Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Zaken

 

du

 

Mardi 12 juillet 2011

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 12 juli 2011

 

Namiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 15.40 heures et présidée par M. Yvan Mayeur.

De vergadering wordt geopend om 15.40 uur en voorgezeten door de heer Yvan Mayeur.

 

01 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk" (nr. 4872)

01 Question de Mme Zuhal Demir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le Conseil supérieur pour la Prévention et la Protection au travail" (n° 4872)

 

01.01  Zuhal Demir (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik wil mij eerst verontschuldigen. Ik heb hier een hele resem vragen en dat komt doordat ik mijn vragen vorige keer heb laten uitstellen.

 

Ik heb een vraag over de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk, naar aanleiding ook van het dossier over pesten op het werk dat we hier in de commissie hebben behandeld. Mij viel op dat we het amper hebben gehad over de werkzaamheden van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk en dat we die ook niet hadden uitgenodigd op onze hoorzittingen.

 

De hoge raad verstrekt advies op aanvraag of op eigen initiatief over thema’s die te maken hebben met de welzijnswet. Het is een afzonderlijk orgaan en vertoont gelijkenissen op het vlak van de samenstelling met de NAR. Het meest recente jaarverslag dat ik op de website van de FOD WASO heb kunnen vinden, was gedateerd 2005-2006.

 

Kunt u wat toelichting geven over de huidige werking van de hoge raad? Werd er sinds 2006 nog een jaarverslag van de hoge raad gepubliceerd? Hoe verantwoordt u het bestaan van de hoge raad als afzonderlijk orgaan? Denkt u niet dat het beter is om die te integreren in de NAR?

 

01.02 Minister Joëlle Milquet: De hoge raad werd ingevolge hoofdstuk zeven van de welzijnswet op 4 augustus 1996 opgericht. De raad heeft als taak op eigen initiatief of op aanvraag advies te verstrekken over de in de wet bedoelde maatregelen. Zijn advies moet ook ingewonnen worden voor uitvoeringsbesluiten van de wet. De hoge raad is op dezelfde manier samengesteld als de NAR.

 

In 2006 werd de opvolging van de materie in verband met het welzijn op het werk gereorganiseerd. Zo werd een reeks commissies en raden bij de hoge raad samengevoegd. Er bestaan er nu bij de hoge raad een uitvoerend bureau, de commissies ad hoc, de redactiecomités, de vaste operationele commissie en de vaste commissie sensibilisering en communicatie.

 

Uw eerste vraag betreft de werking. In 2010 vergaderde de hoge raad viermaal. Het uitvoerend bureau kwam zeventienmaal samen en er waren zeventien vergaderingen van commissies ad hoc, aangevuld met die van de redactiecomités.

 

De vaste commissie en de vaste operationele commissies vergaderden negen keer. In 2010 werden er acht adviezen gegeven. Sinds 1996 zijn dat er 158.

 

De werkzaamheden van de hoge raad en zijn commissie worden bijgestaan door een secretariaat. De taak daarvan bestaat erin de adviesaanvragen voor te bereiden en af te handelen. Daartoe moet het werkdocumenten voor de sociale partners en notulen opstellen. Het moet ook zorgen voor de praktische organisatie van de vergaderingen van de hoge raad en al zijn geledingen.

 

Wat uw tweede vraag in verband met het jaarverslag betreft, u hebt gelijk dat de hoge raad sinds 2006 geen jaarverslag heeft uitgegeven. Dat heeft te maken met de grondige reorganisatie, die de hoge raad heeft meegemaakt. De werkzaamheden van de hoge raad worden echter van nabij gevolgd door de betrokken partners. Ook zijn de adviezen te consulteren op de website.

 

Een jaarverslag is zeker een instrument van democratische controle. Dat is noodzakelijk. Ik zal daarom erop aandringen om de achterstand weg te werken en aan de opmaak van een jaarverslag de nodige aandacht te besteden. Vanaf nu moeten wij elk jaar over een jaarverslag beschikken.

 

Wat uw derde en vierde vragen over het bestaan van de hoge raad als afzonderlijk orgaan en de eventuele integratie in de NAR betreft, de wetgever en de sociale partners zijn er altijd vanuit gegaan dat er inzake veiligheid en gezondheid op het werk afzonderlijke overlegstructuren moesten worden opgericht.

 

Dat is het geval op het niveau van de ondernemingen, waar naast de ondernemingsraad ook een comité voor preventie en bescherming op het werk werd opgericht. Zo heeft men ook op nationaal niveau naast de NAR de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk.

 

Een hoge mate van techniciteit en multidisciplinariteit is vereist in de behandelde domeinen van het welzijn op het werk. Ter herinnering, het gaat hier onder andere over veiligheid, gezondheid, psychosociale belasting, ergonomie en arbeidshygiëne.

 

Daarnaast kan de hoge raad een beroep doen op de technische ambtenaren, zowel inspecteurs als experts zoals onder meer juristen, die, gelet op de budgettaire beperkingen naast hun taak tegelijkertijd motor zijn in de werking van de commissies en de werkgroepen.

 

Ik vind een integratie van de hoge raad in de NAR daarom niet raadzaam, maar ik sta open voor een debat. Bovendien is er daartoe geen vraag vanwege de sociale partners.

 

Dat was ook niet het geval bij de grondige herziening in 2006. De werking van de hoge raad moet echter doeltreffender.

 

01.03  Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.

Ik ben blij te horen dat u erop zult aandringen om de achterstand van de jaarverslagen bij te werken.

 

U zegt dat de sociale partners van in het begin hebben gewild dat het een afzonderlijk orgaan is, omdat hij zich vooral bezighoudt met veiligheid en welzijn op het werk. Wij hebben nu een vraag gekregen om onze aanbevelingen over pesten op het werk aan de NAR te bezorgen. Ik vraag mij af waarom wij dat moeten doen? Waarom geven wij dat niet aan de hoge raad?

 

01.04 Minister Joëlle Milquet: Dat is een vraag van de NAR? Normaal is hij daarvoor niet bevoegd.

 

01.05  Zuhal Demir (N-VA): Ik vind dat ook niet normaal. Als men dan toch twee afzonderlijke organen wil, dan heb ik daar geen probleem mee, maar als wij hier dan een heel jaar werken aan de problematiek van het pesten op het werk en wij maken een verslag met aanbevelingen, dan vind ik het normaal dat wij het advies aan de hoge raad bezorgen en niet aan de NAR.

 

01.06 Minister Joëlle Milquet: Natuurlijk is de hoge raad bevoegd voor de materie en niet de NAR.

 

01.07  Zuhal Demir (N-VA): Er kwam een vraag van de NAR om de aanbevelingen in te zien.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de verenigbaarheid van een bestuursmandaat met werkloosheidsuitkeringen" (nr. 4975)

02 Question de Mme Zuhal Demir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la compatibilité entre un mandat d'administrateur et des allocations de chômage" (n° 4975)

 

02.01  Zuhal Demir (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag handelt over de cumul van een bestuursmandaat als zelfstandige met werkloosheidsuitkeringen.

 

Een recent arrest van het arbeidshof van Brussel heeft de hele logica ter zake radicaal gewijzigd. Het hof heeft in oktober 2010 geoordeeld dat werkloosheidsuitkeringen toch verenigbaar kunnen zijn met een onbezoldigd bestuursmandaat, indien de betrokkene kan aantonen dat hij geen enkel voordeel uit zijn bestuursmandaat haalt.

 

De RVA had in het dossier in kwestie al beslist om met terugwerkende kracht tot uitsluiting over te gaan, aangezien een bestuursmandaat erop wees dat de betrokkene niet werkloos was. De arbeidsrechtbank heeft voorgaande redenering van de RVA ook gevolgd.

 

Het arbeidshof heeft het tegenovergestelde geoordeeld. Het heeft geoordeeld dat de betrokkene die kan aantonen dat hij de bestuursactiviteit rechtstreeks of onrechtstreeks uitoefent, maar toch geen voordeel uit genoemd mandaat haalt, toch recht op een werkloosheidsuitkering heeft.

 

Ik heb daaromtrent drie vragen.

 

Wanneer ik het arrest juist interpreteer, is het in de toekomst dan mogelijk dat een werkloosheidsuitkering met een al dan niet bezoldigd bestuursmandaat kan worden gecombineerd? Werkloosheidsuitkeringen dienen nochtans niet om met een bestuursmandaat te worden gecumuleerd.

 

Ten tweede, zijn er nog andere rechtzaken waarin de RVA partij is?

 

Ten derde, welke gevolgen zal voornoemd arrest in de praktijk hebben voor de toepassing van de regelgeving door de RVA?

 

02.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Demir, een vennootschapsbestuurder is de wettelijke vertegenwoordiger van de vennootschap en kan met het oog op het rendement van de vennootschap beheers- en beschikkingsdaden stellen. Hij wordt derhalve vermoed een zelfstandige activiteit uit te oefenen die verder gaat dan het gewone beheer van het eigen bezit. Hij heeft in toepassing van de artikelen 44, 45 en 48 van het koninklijk besluit van 1991 houdende de werkloosheidsreglementering geen recht op werkloosheidsuitkeringen.

 

De recente rechtspraak van het arbeidshof te Brussel spreekt voormeld standpunt niet tegen. Het hof stelt wel dat voornoemde regel niet absoluut kan zijn.

 

Een en ander is het gevolg van een arrest van het Arbitragehof van 3 november 2004 met betrekking tot het sociaal statuut van de zelfstandigen.

 

Mandatarissen die in België vennootschappen besturen, moeten aantonen dat zij geen beroepsactiviteit als zelfstandige uitoefenen en dat zij artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schenden.

 

De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is betrokken partij in nog enkele gelijkaardige rechtzaken.

 

Ten gevolge van de nieuwe rechtspraak laat de RVA toe dat de werkloze die een bestuursmandaat uitoefent in een commerciële vennootschap het vermoeden van arbeid weerlegt. De bestuurder kan dit doen door te bewijzen dat hij geen activiteit uitoefent, dat hij bijvoorbeeld niet deelneemt aan het beheer van de vennootschap, dat hij geen winst nastreeft, dat hij zelf geen aandelen bezit enzovoort.

 

Bovendien, aangezien een werkloze zonder loon moet zijn, zal de bestuurder moeten bewijzen dat zijn mandaat kosteloos is, dat kan bijvoorbeeld doordat de statuten van de vennootschap bepalen dat zijn mandaat kosteloos wordt uitgeoefend, dat hij geen enkele vergoeding ontvangt enzovoort.

 

De RVA heeft nu zijn rechtspraak aangepast.

 

02.03  Zuhal Demir (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, wij moeten toch wel voorzichtig zijn met die bepaling dat de betrokkene moet aantonen dat hij geen voordeel heeft en dat men dit kan natrekken in de statuten. Wij weten echter ook in de praktijk dat bestuurders die zo’n onbezoldigd mandaat hebben volgens de statuten vaak wel andere voordelen hebben die heel moeilijk te achterhalen zijn.

 

Ik vind persoonlijk dat zo iemand echt geen recht kan hebben op een werkloosheidsuitkering, want dat dient daar niet voor. Ik merk in de praktijk dat er meer en meer zelfstandigen zijn die wel zo’n vraag indienen.

 

Ik zou daar toch wel veel voorzichtiger zijn. Vroeger hadden wij een onweerlegbaar vermoeden, nu gaan wij naar een weerlegbaar vermoeden. Ik heb een beetje schrik dat dit de deur gaat openen voor misbruiken.

 

02.04 Minister Joëlle Milquet: Wij kunnen natuurlijk ook dat debat voeren. Dat is gekoppeld aan het debat over de mogelijkheid om een functie van zelfstandige met een statuut van werkloze te kunnen cumuleren. Dat is soms ook een beetje gevaarlijk. In sommige gevallen is dat reeds aanvaard. Dat ligt open voor een politiek debat.

 

Tot nog toe heeft de RVA echter zijn eigen praktijken moeten aanpassen. Wij moeten natuurlijk een echt toezicht hebben en dat is niet zo gemakkelijk.

 

02.05  Zuhal Demir (N-VA): In de praktijk ziet men echter toch vaak dat de mensen die zo’n onbezoldigd mandaat hebben dan wel een auto krijgen van de vennootschap, dat zij onkostenvergoedingen kunnen maken. Volgens mijn rechtvaardigheidsgevoel kan het dan echter niet dat zij een werkloosheidsvergoeding krijgen. Wij weten ook controle door de RVA soms niet toereikend is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Zuhal Demir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de registratie van bouwvakkers" (nr. 5179)

- mevrouw Meryame Kitir aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "het bereikte akkoord met de bouwsector" (nr. 5607)

- mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het bereikte akkoord met de bouwsector" (nr. 5608)

03 Questions jointes de

- Mme Zuhal Demir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'enregistrement des ouvriers du bâtiment" (n° 5179)

- Mme Meryame Kitir au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice, sur "l'accord conclu avec le secteur de la construction" (n° 5607)

- Mme Meryame Kitir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'accord conclu avec le secteur de la construction" (n° 5608)

 

03.01  Zuhal Demir (N-VA): Het federale parlement heeft in 2009 de elektronische registratie van bouwvakkers goedgekeurd. Het systeem zou het zwartwerk in de bouwsector tegen moeten gaan. Tot op heden is het nog altijd wachten op de uitvoeringsbesluiten, hoewel de sociale partners hierover al een akkoord hebben bereikt.

 

Waarom werden de uitvoeringsbesluiten nog niet uitgevaardigd? Wanneer mogen wij ze verwachten?

 

03.02  Meryame Kitir (sp.a): Tijdens het weekend van 25 juni 2011 was er in de media nogal wat aandacht voor een door de staatssecretaris van Fraudebestrijding gecommuniceerd akkoord dat met de bouwsector werd bereikt over de fraudeaanpak in de sector. Toen ik mijn vraag indiende, was het nog niet bekend dat u de eerste minister een brief had gestuurd om de staatssecretaris tot de orde te roepen. Hij had voor zijn beurt gesproken.

 

Is er een akkoord? Zo neen, dan heeft het geen zin dat wij onze vragen stellen. Zo ja, kunt u mij dan de precieze modaliteiten doorgeven?

 

Is er in dat akkoord sprake van een badge voor de werknemers? Zal die enkel worden uitgereikt aan werknemers van aannemers die in orde zijn met de fiscale en sociale verplichtingen? Laat de badge een elektronische aanwezigheidsregister toe? Wat is het verschil met de badge, die een tiental jaar geleden ook al bestond, maar werd afgevoerd wegens inefficiënt?

 

Is er sprake van een soort van hoofdelijke aansprakelijkheid van de medecontractant voor de correcte toepassing door de onderaannemer van een correct minimumloon?

 

Als ik het goed heb gelezen, dan zou de onderaannemer een kopie van de individuele rekening en de loonafrekening moeten bezorgen aan de medecontractant en wordt de medecontractant ook niet-schuldenaar van de niet correct betaalde lonen, maar zal hij enkel een meldingsplicht aan de inspectie hebben als hij inbreuken vaststelt.

 

Is het minimumloon waarvan sprake, het sectoraal minimumloon?

 

Wat dient er te gebeuren als de medecontractant vaststelt dat bijvoorbeeld wel het juiste uurloon werd toegepast maar dat dat niet wordt toegekend voor een correct aantal gepresteerde arbeidsuren?

 

Wat dient de medecontract te doen als hij op basis van de hem ter beschikking gestelde kopieën vaststelt dat essentiële onderdelen van het arbeidsrecht of sociaal recht niet zijn nageleefd?

 

Blijkbaar wordt de medecontractant niet financieel verantwoordelijk gesteld voor de correcte betalingen. Wat is dan de sanctie bij het niet-melden van de vastgelegde inbreuken? Zal dat opwegen tegen het potentieel gewin dat zowel de medecontractant als de onderaannemer kan halen uit het niet correct toepassen van de arbeidswetgeving?

 

Mijn voornaamste vraag is of u klaarheid kunt scheppen. Is er een akkoord of niet?

 

03.03 Minister Joëlle Milquet: Ik overhandig u hierbij een kopie van de samenvatting van het akkoord.

 

In mei 2011 hebben de sociale partners een protocol gesloten over de bestrijding van de georganiseerde sociale fraude in een nationaal en Europees perspectief. Dat protocol bevat een aantal alternatieve voorstellen, waaronder een elektronische melding van de tijdelijke werkloosheid door de werkgever, in plaats van een registratie van de aanwezigheid.

 

In dat akkoord tussen de sociale partners wordt ook in hoofdelijke aansprakelijkheid voorzien wanneer een aannemer een beroep doet op een onderaannemer die de minimumlonen van de sector niet naleeft. Het bevat nog andere bepalingen, over het toepassingsgebied, de fiscale voordelen, de invoering van een identificatiebadge voor elke natuurlijke persoon en voor de zelfstandigen. Het is een tamelijk interessant akkoord.

 

Het protocol bevat ook nog een aantal juridische en technische problemen. De sociale partners blijken immers niet echt thuis te zijn in de Europese rechtspraak. Op basis van het protocol van de sociale partners en verdere gesprekken met de betrokken administratie werd een aantal principes vastgelegd tussen de betrokken partijen. Daarover communiceerde staatssecretaris Devlies wat voorbarig, op 25 juni 2011, zonder het akkoord van de voogdijminister, en vóór een echte politieke discussie in het kernkabinet en daarna in de Ministerraad.

 

De afspraken die met de sector werden gemaakt, werden voorgelegd op het kernkabinet van 1 juli 2011, op basis van een nota van mij. Het kernkabinet heeft beslist dat de principevoorstellen die ik voorgelegd heb en die gebaseerd waren op de voorstellen van de sociale partners, niet echt toereikend waren voor een echte strijd tegen de sociale fraude. Er waren een aantal interessante punten, maar wij konden nog verder gaan.

 

Wij zijn nu opnieuw begonnen met gesprekken met afgevaardigden van de verschillende regeringspartijen om voorstellen uit te werken. Vorige week kwam een werkgroep samen. Een andere, volgende vergadering is voor volgende week gepland. Wij zijn bezig met aanvullende strengere voorstellen.

 

Ondertussen vond ook een interkabinettenvergadering plaats, waar verder van gedachten werd gewisseld, onder meer over de invoering van een aanwezigheidsregistratie op de werven. Elke partij heeft een verschillende visie daarover. Dat is ingewikkeld, maar ik denk dat wij toch een akkoord zullen bereiken.

 

De komende dagen zal het debat, dat aan een ander gekoppeld wordt, namelijk dat over de hoofdelijke aansprakelijkheid en de omzetting van de Europese richtlijn ter zake, aan de hand van concrete teksten worden voortgezet.

 

Ik zou graag met die twee dossiers voor de vakantie naar de Ministerraad gaan.

 

03.04  Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, de uitvoeringsbesluiten zijn dan voor na het reces? Wat de sociale partners hadden, was immers niet voldoende. Dat wordt aangevuld en gekoppeld aan een ander dossier.

 

03.05 Minister Joëlle Milquet: Wij hebben nu wel een aantal principes, maar er is nog geen wettelijke tekst. Dat wordt in een wetsontwerp gegoten.

 

03.06  Zuhal Demir (N-VA): Voor in oktober dan?

 

03.07 Minister Joëlle Milquet: Als wij snel een akkoord kunnen bereiken, kan dat misschien nog voor de zomervakantie, maar een meer redelijke termijn is misschien september of oktober. Als wij over de adviezen van de IF beschikken, is het mogelijk. Dat hangt een beetje van de volgende werkgroepbijeenkomst af. Ik zal alles doen om voor de zomervakantie ten minste tot een akkoord te komen in de Ministerraad en het kernkabinet en misschien tot een wetsontwerp.

 

03.08  Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, ik ben heel blij te horen dat u het dossier van de hoofdelijke aansprakelijkheid en de omzetting van de Europese richtlijn hieraan koppelt. Ik hoop dan ook van harte dat wij dienaangaande nog voor het reces een duidelijk communiqué mogen ontvangen. Wij zijn zelf ook voorstander van een elektronisch aanwezigheidsregister, omdat het toelaat duidelijk te registreren wie wel en wie niet aanwezig is en wie wel of niet in orde is.

 

Ik betreur ten zeerste dat de staatssecretaris in dit belangrijk dossier voor zijn beurt heeft gecommuniceerd. Ik hoop op een positief antwoord voor het reces.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de wet tot vaststelling van de arbeidsduur bij bepaalde gezondheidszorgberoepen" (nr. 5219)

04 Question de Mme Zuhal Demir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la loi fixant la durée du travail pour certaines professions dans le secteur des soins de santé" (n° 5219)

 

04.01  Zuhal Demir (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in oktober of november 2010 hebben wij via het eerste wetsontwerp dat ik mee heb goedgekeurd, de arbeidsduur voor geneesheren, tandartsen en kandidaat-geneesheren in opleiding vastgelegd.

 

Bepaalde modaliteiten, onder andere inzake de bijkomende arbeidsuren die zouden moeten worden gepresteerd, zouden echter in een koninklijk besluit moeten worden vastgelegd.

 

Ondertussen zijn wij al meer dan een half jaar later. Is dat koninklijk besluit reeds opgesteld? Zoniet, wat zal de precieze inhoud van het koninklijk besluit zijn?

 

04.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, de wet van 12 december 2010 tot vaststelling van de arbeidsduur van de geneesheren, de tandartsen, de dierenartsen, en anderen, legt de naleving op van een arbeidsduur van achtenveertig uren gemiddeld over een referteperiode van dertien weken. Deze wet voorziet in de mogelijkheid om twaalf uren bijkomende arbeidstijd per week te presteren op basis van een individueel schriftelijk akkoord. In artikel 7, § 3, wordt dit nauwkeurig bepaald.

 

Bij de behandeling van dit wetsontwerp in het Parlement werd een amendement ingediend om de mogelijkheid te bieden om in een door de Ministerraad overleg koninklijk besluit een nadere regeling van uitvoering van dit akkoord vast te leggen.

 

Zoals onderstreept in het verslag van de commissie voor de Sociale Zaken moet de door het amendement ingevoerde bepaling toelaten om in te grijpen in geval van dringende noodzakelijkheid, namelijk indien blijkt dat de bepalingen betreffende het opstellen van het geschrift in de praktijk voor problemen zorgen. De wet is in werking getreden op 1 februari 2011 en het is dus nog te vroeg om een beslissing te nemen inzake de noodzakelijkheid van bijkomende uitvoeringsmodaliteiten.

 

Artikel 7, § 2, van de wet van 12 december 2010 gaat uit van het beginsel dat bijkomende arbeidsduur het voorwerp uitmaakt van een loon. Zoals benadrukt in de memorie van toelichting van de wet moet de werknemer die zijn akkoord geeft om deze uren te presteren, meer betaald worden dan degene die deze bijkomende uren niet wenst uit te voeren.

 

Voor geneesheren in opleiding bepaalt de wet dat indien dit noodzakelijk blijkt, het aanvullende loon zal kunnen vastgesteld worden bij koninklijk besluit genomen na advies van de Nationale Paritaire Commissie Geneesheren-Ziekenhuizen, ingesteld door koninklijk besluit nr. 46. Deze paritaire commissie is geen paritair comité dat onder het toepassingsgebied van de wet van 1978 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités valt. Deze commissie valt dus niet onder mijn bevoegdheid, maar wel onder de bevoegdheid van mijn collega, minister Onkelinx.

 

Bij de besprekingen over de voorbereiding van de wet was overeengekomen dat een koninklijk besluit, in uitvoering van artikel 7, § 2, enkel genomen zou worden in het geval dat de partners op het terrein – geneesheren, kandidaat-geneesheren en ziekenhuizen – geen akkoord bereikten. Volgens de inlichtingen die mij door mijn collega Laurette Onkelinx werden meegedeeld, zijn de besprekingen over een akkoord met betrekking tot het loon nog aan de gang in de Nationale Paritaire Commissie Geneesheren-Ziekenhuizen.

 

Er zijn hierover ook nog discussies buiten de paritaire commissie, onder meer met de overheid en met de kandidaat-geneesheren. Het lijkt mij derhalve belangrijk om de betrokken gesprekspartners hun werkzaamheden te laten voltooien. Als wij geen akkoord bereiken, zal ik natuurlijk een koninklijk besluit nemen.

 

Binnen afzienbare tijd zal de inspectie Toezicht op de Sociale Wetten controles uitvoeren met betrekking tot de concrete bepalingen van de wet. Ik moet immers vaststellen dat in een aantal ziekenhuizen de implementatie van die wet op zich laat wachten.

 

Ten slotte herinner ik u eraan dat inzake het geheel van de problematiek van de bijkomende uren de memorie van toelichting van de wet verduidelijkt dat twee jaar na de inwerkingtreding van de wet een evaluatie uitgevoerd zou worden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het ministerieel besluit tot vaststelling van de definitieve lijsten voor de jaren 2008 en 2009 van sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren" (nr. 5355)

05 Question de Mme Zuhal Demir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'arrêté ministériel fixant les listes définitives des secteurs n'ayant pas réalisé d'efforts suffisants en matière de formation durant les années 2008 et 2009" (n° 5355)

 

05.01  Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, onlangs hebt u in het Belgisch Staatsblad het ministerieel besluit met de lijst van alle sectoren die volgens u niet in extra opleidingen hebben voorzien, omdat ze dat niet formeel in hun cao hebben opgenomen, laten publiceren. In de praktijk blijkt het echter veelal om een vergetelheid te gaan.

 

Als gevolg daarvan moeten de werkgevers uit de betrokken sectoren nu een bijkomende boete van 0,05 % betalen.

 

Individuele werkgevers die toch in extra opleidingen hebben voorzien, worden dus gestraft, omdat sociale partners op sectorniveau dat niet in een cao hadden opgenomen.

 

Mevrouw de minister, ziet u een tegenstrijdigheid tussen de wet op het generatiepact en uw ministerieel besluit, aangezien werkgevers die wel de vereiste inspanningen hebben geleverd, toch worden bestraft? Voorziet u in sancties voor de werkgevers die niet de door de wet opgelegde extra opleidingen hebben geleverd, maar waarbij de formele vereiste wel in de cao werd ingeschreven? Zult u de individuele werkgevers beboeten die toch in een bepaalde loonmassa en extra opleidingen hebben voorzien, terwijl dat niet formeel in de sectorale cao was ingeschreven?

 

05.02 Minister Joëlle Milquet: Mevrouw Demir, ik heb op een aantal vragen al geantwoord.

 

Artikel 30 van de wet van 23 december 2005 en het koninklijk besluit van 11 oktober 2007 bepalen dat met uitvoering van het generatiepact en indien de doelstelling van 1,9 % van de loonmassa voor het geheel van de economie niet wordt gehaald, de sectoren hetzij hun opleidingsinspanning met 0,1 % zouden moeten verhogen, hetzij de participatiegraad van werknemers met 5 % zouden moeten verhogen. Die engagementen moeten in een collectieve arbeidsovereenkomst zijn ingeschreven.

 

Indien de sectoren zich niet tot bijkomende opleidingsinspanningen engageren, worden de werkgevers die van een dergelijke sector deel uitmaken, bestraft. Zulks is wettelijk vastgelegd. Zij moeten in voorkomend geval een bijkomende bijdrage van 0,05 % betalen. De bijdrage is berekend op het globale, jaarlijkse loon van de werknemers van de onderneming. Zij wordt in het Fonds voor Educatief Verlof gestort.

 

De evaluatie van de bijkomende opleidingsinspanningen die de sectoren leveren, wordt dus enkel uitgevoerd in de gevallen waarin de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven vaststelt dat de opleidingsinspanningen de grens van 1,9 % van de loonmassa voor het geheel van de ondernemingen van de economie niet hebben bereikt. De centrale raad heeft vastgesteld dat de grens van 1,9 % in 2008 en in 2009 niet werd gehaald.

 

Overeenkomstig de wet van december 2005 en de uitvoeringsbesluiten hebben de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad, dus alle, sociale partners inbegrepen, en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven op 27 januari 2011 het unanieme advies geformuleerd waarin de lijst wordt opgesomd van de sectoren die volgens de criteria van de betrokken wet onvoldoende opleidingsinspanningen leveren.

 

Het koninklijk besluit bepaalt dat de minister van Werk op basis van genoemd advies bij ministerieel besluit de definitieve lijst kan vastleggen van de sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen leveren. Ik heb dus zowel de wet als het koninklijk besluit toegepast.

 

Het ministerieel besluit werd op 20 april 2011 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Een bijdrage van 0,05 % wordt dus toegepast op de werkgevers van de bewuste sectoren ten voordele van het betaald educatief verlof.

 

Er is vanzelfsprekend geen tegenstrijdigheid tussen de wet en het ministerieel besluit, daar dat laatste met uitvoering van de wet werd genomen. Ik heb enkel de wet toegepast. Ik heb overigens geen interpretatiemarge. Ik heb voor 100 % de lijst van de sectoren overgenomen, die unaniem goedgekeurd werd door de sociale partners, de leden van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.

 

Er is geen wettelijke bepaling voor het feit dat werkgevers individueel bestraft kunnen worden ondanks dat ze belangrijke opleidingsinspanningen leveren. Immers, enkel de engagementen die op het niveau van de sectoren worden genomen via een collectieve arbeidsovereenkomst, komen in aanmerking. Dat was de uitdrukkelijke wil van de sociale partners, die gewenst hebben voorrang te geven aan de solidariteit in de sectoren op de uitvoering van een analyse van elk afzonderlijk bedrijf. Om die redenen geeft de wetgeving het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten voorrang. Enkel dat criterium wordt aangehouden voor het al dan niet opleggen van sancties.

 

Persoonlijk ben ik er niet tegen dat de mogelijkheid wordt onderzocht om de door de ondernemingen echt gerealiseerde opleidingsinspanningen na te gaan, veeleer dan dat men zich baseert op de engagementen op het niveau van de sectoren. Dat zou echter een wijziging van de wet vergen. Ik heb die voorstellen ook aan de formateur gegeven. Dat stond in de nota. Het is dus een debat voor een toekomstige regering. Het zou echter een oplossing kunnen zijn en ik meen dat het redelijk en logisch is.

 

05.03  Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, er is nu een annulatieberoep ingesteld tegen het ministerieel besluit. Samen met nog andere sectoren werd de Vlaamse Autonome Raad voor het Uitvaartwezen, die tweehonderd ondernemers groepeert, niet betrokken bij de onderhandelingen op sectorniveau. Hun leden moeten nu allemaal een sanctie betalen. U zegt dat men kiest voor de criteria van solidariteit en de cao’s. Ik vind het echt niet kunnen dat individuele bedrijven die toch een inspanning hebben geleverd voor opleidingen, nu nog eens extra gestraft worden, omdat de sociale partners in de NAR gewoon vergeten zijn om die verplichting in de cao op te nemen. Dat is echt incorrect.

 

05.04 Minister Joëlle Milquet: Dat is de taak van de sociale partners.

 

05.05  Zuhal Demir (N-VA): U bent minister. U moet tegen de sociale partners zeggen…

 

05.06 Minister Joëlle Milquet: Maar zo is de wet! Zo staat in het koninklijk besluit. Ik ben verplicht de wet na te leven, maar ik sta natuurlijk open voor debat. De sociale partners kunnen een collectieve arbeidsovereenkomst sluiten. Soms vergeten zij echter hun verantwoordelijkheden. Opleiding is nochtans heel belangrijk. Wij zouden het stelsel beter veranderen.

 

05.07  Zuhal Demir (N-VA): In ieder geval zullen verschillende bedrijven binnenkort bij u aankloppen. Ik hoop dat het gezond verstand zegeviert en dat u in uitzonderingen voorziet voor bedrijven die kunnen aantonen dat zij voldoen aan hun verplichtingen inzake opleiding. Ik hoop dat er in een uitzondering voorzien wordt, zodat zij niet nog eens gestraft worden. Bedrijven die niet voldoen aan de opleidingsvereisten, moeten boeten, bedrijven die niets aan het fonds gestort hebben en die toevallig niet voorkomen op de zwarte lijst van de sectoren.

 

05.08 Minister Joëlle Milquet: Dat weet ik wel. Men moet de bedrijven responsabiliseren. Misschien lukt dat beter via een wetswijziging.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de uitbuiting van buitenlands huispersoneel in onze hoofdstad" (nr. 5371)

06 Question de Mme Zuhal Demir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'exploitation de personnel de maison étranger dans notre capitale" (n° 5371)

 

06.01  Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, zoals wij weten, is Brussel een diplomatieke draaischijf met heel veel ambassades en internationale organisaties. Daarnaast is Brussel de hoofdstad van Europa en een financieel centrum met duizenden buitenlandse kaderleden, journalisten en lobbyisten. Veel van die Europese ambtenaren, diplomaten en expats hebben ook huispersoneel in dienst. Dat huispersoneel is dikwijls afkomstig uit de Filippijnen of uit een Latijns-Amerikaans land.

 

Hoewel er nog steeds een apart statuut voor dienstbodes bestaat, verblijven en werken veel van die inwonende huismeiden illegaal, zeker wanneer zij ten dienste van particulieren staan. Huispersoneel van diplomaten krijgt een speciaal paspoort en een werkvergunning via de dienst Protocol en Veiligheid van de FOD Buitenlandse Zaken. Toch vallen die mensen grotendeels buiten elk sociaal vangnet. De problemen zijn tweeërlei: twee particuliere werkgevers die een huishoudster halftijds in dienst nemen, “poolen”, om zo geen RSZ-bijdrage te moeten betalen, en diplomaten die hun personeel psychologisch uitbuiten.

 

Ik heb de volgende vragen.

 

Ik weet niet of er cijfers beschikbaar zijn, maar hoeveel buitenlandse dienstbodes zijn tewerkgesteld in ons land en hoeveel hiervan werken voor particulieren, met een arbeidskaart, en hoeveel voor diplomaten, met een speciaal paspoort?

 

Welke acties hebben u en uw administratie concreet ondernomen om die buitenlandse dienstbodes te wijzen op hun rechten?

 

Is er een duurzame samenwerking tussen uw administratie en de administratie van de FOD Buitenlandse Zaken om de problemen van het huispersoneel bij particuliere werkgevers en buitenlandse diplomaten in kaart te brengen?

 

06.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, collega's, mijn administratie beschikt niet over deze cijfers. De aflevering van arbeidskaarten behoort de bevoegdheid van de Gewesten en de dienst Protocol van Buitenlandse Zaken is bevoegd voor de aflevering van speciale paspoorten aan buitenlandse diplomaten en hun personeel.

 

Deze dienst meldt mij dat er gemiddeld 650 huisbedienden tewerkgesteld zijn bij diplomaten. In samenwerking met de Koning Boudewijnstichting heeft de FOD Werk in 2005 een brochure samengesteld. Deze brochure – "De aanwerving van dienstboden die niet behoren tot de Europese economische ruimte" – legt de rechten en plichten van dit huispersoneel uit en is bedoeld voor deze werknemers en hun werkgevers. Deze brochure is terug te vinden op de website van de FOD Werk.

 

Er bestaat inderdaad een goede samenwerking tussen de dienst Protocol van Buitenlandse Zaken en de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de FOD Werk. Het huispersoneel kan zich richten tot deze Algemene Directie, waarvan de coördinaten trouwens vermeld worden op de arbeidsovereenkomsten die worden gevalideerd door de dienst Protocol.

 

In geval van klachten hoort de directeur-generaal van deze inspectie eerst de klager-werknemer en stelt op die basis een verslag op voor de dienst Protocol. Op basis van dat verslag zal deze dienst de nodige initiatieven nemen ten opzichte van de betrokken ambassadeur of diplomaat.

 

Ik wil hierover ook nog het volgende zeggen. De Belgische rechtbanken aanvaarden wel dat diplomaten worden veroordeeld voor de arbeidsrechtbanken als werkgever, bijvoorbeeld voor de betaling van een aanvullende opzegvergoeding, maar de uitvoering van eventuele veroordelingen is veel moeilijker omdat dit botst op de diplomatieke immuniteit.

 

Wij hebben een specifieke nota en de brochure gepubliceerd en tijdens de eerste gesprekken na de aankomst van de diplomaten leggen de verschillende diensten de verschillende regels, rechten en plichten inzake de arbeidsovereenkomsten uit aan de diplomaten om tot een echte sensibilisatie te komen. Dit is immers een gevoelige materie.

 

06.03  Zuhal Demir (N-VA): Het staat zeker niet ter discussie. Daar wil ik ook zeker niet over discussiëren.

 

Ik heb deze vraag gesteld omdat ik een Duits rapport heb gezien, van het Duits Instituut voor de Rechten van de Mens. Zij hebben twee maanden geleden een vergelijkende studie gemaakt over het aantal klachten bij huispersoneel. In België bedraagt het aantal klachten een tiende meer dan in Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Ik vind dat toch wel veel. Ik vraag mij dan ook af waarom de klachten zijn gestegen.

 

06.04 Minister Joëlle Milquet: Er was een sensibilisatiecampagne. Wij hebben meer klachten gekregen als gevolg van deze campagne. Er zijn klachten van diplomaten die in een hotel wonen. Na deze klachten hebben wij werkgroepen met Buitenlandse Zaken georganiseerd om meer aandacht aan onze wetgeving ter zake te geven. Na elk bezoek wordt ook een brochure gegeven. Daarnaast blijft nog het probleem van immuniteit. Veel vrouwen durven ook geen klacht in te dienen.

 

06.05  Zuhal Demir (N-VA): Immuniteit is belangrijk maar het respecteren van de mensenrechten is dat evenzeer.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Franco Seminara à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le dossier 'Flexibilité & Stand-by' qui sera discuté prochainement par les partenaires sociaux du secteur du gardiennage" (n° 5470)

07 Vraag van de heer Franco Seminara aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het 'Flexibility & Stand-by'-dossier dat eerdaags zal worden besproken door de sociale partners van de bewakingssector" (nr. 5470)

 

07.01  Franco Seminara (PS): Monsieur le président, madame la ministre, je me réjouis que le front commun syndical des entreprises de gardiennage ait récemment annoncé avoir approuvé un protocole d'accord concernant la convention 2011-2012.

 

Pour rappel, une journée d'action nationale s'est tenue le 23 mai après la rupture des négociations avec les employeurs. Des actions avaient été organisées aux sièges de Securitas à Neder-over-Heembeek et de G4S à Vilvorde mais aussi à Tielt chez CobelGuard, ou encore à Doel et dans la région de Charleroi. Cette mobilisation sans précédent des ouvriers et employés du secteur a porté ses fruits puisque, deux jours plus tard, des avancées syndicales étaient annoncées.

 

Si un accord semble à portée de main, d'autres problèmes tout aussi sérieux risquent de ressurgir dans un avenir proche. En effet, les organisations de travailleurs ont, d'ores et déjà, annoncé qu'elles se pencheront à nouveau sur le dossier de la flexibilité et du stand-by, sujet qui traîne déjà depuis trop longtemps selon les intéressés.

 

En termes d'heures prestées, ce secteur est considéré comme "hyperflexible". Les limites d'heures de travail sont largement dépassées. De plus, un gardien doit en moyenne attendre la prestation de la 66e heure hebdomadaire avant de réclamer un sursalaire ô combien mérité.

 

Les organisations syndicales du secteur réclament la mise en application d'un cadre de stand-by. Il s'agit de la réalisation d'un planning établi à l'avance où y seraient également insérés les "potentiellement rappelables". Pour ces derniers, l'obtention d'une prime en cas de prestation de services est réclamée. Ceux n'étant pas dans le listing du jour ou de la semaine sont alors considérés comme non rappelables.

 

Les partenaires sociaux se sont engagés à régler cet épineux problème avec le patronat qui, dans ce dossier, fait toujours la sourde oreille. Selon l'ACCG, les conventions concernées ont été signées mais ne sont pas appliquées, le patronat invoquant des raisons économiques.

 

Aussi, madame la ministre, permettez-moi de vous poser les questions suivantes. Quelle est votre marge de manœuvre dans le dossier flexibilité et stand-by dans le secteur du gardiennage? Des pourparlers sur les dossiers vont reprendre dans les prochains jours. Vos services prendront-ils part à ces négociations déjà annoncées assez compliquées? Dans l'affirmative, défendrez-vous les conventions ad hoc qui ont été signées et qui ne sont toujours pas appliquées par le secteur?

 

07.02  Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, chers collègues, le secteur du gardiennage connaît une flexibilité importante; selon moi, il s'agirait même d'une des plus importantes flexibilités d'Europe. Néanmoins, une convention collective stand-by a existé dans ce secteur, rendue aujourd'hui inactive. Par ailleurs, l'accord sectoriel 2011-2012 prévoit de régler les éléments liés à la flexibilité avant le 31 décembre 2011.

 

Objectivement, dans un système respectueux de la concertation sociale, il appartient avant tout aux partenaires de trouver les solutions à leurs problèmes, et ce dans le respect du cadre légal.

 

Nous sommes conscients de la situation et mes services, notamment avec le directeur Guy Cox, mettent tout en œuvre pour apporter l'aide juridique, technique et relationnelle aux partenaires sociaux du secteur. À ce stade, nous ne pouvons faire davantage. Toutefois, cette participation semble efficace.

 

07.03  Franco Seminara (PS): Madame la ministre, je vous remercie. Je ferai donc écho de votre réponse, mais les mêmes événements risquent de se reproduire vu le climat qui règne actuellement. Or il s'agit d'un volume important de personnel (entre 11 et 15 000 agents) qui m'ont fait part de leur inquiétude.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Franco Seminara à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'annonce de la suppression de 170 emplois à l'entreprise SAPA de Ghlin" (n° 5508)

08 Vraag van de heer Franco Seminara aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de aangekondigde schrapping van 170 banen bij het bedrijf SAPA te Ghlin" (nr. 5508)

 

08.01  Franco Seminara (PS): Monsieur le président, madame la ministre, j'aurais aimé ne plus devoir vous interpeller sur le cas d'entreprises touchées par des plans de restructuration ou de suppression d'emplois. Malheureusement, la réalité est différente, surtout dans la région de Mons-Borinage.

 

Cette fois, c'est l'annonce du plan de licenciement et de délocalisation d'une partie de l'outil de l'usine SAPA à Ghlin vers la Flandre et les Pays-Bas qui focalise toute l'attention.

 

Cela concerne le quotidien de 170 familles puisque la direction a prévu la suppression de 170 emplois sur les 200 que compte le site.

 

Vous pouvez imaginer que l'ampleur de la décision suscite un choc chez les travailleurs dans la mesure où des investissements ont récemment été faits à Ghlin. L'incompréhension est d'autant plus grande que le site de Ghlin est pourtant propice: il offre l'avantage de la voie d'eau, du chemin de fer, de l'autoroute toute proche, contrairement au site de Lichtervelde qui est enclavé.

 

Dans ce contexte, il est bien naturel de voir le personnel débrayer et contraint à se préparer à de longues négociations avec la direction puisque la procédure Renault sera prochainement enclenchée.

 

Aussi, madame la ministre, pourriez-vous me dire si vous disposez d'une marge de manœuvre pour apporter un soutien et des garanties sur le sort des travailleurs concernés?

 

Pourriez-vous veiller à ce que toutes les garanties nécessaires au bon respect de la procédure Renault soient données?

 

La nomination d'un conciliateur afin que les négociations entre syndicats et direction aboutissent à un plan social avantageux pour les travailleurs licenciés est-il envisageable?

 

Avouez aussi que l'histoire a continué dans d'autres lieux. Sur ce point, j'aurai peut-être l'occasion de vous interpeller jeudi.

 

08.02  Joëlle Milquet, ministre: Cher collègue, il est vrai que l'entreprise de SAPA Benelux qui a des divisions à Ghlin et à Lichtervelde a annoncé le 22 juin, lors de son conseil d'entreprise extraordinaire, son intention de restructurer l'entreprise.

 

D'après les informations qui circulent, des restructurations pourraient avoir un impact sur 170 travailleurs qui risquent de perdre leur emploi (148 ouvriers et 22 employés), notamment à Ghlin. La firme ne modifie pas ses ambitions de continuer les investissements par ailleurs dans la fonderie à Ghlin, qui restera – c'est déjà ça – une activité centrale dans la structure européenne.

 

Certaines activités pourraient être transférées aux Pays-Bas, quelques autres à Lichtervelde, ce qui pourrait compenser certaines pertes d'emploi sur le site.

 

Le groupe suédois avait déjà annoncé, il y a deux ans, sa volonté de mettre en œuvre un plan de réorganisation, compte tenu des résultats de la firme. Il s'agit maintenant de l'annonce de l'intention de procéder à un licenciement collectif.

 

On a une convention collective de travail n° 24 concernant la procédure d'information et de consultation des représentants des travailleurs, la fameuse loi Renault et l'arrêté du 24 mai 1976 qui organisent toutes les procédures à suivre: consultation, information des autorités publiques concernées, le SPF Emploi, concertation sociale, directeur du service subrégional de l'emploi, etc.

 

On a bien reçu la notification du projet de licenciement collectif et je peux dire dès lors que la procédure d'information et de consultation a démarré officiellement. Je serai très attentive à ce que la réglementation soit respectée à la lettre. Les réglementations sont assorties de diverses sanctions, y compris sur le plan pénal, dans le cas où la procédure n'aurait pas été respectée. Il revient par conséquent à l'employeur d'être attentif au respect de celle-ci. Par ailleurs, nous avons des tribunaux compétents en la matière.

 

La direction a annoncé sa volonté d'associer au maximum les travailleurs à cette restructuration et sa volonté de mener un dialogue social constructif. Les syndicats, quant à eux, veulent éviter des licenciements secs. Notre conciliateur est prêt, il est désigné et disponible pour organiser le dialogue, examiner les alternatives et à défaut voir comment préparer le plan social. Nous prendrons nos responsabilités si on en arrive à un plan social mais avant cela, il faut déterminer le type de personnel qui pourrait être repris, dans quel cadre, aux Pays-Bas ou à Lichtervelde.

 

J'ai répondu récemment à une question qu'il n'y avait pas d'obligation de le faire. Cela doit se faire sur une base conventionnelle et avec l'accord du travailleur. Bien entendu, c'est une piste à privilégier s'il y a un accord du travailleur. Il faut examiner s'il n'existe pas d'alternative à la décision et, à défaut, préparer le plan social.

 

08.03  Franco Seminara (PS): Madame la ministre, je vous poserai une question, sans doute jeudi, dans laquelle je m'exprimerai différemment. Sincèrement, on peut se poser beaucoup de questions sur notre raison d'être.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de loopbaanonderbreking door personeel van niet-federale besturen" (nr. 5777)

09 Question de Mme Miranda Van Eetvelde à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'interruption de carrière du personnel des administrations non fédérales" (n° 5777)

 

09.01  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, het KB van 7 mei 1999 regelt de mogelijkheid tot loopbaanonderbreking van het personeel van verschillende besturen waaronder ook de niet-federale. Wat die niet-federale overheden betreft, kan elke toepassing van de bepalingen van dit besluit op hun personeel pas in werking treden na een akkoord van de federale Ministerraad.

 

Het KB van 4 maart 2010 trok de leeftijdsgrens voor ouderschapsverlof op van zes naar twaalf jaar. De Vlaamse overheid besliste van haar autonomie gebruik te maken door haar Vlaams personeelsstatuut aan te passen en het recht op ouderschapsverlof voor haar personeelsleden, conform het KB, op te trekken tot 12 jaar. Deze wijziging van het personeelsstatuut werd reeds in april 2010 aan de federale Ministerraad voorgelegd ter goedkeuring. Deze goedkeuring werd pas verleend op 1 juli 2011, een jaar en drie maanden later.

 

Ik heb daarover de volgende vragen. Om welke redenen werd meer dan een jaar gewacht met het verlenen van een akkoord?

 

Werden er sinds de inwerkingtreding van het KB van 4 maart 2010 door andere, niet-federale besturen reeds wijzigingen van het personeelsstatuut ter goedkeuring voorgelegd? Aan hoeveel en welke werd tot op heden goedkeuring verleend? Hoe lang duurde dit?

 

Wat gebeurt er met de mensen die in de periode tussen de aanvraag door de Vlaamse overheid en de goedkeuring door de federale Ministerraad hun recht op ouderschapsverlof hebben verloren?

 

09.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de minister, mevrouw Van Eetvelde, u kent de politieke actualiteit even goed als ik. De vertraging inzake de goedkeuring van het recht op ouderschapsverlof is dan ook te wijten aan de onzekere situatie waarin deze regering sinds april 2010 moet functioneren.

 

Ik ontving de aanvraag voor het optrekken van de leeftijdsgrens voor ouderschapsverlof tot op het ogenblik waarop het kind de leeftijd van twaalf jaar bereikt op 18 april 2010, vlak vóór de val van de regering. Het is ondenkbaar dat ik op dat ogenblik, tussen de val van de regering en de verkiezingen, een dergelijk dossier zou behandelen.

 

In juni 2010 waren er verkiezingen. Sindsdien werden er een aantal pogingen opgestart om een volwaardige regering te vormen. Vermits er toen nog goede hoop was om snel een regering te vormen, is het logisch dat de beslissing werd genomen om te wachten tot de nieuwe regering dit dossier kon behandelen. Volgens de administratie konden deze dossiers niet in lopende zaken worden behandeld.

 

De politieke realiteit loopt echter anders en zoals in zovele dossiers raakt het feit dat deze regering zich in lopende zaken bevindt, ook de rechten van alle inwoners. Uiteindelijk heb ik beslist om dit dossier toch te behandelen, precies om de rechten van de werknemers te garanderen en dit nadat de regering in lopende zaken ook de mogelijkheid kreeg bepaalde dossiers verder af te handelen.

 

Ik heb in februari de goedkeuring van de Inspectie van Financiën en van Begroting gevraagd en in mei 2011 heb ik de goedkeuring van Begroting ontvangen. Na al die adviezen werd het dossier op de Ministerraad van 1 juli 2011 goedgekeurd, na de noodzakelijke stappen. Het is heel jammer, maar sinds meer dan een jaar hebben wij een regering nodig. De beslissing is nu wel genomen.

 

09.03  Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, ik ben alleszins blij dat de beslissing toch nog gevallen is. Ik heb begrip voor de moeilijke politieke situatie. Ik vind het ook bijzonder jammer voor de Vlaamse ambtenaren die van die maatregel geen gebruik konden maken in die periode van een jaar en drie maanden.

 

Ik heb vernomen dat bepaalde instellingen, zoals de UGent, het wel hebben gekregen. Die vallen ook onder de Vlaamse ambtenarenstatuten. Ik vind het jammer dat het voor de ene instelling wel en voor de andere niet toegepast is.

 

Ik ben alsnog tevreden dat het erdoor gekomen is voor de ambtenaren, zodat zij daarvan nu ook kunnen gebruikmaken. Het is wel jammer dat het zo lang geduurd heeft.

 

09.04 Minister Joëlle Milquet: Voor het UZ Gent is er een gelijkaardig dossier. Het betrof het personeelsstatuut van het UZ Gent. Na bijna zes maanden – de aanvraag dateert van november 2010 – werd het eind april 2011 door de Ministerraad goedgekeurd. Dat is min of meer een verschil van twee maanden, alvorens er een beslissing kon worden genomen. Bovendien gebeurde het op mijn initiatief, anders zou er nog geen beslissing zijn gevallen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de inclusieve arbeidsmarkt" (nr. 5782)

10 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le marché du travail inclusif" (n° 5782)

 

10.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb een vraag over het inclusief arbeidsmarktbeleid en de Europese richtlijn hierover.

 

De Europese richtlijn over de inclusieve arbeidsmarkt zou tegen 2012-2013 moeten worden omgezet. In een van de voorbije bijeenkomsten van de NAR is een aanbeveling tot stand gekomen die de sectoren en de regionale overheden aanbeveelt om zoveel mogelijk kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt te betrekken.

 

Bovendien worden de sectoren uitgenodigd good practices die ze ter zake hebben genomen of nog zullen nemen aan de NAR te melden. Dit zou dan in een volgend rapport van de NAR worden opgenomen.

 

Mevrouw de minister, wat zult u concreet doen met de rapporten van de NAR? Hoe kan dit leiden tot een sterker inclusief arbeidsmarktbeleid en heel concrete realisaties? Wat is de stand van zaken van de omzetting van de Europese Richtlijn en hoe ziet de verdere timing er uit

 

10.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, de werkzaamheden in verband met de inclusieve arbeidsmarkt en de noodzaak een globale benadering te ontwikkelen ten voordele van het actief betrekken van personen die het verst van de arbeidsmarkt zijn verwijderd, heeft zowel in België als in Europa veel teweeggebracht.

 

De Europese sociale partners hebben op 25 maart 2010 een kaderakkoord afgesloten. Er bestaat geen echte richtlijn maar wel een kaderakkoord over de inclusieve arbeidsmarkt. De Europese sociale partners hebben hun leden opgeroepen om dit akkoord in hun respectievelijke lidstaten te implementeren.

 

In België heeft deze oproep aanleiding gegeven tot aanbeveling nr. 22 van de NAR van 25 mei 2011, bestemd voor de sectoren en regionale bemiddelingsinstanties met het oog op de omzetting van dat Europese kaderakkoord.

 

In de mate waarin deze aanbeveling zich richt tot de sectoren en de regionale bemiddelingsinstanties komt het eerst en vooral aan hen toe om hieraan gevolg te geven.

 

In het kader van het nationaal hervormingsprogramma 2011 is het desalniettemin duidelijk dat een aantal elementen ervan beantwoordt aan de voorliggende problematiek: het plan Win-Win, de vermindering van de patronale en persoonlijke sociale verzekeringsbijdragen op de lage lonen, de betere definitie van de risicogroepen enzovoort. Dit zijn allemaal elementen die een meer inclusieve arbeidsmarkt moeten bevorderen.

 

Deze inspanningen zullen in de toekomst nog worden versterkt, teneinde in 2020 het vooropgestelde doel van een werkgelegenheidsgraad van 73,2 % te bereiken.

 

Ik beschik op dit ogenblik niet over informatie met betrekking tot het aannemen van de Europese richtlijn inzake de inclusieve arbeidsmarkt. Dit zou niet het geval moeten zijn, temeer daar de beoogde materie zich weinig op het aanvaarden van de richtlijn richt.

 

Voor de doelgroepen, voor de maatregelen in verband met de inclusieve arbeidsmarkt hebben wij structurele hervormingen nodig en dus een echte regering om met de echte onderhandelingen te kunnen beginnen.

 

10.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het is een beetje jammer dat wij in een dergelijke situatie terechtkomen, dat er een rapport is van de NAR met concrete aanbevelingen en dat wij dan eigenlijk zeggen dat wij gaan wachten tot er een volwaardige regering komt, terwijl wij tegen 2012-2013 wel die omzetting moeten doen.

 

Wij hebben een zeer hoge ambitie om de armoede te bestrijden, in die Europese doelstellingen EU 2020, en om de werkgelegenheidsgraad aan te pakken. Wij gaan ons toch niet kunnen blijven wegsteken. Er zijn de aanbevelingen van de NAR. Men kan daarmee toch wel vooruit en daar toch wel initiatief nemen, al is het maar voorbereidend werk, tot er dan een volwaardige regering is

 

In verband met de concrete timing van de omzetting, wat is de concrete timing?

 

10.04 Minister Joëlle Milquet: Voor einde van 2012, denk ik. Er is natuurlijk op federaal vlak het koninklijk besluit omtrent de risicogroepen. Ik wacht op het advies van de NAR, dat KB is voorbereid en is heel noodzakelijk.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de uitspraak van het Grondwettelijk Hof over het onderscheid tussen arbeiders en bedienden" (nr. 5772)

11 Question de Mme Zuhal Demir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'arrêt de la Cour constitutionnelle relatif à la distinction entre ouvriers et employés" (n° 5772)

 

11.01  Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, vorige week heeft collega Vercamer deze vraag in de plenaire vergadering gesteld, maar u hebt toen geantwoord dat u eerst het arrest van het Grondwettelijk Hof over het onderscheid tussen arbeiders en bedienden grondig zou nalezen. Het arrest handelt onder meer over de discriminatie inzake opzegtermijnen, de carenzdag en arbeidsongeschiktheid.

 

Ik lees in dat arrest dat België twee jaar de tijd krijgt om de ongelijkheid weg te werken. Ik zie echter dat de sociale partners daar 15 of 20 jaar mee bezig geweest zijn.

 

Mevrouw de minister, hoe interpreteert u het arrest? Hoe ziet u de bepalingen van het recentelijk gesloten IPA in het licht van die rechtspraak? Welke maatregelen moeten er volgens u genomen worden om te voldoen aan het arrest van het Grondwettelijk Hof?

 

11.02 Minister Joëlle Milquet: Het Grondwettelijk Hof bevestigt in zijn arrest van 7 juli dat het onderscheid tussen arbeiders en bedienden ongrondwettig is wat de carenzdag en de opzegtermijn betreft. Het onderscheid tussen arbeiders en bedienden is niet gesteund op objectieve en redelijke criteria.

 

Het hof voegt eraan toe dat die ongrondwettige bepalingen kunnen blijven bestaan tot 8 juli 2013. Het hof verantwoordt het opleggen van de termijn als volgt: “Een onmiddellijke vaststelling van de ongrondwettigheid zou in tal van hangende en toekomstige zaken tot heel wat rechtsonzekerheid leiden en een groot aantal werkgevers in ernstige financiële moeilijkheden brengen.”

 

Het hof herhaalt ook dat het niet coherent zou zijn het onderscheid enkel te beschouwen inzake de duur van de opzegtermijn zonder dat er rekening wordt gehouden met de gevolgen ervan in andere aangelegenheden van het arbeidsrecht en van de sociale zekerheid die op hetzelfde onderscheid berusten.

 

Het hof geeft de wetgever nog twee jaar en stelt dat de wetgever dan sinds het vorige arrest van 1993 over een voldoende lange termijn heeft kunnen beschikken om de harmonisatie van de statuten op wettelijk vlak te voltooien.

 

Ons bemiddelingsvoorstel heeft voor een zekere vooruitgang gezorgd, maar het is niet voldoende. Wij hebben nu nog twee jaar. Ik heb al een aanvullende brief gestuurd naar de sociale partners om te vragen dat zij hun werkzaamheden zouden hervatten, een timing opstellen en hun wil tonen om tot een oplossing te komen.

 

Zo niet zal het de taak zijn van de volgende regering om een echte wetgeving op te stellen en binnen de komende twee jaar de verschillende discriminaties weg te werken. Eerst en vooral moet er een akkoord van de sociale partners komen. Als dat niet mogelijk is, wordt het de taak van de regering, het Parlement of beide. Het arrest van het hof moet natuurlijk worden nageleefd.

 

11.03  Zuhal Demir (N-VA): Ik begrijp dat u eerst bij de sociale partners zult horen of ze daaraan voortwerken. We moeten echter ook lessen trekken uit het verleden. We wachten al heel lang op dat eenheidsstatuut. Ik wil gewoon vermijden dat er na twee jaar nog altijd niets op tafel ligt en we met een grote chaos zitten.

 

Ik denk dat u gelijk hebt dat de politiek haar verantwoordelijkheid moet nemen in het dossier, ofwel de volgende regering, ofwel het Parlement. We hebben immers een paar maanden geleden gezien hoe het met de IPA-wet is gegaan. Ergens kan ik dat wel begrijpen. Het is moeilijk als de sociale partners een grote hervorming moeten doorvoeren voor een materie die hun zelf aanbelangt. Het duurt al twintig jaar en ik meen echt dat de politiek haar verantwoordelijkheid moet nemen in het dossier.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de dreigende dagvaarding van België voor het Europees Hof van Justitie voor de uitbetalingsregeling van het vakantiegeld" (nr. 5791)

12 Question de Mme Zuhal Demir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'éventuelle citation de la Belgique devant la Cour de justice de l'Union européenne en raison des modalités de calcul du pécule de vacances" (n° 5791)

 

12.01  Zuhal Demir (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de Europese Commissie overweegt België te dagvaarden voor het Europese Hof van Justitie omdat wij de vakantieregeling niet hebben omgezet volgens de Europese richtlijnen. Deze richtlijnen stellen dat de berekening van vakantiegeld moet gebeuren op basis van arbeidsprestaties in het huidige jaar in plaats van het vorige jaar, zoals wij dat doen. Op dat vlak is er ook het onderscheid tussen arbeiders en bedienden.

 

Bent u op de hoogte van de dreigende dagvaarding van Europa?

 

Bent u van plan om alsnog een wetgevend initiatief te nemen om de dagvaarding te vermijden?

 

12.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, de richtlijn bepaalt dat de werknemer gedurende zijn vakantieperiode recht heeft op het behoud van zijn normaal salaris van 100 % en ten minste over vier weken vakantie kan beschikken. Het belangrijkste bezwaar van de Europese Commissie ten opzichte van België was de vaststelling dat in bepaalde gevallen de werknemer in de privésector zijn recht op een minimale vakantie van vier weken slechts kan uitoefenen na een heel lange periode en dit in tegenstelling tot de richtlijn in kwestie.

 

De bestaande maatregelen voor de uitoefening van ons recht op vakantie werden door de Europese Commissie ontoereikend geacht. Ondanks een aantal mondelinge verduidelijkingen tijdens de vergadering met de Europese Commissie op 18 mei 2011 beschouwt de Commissie de inbreuk als vaststaand. Zij overweegt om het gemotiveerd advies aan België voor september 2011 over te maken.

 

Sinds het overmaken van de vernoemde observatienota aan de Europese Commissie heb ik het initiatief genomen om de vertegenwoordigers van de betrokken administraties en de sociale partners samen te brengen. Ik heb gevraagd om concrete voorstellen te formuleren met de bedoeling ons aan te passen aan voornoemde Europese richtlijnen. De discussie is gaande. Zodra de sociale partners tot een akkoord zijn gekomen zal dit akkoord onmiddellijk in een wetsontwerp en een uitvoeringsbesluit gegoten worden.

 

Zonder akkoord zal ik natuurlijk mijn verantwoordelijkheid nemen en een wetsontwerp indienen. Eerst wacht ik echter op het sociaal overleg.

 

12.03  Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, u wil wachten tot de sociale partners met een akkoord komen, maar in september zal worden gedagvaard. U zou die dagvaarding moeten proberen te vermijden door de aanpassingen aan te brengen conform de Europese regelgeving. Het was volgens mij lang genoeg op voorhand geweten en wij hadden dus sneller kunnen reageren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de evaluatie van het Generatiepact" (nr. 5795)

13 Question de Mme Zuhal Demir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'évaluation du Pacte de solidarité entre les générations" (n° 5795)

 

13.01  Zuhal Demir (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb hierover in het verleden reeds een vraag gesteld.

 

Hoe staat het met de evaluatie van het Generatiepact? In welke fase zit dit nu?

 

Zal de evaluatie ook afgerond worden tegen het najaar, zoals dat ook overeengekomen was, namelijk oktober?

 

Hebt u reeds zicht op gedeeltelijke resultaten van deze evaluatie?

 

Kunt u op basis van de informatie die u nu reeds hebt reeds iets meer vertellen over eventueel te nemen maatregelen in verband met de doelstelling inzake langer werken?

 

13.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, ik heb onmiddellijk na het opstellen van de begroting 2011 de Hoge Raad en de sociale partners aangeschreven om deze evaluatie zo vlug mogelijk te houden, inderdaad voor 1 oktober 2011, dat is ook de datum die in het IPA staat. Het is immers een essentiële doelstelling om de activiteitsgraad van oudere werknemers te verhogen.

 

Twee weken geleden heeft de Hoge Raad mij meegedeeld dat hij de nodige cijfergegevens heeft samengebracht. Ik heb hem dan ook gevraagd deze cijfergegevens en berekeningen te bezorgen aan de sociale partners, zodat de Hoge Raad in samenspraak met de sociale partners in de NAR de evaluatie zo spoedig mogelijk kan afronden.

 

Ik kan uiteraard niet vooruitlopen op deze evaluatie. Met evaluatie of zonder evaluatie, met de resultaten van de evaluatie of niet, wij moeten aanvullende maatregelen nemen om de activiteitsgraad van oudere werknemers te verhogen.

 

Dat zal heel interessant zijn. De trend is ook tamelijk positief. Ik heb reeds een paar cijfers gezien en er zijn echt positieve gevolgen van het Generatiepact. Maar toch zullen wij aanvullende maatregelen nemen in verband met pensioenen enzovoort. Ik denk dat dit ook in de nota van de formateur staat.

 

13.03  Zuhal Demir (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uiteraard moeten wij maatregelen nemen om mensen langer aan het werk te houden, maar eerst moeten wij wel een evaluatie maken van het Generatiepact, vooraleer wij heel die wetgeving gaan veranderen.

 

Ik hoop dat de Hoge Raad zo snel mogelijk zijn cijfers zal bezorgen aan de NAR en dat ze daar nogmaals met een ander dossier aan de slag kunnen. Oktober 2011 staat ingeschreven in de wet en de wet dient om nageleefd te worden. Ik hoop dat wij dus in oktober 2011 die evaluatie kunnen krijgen, om dan vervolgens maatregelen te treffen.

 

13.04 Minister Joëlle Milquet: Op de website van mijn kabinet staan er veel interessante nieuwe cijfers over pensioenen enzovoort. Dat zijn cijfers die ik twee weken geleden aan de pers heb gegeven. Ze zijn nieuw en heel interessant, ze komen van de RVA en ze tonen een positieve tendens aan. Het zijn niet de officiële cijfers, niet de cijfers van de evaluatie, maar ze zijn interessant.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.02 uur.

La réunion publique de commission est levée à 17.02 heures.