Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du Mercredi 13 juillet 2011 Après-midi ______ |
van Woensdag 13 juli 2011 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 15.08 uur en voorgezeten door mevrouw Sarah Smeyers.
La séance est ouverte à 15.08 heures et présidée par Mme Sarah Smeyers.
01 Vraag van mevrouw Karin Temmerman aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "fraude met maatschappelijke zetels" (nr. 5176)
01 Question de Mme Karin Temmerman au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice, sur "la fraude aux sièges sociaux" (n° 5176)
01.01 Karin Temmerman (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, er is een nieuwe fraudepraktijk met maatschappelijke zetels in opmars. Zo zou men ondernemingen oprichten met een maatschappelijke zetel op een adres van een leeg pand, een verlaten pand of een verkrot pand, of zelf van een pand dat gewoon een huis blijkt te zijn, waar een familie woont, maar waar zeker geen firma is gevestigd.
Wanneer de eigenaars van die panden brieven in de bus krijgen – zo komen ze meestal te weten dat hun adres opgegeven is als maatschappelijke zetel – weten ze eigenlijk niet hoe ze hiermee moeten omgaan. Ik heb een aantal voorbeelden van mensen die dat gemeld hebben, die contact hebben opgenomen met de politie. De politie heeft hen dan doorverwezen naar de dienst bevolking, de dienst bevolking heeft hen doorverwezen naar de kamer van koophandel en de kamer van koophandel heeft hen dan doorverwezen naar de Kruispuntbank van Ondernemingen. Daar hebben ze een formulier gekregen, om de gegevens van de betrokken firma in op te nemen, maar de eigenaars kennen de betrokken firma natuurlijk niet. Zij kunnen eigenlijk geen weg uit met dit gegeven.
Vandaar mijn vragen.
Bent u op de hoogte van deze praktijken?
Klopt het dat de eigenaars het adres van de maatschappelijke zetel enkel kunnen schrappen als de voorzitter van de firma ook akkoord gaat met de schrapping van de firma of maatschappelijke zetel? Als dat zo is, is er toch wel een groot probleem, want de meeste van die firma’s zijn gewoon onvindbaar en niet meer te achterhalen.
Zou er misschien een mogelijkheid zijn dat men de adressen controleert, zoals men voor de bevolking de woonst controleert? Zou dit ook mogelijk zijn voor firma’s?
01.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Temmerman, op uw eerste vraag kan ik u antwoorden dat de problematiek mij inderdaad bekend is. De problematiek is ook niet nieuw. Het gaat om de fictieve adressen van vennootschappen, waarvan de structuur wordt gebruikt in verscheidene fraudefenomenen.
In het College voor de strijd tegen de fiscale en sociale fraude is een studie verricht naar de mogelijke wettelijke bepalingen om het misbruik van fictieve adressen te verhinderen. Dit blijkt echter een juridisch complex gegeven, wegens de verscheidenheid van de betrokken wetgevingen, alsook het principe van de vrijheid van vestiging.
Daarom is overgegaan tot het organiseren van een overleg tussen de FOD Justitie en de FOD Economie om dit fenomeen drastisch te beperken. Hierbij is de communicatie tussen ondernemingsloketten, de Kruispuntbank van Ondernemingen en de fiscale en economische administraties van essentieel belang.
Op uw tweede en derde vraag wens ik als volgt te antwoorden.
De kwaliteit van de KBO is een belangrijke doelstelling van de FOD Economie, zodat de nodige aandacht wordt gegeven aan de ingediende klachten. Zo gebeuren op basis van het voornoemde overleg reeds honderden onderzoeken, door de politie of door de Algemene Directie Controle en Bemiddeling bij de FOD Economie, soms ook op verzoek van het parket om een fictief karakter van de maatschappelijke zetel ter plaatse te laten vaststellen door een beëdigd ambtenaar. Op basis van die vaststelling wordt aan de beheersdienst van de Kruispuntbank van Ondernemingen gevraagd de procedure in te zetten voor de schrapping van de maatschappelijke zetel op het bewuste fictieve adres. Wanneer de problematiek het gevolg is van een klacht, wordt ook het betrokken parket geïnformeerd. Het parket kan dan de mogelijke maatregelen nemen, zoals de wettelijke ontbinding van de rechtspersoon, indien aan de voorwaarden daartoe is voldaan.
De eigenaars die geconfronteerd worden met de door u geschetste problematiek, kunnen dus best een klacht indienen bij de Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie, gelegen in de gebouwen North Gate, Koning Albert II-laan 16, 1000 Brussel.
01.03 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het zeer duidelijk antwoord. Misschien is het nuttig om die gegevens ook door te geven aan de verschillende steden en gemeenten, want ik denk dat daar toch wel wat verwarring bestaat waar men naartoe moet met die klachten. Als het duidelijk is dat men daar terechtkan en als het ook in een redelijke termijn wordt rechtgezet, denk ik dat we het probleem kunnen aanpakken en ervoor kunnen zorgen dat het zich niet meer voordoet.
01.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Vraag en antwoord zullen gepubliceerd worden in het Integraal Verslag en daarmee wereldkundig worden gemaakt.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 5719 van mevrouw Jadin is omgezet in een schriftelijke vraag.
02 Question de M. Damien Thiéry au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la suite des actions en justice intentées contre l'État belge devant la Cour européenne des droits de l'homme" (n° 5519)
02 Vraag van de heer Damien Thiéry aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het verdere verloop van de rechtszaken die bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens tegen de Belgische Staat zijn ingesteld" (nr. 5519)
02.01 Damien Thiéry (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, il semble que plusieurs réclamants néerlandophones, tant des élus que des électeurs, aient déposé plainte, fin janvier 2010, pour vérifier la conformité de la procédure de vérification des pouvoirs des élus par les chambres législatives fédérales.
Cette requête fait suite à deux décisions, tant de la Chambre que du Sénat, qui avaient rejeté les réclamations déposées. La Chambre et le Sénat ont validé les élections des membres.
Les plaignants se réfèrent, entre autres, à l'arrêt Grosaru de la Cour européenne des droits de l'homme du 2 mars 2010 et feraient valoir la non-impartialité ou le fait que les assemblées (Chambre-Sénat) interviennent à la fois comme juge et partie, ce qu'ils estiment contraire aux dispositions définies par la loi.
Monsieur le ministre, je vous passe certains détails et je ne vous demande pas votre avis sur cette situation. Toutefois, la Cour européenne des droits de l'homme n'aurait toujours pas notifié à l'État belge cette requête car il importe que le gouvernement fédéral puisse juridiquement répondre à cette plainte.
Monsieur le ministre, disposez-vous de plus d'informations à cet égard? Qu'en est-il de la position du gouvernement fédéral?
02.02 Carl Devlies, secrétaire d'État: Madame la présidente, cher collègue, mes services se sont informés au greffe de la Cour européenne des droits de l'homme et ont appris que cette requête a bien été enregistrée le 25 janvier 2011. Elle n'a cependant pas encore fait l'objet d'une communication au gouvernement.
02.03 Damien Thiéry (MR): Monsieur le ministre, si j'ai bien compris, la Cour européenne des droits de l'homme n'a pas encore posé de question au gouvernement fédéral. C'est bien cela?
02.04 Carl Devlies, secrétaire d'État: (…) (hors micro) bien que la requête ait été enregistrée le 25 janvier dernier.
02.05 Damien Thiéry (MR): Cela signifie que le gouvernement fédéral doit donner un avis mais qu'étant donné qu'on ne lui a pas demandé, il ne l'a pas donné.
02.06 Carl Devlies, secrétaire d'État: Tous les services ne sont pas aussi efficaces que ceux du gouvernement fédéral.
02.07 Damien Thiéry (MR): On va pousser pour que le gouvernement fédéral fasse son travail.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 5610 van mevrouw Carina Van Cauter en vragen nrs 5657 en 5658 van de heer Jadot zijn omgezet in schriftelijke vragen.
03 Question de M. André Frédéric au ministre de la Justice sur "le nouvel arrêté royal réglant le statut de l'armurier" (n° 5683)
03 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Justitie over "het nieuwe koninklijk besluit tot regeling van het statuut van de wapenhandelaar" (nr. 5683)
03.01 André Frédéric (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, l'arrêté royal du 16 octobre 2008 réglant le statut d'armurier ayant été annulé par le Conseil d'État le 25 novembre 2010, un nouvel arrêté royal sur le statut d'armurier a été pris et publié au Moniteur belge le 17 juin 2011.
Certains articles de l'arrêté royal semblent avoir été repris sans réelles modifications et d'autres points de ce nouvel arrêté royal semblent encore nécessiter des précisions et des explications.
Premièrement, dans l'ancien arrêté royal, il était prévu que les armuriers, qui demandaient un renouvellement d'agrément selon l'article 48 de la loi sur les armes, étaient exonérés de l'examen d'aptitude professionnelle. Aujourd'hui, l'article 8 de l'arrêté royal a été supprimé et l'article 1er précise que ce sont les personnes qui demandent un agrément qui sont soumises à l'obligation de passer les examens.
Pouvez-vous nous assurer que la règle de l'exonération de l'examen d'aptitude professionnelle est maintenue pour les personnes qui demandent le renouvellement d'agrément?
Deuxièmement, l'article 10 de l'arrêté royal précise: "L'armurier ne peut se prévaloir de sa fonction pour cautionner un acte illégal et s'abstient de tout acte incitant au non-respect de la réglementation par ses clients. Il ne collabore pas à des transactions dont il soupçonne ou devait savoir qu'elles mettent en danger l'intégrité ou la sécurité des personnes."
Cela ne me pose pas de problème, surtout en cas de situation flagrante, mais cela demande des précisions de votre part. La personne qui se présente auprès d'un armurier, sauf pour les armes en vente libre, est obligatoirement munie d'une autorisation de détention d'armes et a déjà fait l'objet d'un contrôle des autorités et notamment d'une enquête de police pour vérifier sa moralité et l'absence de danger à la détention d'une arme. Je vous rappelle aussi qu'une des conditions de recevabilité de la demande d'autorisation est la présentation d'une attestation médicale confirmant que le demandeur est apte à la manipulation d'une arme.
Monsieur le ministre, comment expliquez-vous, alors que la loi prévoit des conditions à remplir pour pouvoir acquérir ou porter une arme, sauf situation flagrante, que la responsabilité de vérifier que la personne ne met pas en danger l'intégrité physique ou la sécurité des personnes tombe in fine sous la responsabilité des armuriers eux-mêmes?
Les sanctions pénales qui pèsent sur les professionnels de la vente d'armes sont très importantes alors que les mots "soupçons" ou "devait savoir" sont, selon moi, insuffisamment précis et laissent trop de place à l'interprétation.
Enfin, monsieur le ministre, la limitation de l'activité commerciale de l'armurier à la seule vente d'armes doit aussi être précisée. Si je peux facilement accepter que l'on ne vende pas d'armes dans un magasin de jouets, à défaut de précision, cette disposition pourrait-elle interdire aux armuriers la vente de vêtements de chasse, d'articles de pêche ou de tout autre accessoire?
03.02 Carl Devlies, secrétaire d'État: Madame la présidente, cher collègue, je voudrais tout d'abord vous rassurer. La plupart des armuriers ne se posent pas beaucoup de questions concernant le nouvel arrêté royal, qui règle le statut de l'armurier. Nombre d'entre eux ont été bien informés. Ils ont notamment pu constater, en comparant le nouveau texte avec celui qui a été annulé par le Conseil d'État, qu'il a été tenu compte des objections soulevées à propos de l'ancien texte.
Ainsi, la présentation du problème de l'exemption de l'examen d'aptitude professionnelle pour les armuriers établis n'est pas tout à fait correcte. C'est le Conseil d'État qui, dans son avis, a demandé la disparition de la mesure transitoire concernée, parce qu'elle n'a juridiquement plus de sens. En effet, toutes les demandes de renouvellement d'agrément d'armurier ayant dû être introduites avant fin 2009 et le principe du renouvellement ayant été abrogé entre-temps, il ne peut plus être question de renouvellement.
Les procédures encore en cours se déroulent évidemment selon les règles valables au moment de l'introduction des demandes. Il ne sera donc jamais demandé de participer à l'examen à un armurier établi, qui a demandé le renouvellement de son agrément.
Le texte de l'article, qui prévoit une interdiction aux armuriers de conclure des transactions avec des personnes, dont ils soupçonnent ou devraient savoir qu'elles mettent en danger l'intégrité ou la sécurité des personnes, a évolué par rapport à sa version initiale de 2008, afin de démontrer que les armuriers ne sont pas censés connaître à l'avance ce que leurs clients risquent de faire avec leurs armes.
Leur responsabilité se limite à une abstention de vendre des armes à des personnes, dont il était manifeste ou notoire, au moment du contact entre les deux parties, qu'elles avaient de mauvaises intentions. Dans la pratique, ce cas ne se présentera que rarement. Je donne comme exemple le client qui se présente en état d'ivresse, le client agressif, le client qui dit avoir l'intention de commettre un délit, le client qui se présente habillé en commando. En raison des conséquences pénales, l'interdiction est d'application stricte et la charge de la preuve revient au parquet.
Il en est de même avec l'interdiction de conclure des transactions avec des extrémistes. Ce texte aussi a évolué depuis 2008, puisqu'il n'est plus question d'une interdiction de fréquentation. Sont visés ici des extrémistes dont l'armurier connaît les idées et ceux dont les idées sont de notoriété publique. De nouveau, il s'agit de faire preuve de bon sens. Les personnes visées sont donc des connaissances de l'armurier ou des personnes connues du grand public et ayant des idées extrémistes.
Pour ce qui est de la matière à connaître pour réussir l'examen, j'estime qu'un armurier est censé savoir quels textes il devrait apprendre. D'ailleurs, tout se trouve dans ma circulaire du 29 octobre 2010 qu'il ne faut pas étudier dans son intégralité, mais seulement les points qui concernent les activités que le candidat souhaite exercer.
Finalement, pour ce qui est des concertations avec le secteur armurier, il ne faut pas se tromper. Il y a bien eu des concertations préalables au sein du Conseil consultatif avec tous les acteurs concernés et de manière bilatérale avec Union Armes qui a adopté une attitude constructive et raisonnable, ce qui n'est pas le cas de ceux qui se limitent à constamment tout contester. Lors de la parution de l'arrêté royal, des concertations ont été organisées sur les informations diffusées par Union Armes à ses membres.
Mais avoir des concertations ne signifie pas devoir obtenir l'accord des groupes d'intérêt.
03.03 André Frédéric (PS): Très brièvement, je remercie le ministre pour le caractère complet de sa réponse, même si certains de ses aspects me laissent perplexe. Vous dites que les armuriers ne se posent pas de questions. Vous imaginez que je ne suis pas le représentant d'un lobby, de quelque nature que ce soit, et que ces questions, je ne les ai pas inventées. Elles exigent des réponses précises. Vous en avez donné un certain nombre. Je les enverrai donc au secteur.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 5699 van de heer Francken wordt uitgesteld.
04 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de minister van Justitie over "de uitwisseling van informatie tussen de parketten en de arbeidsauditoraten en de sociale inspectiediensten" (nr. 5717)
04 Question de Mme Nadia Sminate au ministre de la Justice sur "l'échange d'informations entre les parquets et les auditorats du travail et les services d'inspection sociale" (n° 5717)
04.01 Nadia Sminate (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik had gehoopt om minister De Clerck te mogen ondervragen.
Mijn vraag gaat over de omzendbrief van het College van procureurs-generaal naar de parketten over een betere informatie-uitwisseling tussen parketten en arbeidsauditoraten. Die regeling is in werking getreden op 1 januari 2006.
Hoe wordt die procedure ondertussen geëvalueerd?
Zijn er verschillen in de toepassing vastgesteld tussen de verschillende gerechtelijke arrondissementen?
Indien mogelijk, had ik graag een afschrift gekregen van de lijsten die ter beschikking worden gesteld van de arbeidsauditoraten.
Zijn er praktische moeilijkheden geweest bij de uitvoering van de omzendbrief?
04.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, ik zal de minister op de hoogte brengen van de persoonlijke vraag van collega Sminate.
Wat uw eerste vraag betreft, mevrouw Sminate, het is zeer moeilijk om op heden de toepassing van deze omzendbrief op precieze wijze kwantitatief te evalueren omdat de arbeidsauditoraten nog niet op uniforme wijze geïnformatiseerd zijn. De verdere uitrol van het informaticaproject, dat ik voor Justitie heb opgezet, zal hierin beterschap brengen.
Ik heb in december 2010 de informatisering van de auditoraten prioritair gesteld voor 2011 om aldus een uitrol te kennen tegen eind 2011. Dit plan werd in december 2010 op het strategisch overlegplatform met de magistratuur goedgekeurd.
Om op heden over cijfergegevens te kunnen beschikken, is een raadpleging van de verschillende arrondissementen nodig. Vandaar dat dergelijke statistische gegevens bij voorkeur via schriftelijke weg worden opgevraagd. Dit vergt echter een grote belasting van de parketten en auditoraten, en bovendien gebeurt het coderen van de gegevens niet op uniforme wijze.
Het is daarom twijfelachtig of op basis van de ingezamelde gegevens correcte beleidsconclusies zouden kunnen worden getrokken over de efficiënte en effectieve toepassing van de omzendbrief. Niettemin deelt het College van procureurs-generaal mij mee dat de toepassing van de omzendbrief tot op heden geen moeilijkheden met zich heeft meegebracht. Integendeel, de samenwerking tussen de arbeidsauditoraten en de secties Ecofin van de parketten lijkt verbeterd en versterkt te zijn.
De doelstelling van de omzendbrief was in hoofdzaak de parketten opnieuw te sensibiliseren voor de sociale fraude en er wordt vanuit de praktijk vastgesteld dat de parketten op zeer regelmatige wijze aan de arbeidsauditoraten gegevens overmaken die aanwijzingen van sociale fraude kunnen inhouden. Men kan op meer algemene manier stellen dat sinds de inwerkingtreding van de omzendbrief vele honderden dossiers daadwerkelijk door de parketten aan de arbeidsauditoraten werden overgemaakt. Vanzelfsprekend leiden die niet allemaal tot een onderzoek door de arbeidsauditeur, aangezien niet alle overgemaakte gegevens steeds pertinent bleken te zijn.
04.03 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. Het is uiteraard positief dat het College meedeelt dat er inderdaad heel wat dossiers zijn doorgestroomd, maar door het probleem van de informatisering kunnen wij dat natuurlijk niet toetsen. In het kader van de strijd tegen de sociale fraude is het belangrijk dat er een goede communicatie tussen beide is. In afwachting van de informatisering pleit ik voor een grondige evaluatie van de toepassing van die omzendbrief.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de minister van Justitie over "de hernieuwing van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" (nr. 5710)
05 Question de M. Peter Dedecker au ministre de la Justice sur "le renouvellement de la Commission de la protection de la vie privée" (n° 5710)
05.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, op 5 mei vorig jaar, dus toch al enige tijd geleden, verscheen in het Belgisch Staatsblad de oproep tot kandidaatstelling voor de mandaten in de privacycommissie, voluit de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Die commissie is samengesteld uit leden die worden aangesteld door de Kamer. Volgens mij kan dat ook perfect in lopende zaken gebeuren, want het is het Parlement dat dat doet. Dat gebeurt echter wel op voordracht van de Ministerraad, die voor ieder mandaat twee kandidaten voorstelt.
De kandidaturen moesten binnen zijn tegen 15 juni 2010, vorig jaar dus, terwijl de aankondiging stelde dat de vernieuwing van de mandaten zou plaatsvinden in november 2010.
Mijnheer de staatssecretaris, wat is de huidige stand van zaken in die procedure? Zijn er voldoende kandidaten aangemeld? Wie zijn zij? Waar blijft de voordrachtlijst van de Ministerraad? Tegen wanneer denkt u dat de procedure in de Kamer in gang gezet zou kunnen worden?
In de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer staat dat de kandidaten hun deskundigheid moeten aantonen en waarborgen moeten verlenen op vlak van onafhankelijkheid. Zij mogen dus niet betrokken zijn bij zaken die dat in het gedrang kunnen brengen. In de publicatie in het Belgisch Staatsblad wordt enkel melding gemaakt van de deskundigheid en niet van de onafhankelijkheid. Is daar een reden toe of is dat gewoon een materiële fout?
05.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Collega Dedecker, wat de stand van zaken aangaat, de privacycommissie is sinds 1 januari 2004 een collateraal orgaan bij de Kamer van volksvertegenwoordigers. Voorheen was dat een dienst bij de FOD Justitie.
De voorbereidende werkzaamheden voor de hernieuwing van de commissie gebeuren volledig door de commissie zelf en het ondersteunend secretariaat.
De mandaten van de leden van de commissie zijn inderdaad afgelopen per 2 december 2010. Ter voorbereiding van een nieuwe samenstelling, hebben de voorzitter en de administrateur dan ook op 5 mei 2010 een oproep in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
De normale gang van zaken was inderdaad dat de regering vervolgens in het najaar van 2010 dubbele lijsten met voordrachten zou opstellen, waarop de Kamer van volksvertegenwoordigers in november 2010 zou kunnen overgaan tot de verkiezing van de nieuwe leden. Zo staat het beschreven in de artikelen 23 tot 27 van de privacywet van 8 december 1992.
Vervolgens heb ik op 9 augustus 2010 van uittredend voorzitter Willem Debeuckelaere een lijst gekregen van de kandidaten met een overzicht volgens de categorieën van hoedanigheden waarin zij zich kandidaat hebben gesteld: voorzitter, ondervoorzitter, lid, plaatsvervanger, magistraat, jurist, ICT-deskundige, overheidssector, private sector. Uit het overzicht blijkt dat er voor elke functie mathematisch voldoende kandidaten zijn om dubbele voordrachtlijsten samen te stellen. Ik acht het niet opportuun om als uittredend minister de namen van de kandidaten vrij te geven, omdat de volgende regering daarover moet beslissen. De regering is intussen al ontslagnemend sedert april 2010.
Zulke beslissingen kan een regering in lopende zaken niet nemen. De uittredende commissie blijft dan ook in functie tot een nieuwe regering voordrachten kan doen en de Kamer van volksvertegenwoordigers een voorstel kan doen om tot een uiteindelijke samenstelling over te gaan. Dat is in correspondentie tussen de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de voorzitter van de privacycommissie in december 2010 zo beslist. Het principe van de continuïteit van de openbare dienstverlening is daarvoor de grondslag.
Dat is trouwens niet nieuw. In 1997 en 1998 is dat ook gebeurd. Naar aanleiding van de overgang van de commissie van de FOD Justitie naar de Kamer van volksvertegenwoordigers is er een interim-periode van nagenoeg een jaar geweest. Het verval van de mandaten was op 12 januari 2004 en de eedaflegging op 2 december 2004. Ik hoop dat er snel een nieuwe regering komt, die het dossier ter hand zal nemen.
Ten tweede, wat de onafhankelijkheid van de kandidaten betreft, de uittredende commissie is verantwoordelijk voor de oproep tot kandidaatstelling. Zij heeft de oproep gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. U zou dus de vraag over de inhoud ervan en meer bepaald over de onafhankelijkheidsvereisten rechtstreeks aan haar moeten stellen. Dat gezegd zijnde, als men de tekst van artikel 24, § 4, tweede lid, leest –“de leden moeten alle waarborgen bieden met het oog op een onafhankelijke uitoefening van hun opdracht”–, dan begrijp ik dat het gaat over de wijze van functioneren als lid. Dat is vooreerst een appreciatie die door de regering en de Kamer moet worden gemaakt. Ik ga er verder van uit dat zij die zich kandidaat stellen, dat voornemen hebben. Bovendien wordt dat engagement ook van hen verwacht bij hun eedaflegging, zoals ingeschreven in artikel 27 van de privacywet.
05.03 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb mijn bedenkingen bij de houding waarmee de regering zich wegstopt achter de lopende zaken. De regering beperkt zich tot lopende en dringende zaken. Is het een lopende zaak? Ja, de procedure is in mei in gang gezet. Is het een dringende zaak? Ja, de mandaten zijn afgelopen op 2 december 2010. Ik vind het heel bizar dat de regering zich daarachter wegsteekt, zeker aangezien de Kamer van volksvertegenwoordigers zelf, die niet ontslagnemend is en niet in lopende zaken zit, de finale beslissing neemt om de nieuwe leden te benoemen.
De vraag betreffende de onafhankelijkheid zal ik aan de huidige privacycommissie stellen.
05.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Volgens de informatie die mij is gegeven, zouden de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de voorzitter van de privacycommissie gemeend hebben dat wegens de afwezigheid van een regering met volle bevoegdheid, de benoemingen thans niet konden plaatsvinden. Dat is de informatie, die men mij heeft verstrekt.
Het incident is gesloten.
06 Question de Mme Özlem Özen au ministre de la Justice sur "l'informatisation de la procédure en règlement collectif de dettes" (n° 5653)
06 Vraag van mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "de computerisering van de procedure van collectieve schuldenregeling" (nr. 5653)
06.01 Özlem Özen (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, vous répondiez récemment en commission que le règlement collectif de dettes est une priorité du projet informatique CHEOPS. J'apprends toutefois que le SPP Intégration sociale travaille également depuis un certain temps sur la récolte centralisée des données relatives au surendettement, de manière à rendre automatique l'octroi de droits sociaux dérivés. Connaissiez-vous ce projet? Pensez-vous que les deux projets pourraient se compléter, voire se fondre dans un projet global?
06.02 Carl Devlies, secrétaire d'État: Madame la présidente, chère collègue, comme il a déjà été annoncé, et comme vous l'avez rappelé, l'informatisation de la procédure et de la gestion des dossiers de règlement collectif de dettes est une priorité que j'ai déterminée en 2010 pour 2011 et ce, dans des conditions difficiles. Nous mettons tout en œuvre pour la réaliser, d'autant plus qu'il s'agit d'un des moyens pour lutter contre la pauvreté et le surendettement.
J'attire également votre attention que par la réalisation de la base de données d'avis de saisie, nous avons franchi une étape décisive, même s'il est vrai que de nombreuses autres étapes restent à franchir.
Le projet que vous avez signalé est connu, mais n'est pas lié au projet relatif à l'informatisation de nos greffes.
Bien que le projet informatique CHEOPS vise à fournir également des données statistiques, il ne s'agit pas de son objectif premier qui est de rendre efficace la gestion de la procédure et des dossiers en matière de règlement collectif de dettes au sein des greffes et la collaboration avec les médiateurs de dettes.
L'attribution automatique des droits sociaux est une problématique proche, mais qui n'est pas totalement liée. Vu la différence d'objectifs et d'environnement de travail, il ne se développera pas dans le cadre d'un projet technique global. Toutefois, on pourrait étudier comment, grâce une procédure technique pertinente, organiser le transfert des données en tenant compte du contexte privé.
Je présenterai votre proposition au responsable de projet pour qu'elle soit prise en compte, dès le début de la mise en œuvre de l'architecture informatique du projet.
Toutefois, nous devons maintenir notre attention sur l'objectif très pressant du maintien sous contrôle de la charge de travail explosive en matière de règlement collectif de dettes sur les greffes, suite aux évolutions sociales regrettables.
Cela a également été convenu ainsi, jeudi passé, avec la représentation des magistrats des tribunaux du travail et des greffes.
06.03 Özlem Özen (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse. Il est important qu'il s'agisse d'un projet global qui tienne compte des uns et des autres.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de kosten van vertaal- en tolkprestaties in strafzaken" (nr. 5737)
07 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "le coût des prestations des traducteurs et interprètes en matière pénale" (n° 5737)
07.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag gaat over de kosten voor interventies van vertalers-tolken in strafzaken. Het was eigenlijk een schriftelijke vraag, maar ik heb nog geen antwoord gekregen en dus heb ik mij genoodzaakt gevoeld om die vraag mondeling te stellen, omdat anders het antwoord misschien toch iets te gedateerd zou zijn.
Ten gevolge van de verdere internationalisering van de maatschappij neemt het aantal interventies van beëdigde vertalers en tolken toe, vooral in strafzaken. Dit heeft een impact op de kosten, zoals blijkt uit het rapport Gerechtskosten in strafzaken, uitgaven 2009. De rubriek vertalers-tolken is goed voor 25 % van de uitgaven en daarmee samen met telefonie de grootste uitgavenpost.
In dit rapport wordt daarnaast ook een aantal praktische problemen met betrekking tot tolken en vertalers aangehaald, zoals gebrek aan controle, correcte registratie van de wachttijd, overdreven gebruik van het dringend tarief en de meervoudige aanrekening van hetzelfde werk.
Onlangs heb ik via de Gazet van Antwerpen, die het rapport van de CMRO reeds kon inkijken, vernomen dat dit probleem in 2010 nog uitgedeind en vergroot is.
Ten eerste, welke initiatieven hebt u genomen om over te gaan tot een betere controle van de verplaatsingsvergoedingen voor tolken en om het het kiezen van een lokale tolk te stimuleren in plaats van een tolk die veraf woont?
Ten tweede, neemt u initiatieven om de wachttijden en de wachtvergoedingen voor tolken te beperken?
Ten derde, welke initiatieven hebt u genomen om het overdreven gebruik van dringend tarief bij het aannemen van een vertaler terug te dringen?
Ten vierde, welke initiatieven hebt u genomen om de meervoudige aanrekening voor hetzelfde werk een halt toe te roepen?
Verder heb ik nog vragen betreffende de verscheidenheid aan talen.
Welke talen hebben het grootste aandeel in de kosten voor vertalers en tolken?
Acht u het, gelet op de kosten per taal, niet nuttiger om bijvoorbeeld een vertaler of tolk in dienst te nemen die zich permanent kan bezighouden met dit werk?
07.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Collega Van Vaerenbergh, ik ga ten eerste in op de initiatieven die door de minister werden genomen. Er zijn er meerdere geweest om tot een betere controle te komen. Zo zijn er de sensibilisatieacties van de Commissie Modernisering van de Rechterlijke Orde en de vorming en opleiding van het gerechtspersoneel en de magistraten door het IGO. Beide acties moeten bij de magistratuur en het gerechtspersoneel tot een bewustwording leiden.
Op dit ogenblik loopt er eveneens een project dat CGAB, een boekhoudprogramma, wil invoeren voor alle kostenstaten. Per 1 januari 2012 moet dit een feit zijn. Dan wordt het mogelijk om een geautomatiseerde controle te doen. Er zal namelijk in specifieke velden voorzien worden voor de vertalers-tolken.
Er is een ontwerp van ministeriële omzendbrief in voorbereiding dat een standaardformulier over de tijdbesteding in het leven roept. Het formulier tijdbesteding zal op volgende wijze worden ingevuld. De tolk vermeldt nauwkeurig het aankomstuur, het uur waarop hij werd opgeroepen behalve indien hij later aankomt, het vertrekuur en dat van het begin en het einde van het tolken. De tolk controleert de vermeldingen en vraagt indien nodig aan de verzoeker om de vastgestelde fouten te verbeteren. Ten tweede, indien de eerste prestatie in de voormiddag of in de namiddag minder dan een uur duurt, is een bedrag gelijk aan het uurloon verschuldigd. Deze bepaling is enkel van toepassing indien het tolken voor een of meerdere te vertalen talen voor de eerste verzoeker, bijvoorbeeld de raadkamer of de politie, gedurende de voormiddag of de namiddag korter is dan een uur, zelfs als een prestatie voor een andere verzoeker dit forfaitaire uur onderbreekt. Ook moet de tolk zijn prestatie voor de eerste verzoeker afwerken vooraleer hij op een tweede verzoek kan ingaan. Bij ontstentenis kan hij geen aanspraak maken op het voordeel van de bepaling. Ten derde, de tolken voegen een kopie van deze tijdbesteding bij hun ereloonstaten en vorderingen. Ten vierde, de tolken die een wedde of een vergoeding ontvangen vanwege de federale staat, de Gemeenschappen en Gewesten, de provincies, de gemeenten of een openbare dienst en die de hen gevraagde prestatie in het raam van hun dienst verrichten, moeten dit vermelden op de vordering die aan hen wordt gericht alsook op hun ereloonstaten. Ten vijfde, de belastingprocedure en de betaling aan de griffie blijven ongewijzigd. Aan het einde van elke maand sturen de griffiers van de hoven en de rechtbanken de in de voorbije maand betaalde kosten naar de dienst Gerechtskosten van de FOD Justitie.
Op uw tweede vraag heb ik alleen een algemeen antwoord, namelijk dat er geen statistieken bestaan per taal.
07.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor het antwoord. U haalt een hele reeks initiatieven aan. Dat is natuurlijk zeer goed. Ik hoop echter dat dan wordt gecontroleerd of al die regels wel worden nageleefd. We hebben natuurlijk niets aan regels als die niet worden nageleefd. Misschien moeten we ook streven naar een verdergaande mogelijkheid om de informatisering door te zetten, zodat alles centraal kan worden bekeken en misbruiken kunnen worden uitgefilterd.
L'incident est clos.
- de heer Ben Weyts aan de minister van Justitie over "het onderzoek naar de oorzaken van de ramp in Buizingen" (nr. 5729)
- de heer Tanguy Veys aan de minister van Justitie over "het onderzoek naar de oorzaken van de ramp in Buizingen" (nr. 5831)
- M. Ben Weyts au ministre de la Justice sur "l'enquête sur les causes de la catastrophe de Buizingen" (n° 5729)
- M. Tanguy Veys au ministre de la Justice sur "l'enquête sur les causes de la catastrophe de Buizingen" (n° 5831)
08.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ondertussen anderhalf jaar na de grootste treinramp in de geschiedenis van ons land, stellen we vast dat er nog steeds een gerechtelijk onderzoek lopende is. De goegemeente verkeert nog steeds in het ongewisse met betrekking tot de werkelijke oorzaken van het treinongeval in Buizingen.
Dit is een beetje een vraag pro domo; ik gebruik zelf die trein op dat traject. Daar rijden dagelijks treinen over, voorbij hetzelfde sein waarvan men eerder vermoedde dat er iets mee aan de hand zou zijn. U kent ook de geschiedenis, waarbij dat sein opnieuw werd opengesteld voor gebruik, om vervolgens weer gesloten te worden wegens de incidenten die zich voordeden. Er was dus een openverklaring van het sein en vervolgens is dat weer moeten sluiten, maar nooit hebben wij enige indicatie of verklaring gekregen van wat er allemaal misliep. Naar ik heb begrepen is dat ook voor de nabestaanden zo.
Anderhalf jaar en talloze seinoverschrijdingen later, blijven wij nog steeds op onze honger. Bij mijn weten heeft er ook nooit enige communicatie plaatsgevonden, noch met de nabestaanden, noch met het publiek in globo. Ik had de minister enige tijd geleden, in februari van dit jaar, al gevraagd naar de onderzoeken. Toen antwoordde de minister: “Onderzoeksrechter Burm deelt mij mee dat hij van het college van deskundigen verwacht dat het de komende weken nog enkele testen uitvoert om daarop aansluitend over te gaan tot het opstellen en indienen van een verslag.” Dat was in februari. Onderzoeksrechter Burm zou in die periode zijn werkzaamheden afsluiten volgens de minister van Justitie.
Het is duidelijk dat die timing niet gehaald is. Wanneer ambieert men dan wel het onderzoek af te sluiten? Indien het dan toch is afgerond, kunt u dan enige indicatie geven over de resultaten en wat er al is gecommuniceerd aan de nabestaanden? Welke pistes en oorzaken kunnen worden uitgesloten? Is het dossier trouwens nog steeds in handen van een en dezelfde onderzoeksrechter? Zo niet, wat is hiervan de oorzaak?
08.02 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de staatssecretaris, collega Weyts probeert zeer terecht om wat vaart aan het dossier te geven. Ikzelf heb in de voorbije maanden de ervaring gehad in de bijzondere commissie voor de spoorveiligheid te zetelen. Wij hebben van nabij de feiten en de historiek van de NMBS, voorafgaand aan het zeer betreurenswaardige ongeval, kunnen onderzoeken. Ik wil in die zin collega Weyts verbeteren. Het gaat niet om het zwaarste ongeval. Op 21 mei 1908 heeft er zich in Kontich een ongeval voorgedaan waarbij 40 doden zijn gevallen. Ik wil de feiten van Buizingen daarmee uiteraard niet minimaliseren.
Het ongeval heeft zich bijna anderhalf jaar geleden voorgedaan. Wanneer de minister van Justitie hier wordt ondervraagd, is hij zeer enthousiast. Hij zegt dat er tot spoed aangemaand wordt en dat het voor binnenkort is. Iedereen houdt de adem in, maar uiteindelijk blijven wij wachten. Wij kunnen nog een tijdje wachten, net zoals reizigers soms tevergeefs op de trein wachten.
Er waren 19 doden en 162 gewonden. Dat betekent dat er heel wat mensen nabestaande zijn of zelf slachtoffer zijn geweest. Het wordt tijd dat wij weten waar wij aan toe zijn en wat de juiste stand van zaken is. Er zijn al verschillende namen genoemd, zoals onderzoeksrechter Burm en substituut Dehon, die vervangen werd door de substituut van de procureur des Konings mevrouw Delfosse.
Er zijn al genoeg mensen bij betrokken en het wordt tijd dat er eens met resultaten voor de dag wordt gekomen. Kunt u ons minstens meedelen waar het probleem ligt? In het verleden werd verwezen naar een aantal expertises dat nog moet gebeuren, maar wij zijn anderhalf jaar verder. Ofwel is er te weinig personeel, ofwel is er slechte wil. Wij zitten in een stadium waarin wij niet meer kunnen wachten op de zoveelste uitleg waarom er vertraging is. Er moet worden ingegrepen. Er moet bijkomend of desnoods ander personeel komen.
Wat is de stand van zaken van de werkzaamheden en wanneer is het dossier afgewerkt? U kunt misschien nu al toelichten welke mogelijkheden in het onderzoek eventueel uitgesloten kunnen worden. Men moet toch zeker al in dat stadium zijn. Het zou bijzonder pijnlijk zijn, mocht zelfs dat nog niet meegedeeld kunnen worden. Worden er maatregelen genomen om het onderzoeksproces te versnellen?
08.03 Staatssecretaris Carl Devlies: Voorafgaandelijk laat ik opmerken dat het enthousiasme van de minister nergens blijkt uit de stukken die mij werden voorgelegd. Ik denk dat de heer Veys dat wat ver heeft gezocht.
Wanneer zal de onderzoeksrechter het dossier afsluiten? Volgens de onderzoeksrechter zal het onderzoek op zijn niveau worden afgesloten in de maand september 2011.
Wat zijn de resultaten als het onderzoek zal zijn afgerond? De onderzoeksrechter wacht nog op het verslag van het college van deskundigen, bestaande uit vijf deskundigen. De oorzaken van het ongeval zijn mij nog niet bekend.
Welke pistes kunnen worden uitgesloten? Tot op heden kan geen enkele piste worden uitgesloten.
Is het dossier nog steeds in handen van een onderzoeksrechter? Het dossier-Buizingen is sinds 15 februari 2010 in handen van onderzoeksrechter Burm. Op het niveau van het arbeidsauditoraat is er eveneens een dossier, dat in handen is van onderzoeksrechter Callewaert. Het dossier heeft enkel betrekking op het aspect arbeidsrecht.
08.04 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord, zelfs al is het uitermate summier. Ik stel vast dat wij nog niet echt zijn opgeschoten in vergelijking met vijf maanden geleden. De tijdsaanduiding van een week wordt dan ook zeer ruim geïnterpreteerd.
Plots heeft men het over september 2011. Waarom kunt u niet aanduiden welke de oorzaken zijn van dat uitstel? Wij moeten daar gewoon akte van nemen, net zoals wij vorige keer akte hebben genomen van het antwoord waarin minister De Clerck het had over enkele weken. Nu blijkt ineens dat het onderzoek pas acht maanden later zal kunnen worden afgerond. Ik schrik daar uitermate van.
Er is ook nog geen enkele communicatie gedaan naar het grote publiek en zelfs niet naar de nabestaanden. Het gaat hier over de bijna grootste treinramp in de geschiedenis van dit land en er is nog geen enkele communicatie gedaan. In het kader van de gasramp in Gellingen heeft men dat wel gedaan. Daar heeft men op zijn minst gezegd dat bepaalde pistes konden worden uitgesloten. De betrokken onderzoeksrechter heeft toen wel gecommuniceerd. Ik begrijp niet waarom er nu geen enkel teken van leven wordt gegeven en men niet kan voorzien in een minimale communicatie naar het publiek en de nabestaanden.
08.05 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord, maar ik ben toch wel ontgoocheld dat wij geen enkel antwoord krijgen over de stand van zaken. Wij worden opnieuw van het kastje naar de muur gestuurd. Ik heb hier geen persoonlijk belang bij, maar ik verwijs opnieuw naar de slachtoffers en de nabestaanden. Ik vind dat niet meer ernstig.
De bijzondere commissie voor de spoorwegveiligheid heeft op een jaar tijd haar werkzaamheden kunnen beëindigen, met een stevig rapport waarin een duidelijke analyse werd gemaakt van meer dan alleen dat ene treinongeval. U zegt dat u niet goed weet waar ik het haal dat de minister nogal enthousiast was in zijn antwoord. Ik zal twee citaten voorlezen.
“Men verwacht dat in de komende weken het onderzoek definitief zal worden afgerond. Ik hoop dat die timing zal worden gehaald.” Dat is een eerste citaat van de minister op 2 februari.
Op 31 mei klonk het: “Ik heb er nog eens op aangedrongen te proberen het onderzoek zo vlug mogelijk te finaliseren. Ik ga ervan uit dat het nodige wordt gedaan. Aansluitend heb ik nogmaals gevraagd dat zo vlug mogelijk zou worden geprobeerd het onderzoek af te ronden.”
Het is duidelijk dat de minister er het volste vertrouwen in heeft dat het onderzoek binnenkort wordt afgerond. Ik stel vast dat dat nog steeds niet het geval is. Nu zeggen dat er nog een paar onderzoeken moeten gebeuren, is niet meer ernstig. Die onderzoeken zijn al anderhalf jaar bezig. Ik denk dat u toch met iets meer over de brug zult moeten komen dan alleen maar de verklaring dat de voltooiing van het dossier is uigesteld, al was het maar uit respect voor de slachtoffers en de nabestaanden.
08.06 Staatssecretaris Carl Devlies: De onderzoeksrechter verwijst blijkbaar naar het verslag van de deskundigen. Er is een college van vijf deskundigen aangesteld. Zij hebben hun verslag blijkbaar niet meegedeeld. Het is aan de onderzoeksrechter – ik ken natuurlijk de concrete omstandigheden niet – om eventueel bij die deskundigen aan te dringen.
Het is ook de onderzoeksrechter, die zelf verantwoordelijk is voor zijn communicatie en voor de leiding van het onderzoek. De minister van Justitie kan onmogelijk rechtstreeks interfereren in een dergelijk onderzoek.
Het enige wat ik kan doen, is de vraag stellen aan het kabinet of de administratie dat de bemerkingen en bekommernissen van de Parlementsleden die hier worden geformuleerd en die terecht zijn, ter kennis van de betrokken onderzoeksrechters worden gebracht. Dat is het enige wat kan gebeuren. De minister kan niet rechtstreeks interfereren.
08.07 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, minister De Clerck is toch nog altijd de voogdijminister over Justitie, mag ik hopen? Zeggen dat hij niets of geen invloed heeft, vind ik toch wel een beetje kort door de bocht. Waarom hebben wij dan nog een minister van Justitie? Ik denk dat hij veel meer kan doen dan alleen akte nemen van wat er allemaal gebeurt.
U geeft trouwens hetzelfde antwoord als hij in februari aan mij heeft gegeven. Toen zou het onderzoek op enkele weken afgerond zijn. Nu blijkt dat bijna acht maanden te zijn. Daar kan mijn verstand niet bij.
08.08 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de staatssecretaris, u verwijst naar die vijf deskundigen, waar het probleem ligt. U hebt geen melding gemaakt van de substituut-procureur des Konings, mevrouw Delfosse. Blijkbaar speelt zij geen rol, terwijl zij net de heer Dehon zou zijn opgevolgd. De rol van de heer Burm beperkt zich niet tot elke dag eens in de brievenbus kijken om te zien of het rapport van de vijf deskundigen er al is.
Men moet de reden van de vertraging nagaan en men moet die mensen tot enige spoed aanzetten of ten minste toch tot enige vorm van communicatie met de slachtoffers. Ik stel vast dat dat niet gebeurt. Ik betreur dat ten zeerste.
08.09 Staatssecretaris Carl Devlies: Men moet toch het onderscheid maken tussen een opsporingsonderzoek en een gerechtelijk onderzoek. U spreekt nu over de procureur des Konings en de substituut, maar het gaat hier om een gerechtelijk onderzoek en de leiding van het gerechtelijk onderzoek ligt bij de onderzoeksrechter. Hij is onafhankelijk. Ik zie niet op basis van welk artikel de minister van Justitie rechtstreeks kan interfereren in dat onderzoek. Ik denk dat de minister dat misschien wel zou willen, maar hij kan dat in zijn hoedanigheid niet doen.
Het enige wat wij kunnen doen, is uw bekommernissen en een verslag van onze discussie aan de betrokken onderzoeksrechter bezorgen.
08.10 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik wil er toch op wijzen dat het gemakkelijk is te zeggen dat de minister niet tussenbeide komen. De minister kan perfect nagaan of er voldoende personeel is om de taken uit te voeren en of de juiste afspraken worden gemaakt, zonder dat hij zich in de inhoud van het onderzoek mengt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 5722 van de heer Weyts wordt ingetrokken.
09 Question de Mme Özlem Özen au ministre de la Justice sur "le personnel administratif de la prison de Jamioulx" (n° 5760)
09 Vraag van mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "het administratief personeel van de gevangenis te Jamioulx" (nr. 5760)
09.01 Özlem Özen (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, il m'est rapporté que le personnel administratif de la prison de Jamioulx est en sous-effectif permanent et éprouve de grandes difficultés à assumer correctement les diverses tâches qui lui sont confiées.
La raison de ce sous-effectif est double. D'une part, le cadre fixant le personnel administratif est inchangé depuis 2005, alors que la population carcérale n'a cessé d'augmenter. On compte aujourd'hui 420 détenus pour 270 places disponibles. D'autre part, le cadre ne tient pas compte des agents en congé de maternité, prépensionnés ou encore du personnel en incapacité de travail. Concrètement, cela signifie que les personnes précitées ne sont pas remplacées, ce qui entraîne bien évidemment des difficultés dans l'organisation des différents services. En outre, les tâches confiées au personnel administratif ne cessent de s'alourdir.
La loi de principes concernant l'administration des établissements pénitentiaires ainsi que le statut juridique des détenus ont en effet contribué à améliorer la prise en charge des détenus, ce qui a également entraîné de nouvelles tâches pour le personnel administratif. Chaque détenu a, par exemple, la possibilité de disposer d'un compte personnel, ce qui implique une gestion comptable des rentrées et des dépenses de chaque détenu par le personnel administratif.
Par ailleurs, les décisions prises par l'administration pénitentiaire doivent être systématiquement motivées en vertu de l'article 8, § 1, de cette loi de principes, ce qui constitue une nette amélioration des conditions de détention mais alourdit également le travail du personnel administratif des établissements pénitentiaires.
Ceci ne sont que quelques exemples parmi d'autres.
Le manque de personnel chronique a surtout deux effets néfastes: d'une part, le non-respect dans les faits de la loi de principes ou, à tout le moins, beaucoup de lenteurs dans son application et, d'autre part, des tensions entre les détenus et les membres du personnel directement en contact avec les détenus.
Monsieur le secrétaire d'État, comptez-vous appuyer l'augmentation du cadre du personnel administratif de la prison de Jamioulx et, de manière générale, de tous les établissements pénitentiaires confrontés à la fois à une surpopulation chronique et à un alourdissement de leurs tâches et ce, afin d'assurer le respect la loi de principes et un meilleur climat social au sein des prisons concernées?
Est-il envisageable de faire sortir du cadre les membres du personnel empêchés pour les raisons invoquées au début de mon intervention et de les remplacer pour une période déterminée afin d'être plus réactif face aux fluctuations du personnel au sein de la prison de Jamioulx?
09.02 Carl Devlies, secrétaire d'État: Madame la présidente, madame Özen, de manière générale, il n'y a pas de réel impact aujourd'hui de l'entrée en vigueur de la loi de principes sur la charge de travail pour le personnel administratif. Les parties de la loi qui entreront en vigueur le 1er septembre sont en effet pour l'essentiel la consécration de pratiques existantes. Ainsi, le "compte détenu" existe déjà depuis de nombreuses années dans le prisons belges.
De même, plusieurs dispositions entraînent une charge de travail supplémentaire mais pour d'autres catégories de personnel telles les directions. Tel est notamment le cas de la motivation des décisions dont je rappelle qu'elle est déjà d'application depuis 2008 et pour laquelle un effort en personnel a été consenti à l'époque.
Effectivement, dans la fonction publique, les agents en congé de maternité, prépensionnés ou en incapacité de travail ne sont pas systématiquement remplacés. C'est une réglementation générale. Le calcul des effectifs par rapport à l'encadrement prévu se fait en équivalents temps plein et ne tient compte que des prestations effectuées et du budget libéré pour assurer un éventuel remplacement. Les restrictions budgétaires actuelles ne laissent malheureusement pas une grande marge de manœuvre.
Au cours de ces dernières années, le plan de personnel administratif a évolué dans son ensemble pour les services extérieurs de la DG Établissements pénitentiaires de la façon suivante en fonction des disponibilités budgétaires. Ce plan de personnel ne représente pas les effectifs en place mais bien un encadrement théorique à atteindre: en 2005, 665; en 2006, 674; en 2007, 674; en 2008, 770; en 2009, 702; en 2010, 668 et en 2011: pas de plan de personnel approuvé.
Néanmoins, en date du 12 juillet 2011, la Direction générale des Établissements pénitentiaires comptait 657,2 équivalents temps plein en service alors que des recrutements d'assistants administratifs sont toujours en cours. Nous revenons donc effectivement au niveau de 2005 mais, outre les circonstances budgétaires, d'autres facteurs sont également intervenus.
Je pense par exemple à l'arrivée des attachés gestionnaires et P&O, l'augmentation des cadres de direction, un meilleur support informatique et bureautique.
En ce qui concerne spécifiquement Jamioulx: expert financier 0,95 sur un PP 2010 de 0,95 FTE, expert administratif 1,9 sur un PP 2010 de 1,9 FTE, assistant administratif 19,1 sur un PP 2010 de 18,95 FTE. Les cadres du personnel administratif sont donc bien remplis même si cette situation ne tient évidemment pas compte de l'absentéisme.
09.03 Özlem Özen (PS): J'aimerais réagir à plusieurs éléments que vous avez abordés.
Vous dites que les nouvelles tâches administratives qui sont dévolues depuis la loi de principes n'ont pas d'impact sur la quantité de travail du personnel administratif alors qu'il me revient que ce personnel est submergé. Primo, surpopulation carcérale, deuxio, moins de personnel car on ne les remplace pas et, tertio, je n'ai pas bien compris vos chiffres. Je ne sais pas à quoi cela correspond exactement pour la prison de Jamioulx. Pourriez-vous me les expliquer?
09.04 Carl Devlies, secrétaire d'État: Ce que j'en comprends, c'est que le cadre de la prison de Jamioulx est complètement rempli, en tout cas en ce qui concerne l'expert financier, l'expert administratif et l'assistant administratif.
FTE (fulltime equivalent) signifie équivalent temps plein.
09.05 Özlem Özen (PS): Le cadre comprend donc 3 personnes pour 470 détenus.
09.06 Carl Devlies, secrétaire d'État: Je peux seulement répéter que le cadre prévoit 0,95 expert financier, 1,9 expert administratif et 18,95 assistants administratifs. Il y a donc plus d'effectifs que prévus par le cadre puisque les experts administratifs sont 19,1 FTE.
09.07 Özlem Özen (PS): Donc, sans les remplacer. S'ils sont malades ou prépensionnés, le cadre ne vous permet pas de remplacer ces personnes.
09.08 Carl Devlies, secrétaire d'État: Normalement, un cadre tient compte d'un certain absentéisme, pour vacances ou maladie.
09.09 Özlem Özen (PS): Il serait gentil de faire en sorte que le cadre soit effectivement en place et corresponde au travail à effectuer dans le futur plan de personnel qui n'est pas encore approuvé.
09.10 Carl Devlies, secrétaire d'État: C'est difficile d'en juger maintenant mais les services en tiendront sûrement compte.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Tuybens heeft niets van zich laten horen. Zijn vraag nr. 5765 vervalt. Ik wacht met mijn eigen vragen tot het einde van de vergadering. Zo komen wij bij de vraag van mevrouw Van Vaerenbergh.
10 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het callcenter ICT Justitie" (nr. 5787)
10 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "le call center ICT Justice" (n° 5787)
10.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, vorige week stond in de Juristenkrant een artikel waarin een vrederechter zijn relaas deed over de problemen met zijn laptop. Daar ik onvoldoende zicht heb op de specifieke aard ervan, ga ik niet in op de technische kant van de zaak. Mijn vraag handelt over de bijstand die iemand bij Justitie kan krijgen wanneer hij computerproblemen heeft.
De mogelijkheid bestaat naar de ICT-helpdesk van Justitie te bellen. Helaas voor deze man liep het daar grondig fout. Hij moest maar liefst 18 minuten en 17 seconden wachten vooraleer hij door de helpdesk te woord werd gestaan en zijn problemen werden opgenomen in het ticketingsysteem. Helpdesks zijn gebiologeerd door cijfers. Voor hen geldt: meten is weten, dit om de performance van de helpdesk zo goed mogelijk te houden. Een goed georganiseerde helpdesk kan niet zonder uitgebreid en rechtstreeks raadpleegbaar cijfermateriaal.
Mijnheer de staatssecretaris, ik kom tot mijn vragen over het functioneren van het ICT-callcenter van Justitie.
Ten eerste, wie is verantwoordelijk voor de uitbating van de helpdesk, de FOD Justitie of een externe firma? In het laatste geval: welke firma, en voor hoelang werd er een contract mee afgesloten?
Ten tweede, wat is de gemiddelde responstijd, dus de wachttijd tot men iemand aan de lijn krijgt? Welke responstijd werd als target naar voren geschoven?
Ten derde, welke richtlijnen krijgen de helpdeskmedewerkers inzake de duurtijd van een gesprek? Hoelang mag een gesprek duren en wat is de gemiddelde gesprekstijd?
Ten vierde, hoeveel percent van de bellers haakt af voor zij respons krijgen?
Ten vijfde, hoeveel tijd verstrijkt er gemiddeld tussen het openen van een ticket – zo noemt men dat – en het sluiten van het ticket na oplossing van het probleem?
Ten zesde en tot slot, bestaat er een lijst van voorrangsgebruikers? Zo ja, wie staat erop?
10.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw Van Vaerenbergh, de helpdesk voor ICT-problemen binnen Justitie wordt in eigen beheer uitgebaat door de stafdienst ICT van de FOD Justitie. De werking ervan beantwoordt niet aan de verwachtingen van de gebruikers, maar ik wil hier mijn pijlen niet richten op de personen die rechtstreeks operationeel bezig zijn met de uitbating ervan.
Zoals u weet, is de informatisering van Justitie een dramatische erfenis, waaraan hard gewerkt wordt. Wij hebben nog een weg van vele jaren af te leggen. Het goede nieuws is dat wij op heel wat terreinen, ondanks de moeilijke omstandigheid van een regering in lopende zaken, concrete vorderingen beginnen te maken.
In lopende zaken gelden heel wat beperkingen. Met een regering met volle bevoegdheid zouden wij het proces nog kunnen versnellen en bijkomende initiatieven kunnen nemen.
De operatoren doen wat zij kunnen met de middelen waarover zij nu beschikken. De druk op hen vergroten, veroorzaakt enkel meer vertrekken op de helpdesk, en er zijn geen vervangers beschikbaar. Meer zelfs, hoe meer wij voortgang maken met de informatisering, hoe groter de werklast wordt.
Ik geef de uitrol van de laptops als voorbeeld. Als er geen laptops ter beschikking worden gesteld, krijgt de helpdesk daarover geen vragen.
Vernieuwen wij het materiaal wel, dan overbelasten wij de helpdesk.
De vragen zijn soms hilarisch. Voor een aantal gebruikers betekent het immers zelfs een eerste computergebruik. U kunt zich indenken met welke beginnersvragen de helpdesk naar aanleiding van een dergelijk project wordt geconfronteerd.
Er zijn heel wat vernieuwingstrajecten voor onze twintigduizend gebruikers aan de gang. Ik begrijp dus heel erg de klachten over de helpdesk. Vanuit het oogpunt van de gebruiker zijn zij terecht. Niettemin valt de helpdesk, rekening houdend met de omstandigheden, niet zoveel te verwijten. Ik wil zelfs mijn dank uitspreken voor de dagelijkse inzet van de medewerkers van de helpdesk in ondankbare omstandigheden.
Ik kom nu ten gronde.
Het probleem van de helpdesk behoeft een degelijke oplossing, niet alleen voor de ICT maar voor heel Justitie. De stafdienst ICT is immers de enige die binnen Justitie een echte helpdesk heeft, weze het een helpdesk die niet aan de verwachtingen van de gebruikers kan voldoen.
Zoals ik hier in de commissie begin 2011 naar aanleiding van een toelichting bij de informatisering heb gesteld, werd de stafdienst ICT in 2010 gereorganiseerd, met een duidelijke focus op klantgerichtheid, waarbij ook een degelijke helpdesk behoort.
Uit de analyse is gebleken dat het aangewezen is een geïntegreerde aanpak voor het hele domein van Justitie op te zetten, meer bepaald in die domeinen waarin de FOD voor de diverse geledingen van Justitie, en niet enkel op ICT-vlak, een ondersteunende rol speelt. Zulks geldt dus ook voor domeinen met problemen op het vlak van gebouwen en personeel.
Een dergelijke aanpak zal bestaan uit een tweeledig systeem, met een unieke calldesk en verschillende, gespecialiseerde helpdesks, waarnaar, naargelang de problematiek, voor de oplossing wordt doorverwezen.
Het voorbije jaar is het dossier in kwestie intensief voorbereid, zodat ik het dossier op de agenda van de Ministerraad van 20 juli 2011 heb kunnen plaatsen. Indien de Ministerraad zijn goedkeuring aan het dossier hecht, kan daarna met de uitwerking ervan worden gestart.
Het is de bedoeling de nieuwe aanpak voor de eerste maal in te zetten naar aanleiding van het project inzake de standaardisering van de desktopomgeving van onze twintigduizend gebruikers, waarvoor de piloottesten nu worden opgestart. De volledige uitrol zal in de komende twee jaar geschieden.
Daarna zal het project naar de hele ICT-werking, en daarna naar andere domeinen dan ICT, worden uitgebreid.
Ik zal u niet verhelen dat de uitdaging om dat allemaal binnen de context en de budgetten van lopende zaken te realiseren, een heel huzarenstukje is. Mij enerzijds ondervragen waarom bepaalde zaken niet sneller worden vernieuwd, maar anderzijds mijn bewegingsvrijheid sterk limiteren, is wel een bizar gegeven. Ik doe in de gegeven omstandigheden wat ik kan.
In verband met uw vragen naar cijfergegevens verzoek ik u uw vraag, indien u dat nog wenst, schriftelijk te stellen, maar ik weet niet of ze zinvol is, aangezien er geen betwisting bestaat over het feit dat de geboden oplossing niet voldoet. Het resultaat van het antwoord zal dus voorspelbaar zijn. Het kan ook geen evaluatie zijn van de geleverde diensten van een externe dienstenleverancier, want die is er niet.
10.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik wilde ook absoluut mijn pijlen niet richten op de operatoren. Ik ben er zeker van dat die mensen zeer vlijtig hun werk doen, er valt hen dan ook niets te verwijten.
Ik hoop dat in het plan dat zal voorliggen, gewerkt zal worden op de manier die minister De Clerck steeds heeft voorgehouden, dus dat Justitie gemanaged of geleid moet worden zoals een modern bedrijf geleid zou moeten worden. Ik hoop dat dit ook op dit vlak, op het vlak van de helpdesk, zo zal zijn.
Ik wil toch even verwijzen naar, bijvoorbeeld, de responstijd die minister Van Quickenborne oplegt aan telecombedrijven; dat zou een maximale wachttijd van 2,5 minuten zijn. Als de helpdesk van Justitie zal werken, hoop ik dat wij kunnen tippen aan die wachttijd.
Ten slotte, ik kan alleen maar betreuren dat mijn vragen op het ogenblik niet kunnen worden beantwoord, maar u geeft natuurlijk zelf ook aan dat het komt omdat het informaticasysteem nog nergens staat.
Ik heb mijn vraag mondeling gesteld, omdat ik reeds vele schriftelijke vragen heb ingediend waarop ik tot op heden nog geen antwoord heb gekregen.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Tanguy Veys aan de minister van Justitie over "de veiligheid en de werkomstandigheden in de gevangenis van Dendermonde" (nr. 5832)
11 Question de M. Tanguy Veys au ministre de la Justice sur "la sécurité et les conditions de travail à la prison de Termonde" (n° 5832)
11.01 Tanguy Veys (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb de minister van Justitie op 1 maart reeds gewezen op een aantal problemen op het vlak van veiligheid en werkomstandigheden in de gevangenis van Dendermonde, en dit naar aanleiding van de meest recente ontsnapping op 23 februari 2011. Er werd toen ook verwezen naar de great escape, waarbij meer dan twintig gevangenen ontsnapten.
De plaatsing van een nieuwe afrastering rond de wandeling zou worden overwogen om deze hoger te maken en er zou opnieuw scheermesdraad worden aangebracht. Naar verluidt werd de verhoogde afrastering sinds vorige week effectief geplaatst.
Mijnheer de staatssecretaris, deze maatregel werd oorspronkelijk door de Regie der Gebouwen afgewezen. Het is spijtig dat men opnieuw moest worden geconfronteerd met een ontsnapping alvorens de nodige maatregelen te nemen. Een ernstig gesprek met de collega’s van de Regie der Gebouwen is aangewezen.
Voorts werd mij gesignaleerd dat de huidige schrikdraad nog steeds met een gewoon schaartje zou kunnen worden doorgeknipt. Het schrikeffect van deze draad, de spanning dus, werd in feite ook nogal overschat. Blijkbaar zou een geïsoleerde schaar of desnoods een gewone schaar omwikkeld met plakband voldoende zijn. Als er gsm’s en drugs in de gevangenis kunnen worden binnengesmokkeld, dan zal het wellicht ook geen probleem zijn om een dergelijke schaar binnen te krijgen.
Een ander probleem wat de werkomstandigheden betreft, is de overbevolking. Er zijn veel problemen met agressie en vechtpartijen. Er is trouwens ook nog steeds een ernstig tekort aan personeel. Het personeel is niet aanwezig wegens ziekte of verlof. Wij moeten er rekening mee houden dat het hier gaat om een negentiende-eeuwse gevangenis. Wellicht weet u ook dat de auditeur bij de Raad van State een negatief advies zou uitgebracht hebben omtrent het toekomstig ruimtelijk uitvoeringsplan voor het Oud Klooster dat de realisatie van de nieuwbouw moet mogelijk maken. Ik vermoed samen met u dat de nieuwbouw in Dendermonde nog niet voor eerstdaags zal zijn. Dat betekent dat wij het moeten doen met de gevangenis die wij nu hebben, met alle gevolgen van dien.
Wat de cijfers betreft, heb ik vernomen dat men van de toenmalige 251 gevangenen intussen gezakt is naar 200, wat de werkomstandigheden toch iets gemakkelijker maakt. Er zijn echter maar twee strafcellen en die zouden naar verluidt worden gebruikt voor zieke gevangenen. Overspannen gevangenen en gevangenen die betrokken zijn bij gevechten zullen daarin blijkbaar niet kunnen worden opgesloten. Bovendien zouden die zieke gevangenen aan tbc lijden. Naar men mij meedeelt, zou het gaan om gevangenen met open longtuberculose. Dat is in feite de meest gevaarlijke vorm van tbc op het vlak van besmettelijkheid. Als voorzorg zou men zich beperken tot een mondmasker en eventueel nadien een medische controle van het gevangenispersoneel. Ik wijs erop dat men voor het personeel in feite een masker moet hebben dat eenmalig mag worden gebruikt, evenals een beschermende bril, eventueel handschoenen en beschermende kledij, een jas met lange mouwen die dagelijks moet worden vervangen. Verder is handhygiëne nodig, waarbij na elk contact, hoe miniem of vluchtig ook, telkens de handen moeten worden gewassen. Al het afval, zoals maskers, zakdoeken en jassen, moet speciaal worden behandeld. De gevangenen moeten een mondmasker dragen dat minstens alle dagen wordt vervangen en dat in een speciale afvalcontainer gaat. In feite zou het zelfs verbrand moeten worden. Papieren zakdoeken moeten op dezelfde manier worden verwerkt. Na hoesten, niezen, snuiten, is telkens een grondige handhygiëne nodig met daarna het gebruik van de geëigende middelen zoals handalcohol. Kledij en beddengoed mogen niet zomaar naar de wasserij, maar moeten speciaal worden behandeld. Het eetgerief moet apart worden behandeld.
Ten slotte is er ook een strikte isolatie nodig, wat voor de betrokken gevangenen uiteraard niet optimaal is. Toch moet die maatregel worden genomen.
Mijnheer de staatssecretaris, ik heb de volgende vragen. Welke maatregelen werden genomen om de veiligheid in de gevangenis van Dendermonde te garanderen? Welke maatregelen werden genomen om de personeelsbezetting in Dendermonde te verbeteren? Dat blijft immers een pijnpunt.
Welke maatregelen werden genomen om de aanpak van agressieve gevangenen in de gevangenis van Dendermonde mogelijk te maken? Ik verwijs naar die twee strafcellen.
Tot slot, welke voorzorgsmaatregelen werden genomen inzake gevangenen met open longtuberculose in de gevangenis van Dendermonde, zowel voor het personeel als voor de gevangenen?
11.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Veys, de ontsnapping van begin dit jaar heeft aangetoond dat er zich problemen stellen inzake de veiligheid en meer bepaald inzake de beveiliging van de wandeling.
Er werden dus onmiddellijk maatregelen genomen om die onveiligheid weg te werken. De veiligheidswerken aan de wandeling zijn beëindigd. Andere veiligheidswerken zijn voorzien en deze worden in overleg met de Regie der Gebouwen verder gepland in de komende weken en maanden.
Ik wijs er eveneens op dat het contract voor de bouw van de nieuwe gevangenis van Dendermonde, gepland voor oktober 2013, ondertussen is ondertekend.
Ten tweede, de personeelsbezetting van Dendermonde stelt geen grote problemen. Er zijn 106,6 voltijdse eenheden, terwijl het personeelsplan er 110 voltijds voorziet, plus één cashflow contractueel die op 31 augustus wordt beëindigd. Op 1 september komt er één voltijdse bij en tegen het einde van het jaar zal het personeelsplan volledig ingevuld zijn.
Ten derde, de aanpak van agressieve gedetineerden is niet anders dan in de andere gevangenissen. In verhouding tot de ernst van de feiten worden er tuchtsancties opgelegd. Indien het gedrag blijvend problematisch is, kunnen er veiligheidsmaatregelen worden opgelegd of indien nodig zelfs een overbrenging naar een andere gevangenis.
Ten vierde, inzake tbc zijn er heel duidelijke richtlijnen die in alle gevangenissen van toepassing zijn. Er worden systematisch tbc-testen uitgevoerd, zowel voor de gedetineerden als voor het personeel. De tbc-onderrichtingen in verband met personen verdacht aan tbc te lijden zijn eenvoudig, namelijk hen onderbrengen in een monocel, de cel verlaten mits het dragen van een masker en overbrenging naar het medisch centrum van Brugge of Sint-Gillis zodra er plaats is.
11.03 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor het antwoord. U verwijst naar de veiligheidsmaatregelen die na 23 februari 2011 werden genomen. Ik verwees naar een ontsnapping die eerder plaatsvond. Het valt te betreuren dat er blijkbaar nogmaals een ontsnapping moest plaatsvinden vooraleer bijkomende maatregelen werden genomen. Ik ben wel blij dat er ook in de toekomst nog een aantal veiligheidsmaatregelen zal worden genomen. Jammer genoeg zullen wij de proef op de som moeten nemen, in die zin dat slechts een volgende ontsnapping ons kan leren of er voldoende maatregelen werden genomen.
De minister zei met veel enthousiasme dat het contract voor de bouw in oktober 2013 al ondertekend is. Welnu, ik verwijs naar de uitspraak van de auditeur van de Raad van State, die dit enthousiasme enigszins zal temperen. Ik betwist dat er geen grote personeelsproblemen meer zijn. Ook de bijkomende aanwervingen die in het vooruitzicht worden gesteld, zullen volgens mij niet voldoende zijn. Ik blijf daarover waken en zal de minister te gepasten tijde daaraan herinneren.
Voorts blijf ik erbij dat twee strafcellen niet volstaan, gelet op de bezetting. De bezetting is voorlopig wel gezakt naar 200 gedetineerden, maar het gevangenisregime zal er vermoedelijk wel voor zorgen dat dit opnieuw de hoogte zal ingaan. Nogmaals, volgens mij zullen die twee strafcellen niet volstaan.
Tot slot is er de aanpak van tbc. Enkel een mondmasker en regelmatige tbc-tests volstaan niet. Ik heb daarnet een waslijst maatregelen opgesomd die moeten worden genomen, maar ik heb daarover niets gehoord in uw antwoord. Ik hoop dat het personeel daarvan niet de gevolgen ondervindt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 5822 van mevrouw Jadin wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
12 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "het aantal vrouwelijke rechters in België" (nr. 5834)
12 Question de Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "le nombre de juges féminins en Belgique" (n° 5834)
12.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik ben een beetje geschrokken na het lezen van een studie van de VN-Vrouwen over de juridische positie van vrouwen in de wereld. Uit die studie blijkt dat slechts 8 % van de rechters vrouwelijk is in België. Dat wil zeggen dat België een van de slechtste leerlingen van de wereld zou zijn. Wij moeten enkel landen zoals Tsjaad, India, Kameroen en Pakistan achter ons laten. Ik was geschrokken toen ik dat las.
Natuurlijk, na een studie met zo’n resultaat, gaan er onmiddellijk stemmen op, ook in dit klein land en bij collega’s uit het halfrond, om te ijveren voor quota in de magistratuur, om meer vrouwelijke rechters aan te stellen in België.
De conclusie van dat rapport staat in schril contrast met een antwoord dat de minister eerder heeft gegeven aan senator Anciaux. Nog niet zo lang geleden, op 6 april, heeft hij geantwoord dat – dit stelt mij dan weer een beetje gerust – 394 van de 702 rechters in ons land vrouwen zouden zijn; dat is 56 %.
Mijnheer de staatssecretaris, er is een discrepantie tussen die 8 % en die 56 %. Vandaar mijn vragen.
Mijn eerste vraag spreekt voor zich, vanwaar die grote discrepantie tussen de cijfers uit de studie van de VN en de cijfers die de minister zelf heeft meegedeeld aan de Senaat? Zijn de cijfers uit het rapport van de VN werkelijkheid, ja of neen?
Ten tweede, misschien is het nuttig dat we toch nog even overlopen hoe het exact gesteld is in ons land. Kunt u dan ook per type rechtbank weergeven hoeveel vrouwelijke rechters er aanwezig zijn en hoe dat aantal zich verhoudt tot het totaal aantal rechters in die rechtbank?
Tot slot, wat is het standpunt van de minister – kwestie van het debat misschien een beetje voor te zijn – over quota die opgelegd zouden worden in Belgische rechtbanken?
12.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Collega De Wit, ik moet verwijzen naar een antwoord dat de minister tijdens de plenaire vergadering van 7 juli heeft gegeven op gelijkaardige vragen van mevrouw Genot. Die vragen zijn identiek. Ik denk dat het weinig zin heeft om het antwoord op de vragen van mevrouw Genot hier opnieuw te lezen. Ik heb voor u wel statistieken – die hebt u ook gevraagd – van het aantal vrouwelijke rechters en de verhouding tot het aantal rechters in die rechtbank.
Mevrouw de voorzitter, u zult begrijpen dat dit document moeilijk mondeling door mij gebracht kan worden. Ik stel voor dat ik u dat document overhandig. Al het overige werd door de minister reeds beantwoord in de plenaire vergadering. Ik kan dan ook moeilijk nog verder op uw vraag ingaan, mevrouw De Wit. De diensten zijn wel zo welwillend om u die gegevens ter beschikking te stellen.
12.03 Sophie De Wit (N-VA): Ik zal die cijfers met veel plezier nog eens nakijken. Ik denk dat de vragen elkaar doorkruist hebben en dat mijn vragen vorige week niet “meegezogen” werden.
De voorzitter: Het komt door de regeling dat een vraag pas “meegezogen” wordt als ze de week voordien ingediend werd.
Het incident is gesloten.
13 Question de Mme Özlem Özen au ministre de la Justice sur "la mise au travail et les possibilités de formation des détenus à la prison de Jamioulx" (n° 5825)
13 Vraag van mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "de tewerkstelling van en de opleidingsmogelijkheden voor gedetineerden in de gevangenis van Jamioulx" (nr. 5825)
13.01 Özlem Özen (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, comme vous le savez, la loi de principes impose aux établissements pénitentiaires d'établir, en concertation avec le détenu, un plan de détention individuel contenant des propositions d'activités. Je pense ici aux tâches organisées dans le cadre de l'exécution de la peine ou aux programmes d'enseignement et de formation. Cette mise au travail et ces activités sont très bénéfiques pour le détenu, qui accroît par ce biais le respect de sa personne et son sens des responsabilités. Il apprend aussi certaines valeurs et acquiert un rythme de travail. Toutes ces activités favorisent un meilleur climat au sein des prisons.
À la prison de Jamioulx, seuls 72 équivalents détenus sont mis au travail au sein de la prison et 15 détenus suivent une formation carrelage ou font partie d'un module confirmation de projet. Les possibilités de mise au travail sont en effet très minces au sein de cet établissement. Les cours de dessin, de français, de mathématiques et même les cours théoriques du permis de conduire B devaient débuter en mars 2011 après plus de deux ans de suspension, mais ils n'ont toujours pas repris à l'heure actuelle, ce qui s'expliquerait par un contexte social difficile.
Pouvez-vous nous dire où en est ce dossier alors que le préavis national de grève du personnel pénitentiaire expirait le jeudi 30 juin dernier?
Quel est le pourcentage de détenus mis au travail dans les établissements pénitentiaires en général et de celui de Jamioulx en particulier?
Quel est le pourcentage des détenus suivant une formation ou un programme d'enseignement en général?
Quelle politique avez-vous mise en place afin d'accroître ce pourcentage et atteindre l'objectif fixé par la loi de principes du 12 janvier 2005 qui vise à ce que chaque détenu se voit proposer des activités dans le cadre d'un plan de détention individuel?
Pourrait-on envisager des partenariats entre les différentes entités fédérées afin de coordonner les besoins de formation et d'enseignement dans les prisons? Des démarches ont-elles déjà été effectuées en ce sens?
13.02 Carl Devlies, secrétaire d'État: Madame la présidente, madame Özen, il est exact qu'une série de formations n'ont plus été organisées à la prison de Jamioulx depuis un certain temps. Il ne s'agissait pas d'une problématique propre à Jamioulx mais bien de difficultés que rencontraient les organismes extérieurs chargés de ces formations à notamment trouver les subsides nécessaires.
Dans le paysage institutionnel belge, les formations dépendent en effet non pas du pouvoir fédéral mais des Régions et Communautés. Si, au Nord du pays, il existe une centralisation de cette matière via le Strategisch Plan de la Communauté flamande, au Sud, la matière est plus morcelée et dépend beaucoup plus d'ASBL locales subsidiées. C'est un choix politique sur lequel je ne me prononce pas mais qui implique qu'il y a beaucoup plus d'interlocuteurs côté francophone. Le ministre fédéral de la Justice n'a bien évidemment pas à décider de la structure choisie.
Pour répondre à votre dernière question, les partenariats entre le fédéral, soit les prisons, et les Communautés, soit les ASBL subventionnées, existent déjà et, pour l'essentiel, cela fonctionne relativement bien. Le problème à Jamioulx n'était donc pas du fait du fédéral mais il était difficile pour nous d'intervenir. Heureusement, la situation s'est éclaircie et les services extérieurs étaient prêts à remettre en marche les formations fin mars. À Jamioulx, il s'agit essentiellement de deux ASBL, Espace Libre et Avanti.
À la suite d'un courrier national des organisations syndicales, le personnel a toutefois unilatéralement bloqué les formations dites générales, les formations qualifiantes étant quant à elles organisées normalement. En concertation avec la cellule stratégique, le directeur général des établissements pénitentiaires a néanmoins mis fin à cette pratique, en précisant qu'il appartenait au directeur et au directeur seul de prendre une telle décision. Les formations générales reprendront donc dès septembre.
Pour la mise au travail, la prison de Jamioulx fait partie de la zone-pilote du projet Meso au niveau de la Régie du Travail pénitentiaire. Il s'agit d'un projet visant à mettre en place un niveau intermédiaire entre les régies locales et le service central afin de rationaliser l'offre et la demande entre plusieurs établissements d'une même zone géographique. L'objectif est bien évidemment d'augmenter l'offre de travail au sein des prisons. Cependant, il faut tenir compte de la réalité spécifique de Jamioulx, maison d'arrêt importante qui compte un taux très élevé de surpopulation, le tout avec une aile en cours de rénovation. Ceci ne facilite pas la mise au travail de nombreux détenus, surtout lorsqu'ils sont sous mandat d'arrêt.
Au mois de juin, 112 détenus ont bénéficié d'une gratification dont 96 pour du travail domestique, 9 pour les ateliers entrepreneurs et 7 pour une formation professionnelle pour un montant total de 11 000 euros.
13.03 Özlem Özen (PS): Je vous remercie. Je voudrais une précision. Vous venez de dire qu'en juin, 112 détenus ont bénéficié d'une gratification. Depuis la loi Dupont, comme vous le savez, ce n'est plus un privilège ou une gratification de travailler en prison mais c'est devenu un droit des détenus. Avec tous les problèmes que j'ai évoqués tout à l'heure, que ce soit un sous-effectif dans le personnel administratif, un manque de mise au travail, la surpopulation carcérale et des travaux dans une aile, nous avons tous les ingrédients pour provoquer une situation intenable.
Comme disait notre cher collègue, une manière de diminuer les tensions et l'agressivité des détenus serait de les occuper à des tâches plus constructives. J'insiste donc sur la nécessaire coopération à ce sujet entre le ministre de la Justice et les entités fédérées pour pourvoir à des formations et à du travail pour les détenus.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Nu volgen nog mijn eigen vragen. Indien dat voor de staatssecretaris goed is, blijf ik op mijn plaats zitten. In het andere geval moet ik immers nog iemand als voorzitter aanduiden.
Ik heb wel gemerkt dat bij mijn vragen een vraag zit die ik aan staatssecretaris Courard heb gesteld. Is afgesproken dat u het antwoord ter zake bezorgt? Indien u een antwoord hebt, is dat des te beter. Het betreft mijn vraag nr. 5774 over het aantal niet-toewijzingen van asielzoekers.
13.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, wij hebben hier vraag 15 op de agenda evenals punt 18 op de agenda.
Hebt u het over de vraag inzake de juridische bijstand voor asielzoekers?
De voorzitter: Neen, het betreft de andere vraag over het eisen van een opvangplaats.
13.05 Staatssecretaris Carl Devlies: Het antwoord op die vraag zit vervat in het antwoord op punt 18 van de agenda.
De voorzitter: Dat is spijtig, want het was een goede vraag. Aan de vraag over de bijstand aan asielzoekers is nog een andere vraag gekoppeld.
13.06 Staatssecretaris Carl Devlies: Het antwoord zit er niet bij. Wij hebben alleen antwoorden op vragen aan minister De Clerck.
De voorzitter: Wij zullen zien.
13.07 Staatssecretaris Carl Devlies: Het betreft twee vragen.
De voorzitter: Het zijn in totaal vier vragen.
13.08 Staatssecretaris Carl Devlies: Onder punt 18 vind ik twee vragen van u terug, met name vraag nr. 5774 en vraag nr. 5770.
De voorzitter: Dat is goed.
13.09 Staatssecretaris Carl Devlies: Beide vragen zijn echter aan minister De Clerck gesteld. Hebt u zich misschien van regeringslid vergist?
De voorzitter: Ik zal eerst de vraag over de voogden stellen.
- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "het aanstellen van voogden bij minderjarige vreemdelingen" (nr. 5746)
- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de aangestelde voogden" (nr. 5747)
- Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "la désignation de tuteurs pour les mineurs étrangers" (n° 5746)
- Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "les tuteurs désignés" (n° 5747)
14.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, bij aankomst in ons land worden niet-begeleide minderjarige vreemdelingen eerst opgevangen in een observatie- en oriëntatiecentrum waar hen wettelijk gezien een voogd wordt toegewezen. Daarna wordt gezocht naar de meest geschikte vorm van opvang. De niet-begeleide minderjarige die al dan niet een asielaanvraag heeft ingediend, wordt doorverwezen naar een FOI, een federaal opvanginitiatief, of kan beroep doen op Bijzondere Jeugdbijstand, het ene in het geval hij geen asielaanvraag heeft ingediend, het andere, het FOI, indien hij dat wel heeft gedaan.
In het ene geval valt hij onder de federale bevoegdheid, in het andere onder de Vlaamse. Enkel indien de minderjarige niet-asielzoeker nergens terechtkan, wordt hij ook door Fedasil opgevangen. Omgekeerd kan de minderjarige asielzoeker niet terecht bij de Vlaamse Bijzondere Jeugdbijstand. Dit is nog eens bevestigd in een recente dienstnota van de Vlaamse overheid. Ik beperk mijn vraag uiteraard tot de federale bevoegdheid. In de praktijk blijkt dat de minderjarigen door de scheiding van bevoegdheden naargelang hun verblijfsstatuut, zelden bij de jeugdbijstand terechtkunnen en meestal naar pleeggezinnen worden doorgestuurd – wat niet optimaal blijkt te zijn – of naar de federale opvanginitiatieven.
Klopt het dat recent werd beslist dat de dienst Voogdij enkel nog voogden toewijst aan niet-begeleide minderjarige vluchtelingen die asiel hebben aangevraagd om de dienst Voogdij te ontlasten? Zo ja, hoe wordt de aangepaste opvolging van niet-begeleide minderjarigen die geen asiel hebben gevraagd gegarandeerd?
Daaraan gekoppeld, hoeveel voogden zijn er op dit ogenblik officieel als voogd erkend? Hebt u in dezen een opsplitsing tussen de Franstalige en de Nederlandstalige voogden?
Er is nog altijd een gebrek aan voogden en er is een grote druk op de dienst Voogdij, waardoor het gevaar dreigt dat de selectiecriteria voor de voogden worden afgezwakt. Wordt er iets ondernomen om die vrijwilligers alsnog op een goede manier te selecteren?
De voogden zijn meestal vrijwilligers met een minimale vergoeding. Sommige voogden blijken meer dan tien voogdijen te vervullen. Staat hierop een limiet? Wordt die gewijzigd, zodat de voogd meer tijd kan vrijmaken per niet-begeleide minderjarige die hij onder zijn voogdij heeft?
Door de hoge druk op de dienst Voogdij dreigt het gevaar dat die voogden niet voldoende kunnen worden gecoacht. Uit een vorig antwoord van de minister heb ik begrepen dat er vier extra voltijdse equivalenten worden aangeworven bij de dienst Voogdij.
Plant de FOD Justitie nog extra aanwervingen? Worden er extra coaches aangeworven, zodat de begeleiding van die voogden kan worden geoptimaliseerd?
Veel van die voogden zijn tegelijk ook advocaten. Hoe controleert men of die voogden/advocaten enkel juridische procedures opstarten zuiver in het belang van die niet-begeleide minderjarigen? Dat is natuurlijk ook het geval bij advocaten/niet-voogden. Op die vraag kunt u misschien niet meteen antwoorden, maar wordt dit op een of andere manier opgevolgd om nutteloze procedures te vermijden?
14.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw Smeyers, bij de controle van het antwoord van minister De Clerck stel ik vast dat mogelijkerwijze enkel een antwoord werd voorbereid op uw vraag nr. 5747. Ik heb het gevoel dat het antwoord op uw vraag nr. 5746 niet in het dossier aanwezig is. Wij zullen dat even verifiëren. Ik start in elk geval met het antwoord op uw vraag nr. 5747.
Het antwoord bevat vijf elementen. Ten eerste, de reserve aan voogden telt op het moment 221 actieve voogden, waarvan 117 Nederlandstaligen en 104 Franstaligen. Ten tweede, er is geen sprake van het afzwakken van de selectiecriteria voor de voogden. Heel wat van de 221 actieve voogden waren er reeds van in het begin bij, dus vanaf de inwerkingtreding van de wet op 1 mei 2004. Het gaat hier dus over gemotiveerde voogden. Tweeëntwintig nieuwe voogden werden erkend in 2011. Die kregen een basisopleiding, vooraleer zij hun eerste voogdij toegewezen kregen. Zij worden nauw opgevolgd door de voogdijdienst wanneer zij een beroep doen op die dienst.
Om het aantal voogden te verhogen, wil de minister van Justitie een publieke oproep lanceren om geïnteresseerden aan te trekken voor de functie. Een reclamecampagne kost geld en vereist een openbare aanbesteding. Dus overweegt de minister dat te doen door middel van een persbericht, dat hij kan uitsturen en dat hopelijk door verschillende media zal worden opgepikt. Hij zou dat nog vóór het parlementair reces willen doen.
Ten derde, de voogdijwet laat toe dat een voogd tot 40 voogdijen tegelijkertijd kan uitoefenen. De tijdsinvestering door een voogd situeert zich vooral in het begin van de voogdij. Het is op dat moment dat hij een stabiele opvang en de juiste school moet zoeken en dat de verblijfs- of asielprocedure op de rails moet worden gezet. Nadien vermindert de tijdsbesteding door een voogd. Daarenboven zijn er tal van voogdijen, die slechts van korte duur zijn, omdat de betrokken minderjarige al 17 jaar of ouder is wanneer de voogdij begint.
Het is overigens niet de taak van de voogd om de affectieve band met de ouders of de familieleden van de jongeren te vervangen. Hij dient wel de belangen van de betrokkene te bewaken en vertrouwen op te bouwen.
Tot slot waakt de dienst over een evenwichtige verdeling van voogdijen onder de voogden.
Ten vierde, het kernkabinet werd vanochtend gevraagd om vier bijkomende mensen aan te werven op de dienst Voogdij, boven op de vier versterkingen, die reeds waren beslist op de Ministerraad van 15 april 2011. De vier bijkomende medewerkers moeten de voogdijdienst toelaten om de achterstand in leeftijdsbeslissingen weg te werken, te vermijden dat er een nieuwe achterstand ontstaat, wat inhoudt dat er per maand 220 beslissingen moeten worden genomen, de medische tests met de nodige spoed conform de wet te laten verrichten, de voogden aan te stellen en de opvolging van de voogden te verzekeren. Natuurlijk is dat afhankelijk van de budgettaire situatie.
Het punt zal ook besproken worden op de Ministerraad van 20 juli 2011.
Ten vijfde, om een mogelijk belangenconflict te vermijden, bepaalt artikel 9, § 3 van de voogdijwet nu al dat de voogd niet tegelijkertijd de advocaat van de minderjarige kan zijn.
Mevrouw Smeyers, ik heb ondertussen ook een antwoord op uw tweede vraag. Uw informatie is niet correct. De voogdijdienst stelt wel degelijk nog steeds voogden aan voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen die geen asiel aanvragen.
14.03 Sarah Smeyers (N-VA): Het aantal dat geen asiel aanvraagt, is echter niet bekend. Ik heb mij laten vertellen dat de meesten asiel aanvragen, maar dat is voer voor een andere vraag en misschien niet aan de minister van Justitie.
Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoorden.
Ik wist niet dat een advocaat die voogd is, niet tegelijk advocaat van zijn pupil mag zijn.
Volgens mij is de dienst Voogdij slachtoffer van de asielcrisis en van het fenomeen dat steeds meer asielzoekers zich aandienen als minderjarigen, hoewel zij dat niet zijn. Daardoor moeten er zoveel botscans gebeuren, wat veel tijd vraagt, waardoor er een enorme achterstand ontstaat bij de dienst Voogdij. Ik vind het zeer nobel dat men nu maatregelen neemt. Dat was trouwens de vraag van staatssecretaris Courard en van staatssecretaris Wathelet.
Ik vind het nobel dat er extra personeel aangeworven wordt om de achterstand weg te werken. Ik meen dat dat ook nodig is, want hoe sneller vaststaat dat de minderjarige niet minderjarig is, hoe minder toevlucht er genomen wordt tot dat voorwendsel. Dat is de enige manier om de instroom van zulke valse minderjarigen een halt toe te roepen. Kortom, ik vind uw maatregelen goed.
Ik vind het ook mooi dat men nog voor het parlementair reces een persoproep doet voor extra voogden, om kosten te besparen. Wie zich geroepen voelt voogd te worden, zal het persbericht wel lezen. Die voogden moeten wel betaald worden, maar ik heb ondertussen vernomen dat dat geregeld is. Zij zijn een tijdje niet betaald.
Dank u voor uw antwoorden, mijnheer de staatssecretaris.
L'incident est clos.
- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "juridische bijstand aan asielzoekers" (nr. 5770)
- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de asielzoekers die een opvangplaats eisen" (nr. 5774)
- Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "l'aide juridique aux demandeurs d'asile" (n° 5770)
- Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "les demandeurs d'asile revendiquant une place d'accueil" (n° 5774)
15.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, u weet dat elke asielzoeker recht heeft op toegang tot de juridische eerste- en tweedelijnsbijstand, dat staat in de opvangwet. Eerstelijnsbijstand is het gratis eerste juridisch advies door rechtsbeoefenaars verstrekt tijdens de juridische permanenties die in justitiepaleizen enzovoort, georganiseerd worden. Tweedelijnsbijstand is de zogenaamde pro Deobijstand in het raam van een rechtszaak of een administratieve procedure.
De asielzoeker heeft recht op juridische hulp voor eender welk probleem, niet alleen in het licht van de asielprocedure. Nadat hij de aanvraag tot juridische steun heeft ingediend bij een bureau voor juridische bijstand, kan deze hulp hem gratis ter beschikking worden gesteld zonder dat hij voldoende of onvoldoende bestaansmiddelen moet bewijzen.
Ik had graag antwoord gekregen op een hele reeks vragen. Ik weet dat dit vragen zijn die in schriftelijke vorm moeten gesteld worden, dus als u het niet allemaal wilt voorlezen, begrijp ik dat zeker.
Hoeveel asielzoekers hebben maandelijks beroep gedaan op deze gratis juridische bijstand in de periode van begin 2010 tot juni 2011? Kan er een inschatting gemaakt worden van de totale kosten per maand aan juridische bijstand aan asielzoekers, in die periode?
Hoeveel asielzoekers hebben in 2010 en in de periode januari-juni 2011 maandelijks beroep gedaan op de eerstelijnsbijstand? Kunt u een opdeling geven van de geraamde kosten? Door wie werden die kosten van de eerstelijnsbijstand gedragen?
Dan volgt dezelfde vraag over de tweedelijnsbijstand.
Bij hoeveel onder hen betrof het hier bijstand in het raam van een beroep dat werd aangetekend tegen een eerste en een tweede weigeringsbeslissing in het raam van asiel?
Zijn de totale geraamde, maandelijkse kosten voor het in beroep gaan tegen een dergelijke weigeringsbeslissing bekend en hoeveel bedragen die? Door wie worden die dan ten laste genomen? Opgedeeld per beroep, hoeveel tegen een eerste weigeringsbeslissing en hoeveel tegen een tweede weigeringsbeslissing?
Mijn volgende vraag gaat over de niet-toewijzingen van asielzoekers.
Als de dienst dispatching van Fedasil geen opvangplaats heeft, kan er juridische bijstand verleend worden aan asielzoekers om alsnog een opvangplaats te eisen. Er bestaan uiteraard juridische procedures om die materiële hulp af te dwingen, via eenzijdig verzoekschrift bij de arbeidsrechtbank of door een dagvaarding in kortgeding in te leiden bij de arbeidsrechtbank. Tegen een niet-toewijzing in geval van een derde asielaanvraag of bij illegale gezinnen met kinderen kan eveneens beroep aangetekend worden bij de arbeidsrechtbank.
Mijnheer de staatssecretaris, ik had graag het volgende geweten.
Hoeveel niet-toegewezen asielzoekers hebben maandelijks al een verzoekschrift bij de arbeidsrechtbank ingediend om materiële opvang af te dwingen, en dat sinds begin 2011? Hebt u een opsplitsing naar aanvraag via verzoekschrift of via dagvaarding in kortgeding?
Wat waren daarvan, sinds begin 2011, de totale gerechtskosten? Wie draagt die kosten dan?
15.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Smeyers, u hebt een massa vragen ingediend, ook vragen naar statistische informatie. Ik zie dat uw vragen ingediend zijn op 7 juli in de late namiddag, nogal dicht bij het weekend. Voor de meeste mensen was 11 juli een verlofdag. U zult begrijpen dat het niet mogelijk was om in die korte tijdspanne uw vragen te beantwoorden.
Het is hoe dan ook moeilijk om die statistische informatie snel bij elkaar te brengen, maar nu is het aantal beschikbare werkdagen toch wel bijzonder weinig geweest.
De minister heeft wel gegevens opgevraagd bij de OVB en de OBFG, de verenigingen van advocaten, die ook geen antwoord konden geven binnen de termijn.
Op basis van de verslagen van de OVB en de OBFG kunnen wij u wel de volgende cijfers geven.
Voor de OVB werden er in het gerechtelijk jaar 2009-2010 16 932 dossiers afgesloten die betrekking hadden op vreemdelingen en asielzoekers. In totaal hebben de advocaten die aangesloten zijn bij de OVB 93 142 dossiers behandeld. Ongeveer 18 % van de dossiers slaat dus op vreemdelingen en asielzoekers. Voor de OBFG is het cijfer gelijkaardig: van de 84 914 dossiers, afgesloten in het gerechtelijk jaar 2009-2010, hebben er 15 002 betrekking op vreemdelingen en asielzoekers, wat ongeveer 17,5 % is.
Er zijn geen cijfers beschikbaar hoeveel van hen een verzoekschrift of dagvaarding hebben ingediend bij de arbeidsrechtbank om een opvangplaats te eisen, noch over de gerechtskosten die dat heeft teweeggebracht. Indien men een kosteloze rechtspleging geniet, vallen de gerechtskosten ten laste van de Belgische Staat.
Wat betreft de vergoedingen uitgekeerd aan de advocaten voor prestaties geleverd aan vreemdelingen en asielzoekers, kan ik u meedelen dat ongeveer een vierde van de middelen voor de juridische tweedelijnsbijstand naar deze categorie vloeit. Dat komt dus neer op 17 miljoen euro aan erelonen, betaald aan advocaten die vreemdelingen en asielzoekers bijstaan, conform de wettelijke vereisten.
In dit verband wil ik op twee vlakken maatregelen nemen. Ten eerste, ik zal de Ministerraad van 20 juli 2011 voorstellen om van het onweerlegbaar vermoeden van onvermogen, waarvan vreemdelingen en asielzoekers momenteel genieten, een weerlegbaar vermoeden te maken. De bureaus voor juridische bijstand zullen dus voortaan moeten nagaan of de betrokkene werkelijk onvermogend is.
Ten tweede plan ik een aanpassing van de puntenlijst om meer evenwicht te brengen in de puntentoekenning die op dit moment vrij veel punten toekent aan prestaties in het vreemdelingen- en asielcontentieux.
15.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik begrijp dat u die cijfers inderdaad moeilijk mondeling kunt meedelen. Wanneer men echter een schriftelijke vraag indient, is het enorm moeilijk om een antwoord te krijgen, dus wilde ik het proberen met een mondelinge vraag. Ik had de cijfers van 2009-2010 al, maar ik begrijp dat u nog geen antwoord kunt geven. Ik zal een schriftelijke vraag indienen.
Wat ik niet begrijp, is dat wij nog niet weten hoeveel niet-toewijzingen hebben geleid tot een verzoekschrift. Het aantal niet-toewijzingen is immers dag op dag gekend door Fedasil, dus ik meen dat het niet moeilijk zou mogen zijn om te weten hoeveel verzoekschriften daarop gevolgd zijn bij de arbeidsrechtbank. Als u de cijfers niet kunt geven, dan is dat zo.
De vaststelling is dat er inderdaad heel veel geld gaat naar de tweedelijnsbijstand in het asielcontentieux. De Orde van Vlaamse Balies heeft daarover geklaagd in een hoorzitting in het raam van de tweedelijnsbijstand. Het onweerlegbaar vermoeden zou inderdaad veel beter een weerlegbaar vermoeden worden. Ik ben blij dat de regering zich daartoe zal engageren. Het wordt dan natuurlijk een probleem van bewijslast.
Die tweede maatregel inzake de herverdeling van de punten is ook onontbeerlijk. Als ik mij niet vergis, is een verzoekschrift of asielaanvraag tien punten waard. Dat is een standaard verzoekschrift of asielaanvraag, wat niet zoveel werk vraagt. Hetzelfde geldt voor een naturalisatieaanvraag.
Als men dat vergelijkt met een echtscheidingsprocedure, die van begin tot einde ongeveer evenveel punten oplevert, weet men dat er toch iets mis is. Ik heb de oplijsting van die punten eens gezien, maar dat is een ander debat. Er moet echt wel dringend een herziening gebeuren van dat puntensysteem.
Ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.07 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.07 heures.