Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Zaken

 

du

 

Mardi 12 juillet 2011

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 12 juli 2011

 

Voormiddag

 

______

 

 


Le développement des questions et interpellations commence à 11.51 heures. La réunion est présidée par M. Yvan Mayeur.

De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 11.51 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Yvan Mayeur.

 

 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, pensez-vous qu’il soit possible d’obtenir la réponse écrite de la ministre? (Assentiment de la ministre)

 

Dans ce cas, je transforme ma question n° 5808 en question écrite.

 

01 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de beroepsherscholing van invaliden" (nr. 4482)

01 Question de Mme Meryame Kitir à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la réadaptation professionnelle des invalides" (n° 4482)

 

01.01  Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, sinds enkele jaren heeft het beleid meer en meer oog voor de kansen en de bereidheid van sommige arbeidsongeschikte mensen om opnieuw aan de slag te gaan in het gewone arbeidscircuit. De Dienst voor Uitkeringen van het RIZIV is sinds 1 juli 2009 bevoegd voor de socio-professionele inschakeling van die mensen door middel van opleiding en begeleiding. Nochtans kan het volgen van een herscholing door een gerechtigde zeer onaangename financiële gevolgen hebben indien er geen garantie bestaat op tewerkstelling aan het einde van deze herscholing. In het jaarverslag 2005 van het RIZIV stond een thematische uiteenzetting over herscholing. Enkele passages daaruit lijken mij toch zeer relevant.

 

“Artikel 100, § 1 van de GVU-wet omschrijft het begrip ‘arbeidsongeschiktheid’. Dit artikel speelt een zeer belangrijke rol bij de herscholing, daar het in belangrijke mate bepaalt wie voor herscholing in aanmerking komt. Hoewel de wet niet letterlijk vastlegt dat arbeidsongeschikt zijn een voorwaarde is om een herscholing te mogen aanvatten, is dit in de praktijk wel de algemeen geldende regel. Een einde maken aan arbeidsongeschiktheid is dan ook een cruciale factor bij herscholing.”

 

Een andere passage luidt: “Herscholingen richten zich in principe op personen die arbeidsongeschikt zijn volgens de wettelijke definitie en waarvan redelijkerwijze kan aangenomen worden dat zij na stabilisatie van de gezondheidstoestand waarschijnlijk nooit meer werk in hun referentieberoepscategorie zullen kunnen uitvoeren. Dankzij de beroepsherscholing zouden zij opnieuw het verdienvermogen van groter dan een derde kunnen bereiken voor een ander beroep dat tot dezelfde of een gelijkaardige beroepscategorie behoort als hun nieuw referentieberoep. Indien een werknemer een herscholing volgde, komt die nieuwe opleiding in aanmerking ter waardering van de vermindering van het verdienvermogen. In de eerste zes maanden van de primaire arbeidsongeschiktheid wordt de vermindering van het verdienvermogen echter gewaardeerd ten aanzien van het gewone beroep van de betrokkene.”

 

“Wanneer een herscholing, ten laste genomen door het RIZIV, eindigt, wordt met de nieuw verworven competenties in principe onmiddellijk rekening gehouden bij de verdere evaluatie van de arbeidsongeschiktheid en dit ongeacht het feit of de betrokkene werk vindt of niet. Meer en meer echter wordt er een beperkte overgangsperiode van zes maanden voorzien in het herscholingsprogramma, gericht op effectieve professionele re-integratie tijdens dewelke de uitkering kan behouden blijven. Wanneer de betrokkene na de overgangsperiode volgend op de herscholing geen werk vindt, komt hij dus terecht in de werkloosheidsverzekering.”

 

Die passages maken duidelijk dat het met succes afsluiten van een beroepsopleiding wordt beschouwd als het einde van de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene, omdat zijn verlies aan verdienvermogen van minstens 66 % vanaf dan aan het aangeleerde beroep of zijn vaardigheden zal worden afgemeten.

 

Dat impliceert dan ook dat die mensen voortaan, als zij niet meteen werk vinden, op een werkloosheidsvergoeding zullen terugvallen. Zeker voor samenwonende gerechtigden kan dat een zware terugval van het inkomen impliceren. Het is duidelijk dat dit vooruitzicht niet bepaald bevorderlijk is voor de deelname aan een herscholing.

 

Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen.

 

Is de beperkte overgangsperiode van zes maanden tijdens dewelke de uitkering behouden kan blijven bij niet onmiddellijke indiensttreding, waarvan sprake in het jaarverslag 2005, reglementair geregeld?

 

Deelt u mijn analyse dat het met succes voltooien van een herscholing gelijkstaat met een verondersteld verlies van de arbeidsongeschiktheid en dat het wegvallen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen dus ontradend werkt?

 

Hebt u een oplossing daarvoor of wordt die onderzocht?

 

01.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, de periode van zes maanden na afloop van het herscholingsprogramma waarin de uitkeringsgerechtigde zijn uitkering behoudt, wordt wel degelijk reglementair bepaald, door een KB van 30 maart 2009.

 

De procedure van beroepsherscholing is gericht op de arbeidsongeschikte uitkeringsgerechtigden die wegens gezondheidsredenen niet meer in staat zijn om een van hun referentieberoepen uit te oefenen. De procedure van beroepsherinschakeling heeft geen enkel dwingend karakter en werkt dus op puur vrijwillige basis. Het gaat erom de uitkeringsgerechtigden die dat wensen de mogelijkheid te bieden om, met het oog op een terugkeer op de arbeidsmarkt, nieuwe beroepsvaardigheden te verwerven. Het slagen voor een beroepsherscholingstraject en de verklaring van het einde van de arbeidsongeschiktheid zijn dus alleen maar de concretisering van de behaalde doelstellingen van die herscholing en geen verplichting voor de verzekerde.

 

Het klopt, zoals u zegt, dat die herscholing een arbeidsongeschiktheid kan opheffen en dat indien de verzekerde binnen de zes maanden geen werk vindt en de arts besluit dat de arbeidsongeschiktheid is opgeheven, hij dus in het werkloosheidsstelsel belandt. Toch moet men het ontradend karakter van die maatregel relativeren, in de mate dat die opheffing van arbeidsongeschiktheid ook zonder enige beroepsherinschakeling kan gebeuren en dat dit in een aantal betrokken gevallen ook zo zal verlopen.

 

Het zou inderdaad nuttig zijn om over dit onderwerp verder na te denken, maar de aanpak van het RIZIV overstijgt dit ene punt ruimschoots.

 

Enerzijds heeft het RIZIV erkend dat men, met het oog op de maximalisatie van de kansen van de uitkeringsgerechtigden op een herinschakeling op de arbeidsmarkt, voor de betrokken groep arbeidsongeschikte uitkeringsgerechtigden een beleid moet ontwikkelen om hen te begeleiden en effectief weer op de arbeidsmarkt te brengen. Het RIZIV is bijgevolg bezig met het opzetten van een duurzaam partnership en de formalisering van concrete overeenkomsten met alle betrokken actoren die inzake beroepsherinschakeling door opleiding en begeleiding ervaring hebben opgebouwd, vooral de verzekeringsinstellingen, de gewestelijke en communautaire werkgelegenheids- en opleidingsagentschappen en de bevoegde diensten inzake de integratie van mensen met een handicap.

 

Anderzijds keurde de regering op mijn voorstel tijdens het vorig conclaaf het zogenaamd back-to-workplan goed. Dat plan beoogt de terugkeer naar een job aantrekkelijker te maken. Die herwaardering zal moeten worden beoordeeld, zowel op het vlak van de verhoging van het aantal verzekerden die een herinschakelingstraject volgden als op het vlak van de effectieve werkhervatting.

 

01.03  Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, wij moeten inderdaad zoveel mogelijk doen opdat mensen terug hun weg vinden op de arbeidsmarkt. Als men alle moeite doet om op de arbeidsmarkt te geraken en men daarin niet slaagt, mag men echter niet gestraft worden doordat men op de werkloosheidsuitkering terugvalt.

 

Ik heb in uw antwoord gehoord dat het RIZIV naar een partnership zoekt met verschillende actoren. Hebt u enig idee wanneer dat afgerond wordt? Wanneer mogen wij daaromtrent iets concreets verwachten?

 

01.04 Minister Laurette Onkelinx: Wij hebben, bijvoorbeeld, een akkoord gesloten met de VDAB voor Vlaanderen. Voor Brussel en Wallonië onderhandelen wij nog over een overeenkomst.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Reinilde Van Moer aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de klachten bij de federale ombudsdienst in verband met MEDEX" (nr. 4532)

02 Question de Mme Reinilde Van Moer à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les plaintes introduites contre MEDEX auprès du service de médiation fédéral" (n° 4532)

 

02.01  Reinilde Van Moer (N-VA): Mevrouw de minister, uit het jaarverslag 2010 van de federale ombudsdienst blijkt dat Medex met twaalf dossiers een belangrijk aandeel heeft in het aantal klachten bij de FOD Volksgezondheid. Het gaat om een totaal van 21,42 % van het aantal klachten.

 

Kunt u inzake de ingediende klachten specificeren of ze betrekking hebben op arbeidsongevallen, vervroegde pensionering of controle op afwezigheid wegens ziekte? In welke FOD of POD of openbare instelling van Sociale Zekerheid zijn of waren de aanklagers tewerkgesteld? Ging het om Nederlandstalige, Franstalige of Duitstalige klachten?

 

02.02 Minister Laurette Onkelinx: Er moet worden gesteld dat Medex momenteel jaarlijks ongeveer 150 000 medische onderzoeken uitvoert en dat dus slechts een zeer gering aantal onderzoeken aanleiding gaf tot een klacht bij de ombudsdienst. Van de twaalf klachten bleken er trouwens slechts twee gegrond.

 

De klachten hadden vooral betrekking op medische onderzoeken inzake arbeidsongevallen, enerzijds in verband met het al dan niet aanvaarden dat afwezigheden in causaal verband staan met het arbeidsongeval en, anderzijds, vooral betreffende de uitbetaling van medische kosten ten gevolge van arbeidsongevallen. De terugbetaling aan RIZIV-tarief was vaak het voorwerp van discussie. Soms werd aangeklaagd dat de uitbetaling laattijdig was. Er was inderdaad een achterstand in de uitbetaling door de implementatie van FedCom, maar die is nu ingehaald. Twee klachten betroffen vervroegde pensioneringen.

 

De klachtaanbrengers zijn verspreid tewerkgesteld in de federale overheidsdiensten, alsook bij de Gemeenschappen, de Gewesten of bijvoorbeeld de Raad van State. Ongeveer 40 % van de klachten was Nederlandstalig en 60 % Franstalig.

 

02.03  Reinilde Van Moer (N-VA): Dank u voor uw antwoord. Ik kan daar weinig aan toevoegen. Ik ben tevreden met het antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de verjaring van de vordering tot terugvordering van gezondheidszorgen en uitkeringen" (nr. 4632)

03 Question de Mme Nadia Sminate à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la prescription de l'action en récupération de prestations de santé et d'indemnités" (n° 4632)

 

03.01  Nadia Sminate (N-VA): Mevrouw de minister, ik stel mij vragen bij de drie verschillende verjaringstermijnen voor terugvordering in de ziekteverzekering. De normale termijn is twee jaar. In geval van vaststelling van bedrieglijke handelingen van de verzekerde zelf is het vijf jaar. Er is echter nog een derde termijn van een jaar in geval van “een onverschuldigde betaling die voortvloeit uit een juridische of materiële vergissing van de verzekeringsinstelling en wanneer de per vergissing gecrediteerde verzekerde niet wist of niet moest weten dat hij geen recht had of niet langer recht heeft op de betaalde prestatie, geheel of gedeeltelijk”. Hierover handelt mijn vraag.

 

Ten eerste, waarom zijn er drie verschillende verjaringstermijnen? Bent u van oordeel dat die derde verjaringstermijn van een jaar wettelijk is? Moet voor die verjaringstermijn van een jaar telkens aan de beide voorwaarden voldaan worden?

 

Ten tweede, hebt u er zicht op of deze bepaling werkelijk wordt toegepast en hoe vaak?

 

Ten slotte, wat wordt er eigenlijk bedoeld met dat laatste, “geheel of gedeeltelijk”?

 

03.02 Minister Laurette Onkelinx: De wetgever heeft in de meeste takken van de sociale zekerheid een bijzonder, vaak sterk van het gemeenrecht afwijkend verjaringsregime ingevoerd. Dat is eveneens het geval voor de ziekteverzekering.

 

De verjaring voor de vordering tot terugvordering van ten onrechte betaalde prestaties is in regel twee jaar. Deze verjaringstermijn wordt verhoogd tot vijf jaar indien de sociaal verzekerde fraude pleegt. Deze langere verjaringstermijn is verantwoord omdat het in dergelijke gevallen langer kan duren vooraleer de verzekeringsinstellingen vaststellen dat ze een onverschuldigde betaling hebben uitgevoerd.

 

Wanneer de onverschuldigde betaling echter voortvloeit uit een juridische of materiële vergissing van de verzekeringsinstelling en de verzekerde te goeder trouw is, wordt de verjaringstermijn tot een jaar teruggebracht. Deze afwijkende verjaringstermijn is verantwoord omdat de ten onrechte verleende prestaties hun oorzaak vinden in een fout van de verzekeringsinstelling.

 

Zoals reeds aan bod is gekomen bij de bespreking van de audit van het Rekenhof, wil ik u erop attent maken dat onlangs in een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof werd gevraagd om zich uit te spreken over de conformiteit van deze verjaringstermijn van een jaar met de wet over het handvest van de sociaal verzekerde. Wij zullen de uitspraak van het Hof moeten afwachten.

 

Wat uw tweede vraag betreft, gaat het inderdaad om cumulatieve voorwaarden.

 

De wettelijke verplichting wordt in de praktijk toegepast door de verzekeringsinstellingen. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord dat ik heb gegeven in het raam van de discussie over de audit van het Rekenhof.

 

De term “geheel of gedeeltelijk” heeft betrekking op de betaalde prestatie. Het is mogelijk dat de sociaal verzekerde wel degelijk recht heeft op de prestatie, maar voor een lager bedrag.

 

03.03  Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb het met het Rekenhof gehad over de wettelijkheid van de verjaringstermijn van een jaar. Het Rekenhof heeft mij bevestigd dat die verjaringstermijn volgens het handvest van de sociaal verzekerde niet wettelijk is en suggereert een wetsvoorstel in die zin in te dienen, wat ik heb gedaan.

 

Hopelijk zal het Grondwettelijk Hof in dezelfde zin antwoorden, zodat wij dat wetsvoorstel hier kunnen goedkeuren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03.04  Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, comme nous avions dit que nous terminerions à 12 h 20, celles et ceux qui souhaitent avoir une réponse écrite pourront l’obtenir.

 

03.05  Nadia Sminate (N-VA): Kunnen we volgende week verder doen?

 

De voorzitter: Ik kan daarop op dit moment niet antwoorden, omdat we daarvoor moeten wachten op de beslissing van de Conferentie van voorzitters. Volgende week hebben we immers misschien twee dagen plenaire vergadering.

 

03.06  Nadia Sminate (N-VA): Er is één heel actuele vraag bij. Ik stel voor dat ik daarop een schriftelijk antwoord vraag. Het betreft mijn laatste vraag, nr. 5815, over de legitimatiekaart.

 

04 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de controles op de gezinssamenstelling in het kader van de uitkering voor arbeidsongeschiktheid" (nr. 4733)

04 Question de Mme Nadia Sminate à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les contrôles de la composition de ménage dans le cadre de l'indemnité pour incapacité de travail" (n° 4733)

 

04.01  Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, wanneer een verzekerde arbeidsongeschikt wordt en recht heeft op een uitkering, zal de hoogte van de uitkering onder meer van de gezinssamenstelling van de verzekerde afhangen.

 

Wordt regelmatig gecontroleerd of de gezinssamenstelling van de gerechtigde is gewijzigd?

 

Gebeurt een dergelijke controle enkel bij het begin, zijnde bij de opening van het recht, of wordt systematisch gecontroleerd gedurende de periode dat de betrokken arbeidsongeschikte recht op de uitkering heeft?

 

Indien de controle inderdaad aldus gebeurt, gebeurt ze dan op basis van het Rijksregister?

 

Hebt u een zicht op het aantal niet-correcte opgaven van de gezinssamenstelling dat de voorbije jaren is gebeurd? In hoeveel van die gevallen is dan ook een sanctie uitgesproken of is er zelfs een strafrechtelijke vervolging geweest?

 

Zijn er bij de ziekenfondsen voldoende middelen en kennis om de gezinssamenstelling telkens te controleren?

 

04.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Sminate, ik wil u, ten eerste, bedanken voor uw constante belangstelling voor de activiteiten van de Dienst voor administratieve controle van het RIZIV. Ik mocht in de huidige legislatuur al meer parlementaire vragen ter zake ontvangen dan tijdens alle vorige legislaturen.

 

In antwoord op uw eerste vraag over de uitkeringsverzekering voor de loontrekkende, kan ik u melden dat sedert 1 januari 2009 alle gerechtigden in primaire arbeidsongeschiktheid, ongeacht hun gezinssamenstelling, in principe op een zelfde ziekte-uitkering aanspraak maken. Bijgevolg is een controle op de gezinssamenstelling van deze gerechtigden vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid niet vereist.

 

Anderzijds voorziet de regelgeving ook in een recht op minimumuitkeringen vanaf de eerste dag van de zevende maand van de arbeidsongeschiktheid. Het bedrag van de minimumuitkering verschilt wel naargelang het een gerechtigde met gezinslast, een alleenstaande gerechtigde dan wel een samenwonende gerechtigde betreft.

 

Vanaf dat ogenblik zal het ziekenfonds over de gegevens met betrekking tot de gezinslast moeten beschikken. Het ziekenfonds zendt dan in de loop van de vijfde of de zesde maand van de arbeidsongeschiktheid een inkomensverklaring aan de arbeidsongeschikt erkende gerechtigde, waarin de personen die met hem samenwonen hun inkomenssituatie moeten meedelen. De gerechtigde moet dit formulier, met de bewijsstukken, aan zijn ziekenfonds terugzenden. Zolang het ziekenfonds niet over deze gegevens beschikt, mag het enkel uitkeringen uitbetalen ten belope van het bedrag van de uitkering voor een samenwonende gerechtigde.

 

Het ziekenfonds controleert tevens de gezinssamenstelling van de betrokkenen aan de hand van de gegevens van het Rijksregister. Men moet onmiddellijk rekening houden met elke wijziging in de gezinssamenstelling, die via het netwerk van de Kruispuntbank aan het ziekenfonds wordt meegedeeld. Het ziekenfonds moet het uitkeringsbedrag eventueel aanpassen en uitkeringen die ten onrechte werden verleend, zo snel mogelijk bijpassen of terugvorderen.

 

Vanaf het ogenblik van de intrede in invaliditeit voert het ziekenfonds een jaarlijkse controle uit op de inkomenssituatie van de personen die met de arbeidsongeschikt erkende gerechtigde samenwonen. Zoals al gezegd, moet het ziekenfonds ook de gezinssamenstelling controleren door stelselmatig de gegevens van het Rijksregister te raadplegen. In de loop van de maanden waarin de gerechtigde in invaliditeit treedt, moet een eerste controle op de inkomenssituatie gebeuren. Wanneer het ziekenfonds, bij de intrede in invaliditeit of op de eerste dag van de derde maand volgend op de maand waarin de jaarlijkse controle op invaliditeit wordt verricht, het formulier en de bijgevoegde bewijsstukken nog niet heeft ontvangen van de gerechtigde, mag het uitsluitend uitkeringen voor een samenwonende gerechtigde zonder gezinslast toekennen.

 

Na ontvangst van formulier 225 en de bewijsstukken moet het ziekenfonds de nodige verificaties doen en zo nodig regulariseren door bij te passen of terug te vorderen.

 

Voorts moet worden opgemerkt dat de arbeidsongeschikt erkende gerechtigde zelf ook de verplichting heeft om onmiddellijk iedere wijziging in zijn gezinssituatie of in de inkomenssituatie van de met hem samenwonende personen aan het ziekenfonds mee te delen.

 

Tussen de tweejaarlijkse controles door krijgen de invalide gerechtigden om de zes maanden een brief die hen aan deze verplichting herinnert. Op die manier wil men eventuele terugvorderingen van uitkeringen voor langere periodes vermijden.

 

Sta mij toe u de cijfergegevens op uw derde en vierde vraag schriftelijk te bezorgen.

 

Ik overhandig u bij dezen de tabellen.

 

Momenteel zijn er geen strafrechtelijke vervolgingen.

 

Uw zesde vraag heb ik al beantwoord.

 

04.03  Nadia Sminate (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor de uitzondering die u maakt door mij de cijfergegevens te overhandigen, zodat ik deze niet schriftelijk moet opvragen.

 

Ik heb de vraag gesteld naar aanleiding van de opmerking in de audit van het Rekenhof, waarin staat dat de gegevens die de ziekenfondsen van het Rijksregister krijgen, niet voldoende worden geëxploiteerd.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La dernière question d'aujourd'hui sera la question n° 4753 de M. Clarinval qui m'a promis d'être très bref.

 

05 Question de M. David Clarinval à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les coûts financiers engendrés par l'expiration de la durée de validité des chèques-repas" (n° 4753)

05 Vraag van de heer David Clarinval aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de financiële consequenties van het verstrijken van de geldigheidsduur van de maaltijdcheques" (nr. 4753)

 

05.01  David Clarinval (MR): Monsieur le président, madame la ministre, le système des chèques-repas est bien connu des travailleurs et des employeurs comme étant un moyen pratique d'augmenter le salaire net du travailleur, tout en limitant les charges à endosser par l'employeur. La durée de validité des chèques-repas est toutefois limitée à trois mois. Or, il existe de nombreuses raisons pour lesquelles les travailleurs ne peuvent pas utiliser ces chèques dans Ies délais impartis.

 

Madame la ministre, je souhaiterais vous poser quatre questions quantitatives et une question plus qualitative. Pourriez-vous m'indiquer le nombre de chèques-repas qui, chaque année, ne sont pas utilisés (reçus par les travailleurs mais non consommés)? Quelle est la valeur totale, en euros, de ces chèques non utilisés? Quel est le montant total des charges payées par les employeurs sur ces chèques non utilisés? Quels sont les frais payés par les employeurs auprès des sociétés émettrices pour ces chèques non consommés? Enfin, ne devrait-on pas prolonger la validité de ces chèques afin de réduire ce manque à gagner pour les travailleurs?

 

05.02  Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, monsieur Clarinval, comme les chèques-repas sont exonérés sous certaines conditions des cotisations sociales, l'ONSS, en tant qu'institution de perception des cotisations sociales ne doit pas être informé du nombre de chèques-repas octroyés. L'ONSS ne dispose donc pas de données chiffrées. Seuls les éditeurs des chèques-repas, Sodexo et Edenred, peuvent communiquer le nombre de chèques-repas qui n'ont pas été utilisés.

 

Je ne pense pas qu'il soit utile de prolonger le délai de validité de trois mois, avant tout parce que la valeur des chèques-repas reçus n'est pas si élevée et que, par conséquent, leur utilisation peut, en principe, facilement intervenir dans une période de trois mois. En outre, une plus longue période ne stimule pas l'utilisation immédiate des chèques-repas. Cette prolongation pourrait donc avoir l'effet inverse à celui recherché.

 

Je tiens enfin à souligner que la diminution ou la prévention de problèmes comme le vol, la perte et la venue à échéance est un des objectifs des chèques-repas électroniques. Pour ces chèques-repas aussi, il y a une période de validité de trois mois. Toutefois, plusieurs mécanismes sont prévus et devront neutraliser la perte de valeur à la suite d'un vol ou d'une perte et devront garantir une utilisation à temps. À savoir, les chèques-repas électroniques sont crédités sur un compte chèques-repas. Le chèque le plus ancien est utilisé en premier lieu. Le travailleur est informé au moins une semaine avant l'échéance des chèques. Enfin, le compte des chèques-repas du titulaire peut, en cas de perte ou de vol, être bloqué.

 

05.03  David Clarinval (MR): Madame la ministre, si j'ai bien compris, la seule manière d'obtenir des informations est d'interroger Sodexo.

 

Le président: Il n'y a aucun élément fiscal.

 

05.04  David Clarinval (MR): Je vais donc me tourner vers le ministre des Finances. Je comprends bien que des mesures seront prises pour atténuer cette problématique dans le cadre des chèques-repas électroniques. Je reste cependant persuadé qu'il y a un fameux manque à gagner au niveau des travailleurs. Peut-être ne faut-il pas déplafonner les trois mois mais établir, comme vous le proposez, un compte personnalisé qui pourrait être utilisé tout le temps. Je trouve personnellement qu'il ne faudrait pas de limite dans le temps car les travailleurs perdent de l'argent du fait de la péremption des chèques-repas alors que, dans cette aventure, Sodexo en gagne!

 

05.05  Laurette Onkelinx, ministre: Le mieux, c'est qu'ils aient des suppléments de salaire!

 

05.06  David Clarinval (MR): Je suis d'accord!

 

05.07  Laurette Onkelinx, ministre: Avec une cotisation à la sécurité sociale! Cela aiderait à l'équilibre.

 

05.08  David Clarinval (MR): Le tout est d'en déterminer le montant, madame la ministre.

 

05.09  Laurette Onkelinx, ministre: J'ai, pour ma part, fait des propositions pour les diminuer mais il faut alors trouver un moyen d'équilibrer les comptes!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Madame la ministre, puis-je vous proposer de déposer toutes les réponses aux questions au secrétariat, de manière à ce qu'il puisse les renvoyer vers les membres. Si on ne se voit pas la semaine prochaine, cela éviterait de reporter toutes les questions au mois d'octobre, ce qui n'aurait évidemment pas de sens. Les membres auraient ainsi la réponse à leurs questions et celles-ci seraient automatiquement transformées en questions écrites.

 

05.10  Laurette Onkelinx, ministre: C'est une bonne idée, monsieur le président!

 

La réunion publique de commission est levée à 12.23 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.23 uur.