Commission de l'Économie, de la Politique scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture

Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw

 

du

 

Mardi 5 juillet 2011

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 5 juli 2011

 

Namiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.38 uur en voorgezeten door mevrouw Liesbeth Van der Auwera.

La séance est ouverte à 14.38 heures et présidée par Mme Liesbeth Van der Auwera.

 

01 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de aanpak van de misbruiken in het kader van schijnzelfstandigheid door buitenlandse arbeidskrachten" (nr. 4720)

01 Question de M. Stefaan Vercamer à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "la lutte contre les abus dans le cadre du phénomène des 'faux indépendants' parmi les travailleurs étrangers" (n° 4720)

 

01.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, er is nogal wat te doen geweest over de schijnzelfstandigheid in de vleessector en dan vooral in Gent, bedoeld om zo goedkoop mogelijk personeel in te zetten. Helaas speelt zich dat vooral af in een circuit van buitenlandse werknemers, met name in de Turkse en de Oost-Europese gemeenschap. Het fenomeen doet zich niet alleen voor in de vleessector, maar ook in de fruitteelt en de bouw.

 

Op vraag van de christelijke arbeidersbeweging heeft het HIVA daarover een studie gemaakt. Ook de werkgeversorganisaties trokken eerder al aan de alarmbel over oneerlijke concurrentie in bepaalde sectoren, waardoor zij bepaalde offertes verliezen en niet langer kunnen concurreren met de malafide ondernemers.

 

Er is een breed maatschappelijk draagvlak om het probleem aan te pakken. In de vleessector is er ondertussen een protocolakkoord tussen de vakbonden en de werkgevers gesloten. Ik had graag wat meer informatie gekregen over een aantal feitelijkheden. Ten eerste, hoeveel Polen, Bulgaren en Roemenen werden er in de periode 2004/2011 zelfstandige? Hoe zijn de groepen territoriaal verspreid over ons land?

 

Ten tweede, hoeveel personen van die nationaliteiten hebben in dezelfde periode hun zelfstandige activiteit stopgezet? Ook hier had ik graag een territoriale spreiding gekregen, zodat ik een eventuele evolutie kan onderkennen.

 

Ten derde, wat was de gemiddelde duur van de zelfstandige activiteit van die personen?

 

Ten vierde, wat is uw standpunt over de aanpak van schijnzelfstandigheid bij buitenlandse arbeidskrachten? Wij moeten terecht paal en perk proberen te stellen aan dat fenomeen.

 

01.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer Vercamer, u kunt het gevraagde cijfermateriaal vinden in de tabellen, die ik bij mij heb. Het zijn vijf tabellen met veel cijfers, die ik niet zal voorlezen. Het is niet zo interessant.

 

Ik meen dat het belangrijk probleem kan worden toegeschreven aan het onderscheid tussen het vrij verkeer van diensten ten opzichte van het vrij vestigingsrecht. De problematiek overschrijdt de zuiver nationale politiek en situeert zich op Europees niveau.

 

Het vrij verkeer van diensten omvat de zelfstandigen die zich detacheren vanuit hun land van oorsprong om tijdelijk in een andere land te gaan werken. Vrijheid van vestiging omvat het recht om als zelfstandige op een duurzame wijze een zelfstandige beroepsactiviteit uit te oefenen in een andere lidstaat.

 

Bij vrij verkeer van diensten wordt de socialezekerheidswetgeving en de economische regelgeving bepaald door het land van oorsprong en kan slechts worden geherkwalificeerd op initiatief van het land van oorsprong.

 

In geval van detachering van een zogenaamde schijnzelfstandige heeft de herkwalificatie nooit de toepassing van de Belgische socialezekerheidswetgeving tot gevolg. Enkel op arbeidsrechtelijk vlak kan toepassing worden gemaakt van de detacheringsrichtlijn 96/71, die niet de toepassing van het arbeidsrecht in zijn geheel van de ontvangststaat als dusdanig oplegt, maar wel enkele bepaalde arbeidsrechtelijke regels, de zogenaamde harde kern aan dwingende bepalingen, die de minimale bescherming van de werknemer van de lidstaat van ontvangst toepasselijk maakt op grensoverschrijdende tewerkstelling. Het gaat bijvoorbeeld om het minimumaantal vakantiedagen en minimumlonen.

 

Indien een bepaald persoon zich als zelfstandige voordoet in een grensoverschrijdende relatie, kan de ontvangststaat in beginsel het arbeidsrechtelijke statuut herkwalificeren en de harde kern van arbeidsvoorwaarden toepassen.

 

In geval van arbeid in het kader van het vestigingsrecht is principieel het recht van de lidstaat van ontvangst van toepassing. Zelfstandigen uit bijvoorbeeld Polen, Bulgarije en Roemenië kunnen op de Belgische arbeidsmarkt hun activiteiten ontplooien en vallen onder de Belgische wetgeving. Om te oordelen of er sprake is van schijnzelfstandigheid, biedt titel 13 van de programmawet van 27 december 2006 over de aard van de arbeidsrelaties een oplossing. Voor de beoordeling van de arbeidsrelatie reikt de wetgever een aantal algemene criteria aan. Dat gedeelte trad in werking op 1 januari 2007.

 

Daarnaast voorziet de wet ook in de installatie van een commissie ter regeling van de arbeidsrelatie, die samengesteld is uit een normatieve en een administratieve afdeling. De uitvoeringsbesluiten over de samenstelling en de werking van de administratieve en normatieve afdelingen van de commissie ter Regeling van de Arbeidsrelatie werden reeds genomen. Nu rest enkel nog de benoeming van de leden van de afdelingen, wat geen evidentie is voor een regering in lopende zaken. Niettemin ben ik momenteel samen met mijn collega’s volop bezig met een poging om het dossier zo snel mogelijk te deblokkeren. Ik zal de cijfers aan de diensten bezorgen.

 

01.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord en ook voor de cijfers. Ik begrijp dat wij moeten wachten op de benoeming van de leden van de commissie ter Regeling van de Arbeidsrelatie voor wij daarin verdere stappen kunnen zetten.

 

01.04 Minister Sabine Laruelle: Ik heb gesproken over de wet over de arbeidsrelaties en de mogelijkheid om een herkwalificatie te krijgen als werknemer of als zelfstandige. Er zijn niet alleen schijnzelfstandigen, er zijn ook schijnwerknemers.

 

De normatieve afdeling moet specifieke criteria uitvaardigen voor specifieke sectoren, bijvoorbeeld de bouwsector en de poetssector. Zonder de benoeming van de leden van de normatieve afdeling kunnen wij geen specifieke criteria voor specifieke sectoren uitvaardigen.

 

De algemene criteria van de wet zijn van toepassing. De administratieve afdeling is verantwoordelijk voor rulings en daar kan men dus terecht om a priori te weten of het al dan niet gaat om een goede arbeidsrelatie.

 

01.05  Stefaan Vercamer (CD&V): Mogen wij er dan van uitgaan dat men dat middel versterkt zal inzetten voor de hele problematiek van schijnzelfstandigen in de vleessector, in de bouw en in de fruitteelt met buitenlandse werknemers? Zal de commissie zich dan vanaf nu zo organiseren dat ze dat kan aanpakken en controleren, met inspecties dus?

 

01.06 Minister Sabine Laruelle: Met specifieke criteria uitgewerkt door de normatieve afdeling kunnen we dat doen. De regering heeft vorige vrijdag de beslissing genomen om de benoeming te regelen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 4793 van mevrouw Galant is in een schriftelijke vraag omgezet. Is dat de tweede keer? In dat geval wordt ze niet omgezet.

 

02 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de mislukte vlasoogst" (nr. 5316)

02 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "les mauvaises récoltes de lin" (n° 5316)

 

02.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, begin juni 2011 heeft het Algemeen Belgisch Vlasverbond of het ABV aan de alarmbel getrokken. De Belgische vlasoogst stevent ten gevolge van de aanhoudende droogte tijdens het voorjaar van 2011 namelijk af op een regelrechte mislukking.

 

Er zijn ter zake twee problemen. Ten eerste, door de zon zijn de vezels van het vlas te snel gerijpt. Ten tweede, de stengels zijn niet volgroeid.

 

Een en ander maakt dat de opbrengst per hectare een pak lager dan normaal zal liggen. De vlastelers worden extra hard getroffen omdat zij slechts een keer per jaar kunnen oogsten.

 

Mevrouw de minister, ik had u graag het volgende gevraagd.

 

Hebt u al enig zicht op de concrete omvang van de schade die de vlassector ten gevolge van voornoemde droogte in 2011 zal lijden?

 

Komt de sector eventueel in aanmerking om een vergoeding van het rampenfonds te krijgen? Zo ja, welke modaliteiten en termijnen zullen er gelden?

 

Ik heb nog een bijkomende vraag. Welke concrete tegemoetkomingen of tussenkomsten kan u aan de vlastelers bieden?

 

Ten slotte, wordt ook al rekening gehouden met een mogelijke vraag tot vergoeding door het Rampenfonds vanwege de telers van zomergranen?

 

02.02 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, ik werd eveneens door het Algemeen Belgisch Vlasverbond over het probleem in kwestie aangesproken. De oogst is al begonnen. De resultaten zijn niet heel goed.

 

In antwoord op uw eerste vraag kan ik u melden dat ik momenteel geen nauwkeurig overzicht heb van de schade die de bijzonder droge weersomstandigheden in de loop van het voorjaar van 2011 aan de vlasteelten zou hebben veroorzaakt.

 

De reden is eenvoudig. Ik heb voorlopig nog geen proces-verbaal van vaststelling van schade aan teelten ontvangen.

 

Zoals vermeld in het antwoord op de mondelinge vraag nr. 5090 van de heer Logghe moet de evaluatie op twee momenten plaatsvinden, met name op het moment van de schade en vervolgens op het moment van de oogst.

 

De schade maakt het voorwerp uit van een proces-verbaal dat door de gemeentelijke commissie wordt opgesteld tot vaststelling van schade aan teelten, die in elke gemeente werd ingevoerd. De processen-verbaal met alle relevante informatie worden vervolgens door de provinciegouverneur gecentraliseerd en aan mijn administratie bezorgd.

 

Op basis van de indicaties gegeven door het KMI en de gegevens in het proces-verbaal van vaststelling van schade verifieert de FOD Economie of aan alle voorwaarden wordt voldaan en brengt de FOD me daarvan op de hoogte.

 

Het feit dat de schade heeft veroorzaakt, moet voldoen aan de volgende drie voorwaarden.

 

Ten eerste, het uitzonderlijke karakter of de niet te voorziene hevigheid van de gebeurtenis moet worden aangetoond op basis van een voorgaande periode van tenminste 20 jaar.

 

Ten tweede, het totale schadebedrag per gebeurtenis moet hoger liggen dan 1,24 miljoen euro.

 

Ten derde, voor eenjarige gewassen moet de opgelopen schade minstens 30 % van de brutoproductie van een normaal jaar bedragen. Men neemt de gemiddelde brutoproductie van de drie voorafgaande jaren met uitsluiting van de jaren waarvoor vergoedingen zijn betaald in verband met andere ongunstige weersomstandigheden.

 

De interventie van het landbouwrampenfonds is dus alleen mogelijk na een evaluatie van de schade, met andere woorden nadat een balans werd opgemaakt van de oogsten voor elk van de betrokken teelten.

 

In dit stadium raad ik de vlastelers die vinden dat zij verliezen hebben geleden dus ten stelligste aan een officieel verzoek te richten aan hun gemeente om deze verliezen te laten vaststellen door de gemeentelijke commissie tot vaststelling van schade aan teelten.

 

02.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord dat ik zal doorgeven aan de betrokkenen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de aansluiting bij een sociale kas voor zelfstandigen voor werknemers die zitting hebben in advies- en overlegorganen van de overheid" (nr. 5420)

03 Question de M. Karel Uyttersprot à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "l'affiliation à une caisse d'assurances sociales pour indépendants des travailleurs siégeant dans les organes d'avis et de concertation des autorités publiques" (n° 5420)

 

03.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de minister, heel wat werknemers uit het middenveld en de beroepsorganisaties, bedrijven of instellingen zoals werknemersorganisaties en sociale organisaties hebben zitting in een aantal advies- en overlegorganen. De organen waar zij een mandaat bekleden, kunnen zowel gemeentelijk, provinciaal, gewestelijke of nationaal zijn, bijvoorbeeld de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij, het Regionaal Sociaal-Economisch Overlegcomité en de Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening of de GECORO. Andere voorbeelden zijn de toegevoegde rechters aan het arbeidshof of de arbeidsrechtbank. Men krijgt doorgaans een beperkte vergoeding voor de uitoefening van het mandaat. Er bestaat nu discussie met bepaalde belastingsdiensten over het al dan niet verplicht aansluiten bij een sociale kas van die werknemers.

 

Moet een werknemer die een mandaat uitoefent op voordracht van zijn werkgever, zoals een middenveldorganisatie, aansluiten bij een sociale kas voor zelfstandigen? Wordt dat beschouwd als een bijberoep? Is het niet logischer om de inkomsten uit die mandaten, die van beperkte aard zijn en waarop hij voorafbetalingen betaalt, aan te geven in de personenbelasting?

 

03.02 Minister Sabine Laruelle: Iedereen die beroepshalve een mandaat uitoefent in een vennootschap of instelling, is in principe verzekeringsplichtig als zelfstandige. Artikel 5bis van het koninklijk besluit 38 maakt echter een uitzondering voor de zogenaamde publieke mandatarissen. Er zijn twee voorwaarden om artikel 5bis toe te passen. Ten eerste, men moet houder zijn van een mandaat in een private of publieke instelling. Een mandaat is een overeenkomst waarbij een persoon, de lastgever, een andere persoon, de mandataris, belast met het vervullen van een of meerdere rechtshandelingen voor zijn rekening en in zijn naam. Ten tweede, de persoon belast met het mandaat, oefent het mandaat uit hetzij op grond van de functie die hij uitoefent bij een administratie, hetzij als vertegenwoordiger van een werkgevers-, werknemers- of zelfstandigenorganisatie, hetzij als vertegenwoordiger van het Rijk, de gewesten, de gemeenschappen, de gemeenten of de provincie. Als die twee voorwaarden vervuld zijn, dan hebben de mandatarissen zelf geen verzekeringsplicht.

 

In alle andere gevallen is dat wel het geval. Aangezien de toegevoegde rechters behoren tot de rechterlijke macht, verwijs ik u voor dat deel van de vraag door naar de minister van Justitie.

 

Ten tweede, als er dan toch sprake is van verzekeringsplicht, dan zal de betrokken werknemer zich dienen aan te sluiten bij een sociaalverzekeringsfonds voor zelfstandigen. Of dat al dan niet in bijberoep zal zijn, hangt af van de werksituatie van de werknemer in kwestie. Werkt hij minstens halftijds, dan is hij zelfstandige in bijberoep.

 

De derde vraag is bestemd voor mijn collega, de minister van Financiën.

 

03.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de minister, het is mij nog niet geheel duidelijk. Wat gebeurt er als nu iemand uit een werknemers- of werkgeversorganisatie een mandaat vervult, in een overlegorgaan?

 

03.04 Minister Sabine Laruelle: Er zijn twee voorwaarden. De tweede is dat de persoon die belast is met het mandaat, het uitoefent op grond van de functie die hij uitoefent bij een administratie of als vertegenwoordiger van een werknemers-, werkgevers- of zelfstandigenorganisatie.

 

03.05  Karel Uyttersprot (N-VA): Dus dan voldoet hij eraan. Dank u.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de evaluatie van vestigingsattesten" (nr. 5421)

04 Question de M. Karel Uyttersprot à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "l'évaluation des certificats d'établissement" (n° 5421)

 

04.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, het is u uiteraard niet onbekend dat de vestigingsreglementering sinds 1970, ruim veertig jaar geleden, van toepassing is op kleine en middelgrote ondernemingen en de gereglementeerde activiteiten vastlegt.

 

Er zijn in totaal ongeveer 43 vestigingsattesten. Ik weet dat u een paar jaar geleden zelf initiatieven hebt willen nemen om daarin orde op zaken te stellen. Een aantal van die beroepen zijn in de loop van de jaren grondig van aanblik gewijzigd, wat betreft vorming en opleiding enzovoort. Nieuwe beroepen hebben het daglicht gezien en andere zijn verdwenen. Ik denk hierbij aan de handel in fourage en stro bijvoorbeeld dat behoort tot een van die gereglementeerde beroepen.

 

Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen. Worden deze beroepen regelmatig geëvalueerd? Heeft het nog zin om voor bepaalde beroepen hoge eisen te stellen voor de toetreding tot dat beroep? Moet men de toegang tot een aantal activiteiten niet eerder liberaliseren?

 

04.02 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, collega's, in het begin van de vorige politieke legislatuur heeft een evaluatie plaatsgevonden van alle beroepsreglementeringen die vallen onder de vestigingswet.

 

Deze heeft geleid tot een grondige hervorming van de vestigingswet die op regelmatige tijdstippen door mijn administratie wordt geëvalueerd. Momenteel heeft een evaluatie weinig zin omdat er, gezien de huidige politieke context, geen eventuele wijzigingsbepalingen kunnen worden doorgevoerd. Bijgevolg zou een evaluatie bij het intreden van een volwaardige regering mogelijks niet meer up to date zijn.

 

De eisen die in het raam van de vestigingswet worden opgelegd, zijn minimale eisen. Het is niet de bedoeling van de vestigingswet om een kader van specialisten te creëren. In die zin kunnen wij dus niet spreken van hoge eisen.

 

De vestigingsreglementering werd hervormd voor de sectoren Voertuigen en Personenverzorging in 2006 en voor de sector Bouw in 2007. De beroepsreglementeringen in deze sectoren werden geclusterd.

 

In 2005 werden een aantal reglementeringen afgeschaft. Het betreft reglementeringen waarvan een analyse heeft aangetoond dat zij een nodeloze drempel voor zelfstandig ondernemerschap betroffen. Voor alle duidelijkheid: deze beroepsbeoefenaars dienen nog steeds, zoals voorheen, aan te tonen dat zij over voldoende basiskennis van bedrijfsbeheer beschikken.

 

Sinds deze grote hervormingen van de vestigingswet zijn er geen elementen voor handen die ervoor zouden pleiten de toegang tot het beroep van bepaalde overgebleven beroepen te liberaliseren.

 

04.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de minister, als ik het goed begrijp, wijst u een herschikking door naar een eventuele nieuwe regering. Op dit ogenblik blijft alles bij het oude.

 

04.04 Minister Sabine Laruelle: Ik weet ook dat sommigen de regionalisering vragen van de vestigingswet. Wij moeten afwachten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "het hoog aantal falingen in België" (nr. 5592)

05 Question de M. Karel Uyttersprot à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "le nombre élevé de faillites en Belgique" (n° 5592)

 

05.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de minister, in ons land gaan ieder jaar zowat 10 000 bedrijven failliet. Daarnaast doen ongeveer 1 500 bedrijven een beroep op de WCO, de wet op de continuïteit van ondernemingen. Wij weten dat ook van de bedrijven die een beroep doen op de WCO nog 70 % failliet gaat. In vergelijking met de ons omringende landen is dat een bijzonder hoog getal. In Nederland, bijvoorbeeld, dat 50 % meer inwoners telt dan ons land, bedraagt het aantal faillissementen van bedrijven 8 000 per jaar. Ook ten opzichte van andere omliggende landen scoren wij hoog.

 

Ik heb de volgende vragen.

 

Is er een verklaarbare reden voor een dergelijk groot verschil, bijvoorbeeld ten opzichte van Nederland? Bestaat er een vergelijkende studie met de buurlanden? Is, met het oog op mogelijke beleidsmaatregelen, een dergelijke studie, een benchmark of een vergelijking met de omliggende landen, niet aangewezen?

 

05.02 Minister Sabine Laruelle: Een snelle vergelijking van de faillissementscijfers van België en Nederland, uitgevoerd op basis van de beschikbare cijfers op de website van het Centrale Bureau voor de Statistiek in Nederland en de beschikbare gegevens bij de FOD Economie voor één indicator brengt mij ertoe enige nuance aan te brengen.

 

De statistieken van de faillissementsgraad voor 2009, waarbij het aantal faillissementen gedeeld wordt door het aantal actieve bedrijven, laat, globaal genomen, geen verschil tussen beide landen zien. België telde 9 420 faillissementen op 753 854 bedrijven en Nederland 10 559 op 844 450 bedrijven. Voor beide volgt daaruit dezelfde ratio van 1,25 faillissementen per 100 bedrijven, dus dezelfde ratio.

 

België telt een groter aandeel van micro- en kleine ondernemingen dan Nederland. Zij vertonen een heel grote, conjuncturele gevoeligheid.

 

Ik beschik niet over een vergelijkende studie inzake faillissementen, inzonderheid in vergelijking met de situatie in Nederland.

 

Een landenvergelijkende situatie op bedoeld domein lijkt mij een interessant onderwerp. Ik geef de voorkeur aan het vergelijkende onderzoek over het door de Europese Commissie in het kader van de small business act ontwikkelde beleid, dat op de identificatie en promotie van goede praktijken in de lidstaten is gericht.

 

Een van de domeinen die de Europese Commissie momenteel bevoorrecht, steunt op de notie ‘tweede kans’. Er is dus een link met de problematiek van de faillissementen.

 

05.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik had zelf een vergelijking over een langere periode dan enkel 2009 gemaakt.

 

05.04 Minister Sabine Laruelle: Ik heb geantwoord dat Nederland meer grotere bedrijven telt die een grotere crisisgevoeligheid hebben.

 

05.05  Karel Uyttersprot (N-VA): Ik heb een langere periode bekeken, waarin ik mijn vaststelling heb gedaan.

 

Ik noteer dat u zich bij mogelijke benchmarks met de ons omringende landen aansluit. U verwijst een en ander echter wel naar Europa door, om de vergelijking ter zake te maken.

 

05.06 Minister Sabine Laruelle: U bedoelt de small business act.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 5502 van mevrouw Becq wordt geannuleerd.

 

De behandeling van de vragen en interpellaties eindigt om 15.05 uur.

Le développement des questions et interpellations se termine à 15.05 heures.