Justitie heeft geadviseerd om het niet te doen. Ik zou heel graag het oordeel hebben gehoord van het hof van beroep van Gent. Het is niet omdat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een beslissing heeft genomen dat een Belgische rechter op basis van de studie van het dossier niet tot een ander oordeel zou kunnen komen, rekening houdend, bijvoorbeeld, met de vertragingsmanoeuvres van de partijen ter zake.

 

Het dossier heeft een vertraging opgelopen omdat het naar het Armeens moest worden vertaald. Dat duurt jaren, want het aantal Armeense vertalers loopt hier niet dik gezaaid. Achteraf klaagt men dat het te lang duurt. Men voert een procedureslag tot bij het Hof van Cassatie.

 

Ik had daarover heel graag het oordeel van het hof van beroep gehoord. Ik vind niet dat we ons zo snel mogen neerleggen bij een beslissing van de rechtbank in eerste aanleg.

 

Ten tweede, er wordt ook vaak gezegd dat men in lopende zaken voorzichtig moet zijn met wat men doet, want in lopende zaken moet men zorgen voor het goed beheer. Nu wordt er echter een beslissing genomen, blijkbaar niet door minister De Clerck, maar doorverwezen naar de minister van Buitenlandse Zaken en partijgenoot, de heer Vanackere, die op advies van de FOD blijkbaar zou geoordeeld hebben om niet in beroep te gaan. In lopende zaken moet men een voorzichtig beleid voeren en zich niet verbinden tot zaken die zwaarwegende gevolgen kunnen hebben. Ook in die optiek vind ik het dus zeer bizar dat een dergelijke verregaande beslissing werd genomen. Wat betekent die beslissing immers, politiek gezien? Het wil eigenlijk zeggen dat de regering zich erbij neerlegt dat die zaak te lang geduurd heeft en dat de beklaagden op de duur zelf het slachtoffer zijn geweest van het proces dat tegen hen is aangespannen, van het strafproces dat lopende is.

 

Ik heb bovendien een derde element. Ik vind het heel bizar dat men aan de rechtbank zou vragen om een strafprocedure stil te leggen. Moeten we niet bang zijn dat een burgerlijke rechter daarover beslissingen zou kunnen nemen? Het lijkt mij volstrekt onrealistisch dat een burgerlijke rechter zou kunnen oordelen dat een strafproces stilgelegd moet worden. Het strafproces loopt en de strafrechter zal oordelen wat daarmee moet gebeuren, of eventueel een procureur. Het komt niet een burgerlijke rechter toe om aan een collega van hem in een strafzaak te zeggen dat hij een en ander moet stopzetten. Overigens, het principe van ‘le criminel tient le civil en état’ is nog altijd van toepassing in ons land. Dat wil zeggen dat een burgerlijke rechter zich moet houden aan de beslissing van een strafrechter en niet omgekeerd. Ik vind dus niet dat het een groot risico inhoudt om de zaak aanhangig te maken bij het hof van beroep.

 

Mijnheer de staatssecretaris, in ieder geval, ik concludeer dat ik het zeer jammer vind dat er geen hoger beroep is aangetekend. De minister en een deel van de regering leggen zich blijkbaar al neer bij de uitspraak in eerste aanleg van de rechtbank in Kortrijk.

 

01.05  Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik deel de conclusie van de heer Van Hecke. Uit uw antwoord blijkt dat de Belgische Staat zich gewoon neerlegt bij de feitelijkheid. Het is bij wijze van spreken zodanig grof – dat is hetgeen u eigenlijk antwoordt – dat beroep niet veel zin meer heeft of zelfs geen zin meer heeft.

 

Waarvan akte, zeg ik dan van onze kant, omdat dit natuurlijk bewijst dat ons systeem eens te meer niet werkt; het werkt op zovele vlakken niet, het werkt ook niet bij Justitie.

 

Uw antwoord komt er eigenlijk op neer dat u zegt dat het compleet in overeenstemming met de regels is. Dat zal wel zo zijn, ik ben geen jurist, dat weet u, en ik wens het ook niet te worden. Als dat in overeenstemming is met de regels en als men bij toepassing van die regels dit soort toestanden krijgt, waaraan ook zoveel verontwaardiging gekoppeld is, dan is er natuurlijk een probleem met die regels zelf en dan wordt het de hoogste tijd dat wij die opnieuw bekijken.

 

Ik kom aan mijn tweede en voorlaatste punt. Over de verantwoordelijkheden ter zake wordt geen woord gezegd. Niemand is verantwoordelijk. Mén heeft dat zo gedaan. Mén heeft dat zo beslist. En mén zal schadevergoeding betalen. Alleen de laatste men is ingevuld, dat zijn wij namelijk allemaal.

 

Ten derde en ten slotte, men moet toch heel goed weten waarmee men bezig is. Ik herinner mij heel goed dat op de dag van de uitspraak in een van onze journaals de advocaat van de betrokkene alle medebeklaagden heeft opgeroepen om precies hetzelfde te doen. Als ik het mij goed herinner, waren dat er 52 of 53, die allemaal werden opgeroepen om gebruik te maken van het niet-werken van het systeem, om langs de kassa te passeren. Als men daarover niet verontwaardigd is, dan zal men niet snel verontwaardigd zijn over iets anders, mijnheer de staatssecretaris.

 

01.06  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, je vous remercie de me permettre d'intervenir. Monsieur le secrétaire d'État, je vous prie d'excuser mon retard.

 

Je me suis joint aux questions de mes deux collègues concernant des procès de fraude fiscale assez célèbres, car nous sommes soucieux que le droit soit dit en cette matière alors que nous constatons qu'il l'est trop rarement. Citons le procès KB Lux, le procès en cours concernant les sociétés de liquidités, qui subit des manœuvres de retardement de la part des conseils.

 

Je ne peux donc que m'associer à l'étonnement et au regret de mes collègues par rapport à l'impossibilité de mener plus rapidement et plus efficacement de telles enquêtes. Voilà qui produit un signal très négatif sur la capacité de notre État à lutter réellement contre la fraude fiscale. Pourtant, il s'agit d'un élément important concourant au déficit que notre pays connaît actuellement.

 

C'est pourquoi nous ne pouvons que rappeler notre demande d'une application efficace et rapide des recommandations de la commission d'enquête sur la grande fraude fiscale.

 

01.07 Staatssecretaris Carl Devlies: De collega’s hebben een aantal bijkomende elementen naar voren gebracht waarop ik nog zeer kort wil reageren.

 

De heer Van Hecke heeft gevraagd of het hof van beroep van Gent zich zou kunnen uitspreken. Het komt erop neer dat men geen beroep zou hebben aangetekend. Essentieel in dit vonnis is natuurlijk dat de rechtbank van Kortrijk beslist heeft om niet te interfereren in de strafprocedure. Die strafprocedure wordt dus verder gezet. U trekt in twijfel of een rechtbank dit kan doen. Hoe dan ook, in de analyse is het een belangrijk element. Het advies dat aan minister Vanackere is afgeleverd door de administratie en de advocaat was eensluidend en technisch onderbouwd. Het ging wel degelijk in de richting van geen beroep aantekenen teneinde iedere discussie over het al dan niet verder kunnen zetten van de strafrechtelijke procedure volledig van de baan te hebben. Dit is ongetwijfeld een heel belangrijk element.

 

Wat lopende zaken betreft, moeten we toch wel zeggen dat dergelijke uitspraken gebonden zijn aan termijnen. Een regering moet haar verantwoordelijkheid nemen, de termijnen respecteren en beslissingen nemen. Nog eens, de beslissing die genomen is was conform het advies van de administratie en de advocaat.

 

Wat betreft de algemene bemerkingen die door de heer Bracke zijn gemaakt, ik deel die volkomen, ook de kritiek die u formuleert. In de vorige legislatuur – de heren Van Hecke en Gilkinet waren daarbij betrokken – hebben we mee op basis van het dossier-Beaulieu vanuit het Parlement gevraagd om een bijzondere onderzoekscommissie op te starten met betrekking tot fraude. Het ging daarbij vooral om de problematiek van de verjaring van heel veel belangrijke dossiers. Die commissie heeft heel wat aanbevelingen gedaan waarvan een belangrijk deel is uitgevoerd. Ik verwijs naar de versoepeling van het bankgeheim en de minnelijke schikking. ‘Una via’ is momenteel aanhangig bij de Kamer en zal vermoedelijk voor het einde van het jaar goedgekeurd kunnen worden. Er zijn dus heel wat inspanningen geleverd. Er zijn ook zaken die niet gerealiseerd zijn, zoals de uitbreiding van het mini gerechtelijk onderzoek. Dat is dan weer geïntegreerd in het geheel van de hervorming van Justitie, net zoals een aantal andere voorstellen. Daardoor werd vertraging opgelopen, want die algemene hervorming van Justitie is er immers uiteindelijk niet gekomen. Laten we hopen dat dit kan gerealiseerd worden in deze legislatuur.

 

De verantwoordelijkheden zullen kunnen worden bepaald nadat het strafrechtelijke dossier volledig zal zijn afgehandeld. Ik meen dat het prioritair is dat deze zaak strafrechtelijk wordt afgehandeld. Ondanks alle vertraging die men tot nu toe heeft opgelopen, moet men toch een inspanning doen om dit dossier strafrechtelijk tot een goed einde te brengen. Het vonnis van de rechtbank in Kortrijk laat in elk geval toe om deze procedure voort te zetten en laat ook alle mogelijkheden open.

 

01.08  Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Wij zijn het met elkaar eens, daarover kunnen wij alleen maar blij zijn.

 

Ten eerste, mijnheer de staatssecretaris, de grond van uw argumentatie is toch verbazingwekkend. Ik vraag mij af hoe rot een systeem wel niet moet zijn – ik weet dat ik heel gewelddadige woorden gebruik – om te beslissen niet in beroep te gaan. Het is immers uw argument dat, indien in beroep wordt gegaan, het gevolg nog erger zou kunnen zijn. Zulks is toch een merkwaardige redenering.

 

Ten tweede, wat de verantwoordelijkheden betreft, indien het waar is wat u verklaart, valt het mij toch op dat het de eerste keer zou zijn dat de verantwoordelijkheden worden aangewezen en opgenomen.

 

Ten derde, ik hoop inderdaad dat een en ander in de grote hervorming van Justitie kan worden meegenomen en dat die hervorming er snel komt. U zult het mij niet kwalijk nemen dat ik zulks opper. Ik zit hier al lang in het Huis. Ik zat hier al vroeger, zij het op een andere plaats. Ik heb hier al veel horen spreken over de hervorming van Justitie. Ik heb ze al ongelooflijk veel horen aankondigen. Ik heb er echter, eerlijk gezegd, nog te weinig van gemerkt.

 

01.09 Staatssecretaris Carl Devlies: Ik heb nog een klein detail met betrekking tot de verantwoordelijkheden. Het dossier-Beaulieu is opzettelijk uit de commissie gehouden omdat het nog een lopend dossier was. In de commissie werden gelijkaardige zaken besproken en het systeem werd geanalyseerd, maar de concrete verantwoordelijkheden zijn niet ter sprake gekomen. Ik denk dat dit ooit nog zal kunnen gebeuren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 6060 van de heer Landuyt vervalt, aangezien ze al twee keer is uitgesteld en hij nu afwezig is.

 

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Justitie over "parentale ontvoeringen" (nr. 6253)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "internationale kinderontvoeringen" (nr. 6535)

02 Questions jointes de

- Mme Nahima Lanjri au ministre de la Justice sur "les rapts parentaux" (n° 6253)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "les rapts parentaux internationaux" (n° 6535)

 

02.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, volgens de cijfers in het jaarrapport van Child Focus, daalt het aantal parentale ontvoeringen niet. In 2006 waren er 427, maar dat is nu opgelopen tot 470 en het gaat om 587 kinderen.

 

De problematiek is pijnlijk en wordt nog pijnlijker als men met de kinderen grenzen overschrijdt. De achterblijvende ouder en grootouders vrezen dat zij de kinderen nooit meer zullen zien. Vaak komen zij daarbij in een juridisch kluwen terecht en weten zij niet hoe aan hulp te geraken. Vaak zit men dus gewoon vast. Mij is een geval bekend van een Belgisch kind dat door een van de ouders is ontvoerd naar Marokko. Men heeft dat kind ondertussen gelukkig kunnen lokaliseren, maar men is wel in een juridisch gevecht verzeild geraakt.

 

Sinds 2010 is Marokko toegetreden tot het Verdrag van ’s-Gravenhage betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoeringen van kinderen. Dat verdrag bepaalt dat alle ondertekenaars ook akkoord gaan met de onmiddellijke terugkeer van kinderen die ongeoorloofd werden overgebracht naar of worden vastgehouden in de staat die het verdrag mede heeft ondertekend. Ondanks de toetreding in 2010 zal het nog tot 1 november van dit jaar duren om dat verdrag in werking te laten treden en het ook op dit geval van toepassing te laten zijn tussen België en Marokko.

 

Welke concrete gevolgen zal de inwerkingtreding van het verdrag hebben op de lopende gevallen van parentale ontvoering met betrekking tot Marokko? Het verdrag bepaalt een timing, in die zin dat als men een beroep doet op het verdrag, zulks binnen het jaar moet gebeuren. In deze kwestie was het verdrag eigenlijk nog niet van toepassing. Welke gevolgen heeft het verdrag voor de reeds lopende gevallen?

 

Het verdrag zou ook daadkrachtiger zijn dan het huidige protocolakkoord. Is dat zo?

 

Welke concrete stappen dienen de betrokkenen te ondernemen om het verdrag van toepassing te laten verklaren in hun rechtszaak? Wat kan Justitie formeel doen om de achterblijvende ouders juridisch te ondersteunen?

 

Wat is de verklaring voor het laattijdig in werking treden van het verdrag, of is dat normaal? Hoeveel kinderen werden er sinds 2006 ontvoerd vanuit België en naar welke landen?

 

Op de website van de centrale autoriteit voor internationale kinderontvoeringen en grensoverschrijdend omgangsrecht werd in 2008 melding gemaakt van tien ontvoeringen naar Marokko, terwijl Child Focus spreekt over een veertigtal dossiers en zelfs meer kinderen. Wat zijn de juiste cijfers? Hoeveel van die dossiers werden afgesloten? Hoeveel met een positief gevolg?

 

Konden de kinderen uiteindelijk naar België terugkeren? Hoeveel dossiers zijn negatief afgesloten?

 

Tot daar een aantal vragen met in gedachten heel wat ouders die deze pijnlijke ervaring van de ontvoering van hun kinderen door hun ex-partner moeten meemaken.

 

02.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag heeft een meer algemeen karakter en heeft niet alleen betrekking op Marokko.

 

Ik heb al een aantal schriftelijke vragen naar cijfers gesteld aan de ministers van Buitenlandse en Binnenlandse Zaken en aan de staatssecretaris voor het Gezinsbeleid. De conclusie was dat vier verschillende instanties zich met de problematiek van internationale kinderontvoeringen bezighouden.

 

Ten eerste, Child Focus, die volgens mijn informatie in 2009 467 dossiers en in 2010 470 dossiers behandelde.

 

Ten tweede, de centrale autoriteit rechtshulp in Burgerlijke Zaken van de FOD Justitie, een federaal aanspreekpunt dat in 2005 werd opgericht, helpt elke ouder die slachtoffer werd van een internationale kinderontvoering op gerechtelijk, psychologisch en financieel vlak, met name voor de repatriëringskosten van het kind. Deze autoriteit is bevoegd wanneer het kind door een ouder werd ontvoerd naar een land dat een internationaal of multilateraal verdrag heeft ondertekend, zoals Marokko. Deze instantie behandelde 151 dossiers in 2009 en 136 dossiers in 2010.

 

Ten derde, de Directie van Consulaire Zaken van de FOD Buitenlandse Zaken volgt internationale kinderontvoeringen op, wanneer de ouder-ontvoerder zich in een land bevindt waarmee België geen verdrag heeft gesloten. Er werden 116 dossiers behandeld in 2009 en 103 dossiers in 2010.

 

Ten vierde, de politie volgt internationale kinderontvoeringen op, wanneer de gedupeerde ouder het bestaan van de centrale autoriteit of de rol van de FOD Buitenlandse Zaken niet kent. Er werden 83 dossiers behandeld in 2009 en 99 dossiers in 2010.

 

In februari 2011 ondervroeg ik ook de staatssecretaris voor het Gezinsbeleid over dit thema. Daar kwam vooral de problematiek van de zichtbaarheid van de centrale autoriteit als federaal aanspreekpunt aan bod. Dat is een probleem. De staatssecretaris somde toen een aantal initiatieven op die de voorbije jaren werden ondernomen om het bestaan van die dienst duidelijker te maken.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ziehier mijn vragen.

 

Ten eerste, welke tendens is er in de cijfers waar te nemen voor dit jaar?

 

Ten tweede, hoe evalueert u de maatregelen die werden genomen om de zichtbaarheid van de centrale autoriteit van de FOD Justitie te verbeteren? Welke extra maatregelen kunnen eventueel nog worden genomen?

 

Ten derde, wat zijn de voornaamste diensten die de centrale autoriteit rechtshulp de afgelopen jaren verleende aan gedupeerde ouders?

 

Ten laatste, kunt u toelichting geven bij de samenwerking tussen, enerzijds, de centrale autoriteit rechtshulp van de FOD Justitie en, anderzijds, de politie? Wordt de eerste, bijvoorbeeld, automatisch ingelicht als een gedupeerde ouder bij de politie terechtkomt?

 

02.03 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega’s, beide vraagstellers hebben hetzelfde thema aangereikt. Zij hebben echter ieder duidelijk verschillende vragen gesteld. Het betreft technische vragen, die een afzonderlijk antwoord vergen. Ik zal dan ook achtereenvolgens een antwoord geven, eerst aan mevrouw Lanjri en vervolgens aan mevrouw Lahaye-Battheu.

 

Mevrouw Lanjri, u had zeven vragen.

 

Ten eerste, de inwerkingtreding van het Verdrag van ’s-Gravenhage betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen tussen België en Marokko zal geen invloed hebben op reeds lopende dossiers van parentale kinderontvoering, meer bepaald op het vlak van de onrechtmatige overbrenging en/of onrechtmatige achterhouding van kinderen.

 

Verzoeken tot het bekomen van grensoverschrijdende omgang vallen daarentegen wel onder het toepassingsgebied van het verdrag, ongeacht of het kind zich op het moment van de inwerkingtreding van het verdrag tussen België en Marokko in een andere lidstaat bevond.

 

Ten tweede, het verdrag zal inderdaad daadkrachtiger moeten zijn dan het huidige protocolakkoord tot instelling van een raadgevende, Marokkaans-Belgische commissie in burgerlijke zaken. Terwijl het protocolakkoord op de lokalisatie van het kind en het tot stand brengen van een minnelijke schikking tussen de ouders is gefocust, biedt het verdrag ruimere mogelijkheden om de terugkeer van het kind te bekomen, zoals de interventie van de bevoegde Marokkaanse rechterlijke of administratieve instantie, die de terugkeer van het kind naar het land van gewoonlijk verblijf kan bevelen.

 

Ten derde, bij een parentale kinderontvoering naar een land dat lid is van het verdrag, kan de achtergebleven ouder zich tot de Belgische centrale autoriteit wenden, die binnen de perken van haar bevoegdheid bijstand zal verlenen. Niettemin dient opnieuw naar het antwoord op de eerste vraag worden verwezen, met name dat de bepalingen van het verdrag niet van toepassing zijn op onrechtmatige overbrengingen en/of onrechtmatige achterhoudingen die vóór de inwerkingtreding van het verdrag in beide lidstaten hebben plaatsgevonden, behoudens op het vlak van de verzoeken tot omgangsrecht.

 

Ten vierde, indien het verdrag van toepassing is, kan de Belgische centrale autoriteit ondersteuning bieden, wat voortvloeit uit artikel 7 van het verdrag.

 

Zo zal de Belgische centrale autoriteit het verzoek tot terugkeer van het kind analyseren, om na te gaan of aan de voorwaarden van het verdrag voldaan is. Zo ja, zal het dossier worden verzonden naar de buitenlandse centrale autoriteit, nadat vertalingen werden bekomen van de relevante stavingstukken. Aan de buitenlandse centrale autoriteit zal worden gevraagd om te achterhalen of te bevestigen waar het kind zich bevindt, om te voorkomen dat het kind aan gevaren wordt blootgesteld, om een minnelijke schikking te treffen, strekkende tot een vrijwillige terugkeer, en indien dit niet lukt de zaak voor de bevoegde buitenlandse rechtbank te brengen, die zal moeten oordelen over het terugkeerverzoek.

 

Ten vijfde, Marokko is op 9 maart 2010 toegetreden tot het verdrag. Uit de aard van het verdrag volgt dat, alvorens het verdrag in werking kan treden tussen Marokko en een andere verdragsstaat, in dit geval België, de toetreding van Marokko door die staat aanvaard moet worden. België heeft onderzocht of de toetreding van Marokko tot het Verdrag van ‘s-Gravenhage aanvaard kon worden, rekening houdend met het bilateraal verdrag tussen België en Marokko, welke eveneens betrekking heeft op deze materie, en waarvan de ratificatie onderzocht wordt. De toetreding van Marokko werd uiteindelijk door België aanvaard, en het Verdrag van ‘s-Gravenhage zal tussen de twee landen in werking treden op 1 november 2011.

 

Ten zesde, de binnenkomende en uitgaande verzoeken die de Belgische centrale autoriteit behandelt, hebben jaarlijks betrekking op een tweehonderdtal kinderen. In het jaar 2009 waren dat 205 kinderen, in 2010, 170. De kinderen werden overgebracht naar verscheidene landen die lid zijn van het verdrag. De Belgische centrale autoriteit stelt vast dat in de periode 2007-2010 het grootste aantal uitgaande verzoeken werden ingediend bij de centrale autoriteit van Frankrijk, meer bepaald 70, Nederland, 35, Duitsland, 27, Marokko, 27 en Turkije, 20. Anderzijds ontving de Belgische centrale autoriteit vooral verzoeken uit Frankrijk, 35, Nederland, 30, Verenigd Koninkrijk, 15, Duitsland, 13 en Spanje, 9.

 

Uw zevende vraag, de Belgische centrale autoriteit had eind 2008 10 lopende dossiers met Marokko. Sindsdien werden 30 dossiers geopend, 26 met België als verzoekende staat en 4 met België als aangezochte staat. Op dit moment zijn nog 15 dossiers lopende tussen België en Marokko. De voornaamste reden tot afsluiting is de vrijwillige terugkeer van het kind naar het land van gewoonlijk verblijf of het treffen van een akkoord tussen de ouders in verband met het verblijf van het kind.

 

Ik zal nu antwoorden op de vragen van mevrouw Lahaye.

 

Ten eerste, de centrale autoriteit stelt een stijging vast van het aantal dossiers voor het jaar 2011. Op 1 oktober 2011 werden reeds 135 nieuwe dossiers geteld, dit in vergelijking met de 136 dossiers voor heel het jaar 2010.

 

Ten tweede, de maatregelen genomen door de centrale autoriteit om de zichtbaarheid te verhogen, zijn nog steeds actief. De internetpagina met alle nuttige informatie is beschikbaar en wordt binnenkort vernieuwd. Het algemene telefoonnummer van de centrale autoriteit is opgenomen in de telefoongids en is terug te vinden op internet. De specifieke mailbox staat ter beschikking van de burger en wordt dagelijks gecontroleerd. Brochures van de centrale autoriteit worden verspreid bij de relevante instanties. Ook is de centrale autoriteit goed op het internet terug te vinden via de gebruikelijke zoekmotoren.

 

Een concrete evaluatie maken van de verhoogde zichtbaarheid van de centrale autoriteit is moeilijk omdat het niet de gewoonte is van de centrale autoriteit om een ouder te ondervragen over de manier waarop hij de centrale autoriteit heeft gevonden. Evenmin wordt het internetverkeer op de site van de centrale autoriteit onderzocht.

 

Wel doet de centrale autoriteit de volgende vaststellingen. Naast een toename in het aantal geopende dossiers is er een duidelijke stijging merkbaar van het aantal e-mailberichten in de specifieke inbox van de centrale autoriteit, kinderontvoering@just.fgov.be. Het gaat dan meer bepaald om 102 e-mails in 2009, 93 in 2010 en 114 in het lopende jaar 2011. Dit is de situatie op 1 oktober jongstleden. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de burger steeds vaker rechtstreeks zijn weg vindt naar de centrale autoriteit, mogelijkerwijs dankzij de goede internetaanwezigheid van de centrale autoriteit.

 

Daarnaast blijft de centrale autoriteit een groot aantal telefonische oproepen krijgen, zowel tijdens de kantooruren als daarbuiten. De cijfers voor de telefoonpermanentie buiten kantooruren zijn als volgt: 80 oproepen in 2009, 80 in 2010 en reeds 66 in het huidig jaar 2011. Dat zijn ook cijfers tot 1 oktober.

 

Naast de opgesomde maatregelen heeft de centrale autoriteit een aantal bijkomende initiatieven genomen. Zo heeft de centrale autoriteit onder andere deelgenomen aan de ressortvergadering van het Antwerpse hof van beroep om haar werking toe te lichten en om de samenwerking tussen het parket en de centrale autoriteit op punt te stellen. De centrale autoriteit geeft ook informatiesessies aan diplomaten in hun opleiding en ontvangt regelmatig gerechtelijke stagiairs om de praktische werking van de centrale autoriteit uiteen te zetten.

 

Ten derde, de centrale autoriteit staat ouders die geconfronteerd worden met de problematiek van internationale kinderontvoeringen op verschillende manieren bij. De centrale autoriteit verspreidt eerstelijnsinformatie en preventietips betreffende internationale kinderontvoeringen. Er wordt aan de ouders uitgelegd wat ondernomen zou kunnen worden om een parentale ontvoering van hun kind naar het buitenland te voorkomen.

 

Heeft de internationale kinderontvoering reeds plaatsgevonden, dan heeft de centrale autoriteit haar bevoegdheid.

 

Werd het kind overgebracht naar een land dat geen lid is bij het Verdrag van ’s-Gravenhage betreffende de burgerlijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, dan wordt er doorverwezen naar andere instanties die kunnen interveniëren. Het gaat voornamelijk om de Belgische gerechtelijke autoriteiten en de FOD Buitenlandse Zaken.

 

Is het land waarnaar het kind werd overgebracht, partij bij het Verdrag van Den Haag, dan kan de centrale autoriteit de terugkeerprocedure opstarten overeenkomstig het verdrag en de verordening nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening nr. 1347/2000.

 

De ouders worden in de loop van de procedure bijgestaan en op de hoogte gehouden van alle nieuwe ontwikkelingen. Doorheen het dossier kan de centrale autoriteit ook psychologische ondersteuning bieden aan de achtergebleven ouder. Onder bepaalde voorwaarden kan de centrale autoriteit ook financiële bijstand verlenen, strekkende tot de dekking van de terugkeerkosten voor het kind of tot de uitoefening van een grensoverschrijdend omgangsrecht tussen een ouder die in België woont en zijn kind in het buitenland.

 

Op uw vierde vraag, niet de politie, maar het ambt van procureur-generaal bij het hof van beroep, is het aanspreekpunt van de centrale autoriteit. De centrale autoriteit kan de politie dan ook niet rechtstreeks vorderen in een dossier kinderontvoering. Wel gebeurt het steeds vaker dat de politie contact opneemt met de centrale autoriteit om een nieuw dossier aan te brengen. De politie wordt dan ofwel door het parket of door de bevoegde magistraat doorverwezen naar de centrale autoriteit, ofwel werd het telefoonnummer van de centrale autoriteit teruggevonden in het draaiboek dat de politie ter beschikking heeft. Op basis van die melding, contacteert de centrale autoriteit vervolgens de achtergebleven ouder, opdat eventueel een dossier zou kunnen worden geopend.

 

De cel Vermiste Personen van de federale politie heeft nog het volgende laten weten. Het gebeurt dat de cel door een lokale politiedienst gecontacteerd wordt wanneer hij met een dergelijke aangifte wordt geconfronteerd. Meestal gaat het hierbij dan om praktische vragen zoals andere mogelijke nuttige partners, hoe de aangifte te acteren, wat met het hoederecht en vragen over internationale seiningen.

 

In al die gevallen proberen de politiemensen van de cel Vermiste Personen hun collega’s punctueel bij te staan met raad en daad en door te verwijzen naar onder andere de centrale autoriteit bij de FOD Justitie, het ministerie van Buitenlandse Zaken en/of Child Focus.

 

De cel Vermiste Personen neemt nooit een actieve rol in bij dergelijke dossiers, aangezien zij hiervoor ook geen capaciteit heeft.

 

De cel houdt evenmin gedetailleerde cijfers bij over het fenomeen.

 

02.04  Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ten eerste, ik betreur dat de inwerkingtreding van het nieuwe verdrag geen invloed zal hebben op de lopende dossiers. Dat is echt een streep door de rekening voor de vele ouders met kinderen in die landen die nu zijn toegetreden en op wie het nieuwe verdrag van toepassing is. Zij moeten vaststellen dat dit nieuwe verdrag dat verder gaat dan de huidige samenwerking, voor hen niet van toepassing is, toch niet in verband met de overbrenging van de kinderen, eventueel wel voor verzoeken met betrekking tot het omgangsrecht. Dat is natuurlijk heel erg voor ouders die weten waar hun kinderen verblijven maar door een juridisch gevecht, een juridisch kluwen, hun kinderen niet terug in België kunnen krijgen.

 

Ten tweede, ik hoop dan wel – u hebt het ook kort vermeld, bijvoorbeeld voor het geval van Marokko, omdat er bilaterale verdragen zijn – dat Justitie alle hulp aanbiedt zodat deze ouders op zijn minst, via hetgeen geregeld is in andere verdragen en andere akkoorden, zoals bilaterale akkoorden, op die manier verder geholpen kunnen worden.

 

Ten slotte, ik stel vast dat er grote verschillen zijn in de cijfers, wat ik u ook reeds aangaf. Er zijn blijkbaar verschillen tussen de cijfers van Child Focus en de cijfers die wij lezen op de website van de centrale autoriteit. Bijvoorbeeld voor Marokko spreekt de centrale autoriteit over 10 gevallen en Child Focus over 40 gevallen.

 

Die verklaring over het verschil in cijfers is mij nog niet duidelijk. U zegt dat het gaat om de verzoeken tot behandeling. Dat verklaart misschien een en ander. Ik vind het alleszins jammer dat de overheid de gegevens niet centraliseert. We moeten niet alleen de gegevens bijhouden van de ouders die zich tot de overheid wenden. We moeten zicht krijgen op alle ontvoeringen, ongeacht of de ouders zich tot een advocaat of tot Child Focus richten. Anders krijgen wij geen zicht op de omvang van de problematiek. In de toekomst moeten wij die cijfers beter op elkaar afstemmen.

 

Hetzelfde geldt voor de dossiers die heel concreet betrekking hebben op België en Marokko. U zegt mij net dat u weet heeft van vijftien gevallen, terwijl Child Focus het heeft over veertig dossiers. Dat is een groot verschil.

 

Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag met welk gevolg de dossiers zijn afgerond. U geeft mij de cijfers maar ik weet niet of ze positief of negatief zijn afgerond. Zijn die kinderen met hun ouders in België herenigd?

 

Mocht het zijn dat de minister van Justitie het niet in zijn antwoord heeft meegegeven, dan ontvang ik het graag achteraf rechtstreeks of via de commissie.

 

02.05 Staatssecretaris Carl Devlies: Ik heb u alle informatie gegeven waarover ik beschikte.

 

02.06  Nahima Lanjri (CD&V): Maar u heeft niet geantwoord op de vraag over de positieve of negatieve afloop van die dossiers.

 

02.07 Staatssecretaris Carl Devlies: Dan moet u een bijkomende vraag stellen.

 

02.08  Nahima Lanjri (CD&V): Kan het via mail aan iedereen in de commissie worden verstuurd? Dat werkt het makkelijkst.

 

02.09  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ik dank de staatssecretaris voor het uitvoerige en gedetailleerde antwoord.

 

Aansluitend bij collega Lanjri stel ik ook vast dat er verwarring blijft over die cijfers van Child Focus, enerzijds, en de cijfers van de federale diensten, anderzijds. Ik onthoud het negatieve nieuws dat het aantal nieuwe dossiers stijgt.

 

Dit jaar zijn er al 135 nieuwe dossiers bij de centrale autoriteit.

 

Ik onthoud ook een positieve boodschap uit uw antwoord. U verklaart dat de zichtbaarheid van de centrale autoriteit vergroot. Er is immers meer mailverkeer. Er zijn ook meer telefonische oproepen. Zulks houdt in dat ouders vooral preventief beginnen te handelen. Wanneer er een risico van internationale kinderontvoering bestaat, winnen zij preventief informatie in. Zij zetten eventueel ook preventief de stap naar de rechtbank, om de andere ouder een verbod te laten opleggen om met het kind het land te verlaten.

 

Persoonlijk meen ik dat de zichtbaarheid van de centrale autoriteit nog zou kunnen worden verbeterd, door de naam eenvoudiger en toegankelijker te maken. Nu is het een hele mond vol, namelijk centrale autoriteit rechtshulp in Burgerlijke Zaken van de FOD Justitie. De naam “Child Focus” is veel duidelijker en veel herkenbaarder. Aan de naamgeving kan dus nog worden gewerkt.

 

Tot slot, u hebt geantwoord dat de zichtbaarheid ook is verbeterd, omdat er, bijvoorbeeld, op het niveau van het ressort van het hof van beroep te Antwerpen een informatievergadering is geweest. Een dergelijke vergadering zou in alle ressorten moeten plaatsvinden, teneinde verder aan de zichtbaarheid te werken. Aldus kunnen steeds meer kinderontvoeringen preventief worden verhinderd. Ouders worden aldus alerter en zijn meer op de hoogte van de instrumenten die zij vooraf kunnen hanteren om de ontvoering die er eventueel zit aan te komen, te verhinderen. Op die manier kan de beweging van het aantal nieuwe dossiers, die nu spijtig genoeg in stijgende lijn gaat, worden omgekeerd.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Questions jointes de

- Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "les dysfonctionnements relevés par le rapport du Comité P concernant l'enquête sur la mort d'Annick Van Uytsel" (n° 6275)

- Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "les recommandations du Comité P" (n° 6469)

- Mme Carina Van Cauter à la ministre de l'Intérieur sur "les recommandations du Comité P" (n° 6470)

- M. Servais Verherstraeten au ministre de la Justice sur "l'état d'avancement de l'enquête Van Uytsel" (n° 6515)

03 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de disfuncties waarop wordt gewezen in het rapport van het Comité P over het onderzoek naar de dood van Annick Van Uytsel" (nr. 6275)

- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de aanbevelingen van het Comité P" (nr. 6469)

- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanbevelingen van het Comité P" (nr. 6470)

- de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Justitie over "de stand van zaken in het onderzoek-Van Uytsel" (nr. 6515)

 

De voorzitter: Mevrouw Galant is afwezig.

 

03.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, uiteraard willen wij ons op geen enkele manier mengen in de lopende procedure in dit dossier. Wij hebben alle respect voor de rechtsgang die wij absoluut niet willen verstoren. Feit is dat naar aanleiding van het dossier-Van Uytsel een onderzoek is uitgevoerd door het Comité P en dat het Comité P zich in de mogelijkheid achtte zijn aanbevelingen in een verslag publiek te maken.

 

Deze aanbevelingen hadden betrekking op de verbetering van de afstapping ter plaatse, de afhandelingskwaliteit van moordonderzoeken, het informatiebeheer en het performanter en flexibeler maken van databeheerinstrumenten, zodat men kan komen tot preventief optreden en het verbeteren van de snelheid waarmee misdrijven kunnen worden opgespoord. De aanbevelingen hadden ook betrekking op het verbeteren van kennis en kunde bij de politie, met aanbevelingen om het bestaande expertisenetwerk Moordonderzoek uit te breiden en na te gaan op welke manier zich opleidingsinitiatieven opdringen. Ze hadden ook betrekking op de leiding van het onderzoek, de rol van de onderzoeksrechter en meer specifiek wie de coördinatie en de leiding van de politie op zich neemt. Wat met de rol van de gerechtelijke directeurs en de officieren bij de politie? Tot slot ging het ook over het verbeteren van de inzet van misdrijfanalisten en het ViCLAS-databeheersysteem.

 

Mijnheer de minister, dit brengt ons bij een rapport met waardevolle aanbevelingen. Wij hebben hierover al van gedachten gewisseld op 22 maart van dit jaar. Via de pers vernemen wij dat zowel de minister van Justitie als de minister van Binnenlandse Zaken inmiddels reeds een aantal aanbevelingen zouden hebben omgezet in richtlijnen en werkmethodes voor de praktijk. Mijnheer de minister, kunt u een stand van zaken geven? Laat dit rapport geen dode letter worden. Wat is er vandaag reeds gewijzigd in de praktijk?

 

03.02  Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het hof van assisen oordeelt in de eerste plaats over de ergerlijke misdrijven gepleegd door de betrokkene en de tragische gevolgen ervan voor de slachtoffers. Tegelijkertijd is ook op een heel pijnlijke wijze halvelings het proces gevoerd van het proces en vooral van het onderzoek.

 

Dat proces had betrekking op de gerechtelijke politie van Leuven, de professionaliteit waarmee dit onderzoek al dan niet heeft plaatsgevonden en, vooral, de schrijnende vraag of bepaalde misdrijven hadden kunnen worden voorkomen indien men wel degelijk onderzoek had geleverd. Het Comité P heeft daarover een zeer streng rapport afgeleverd.

 

We zijn inzake de magistratuur op onze honger gebleven. Er was uiteraard het wettelijk beletsel dat vooral de Hoge Raad voor de Justitie zijn onderzoek niet kon aanvatten zolang de procedure niet was beëindigd, zie het gekende artikel 259 van het Gerechtelijk Wetboek. Uiteraard hebben we hier toch al met aspecten van politie te maken, waarvoor zowel de minister van Justitie als de minister van Binnenlandse Zaken bevoegdheden hebben en hierover met elkaar al contacten hebben gehad.

 

Wat zijn de resultaten van die onderhouden? Hoe staat het met de opvolging van aanbevelingen waarvoor zij beiden bevoegd zijn?

 

03.03 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, geachte collega’s, inzake het rapport van het Comité P moet ik verwijzen naar de eerdere antwoorden die ik heb gegeven in de zaak-Van Uytsel, onder meer op 21 december 2010 en op 24 februari 2011.

 

Samengevat kan ik het volgende meedelen. Ten eerste, de procureur-generaal van Antwerpen heeft beslist om het verslag van het Comité P bij het gerechtelijk dossier lastens Janssen te voegen, zodat het deel uitmaakt van het gerechtelijk dossier en het momenteel ook voorwerp is van debatten tijdens het proces voor het hof van assisen te Tongeren. Gelet op deze lopende procedure en het principe van het geheim van het onderzoek, kan en mag ik momenteel niets zeggen over het verslag van het Comité P. Na het proces kan en zal een onderzoek worden gevoerd naar eventuele disfuncties bij de politie via het verslag en de aanbevelingen van het Comité P en bij de magistratuur via een audit door de Hoge Raad voor de Justitie.

 

Ten tweede, inzake de uitwerking van de aanbevelingen van het Comité P, te lezen op www.comitep.be, is er overleg geweest op 16 maart 2011 en werd er ook met de voorzitter van het Comité geregeld samengezeten, onder andere op 12 juli en 16 september 2011. Ook in de vergadering van 13 en 14 mei 2011 met het College van procureurs-generaal te Kortrijk-Marke werd dit onderwerp besproken.

 

Dit item hangt nauw samen met het verslag zelf van het Comité P. Daarvoor verwijs ik naar het vorige punt.

 

03.04  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik betreur het tweede deel van uw antwoord. Ik kan mij perfect vinden in het eerste deel. Dat was ook de conclusie van een eerdere vergadering van deze commissie. Uiteraard is het onderzoek door het Comité P van het onderzoek inzake juffrouw Van Uytsel nog geheim. Het maakt deel uit van een dossier dat vandaag nog behandeld wordt. Het is uiteraard niet aangewezen tuchtmaatregelen te nemen of specifieke onderzoeken te voeren terwijl die procedure nog aan de gang is.

 

Wij hebben wel afgesproken met de voorzitter dat de commissie dit dossier op een later tijdstip, na afhandeling van de rechtszaak, opnieuw ter hand zal nemen.

 

Dit neemt niet weg dat ik de indruk heb dat wij niets geleerd hebben. Inmiddels is vastgesteld dat in dit dossier misdrijf na misdrijf is gepleegd. Het Comité P heeft in februari – de precieze datum ken ik niet – een aantal algemene aanbevelingen gepubliceerd met het oog op het verbeteren van het gerechtelijk onderzoek en de tuchtonderzoeken.

 

Wetend dat het systematisch bijhouden van gegevens aanleiding kan geven tot een snellere opheldering van misdrijven, kan men toch vermijden dat er opnieuw misdrijven worden gepleegd. Ik meen dat dit geen betoog vergt.

 

Ik denk maar aan het systematisch bijhouden van het datasysteem ViCLAS. We moeten rekening houden met de precedenten, waarbij jonge mensen het leven lieten omdat gegevens niet op een ordentelijke en systematische manier werden bijgehouden. Men heeft ons daarvoor trouwens met de vinger gewezen. Toch zeggen wij ook nu dat wij niets kunnen doen omdat wij de afhandeling van een individueel dossier moeten afwachten.

 

Dat is toch een vicieuze cirkel die we absoluut moeten doorbreken als we willen dat we niet in herhaling vallen en als we mensenlevens willen redden in plaats van de feiten achterna te hollen en achteraf misdadigers voor de rechtbank te moeten brengen.

 

Als men begaan is met de verbetering van de kwaliteit van het onderzoek en als men zich ermee akkoord verklaart dat de leiding van een gerechtelijk onderzoek bij de onderzoeksrechter ligt, dan nog is er daarenboven coördinatie en aansturing nodig van de politie. Men formuleert dat op een algemene, objectieve wijze. Als we dan merken dat we vandaag opnieuw wachten in plaats van de daad bij het woord te voegen, dan ben ik geschokt om dit antwoord te moeten horen. Ik had verwacht dat wij vandaag al bezig waren met de uitvoering en omzetting van de aanbevelingen die op een objectieve en algemene manier zijn geformuleerd in het verslag van het Comité P, dat niet geheim is maar door iedereen op de website kan worden gelezen, door mezelf, door iedere welgeïnspireerde burger, en, naar ik zou verwachten, ook door de minister van Justitie.

 

03.05  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, in dit dossier zijn de feiten tragisch, is het onderzoek tragisch, en is ook het onderzoek naar het onderzoek tragisch verlopen. Dat laatste heeft uiteraard te maken met het principe van de scheiding der machten en de actuele wetgeving.

 

Het feit dat de procureur-generaal het rapport van het Comité P aan het dossier heeft toegevoegd – waar ik positief tegenover sta – had gevolgen voor het proces en heeft het proces een meerwaarde gegeven. Daartegenover staat dat hij ook maar één kant van het onderzoek heeft gegeven, en niet de andere kant.

 

Mijnheer de minister, wat horen wij de komende weken en maanden te doen?

 

Ten eerste, na afhandeling van het proces moet u er hoe dan ook bij de Hoge Raad op aandringen dat dringend en snel het onderzoek van het onderzoek van de actoren van Justitie wordt gevoerd, opdat we zo snel mogelijk het dubbele kunnen hebben.

 

Ten tweede, de begeleidingscommissie van het Comité P moet op regelmatige tijdstippen de aanbevelingen van het Comité P nauwlettend opvolgen en moet aan de invoering en de uitvoering van die aanbevelingen een concrete invulling geven, zodat het prachtig werk dat door het Comité P geleverd is, ook zijn nut en meerwaarde zal hebben in de toekomst, om bepaalde dingen te vermijden.

 

Ten derde, onze fractie pleit ervoor dat er zeer dringend een Comité J wordt opgericht. Voor mij mag dat gerust binnen de Hoge Raad voor de Justitie. Als er twijfels bestaan omtrent de kwaliteit van onderzoek, dan hoort de politie direct te worden gecontroleerd, maar dan horen ook de actoren van Justitie dadelijk gecontroleerd te worden. Ik nodig de andere fracties ter zake uit om daaromtrent samen met ons de nodige wetgevende initiatieven te nemen, zodat nooit meer gebeurt wat in dit dossier pijnlijk is gebeurd.

 

03.06 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, wij overstijgen ter zake de klassieke parlementaire vragen. Het gaat hier over een fundamenteel debat. De punten die worden aangebracht, worden heel terecht gemaakt. Ik kan mij volledig bij de bekommernis van de vraagstellers aansluiten.

 

Op basis van de informatie waarover ik beschik, wordt momenteel reeds concrete invulling gegeven aan de adviezen die door het Comité P zijn geformuleerd. Wat natuurlijk ontbreekt, is het debat over voormelde adviezen. Het voorstel ter zake – u begrijpt dit wel; ik meen dit ook uit uw replieken te hebben begrepen – is dat wij nog even dienen te wachten, tot het assisenproces-Van Uytsel is afgehandeld. Daarna kan het debat ter zake worden gevoerd.

 

Wat het voorstel van de heer Verherstraeten met betrekking tot een Comité J betreft, ik kan daar persoonlijk zeer sterk inkomen. Ik veronderstel dat ook de andere fracties die hier aanwezig zijn, bereid zullen zijn om in die richting te werken. Het Parlement kan dit initiatief in elk geval nemen. Naast het Comité P moet er dringend ook een Comité J worden geïnstalleerd.

 

03.07  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik begrijp dat u antwoordt in de plaats van de minister van Justitie. Het is niet altijd even gemakkelijk om in een dossier waarin men loco optreedt, zoals aan de balie wordt gezegd, dezelfde achtergrondinformatie te hebben als wanneer men zelf titularis is van het dossier.

 

Deze vraag, het antwoord erop en de bekommernis om de grond van de zaak zijn echter te belangrijk om niet even kort te repliceren.

 

Ten eerste, het onderzoek van het onderzoek in het kader van het dossier-Van Uytsel staat uiteraard buiten deze vraagstelling. Wij hebben ons daarover niet uit te spreken op dit ogenblik; de geëigende organen zullen dit doen op het ogenblik dat de procedure is afgehandeld. Daarover bestaat er geen discussie.

 

Ten tweede, mijnheer Verherstraeten, als ik mij niet vergis was het Comité J de suggestie van iemand van mijn fractie, met name toenmalig minister van Justitie Verwilghen. Dat werd hernomen tijdens de hoorzittingen in de commissie die zich boog over het seksueel misbruik en het werd ook hernomen door collega Landuyt. Ik hoor dat uw fractie daar ook voorstander van is. U zult in onze fractie ter zake in elk geval een medestander vinden.

 

Ten derde, mijnheer de staatssecretaris, wat belet ons echter vandaag om initiatieven te nemen? Dat betreur ik. Wij weten dat het correct beheer van de ViCLAS-databank, waarin gegevens worden opgeslagen die specifiek aanleiding kunnen geven tot het onmiddellijk of binnen maatschappelijk aanvaardbare termijnen oplossen van misdrijven, kan vermijden dat nieuwe misdrijven worden gepleegd. Wat belet ons om vandaag de daad bij het woord te voegen en een systeem toe te passen dat wettelijk al is geïnstalleerd en werkt, maar dat niet naar behoren functioneert omdat men te weinig mensen en middelen hiervoor inzet? Dat wordt geobjectiveerd en nogmaals benadrukt in deze nota. Wat belet ons om vandaag de daad bij het woord te voegen? Hoelang moeten wij nog wachten, hoeveel mensenlevens moeten er nog geofferd worden vooraleer wij werk maken van deze aanbevelingen?

 

Wij weten allemaal dat het onmogelijk is dat een onderzoeksrechter dagelijks honderden dossiers effectief onder zijn leiding neemt. Wij weten dat dit een leiding op afstand is en dat deze leiding op het terrein van en door de politie moet worden gevoerd, alsook door de directeurs. Wij weten dat daar een probleem is. Welnu, wat belet ons om daarvan concreet werk te maken? Wat belet ons om vanaf nu afhandelingsfiches op te stellen met betrekking tot moordonderzoeken? Het gaat om objectief vastgestelde wantoestanden waartegen iets moet gebeuren.

 

Misschien zult u mij verwijzen naar de minister van Binnenlandse Zaken. Wel, ik heb de vraag aan beide ministers ingediend. Men heeft mij verwezen naar de minister van Justitie. Beide vragen, zowel gericht aan de minister van Binnenlandse Zaken als aan de minister van Justitie, zijn samengevoegd en zijn in deze commissie terechtgekomen. Dat was niet mijn keuze. Ik veronderstel dat ik daaruit kan afleiden dat het de minister van Justitie is die ter zake initiatief moet nemen. Anders zie ik niet in waarom men mij verwijst naar deze commissie.

 

Ik dring aan om niet langer te wachten en om de concrete maatregelen ter zake uit te voeren, teneinde de objectief vastgestelde problemen te verhelpen.

 

03.08 Staatssecretaris Carl Devlies: Namens de minister van Justitie kan ik u zeggen dat die maatregelen in uitvoering zijn. Hij vindt het belangrijk. Hij zal daarover zo snel mogelijk communiceren, in elk geval na afloop van het proces-Van Uytsel.

 

De voorzitter: Collega’s, ik weet dat het een zeer interessant en nuttig debat is, maar laten wij de spreektijden toch respecteren. Ik geef de sprekers wat vrijheid, maar het is niet de bedoeling om daarvan al te veel misbruik te maken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de adviezen van de privacycommissie" (nr. 6304)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de uitspraken van de voorzitter van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" (nr. 6478)

04 Questions jointes de

- Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "les conseils de la Commission de la protection de la vie privée" (n° 6304)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les déclarations du président de la Commission de la protection de la vie privée" (n° 6478)

 

04.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb een vraag voor u over de adviezen van de privacycommissie. Deze commissie was in haar jaarverslag immers niet mals voor de minister van Justitie.

 

In dit jaarverslag wordt de minister verweten dat hij enkel adviezen inroept of vraagt voor de show. Hij gebruikt ze in de feiten echter niet. De commissie haalt in haar jaarverslag ook een concreet voorbeeld aan, meer bepaald inzake de wetgeving rond de goksector. De koninklijke besluiten ter zake werden al uitgevaardigd. Nochtans was het advies van de adviescommissie nog niet binnen. Nadien werden ze ook nog genegeerd, ondanks het feit dat erop werd gewezen dat niet-grondwettelijke bepalingen in de nieuwe wetgeving werden opgenomen.

 

Mijn vraag is heel eenvoudig.

 

Waarom worden de adviezen nog gevraagd, als u zelfs nog niet wacht op het resultaat ervan? Waarom legt u ze systematisch naast u neer?

 

Waarom hebt u in het voormelde, concrete geval van de goksector ook niet op het advies gewacht?

 

Welke afspraken kan u met de privacycommissie maken, om de betrokkenheid ter zake in de toekomst misschien wel te verbeteren?

 

Ik dank u alvast voor het antwoord.

 

04.02  Bert Schoofs (VB): Mevrouw Van Vaerenbergh heeft de feiten al geschetst.

 

Wat is de verklaring voor het feit dat de koninklijke besluiten over de goksector werden gepubliceerd nog vooraleer de privacycommissie haar advies kon uitbrengen en de deadline was verstreken? Dat zijn toch niet de geplogenheden?

 

Ik heb mijn vraag al een tijd geleden ingediend. Is er inmiddels met de commissie over het gebeurde overleg gepleegd? Wat was de uitkomst daarvan?

 

Welke maatregelen worden er in het vooruitzicht gesteld om de huidige situatie te verbeteren, indien zou blijken dat er een administratieve fout is gebeurd, met de voortijdige publicatie tot gevolg?

 

04.03 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, geachte collega’s, in het jaarrapport 2010 van de privacycommissie wordt verwezen naar een concreet geval. Het is een specifiek geval, eenmalig en geenszins exemplarisch voor de afhandeling van de besluitvorming. De voorzitter van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft hierover op 16 maart 2011 een brief geschreven aan de minister van Justitie. Deze brief werd op 3 mei 2011 door de minister van Justitie en mijzelf beantwoord. Ik ben verantwoordelijk voor de kansspelen en samen met de commissie voor de Justitie heb ik de volledige wetgeving voorbereid.

 

De eerste adviezen van de privacycommissie werden op 30 juni 2010 en 22 september 2010 verleend. Op dat ogenblik was de regering in lopende zaken. Het was de bedoeling om de koninklijke besluiten niet meer door de ontslagnemende regering te laten uitvaardigen. Men ging ervan uit dat er op vrij korte termijn, ten laatste oktober-november, een nieuwe regering zou zijn. In november-december stelde men vast dat het niet evident was om vóór het einde van het jaar tot een regering te komen. Omdat deze wet op 1 januari 2011 in werking zou treden, heeft men deze dossiers opnieuw opgenomen. Omwille van deze specifieke situatie is er in november en december snel gewerkt om alles rond te krijgen. Daarom kon men zeer uitzonderlijk niet op de adviezen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wachten. Ik was er zelf bij betrokken. Ik herinner mij zeer goed hoe het is verlopen. Het was absoluut niet de bedoeling om de adviezen te ontlopen. Het was de bedoeling om snel te werken en de kansspelwetgeving, waarvan alle fracties in het Parlement vonden dat ze belangrijk was, effectief op 1 januari 2011 in werking te laten treden.

 

Dat is de achtergrond van deze zaak, dat is de verklaring, plus de uitzonderlijke politieke omstandigheden waarmee wij geconfronteerd werden op het einde van het jaar 2010.

 

Dat werd ook meegedeeld aan de voorzitter van de privacycommissie. Ik denk dat dit incident tussen de privacycommissie en de minister van Justitie afgesloten is.

 

04.04  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik hoop in elk geval dat het echt bij een eenmalig geval zal blijven. Ik vraag mij echter af of de wetgeving zoals ze nu bestaat, zo zal blijven bestaan of dat die ongrondwettigheden er zullen worden uitgehaald en er toch nog rekening zal worden gehouden met die adviezen. De adviescommissie heeft dan wel een antwoord gekregen.

 

04.05 Staatssecretaris Carl Devlies: Het gaat over de koninklijke uitvoeringsbesluiten, die eventueel door een volgende regering opnieuw kunnen worden bekeken.

 

Trouwens, ik heb vooropgesteld dat er een evaluatie diende te gebeuren van deze nieuwe wetgeving en van de koninklijk besluiten. Zodra er een nieuwe regering is en duidelijk is wie bevoegd zal zijn voor deze materie, moet het Parlement een en ander evalueren en moet worden bekeken of bepaalde wetgeving of koninklijke besluiten niet moeten worden bijgesteld.

 

04.06  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de staatssecretaris, het is een uitzondering, maar wij moeten het niet zien als een symptoom dat een regering in lopende zaken minder democratische waarborgen biedt dan een andere. Het is wel extra opletten geblazen in deze situatie, en dat is niet gebeurd.

 

Ik hoor u zeggen dat men tegen oktober een regering verwachtte. Misschien is er eind oktober wel een regering, maar dan een jaar later, niet in 2010 maar in 2011. Die zal helaas ook geen democratische waarborgen bieden aan Vlaamse kant. Kortom, wat is er nieuw in het koninkrijk, mijnheer de staatssecretaris?

 

04.07 Staatssecretaris Carl Devlies: Ik hoop dat u goed geïnformeerd bent.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vragen nrs 6320 en 6323 van de heer Terwingen en mevrouw Ponthier vervallen, aangezien zij niet aanwezig zijn. Vraag nr. 6325 van de heer Verherstraeten en vraag nr. 6332 van mevrouw Becq worden omgezet in schriftelijke vragen.

 

05 Question de Mme Özlem Özen au ministre de la Justice sur "l'adaptation du barème des curateurs" (n° 6344)

05 Vraag van mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "de aanpassing van de barema's voor curatoren" (nr. 6344)

 

05.01  Özlem Özen (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, au Moniteur belge du 15 décembre 2010 ont été publiées les adaptations apportées aux barèmes établis aux articles 2, 6 et 11 de l'arrêté royal du 10 août 1998 qui établit les règles et barèmes relatifs à la fixation des honoraires et des frais des curateurs. L'article 11 prévoit l'indemnisation forfaitaire des frais de correspondance.

 

Toutefois, certains tribunaux refusent l'indemnisation des frais de correspondance et des frais de téléphone autres que les communications internationales. Certains refusent même les frais de dactylographie de pièces de procédure, telles que les requêtes ou les conclusions, au motif qu'il ne s'agirait pas vraiment de frais de "correspondance".

 

En règle générale, les avocats se font indemniser les frais de photocopie à hauteur de 50 cents la pièce et les frais de communications téléphoniques sont englobés dans un forfait équivalent à environ 10 % du montant global des frais de correspondance.

 

Monsieur le secrétaire d'État, serait-il possible d'adapter le barème afin que ces frais, qui sont rejetés par les tribunaux, y soient compris? Quels seraient les montants de ces indemnisations pour les frais cités? Si ce n'est pas possible, quelles en sont les raisons? Par ailleurs, des solutions ont-elles été discutées avec votre collègue des Finances pour prévoir un système de déduction de frais professionnels forfaitaire au cas où l'indemnisation barémique ne serait pas possible?

 

05.02  Carl Devlies, secrétaire d'État: Chère collègue, la loi sur les faillites du 8 août 1997 contient, dans ses articles 33 et 79, les dispositions concernant les frais et les honoraires des curateurs.

 

L'article 33 dit ceci: "Les honoraires des curateurs sont fixés en fonction de l'importance et de la complexité de leurs missions. Ils ne peuvent être fixés exclusivement sous la forme d'une indemnité proportionnelle aux actifs réalisés. Les règles et barèmes relatifs à la fixation des honoraires sont établis par le Roi. Le Roi détermine les prestations et frais couverts par les honoraires. Le Roi peut également déterminer les frais pouvant faire l'objet d'une indemnisation séparée ainsi que les modalités de leur arbitrage. Un relevé détaillé des prestations à rémunérer est joint à toute demande d'honoraires."

 

L'arrêté royal du 10 août 1998 exécute cet article et détermine les règles et barèmes des frais et honoraires des curateurs. Les adaptations publiées au Moniteur belge du 15 décembre 2010 ne font qu'indexer les montants prévus dans l'arrêté royal du 10 août 1998.

 

L'arrêté royal fait une distinction entre frais et honoraires. Les frais sont clairement énumérés. L'honoraire couvre les prestations du curateur comme les requêtes et conclusions. Celles-ci ne sont logiquement pas des pièces de correspondance ordinaires tel que prévu par l'article 11 de l'arrêté royal, mais le travail du curateur couvert par l'honoraire.

 

Par contre, il vaut la peine de voir si les prestations énumérées par l'arrêté royal de 1998 correspondent encore à la réalité actuelle, ainsi que d'observer dans quelle mesure les tribunaux appliquent les forfaits de la même manière. Cette question requiert une demande de renseignements complémentaire à l'ordre judiciaire dont j'ai instruit mon administration.

 

Dans l'hypothèse où une modification de la réglementation s'avérait nécessaire, elle incomberait au prochain gouvernement de pleine compétence.

 

05.03  Özlem Özen (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour ces renseignements dont je prends bonne note. Je les vérifierai.

 

J'espère que vous nous transmettrez aussi les réponses que vous obtiendrez de l'ordre judiciaire sur les détails demandés.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Wij komen nu terug op de twee vragen gericht aan staatssecretaris Wathelet, die waren gepland om te worden gesteld om 14 u 00. Logistieke redenen hebben ons verhinderd die vragen toen te behandelen.

 

06 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de inwerkingtreding van de wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de persoonlijke verschijning en de poging tot verzoening bij echtscheiding betreft, en tot invoering van een kennisgeving over het bestaan en het nut van bemiddeling in echtscheidingszaken" (nr. 6494)

06 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "l'entrée en vigueur de la loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la comparution personnelle et la tentative de conciliation en cas de divorce, et instaurant une information sur l'existence et l'utilité de la médiation en matière de divorce" (n° 6494)

 

06.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb een korte vraag over de wet van 5 april van dit jaar in verband met de afschaffing van de persoonlijke verschijning en de kennisgeving over het bestaan en het nut van bemiddeling.

 

De inwerkingtreding van die wet is gepland voor uiterlijk 1 december aanstaande. In de wet wordt ook gezegd dat de griffier de partijen voortaan moet inlichten over de mogelijkheid tot bemiddeling door hen de tekst van de artikelen 1730 en volgende op te sturen, samen met een door de minister van Justitie opgestelde informatiebrochure over bemiddeling, alsook de lijst van erkende bemiddelaars.

 

Wat is de stand van zaken sinds de opstelling van die informatiebrochure? Is men een nieuwe brochure aan het maken? Zal er gewoon verwezen worden naar de al bestaande brochure? Wat is de bedoeling met betrekking tot die brochure over bemiddeling?

 

06.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, in navolging van de wet van 5 april 2011 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de persoonlijke verschijning en de poging tot verzoening bij echtscheiding en tot invoering van een kennisgeving over het bestaan en het nut van bemiddeling in echtscheidingszaken, heeft mijn administratie reeds de nodige maatregelen genomen om een voldoende voorraad informatiebrochures over bemiddeling ter beschikking van de griffiers te stellen. De bestaande brochure over bemiddeling kan hiervoor worden gebruikt.

 

Een eerste voldoende aantal brochures zal bijgevolg naar de griffiers worden gestuurd voor 1 december 2011, zijnde de datum van inwerkingtreding van de wet, daar de Koning geen andere datum van inwerkingtreding heeft bepaald. De griffiers zullen nadien bijkomende brochures kunnen aanvragen zodra dit nodig blijkt.

 

Mijn administratie denkt er echter aan voor de toekomst een gereduceerde versie van de brochure formaat A4 op te stellen die inhoudelijk meer op echtscheidingen zou worden toegespitst.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de wachttijden bij de opstart van sociale onderzoeken in burgerlijke dossiers" (nr. 6632)

07 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "les délais d'attente pour l'ouverture d'enquêtes sociales dans les dossiers civils" (n° 6632)

 

07.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb u in mei 2011 in de commissie voor de Justitie al eens over de kwestie ondervraagd. U hebt toen geantwoord dat in 2010 onze justitiehuizen 2 899 nieuwe opdrachten kregen om sociale onderzoeken in burgerlijke dossiers uit te voeren, wat in vergelijking met 2009 een lichte daling was.

 

Uit uw antwoord is gebleken dat er lange wachttijden bestaan tussen het vonnis waarin het onderzoek wordt bevolen en de effectieve start van het onderzoek in kwestie, met de aanstelling van de justitieassistent. In het noorden van ons land is de wachttijd gemiddeld 64 dagen; in het zuiden bedraagt ze gemiddeld 46 dagen.

 

Voor het noorden van ons land haalde, bijvoorbeeld, het justitiehuis van Ieper net voormeld gemiddelde van 64 dagen. Dat betekent dat twee maanden moet worden gewacht, vooraleer het justitiehuis aan het sociaal onderzoek begint.

 

Uit de praktijk blijkt echter dat die wachttijd vandaag is opgelopen tot zeven à acht maanden, vooraleer het justitiehuis aan het sociaal onderzoek begint.

 

Volgens het jaarverslag van de justitiehuizen was er in 2010 een heel groot personeelsverloop in het justitiehuis van Ieper, dat vijftien medewerkers telt. Er is voor de sociale onderzoeken in 1,2 voltijdse equivalent voorzien. Het justitiehuis van Veurne werd in 2010 zelfs ingeschakeld voor de uitvoering van een aantal opdrachten.

 

Ik zou u, in het bijzonder inzake het justitiehuis van Ieper, het volgende willen vragen.

 

Wat is vandaag de precieze wachttijd tussen de datum van het vonnis en de start van het maatschappelijk onderzoek?

 

Wat zijn de oorzaken voor de lange wachttijden?

 

Hoe en wanneer zal het probleem worden opgelost?

 

Kan in afwachting niet met maatschappelijke onderzoeken in verkorte versie worden gewerkt zodat een inhaalbeweging kan worden gemaakt?

 

Meer in het algemeen heb ik de hiernavolgende vraag.

 

Lopen de wachttijden ook in de andere justitiehuizen op?

 

Beschikt u eventueel over cijfers voor het eerste semester van 2011?

 

07.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Lahaye-Battheu, in antwoord op uw eerste vraag over de specifieke situatie in Ieper kan ik u melden dat het directoraat-generaal wegens een herziening van het programma SIPAR de wachttijd tussen de ontvangst van het mandaat en de aanstelling van de justitieassistent niet langer kan berekenen.

 

De wachttijden zijn te wijten aan een groot personeelsverloop en de langdurige ziekte van een justitieassistent in het justitiehuis van Ieper.

 

Sinds 1 oktober 2011 is echter voor de burgerlijke opdrachten wel in 1,8 voltijdse equivalent voorzien. In 2010 was dat 1,2 voltijdse equivalent.

 

Er kan niet worden gewerkt met een verkorte versie van sociale studie. De studies worden uitgevoerd overeenkomstig de methodologie van de justitiehuizen om zodoende voldoende kwaliteit te kunnen leveren.

 

In principe zijn er drie gesprekken met elke partij. Het doel van die gesprekken is het verzamelen van pertinente en nuttige informatie zodat de rechter in elke zaak een meer gemotiveerde beslissing kan nemen.

 

Uw tweede vraag is of de wachttijden ook oplopen in de andere, vooral West-Vlaamse, justitiehuizen. Het directoraat-generaal kan de wachttijd tussen de ontvangst van een mandaat en de aanstelling van een justitieassistent niet berekenen voor andere plaatsen dan Ieper door de herziening van het programma SIPAR.

 

De dienst Data-analyse en kwaliteit kan wel reeds de volgende gegevens meedelen: het aantal nieuwe dossiers die tussen 1 januari en 31 juli werden overgemaakt aan de justitiehuizen, het aantal actieve dossiers die op een bepaald ogenblik effectief worden opgevolgd door de justitiehuizen en het aantal dossiers die in wacht zijn en dus nog niet werden toegewezen aan een justitieassistent.

 

Ik heb de cijfers mee en kan u de tabel bezorgen. De cijfers tonen aan dat wij de familierechtbank zo snel mogelijk moeten installeren en de bemiddeling verder moeten promoten. Dat zal u niet verbazen.

 

De meeste sociale onderzoeken zijn noodzakelijk omdat partijen zich in een conflictuele situatie bevinden, terwijl we net door bemiddeling en alternatieve vormen van geschillenbeslechting de mensen moeten wegtrekken uit dit spanningsveld met al zijn nefaste gevolgen voor het welzijn van alle leden van het gezin en vooral van de kinderen.

 

De door het IPOS-onderzoek van 30 september 2011 in Gent voortgebrachte cijfers treden dit ook wetenschappelijk bij. Ik heb een tabel met de verschillende cijfers.

 

07.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Dank u wel, mevrouw de voorzitter.

 

In verband met die wachttijden, die men niet langer zou kunnen berekenen: ik vind dat een beetje een rare kronkel, want drie maanden geleden kon men die nog wel geven. Door de telefoon te nemen en aan een concreet justitiehuis te vragen wat de actuele wachttijd is, krijgt men onmiddellijk het antwoord. Ik betreur het een beetje dat men zich daarachter verstopt.

 

Wat de cijfers betreft die ik hier juist heb gekregen: ik zal die bestuderen, maar ik denk, mijnheer de staatssecretaris, dat het gewoon over een andere manier van rechtspreken gaat, voor de toekomst. We hebben het daarover vaak gehad in de commissie voor de Justitie, toen we gedebatteerd hebben over de oprichting van de familierechtbank. Ik denk dat de verplichte persoonlijke verschijning van partijen telkens het hun kinderen betreft, al een belangrijke stap is in de richting van meer schikkingen, door meer ter plaatste, ter zitting, met de rechter erbij, zaken op te lossen. Niet het conflict zoeken of het conflict onderhouden, maar de oplossing zoeken.

 

Dat neemt niet weg natuurlijk dat er in bepaalde gevallen toch maatschappelijke onderzoeken nodig zullen blijven. En dan kan het niet dat justitiehuizen zeven tot acht maanden wachttijd hebben, dat mensen zeven tot acht maanden moeten wachten vooraleer men eraan begint. Dat is volgens mij totaal uit den boze, en daaraan moet dringend gewerkt worden. Daarvoor is er eigenlijk geen excuus, volgens mij.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De ene staatssecretaris mag vertrekken, de andere mag doorwerken.

 

08 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het inzetten van gepensioneerde rechters" (nr. 6374)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "het inzetten van gepensioneerde magistraten" (nr. 6493)

08 Questions jointes de

- Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "le recours à des juges retraités" (n° 6374)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "le recours à des magistrats retraités" (n° 6493)

 

08.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, onlangs werd aangekondigd dat gepensioneerde rechters ingezet zouden worden als middel in de strijd tegen de gerechtelijke achterstand. U zou het Gerechtelijk Wetboek willen veranderen zodat alle gepensioneerde magistraten nog kunnen voortwerken, ook al hebben zij niet tot hun laatste dag gewerkt. Daarnaast wenst u de noodkamers verder te laten opereren, omdat u nog steeds wacht op de resultaten van de werklastmeting in de verschillende hoven van beroep.

 

Ik heb de volgende vragen.

 

Ten eerste, hoeveel gepensioneerde rechters zullen in aanmerking komen om opnieuw ingezet te worden ingevolge die wijziging van het Gerechtelijk Wetboek?

 

Ten tweede, welke concrete taken hebt u in gedachte voor die rechters? Wat zal hun taakomschrijving zijn? Hoe zullen zij worden betaald en wat is de invloed op hun pensioen?

 

Ten derde, welke structurele maatregelen stelt u daarenboven voor om de historische achterstand weg te werken?

 

Ten vierde, wat is de stand van zaken in de werklastmeting?

 

08.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik sluit mij aan bij de vragen van mevrouw Van Vaerenbergh, maar bovendien had ik graag geweten of u een overzicht kunt geven van het aantal rechters dat de afgelopen jaren met pensioen ging en al dan niet in aanmerking komt om verder te werken als plaatsvervangend magistraat.

 

08.03 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, er werden mij twee antwoorden ter beschikking gesteld en ik begin met het antwoord aan mevrouw Van Vaerenbergh.

 

Ten eerste, volgens de berekeningen van de administratie zouden er 265 gewezen magistraten tussen 60 en 67 jaar zijn die mogelijk als plaatsvervangende magistraten kunnen worden aangeduid. Dit is een absoluut cijfer dat geen rekening houdt met de daadwerkelijke beschikbaarheid van de gewezen magistraten zoals de gezondheidstoestand, vertrek naar het buitenland of eventuele onverenigbare activiteiten.

 

Ik zal aan de administratie de opdracht geven om deze denkpiste verder te bestuderen en een wetsontwerp ter zake voor te bereiden.

 

Gelet op de alarmkreet van de Brusselse korpschefs in verband met de overbelasting van het hof van assisen en met het oog op de vrijlating van een aantal beschuldigden van wie de zaak niet op korte termijn kan worden afgehandeld, heb ik mij eerst op de problematiek van assisen gefocust.

 

Gepensioneerde magistraten met specifieke ervaring zouden in assisen kunnen zetelen, met dien verstande dat de specialisatiegraad die van een assessor wordt verwacht veel minder hoog ligt dan die van een voorzitter. Er kunnen ook verschuivingen gebeuren. Een gepensioneerde magistraat, gespecialiseerd in burgerlijke zaken, kan de plaats van een polyvalente collega innemen die op zijn beurt assisen doet.

 

De problemen beperken zich niet tot de assisenzaken. Het zou nuttig zijn om magistraten na hun vroegtijdig pensioen te kunnen laten zetelen in zaken waarvan zij een goede kennis hebben.

 

De gepensioneerde magistraten zullen normaal gezien een aantal zittingen komen doen, inclusief de voorbereiding en, in voorkomend geval, de opvolging ervan. Dat is het antwoord op uw vraag 2b.

 

In antwoord op uw vraag 2c meld ik u dat de betrokken magistraten een zitpenning zouden krijgen. Bedoelde zitpenningen zijn aan belastingen onderworpen. Zij mogen niet uitstijgen boven het maximum van de beroepsinkomsten die met het brugpensioen mogen worden gecumuleerd.

 

Ten derde, het voorstel in kwestie kadert in een globaal plan over de hertekening van het gerechtelijk landschap. Door grotere entiteiten te creëren, wil ik tegelijk meer flexibiliteit geven en meer ruimte maken voor specialisatie, zodat de zaken op de meest efficiënte wijze en ook zoveel mogelijk door de meest gepaste personen kunnen worden afgehandeld.

 

Door een objectieve werklastmeting wil ik de beschikbare middelen op een optimale wijze kunnen benutten. In afwachting van de meting wil ik meer specialisatie en meer flexibiliteit in de bestaande structuren brengen, door onder andere een beroep te doen op de ervaring van gepensioneerde magistraten en door de delegaties op vrijwillige basis van een korps naar een ander korps te vergemakkelijken.

 

De stand van zaken van de werklastmeting is de volgende.

 

Het Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting is volop bezig met de werklastmeting voor de hoven van beroep. Het Bureau heeft de behandeltijden voor de correctionele procedures binnen de hoven gemeten. Het onderzoekt momenteel de behandeltijden van burgerlijke procedures.

 

De behandeltijden plus het volume aan dossiers vormen de werklast. Door de werklast aan de beschikbare, productieve arbeidstijd te linken, zullen voor het nodige personeel en de nodige magistraten conclusies kunnen worden getrokken.

 

Helaas heeft de werklastmeting door een methodologisch debat een jaar vertraging opgelopen. In 2010 heeft men op vraag van een van de pilootsites door de universiteiten ULg en KUL de methode laten onderzoeken. Uit bedoeld onderzoek bleek dat de ontwikkelde meetmethode wetenschappelijk correct werd toegepast.

 

Het debat liet het begeleidingscomité van de werklastmeting toe om begin dit jaar de methode op een aantal punten te optimaliseren. Nadien werden de metingen hervat in de pilootsites Antwerpen en Luik. Het is belangrijk dat de werklastmeting van de hoven kan worden afgewerkt, zodat men kan beginnen aan de metingen in de andere rechtbanken. Intussen is men in de andere rechtbanken begonnen aan voorbereidende activiteiten, zoals het verzamelen van gegevens over de werking. Zo heeft men al een voorsprong als de werklastmeting effectief van start zal gaan bij de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van eerste aanleg of de rechtbanken van koophandel.

 

Mevrouw Lahaye, dit probleem is tamelijk technisch in die zin dat de magistraten die hun pensioen voor de leeftijd van 67 jaar willen nemen, daarvoor hun ontslag moeten geven, waardoor zij hun hoedanigheid van magistraat verliezen. Zij mogen dus niet direct terug aan de slag, voor zover zij dat uiteraard zouden willen. De meest voor de hand liggende oplossing voor dit juridisch struikelblok bestaat erin die gepensioneerde magistraten tot plaatsvervangend magistraat te benoemen. Een voorontwerp werd reeds aan de administratie overgemaakt, met het oogmerk om gemakkelijker vroegtijdig gepensioneerde magistraten terug onder het statuut van plaatsvervangende magistraten te kunnen laten werken. Dit vergt een aanpassing van artikel 188 en artikel 207bis van het Gerechtelijk Wetboek.

 

Ik heb inderdaad vastgesteld dat artikel 192, dat de voorwaarden vaststelt om als plaatsvervangend rechter te mogen worden benoemd, rekening houdt, naast ervaring aan de balie en in het notariaat, met het vervullen van een gerechtelijk ambt. Dit is niet het geval voor de plaatsvervangende vrederechters volgens artikel 188 van het Gerechtelijk Wetboek, noch voor de plaatsvervangende raadsheren, volgens artikel 207bis van het Gerechtelijk Wetboek. In die twee laatste gevallen is er alleen sprake van ervaring in de advocatuur, het notariaat of de universiteit, maar niet van ervaring in de magistratuur, wat niet logisch is.

 

De benoemingsvoorwaarden voor de plaatsvervangende raadsheren werden recent aangepast om rekening te houden met de ervaring in het notariaat en zodoende de toegang van de notarissen tot deze functie te vergemakkelijken. Voor een benoeming als plaatsvervangende raadsheer moet men dus absoluut rekening kunnen houden met de specifieke ervaring als magistraat bij een hof, naast de bestaande mogelijkheden. Dezelfde redenering zou ook voor de plaatsvervangende vrederechters moeten gevolgd worden. Dit zijn zeer eenvoudige wetswijzigingen. Men zal verder denken aan een algemene bepaling die de vroegtijdig gepensioneerden zou toelaten in verschillende commissies te zetelen, maar dit is een moeilijker probleem omdat dit aan het statuut van de magistraten raakt.

 

Ik heb reeds informeel bij sommige actoren gepolst, maar ik wacht op een meer uitgewerkt voorontwerp om overleg te plegen. De eerste reactie was over het algemeen enthousiast. Ik heb reeds een paar spontane kandidaatstellingen gekregen.

 

Ik vermoed dat ik hiermee al uw vragen beantwoord heb.

 

08.04  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Ik verneem dat 265 magistraten voor die maatregel in aanmerking komen. Ik ben benieuwd hoeveel van hen ook effectief wensen in te gaan op de heroproeping en welke impact de maatregel zal hebben op de achterstand. Misschien zal de impact niet zo groot zijn, want die rechters hebben wel voor hun pensioen gekozen.

 

Ik had ook gevraagd naar de meer structurele maatregelen om de gerechtelijke achterstand weg te werken. Ik veronderstel dat dit maar een voorlopige maatregel is. Ik heb in uw antwoord niet gehoord welke mogelijkheden er zijn. Ik denk zelf, bijvoorbeeld, aan een hervorming van het beroep.

 

Het probleem van de werklastmeting is ons welbekend. Het sleept al jaren aan. Als ik hoor dat men op sommige rechtbanken begint gegevens te verzamelen, dan vrees ik dat het nog een werk van zeer lange adem zal worden.

 

08.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik sluit mij aan bij de min of meer sceptische benadering van mijn collega.

 

Dit werd aangekondigd als een van de middelen om vlug recht te spreken en Justitie efficiënter te laten werken. Ik denk dat dit veeleer een klein middel zal zijn. Zoals blijkt uit het cijfer dat u hebt gegeven, zal er met het inzetten van gepensioneerde magistraten niets fundamenteels kunnen veranderen bij Justitie.

 

Persoonlijk sta ik open voor elke piste die een verbetering kan inhouden, maar ik denk dat wij realistisch moeten zijn en moeten durven zeggen dat dit niet de verandering zal teweegbrengen.

 

Voor het overige wacht ik de verdere uitwerking van dit idee af.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de Mme Özlem Özen au ministre de la Justice sur "les suites de l'application de la circulaire 154bis et les économies budgétaires réalisées" (n° 6377)

09 Vraag van mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "de follow-up met betrekking tot de toepassing van de omzendbrief 154bis en de gerealiseerde besparingen op de begroting" (nr. 6377)

 

09.01  Özlem Özen (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, mes collègues et moi-même avons interrogé le ministre de la Justice au début de l'année passée sur cette même question. Je reviens vers vous pour faire un contrôle de routine, comme disent les médecins. En effet, je m'aperçois que le Moniteur belge du 15 septembre dernier publiait la vacance de seulement six places de magistrats ainsi que de trois places de magistrats suppléants.

 

Monsieur le secrétaire d'État, dans ce cas précis, combien de places, publiées ou non publiées, étaient-elles vacantes au 15 septembre?

S'il en en reste, pourquoi ne pas les avoir toutes publiées?

Si d'autres places devaient être publiées, pourquoi encore attendre?

 

Remettre un engagement à plus tard ne contribue-t-il pas à accélérer l'engorgement des tribunaux? En effet, à "charger encore plus la barque", nous en arriverons à ce que dans quelques mois ou années, il faille quand même augmenter les cadres ou engager plus de magistrats pour résorber l'arriéré.

 

Enfin comptez-vous appliquer la circulaire 154bis avec la place vacante de premier président de la Cour de cassation?

 

09.02  Carl Devlies, secrétaire d'État: Madame la présidente, chère collègue, en ce qui concerne les économies budgétaires décidées et la politique de remplacement des magistrats, j'ai répondu en février dernier aux interrogations, notamment de la présidente du Conseil supérieur de la Justice.

 

Je signale, en outre, que j'ai répondu en mars 2011 à deux questions relatives à cette problématique, à savoir la question n° 3532 déposée à votre initiative ainsi que la question n° 3644 de M. Seminara. Dans ma réponse à ces questions, j'ai dit que j'avais toujours défendu l'idée qu'il fallait garantir le remplissage des cadres légaux et que je maintiendrais cette position jusqu'à nouvel ordre.

 

Par ailleurs, pour ce qui concerne la publication des emplois vacants au sein de la magistrature, j'ai toujours adopté, depuis les économies imposées par le gouvernement, la même approche pour fixer le montant de publication des emplois vacants. Pour des raisons organisationnelles, j'avais également décidé de regrouper les annonces sur une base bimestrielle. Cette mesure a été assouplie depuis le mois de septembre 2010, ce qui a à nouveau permis une publication mensuelle des places vacantes de façon à pouvoir y pourvoir rapidement.

 

Enfin, j'ai attiré l'attention sur le fait que la situation budgétaire était évaluée tous les mois et qu'actuellement, il n'existe aucune marge de manœuvre pour envisager un assouplissement de la méthode de travail.

 

Pour ce qui concerne les places qui se libèrent à la suite d'une nomination à une autre fonction, d'une promotion ou d'une mission, il a été décidé qu'elles feraient l'objet d'une publication deux mois après que l'arrêté royal de nomination ou de promotion ait été signé par le Roi.

 

Dans cette optique, 16 places de magistrat effectif qui étaient vacantes au 15 septembre 2011 n'ont pas encore fait l'objet d'une publication au Moniteur belge. La publication de ces places est prévue pour aujourd'hui même.

 

En ce qui concerne la vacance de la place de premier président de la Cour de cassation à partir du 1er janvier 2012, j'ai récemment donné la réponse lors d'une question orale de Mme Lahaye-Battheu. La publication de la vacance est prévue pour aujourd'hui également. Étant donné que la procédure de remplacement dure environ huit mois, on estime que la désignation du nouveau premier président aura lieu au mois de juin 2012 au plus tard.

 

Je tiens à signaler que, contrairement à ce que vous avez dit, 13 places de magistrat effectif ont été publiées au Moniteur belge à la date du 15 septembre 2011.

 

09.03  Özlem Özen (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie. Je me réjouis d'apprendre que ces places vacantes ont été publiées aujourd'hui. Il est vraiment important de suppléer rapidement à ces postes vacants afin d'éviter que s'accumule l'arriéré au sein du tribunal.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Samengevoegde vragen van

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het toegangsverbod opgelegd aan de openbare omroep in de assisenzaak van de van moord beschuldigde Ronald Janssen" (nr. 6394)

- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de omgang tussen media en justitie bij assisenzaken" (nr. 6542)

10 Questions jointes de

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'interdiction faite à la chaîne publique d'assister au procès d'assises de Ronald Janssen suspecté de meurtre" (n° 6394)

- Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "les relations entre les média et la justice dans le cadre des affaires en cour d'assises" (n° 6542)

 

10.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, er heeft zich een ernstig incident voorgedaan tijdens het proces-Ronald Janssen, dat nu op z’n einde loopt. In die assisenzaak met betrekking tot de moorden op, enerzijds, Annick Van Uytsel, en, anderzijds, Shana Appeltans en Kevin Paulus, zijn op een gegeven ogenblik beelden van een huiszoeking, of alleszins van zaken die aangetroffen werden tijdens een huiszoeking, getoond op de VRT, op de openbare omroep. De voorzitter van het hof van assisen heeft dan gesteld dat de openbare omroep diezelfde dag en de daaropvolgende dag niet meer tot de rechtszaal en de inkom van de rechtszaal zou toegelaten worden.

 

Waarom? Omdat de openbare omroep niet kon uitleggen hoe die beelden of die foto’s uiteindelijk werden getoond tijdens het journaal. Zij werden trouwens meerdere malen getoond, ook nadat het verbod was opgelegd.

 

Mijnheer de minister, ik heb daarover de volgende vragen.

 

Strekt het verbod op het tonen van afbeeldingen in deze zaak verder dan de vraag van de beschuldigde Ronald Janssen, die zelf niet in beeld wou gebracht worden? Hij wou niet geportretteerd worden. Hij werd ook niet geportretteerd. Er werden gewoon, laat ons zeggen, een aantal voorwerpen geportretteerd, een aantal beelden, een aantal foto’s van voorwerpen werden in het journaal getoond.

 

Geldt er een absolute vrijheid in hoofde van voorzitters om behoudens de wettelijke mogelijkheid om de zitting achter gesloten deuren te laten plaatsvinden, het recht op vrije nieuwsgaring te beperken? Ik denk dat deze twee toch in evenwicht moeten zijn, of dat deze twee hier tegen elkaar uitgespeeld worden: enerzijds het recht op vrije nieuwsgaring, en, anderzijds, het recht voor iemand die nog niet veroordeeld is om niet in beeld te worden gebracht.

 

Kan een rechter, bijvoorbeeld, een volledig verbod op welke afbeelding door middel van eender welk medium dan ook opleggen? Aan welk fundamenteel recht wordt in dat geval tegemoetgekomen, zo vraag ik mij af? Hoe kan desgevallend toch worden tegemoetgekomen aan de vrije nieuwsgaring en in welke gevallen kan een beschuldigde, of zou een beschuldigde, niet de eis kunnen stellen om portrettering tijdens de zitting te verbieden?

 

10.02 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag is ingegeven door dezelfde aanleiding als de vraag van collega Schoofs, maar ik wil het iets opentrekken.

 

In oktober 2010, bijna een jaar geleden, heb ik een vraag gesteld waarin ik mijn bezorgdheid heb geuit over de mediatisering van al die assisenprocessen. Toen waren het proces van de parachutemoord en het proces van de Marollenmoord volop aan de gang en was er al de vaststelling dat dit heel vaak leidde tot een mediashow met vonnissen die live werden voorgelezen tijdens journaals, waardoor de sereniteit verloren ging.

 

Dat neemt echter niet weg dat een procedure, een proces, openbaar moet zijn en dat die openbaarheid belangrijk is. Dat is een belangrijk rechtsbeginsel waarvan wij niet mogen afwijken, maar ik denk dat bepaalde grenzen en limieten toch regelmatig worden afgetast en overschreden.

 

De minister heeft toen op mijn vraag geantwoord dat er een Nederlandse richtlijn uit 2008 bestaat omtrent radio- of televisieopnames tijdens zittingen en dat het misschien zinvol zou zijn dat wij die verspreiden.

 

Nu is er het proces-Janssen met een gelijkaardige problematiek. Het gaat niet enkel om de media en het incident met de VRT die plotseling de zaal niet meer mocht betreden. Voorheen had de advocatuur zelf al ingegrepen en een preventief spreekverbod opgelegd aan de advocaten. Daarover zijn er heel wat discussies.

 

Daarna heeft de voorzitter van het hof aan de VRT het verbod opgelegd om nog in de zitting te komen omdat hij bepaalde foto’s had verspreid, zijn bron niet wou prijsgeven en men zich daarover vragen stelde.

 

Het is duidelijk dat ook Justitie worstelt met heel dat mediagebeuren. Het is niet enkel de advocatuur, maar ook Justitie en de magistratuur zelf. Die nieuwe media is ook zo vers. Men zit te bloggen vanuit een zitting en iedereen kan het live volgen via de krantensites.

 

Het was vorig jaar al duidelijk, maar ik denk dat het dit jaar nog duidelijker is geworden dat concrete richtlijnen heel hard nodig zijn, dat zij essentieel zijn zodat bepaalde evenwichten kunnen behouden blijven. Het gaat dan om het evenwicht tussen het recht van verdediging, enerzijds, maar ook de openbaarheid die een procedure mag hebben en de belangen van de maatschappij, anderzijds.

 

Ik denk dat het belangrijk is dat wij dergelijke incidenten in de toekomst vermijden. Heel concrete richtlijnen zijn dus een noodzaak.

 

Ik heb een aantal concrete vragen. Ik sluit mij aan bij wat collega Schoofs al heeft gevraagd. Hoe beoordeelt u het opgelegde preventieve spreekverbod voor de pleitende advocaten in de media? Dat is op zich al ingrijpend. Denkt u dat die maatregel navolging verdient of toont hij net aan dat het evenwicht zoek is?

 

Zult u het initiatief nemen om het overlegmodel op te starten tussen magistratuur en media teneinde duidelijke richtlijnen op te stellen en de limieten te bepalen of te herdefiniëren?

 

Hebt u al initiatieven genomen om de Nederlandse richtlijn betreffende het gebruik van beelden uit de rechtszaal te verspreiden of aan te bevelen? In de commissie van 26 oktober 2010 was daarvan sprake.

 

Hoe beoordeelt u het precedent dat een televisieomroep de toegang tot een rechtszaal werd geweigerd?

 

10.03 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, geachte collega’s, ik kan alleen maar in algemene, principiële zin antwoorden. Een aantal vragen heeft betrekking op de lopende procedure in de zaak Ronald Janssen. Ik kan daarover geen antwoorden geven. Hier dient minstens de afloop van deze procedure te worden afgewacht.

 

Algemeen kan ik stellen dat de openbaarheid van de rechtszittingen en van de uitspraak een fundamenteel rechtsbeginsel is. Zowel artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens als artikel 148 van de Grondwet zijn op dit punt formeel. Het beginsel van openbaarheid is ook terug te vinden in de artikelen 153 en 190 van het Wetboek van strafvordering voor de politierechtbank en de correctionele rechtbank, en artikel 277 van het Wetboek van strafvordering voor het hof van assisen.

 

Behoudens wettelijke verbodsbepalingen – bijvoorbeeld behandeling van de zaak achter gesloten deuren – heeft de pers dus in principe toegang tot de openbare terechtzittingen. De voorzitters van de rechtbanken en hoven zijn verantwoordelijk voor de ordehandhaving op de terechtzitting en beoordelen in dit raam de opportuniteit van foto-, klank- en beeldopnames tijdens de terechtzitting, zonder afbreuk te doen aan de individuele rechten van personen met betrekking tot het gebruik van beeld-, foto- en geluidsmateriaal.

 

Het grondwettelijk principe van de scheiding der machten laat mij als minister van Justitie niet toe om tussen te komen in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht behoren. Mijn persoonlijke mening doet dan ook weinig ter zake en ik onthoud mij dan ook van commentaar ter zake. Vanuit mijn bevoegdheid kan ik enkel wijzen op de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijke overheden en de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek.

 

In de praktijk wordt steeds meer toegelaten dat gefilmd wordt bij het begin en het einde van het proces. Praktisch gezien mogen beeldjournalisten dan film- en klankopnamen maken van de intrede van de rechters en van het voorlezen van het vonnis.

 

Mevrouw Sophie De Wit refereert aan haar vraag nr. 517 en naar het antwoord dat ik in de commissie op 26 oktober heb gegeven. Ik heb toen naar de Nederlandse persrichtlijn uit 2008 verwezen die bestaat voor het maken van radio- of televisieopnames van zittingen. Deze richtlijn is tamelijk verregaand. Ik heb toen duidelijk gemaakt dat deze richtlijn als een inspiratiebron zou kunnen dienen voor een gedachtewisseling binnen de magistratuur. Ik heb me toen bereid verklaard om een initiatief te nemen om het overlegmodel op te starten, maar ik zou geen instructies van hogerhand geven.

 

Ten slotte, de advocaten zijn onderworpen aan hun eigen deontologie. Het komt mij niet toe om mij namens de stafhouder of de voorzitter van de overlegvereniging van Vlaamse balies uit te spreken.

 

10.04  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de staatssecretaris, als ik iets kan concluderen als jurist en als volksvertegenwoordiger, is het dat er een duidelijke lijn moet komen inzake de verslaggeving over assisenzaken. De ene keer leest men het vonnis voor de camera’s voor, de andere keer mag er zelfs geen tekening van de beschuldigde worden gemaakt. Als de wetgever niet mag ingrijpen, is het zeker aan de gerechtelijke wereld om een degelijk systeem uit te werken zodat iedereen weet waar zich aan te houden.

 

Nu begrijpt het volk het niet. “Ronald Janssen kan van alles eisen”, zegt de vox populi. Hij is inderdaad nog niet schuldig verklaard, en dat is ook het argument dat ik als jurist gebruik. Niemand is schuldig tot hij werkelijk schuldig verklaard is in een rechtbank, door de jury of door het hof. Het is moeilijk te begrijpen, maar dat kunnen wij nog uitleggen aan de burger. Wij kunnen echter niet uitleggen waarom het de ene keer zus en de andere keer zo is. Daarover moet de gerechtelijke wereld goed communiceren, rechtstreeks aan de bevolking. Wij als politici hebben dan te taak het de bevolking diets te maken.

 

Ik ga uitzoeken of het mogelijk is ter zake wetgevende initiatieven te nemen die het minder makkelijk maken voor figuren als Ronald Janssen om zomaar elke portrettering te verbieden. Ik vind dat er een evenwicht moet zijn. Minstens een tekening moet kunnen. In de Angelsaksische wereld lost men het op die manier op. Van Ronald Janssen mag zelfs dat niet. Ik vind dat onevenwichtig.

 

10.05  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik kan zeer kort zijn. Het gaat mij zelfs niet om de concrete voorbeelden die worden gegeven, want dat zijn de kapstokken waaraan we nu even onze jas hangen. Het gaat nu eigenlijk om de jas die we moeten aantrekken. Zoals collega Schoofs zegt, moeten we daarin een algemene lijn kunnen trekken.

 

Ik ben blij dat u zelf hebt verwezen naar uw antwoord aan mij van een jaar geleden, waarin u de Nederlandse richtlijn een inspiratiebron noemt voor de gedachtewisseling, ook al ging ze ver. U zou het initiatief nemen om met een overleg te starten, maar blijkbaar is er nog niets gebeurd of komt er niets van en blijft een overlegmoment met de betrokken actoren uit. Ik weet dat er aan de ene kant de deontologie is en aan de andere kant de scheiding der machten, maar dat neemt niet weg dat men inspiratie kan geven of dat men een overlegmodel kan opzetten waarbij iedereen gelijk voor de wet is.

 

Dat geldt ook voor alle procedures: het moet duidelijk zijn, er moet één lijn getrokken worden, zo eenvoudig is dat. Ik zie het probleem niet. Als het niet kan via een overlegmodel of via de actoren, moet bekeken worden of de wetgever dat niet moet opleggen. Ik vind dat wel een beetje gek, want iedereen is wijs en verstandig genoeg binnen Justitie om een eensluidende richtlijn op te stellen en zich daaraan te houden. Dat komt alle processen en de daarin betrokken partijen ten goede.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de omzendbrief betreffende het snelrecht" (nr. 6406)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het actieplan tegen overlast en criminaliteit" (nr. 6476)

- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Justitie over "het actieplan tegen criminaliteit en overlast" (nr. 6508)

- de heer Koenraad Degroote aan de minister van Justitie over "de impact van het actieplan tegen overlast en criminaliteit op politiediensten" (nr. 6529)

- de heer Siegfried Bracke aan de minister van Justitie over "het actieplan tegen overlast en criminaliteit" (nr. 6544)

11 Questions jointes de

- Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "la circulaire relative à la procédure accélérée" (n° 6406)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "le plan d'action 'Nuisances et criminalité'" (n° 6476)

- Mme Leen Dierick au ministre de la Justice sur "le plan d'action contre la criminalité et les nuisances" (n° 6508)

- M. Koenraad Degroote au ministre de la Justice sur "les conséquences sur les services de police du plan d'action 'Nuisances et criminalité'" (n° 6529)

- M. Siegfried Bracke au ministre de la Justice sur "le plan d'action 'Nuisances et criminalité'" (n° 6544)

 

De voorzitter: Mevrouw Dierick en de heer Bracke zijn afwezig.

 

Voorzitter: Sophie De Wit.

Présidente: Sophie De Wit.

 

11.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, dit is een nieuwe vraag, maar ook een opvolgingsvraag. Recentelijk vernamen wij via de media dat de minister van Justitie een nieuw actieplan voorstelt, bestaande uit zeven punten, teneinde de criminaliteit in de steden terug te dringen. Dat actieplan zou samen met een aantal burgemeesters opgesteld zijn.

 

Mijnheer de staatssecretaris, kunt u verdere informatie geven over die zeven actiepunten? Een van de zeven actiepunten betreft het snelrecht, dat u nieuw leven wilt inblazen. Ik heb dus een nieuwe vraag over de zeven actiepunten en een opvolgingsvraag over het snelrecht. Ik heb er namelijk herhaaldelijk op aangedrongen om het snelrecht effectief in de praktijk te brengen en het niet alleen bij de wetteksten op zich te laten.

 

Er werden herhaaldelijk vragen over gesteld. U hebt ons daarbij in de commissie kunnen meedelen dat er een omzendbrief COL 18/2010 was, die handelt over het gebruik van de twee snelrechtprocedures en waarin de procedure van oproeping bij proces-verbaal of betekening van dagvaarding in het politiecommissariaat opnieuw onder de aandacht wordt gebracht van diegenen die deze regelgeving moeten toepassen.

 

Die toepassing van het snelrecht blijkt in Gent succesvol te zijn. Het proefproject waarmee op een proactieve wijze toepassing gemaakt wordt van dat snelrecht werd positief geëvalueerd. Daarom wordt het uitgebreid naar andere arrondissementen.

 

Wat Brussel betreft, naar aanleiding van de rellen op 28 juni 2011 in Molenbeek, antwoordde u specifiek dat in de politiezone Brussel-West geen toepassing van het snelrecht wordt gemaakt, wat natuurlijk het perverse gevolg heeft dat criminelen worden opgepakt, via de draaideur opnieuw de straat op gaan, nieuwe feiten plegen en wachten op een lange procedure. Dat is nefast voor alle medewerkers van Justitie en voor de maatschappij.

 

U zei toen dat in die zone geen toepassing wordt gemaakt van het snelrecht, zulks tot grote ergernis van de burgemeester van Molenbeek, Philippe Moureaux, die u naar aanleiding van deze vraag en het antwoord, een brief heeft geschreven, waarvan hij mij een kopie overmaakte. Daarin schreef hij dat de informatie verstrekt door de minister van Justitie niet correct is.

 

Hij zegt dat wel degelijk toepassing wordt gemaakt van artikel 216quater van het Wetboek van strafvordering, en dat het het parket is, de procureur des Konings van Brussel, die nooit vraagt aan de politie om de dagvaardingen te betekenen in het commissariaat. Er is dus geen toepassing van artikel 645. In dat verband schrijft hij: “Wij, politie, kunnen daar niet aan doen. Het is het parket dat daartoe initiatief moet nemen om deze tweede mogelijke weg van snelle inleiding van een procedure te gaan volgen.”

 

Mijnheer de minister, wat is de precieze toedracht met betrekking tot deze specifieke zone? Wordt er al dan niet toepassing gemaakt van het snelrecht en kunt u daarover cijfers geven? Hoeveel kamers in de rechtbank van eerste aanleg te Brussel houden zich bezig met de toepassing van het snelrecht? En om het zeker te weten, in hoeveel dossiers werd in 2010-2011 toepassing gemaakt van beide artikelen, namelijk oproeping bij proces-verbaal en dagvaarding in het politiecommissariaat?

 

11.02  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik zal het veeleer hebben over het actieplan ‘Overlast en criminaliteit’ in het algemeen. Collega Van Cauter heeft zich vooral gefocust op het snelrecht, dat daarvan inderdaad een stevig onderdeel uitmaakt.

 

Inmiddels vervalt de eerste van mijn schriftelijk ingediende vragen, waarvan het de bedoeling was om het plan te bekomen. Wij hadden het destijds nog niet. De media hadden het wel, maar de verkozenen des volks nog niet. Uiteindelijk hebben wij het dan toch in handen gekregen. Het plan blijkt vervat te zijn in een brief aan de burgemeesters die deelnamen aan de rondetafelgesprekken op 6 april 2011.

 

Het zijn bezorgde burgemeesters, onder anderen ook de burgemeester van de gemeente Beringen, waar in het begin van het jaar enkele voortvluchtige jonge criminelen werden opgepakt tijdens een zeer geslaagde politieactie. Vervolgens werden die jongeren echter vrijgelaten, wat de bezorgdheid van de burgemeesters opwekte. Ook het feit dat in Borgloon een motoragent werd bekogeld met alle mogelijke gestolen spullen, zorgde voor bezorgdheid. Zulke feiten hebben de minister ertoe geïnspireerd om een rondetafel te organiseren, wat resulteerde in het actieplan ‘Overlast en criminaliteit’.

 

Volgens mij is dat plan een amalgaam en is het onevenwichtig samengesteld, maar ik geef de staatssecretaris nogmaals de gelegenheid om het meer in detail toe te lichten. Tenslotte handelt het om een aantal punten die ertoe zouden moeten bijdragen om overlast en criminaliteit aan te pakken. Ik voeg er meteen aan toe dat ik dit durf te betwijfelen. Men heeft het, bijvoorbeeld, over de inzet van gemeenschapswachten en vooral over het snelrecht, waarover collega Van Cauter al sprak.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik ben meer geïnteresseerd in de zogenaamde thuisdetentie. Wat houdt dat precies in, hoe zal dat worden gecontroleerd en hoe zullen inbreuken erop eventueel worden gesanctioneerd?

 

11.03  Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil het eveneens hebben over de aspecten overlast en criminaliteit.

 

Het actieplan ‘Overlast en criminaliteit’ werd aangekondigd in antwoord op de klachten van een aantal burgemeesters over de gebrekkige en trage bestraffing van criminaliteit in hun steden. Onder de voorgestelde maatregelen wordt de nadruk gelegd op preventief huisarrest en op thuisdetentie. Het is positief dat er naar oplossingen wordt gezocht, maar wij denken toch dat de oplossingen de structurele problemen bij Justitie niet definitief zullen verhelpen, hoogstens enig soelaas bieden op korte termijn. Het kan maar mogelijk zijn als deze nieuwe procedures goed en efficiënt omkaderd worden met middelen en personeel en dat zulks gebeurt in het kader van overleg tussen verschillende actoren.

 

Volgens mij kan het niet de bedoeling zijn dat de problemen van Justitie worden doorgeschoven naar de politiediensten. Daar heb ik enige vragen bij. De politiediensten staan momenteel immers in voor de controle op de huisarresten, zoals in Antwerpen al gebeurt. Ik vrees dat een uitbreiding van het huisarrest voor de politiediensten een bijkomende belasting zal vormen. Ik weet dat u voor thuisdetentie denkt in de richting van geautomatiseerde varianten, maar aan het einde van de rit zal er nog altijd iemand controle moeten uitoefenen, zeker wanneer het geautomatiseerde systeem zou haperen.

 

Welke impact verwacht u van dit voorstel voor de werklast en het budget van de politiediensten? Hebben uw diensten met de politiediensten overleg gepleegd over dit voorstel? Zo ja, wat was het resultaat van dat overleg? Wat waren de voornaamste punten van kritiek?

 

11.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Degroote, ik wil toch even signaleren dat dit een benadering is vanuit Justitie. U spreekt over de inzet van politiemensen, kosten en zo meer, maar dat is vandaag niet onmiddellijk ter sprake. Dat is een afgeleid probleem dat ook met de collega van Binnenlandse Zaken moet worden bekeken. Het gaat nu over het concept.

 

Geachte collega’s, tijdens het radioprogramma Peeters & Pichal hebben verschillende Vlaamse burgemeesters in het voorjaar de problemen inzake de lokale overlastfenomenen en de lokale veiligheid in het algemeen gesignaleerd. Op hun verzoek en op initiatief van het radioprogramma organiseerde ik, op vraag van de minister, op 6 april jongstleden een rondetafelgesprek met de twintig Vlaamse burgemeesters die zich daartoe bij de VRT hadden aangemeld. Tijdens dat debat zijn verschillende probleempunten opgelijst. Mogelijke pistes en structurele oplossingen zijn op dat ogenblik verkend. Na afloop van het debat heb ik de burgemeesters beloofd om hun bezorgdheden in september te vertalen in een actieplan, dat ik dan in een volgende fase aan hen wilde toelichten. Ik heb dat reeds kort toegelicht naar aanleiding van de vragen van collega’s De Wit en Verherstraeten over mijn bezoek aan Antwerpen.

 

Op 28 september 2011 heb ik mijn actieplan in briefvorm aan de Vlaamse burgemeesters bezorgd met een uitnodiging om dat plan samen te bespreken. Die ontmoeting met de burgemeesters heeft vorige week plaatsgevonden. Het actieplan is opgesteld in de hoedanigheid van de minister van Justitie en bevat een overzicht van initiatieven vanuit de invalshoek Justitie voor een meer doeltreffende aanpak van overlast en criminaliteit in onze steden en gemeenten. De voorstellen zijn grotendeels acties die zich binnen het bestaande wettelijk kader situeren en die dus, behoudens een enkele uitzondering, geen nieuwe wetgeving vereisen.

 

Collega Koenraad Degroote uit zijn bezorgdheid over de betrokkenheid van de politie bij de opstelling van dat actieplan. Kamerlid Bert Schoofs stelt de vraag waarom het handhavingsbeleid meer succes zou kennen indien criminaliteit wordt aangepakt door lokale gezagdragers en lokale gerechtelijke overheden.

 

Ik herhaal nogmaals dat de actiepunten initiatieven betreffen die vanuit Justitie zijn geformuleerd. Het actieplan slaat op de zogenaamde stadscriminaliteit of lokale overlastfenomenen waarmee de lokale overheid, burgemeesters en politie, en de lokale gerechtelijke autoriteiten worden geconfronteerd. De ontwikkeling van initiatieven die de lokale stadscriminaliteit beogen in te dijken, betekent niet dat criminaliteit wordt herleid tot lokale feiten, zoals Kamerlid Bert Schoofs dat duidelijk wil maken.

 

Het actieplan heeft als actieradius de criminaliteit in steden en gemeenten. Het beoogt samen met de lokale verantwoordelijken structurele oplossingen te bieden.

 

Uiteraard is er ook de betrokkenheid van politiediensten in de handhaving van de lokale veiligheid. In het zonale veiligheidsoverleg is de politie een volwaardige partner naast het parket.

 

Het actieplan is gegroeid uit een bezorgdheid van de Vlaamse burgemeesters. In hun hoedanigheid van hoofd van de lokale politie is het actieplan door de burgemeesters aan hun respectievelijke korpschefs gecommuniceerd.

 

In mijn actieplan komen verschillende actiepunten naar voren. In een eerste fase doe ik een beroep op het College van procureurs-generaal om het snelrecht, dat wettelijk bestaat, ook daadwerkelijk toe te passen voor de aanpak van winkeldiefstallen. Ik stel dan ook voor dat het College van procureurs-generaal in één enkele omzendbrief de afhandelingsystemen via het parket en de snelrechtprocedure maximaal laat toepassen in functie van de prioriteiten van de zonale veiligheidsplannen. Een van de prioriteiten kan de aanpak van winkeldiefstallen zijn. Ik verwijs in bedoeld geval naar initiatieven die in Antwerpen en Leuven zijn genomen om winkeldiefstallen aan te pakken via de minnelijke schikking, een afhandelingsmechanisme waarover alle parketten beschikken.

 

Ik roep dus het College van procureurs-generaal op om maximaal gebruik te maken van de afhandelingsmethode waarover het parket vandaag reeds beschikt en van de bestaande snelrechtprocedure.

 

In mijn actieplan vestig ik ook de aandacht op de mogelijkheid voor lokale overheden om een Business Improvement District op te richten. Het kan, behalve commerciële doeleinden, bijdragen tot een verhoogde veiligheid, bijvoorbeeld door nauw samen te werken met de winkelinformatienetwerken. Een BID of Business Improvement District heeft rechtspersoonlijkheid en is gebaseerd op samenwerking tussen de handelaars binnen een bepaalde perimeter en de lokale overheid.

 

Het was de bedoeling van de minister u hier vandaag in de commissie het actieplan volledig voor te stellen. Ik zal u dan ook de tekst van het actieplan overhandigen. Ik heb het in twee talen ter beschikking. Het is de definitieve versie van het actieplan. Er is een ontwerp aan de burgemeesters voorgelegd, dat nadien nog is bijgestuurd. De voorliggende versie is de definitieve versie, die u in première krijgt.

 

Ik kan mij indenken dat u het document in kwestie zult moeten bekijken. U zult er allicht op willen terugkomen om ter zake een aantal bijkomende vragen aan de minister te stellen of een discussie met hem te voeren.

 

Misschien kan ik één element uit het actieplan halen, omwille van de precieze vragen die ter zake door mevrouw Van Cauter zijn gesteld.

 

Ik zal nog even kort de zeven actiepunten vermelden. Ten eerste, nog meer scherpte in het overleg van de burgemeester met de procureur en de politie. Ten tweede, de kracht van de gemeentelijke administratieve sancties. Ten derde, nieuwe vormen van samenwerking, zoals het Business Improvement District, waarover ik daarnet gesproken heb. Ten vierde, het huisarrest als nieuw instrument. Ten vijfde, een snelle opvolging door Justitie, waaronder ook het snelrecht thuishoort. Ten zesde, iedere straf moet een gevolg krijgen. Ik denk daarbij aan thuisdetentie. Ten zevende, de effectieve verwijdering van illegale vreemdelingen die misdrijven plegen.

 

Dat zijn de zeven grote actiepunten waarrond het actieplan is opgebouwd. U kunt daarvan nu verder kennisnemen. Later kan daarover nog een discussie gevoerd worden.

 

11.05  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb geen antwoord gekregen op de vraag over de toepassing van het snelrecht in de rechtbank van eerste aanleg in Brussel en specifiek bij burgemeester Moureaux. Wat werd er geantwoord op zijn schrijven waarin hij beweert dat de informatie die door de minister eerder werd verstrekt, niet blijkt te kloppen?

 

Hij zegt dat toepassing wordt gemaakt van een van de beide procedures, maar de procedure waarin het parket een initiatief moet nemen, wordt in Brussel niet toegepast, wat in schril contrast staat met de omzendbrief van het College van procureurs-generaal, dat alle parketten instrueert om toepassing te maken van het snelrecht. Dat is de omzendbrief van 17 september 2010, waarin expliciet is vermeld dat het snelrecht zal worden toegepast voor, onder meer, winkeldiefstallen, loondiefstal, diefstal van fietsen, garagediefstal, diefstal in wagens en zakkenrollerij, kortom voor alles wat in een stad nogal eens voorkomt en waarvan men verwacht dat er snel op de bal wordt gespeeld en lik op stuk wordt gegeven.

 

11.06 Staatssecretaris Carl Devlies: Als ik misschien nog even mag antwoorden op mevrouw Van Cauter. Ik ben vrij volledig geweest, dacht ik, maar ik zie dat er nog één document is waaruit ik eventueel ook nog wat informatie kan halen om u antwoord te geven.

 

Over de noodzaak van de omzendbrief heb ik gesproken. Het principe is dat de beslissing om het snelrecht toe te passen, ligt bij de parketmagistraat die door de politie telefonisch verwittigd wordt van de feiten en van het vatten van de daders; hij kan de beslissing nemen om het snelrecht al dan niet toe te passen.

 

Binnen de Brusselse rechtbank worden de snelrechtzaken behandeld door één bijzondere kamer, dewelke één keer per maand zitting heeft. Het Brussels parket heeft in 2010 28 procedures ingeleid. In 2011 werden tot dusver 62 dossiers aanhangig gemaakt.

 

11.07  Carina Van Cauter (Open Vld): Sorry, maar ik heb nog altijd mijn vraag over de situatie in Molenbeek. Hoe is het nu? De minister heeft geantwoord: “Geen toepassing.” De burgemeester en voorzitter van het politiecollege Brussel-West zegt: “Wij maken er wél toepassing van.” Punt één.

 

Punt twee, ik hoor de cijfers: 28 dossiers in 2010 en 62 dossiers in 2011. Dat is een vooruitgang, maar véél te weinig, lijkt mij. Als één kamer, die zich bezighoudt met snelrecht, op een heel jaar 28 dossiers behandelt, dat lijkt mij dat echt ondermaats qua rendement.

 

Ik zou toch nog eens willen aandringen dat aan de parketten gezegd wordt dat men de snelrechtprocedures moet toepassen.

 

Een nieuwe omzendbrief? De omzendbrief van 17 september 2010 bestaat, ik heb hem hier in mijn bezit, mijnheer de minister. Daar moeten geen nieuwe initiatieven genomen worden. Het wetgevend kader bestaat en de prioriteit wordt aangeduid door het College van procureurs-generaal.

 

11.08  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de zeven punten waren mij reeds bekend uit de brief die aan de burgemeesters is geschreven. Excuseer mij, maar dat is volgens mij geen plan, dat getuigt zeker niet van een geïntegreerde aanpak. De minister zegt ook dat er geen nieuwe wetgeving nodig is. Over budgetten lees ik ook weinig, er moeten daarvoor geen significante bedragen worden vrijgemaakt.

 

Dat is eerder het verschuiven van de problemen en van de oplossingen of van een mogelijke oplossing naar de burgemeesters, naar de politie en dergelijke, onder andere met betrekking tot thuisdetentie.

 

Er zijn dan wel dure termen zoals het Business Improvement District, maar hoe wil men daar een handhavingsbeleid voeren? Door gemeenschapswachten? Dat zijn vaak vrij kwetsbare figuren, als men die moet inzetten tegen het rapaille dat onze straten terroriseert; ik zou niet in hun schoenen willen staan.

 

Camera’s of cameratoezicht: probeer maar eens een camera te hangen als handelaar of als particulier. Men moet aan heel veel voorwaarden voldoen. In dergelijke buurten is dat volgens mij slechts een druppel op een hete plaat.

 

Dit is geen actieplan, het is volgens mij een uiting van laksheid, het is een laksheidsplan met een aantal lapmiddeltjes. Ik zie daarin echter geen significante aanpak van de criminaliteit en de straatterreur die in sommige wijken heerst.

 

11.09  Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, inderdaad, de vragen die ik gesteld heb, gingen specifiek over die grotere werklast voor politie en het overleg daaromtrent. Ik moet constateren dat het op dat vlak blijkbaar bij gedachtepistes blijft, dat die elementen nog niet onderzocht werden of nog niet aan bod zijn gekomen.

 

Ik noteer wel uit uw antwoord dat het gepland is om daaromtrent overleg te hebben met de minister van Binnenlandse Zaken. Dat zal wel.

 

Ik kan er maar op wijzen. Het zal zeer belangrijk zijn, het zal misschien het belangrijkste zijn, datgene waarmee deze materie zal staan of vallen.

 

11.10 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Van Cauter, ik wil er nog even op wijzen dat alles tot stand gekomen is in overleg met de burgemeesters.

 

In verband met de vraag over Molenbeek, momenteel beschik ik hier niet over de gegevens om daarop een precies antwoord te geven. Vanuit het kabinet van de minister zult u echter rechtstreeks een antwoord ontvangen.

 

11.11  Carina Van Cauter (Open Vld): Ik neem aan dat er ook contact zal worden opgenomen met de burgemeester in kwestie, die de minister rechtstreeks heeft aangeschreven, met een kopie aan mijzelf.

 

11.12 Staatssecretaris Carl Devlies: Ik zal uw boodschap aan de minister bezorgen en zeggen dat u suggereert om rechtstreeks contact op te nemen met de burgemeester van Molenbeek. Hij heeft echter contact gehad met de burgemeesters in het algemeen; u vraagt nu naar die specifieke burgemeester; wij zullen hem dat als suggestie van uwentwege bezorgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De volgende samengevoegde vraag is vraag nr. 6467 van mevrouw Lahaye-Battheu en de vragen nrs 6524 en 6525 van mijzelf. Mevrouw Lahaye-Battheu komt straks terug. Wij slaan de vraag dus even over. Wij komen dus bij vraag nr. 6477 van de heer Schoofs.

 

11.13  Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik ben met de heer Schoofs overeengekomen om mijn vraag nr. 6566 eerst te mogen stellen.

 

De voorzitter: Mijnheer Degroote, wat hebt u toch een geluk.

 

11.14  Bert Schoofs (VB): Hij heeft geluk dat ik hier ben.

 

11.15  Koenraad Degroote (N-VA): Ik heb ook geluk dat hij zo vriendelijk is het cordon te doorbreken.

 

De voorzitter: Mijnheer Degroote, u krijgt het woord, met dank aan de heer Schoofs.

 

12 Vraag van de heer Koenraad Degroote aan de minister van Justitie over "de opvolging van de personeelsorganisatie bij de griffiers" (nr. 6566)

12 Question de M. Koenraad Degroote au ministre de la Justice sur "le suivi de l'organisation du personnel chez les greffiers" (n° 6566)

 

12.01  Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, het is een erg kleine vraag. Ik dank de collega’s en zeker de heer Schoofs.

 

Over de personeelsorganisatie bij de griffiers heb ik op 27 april 2011 al een aantal vragen gesteld. Toen heeft de minister van Justitie mij over de stand van zaken geïnformeerd. Er zou echter op 5 oktober 2011 een nieuw onderhoud met de griffiers plaatsvinden.

 

Mijn vraag is concreet de volgende.

 

Wat heeft voormeld overleg opgeleverd?

 

Voorzitter: Sarah Smeyers.

Présidente: Sarah Smeyers.

 

12.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Degroote, de minister heeft op 5 oktober 2011 inderdaad een overleg gehad met een delegatie van de Nationale Federatie van de Griffiers bij de Hoven en Rechtbanken.

 

Er werd onder meer gesproken over de nieuwe structuur en over de mogelijke rol van voormelde beroepsorganisatie in het kader van de toekomstige hervormingen binnen het justitiële landschap.

 

Tevens werd een memorandum voor de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde over de functiebeschrijving van het gerechtspersoneel overlopen. In dat verband is het noodzakelijk dat er een goede afstemming is met de functiebeschrijvingen van de magistratuur, zodat overlappingen van bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden vermeden. De functiebeschrijvingen van de magistratuur worden door de Hoge Raad voor de Justitie uitgewerkt.

 

Uiteraard zal het de opvolger van de huidige minister zijn die na de vorming van een nieuwe regering het overleg opnieuw kan opnemen, rekening houdend met de inhoud van het regeerakkoord betreffende de hertekening van het gerechtelijke landschap.

 

12.03  Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

Ik begrijp dat de griffiers een aantal verzuchtingen hadden, zeker over de werklast en over het tempo van de benoemingen. Ik hoop dat in het gesprek in enigerlei mate aan die verzuchtingen is tegemoetgekomen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de drugsbehandelingskamer" (nr. 6467)

- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de evaluatie van de drugsbehandelingskamer in Gent" (nr. 6524)

- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "alternatieve behandelingswijzen voor problematische drugsgebruikers" (nr. 6525)

13 Questions jointes de

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la chambre de traitement drogue" (n° 6467)

- Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "l'évaluation de la chambre chargée du traitement des affaires de drogue de Gand" (n° 6524)

- Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "des traitements de substitution pour toxicomanes sévères" (n° 6525)

 

13.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Sinds 1 mei 2008 is er bij de correctionele rechtbank te Gent een gespecialiseerde drugbehandelingskamer naar Canadees voorbeeld. In die speciale kamer wordt niet meteen overgegaan tot een eventuele veroordeling. In eerste instantie wordt de link gelegd met de hulpverlening die op de zitting ook aanwezig is.

 

Een jaar geleden werd de procesevaluatie voorgesteld zonder gegevens over de effectiviteit en de kostenefficiëntie. Die effectevaluatie zou in 2011 worden opgestart. De drugbehandelingskamer bleek haar doel te hebben bereikt. Zeven van de tien voorgeleide verdachten starten een hulpverleningstraject. In de helft van de gevallen worden de voorwaarden nageleefd. Men wordt niet alleen gestimuleerd om aan de verslaving te werken maar ook aan huisvesting of werk. Uit de evaluatie is onder andere ook gebleken dat de partners van de verdachten positief staan tegenover het project maar dat de uitbreiding naar andere gerechtelijke arrondissementen niet vanzelfsprekend is. Een aantal arrondissementen zou een beperkt hulpverleningsaanbod hebben en een eventuele grotere instroom wellicht niet kunnen verdragen.

 

Ik stelde mijn laatste vraag hierover in de Kamercommissie voor de Justitie op 1 december 2010. Het antwoord was dat de Interministeriële Conferentie Drugs als eerste en prioritaire opdracht had om het drughulpverleningsaanbod in kaart te brengen, te analyseren en oplossingen aan te reiken om tegemoet te komen aan de noden op het terrein. De kwestie kwam ook eind september ter sprake in de pers naar aanleiding van het drugscongres van het Gentse Institute for International Research on Criminal Policy. In de rechtbank van Antwerpen en Oudenaarde zouden de eerste stappen zijn gezet om op een gelijkaardige manier met verslaafden te werken. Op het congres werd voorgesteld om de focus van verslaving naar werk te verschuiven. De ontwenning komt vanzelf als de verslaafde zijn dag nuttig besteedt, zo luidt de redenering, en zo komt er ruimte vrij voor wie de behandeling echt nodig heeft. Volgens de voorzitter van de drugbehandelingskamer is behandeling niet voor iedereen de beste oplossing. Sommigen zijn therapie-moe en de aanpak van werk, huisvesting, familiale problemen of schuldenberg zijn ook belangrijk.

 

Is de in februari 2011 opgestarte effectevaluatie intussen afgerond? Zo ja, wat zijn de resultaten hiervan? Wat is uw reactie? Zo neen, wat is de timing?

 

Wat is de stand van zaken in de werkzaamheden van de vernoemde Algemene Cel Drugs? Is het hulpverleningsaanbod al in kaart gebracht?

 

Tot wanneer wordt het Gentse pilootproject voortgezet? Vanaf wanneer kan een uitbreiding worden overwogen?

 

Welke stappen werden ondernomen bij de rechtbanken van Antwerpen en Oudenaarde?

 

Ten slotte, wat is uw reactie op het voorstel van het drugscongres dat ik daarnet heb toegelicht?

 

13.02  Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik heb de vraag wat opengetrokken om efficiënter te werken. Ik heb mijn schriftelijke vraag laten omzetten in een mondelinge vraag omdat het te gek zou zijn dat de minister twee keer moet antwoorden. Daarom heb ik mijn schriftelijke en mijn mondelinge vraag samengevoegd.

 

Mijn eerste vraag sluit geheel aan bij die van mevrouw Lahaye-Battheu over het proefproject met de drugbehandelingskamer te Gent. Ik ga ze niet verder toelichten, want mijn vragen zijn dezelfde als die van haar.

 

Ik wil er wel iets aan toevoegen. In Gent gaat het om een behandelingstraject binnen de rechtbank, met bijkomende zittingen en een intensieve opvolging, wat tijdrovend is voor de rechtbank zelf. Daarnaast is er in Oudenaarde een nieuw proefproject gestart inzake de behandeling van druggebruikers. Daar heeft men het anders aangepakt, om de rechtbank niet te overbelasten. Daar wordt vooraf gezegd dat men een behandeling moet volgen. Als men de behandeling volgt, komt er geen dagvaarding, en als men ze niet volgt, volgt er wel een dagvaarding. Het parket probeert dus de rechtbank te ontlasten door te anticiperen.

 

Er lopen ook proefprojecten om gedetineerden, nadat de straf is uitgesproken, opnieuw klaar te stomen voor de maatschappij. Er is bijvoorbeeld de therapeutische gemeenschap in Ruiselede, waar gedetineerden met een drugsverleden de kans krijgen zelfstandig te wonen en bepaalde taken onder elkaar te verdelen.

 

Ik kom tot mijn vragen.

 

Ten eerste, mijn vragen over het proefproject te Gent zijn zeer gelijklopend met die van collega Lahaye-Battheu. Wij wachten inderdaad nog op de effectevaluatie en eventueel op de uitbreiding van het project.

 

Ten tweede verneem ik graag van u hoe het proefproject in Ruiselede verloopt. Hoelang loopt het nog? Wanneer mag men een evaluatie ervan verwachten?

 

Ten derde, wij weten dat de projecten in Gent en Oudenaarde van uiteenlopende aard zijn. Het ene is arbeidsintensief voor de rechtbank, terwijl het andere de bedoeling heeft de rechtbank te ontlasten. Het is misschien interessant zodra u de evaluatie van beide projecten kent, te beslissen welk systeem de meeste goedkeuring wegdraagt en te bekijken welke weg in de toekomst moet worden ingeslagen bij de verschillende rechtbanken.

 

Omtrent de behandeling van druggebruikers lopen er ook heel wat proefprojecten, ook heel uiteenlopend. Ik denk bijvoorbeeld aan het project in Ruiselede.

 

Mijn vragen aan de minister zijn de volgende.

 

Coördineert de minister daar enigszins in? Er zit immers veel variatie in al die projecten en het gaat om veel verschillende rechtbanken en verschillende arrondissementen. Heeft de minister daar een coördinerende rol in? Op basis van welke criteria wordt een project toegewezen?

 

Misschien kunt u een overzicht geven van nog andere lopende projecten, andere dan de projecten die reeds in mijn ingediende vraag staan, en een stand van zaken geven of die projecten toelichten. Ik doel dan op de projecten die lopen binnen de rechtbank, maar ook die waarbij het gaat om de re-integratie van gedetineerden in de maatschappij.

 

13.03 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega’s, gelet op de vele vragen, zult u zich realiseren dat het antwoord ook zeer uitgebreid is. Ik wil gewoon maar signaleren dat ik vijf pagina’s heb aan antwoorden. Ik kan die voorlezen, dat is geen enkel probleem.

 

13.04  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, een deel van mijn vragen was oorspronkelijk opgenomen in een schriftelijke vraagt. Vandaar het aantal vragen.

 

Wat mij het meest interesseert, is het project in Gent en de eventueel te verwachten evaluaties van de andere projecten. Voor het overige neem ik zonder probleem genoegen met uw schriftelijk antwoord. Dat lijkt mij de meest efficiënte werkwijze voor het verdere verloop van deze commissievergadering.

 

13.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ik ga akkoord met deze werkwijze. Ik neem ook genoegen met een woordje toelichting over Gent en voor het overige met een schriftelijke antwoord.

 

13.06 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, het project in Gent, het proefproject drugbehandelingskamer, wordt verlengd voor de duur van de effectevaluatie, dus tot einde 2012. De Dienst voor het Strafrechtelijk beleid is belast met de uitvoering van die effectevaluatie. Deze dienst heeft reeds ervaring opgebouwd met kwalitatieve en kwantitatieve evaluaties van dergelijke projecten.

 

Wat de stand van zaken betreft, de Algemene Cel Drugs is terdege werkzaam, en ook de Cel Controle werd opnieuw opgestart met de recente aanwerving van een nieuwe drugscoördinator in de schoot van de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid. Ik denk dat dat ook een belangrijk project is.

 

Met betrekking tot het project van Gent is er ook een vraag naar eventuele uitbreiding. De vraag naar eventuele uitbreiding van het project naar andere arrondissementen kan uiteraard pas bij een positieve evaluatie, na de berekening van de kosten en na bespreking met het College van procureurs-generaal.

 

Het proefproject te Ruiselede ligt stil. Op 5 oktober 2010 heb ik namelijk beslist om de voorgestelde locatie, twee aan elkaar gebouwde ambtswoningen, gelegen op een 250-tal meter van de inrichting, voor de therapeutische gemeenschap te Ruiselede niet te weerhouden. Het protest van de buren leek mij gerechtvaardigd.

 

Uw zesde vraag betreft de projecten in Gent en Oudenaarde. Het proefproject in Oudenaarde situeert zich op het niveau van het openbaar ministerie en is vergelijkbaar met het Gentse proefzorgproject. Het project DBK (drugbehandelingskamer) daarentegen, situeert zich op de volgende schakel van de strafrechtketen; ongeveer een derde van de dossiers die voor de drugbehandelingskamer verschijnen, zijn mislukte proefzorgdossiers. Beide projecten zijn dus complementair en diversifiëren het justitiële antwoord op de drugsdelicten.

 

De voorlaatste vraag heeft betrekking op andere proefprojecten. Er zijn inderdaad nog andere projecten op het niveau van het parket en van de rechtbanken. Zo, bijvoorbeeld, het pilootproject “nultolerantie voor jongeren met persisterende drugproblematiek” te Kortrijk, waarbij een samenwerking tussen Justitie en Welzijn wordt opgezet. Dit project werd recent voor twee jaar verlengd.

 

Dan geeft men nog voorbeelden van andere projecten: “Strategisch Adviseur Drugs” te Luik, vergelijkbaar met het proefzorgproject te Gent en het behandelingsproject met verstrekking van diacetylmorphine te Luik.

 

De laatste vraag had betrekking op de projecten die momenteel nog lopen naast het proefproject in Ruiselede om gedetineerden met een drugsverleden versneld te laten re-integreren in de maatschappij. Hier worden twee projecten vermeld. Ten eerste, “het centraal aanmeldingspunt voor druggebruikers in de gevangenis” of CAP, dat nu ingevoerd is in alle Nederlandstalige gevangenissen en waarvoor men een gelijkaardige uitbreiding voorziet voor de Franstalige gevangenissen. Ten tweede, “kortdurende groepstherapie voor gedetineerden met een drugsproblematiek” of KGT, en dan wordt toelichting gegeven over de inhoud van dat project.

 

Dus het antwoord is inderdaad veel uitgebreider. Ik stel voor dat u hier kennis van neemt. Indien er ergens een probleem is met een onderdeel, kan een gerichte vraag worden gesteld.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de aanwezigheid van moslimfundamentalisten in de redactieraad van de Moslim Televisie en Radio Omroep" (nr. 6477)

14 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la présence d'intégristes musulmans au sein du conseil de rédaction de la Moslim Televisie en Radio Omroep" (n° 6477)

 

14.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, op zondag 18 september 2011 ging voor het eerst in het kader van de uitzendingen door derden op de openbare omroep VRT de Moslim Televisie- en Radio-Omroep, afgekort MTRO, in de ether.

 

Achteraf blijken in de vierkoppige redactieraad twee personen te zetelen die er fundamentalistische opvattingen op nahouden, met name Said El Kaouakibi en Farid Zahnoun.

 

Van El Kaouakibi is bekend dat hij door de federale politie en door de Veiligheid van de Staat als gevaarlijk wordt beschouwd. Hij is voorzitter van de fundamentalistische organisatie Al-Mawada, die in Antwerpen meetings met buitenlandse, extremistische gastsprekers organiseert, zoals Hussein Yé, een Maleisische salafist, Saoud Khadjé, die voor Pakistaanse en Afghaanse trainingskampen rekruteert, en Bilal Philips, die van betrokkenheid bij de bomaanslagen op de WTC-torens in 1993 wordt verdacht.

 

Onze andere vriend, Farid Zahnoun, was dan weer de leider van de fundamentalistische moslimorganisatie Jongeren voor Islam. Toen voornoemde vereniging in opspraak kwam, richtte hij een nieuwe organisatie op, met name de Middenweg. De naam “Middenweg” is echter misschien wel verkeerd gekozen. Het is immers een organisatie die bij de politiediensten bekendstaat voor haar sympathieën voor Hamas en Hezbollah. Eind 2009 ontstond ophef, toen Zahnoun ter gelegenheid van een voordracht voor 100 zweepslagen en steniging pleitte als straf voor overspel. Als middenweg kan een dergelijk pleidooi tellen.

 

Was de federale regering op de hoogte van het feit dat beide personen van de redactieraad van de bewuste zender deel uitmaken, met name nog vooraleer de MTRO in de ether ging?

 

Zo ja, indien de bewuste informatie bekend was, was of is de federale regering via de Veiligheid van de Staat inmiddels op de hoogte van die informatie?

 

Wordt de MTRO met de genoemde personen in de redactieraad door de Veiligheid van de Staat nauwlettend gevolgd?

 

Op welke wijze kan eventueel worden voorkomen dat de uitzendingen van de MTRO fundamentalistische opvattingen zouden kunnen verkondigen?

 

14.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Collega Schoofs, het antwoord dat mij werd overhandigd, is vrij kort. Op uw eerste vraag wordt gesteld dat de openbare omroep en de uitzendingen van de Moslim Televisie- en Radio-Omroep buiten de bevoegdheid van de minister van Justitie vallen en de bevoegdheid zijn van minister Ingrid Lieten van de Vlaamse regering.

 

Wat uw beide andere vragen betreft, kan de minister van Justitie, gelet op de aard en de missie van de Veiligheid van de Staat, geen nadere toelichting geven. Het is kort, maar daar had u zich misschien aan verwacht.

 

14.03  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik had me daar enigszins aan verwacht, hoewel ik dat uiteraard niet goedkeur. Tussen droom en daad staan wetten in de weg, en praktische bezwaren.

 

Ik vind alleszins dat de Veiligheid van de Staat deze figuren die in de redactieraad zetelen, zeker in het oog moet houden. De betrachting van mijn vraag was een signaal te geven om goed op te letten met dergelijke mensen. Ik weet uiteraard dat men niet bevoegd is voor de openbare omroep of uitzendingen door derden, maar wanneer dergelijke figuren tv-uitzendingen mogen maken en daarvoor verantwoordelijkheid mogen opeisen, dan komt het de daarvoor bedoelde en opgerichte instanties toe om de nodige maatregelen te treffen indien nodig en alles goed en waakzaam in het oog te houden.

 

Het spijt me nog altijd dat zoiets kan voorvallen en we altijd maar te maken krijgen met fundamentele rechten en vrijheden als het erom gaat extremisten te beschermen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het verzamelen van gegevens met betrekking tot strafrechtelijke inbreuken van reclameronselaars" (nr. 6479)

15 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la collecte de données relatives aux infractions pénales commises par des démarcheurs publicitaires" (n° 6479)

 

15.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in het antwoord op mijn schriftelijke vraag over het bijhouden van informatie over malafide reclameronselaars, moest ik tot mijn verbazing vaststellen dat er geen informatie beschikbaar is.

 

Deze problematiek is zeer actueel. Er is nog een wet door het Parlement in lopende zaken goedgekeurd die het voor reclameronselaars moeilijk of onmogelijk moet maken om hun praktijken ongestraft onder ondernemers te verspreiden die daarvan dan het slachtoffer worden.

 

Mevrouw de minister, is het niet mogelijk om de bestaande systemen derwijze aan te passen dat men de reclameronselaars toch enigszins in kaart kan brengen? Kan men daarover op een of andere manier informatie verzamelen? Hoeveel misdrijven worden er gepleegd? Hoeveel vervolgingen worden succesvol afgerond?

 

Het verbaast mij dat dergelijke informatie niet kan worden aangeleverd.

 

15.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Schoofs, tot mijn spijt dien ik u mede te delen dat dit op het niveau van het openbaar ministerie niet mogelijk is. De parketstatistieken laten niet toe om die specifieke misdrijven te lichten uit de categorie van misdrijven tegen de eerlijke handelspraktijken die in de statistieken vallen onder de specifieke preventiecode 61D.

 

Ook de federale politie kan uit haar statistische gegevens dat bijzonder misdrijffenomeen niet extrapoleren.

 

Mogelijkerwijs kan meer informatie worden verkregen bij de economische inspectiediensten, doch die vallen niet onder mijn bevoegdheid.

 

15.03  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik zal het daar eens proberen. Ik hoop echt dat het met de informatisering van Justitie, waarvan toch altijd wordt beweerd dat die op wieltjes loopt, mogelijk zal zijn om computerprogramma’s aan te passen en softwaretechnieken te ontwikkelen die de politie en parketten toelaten om de nodige distillatie van juiste informatie te bekomen. Anders leven wij niet in de eenentwintigste eeuw, denk ik.

 

De voorzitter: Bij Justitie niet, neen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Vraag nr. 6480 van de heer Logghe is omgezet in een schriftelijke vraag. De heer Brotcorne is afwezig voor zijn vraag nr. 6481.

 

16 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de parketsamenwerkingsverbanden" (nr. 6489)

16 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "les accords de coopération entre parquets" (n° 6489)

 

16.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, dit is een opvolgingsvraag over de samenwerking tussen de parketten in West-Vlaanderen.

 

Twee jaar geleden werd u gevraagd om dit samenwerkingsverband, dat vanuit de parketten is gegroeid, te ondersteunen via een operationele implementatie van die samenwerkingsverbanden.

 

Men vroeg een gemeenschappelijke ondersteuningsdienst van het parket en een betere samenwerking met de steundienst ICT.

 

Oorspronkelijk was de inwerkingtreding, voorzien op 1 september 2010, uitgesteld tot 1 november 2010. De burgerlijke zaken verbonden aan de thematiek van, enerzijds, mensenhandel en mensensmokkel en, anderzijds, nationaliteit, schijnhuwelijken, nationaliteitskeuze, naturalisaties en staatlozen is pas op 1 januari 2011 in werking getreden.

 

Ik wil u vandaag het volgende vragen. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de samenwerkingsverbanden in West- en Oost-Vlaanderen? Is de beloofde gemeenschappelijke ondersteuningsdienst van het parket operationeel in die provincies?

 

Zijn er bijkomende parketjuristen ter beschikking gesteld? Indien ja, hoeveel en waar?

 

Hoeveel van dergelijke samenwerkingsverbanden bestaan er op vandaag? Hoe zijn zij georganiseerd? Hoeveel staan er in de steigers?

 

16.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Lahaye-Battheu, vooraleer op uw vraag te antwoorden, moet ik namens de minister toch een bemerking maken. U blijkt namelijk rechtstreeks contact te hebben genomen met het parket-generaal waar u dezelfde vragen hebt gesteld. Dit is een handelswijze die op zijn minst niet helemaal conform de afspraken is. De minister wenst u er op te wijzen dat hij dit niet al te sterk apprecieert. Tot zover een voorafgaande bemerking.

 

Ik kan u meedelen dat het parketsamenwerkingsverband West-Vlaanderen effectief werd opgestart op 1 november 2010 wat de strafdossiers betreft in de materies milieumisdrijven (parket Kortrijk), hormonen en voedselveiligheid (parket Ieper) en informatiecriminaliteit, namaak en auteursrechten, telecommunicatie (parket Veurne). Voor de materies mensenhandel en mensensmokkel, alle burgerlijke zaken verbonden met de problematiek van de nationaliteit – met name de schijnhuwelijken en nationaliteitskeuze, naturalisaties en staatlozen –, misdrijven begaan door militairen binnen de provincie en alle burgerlijke adviezen inzake wapens (parket Brugge) werd de voorgestelde datum van 1 januari 2011 eveneens gerespecteerd.

 

Om de politiediensten warm te maken voor deze nieuwe manier van werken, hebben de projectverantwoordelijken van het parket-generaal met de betrokken parkethoofden de nodige voorlichtingsvergaderingen georganiseerd. Tevens werd contact genomen met de steundienst ICT voor een verdere optimalisering van de nodige ICT voor deze projecten. Geleidelijk aan worden alle noodzakelijke ICT-middelen voorzien.

 

In het protocol voor het parketsamenwerkingsverband Oost-Vlaanderen gebeurde hiernavolgende opsplitsing. Het parket Gent zal een groot deel van de milieumisdrijven voor zijn rekening nemen. Het parket Dendermonde neemt alle zaken voor zijn rekening inzake hormonen, voedselveiligheid, informaticacriminaliteit en telecommunicatie. Het parket Oudenaarde zal alle burgerlijke adviezen inzake wapens voor zijn rekening nemen. De parketten Gent en Oudenaarde hebben ondertussen ook een gemeenschappelijke nacht- en weekenddienst opgezet. Dit laatste onderdeel van het parketsamenwerkingsverband is al geruime tijd operationeel. Ook voor Oost-Vlaanderen werd een voorlichtingsvergadering georganiseerd voor alle betrokken politiediensten en er wordt regelmatig overleg gepleegd met de desbetreffende korpschefs, een aantal magistraten en de systeembeheerders, zodat dit samenwerkingsverband volledig operationeel zal zijn op 1 december 2011.

 

Ook rond informatica werden de nodige afspraken gemaakt om op de vooropgestelde datum te starten. Beide parketsamenwerkingsverbanden worden regelmatig met de zeven procureurs des Konings en de projectverantwoordelijke van het parket-generaal besproken naar aanleiding van de driemaandelijkse ressortvergaderingen. Ook worden de begeleidingscomités op geregelde tijdstippen bijeengeroepen. Voor dringende problemen wordt zo snel mogelijk een oplossing gezocht. De werklast die met een herverdeling van de strafdossiers gepaard gaat wordt regelmatig geëvalueerd.

 

Ten tweede, het voorzien van een gemeenschappelijke steundienst voor het openbaar ministerie in de zin van artikel 143ter van het Gerechtelijk Wetboek kon ingevolge de toestand van lopende zaken niet worden uitgevoerd. Dat project maakt deel uit van de hervormingsplannen van het gerechtelijk landschap en het politiek akkoord dat daaromtrent werd gesloten. Deze steundienst operationeel maken vergt nieuwe beleidsmaatregelen, nieuwe regelgeving, uitvoering van het voormelde artikel en een bijhorende financiering waarover alleen een regering met volheid van bevoegdheid kan beslissen.

 

Ten derde, het aantal parketjuristen in het rechtsgebied Gent werd met zes eenheden verhoogd. De procureur-generaal heeft deze binnen zijn rechtsgebied verdeeld, met name één extra voor de parketten van Brugge, Dendermonde, Gent en Ieper en twee voor het parket van Kortrijk. De betrekking in Brugge en een van de twee in Kortrijk werden al ingevuld. Voor de andere plaatsen zijn de selecties nog lopende.

 

Ten vierde, gezien het korte tijdsbestek van de vraag is het niet mogelijk om alle parketten van het land te bevragen over de opgezette samenwerkingsverbanden en de stand van zaken. Eind 2009 werden deze een eerste maal door het College van procureurs-generaal geïnventariseerd. Het betreft allerhande soorten samenwerkingsverbanden voor specifieke materies en opdrachten van het openbaar ministerie. Het project in het ressort Gent voor de parketten van Oost- en West-Vlaanderen is echter specifiek en verregaand waardoor het mijns inziens een unieke voorloper vormt voor de toekomstige werking van meer geïntegreerde parketten in het vernieuwde gerechtelijk landschap.

 

16.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, dank u voor uw antwoord.

 

Eerst over uw voorafgaande opmerking. Het is niet de eerste keer dat de minister reageert op het feit dat het Parlement rechtstreeks informatie inwint. In dit geval heb ik dat gedaan voor één specifiek aspect, de ondersteuningsdienst. Ik meen dat dit ons recht en onze plicht als Parlementslid is. Ik begrijp uw voorafgaande opmerking dus niet goed. Ik meen dat wij niet enkel vragen aan de minister moeten stellen, maar dat wij af en toe ook rechtstreeks informatie moeten inwinnen. Toen wij dit thema bespraken in de commissie, is er ook rechtstreeks door het betrokken ressort uitleg gegeven, en er is gezegd: “Als u vragen hebt, kunt u ons altijd contacteren.”

 

Ik heb het verder over de inhoud van het dossier. Ik stel vast dat de samenwerking tussen West- en Oost-Vlaanderen nog altijd de meest verregaande in het land is. Het interesseerde me vooral te weten wat er in de andere ressorten gebeurt.

 

U verwijst daarvoor echter naar de inventaris die in 2009 is gemaakt, en die nog niet geactualiseerd is. Misschien kom ik later terug om een globaal beeld te krijgen van de samenwerking tussen de parketten, die volgens mij een echt succesverhaal is en die bewijst dat er in de praktijk heel veel kan bewegen om efficiënter te gaan vervolgen en recht te spreken.

 

16.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Even voor de volledigheid, ik vind in het dossier een brief uitgaande van de eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep te Gent. Hij schrijft aan de minister van Justitie: “Ik heb de eer u hierbij een afdruk van een mailbericht te bezorgen dat ik mocht ontvangen van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu, volksvertegenwoordiger, waarbij zij informatie vraagt in verband met de parketsamenwerkingsverbanden in Oost- en West-Vlaanderen. Teneinde u in de mogelijkheid te stellen om mevrouw Battheu van antwoord te dienen, laat ik u hierbij nuttige informatie geworden. Ik meen dat het mijn ambt niet toekomt om deze informatie rechtstreeks te bezorgen aan mevrouw Battheu.”

 

Dat komt dus van het parket-generaal. Ik meen dat het parket-generaal de visie van de minister deelt. De minister is politiek verantwoordelijk ten aanzien van het Parlement. Parlementsleden kunnen de minister ondervragen, maar het behoort niet tot de bevoegdheid van het Parlement om rechtstreeks ambtenaren of leden van het parket te ondervragen. Ik meen dat de bemerking van de minister ook geïnspireerd is door het feit dat u blijkbaar parallel hem een vraag stelde en het parket-generaal in Gent.

 

Mij is gevraagd om u dit mee te delen, het zal vermoedelijk maar een uitzonderlijk…

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Questions jointes de

- M. Éric Jadot au ministre de la Justice sur "la construction de 'containers habitables' pénitentiaires à la suite de la fermeture annoncée de la prison de Verviers" (n° 6354)

- M. Éric Jadot au ministre de la Justice sur "le transfert des prévenus au niveau du parc carcéral liégeois dans le cadre de la fermeture de l'établissement pénitentiaire de Verviers" (n° 6355)

17 Samengevoegde vragen van

- de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "de plaatsing van containercellen in een penitentiaire omgeving na de aangekondigde sluiting van de gevangenis te Verviers" (nr. 6354)

- de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "de overbrenging van verdachten in de Luikse gevangenissen naar aanleiding van de sluiting van de strafinrichting te Verviers" (nr. 6355)

 

17.01  Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, en commission, le ministre nous avait informés du contexte de l'arrêté d'évacuation de l'établissement pénitentiaire de Verviers. L'administration allait proposer un plan de répartition pour les 150 détenus et 200 gardiens de Verviers. Vous nous avez fait part du dépôt d'une note au Conseil des ministres du 29 septembre dernier. Celle-ci concernait un plan de répartition d'urgence des détenus et du personnel.

 

Depuis quand les prévenus devant initialement être incarcérés à Verviers sont-ils orientés vers les autres établissements pénitentiaires? Quel en est le nombre à l'heure actuelle? Vers quels établissements sont-ils réorientés? Confirmez-vous l'information selon laquelle ces nouveaux prévenus seraient écroués à Lantin? Dans l'affirmative, quel est l'impact sur la surpopulation dudit établissement et sur le climat social au sein dudit établissement?

 

Le ministre, lors d'une précédente commission, avait également évoqué l'installation a de containers habitables, permettant de récupérer à court terme les capacités du parc carcéral perdues à Verviers. Cette piste serait en cours d'analyse.

 

Confirmez-vous cette piste de mise en place de containers habitables? Si oui, à quel terme? Pouvez-vous nous donner des détails à ce sujet? Où en sont les négociations entre votre département et la Régie des Bâtiments concernant l'option précitée? Pouvez-vous nous livrer votre analyse en la matière?

 

17.02  Carl Devlies, secrétaire d'État: Madame la présidente, collègue Jadot, je pense qu'il y a un malentendu sur la situation des prévenus de Verviers. À l'heure actuelle, il n'est pas question de fermer l'aile des prévenus, ce qui signifie qu'il reste une capacité de 50 places à Verviers pour exécuter les mandats d'arrêt dans cet arrondissement. Ce n'est que si cette capacité est dépassée que les prévenus seront réorientés vers Lantin ou Huy.

 

Il faut également prendre en compte le turnover des prévenus à Verviers même qui peuvent être libérés ou transférés vers un autre établissement dès leur condamnation. Bref, il est inexact de penser que tous les nouveaux prévenus iront d'office à Lantin ou à Huy. Dans la mesure du possible, ils resteront à Verviers.

 

Il est cependant certain que Verviers ne pourra pas accueillir tous les nouveaux prévenus. Déjà maintenant, une quinzaine de prévenus de Verviers sont hébergés dans les ailes condamnées et doivent également quitter la prison. La direction locale a déjà pris contact avec les magistrats instructeurs pour trouver une solution à ce sujet, étant entendu qu'il appartient aux juges d'instruction, et non à l'administration pénitentiaire, de désigner l'établissement où est exécuté le mandat d'arrêt. L'objectif est de transférer ces prévenus, soit vers Lantin, soit vers Huy.

 

À terme, des prévenus de Verviers devront être écroués à Lantin ou à Huy. J'aurais aimé qu'il en aille autrement mais c'est impossible, vu qu'il s'agit des deux maisons d'arrêt francophones les plus proches de Verviers. Il n'y a donc aucune alternative. Mais, comme je l'ai dit, le maintien à Verviers d'une capacité en maison d'arrêt de 50 places limitera ce phénomène.

 

En outre, le 29 septembre, avec mon collègue Reynders, nous nous sommes rendus au Conseil des ministres pour informer le gouvernement de la situation à Verviers. Nous y avons dévoilé notre proposition en deux volets: construction d'une nouvelle prison sur le site actuel de Verviers et construction préfabriquée à prévoir sur le terrain de Paifve pour l'internement de 300 personnes à transférer en provenance d'autres prisons wallonnes.

 

L'élaboration de cette proposition se poursuit actuellement sur les plans technique et budgétaire par la Régie des Bâtiments; elle sera soumise dès que possible à un prochain Conseil des ministres pour approbation.

 

17.03  Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie. La question avait été posée voilà deux semaines, mais n'avait pu être prise en compte depuis faute de commission. Depuis lors, la situation a quelque peu évolué.

 

Les containers posent question et il faudrait nous fournir davantage de renseignements au moment de leur mise en place, surtout au niveau de la sécurité car il s'agit bien d'une première pour la Belgique.

 

Comme vous le disiez, il est envisagé de détruire l'aile des détenus afin de la reconstruire à Verviers. Cela entraînera un ajout de population à la surpopulation existant dans les autres prisons.

 

Il appartiendra au prochain gouvernement de reprendre politiquement en main ce dossier; cela aurait dû être fait déjà depuis quelque temps.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de informatisering van Justitie" (nr. 6496)

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de nieuwe website van de FOD Justitie" (nr. 6512)

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de informatisering van Justitie (CGAB)" (nr. 6513)

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de rechtszaken naar aanleiding van het mislukte Phenix-project" (nr. 6514)

18 Questions jointes de

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "l'informatisation de la Justice" (n° 6496)

- Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "le nouveau site internet du SPF Justice" (n° 6512)

- Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "l'informatisation de la Justice (CGHB)" (n° 6513)

- Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "les affaires judiciaires liées à l'échec du projet Phénix" (n° 6514)

 

18.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, tijdens de uiteenzetting hier in de commissie voor de Justitie van 12 januari 2011 aangaande de informatisering van Justitie, werd er gesproken over een aantal lopende projecten, projecten die binnenkort afgerond moeten zijn op het vlak van informatisering. Er werd ook een debat gevoerd over de mogelijkheid van faxgebruik in de rechtbanken.

 

U hebt toen gezegd dat er tegen eind dit jaar een e-expeditieloket in het leven zou geroepen worden en ook een elektronische postbus per rechtbank, zodat Justitie mee zou zijn met de ontwikkelingen in elektronische communicatie.

 

Aangezien wij het einde van het jaar naderen, had ik u graag gevraagd hoe het zit met dit project, of het inderdaad gerealiseerd zal zijn tegen eind dit jaar? Ook had ik graag vernomen of er op korte termijn nog ander realisaties op het vlak van informatisering van Justitie te verwachten zijn?

 

18.02  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb drie verschillende vragen over verschillende punten van de informatisering. Ik zal ze aansluitend stellen, want ik veronderstel dat de antwoorden ook samen zullen worden gegeven.

 

De eerste vragen gaan over de nieuwe website van de FOD Justitie, die vorige week werd gelanceerd. Dat is een heel gemakkelijke site waarop men makkelijk kan navigeren en die mooi oogt.

 

De inhoud werd grondig opgefrist maar een aantal links lijkt op het eerste gezicht te ontbreken. Zo is er, bijvoorbeeld, geen verwijzing naar de Hoge Raad voor de Justitie of naar de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde.

 

Ook over diverse projecten die momenteel lopen, zoals JustScan, is er geen informatie terug te vinden. Er is ook geen link naar de website hiervan. Ook over het masterplan van de gevangenissen is bijvoorbeeld niets te vinden. Zo is er in de A-Z-index van de website niets terug te vinden onder de letter M, die dan staat voor modernisering.

 

Een minpuntje is ook dat de adressen van de verschillende rechtbanken nog steeds op juridat.be moeten worden opgezocht.

 

Ik denk dat het belangrijk is dat de burger zeer gemakkelijk de weg naar Justitie vindt en dat de informatie vlot toegankelijk is. Daarvoor kan de website wel zorgen. Ik ben dus zeker tevreden met het initiatief, maar ik heb toch nog een aantal vragen.

 

Ten eerste, zal de website worden aangevuld met informatie over of internetlinks naar commissies of raden die rechtstreeks betrekking hebben op de werking van Justitie?

 

Ten tweede, zal de website worden uitgebreid met een tabblad waarop Justitie duidelijke informatie ter beschikking stelt over moderniseringsprojecten zoals informatisering, de bouw van gevangenissen of de hertekening van het gerechtelijk landschap?

 

Ten derde, is het niet mogelijk om de adressen van de rechtbanken te integreren in de huidige website in plaats van via de website juridat.be te blijven werken? Is het tevens niet mogelijk om de informatie over de rechtbanken verder aan te vullen met de openingsuren, een situering op een stratenplan, de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, een toegangsplan van het gerechtsgebouw of de toegankelijkheid voor andersvaliden?

 

Tot daar mijn vragen met betrekking tot de website.

 

Dan heb ik nog een aantal vragen met betrekking tot het mislukte project-Phenix.

 

In maart 2007 verbrak de toenmalige minister van Justitie, mevrouw Onkelinx, het contract met Unisys en werd het Phenixproject ten grave gedragen.

 

Vanaf december 2004 had Justitie geen enkele factuur van Unisys meer betaald wegens niet tevreden over de resultaten. In totaal werd wel 9 miljoen euro betaald aan Unisys, waarvan 6,7 miljoen euro onder minister Verwilghen. Mevrouw Onkelinx kondigde toen aan dat ze dit geld zou terugvragen.

 

Zij zou ook een morele schadevergoeding eisen en een vergoeding voor de vele duizenden uren die de staat via griffiers en magistraten in de begeleiding van dat project staken. Unisys van zijn kant vond dat de uitspraken van de minister en de eenzijdige contractbreuk aanleiding gaven tot imagoschade voor het bedrijf en claimde eveneens een schadevergoeding. Een rechtszaak was dus onvermijdelijk.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik had graag van u een stand van zaken gekregen van die rechtszaak. Hoever staat het? Is er al een uitspraak of een resultaat in die zaak?

 

Tot slot heb ik nog een vraag over het project waarover ik de minister al eens eerder ondervroeg. Uit het antwoord bleek dat op 1 januari 2012 de veralgemeende invoering van boekhoudprogramma CGAB een feit zou moeten zijn. Dat boekhoudprogramma zou een beter beheer van de gerechtskosten mogelijk maken.

 

Mijnheer de staatssecretaris, daarover heb ik de volgende vragen.

 

Ten eerste, hoever staat de invoering van dat nieuw systeem CGAB? Waar en door wie wordt er momenteel getest? Hoe zijn de testresultaten? Zal de vooropgestelde datum van 1 januari 2012 voor algehele implementatie worden gehaald?

 

Ten tweede, welke opleidingen zijn er voorzien aangaande CGAB? Wanneer zullen die plaatsvinden? Wie geeft die opleidingen?

 

18.03 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Lahaye, begin dit jaar hoopten wij al dat wij vandaag reeds uit de periode van lopende zaken zouden zijn. Ik vermeld dat, omdat de informatisering elke week meer gehinderd wordt in haar vooruitgang door het ontbreken van een volwaardige regering. Bovendien liggen steeds meer wetteksten te wachten op aanpassing om de informatisering mogelijk te maken. Ik verwijs naar de tekst daaromtrent die ik aan het Parlement bezorgde.

 

In concreto, in antwoord op uw vraag, in de komende dagen wordt de eerste applicatie op het webportaal e-griffie gelanceerd, met name de elektronische indiening van de oprichting van de vzw, het zogenaamd e-vzw-project. Technische onderdelen van dat project, bijvoorbeeld een betalingsmodule, zullen het mogelijk maken dat op korte termijn de pilootprojecten kunnen opstarten voor het elektronisch verzendingsloket en eventueel de elektronische indiening van eerste, bepaalde typeformulieren.

 

Een grote handicap blijft het nog niet bestaan van de authentieke bronnen van de advocatuur. Bij herhaling hebben we de balies erop gewezen dat dit een noodzakelijke voorafgaande voorwaarde is voor juridisch geldige elektronische procedures. We zullen in een aantal specifieke situaties kunnen functioneren zonder een dergelijke authentieke bron, doch om te komen tot datgene waar iedereen van droomt in de juridische wereld, is een dergelijke authentieke bron een noodzakelijke voorwaarde. Ik heb enig begrip voor de vertraging in de ontwikkeling van dat project omdat de balies thans tegen de klok werken aan de realisatie van het Salduzproject dat tegen 1 januari 2012 operationeel moet zijn, maar daarna moet het een absolute prioriteit zijn.

 

Met de rechterlijke orde selecteren we nu de ontvangst- en verzendingssituaties die in aanmerking kunnen komen voor de proefprojecten, rekening houdend met omgevingsfactoren, zoals nog geen authentieke bron van de advocatuur, documenten die geen handtekening vereisen, scanningsmogelijkheden in onze infrastructuur, wettelijk kader enzovoort. Zoals beloofd moeten tegen het einde van het jaar de eerste proefprojecten in de praktijk worden uitgetest.

 

Mevrouw Van Vaerenbergh, wat uw eerste vraag betreft, wij delen de behoefte aan goede communicatie en informatieverstrekking. Ik ben dan ook blij dat ook u de lancering van de nieuwe website toejuicht. Ik zal uw gebruikersanalyse, waar mijns inziens een aantal goede suggesties in staan, overmaken aan de verantwoordelijke webmaster van de FOD.

 

Uw tweede vraag, de invoering van CGAB zit op schema, zodat naar alle waarschijnlijkheid de vooropgestelde datum van 1 januari 2012 wordt gehaald. De testen gebeuren op griffies van de rechtbanken van Brussel, Leuven, Nijvel en Antwerpen. Omdat de gebruikers gewoon zijn om met deze applicatie te werken voor de zogenaamde kleine kosten, namelijk de kosten waarover op basis van lokale budgetten wordt beslist, zijn geen opleidingen vereist. De vernieuwing bestaat erin dat nu alle gerechtskosten in het systeem zullen opgenomen zijn, waardoor een globaal inzicht en dus beheer mogelijk wordt. Uit de testen blijkt dat de vernieuwing technologisch goed functioneert en dat de applicatie voldoet aan de behoeften van de praktijk. Zoals altijd worden verdere vernieuwingen door de testers gesuggereerd. Informatisering is een werk van voortschrijdend inzicht.

 

Ik kom tot uw laatste vraag, over het Phenixproject. De procedure is nog hangende in eerste aanleg. De partijen moeten in deze complexe zaak nog concluderen. Ik kan hier dus niet verder ingaan op de inhoud van het dossier.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

19 Question de Mme Özlem Özen au ministre de la Justice sur "la formation des gardiens de prison" (n° 6534)

19 Vraag van mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "de opleiding van de cipiers" (nr. 6534)

 

19.01  Özlem Özen (PS): Monsieur le secrétaire d'État, j'ai eu l'occasion d'interroger le ministre de la Justice en juin dernier sur l'état de la prison de Jamioulx. Comme vous le savez, il ne se passe pas une semaine sans que les questions de la surpopulation carcérale, des conditions de détention, de la vétusté des bâtiments et - par voie de conséquence - de la sécurité dans nos prisons soient évoquées. Voici quelque temps, c'était encore le cas avec une évasion, avec prise d'otages, à la prison d'Andenne.

 

Ma question porte sur la formation des gardiens de prison. Celle-ci a été prolongée, mais reste totalement insuffisante sur le plan de la gestion des conflits ou d'une agression. Des mesures doivent, bien sûr, être prises en amont pour améliorer la vie en prison tant pour le personnel que pour les détenus. Cependant, il faut à mon sens également revoir et améliorer la formation du personnel.

 

Actuellement, le personnel pénitentiaire bénéficie d'une formation de trois mois - six semaines de cours et six semaines de stage dans divers établissements - dans les centres de formation du personnel pénitentiaire à Bruges et à Marneffe. Cette formation constitue, bien entendu, une amélioration par rapport à l'ancien système qui consistait en seulement quatre semaines de cours théoriques à Lantin.

 

Ne serait-il pas temps de penser à une véritable école pénitentiaire, avec au moins un an de cours théoriques, mais surtout pratiques, qui mettraient l'accent sur la gestion des conflits? La formation pourrait être différenciée suivant la fonction occupée dans l'établissement pénitentiaire. En effet, le personnel administratif ne doit pas bénéficier de la même formation pratique que les gardiens en contact direct avec les détenus.

 

Quelle est la formation-type des gardiens de prison dans les pays voisins? Lors de la visite à la prison de Tilburg, nous avons aussi pu voir que d'anciens détenus avaient eu l'occasion de devenir eux-mêmes des gardiens de prison. Envisagez-vous une telle piste en Belgique?

 

19.02  Carl Devlies, secrétaire d'État: Madame la présidente, chère collègue, contrairement à ce qui est affirmé, il y a eu des avancées considérables en termes de formation du personnel de surveillance. En ce qui concerne la revalorisation de la carrière du niveau D vers le niveau C, un nouveau programme de stage a été mis en place. Je crains à ce sujet que vos informations ne soient dépassées vu que ce nouveau programme de formation a démarré dès novembre de l'année dernière, soit depuis près d'un an.

 

Dans le cadre de la nouvelle carrière, le stage de nomination dure désormais un an et est divisé en deux grandes parties. Les six premiers mois sont consacrés à la formation pure, alternant des semaines de cours théoriques et de cours pratiques dans toute une série d'établissements. Les six mois suivants sont consacrés à la mise en œuvre de la formation dans l'établissement où travaillera l'agent après le stage. Comme vous pouvez le constater, nous parlons bien d'un stage d'un an.

 

Ce programme de formation comprend tous les modules permettant à un agent d'accomplir son travail correctement et en sécurité. Il s'agit notamment de tous les aspects du SPF Justice et de la Direction générale EPI: cadre légal et réglementaire du statut, déontologie du régime, procédures de sécurité, fouilles, communication, travail en équipe, etc. Les deux modules les plus importants en termes de durée dans cette formation sont l'ordre et la sécurité, soit 54 heures de cours; les aptitudes sociales: communication, contact avec des détenus problématiques, gestion des conflits et de l'agressivité représentent 79 heures de cours.

 

Par ailleurs, il va de soi que le personnel administratif suit une formation différente de celle du personnel de surveillance. Différents modules spécifiques selon les fonctions sont d'ailleurs prévus. Je précise encore que des formations continuées, notamment en gestion des conflits et de l'agressivité sont également organisées.

 

Avec ce programme, la Belgique s'est placée dans le peloton de tête européen en termes de formation du personnel pénitentiaire. Bien évidemment, nous pourrons continuer à améliorer la situation car les nouvelles formations n'ont qu'un an, après tout! Mais à l'heure actuelle, il convient de saluer les efforts importants consentis en la matière. Je ne partage donc pas votre avis, selon lequel la formation serait totalement insuffisante.

 

19.03  Özlem Özen (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse.

 

Je suis contente d'apprendre que les agents pénitentiaires reçoivent une formation différenciée et que cette dernière a surtout trait à la gestion des conflits, à la communication et au contact direct avec les détenus. Malheureusement, cela fait maintenant un an que, chaque semaine, de grosses difficultés se posent et que des problèmes graves et récurrents sont rencontrés dans différentes prisons. La formation n'est donc peut-être pas aussi adaptée que vous semblez le dire. Ne conviendrait-il pas de revoir certains modules ou de mettre l'accent sur certains aspects plutôt que sur d'autres?

 

19.04  Carl Devlies, secrétaire d'État: Madame, je transmettrai vos suggestions au ministre de la Justice, mais permettez-moi de vous dire qu'il n'en reste pas moins que des efforts sont consentis. Cela dit, il est toujours possible de faire mieux. Comme je l'ai dit, je transmettrai vos suggestions et je ne doute pas que le ministre en tiendra compte.

 

19.05  Özlem Özen (PS): Les problèmes sont multiples; il s'agit de surpopulation, d'insécurité, etc. Cela explique que, si des efforts sont consentis au niveau d'un aspect particulier, ils n'ont pas vraiment d'effet dans la pratique. En tout cas, des problèmes continuent à se poser. Il faudrait donc tenir compte des spécificités des différentes prisons et différencier les difficultés de chacune.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "het dalend aantal vonnissen in verkrachtingszaken" (nr. 6536)

20 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la diminution du nombre de jugements dans des dossiers de viol" (n° 6536)

 

20.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, ik heb een schriftelijke vraag gesteld aan de minister van Justitie over het aantal verkrachtingen per jaar. Uit deze cijfers blijkt dat gemiddeld 3 529 nieuwe verkrachtingszaken worden ingeleid. Uiteindelijk worden gemiddeld 1 722 zaken geseponeerd. Dat is de helft van de totaliteit. In 53 % van de gevallen gebeurt dit wegens onvoldoende bewijzen. De twee andere belangrijkste redenen zijn onbekende dader en geen misdrijf gepleegd.

 

Van de 14 114 verkrachtingszaken die in de periode 2006-2009 zijn ingeleid, hebben er slechts 2 601 of 18 % tot een uitspraak geleid. Bovendien is er de afgelopen jaren een opmerkelijke daling waar te nemen in het aantal vonnissen in dergelijke zaken, van 909 in 2006 naar 782, 586 en 324. Dat is ook de aanleiding voor mijn mondelinge vraag, enerzijds die lage, dalende cijfers, anderzijds de berichten als zouden er dagelijks zeven verkrachtingen gebeuren in ons land. Vandaar ook mijn vraag tot uitleg.

 

Ten eerste, er is het dalend aantal vonnissen. Klopt dit aantal en wat zijn de oorzaken ervan? Kunt u er enige uitleg over geven?

 

Ten tweede, deze vraag is bijkomend, want het zal waarschijnlijk een moeilijke vraag zijn: beschikt u over cijfers van 2010 of kunt u mij verwijzen naar de bron waar ik deze kan vinden?

 

20.02 Staatssecretaris Carl Devlies: U vraagt voornamelijk naar cijfers, statistische informatie. De procureur-generaal van Luik heeft mij op een zeer kort tijdstip de gevraagde cijfers met zijn commentaar gestuurd. Er wordt verwezen naar het antwoord op de parlementaire vraag 5-2719 de dato 12/07/2011 van mevrouw Lijnen. Blijkt dat 3 769 dossiers werden geopend in 2010 in de parketten van eerste aanleg van het land, uit hoofde van verkrachting, preventiecode 37A. Dit is een lichte maar niet relevante stijging ten opzichte van 2009, toen er 3 360 dossiers waren, of 2008, met 3 583 dossiers.

 

Aangezien deze dossiers recenter zijn, lijkt het niet verwonderlijk dat een vierde ervan nog in vooronderzoek is, tegenover 8,5 % van de zaken uit 2009 en 5 % van de zaken uit 2008. De precieze cijfers voor 2011 zijn de volgende: 17,22 % van deze dossiers is in vooronderzoek, 7,85 % is in onderzoek, 4,06 % bevindt zich in het stadium van de regeling van de rechtspleging, 11,97 % maakt reeds het voorwerp uit van een dagvaarding en 46,35 % van de dossiers is zonder gevolg. De reden voor het sepo is in meer dan 91 % van de gevallen van technische aard, meer bepaald voor 55,47 % omwille van onvoldoende lasten, voor 18,20 % vanwege onbekende dader en voor 11,73 % vanwege geen inbreuk. Het sepo wegens opportuniteitsredenen vertegenwoordigt maar 6,41 % van de gevallen van sepo, of minder dan 3 % van het totale aantal dossiers.

 

Wanneer de zaken vervolgd werden, leidt dit tot een veroordeling in 75,29 % van de gevallen. Opschorting wordt in 2,94 % van de gevallen toegekend en er is maar in 2,65 % van de gevallen een vrijspraak. De rest, of plus minus 19 % van de gevallen, is nog in behandeling.

 

Men mag niet concluderen dat er een daling van het aantal gevonniste zaken is ten opzichte van de vorige jaren. Er bestaat hierover een technische uitleg. En dan heb ik een nota van drie pagina’s van de procureur-generaal van Luik, geloof ik, die wij graag samen met het antwoord overhandigen. Maar ik denk dat het niet opportuun is dat ik dit allemaal hier in de commissie breng.

 

De voorzitter: Mevrouw Lahaye?

 

20.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Geen repliek, dank u wel.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de toepassing van artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek" (nr. 6537)

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het kosteloos opsturen van vonnissen (artikel 792 GW)" (nr. 6548)

- mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de aanbeveling van de Hoge Raad voor Justitie inzake de toepassing van het artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek" (nr. 6604)

21 Questions jointes de

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "l'application de l'article 792 du Code judiciaire" (n° 6537)

- Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "l'envoi gratuit de jugements (article 792 CJ)" (n° 6548)

- Mme Sonja Becq au ministre de la Justice sur "les recommandations du Conseil supérieur de la Justice concernant l'application de l'article 792 du Code judiciaire" (n° 6604)

 

De voorzitter: Mevrouw Becq is afwezig.

 

21.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, dit is ook een oud zeer, namelijk dat vonnissen aan elke partij of aan hun advocaten moeten worden toegezonden. Er bestaan drie ministeriële omzendbrieven die het toepassingsgebied van artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek inperken vanwege budgettaire redenen en om de arbeidsorganisatie te rationaliseren.

 

Het effect van deze omzendbrieven is dat rechtscolleges de wettelijke bepaling niet hoeven na te komen. Vele rechtscolleges passen de wet echter toch nog toe en laten de omzendbrieven links liggen.

 

Nochtans is het zo dat wij over een advies beschikken van de Hoge Raad voor de Justitie waarin staat dat het bewuste artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek niet voor interpretatie vatbaar is, niet kan betwist worden door een omzendbrief en onverkort moet worden toegepast. De Hoge Raad voor de Justitie suggereert ook om het toepassingsgebied uit te breiden tot de strafrechtelijke uitspraken.

 

Hebt u er zicht op welke rechtscolleges een beroep doen op de omzendbrieven en welke artikel 792 toepassen?

 

Wat zijn eventueel uw plannen in dit verband?

 

Hoe staat u tegenover de herhaalde vraag tot uitbreiding van de regeling van artikel 792, dus het opsturen van de vonnissen, tot strafzaken?

 

21.02  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag gaat over dezelfde problematiek.

 

Ten eerste, wanneer zult u voornoemde omzendbrieven intrekken?

 

Ten tweede, staat u open voor de uitbreiding van artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek tot strafzaken?

 

Ten derde, op welke wijze zal de toepassing van artikel 792 worden ingeschreven in de informatisering van Justitie?

 

Ten vierde en ten slotte, bent u bereid de werklast en materiële last voor de burgerlijke rechtscolleges te evalueren met het oog op de strikte toepassing van artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek en hoe zult u dit organiseren?

 

21.03 Staatssecretaris Carl Devlies: Collega’s, de problematiek van de toepassing van artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek is mij niet onbekend. Ik heb in de loop van vorig jaar naar aanleiding van de klacht van een rechtsonderhorige een schrijven gericht aan het College van procureurs-generaal met het verzoek verslag uit te brengen over de oorzaken van het niet-verzenden van het afschrift van de vonnissen in toepassing van artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek. Het College spreekt daarbij inderdaad van een probleem van personeelsbezetting. Het spreekt voor zich dat de oude omzendbrieven de correcte toepassing van de wet niet in de weg mogen staan. In zoverre dit nog nodig zou blijken, lijkt het mij dan ook aangewezen dat deze oude omzendbrieven worden opgeheven, al is het maar om verwarring in de toekomst te vermijden.

 

Wat de uitbreiding naar strafrechtelijke uitspraken betreft, ben ik van mening dat dit eerst en vooral een grondige studie vereist van de mogelijke werklastverhoging voor de griffies. Het lijkt mij beter dat de stap van de papieren verzending wordt overgeslagen en dat wij onmiddellijk met een elektronische toezending zouden kunnen starten. Deze reflectie betreffende de mogelijke werklast dient ook te worden gekoppeld aan een studie van de mogelijkheden die informatica kan bieden met betrekking tot deze problematiek. Ik meen dat verder moet worden geïnvesteerd in de informatisering van Justitie teneinde het arbeidsintensieve werk dat de toezending van papieren kopies met zich brengt, op te vangen. Om de werklast te verminderen moet men het spoor blijven volgen dat leidt naar meer efficiëntie. Door te informatiseren bereikt men die efficiëntie.

 

Ik heb dit enige tijd geleden toegelicht en heb naar aanleiding van die toelichting ook aangegeven dat we zouden starten met een elektronische postbus. De bouwstenen nodig voor een elektronische postbus zullen ons ook toelaten te starten met elektronische verzending vanuit de griffies. U weet dat dit allemaal veel complexer is dan het lijkt. Indien mijn opvolger hierin slaagt, zal dit tot een belangrijke werklastvermindering kunnen leiden. Mag ik erop wijzen dat verzending van kopies en bij uitbreiding elektronische afschriften naar de advocaten het ontbreken is van een authentieke elektronische bron van de advocaten. Ik heb de balies daar reeds meermaals op gewezen en hoop dat ze hier nu snel werk van zullen maken. Zodra deze bestaat, zullen zowel onze griffies als de advocatuur en bij uitbreiding dus de rechtsonderhorigen hiermee hun voordeel doen.

 

Ik wens nog een kleine correctie aan te brengen met betrekking tot het laatste deel van het antwoord. Ik citeer: “Mag ik erop wijzen dat een van de hinderpalen” – u had dat al begrepen – “om te komen tot systematische elektronische verzending van kopies naar de advocaten, het ontbreken is van een authentieke elektronische bron van de advocaten. Ik heb de balies daar reeds meermaals op gewezen en hoop dat ze hier snel werk van zullen maken. Zodra deze bestaat zullen zowel onze griffies als de advocatuur en bij uitbreiding dus de rechtsonderhorigen hiermee hun voordeel doen.” Die problematiek is ook al aan bod gekomen in een andere vraag.

 

21.04  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Het is een oud zeer en ik stel vast dat we rondjes blijven draaien. Men zegt dat afgiften van vonnissen in strafzaken de werklast zullen verhogen. Men wil het eerst allemaal bekijken. Men wil het niet via de papieren weg doen maar onmiddellijk elektronisch, maar om dat te kunnen doen, moet de informatisering op punt staan.

 

Nu is er toch ook een grote werklast? Vonnissen worden opgevraagd via brieven en griffiebons die worden ingeschreven en afgeleverd. Zou de werklast in strafzaken zoveel groter zijn als men automatisch een kopie van het vonnis bezorgt?

 

Ik betreur het feit dat we rondjes draaien. We slagen er al een hele tijd niet in om een eenvoudige aangelegenheid op te lossen.

 

21.05  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik kan mij bij de kritiek van mevrouw Lahaye-Battheu aansluiten.

 

Ik zou het echter ook op prijs stellen mochten de omzendbrieven toch worden ingetrokken. Zij hebben in het verleden immers al voor verwarring gezorgd. Indien zij niet worden ingetrokken, zullen zij ook in de toekomst voor verwarring blijven zorgen.

 

Voor het overige kan ik er alleen maar op aandringen dat werk wordt gemaakt van de genoemde oplossing via de informatisering.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

22 Vraag van de heer Jan Van Esbroeck aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de expertises van het NICC die niet op prijs gesteld worden" (nr. 6575)

22 Question de M. Jan Van Esbroeck à la ministre de l'Intérieur sur "le manque de considération pour les expertises de l'INCC" (n° 6575)

 

22.01  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, Jan De Kinder van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) klaagt het gebrek aan consultaties aan. De onderzoekers van deze dienst lezen uiteraard ook de krant. Zij lezen dat er meermaals ernstige ongevallen met vluchtmisdrijf gebeuren waarbij zwaargewonden of doden betrokken zijn. In januari was er, bijvoorbeeld, een ongeval met vluchtmisdrijf in Vosselare, waarbij een bejaarde vrouw overleden is. De politie heeft vijf dagen lang een klopjacht gehouden op de chauffeur van “een terreinwagen”, omdat dit het enige gegeven was dat men op dat moment had.

 

Indien het parket het NICC had ingeschakeld, had men binnen de 48 uur al informatie over die terreinwagen kunnen bekomen.

 

Mijnheer de staatssecretaris, per jaar worden meer dan duizend chauffeurs niet gevat na een zwaar verkeersongeval met vluchtmisdrijf, en toch wordt in amper twee of drie gevallen de hulp van het NICC ingeroepen. Deze dienst is volgens mij een zeer nuttige dienst en een zeer goed opgeleide afdeling.

 

Daarom heb ik enkele vragen.

 

Waarom zijn de parketten in ons land zo weigerachtig om deze dienst in hun onderzoeken in te schakelen? Kan het zijn dat het NICC te onbekend is bij de magistraten?

 

Gezien de nuttige informatie die het NICC in zulke situaties zou kunnen verstrekken, vraag ik mij af of het niet mogelijk is de politiediensten aan te sporen er meer gebruik van te maken? Ik verneem graag uw antwoord.

 

22.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Van Esbroeck, bij een vluchtmisdrijf kunnen vaak verfschilfers worden teruggevonden op de grond, op de fiets betrokken bij het ongeval, op het slachtoffer enzovoort. Deze verfdeeltjes kunnen worden gedetecteerd en geanalyseerd door het NICC, dat als enige instantie toegang heeft tot de databank EUCAP, waarin alle lakken van voertuigen zijn opgenomen. Op deze manier kan het NICC vaak het type van voertuig en soms zelfs het bouwjaar bepalen, wat natuurlijk het verdere politionele onderzoek in ruime mate vergemakkelijkt.

 

Om uw vraag te kunnen beantwoorden, heb ik zowel het College van procureurs-generaal als de heer De Kinder bevraagd. Men kon geen duidelijke reden geven waarom dit verfonderzoek niet optimaal wordt aangewend. Een verdere gedetailleerde studie en bevraging van de verschillende parketten zijn hiervoor nodig, wat onmogelijk kon worden gerealiseerd in het kader van de korte tijdsspanne van een mondelinge parlementaire vraag.

 

Ik kom dan bij uw tweede vraag. Het NICC neemt heel wat initiatieven om zijn dienstverlening bekend te maken bij de magistraten door tweemaal per jaar een opleiding van een week te organiseren, samen met het IGO, door de recente publicatie van een dienstencatalogus samen met het IGO, door een vernieuwde website, door de regelmatige verspreiding van een dienstencatalogus en door de publicatie van het handboek Forensisch Onderzoek. Bij al deze elementen maakt het verfonderzoek een intrinsiek deel uit.

 

Naar aanleiding van uw vraag heb ik aan directeur Jan De Kinder gevraagd om het College van procureurs-generaal aan te schrijven omtrent deze problematiek om op deze manier het bestaan van de mogelijkheid van verfonderzoek in herinnering te brengen, desgevallend begeleid door de nodige richtlijnen.

 

Ten derde, het NICC is geaccrediteerd volgens de norm ISO 17025 en is tevens de enige Belgische instantie die tot deze internationale databanken toegang heeft. Het NICC werkt op vraag van de bevoegde gerechtelijke instantie.

 

Naast de sensibilisatie van het openbaar ministerie kan ook het sensibiliseren van de politiediensten nuttig zijn om dergelijk verfonderzoek meer toe te passen. Het belangrijkste is dat bij een vluchtmisdrijf de mogelijkheid van verfonderzoek standaard in overweging wordt genomen, zodat een snellere respons kan worden geboden wanneer dergelijke incidenten zich voordoen.

 

22.03  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. U hebt in uw antwoord gezegd wat ik al aanhaalde.

 

Mijn vraag was hoe het komt dat zulks tot op heden nog niet is gebeurd. Het NICC heeft inderdaad al veel inspanningen geleverd om zich bij de magistraten en de parketten bekend te maken. Ik wacht benieuwd het onderzoek af. Ik hoop dat de resultaten ter zake ons zullen worden bezorgd.

 

22.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Het is een voluntaristisch antwoord van de minister.

 

22.05  Jan Van Esbroeck (N-VA): Zo had ik het inderdaad begrepen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 6599 van mevrouw De Wit wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

23 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "het beloningsproefproject voor cannabisverslaafden" (nr. 6636)

23 Question de Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "le projet pilote de récompense pour les dépendants au cannabis" (n° 6636)

 

23.01  Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, eerlijk gezegd, bij deze vraag heb ik aanvankelijk zelf de wenkbrauwen gefronst. We hebben het al over drugs gehad en de projecten daaromtrent. Blijkbaar bestaat er nog een project, met name dat van het dagcentrum De Sleutel in Mechelen.

 

Daar werd een experiment gehouden met een nieuwe methode voor jongeren onder de 21 jaar met een cannabisverslaving. Elke keer wanneer zij niets hadden gebruikt, wat bleek uit tweemaal per week gehouden urinetests, dus als bleek dat zij clean waren, kregen zij zakgeld, een klein geldbedrag ter beloning. In eerste instantie denk ik dat het gevaarlijk is om geld te geven aan drugsverslaafden.

 

Echter blijkt dat heel dat traject, dat twaalf weken duurt, een positief resultaat had. Er namen vierentwintig jongeren deel. Twee jongeren van hen hebben het hele traject volledig clean kunnen afwerken. Zij hebben een bedrag ontvangen van 262 euro. Gemiddeld ontvingen de jongeren 135 euro, wat erop wijst dat er toch herhaaldelijk goede, negatieve controles waren. Dat wil zeggen dat twee op drie jongeren het beloningstraject volledig heeft doorlopen. Zeven op de tien testresultaten konden beloond worden. Op zich vind ik dat toch een relatief positief resultaat. De jongeren vonden dat geld blijkbaar een extra stimulans om van de drugs af te blijven. Op die manier konden zij ook aan hun ouders tonen dat zij toch wilden proberen, dat zij het goed wilden doen.

 

De Sleutel heeft vervolgens een aanvraag ingediend bij het Federaal Fonds ter bestrijding van de verslavingen om dat project te mogen verlengen. Die aanvraag is echter geweigerd. Dat wil zeggen dat De Sleutel nu afhankelijk is geworden van giften voor de voortzetting van de projecten. Aanvankelijk had ook ik mijn bedenkingen bij dat project, maar het blijkt toch positief te zijn.

 

Het zakgeldverhaal kan dus niet doorgaan, tenzij er voldoende giften binnenkomen.

 

Er is al een eerder project in dezelfde zin uitgevoerd, met name door het drugshulpcentrum De Kiem. Bij dit project ging het echter niet over cannabisverslaafden maar over cocaïneverslaafden. Wat was het resultaat? Het resultaat was dat de betrokken verslaafden tot drie keer meer de kans hadden om van de drugs af te blijven, wanneer zij een geldbeloning kregen.

 

Het werkt dus. Zakgeld geven werkt, blijkbaar niet alleen bij kleine kinderen maar ook bij verslaafden.

 

Mijnheer de staatssecretaris, daarom heb ik de hiernavolgende vragen.

 

Hoe beoordeelt u het project in kwestie en de resultaten?

 

Acht u het mogelijk een dergelijk systeem ook bij Justitie in te voeren, bijvoorbeeld door de drugbehandelingskamer waarover wij het daarstraks hebben gehad? Het systeem kan misschien worden ingesloten in het traject dat daartoe dient te worden gevolgd.

 

Bent u van mening dat het systeem nuttig is tegen de strijd tegen drugs? Zo ja, zal u het in samenwerking met de bevoegde Gemeenschappen blijven promoten?

 

Zou u overleg met uw ter zake bevoegde collega kunnen plegen over de reden waarom het succesvolle project, zoals wij het toch mogen noemen, niet langer financiële steun van het Federaal Fonds ter bestrijding van de verslavingen krijgt?

 

Laat ons immers eerlijk zijn. Over een dermate grote geldsom gaat het niet. De steun helpt echter wel. Elk beetje hulp in de strijd tegen verslaving, zeker bij jongeren, werkt immers. Jong geleerd is immers oud gedaan. Eens de betrokkenen echt met hun verslaving vertrokken zijn, is de kostprijs voor de maatschappij qua recidive en qua randcriminaliteit die van de verslaving het gevolg is, veel groter dan de kleine subsidie of kleine steun, waarbij de betrokken jongeren een beetje zakgeld wordt gegeven in ruil voor een cleane of een mooie urinetest.

 

Ik dank u voor uw antwoorden.

 

23.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega De Wit, binnen het korte tijdsbestek van de vraag, dus de tijd die de minister heeft gehad om het een en ander na te trekken, was het niet mogelijk om van de betrokken actoren alle informatie over het proefproject te verkrijgen. Ik zal mij hieromtrent verder laten informeren.

 

Dit project lijkt zich evenwel volledig te situeren in het kader van de drugshulpverlening en buiten het kader van een justitieel traject. In dat geval behoort het tot de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap en van mijn collega, de minister van Volksgezondheid.

 

Indien zou blijken dat dergelijke behandelingsmethode effectief is, kan uiteraard worden nagegaan of dergelijke behandeling kan worden ingepast in diverse andere justitiële projecten die de brug slaan tussen de drugsverlening en de alternatieve gerechtelijke afhandeling.

 

De federale financiering van al dan niet succesvolle projecten tegen drugsverslaving behoort tot de bevoegdheid van mijn collega van Volksgezondheid.

 

23.03  Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, enerzijds hoop ik nog steeds dat de minister toch kort, al is het in de wandelgangen, overleg zal plegen met zijn collega van Volksgezondheid.

 

Anderzijds denk ik dat het een belangrijke insteek is, ook voor Justitie en de afhandeling. Als wij met andere projecten bezig zijn, zoals de projecten in Gent, Oudenaarde en Ruiselede, dan hoort dit er ook bij, in samenwerking met de regio’s dan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.12 uur.

La réunion publique de commission est levée à 18.12 heures.