Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

 

du

 

Mardi 5 juillet 2011

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 5 juli 2011

 

Namiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.19 uur en voorgezeten door de heer Peter Logghe.

La séance est ouverte à 14.19 heures et présidée par M. Peter Logghe.

 

01 Vraag van de heer Koenraad Degroote aan de minister van Justitie over "de gerechtelijke achterstand in sommige rechtsgebieden" (nr. 5627)

01 Question de M. Koenraad Degroote au ministre de la Justice sur "l'arriéré judiciaire dans certains ressorts" (n° 5627)

 

01.01  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, eind januari heb ik een vraag gesteld over rechterlijke uitspraken die vertraging opliepen.

 

Er werd toen informatie verstrekt vanwege de procureur-generaal van Luik, maar nog niet van de andere procureurs-generaal. Ik begreep dat in de korte tijdsspanne tussen de indiening van de vraag en het verstrekken van het antwoord nog niet alle informatie verzameld kon worden.

 

Ik heb hierover een schriftelijke opvolgingsvraag ingediend, die nog niet werd beantwoord en daarom stel ik de vraag nog eens mondeling. Is het mogelijk de informatie te krijgen met betrekking tot de andere rechtsgebieden?

 

01.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer Degroote, het antwoord is op komst. Ik heb het nu nog niet, maar straks wel. Ik meende dat die vraag pas later aan bod zou komen.

 

01.03  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, als het antwoord mij wordt bezorgd, is dat goed voor mij.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Koenraad Degroote aan de minister van Justitie over "de stand van zaken met betrekking tot het Kortrijkse gerechtsgebouw" (nr. 5628)

02 Question de M. Koenraad Degroote au ministre de la Justice sur "l'état d'avancement du dossier du palais de justice de Courtrai" (n° 5628)

 

02.01  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, deze vraag gaat over de stand van zaken met betrekking tot het tweede nieuwe gerechtsgebouw te Kortrijk. Mijnheer de minister, sedert 1 maart heb ik al diverse pogingen ondernomen om de haalbaarheidsstudie, waarop men zich baseert om te zeggen dat gebouw 1 niet langer rendabel in te richten valt, te kunnen zien en bestuderen. Zowel op het kabinet Justitie als de Regie der Gebouwen bleef het bij beloftes en ik heb na al die maanden die studie nog altijd niet te zien gekregen.

 

Uit het antwoord op mijn laatste vraag van 11 mei leid ik af dat u deze studie hoe dan ook hebt en deze zelfs hebt besproken met de Gebouwencommissie. Wanneer kan ik eindelijk die studie bezorgd krijgen? Wat is ondertussen de laatste stand van zaken in het dossier van het tweede nieuwe gerechtsgebouw te Kortrijk? Wat is de eventuele verdere planning?

 

02.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, ik heb die studie waarover sprake. Deze studie werd bij ons gemaakt. Door een samenloop van omstandigheden werd u de studie nog niet bezorgd. Ik zal u dit laten bezorgen.

 

In aansluiting op mijn vorige antwoord kan ik u meedelen dat de vergadering met de plaatselijke Gebouwencommissie en met alle andere actoren in Kortrijk reeds heeft plaatsgevonden. De Gebouwencommissie heeft zijn advies kenbaar gemaakt en hun desiderata worden door de architecten, in samenwerking met de Regie der Gebouwen en de Gebouwendienst binnen mijn administratie, onderzocht op hun haalbaarheid.

 

Tevens werd een vergadering met de Vlaams Bouwmeester belegd waarop belangrijke bemerkingen naar vorm en functie werden geformuleerd. Ook hiervoor dient nog een oplossing te worden gevonden die verder moet worden uitgewerkt. Een tweede vergadering met de Vlaamse Bouwmeester is gepland.

 

Aangezien de huidige fase van het ontwerp de belangrijkste is omdat nu het definitieve project wordt bepaald en vastgelegd, moet er aan de ontwerpers voldoende tijd worden gegeven om een consensus te bereiken tussen alle partijen, zoals onder andere de gebruikers van het gebouw die commentaren, vragen en suggesties hebben geformuleerd en de Vlaamse Bouwmeester. Men is bezig met het bespreken van het schetsontwerp en daarvoor neemt men de nodige tijd.

 

Het is ook geen gemakkelijk project omdat het moet worden verbonden met een bestaand gebouw. Het is daarbij de vraag op welke manier dit zal gebeuren. Wij moeten een door alle partijen goedkeurbaar schetsontwerp kunnen opstellen dat dan vervolgens moet worden gevalideerd vooraleer het wordt klaargemaakt met het oog op het voorbereiden van een bouwaanvraag.

 

De uiteindelijke planning moeten we dus nog bekijken. De uitvoeringstermijn van dat project bedraagt een drietal jaar. De studietijd, inclusief de goedkeuringsperiode, zal ongeveer anderhalf jaar duren. Ik denk dus dat we tegen 2014-2015 een bedrijfsklaar gebouw hebben, als alles normaal volgens de regels voortgezet kan worden.

 

02.03  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, het feit dat ik die studie zal krijgen, vind ik al positief. Voor de rest zal ik wat geduld aan de dag moeten leggen. Wij zullen de zaken van nabij blijven opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Koenraad Degroote aan de minister van Justitie over "de collocatieregeling" (nr. 5629)

03 Question de M. Koenraad Degroote au ministre de la Justice sur "le système de la collocation" (n° 5629)

 

Présidente: Sabien Lahaye-Battheu.

Voorzitter: Sabien Lahaye-Battheu.

 

03.01  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, sinds de invoering van de nieuwe wet op de geestesgestoorden werd een nieuwe procedure voor collocatie of gedwongen opname vastgelegd. Ofwel moet men zich tot de vrederechter wenden ofwel moet men via het parket een regeling treffen.

 

Ik verneem echter dat in een aantal gevallen het parket steevast dergelijke dossiers doorschuift.

 

Daarom had ik graag een overzicht van de hiernavolgende aangelegenheden ontvangen.

 

Is het aantal dossiers tussen 2009 en 2011 bekend waarin het parket tot collocatie overging?

 

Is het aantal dossiers uit dezelfde periode bekend waarbij de procedure via de vrederechter verliep?

 

Zijn er dienaangaande al dan niet markante verschillen tussen de verschillende rechtsgebieden waar te nemen?

 

03.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer Degroote, ik heb aan het Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting gevraagd mij de cijfers van het aantal vragen tot inobservatiestelling en de verzoekschriften te geven. Het kan mij de gevraagde cijfers echter niet geven.

 

Wij weten ook wel dat steeds meer gebruik wordt gemaakt van de dringende procedure. Het is een bekend fenomeen.

 

De wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke voorziet in twee mogelijke procedures tot gedwongen opname van een geesteszieke in een psychiatrische instelling. Dat zijn met name de procedure via de vrederechter, alsook de procedure bij hoogdringendheid met optreden van de procureur des Konings.

 

Gelet op de korte termijn is het moeilijk de statistieken dienaangaande mede te delen. Ik zal echter nog een speciale vraag richten, omdat ik nu, doordat de vrederechters geautomatiseerd zijn, rechtstreeks naar de beheerder van de software voor de vrederechters en dus niet via het bureau het aantal dossiers via de vrederechter kan opvragen.

 

Er is natuurlijk ook een procedure bij hoogdringendheid met optreden van de procureur des Konings. Ter zake zal ik de cijfers niet kunnen krijgen. Van de procedure via de vrederechter kan ik ze wel opvragen, omdat die worden gerepertorieerd.

 

In de rechtsleer blijkt er wel een tendens te zijn waarbij de spoedeis tijdens de procedure veeleer de regel dan de uitzondering is geworden. Nog volgens de doctrine zou in sommige arrondissementen de procureur in de hoop dat te verhelpen, de procedure bij hoogdringendheid pas opstarten nadat de gewone procedure heeft gefaald. Anderen verklaren dan weer het verzoek van de procureur bij hoogdringendheid ontoelaatbaar als er al eerder een gewoon verzoek is afgewezen. Men zou voornamelijk opteren voor de dringende procedure, omdat de meeste verzoekers er niet in slagen een omstandig medisch verslag van de vermoede geesteszieke te verkrijgen en bij ontbreken van zo'n verslag is de vordering volgens de gewone procedure onontvankelijk.

 

Ik zal de cijfers van het vredegerecht opvragen en aan u bezorgen. Die cijfers komen niet via de werklastmeting, maar via de nieuwe software in het vredegerecht, die ons een schat aan informatie levert, waarover we vroeger niet konden beschikken.

 

03.03  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw inspanningen.

 

Het bijzonderste blijft nog altijd het overzicht van de dossiers, die de parketten passeren of daar zouden moeten passeren. Ik heb de indruk dat daar een en ander misloopt. Wie zich in een dringende situatie bevindt, wordt van het kastje naar de muur gestuurd. Daar moet iets aan gedaan worden. De cijfers ter zake kunnen misschien een eerste stap zijn om het probleem te onderkennen. We zullen alle mogelijke middelen moeten aanwenden om het probleem in kaart te brengen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de vertroebelde relatie tussen onderzoeksrechter De Troy en het gevangenispersoneel van Sint-Gillis" (nr. 5445)

04 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la relation perturbée entre le juge d'instruction De Troy et le personnel pénitentiaire de Saint-Gilles" (n° 5445)

 

04.01  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, onderzoeksrechter De Troy moet ik waarschijnlijk niet meer voorstellen. Hij is genoegzaam bekend in de pers. Ik vel daar geen waardeoordeel over, maar ik weet wat er sinds operatie-Kelk allemaal is verschenen.

 

Mijn vraag gaat over een particulier geval waarbij de heer De Troy is betrokken. Dat begint met een incident in januari 2011 in de gevangenis van Sint-Gillis waarbij hij zijn wagen niet op de binnenkoer mocht parkeren waarna een ruzie met het gevangenispersoneel volgde.

 

U hebt toen aangekondigd dat een tuchtonderzoek zou volgen. De voorzitter van de Brusselse rechtbank zag echter uiteindelijk geen reden tot sanctie. Hij beloofde wel een spoedoverleg. Daar zou echter niets van in huis zijn gekomen, zodat de sfeer tussen de onderzoeksrechter en het gevangenispersoneel meer dan gespannen is.

 

Als gevolg hiervan zouden vier zogenaamde bolletjesslikkers, drugskoeriers die de drugs via hun lichaam transporteren, niet tijdig ondervraagd zijn zodat het aanhoudingsmandaat niet kon worden bevestigd of verlengd. De onderzoeksrechter zou namelijk meermaals geweigerd hebben om zich bij de veiligheidsprocedure neer te leggen.

 

Uitwijken naar een andere gevangenis waar geen spanningen zijn met het veiligheidspersoneel is in het geval van deze bolletjesslikkers blijkbaar niet mogelijk, aangezien zich in Sint-Gillis een speciaal toilet bevindt om deze bolletjes op te vangen.

 

Mijnheer de minister, klopt het dat er inmiddels nog steeds geen overleg tussen onderzoeksrechter De Troy en de directie en-of de syndicale organisaties van de cipiers van de gevangenis te Sint-Gillis heeft plaatsgevonden? Klopt het dat inmiddels vier bolletjesslikkers werden vrijgelaten omdat onderzoeksrechter De Troy niet kon of wou overgaan tot hun ondervraging ingevolge incidenten en conflicten met het gevangenispersoneel? Welke maatregelen kunt u nemen opdat een meer normale sfeer zou heersen in de gevangenis van Sint-Gillis om bolletjesslikkers te ondervragen, zodat zij niet onmiddellijk op vrije voeten worden gesteld wanneer zich opnieuw conflicten voordoen en onderzoeksrechter De Troy weigert om hen te ondervragen?

 

04.02 Minister Stefaan De Clerck: Op 15 juni laatstleden is er dringend overleg geweest tussen de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel en onze beleidscel. De vergadering verliep constructief. Er werd afgesproken dat we een bijkomend protocol zouden uitwerken om de modaliteiten van de controle te verduidelijken en heel helder te zijn, ook ten aanzien van de onderzoeksrechter. Het protocol zal uiteraard gebaseerd zijn op de vigerende reglementering die bepaalt dat iedere persoon die de omheining van een penitentiaire inrichting binnenkomt, verplicht is door een metaaldetectieportiek te gaan en andere voor de veiligheid vereiste controlemiddelen te ondergaan.

 

Dat is het algemeen reglement, dat is de wet, dat is zo bepaald: iedereen weet dat of moet dat weten. We moeten dat echter kunnen verfijnen. Er is ook de ministeriële rondzendbrief van 19 april 2001 die van toepassing is en die de concrete modaliteiten van de controle bepaalt. Het protocol waarvan sprake zal uiteraard geen afbreuk doen aan de principes van deze reglementering: het zal op bepaalde punten de uitvoeringsmodaliteiten verfijnen en nader verduidelijken teneinde discussies tussen het personeel en de bezoekers, in het bijzonder de onderzoeksrechters, te vermijden. Deze afspraken zullen de problemen die tot hiertoe zijn gerezen, moeten oplossen. De komende dagen zullen de gevangenissen hierover de juiste instructies krijgen.

 

Er zijn dit jaar vier incidenten geweest, zoals u vermeldt, tussen het personeel van de gevangenis van Sint-Gillis en een onderzoeksrechter. In twee ervan is het gevolg geweest dat een bolletjesslikker diende vrijgelaten te worden. Bij één dossier was onderzoeksrechter De Troy betrokken, bij het andere een onderzoeksrechter uit Gent. De andere incidenten hadden ook te maken met de weigering, maar hebben niet geleid tot vrijlating.

 

Een richtlijn van de gevangenissen met verduidelijking van de modaliteiten van toegangscontrole op basis van de bestaande reglementering zal dus op korte termijn duidelijkheid verschaffen. Op die manier moeten de discussies over de controle bij het betreden van de gevangenissen definitief van de baan zijn. Dat hoop ik in ieder geval. De richtlijn zal eerstdaags worden verspreid.

 

04.03  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, ik noteer dat slechts in één geval waarbij onderzoeksrechter De Troy betrokken was een bolletjesslikker onherroepelijk moest worden vrijgelaten. Op dat punt is het verhaal dus genuanceerd. Ik hoop alleen dat het protocol dat nu in werking treedt afdoende zal zijn om ervoor te zorgen dat alle conflicten in de kiem gesmoord kunnen worden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de officiële vertalingen van bestaande Franstalige wetteksten naar het Nederlands" (nr. 5469)

05 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les traductions officielles de textes de loi existants du français en néerlandais" (n° 5469)

 

05.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op 18 april 1898 werd de gelijkheidswet ingevoerd die stelt dat Nederlandstalige wetteksten gelijkwaardig en gelijk zijn aan Franstalige teksten. Natuurlijk bleef een aantal wetteksten onvertaald van het Frans naar het Nederlands en dat is in feite nog steeds zo.

 

Na enkele ad-hoccommissies is uiteindelijk in 1954 de Commissie belast met de voorbereiding van de Nederlandse tekst van de Grondwet, de wetboeken en de voornaamste wetten en besluiten geïnstalleerd, dat is de wetboekencommissie. Ik weet niet of deze ondertussen nog opvolgers heeft gekend, maar zij heeft tientallen teksten van alleen in het Frans bestaande wetten en besluiten voorbereid naar het Nederlands.

 

Op 1 mei 2008, toen de mandaten van de commissieleden verstreken, waren er in totaal maar liefst 128 teksten aan de bevoegde ministers aangeboden, zonder dat daarop een reactie is gekomen. Mijnheer de minister, met andere woorden, vele tientallen ontwerpen van Nederlandse tekst liggen op de bekrachtigingprocedure te wachten.

 

Intussen gelden voor die wets- of verordeningsbepalingen, velen sedert hun ontstaan in de 19de eeuw, alleen de Franse versies als hebbende kracht van wet. Die teksten zijn in elk geval alleen maar consulteerbaar in het Frans. De Nederlandstaligen blijven dus verstoken van een deel van de Belgische wetgeving in hun eigen taal.

 

Ik denk dat het nochtans onontbeerlijk is voor het naleven van het rechtsbeginsel ‘niemand wordt geacht de wet niet te kennen of iedereen wordt geacht de wet te kennen’ of, in het Latijn, ‘nemo ignorare censetur legem’ dat men van de van kracht zijnde wetteksten in de eigen taal kan kennisnemen.

 

Ik verwijs nog heel even naar een artikel dat is verschenen in het Rechtskundig Weekblad, dat dateert uit de periode 2000-2001, met de titel ‘Belgische wetgeving in het Nederlands, een balans na honderd jaar gelijkheidswet en een gemist eeuwfeest’, waar men ook de vinger op de wonde legde van deze problematiek. In 1998 was het dus honderd jaar geleden dat minstens 128 wetteksten alleen in het Frans bestonden en dus niet in het Nederlands.

 

Ik dank u alvast voor uw bevindingen ter zake.

 

05.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Schoofs, de toestand met betrekking tot de commissie die wij gemeenzaam de commissie-van Dievoet noemen, is sinds 1 mei 2008 ongewijzigd gebleven. De commissie zelf is eigenlijk ook enigszins een stille dood gestorven. U zal straks begrijpen waarom.

 

Voornoemde commissie werd in 1954 gecreëerd. Zij heeft erg veel verdiensten gehad. Aan haar historische titanenwerk kan niet voldoende hulde worden gebracht. Na de creatie van de commissie werden ontwerpen van Nederlandse vertalingen voorgelegd, die vervolgens via wetsontwerpen door de bevoegde ministers aan het Parlement werden aangeboden en vervolgens na parlementaire behandeling werden goedgekeurd. Aldus kregen zowel de Grondwet als verschillende wetboeken en andere wetten, die van vóór de gelijkheidswet van 1898 dateerden en dus enkel in het Frans bestonden, een rechtsgeldige Nederlandse tekst, die evenwaardig was aan de Franse tekst.

 

De Franstalige wet- en verordeningteksten van vóór 1898, die in latere jaren nog door de commissie van een verdedigbare Nederlandse tekst werden voorzien, bleken gaandeweg steeds minder belangstelling bij de beleidsmensen en de bevoegde ministers te wekken. Op voornoemd punt ligt de sleutel.

 

De reglementerende teksten die door de commissie van een vertaling werden voorzien, behoorden voor het grootste deel niet tot de bevoegdheid van de minister van Justitie. De federale en gewestelijke ministers tot wier bevoegdheid de door de commissie vertaalde reglementering van de Franse teksten wel behoorde, konden echter niet meer worden geïnteresseerd of gemotiveerd, om ze vooralsnog om te zetten.

 

Nog in het jaar 2000 werden belangrijke inspanningen geleverd om bij de bevoegde ministers interesse op te wekken en aldus de vruchten van de arbeid van de commissie aan de man te brengen. Zij hebben echter weinig effect gehad. Er kwamen geen nuttige reacties.

 

Toen de commissie in april 2008 haar laatste vergadering hield, waren nog één werkend lid, één secretaris en één ondervoorzitter aanwezig. Professor-emeritus Guido van Dievoet overleed op 11 juli 2008. De enige drijvende kracht achter de commissie bleef de gewezen secretaris, de heer Josef Léliard, die thans 90 jaar oud is. Toen de commissie in het voorjaar 2008 met een niet-gemotiveerde brief een verlenging van haar mandaat aanvroeg, werd de aanvraag in beraad gehouden, omdat de laatste vergaderingen slechts met twee à drie aanwezigen werden gehouden. Gezien het overlijden van de voorzitter werd het mandaat van de commissieleden niet verlengd.

 

Het archief van de commissie werd in het voorjaar 2010 aan het Rijksarchief overhandigd. De nuttige documenten waaronder de 128 voorstellen van vertalingen waarvan sprake in de vraag, kunnen in voornoemd archief nog worden geconsulteerd.

 

Aangezien de mandaten niet werden verlengd maakt niemand nog deel uit van de commissie. Het wettelijk kader bestaat nog. Mocht een werkelijke behoefte daar aanleiding toe geven dan kan de commissie heropleven. Ik weet niet of het uw ambitie is om de wetten van voor 1898 verder te vertalen?

 

Het departement van Justitie heeft de vruchten van de commissie uitgebreid aanbevolen aan de bevoegde ministers. Het is echter niet aan de minister van Justitie om deze om te zetten. De bevoegde ministers kunnen echter moeilijk gemotiveerd worden.

 

05.03  Bert Schoofs (VB): Eerst en vooral verneem ik met spijt het overlijden van mijn vroegere professor Guido van Dievoet. Het was een speciaal figuur. Daarom heeft hij die taak wellicht op zich genomen.

 

U weet dat ik een minister nooit zaken verwijt waarvoor hij niet verantwoordelijk is. Ik verwijt u niets. Ik ben blij met het antwoord. U haalt zelfs enkele cassante en saillante feiten aan over hoe die commissie zichzelf heeft geëuthanaseerd. Ik ga er in elk geval werk van maken – ik zeg niet mijn levenswerk – om die wetteksten die nog in voege zijn en van toepassing zijn of kunnen zijn aan de bevoegde ministers aan te bieden. Ik zal een resolutie opstellen waarin ik de regering tot haar verantwoordelijkheid roep. We leven in een land met twee gelijkwaardige gemeenschappen. Dat is een minimalistische houding van mijnentwege. Dan is het toch aangewezen en gepast dat elke wet in elke taal verschijnt. Zelfs al is er nog maar een artikel van toepassing, dan nog is België dat aan zichzelf verplicht.

 

05.04 Minister Stefaan De Clerck: Het lijkt mij nuttiger om een rechtshistoricus de opdracht te geven om die 128 oude teksten te analyseren en te kijken welke nuttig zijn en welke niet. Met de regionalisering is het er niet gemakkelijker op geworden. Rechtshistorici zouden daarover een doctoraat kunnen maken. Dat zou bijzonder nuttig zijn. Ik weet niet of u nog zinnens bent om te doctoreren? Ik vind het een mooie gedachte voor u.

 

05.05  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, bent u niet zinnens om te doctoreren?

 

Ik bekijk het. Als Vlaming zijn we het aan onszelf verplicht.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de Facebook-zoekactie die volledig uit de hand loopt" (nr. 5495)

06 Question de M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "le dérapage total de l'action de recherche lancée sur Facebook" (n° 5495)

 

06.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik had deze vraag ingediend ter attentie van een andere minister, maar blijkbaar komt ze toch bij u terecht.

 

Mijn vraag gaat over het internet, Facebook en andere sociale netwerksites. Van verschillende kanten is er dienaangaande al gewaarschuwd tegen inbreuken op de privacy en inbreuken tegen het ongeoorloofd binnendringen in de particuliere sfeer.

 

U hebt misschien ook kennis genomen van het onwaarschijnlijke verhaal over een vermiste studente. Enkele vrienden besloten daarom om via Facebook een zoektocht online op te zetten, waardoor uiteindelijk heel het privéleven van de vermiste persoon en haar familie te grabbel werd gegooid voor ruim 41 000 mensen. Child Focus heeft ervoor gewaarschuwd dat de toestand weleens zou kunnen verergeren en dat een mogelijke terugkeer van de vermiste persoon wel helemaal problematisch zou kunnen worden. Twee weken geleden werd het stoffelijk overschot van de studente teruggevonden. Er kon natuurlijk nog geen uitsluitsel gegeven worden over het feit of de Facebookzoektocht iets met haar dood te maken zou kunnen hebben. In elk geval geeft dat toch wel te denken hoe ver men kan gaan met inbreuken op de privacy via die socialenetwerksites.

 

Président: Koenraad Degroote.

Voorzitter: Koenraad Degroote.

 

Mijnheer de minister, ik heb daarover drie vragen, en vooral de derde vraag interesseert mij, want die gaat over het mogelijk wetgevend ingrijpen door u.

 

Ten eerste, hebt u kennis genomen van dat verhaal? Hebt u er een reactie op?

 

Ten tweede, erkent u dat een ongebreidelde promotie met internetgebruik aan weinig of geen regels gebonden is en dat dit uiteindelijk gevaren inhoudt voor de gebruikers? Erkent u de gevaren van ongebreidelde en ongecontroleerde verspreiding van Twitter en andere gegevens?

 

Présidente: Sarah Smeyers.

Voorzitter: Sarah Smeyers.

 

Ten derde, welke maatregelen zouden er genomen kunnen of moeten worden om dat soort van ongeoorloofd binnendringen in de particuliere sfeer, met dramatische gevolgen, onmogelijk te maken? Online zoektochten, al dan niet begeleid, gecontroleerd of ondersteund door instellingen als Child Focus of de politie, dreigen misschien sneller uit te monden in het tegenovergestelde van datgene wat ze eigenlijk beogen, met name de redding van het leven van de vermiste persoon.

 

Moet hier wetgevend in worden opgetreden? Moet de wet op de privacy worden aangescherpt? Graag uw advies ter zake.

 

06.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, het was natuurlijk een schrijnend verhaal. We moeten de causaliteit bekijken, wat oorzaak en wat gevolg is, om het precies te definiëren en er uitspraken over te doen. U vestigt natuurlijk de aandacht op een probleem. Bij dergelijke verdwijningen is het steeds de vraag wie verantwoordelijk is en dit moet volgen. Het gaat om Buitenlandse Zaken, de politie en Child Focus. Verschillende instanties kunnen ingeschakeld worden. Er zijn de sociale netwerken. Wat is de grens ervan? We kennen ze allemaal en we zien de voor- en nadelen ervan. Het eigene eraan is dat er een soort ongebreidelde vrijheid is. Hopelijk zal er daarbij van nature een soort sociale interne controle ontstaan. Maar goed, men mag zich daar niet te veel illusies over maken.

 

Moet men wetgevend ingrijpen om dat te sanctioneren? De wetten zoals ze op iedereen van toepassing zijn zijn natuurlijk mutatis mutandis ook van toepassing op de drager, op het internet. Als er strafrechtelijke inbreuken zouden gepleegd zijn, zou er theoretisch ook in toepassing van zo’n sociaal netwerk kunnen worden gevorderd. Het gaat allemaal erg vlug en het is niet altijd gemakkelijk.

 

De privacywetgeving is er natuurlijk. Dat is een materie die onder mijn bevoegdheid valt. Ik herhaal het nog eens, we moeten de privacycommissie hier nog eens uitnodigen zodat u allen weet dat deze commissie onder uw verantwoordelijkheid functioneert. U kunt die commissie te allen tijde alle vragen stellen over de toepassing van deze wetgeving. Zij vragen niet beter dan goede relaties met u te kunnen uitbouwen.

 

Ik geef nog een deel van het antwoord in verband met de privacywetgeving in die zin dat de publicatie van een opsporingsbericht van een minderjarige, in de mate waarin dit bericht de naam, de voornaam en de foto bevat, een verwerking van persoonsgegevens inhoudt. Dat bericht moet dus de wet van 8 december 1992 met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens naleven. Men moet dat respecteren, men mag dit niet zomaar doen.

 

De wettelijke basis van de verwerking is dus de voorafgaande goedkeuring van de betrokken persoon. Wanneer het gaat om verdwenen minderjarigen moet men de voorafgaande goedkeuring krijgen van de ouders, conform het advies 38/2002 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

 

Daarnaast kan elke persoon die van menig is dat zijn of haar recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is geschonden zich richten tot de hoven en de rechtbanken of tot de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, dus de onafhankelijke commissie verbonden aan de Kamer belast met het toezicht op de naleving.

 

Ik begrijp dat het in een lopend dossier niet altijd gemakkelijk is om daarmee om te gaan, maar de mogelijkheid bestaat wel. Het is dus een zorg die wij verder moeten opvolgen.

 

Mijn persoonlijke mening is dat wij veel beter de code, het gedrag zouden verdedigen en verder zouden ondersteunen. Ofwel wordt zo’n zaak via de politie geregeld ingeval van onrustwekkende verdwijning. Wij hebben een excellente cel Vermiste Personen, die daarin zeer goed beslagen is, die wereldwijd als topklasse wordt beschouwd, dat zijn Alain Remue en zijn kompanen. Anderzijds hebben wij een uniek instrument met Child Focus. Child Focus, ook voor onrustwekkende verdwijningen, heeft een zeer goed instrumentarium.

 

Ik denk eerlijk gezegd dat wij er alles aan moeten doen om iedereen ervan te overtuigen om maximaal deze twee excellente instrumenten te gebruiken, eerder dan zelf de zoektocht, de jacht te gaan organiseren, met alle voor- en nadelen zoals wij die ook hier in dat dossier hebben gezien.

 

06.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben blij dat u het woord jacht hebt uitgesproken. Er is een vorm van sensatiezucht bij de mens om dit soort zaken te gaan opblazen, om van die zoektocht deel te gaan uitmaken.

 

Mijn grootste bezwaar gaat naar het deel van uw antwoord waarin u zegt dat degene die vindt dat privacyrechten geschonden zijn, zich kan richten tot de hoven en rechtbanken, en zich ook kan richten tot de privacycommissie. Feit is dat het net daar te omslachtig wordt en dat het voor iemand die reeds zit in een proces van een vermist kind en die alles moet bijeenhouden om toch maar gefocust te blijven op het terugvinden van dat kind, toch wel de laatste zorg is om naar de privacycommissie of de hoven of rechtbanken te gaan om daar zijn gram te halen.

 

Misschien is de politie wel het uitgelezen orgaan om bij aan te kloppen, om dat soort zaken, het te grabbel gooien van het volledige familiale leven op die socialenetwerksites, tegen te gaan. Ik denk niet dat Child Focus het gepaste instrument is, ik mik eerder op de politie.

 

Wij zullen daarop inderdaad zeker nog terugkomen. Het zou wel nuttig zijn om de privacycommissie eens te horen in deze commissie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 5486 van mevrouw Sminate vervalt omdat de vraag vorige week al werd uitgesteld en er vandaag geen nieuws van de vraagsteller is gekomen.

 

07 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "spionage en contraspionage in België" (nr. 5522)

07 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "l'espionnage et le contre-espionnage en Belgique" (n° 5522)

 

07.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, onlangs verscheen in Knack een bijzonder interessant artikel over de activiteiten van buitenlandse spionagediensten in België en dan vooral tijdens de Koude Oorlog. Daaruit leerden wij onder andere dat de Belgische Staatsveiligheid heel gedreven was in de contraspionage. Zo leert men elke dag bij.

 

Tevens werd er melding gemaakt van een geheime overeenkomst tussen België en de Verenigde Staten waardoor de CIA zo goed als vrij spel kreeg om in België te doen wat hij nodig achtte. In het artikel werd dit overigens door de Staatsveiligheid zelf betwist.

 

Gezien de aanwezigheid van belangrijke internationale instellingen als de NAVO of de Europese Unie kunnen wij veronderstellen dat er nog steeds heel wat buitenlandse spionagediensten actief zijn in ons land. Ik had hierover dan ook een aantal vragen willen stellen. Ik hoop dat u deze zult kunnen en willen beantwoorden. Ik begrijp immers dat een aantal zaken delicaat kunnen zijn.

 

Ten eerste, hoeveel buitenlandse spionagediensten zijn er in België actief? Welke zijn dat?

 

Ten tweede, hoeveel mensen werkten er in de Koude Oorlog op de contraspionagedienst van onze Staatsveiligheid? Hoeveel mensen werken er nu op die dienst?

 

Ten derde, klopt het dat er in de jaren zestig een overeenkomst was tussen de CIA en de Belgische Staatsveiligheid dat verregaande bevoegdheden gaf aan de CIA? Over welke bevoegdheden gaat het? Is die overeenkomst vandaag nog steeds geldig of werd er een einde aan gemaakt?

 

Ten vierde, de journalist in kwestie heeft de archieven kunnen bekijken in Oost-Europa. Zullen de archieven van de Belgische Staatsveiligheid ook toegankelijk worden gemaakt voor wetenschappelijk onderzoek zoals dit ook gebeurde in Oost-Europa? Is hiervoor een timing bepaald?

 

07.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik heb een omstandig antwoord.

 

De voorzitter: Zoals gewoonlijk.

 

07.03 Minister Stefaan De Clerck: Zoals het past bij vragen over spionage en contraspionage, moet ik echter voorafgaandelijk een waarschuwing uitspreken, in volgende zin. Zoals u zeer goed weet, verschenen in het verleden artikels in Knack Wereldtijdschrift en ook in Le Vif Express. Dat is ook gemeld. De inlichtingendiensten halen ook informatie uit open bronnen. Uw vraag en mijn antwoord is ook een open bron. Dus, alles wat ik hier in alle vertrouwelijkheid in de Kamer zou meedelen, is een bron die ook geconsulteerd kan worden door alle ambassades en door alle veiligheidsdiensten. U zult dus begrijpen dat ik met een zekere voorzichtigheid zal antwoorden. Dat had u niet anders verwacht, zie ik in uw ogen.

 

Het aantal buitenlandse spionagediensten, actief in België, varieert naargelang de definitie die door de buitenlandse spionagedienst gehanteerd wordt.

 

De Veiligheid van de Staat maakt het onderscheid tussen bevriende inlichtingendiensten of partnerdiensten en vijandige inlichtingendiensten. Daarbij dient opgemerkt te worden dat er ook een soort van tussenversie bestaat, waarbij met buitenlandse diensten op een bepaalde materie, bijvoorbeeld terrorisme, min of meer vriendschappelijk samengewerkt kan worden, terwijl op een andere materie, bijvoorbeeld waar er tegenstrijdige economische belangen met België bestaan, geen uitwisseling van inlichtingen plaatsvindt met diezelfde dienst.

 

De operationele secties, evenals de analysediensten bevoegd voor contraspionage bij de Veiligheid van de Staat, richten hun aandacht enkel op de inlichtingendiensten die actief zijn in België en die op een vijandige, offensieve en zelfs agressieve wijze inlichtingen verzamelen of de Belgische, Europese en/of Atlantische belangen schade proberen toe te brengen. In hoofdzaak gaat het om een beperkt aantal buitenlandse diensten.

 

Zoals blijkt uit de jaarverslagen van de Veiligheid van de Staat, worden actueel de meeste middelen ingezet op onderzoek naar de activiteiten in België van Russische, Chinese en Iraanse diensten.

 

Betrekt men daarin ook de inmengingsactiviteiten van buitenlandse diensten ten aanzien van Belgische beslissingsprocessen of tegen verschillende allochtone gemeenschappen in België, dan kan dat aantal diensten uitgebreid worden.

 

Het aantal mensen kan, om evidente redenen en zoals onderstreept in mijn inleiding, nooit in detail vrijgegeven worden. Wij hebben de informatie ook niet volledig over de effectieven die op bepaalde materies worden ingezet.

 

De Veiligheid van de Staat stelt dat vanaf de verhuizing van het NAVO-hoofdkwartier in 1968 naar België tot en met het laatste decennium van de periode van de Koude Oorlog, twee derde van de effectieven bevoegd was voor de inwinning en de verwerking van contraspionage-inlichtingen. Dat impliceert langs de operationele zijde een specifieke brigade met inbegrip van een eigen schaduwingcapaciteit, en langs de zijde van de analisten een volledige directie.

 

Gezien de toegenomen diversheid van de hedendaagse dreigingen heeft de Staatsveiligheid haar middelen moeten heroriënteren. Ik verwijs naar het ideologisch terrorisme, bijvoorbeeld de CCC in de jaren 80, de export van het Ierse terrorisme naar het vasteland in de jaren 80 tot 90 en de logistieke netwerken van islamitisch extremisme en terrorisme sedert de jaren 90. Maar ook naar tal van problemen die vanuit derdewereldlanden naar Europa zijn gekomen.

 

Vergeten we hierbij ook niet dat door de aanwezigheid van Europese instellingen Brussel een gedroomde plaats voor lobbyactiviteiten is geworden waarbij sommige activiteiten gepaard gaan met ongeoorloofde, bedrieglijke of clandestiene middelen. Vele landen hebben immers drie ambassades in België: de bilaterale, de Europese en de ambassade voor de NAVO. Er is ook een navenante aanwezigheid van diplomatiek personeel en tevens een massale aanwezigheid van de pers. Het gaat dus om een concentratie van informatie.

 

De hedendaagse dreiging op het vlak van contraspionage in België en tegen Belgische belangen in het buitenland is echter niet afgenomen. Hoewel, afhankelijk van de intensiteit van de dreiging, de middelen van de Staatsveiligheid flexibel kunnen worden ingezet kan men niet om deze disproportionaliteit heen. De Staatsveiligheid beschikt vandaag nog steeds over een operationele sectie die zich toelegt op de klassieke spionage. Andere vormen worden opgevolgd door de geostrategische secties. Aan de zijde van de analisten worden alle materies op een moderne, geïntegreerde wijze opgevolgd.

 

Wat de buitenlandse inlichtingendiensten betreft waarmee de Staatsveiligheid samenwerkt dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen twee types. Vooreerst zijn er de binnenlandse of defensieve diensten zoals de Staatsveiligheid zelf die enkel operationeel actief zijn binnen het eigen land. Daarnaast zijn er buitenlandse of offensieve diensten die operationele activiteiten ontwikkelen in het buitenland.

 

Uw vraag betreft deze laatste categorie. Een waarschuwing hierbij. We mogen niet vergeten dat het archiefmateriaal van de voormalige communistische diensten dikwijls ook een beeld geeft van hun werkmethodes. Enige vorm van Hineininterpretierung waarbij ze hun mogelijkheden en methoden projecteren op de Staatsveiligheid is niet uit te sluiten. Ik kan mij voorstellen dat in de tijd van het Warschaupact de Sovjetdiensten over verregaande voorrechten beschikten in de meeste satellietstaten.

 

Van een akkoord waarbij de CIA verregaande voorrechten kende is er geen materieel bewijs. Wel was het zo dat bij de verhuis van de NAVO naar Brussel de verdragspartners, de Verenigde Staten van Amerika op kop, van de Staatveiligheid meer inspanningen inzake contraspionage verwachtten. De algemene regel, vroeger en vandaag, bestaat erin dat buitenlandse diensten die een operatie willen ontwikkelen hiervoor de Staatsveiligheid dienen aan te spreken. De operatie, mits aanvaard, zal dan onder leiding van de Staatsveiligheid en met respect voor de Belgische wet gebeuren.

 

Uiteraard stelt men soms vast dat sommige diensten voortvarend zijn. Deze worden dan na vaststelling tot de orde geroepen. Dit kan gaan van een schriftelijke terechtwijzing over commentaar door de wederzijdse liaisondiensten tot gesprekken tussen de betrokken diensthoofden van de Staatsveiligheid en de derde diensten. In de sterkste gevallen kan de Staatsveiligheid de terugroeping uit België van de betrokken vreemde agenten opleggen.

 

Wat betreft de archieven van de Staatsveiligheid, zowel voor Centraal-Europese als een aantal Oost-Europese landen, het gaat om archieven van niet meer bestaande diensten en niet meer bestaande landen of regimes, diensten die bovendien voor een groot gedeelte van hun tijd, zo niet het belangrijkste gedeelte, bezig waren met de brutale repressie van elke oppositie.

 

Quid met de archieven van Staatsveiligheid? Er zijn verschillende nuances te maken. De archieven van 1830 tot 1940 werden integraal gedeponeerd bij het Algemeen Rijksarchief en zijn dus vrij consulteerbaar. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de dienst bij het terugtrekken voor de Duitse invasie in mei 1940, ervoor opteerde om de toen actuele dossiers niet in handen van de vijand te doen vallen en deze heeft vernietigd. De dossiers die werden meegenomen, werden bij het insluiten door de Duitse legers in Frankrijk vernietigd.

 

De archieven voor de Tweede Wereldoorlog, zowel van de Veiligheid van de Staat in ballingschap te Londen als van de inlichtingen- en actienetwerken in bezet België, werden gedeponeerd bij SOMA. Zij zijn daar raadpleegbaar mits schriftelijk akkoord van de Veiligheid van de Staat.

 

De archieven aangaande de repressie en epuratie werden overgedragen aan het militair auditoraat en worden samen met deze archieven bewaard.

 

De Staatsveiligheid bewaart dus actueel, met uitzondering van voorgaande, alle archieven vanaf de bevrijding van het land tot nu. De Veiligheid van de Staat stelt zich niet afkerig op tegenover wetenschappelijk onderzoek. Echter dienen hiervoor verschillende criteria in acht genomen te worden. Uit voorzorg en met het oog op een discrete en gewaarborgde werking van de dienst is het essentieel alle inlichtingen die de actuele werking van de Veiligheid van de Staat in het gevaar zouden kunnen brengen of ernstig verstoren, met de nodige vertrouwelijkheid te behandelen. De classificatiegraden van de verschillende documenten dienen gerespecteerd te worden. Tevens dienen de materiële bewaaromstandigheden aangepast te zijn aan de classificatiegraad. De wettelijk verplichte bescherming van de menselijke bronnen, maar ook de algemene wetgeving inzake bescherming van de persoonlijke levenssfeer is hier van toepassing.

 

De personeelsbezetting van de archieven is niet van die aard om terzijde ook nog een leeszaal voor het publiek te bemannen. Dit betekent dat de Veiligheid van de Staat slechts toegang kan verlenen op individuele basis. Dat gebeurt bijvoorbeeld voor studenten die het eindwerk van hun masteropleiding maken of voor wetenschappers, bijvoorbeeld over een met de inlichtingenactiviteiten verbonden onderwerp, doch slechts na vervulling van een aantal criteria. Dat wordt iedere keer bekeken.

 

Voor het archiefmateriaal met betrekking tot contraspionage ligt dat nog moeilijker. Met andere woorden, er zijn criteria die daarbij worden toegepast.

 

Daarmee heb ik een volledig antwoord gegeven op uw uitgebreide vragen.

 

07.04  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw bijzonder uitgebreid en bijzonder leerrijk en interessant antwoord. Ik zal dat allemaal eens rustig nalezen.

 

Het antwoord op de laatste vraag in verband met de archieven is natuurlijk interessant, want in navolging van wat recent is gebeurd zou er wel ooit interesse kunnen zijn voor bepaalde facetten van de werking van onze Veiligheid van de Staat, uiteraard nadat de onderzoeken op een wetenschappelijk verantwoorde manier zijn gebeurd.

 

Het is in elk geval goed dat men de bereidheid toont om daaraan mee te werken, indien een aantal evidente criteria en voorwaarden is vervuld.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de invoer van thuisdetentie" (nr. 5492)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "het elektronisch toezicht" (nr. 5553)

08 Questions jointes de

- Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "l'instauration de la détention à domicile" (n° 5492)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la surveillance électronique" (n° 5553)

 

08.01  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, het is geen geheim dat het systeem van de enkelband en het elektronisch toezicht de nodige problemen kent. Wij hebben het er al over gehad in deze commissie. Er zijn wachtlijsten, er is een gebrek aan personeel, de procedure is te traag, er is een maatschappelijke enquête nodig…

 

U hebt blijkbaar een oplossing op korte termijn voor ogen, namelijk thuisdetentie. Dit is een vereenvoudigde vorm van elektronisch toezicht, waarbij de veroordeelde zijn huis enkel uit mag op de ogenblikken die op voorhand zijn vastgelegd. Voordelen zijn dat er geen maatschappelijke enquête nodig is en dat er niets geïnstalleerd moet worden. Er is wel een systeem met spraakherkenning voor nodig, waarmee wordt nagegaan of de juiste persoon aanwezig is en zelf de telefoon beantwoordt.

 

U zou dit toezicht willen aanwenden voor kleinere misdrijven, wat op zich goed is want in het huidige systeem worden zulke straffen amper uitgevoerd.

 

Ik heb toch enkele vragen voor u, mijnheer de minister. Ik probeer het mij voor te stellen. Men belt naar de betrokkene thuis. Daar is een bepaalde technologie voor nodig om de identiteit te verifiëren via spraakherkenning. Ik vraag mij af of die reeds op punt staat? U moet begrijpen dat ik daar vragen bij heb, als men niet eens kan faxen naar de rechtbank, wat toch geen hoogstaande technologie vergt. Staat dit systeem wel op punt? Wij weten immers dat Justitie op het vlak van technologie een ernstige achterstand heeft.

 

Weet u of in het buitenland al een vorm van thuisdetentie bestaat?

 

In welke budgetten voorziet u hiervoor? Hebt u er hoge budgetten voor nodig of niet? Hoeveel daarvan zal gaan naar de aankoop van de technologie? Hoeveel gaat naar het aantrekken van extra personeel? Ik veronderstel dat men daarvoor een soort van callcenter moet inschakelen, dat constant naar de betrokkenen belt?

 

Loopt er al een proefproject voor deze vorm van thuisdetentie? Misschien is dat geen slecht idee. Als er een proefproject is: waar dan, en hoe lang reeds? Tot wanneer loopt het? Wat zijn de eerste conclusies? Wanneer mag de eindevaluatie verwacht worden? Indien het nog niet het geval is, plant u dan een proefproject alvorens het systeem algemeen in te voeren? Mocht u een proefproject plannen, in welke fase bevindt de voorbereiding zich?

 

Kunt u verduidelijken wie de controle op de thuisdetentie zal uitoefenen? Doet enkel het callcenter dat, of gebeurt de controle via de justitiehuizen, waarvan wij weten dat zij vandaag al overbelast zijn?

 

Tot slot, welke misdrijven worden uitgesloten van thuisdetentie? Niet onbelangrijk, krijgt de familie van de veroordeelde inspraak? Afhankelijk van de aard van de feiten kan dit een moeilijke zaak zijn.

 

Ik dank u alvast voor uw antwoorden.

 

08.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het logge karakter van onze actuele vorm van elektronisch toezicht is nog eens duidelijk geworden naar aanleiding van het jaarverslag van de justitiehuizen dat eind juni werd voorgesteld. Daaruit is onder andere gebleken dat er gemiddeld tot drie maanden verstrijken tussen het moment dat alle voorbereidingen zijn afgerond en het moment waarop de enkelband wordt vastgeklikt. Vooraf gaat ook al een hele tijd verloren aan het omslachtig maatschappelijke onderzoek.

 

Daarom hebt u een tijdje geleden het voorstel inzake thuisdetentie gelanceerd. Dit is een vereenvoudigde vorm van elektronisch toezicht voor personen met een gevangenisstraf van enkele maanden die vandaag vrijuit gaan omdat die korte gevangenisstraffen niet worden uitgevoerd. Het systeem zou erin bestaan dat men zijn huis enkel mag verlaten op vooraf vastgelegde momenten, dat er geen voorafgaand maatschappelijk onderzoek zou plaatsvinden en dat er niets moet worden geïnstalleerd omdat het systeem af en toe zelf zou bellen naar de veroordeelde en via spraakherkenning zou nagaan of het wel de juiste persoon is die opneemt.

 

Er zou dus een drietrapssysteem komen: thuisdetentie voor de kleinste misdrijven, enkelbanden voor de iets zwaardere misdrijven met straffen tot twee jaar en dan de effectieve gevangenisstraf voor al wie zwaarder werd gestraft. Uw voorstel is niet nieuw want het kwam ook al ter sprake in deze commissie van 17 mei toen ik u samen met collega’s Landuyt en Schoofs ondervroeg over het elektronisch toezicht. U hebt toen gezegd dat u het idee zou aankaarten bij uw collega’s in de regering. U gaf toen ook mee dat een bepaalde capaciteit in de gevangenis zou moeten worden gereserveerd voor zij die over de schreef gaan en het systeem niet respecteren. U gaf toen ook mee dat u de kostprijs zou berekenen en nagaan voor welke categorieën u het vereenvoudigde elektronisch toezicht mogelijk zou maken. Verder zou u nagaan wat de opdracht zou zijn van het openbaar ministerie, justitiehuis en gevangenisdirecteur.

 

Ik zou u vandaag het volgende willen vragen. Heeft het aangekondigde overleg binnen de regering ondertussen plaatsgevonden? Zo ja, wat was het resultaat? Zo nee, wat is de timing ter zake? Wat is de stand van zaken betreffende de concretisering, kostprijs, categorieën, organisatie, enzovoort?

 

08.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, de vragen laten mij toe om wat preciezer te zijn in verband met het gebruik van het elektronisch toezicht als een van de strafuitvoeringsmodaliteiten.

 

In 1996 heb ik de oriëntatienota mogen schrijven en zijn wij gestart met het elektronisch toezicht. Na 10 jaar ervaring met het systeem van het elektronisch toezicht denk ik dat wij klaar zijn voor nieuwe stappen. Ik zal toelichten in welke richting ik dat zie.

 

Voor de straffen boven de drie jaar is de wet van 17 mei 2006 nog van toepassing. Voor straffen van drie jaar of minder gelden nog steeds de ministeriële rondzendbrieven en is de regering dus verantwoordelijk voor de uitvoering van de straffen.

 

Wij hebben aanzienlijk geïnvesteerd in het klassiek systeem van elektronisch toezicht. Dat is een relatief zwaar systeem in die zin dat de justitiehuizen dat mee begeleiden, dat er een sociaal verslag wordt gemaakt, dat alles nauwkeurig wordt onderzocht en dat dit ook tot vertraging leidt. Er zijn al veel parlementaire vragen over de praktische effecten gesteld. Dit is een zeer goed systeem, maar het is ook een zeer grondig en arbeidsintensief systeem. Wij zijn van oordeel dat wij wellicht tot een andere type van toepassing moeten komen.

 

Er is een nieuw contract dat sinds 2010 de basis vormt waarop wij meer moderne materialen en mogelijkheden kunnen enten. Dit creëert dus mogelijkheden waarvan wij nu gebruik moeten maken. Wij moeten dus een nieuwe stap zetten in de ontwikkeling van het elektronisch toezicht. Het bestaande systeem is deugdelijk. Het is goed voor de zwaarste categorie, maar niet meer voor de lichte categorieën. Ik zal dat toelichten.

 

Het bestaande systeem is arbeidsintensief. Er worden veel individuele voorwaarden opgelegd met het oog op re-integratie. Dat is het huidige systeem. Het elektronisch toezicht biedt ook perspectieven voor het fenomeen van de kortere straffen. Het gevoel van straffeloosheid dat daarbij bestaat moet worden stopgezet. Elke sanctie moet zijn gevolg kennen. Het elektronisch toezicht kan daarbij een middel zijn.

 

Dat straffen tot zes maanden quasi niet worden uitgevoerd, is niet aanvaardbaar. Wij moeten daarvoor een oplossing vinden. Het ondermijnt de geloofwaardigheid van ons strafrechtsysteem. Het infecteert ook de hele straftoemeting omdat de rechters zwaardere straffen uitspreken om in de praktijk tot een minimum aan effectieve uitvoering te komen.

 

Dat is een spiraal die wij moeten doorbreken. Die principes kent u. Wij moeten nu zoeken naar een vlot toepasbaar systeem.

 

De toepassing van het elektronisch toezicht voor kortere straffen vereist een eenvoudige formule. Deze vereenvoudiging is nodig, zowel op het vlak van de technologie als op het vlak van de begeleiding die voor deze toepassing tot een minimum zal worden herleid.

 

De nadruk komt dus te liggen op het bestraffend aspect, vandaar de naam die wij geven, namelijk thuisdetentie. Het gaat meestal ook om kortere periodes van effectieve ondertoezichtstelling, die onvoldoende lang zijn om met het huidige systeem van individuele begeleidingsvoorwaarden te werken.

 

Wat de technologie betreft, zal er worden gewerkt met een systeem van spraakherkenning. Hiermee wordt de veroordeelde regelmatig thuis opgebeld op een beveiligde lijn. Er wordt dus een bewakingsbox geplaatst in de woning. Die bewakingsbox kan heel eenvoudig worden geplaatst, is in vijf minuten te plaatsen. Er moet ook geen vaste lijn zijn. Het is ook niet geënt op een andere gsm-lijn. Men komt thuis bij iemand en kan in vijf minuten zo’n systeem van spraakherkenning installeren. Het is volautomatisch.

 

Door het systeem van de spraakherkenning wordt er regelmatig getelefoneerd, moet er geantwoord worden en herkent men de stem, men weet dus of de persoon thuis is of niet. Via de stemtechnologie wordt dat dus met zekerheid gegarandeerd, de technologie is aanwezig. Indien de stem niet wordt herkend of de veroordeelde de oproep niet beantwoordt, wordt een systeem in werking gesteld.

 

08.04  Sophie De Wit (N-VA): Begrijp ik dan goed dat men wordt opgebeld op een vaste lijn of gsm-lijn? Of moet men in de buurt van de box gaan staan?

 

08.05 Minister Stefaan De Clerck: Er wordt een box, een telefoontoestel geplaatst. Dat telefoontoestel werkt op spraakherkenning. In het huis moet niets van technologie aanwezig zijn, men kan het zo plaatsen. Als men het verplaatst, geeft het een signaal en weet men dat het verplaatst wordt. Als er iets gebeurt, als het gemanipuleerd wordt, wordt het signaal doorgegeven. Het is dus een box die volledig op beveiliging en op die toepassing is voorzien en die blijkbaar heel grote zekerheid in de toepassing geeft.

 

Het systeem is verbonden met de centrale die wij nu reeds hebben. Als er een probleem is, wordt dat gezien op een centrale dienst. Dat callcenter hebben wij, voor de huidige toepassing bestaat dit. Wel, het zal hetzelfde callcenter zijn dat ook zal ingeschakeld worden voor dat systeem.

 

Uiteraard moet nu een aantal zaken in concreto verder voorbereid worden, maar ik geef eerst misschien nog enkele andere elementen mee.

 

Dit is het systeem dat wij willen toepassen. Ik heb dat principe van die thuisdetentie voor de eerste keer afgetoetst met de justitiehuizen, omdat zij natuurlijk moeten meewerken. De redenering is dat wij voor de gevangenisstraffen van 0 tot 8 maanden gebruik zouden maken van thuisdetentie. Nu is het zo dat van 6 maanden tot 3 jaar het klassieke systeem wordt toegepast. Wij zouden de categorieën dus een klein beetje verschuiven. Van 0 tot 8 maanden zou thuisdetentie betekenen, van 8 maanden tot 3 jaar zou het klassieke systeem van elektronisch toezicht gelden. Het zwaardere systeem blijft dus behouden maar voor de categorie van 8 maanden tot 3 jaar.

 

Voor de kleinere categorie is het zonder al die voorafgaande analyses, zonder al die voorafgaande voorwaarden.

 

Het is onze ambitie om dat toe te passen op een heel eenvoudige manier. Gedurende een aantal dagen, welk aantal we nog moeten fixeren, blijft men gewoon thuis, met uitzondering van de job of van vorming. Wie vorming volgt bij de VDAB of met andere systemen, moet daarmee doorgaan. Het is echter niet de bedoeling dat men systematisch toelating krijgt om naar het voetbal te gaan, om nog even te gaan biljarten of zoiets. Het moet een eenvoudig systeem zijn en de enige uitzondering die wij toestaan, is het systeem om te gaan werken of om vorming te volgen.

 

We moeten nog bekijken hoe dat georganiseerd wordt. De werkzaamheden zijn opgestart. Er is een werkgroep bezig. De eerste modellen en principes hebben we uitgeschreven en ik heb er ook over gedebatteerd binnen de regering. Ik heb zelfs gezien dat het in de nota van Elio Di Rupo is geselecteerd; het woord thuisdetentie is opgenomen in zijn nota. Er is dus geen enkel probleem meer om voluit door te gaan. We zullen nog afwachten welke de commentaren daarop zijn van andere partijen, maar ik denk dat iedereen ervan overtuigd is dat het een goede aanvullende methode is om vooruit te gaan.

 

Met de justitiehuizen, de gevangenissen, het nationaal centrum voor elektronisch toezicht en het openbaar ministerie moeten we nu de concrete toepassing bekijken, want er zullen natuurlijk een aantal neveneffecten zijn. We moeten ook equipes hebben om dat te plaatsen.

 

Er zal ook een sanctiesysteem opgebouwd moeten worden. Aan degene die de voorwaarden niet respecteert, kunnen we niet zeggen dat we het maar zo laten. Er zal voor die categorie een gevangenisstraf uitgevoerd moeten worden. In de gevangenissen zullen we dus in een bepaalde capaciteit moeten voorzien. Voor wie de voorwaarden niet respecteert, is er een overeenstemmende periode van gevangenschap. Anders wordt de afdwingbaarheid moeilijk en zou er geen respect zijn voor het systeem. We moeten zorgen dat dit allemaal gerealiseerd kan worden.

 

In samenwerking met het werkveld moet het mogelijk zijn om in de komende weken en maanden tot een systeem te komen. Ik zou graag zien dat het begin volgend jaar operationeel kan zijn. De technologie is er. Politiek en vanuit diverse diensten is er een akkoord omtrent die ambitie. Het is nu alleen te concretiseren, het moet nu gewoon uitgewerkt worden. Ik denk dat het een belangrijk instrument is om de straffeloosheid tegen te gaan.

 

Daardoor zal dan ook elke straf die uitgesproken wordt, een gevolg krijgen. Daarmee denk ik dat wij tot een noodzakelijke correctie komen in het raam van de strafuitvoeringspolitiek in zijn geheel.

 

08.06  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor deze toelichting.

 

Ik ben het ermee eens dat wij een oplossing moeten bieden aan de straffeloosheid die er nu heerst, zoals u daarnet hebt geschetst.

 

Ik noteer echter dat dit toch nog, ondanks het feit dat u uw box al hebt of al weet hoe die moet functioneren, in zijn kinderschoenen staat en dat er nog veel werk voor de boeg is.

 

U hebt nog niet geantwoord op mijn vraag of u al of niet eerst een proefproject wil invoeren of u het, zodra het op punt staat, ineens zou willen implementeren.

 

08.07 Minister Stefaan De Clerck: Ik denk dat wij noodzakelijkerwijs met een proefproject zullen starten. Wij zullen dit niet onmiddellijk toepassen op duizend mensen, maar wij zullen starten met de eerste casussen.

 

Een van de cruciale onderdelen in het overleg dat wij moeten voeren, is dat het openbaar ministerie meer moet worden betrokken bij de strafuitvoering. Het openbaar ministerie moet, wanneer een straf definitief is geworden, het signaal geven om die straf ook uit te voeren. Nu gebeurt dit via de gevangenisdirecteurs. Dit is een heel moeilijk en complex verhaal.

 

Op een bepaald ogenblik zullen wij zeggen dat straffen die net zijn uitgesproken binnen een bepaalde korte periode een gevolg moeten kennen. Het zal van toepassing worden verklaard op de nieuwe dossiers. Dit zal in eerste instantie gebeuren als proefproject. Wij zullen ze niet onmiddellijk met duizenden kunnen uitvoeren, maar de mogelijkheid bestaat om het openbaar ministerie heel accuraat te laten tussenkomen en instructie te laten geven aan een bepaalde dienst die onmiddellijk ter plaatse gaat en zonder veel poespas, zonder veel debat met de familie of de omgeving, zonder voorwaarden, zegt dat die straf wordt uitgevoerd.

 

Geen bezwarende voorwaarden, heel vereenvoudigd, dat is de ambitie. Dit zal per definitie bij wijze van proef worden gelanceerd.

 

08.08  Sophie De Wit (N-VA): Zo concreet stond het niet in de nota van de heer Di Rupo.

 

Ik blijf echter met een paar heikele vragen zitten. Hoe zal men dat afdwingen? Hoe zal het sanctiesysteem eruitzien? Als u zegt dat er in gevangenisstraffen moeten worden voorzien, dan denk ik spontaan aan een vervangende gevangenisstraf, maar dat is eigenlijk een vicieuze cirkel.

 

U zult dit invoeren omdat de korte gevangenisstraffen van 0 tot 8 maanden de facto niet worden uitgevoerd. Er is een sanctiesysteem waardoor men toch naar de gevangenis moet, maar dat wordt niet uitgevoerd. Dan draait men toch rondjes.

 

08.09 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb dit besproken met de gevangenisdirecteurs en met de administratie, EPI. Ik heb gezegd dat wij uitvoering zullen geven aan een nieuw systeem van thuisdetentie, maar dat ik de garantie wil dat er een sanctie volgt wanneer dit eenvoudig systeem van thuisdetentie niet wordt gerespecteerd.

 

Als iemand drie maanden effectieve gevangenisstraf krijgt, zullen wij moeten bepalen met hoeveel dagen thuisdetentie dat overeenkomt. Dat zullen geen drie maanden thuisdetentie zijn, maar een beperkter aantal dagen.

 

Als men die periode niet volledig respecteert dan moet men hetzelfde aantal dagen die normaal in thuisdetentie worden uitgevoerd, in een gevangenis doorbrengen. Daarvoor zullen wij in de nodige capaciteit voorzien, anders heeft het geen zin om daarmee te starten. We moeten het kunnen afdwingen. Het heeft niets te maken met plaatsvervangende straffen, maar met effectieve uitgesproken veroordelingen met een gevangenisstraf tussen 0 en 8 maanden. Deze categorie wordt te weinig uitgevoerd. Die willen wij uitvoeren, niet de plaatsvervangende gevangenisstraffen die worden uitgesproken voor onbetaalde boetes.

 

08.10  Sophie De Wit (N-VA): Het probleem blijft bestaan, als men van zoveel maanden straf slechts een aantal dagen effectieve thuisdetentie moet uitzitten. Het doet mij denken aan het huisarrest van een tiener. Als wij dan toch een duidelijk signaal willen geven dan moeten wij niet per definitie zeggen dat zoveel maanden overeenkomt met zoveel dagen. Op die manier vind ik het eerlijk gezegd een lachertje. Als het te beperkt is of teveel wordt herleid dan is het heel gemakkelijk.

 

08.11 Minister Stefaan De Clerck: Het spijt mij, maar op dat vlak deel ik uw mening niet. De effectieve gevangenisstraf wordt uitgesproken en wordt slechts uitzonderlijk volledig uitgevoerd. In een volgend debat moeten wij bepalen hoeveel dat zal zijn. Ik heb zeker niet de ambitie om iemand die acht maanden effectief krijgt, acht maanden thuisdetentie te geven. Dat is niet de bedoeling. Het moet een stevige maar geen volle periode zijn. Dat zou niet haalbaar zijn.

 

Met die nieuwe contracten hebben wij de capaciteit voor duizenden toepassingen. Wij zullen zeer operationeel kunnen zijn, maar wij moeten ook realistisch blijven. Wij moeten het met een redelijke termijn doen want anders wordt het niet nageleefd. Dat detail moeten wij nog invullen. Op korte termijn wordt het vastgelegd. Er liggen modellen voor, maar daarover wil ik het pas hebben zodra deze door iedereen zijn bevestigd.

 

08.12  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik heb een korte repliek.

 

U hebt verwezen naar onze vele uiteenzettingen en u weet dat de leden van Open Vld echte believers zijn van het systeem van elektronisch toezicht. Daarom is door ons ook een wetsvoorstel ingediend, om elektronisch toezicht als autonome straf in te voeren, teneinde rechters de mogelijkheid te geven mensen tot een bepaalde straftijd onder elektronisch toezicht te veroordelen.

 

U weet ook dat wij ons al lange tijd ergeren aan het enigszins logge karakter van het actuele systeem. U hebt geantwoord dat er een hele tijd overheen gaat, wegens het maatschappelijke onderzoek en het wachten op de enkelband.

 

Volgens ons wordt momenteel te veel gefocust op de begeleiding en te weinig op de controle. De piste van thuisdetentie, die al sinds mei 2011 wordt aangegeven, is een interessante piste. Ze legt immers de nadruk op de controle en minder op de begeleiding.

 

U zei dat u dienaangaande overleg hebt gepleegd met de justitiehuizen. Ik vraag mij echter af wat de rol van de justitiehuizen nog zou zijn. U hebt immers gemeld dat er geen voorafgaand maatschappelijk verslag nodig zal zijn en dat het een eenvoudig systeem wordt.

 

Misschien is het te vroeg om op de hiernavolgende vraag al een concreet antwoord te geven. Ik vraag mij niettemin het volgende af. Er zal naar de veroordeelden worden gebeld. Via spraakherkenning zal worden gecheckt of zij thuis zijn. Indien er een alarm afgaat of indien zij niet thuis zijn, zal het callcenter de afwezigheid vaststellen. Wie moet er vervolgens echter op de proppen komen? Wie zal in geval van overtreding optreden? Wat zal de rol van de justitiehuizen in de nieuwe piste van thuisdetentie zijn?

 

Ten slotte, het actuele systeem van elektronisch toezicht blijft bestaan voor de zwaardere gevallen. Ook op het punt van het gewone, elektronische toezicht dat wij nu kennen, moeten wij verder nadenken over manieren om betrokkenen vlotter van hun veroordeling naar een enkelband te leiden, ook al om het probleem te kunnen aanpakken van mensen in strafonderbreking – meer dan tweeduizend in de maand mei –, dus veroordeelden die in afwachting van hun enkelband vrij rondlopen.

 

08.13 Minister Stefaan De Clerck: Wat betreft de rol van de justitiehuizen, het volgende. Wij moeten uiteraard met hen praten want het is ook de ambitie om via het herschikken van de periodes – van zes maand tot drie jaar gaan we naar acht maand tot drie jaar, waardoor er dus een kleinere groep overblijft voor het zwaardere elektronisch toezicht – de dossiers sneller in uitvoering te krijgen bij de justitiehuizen. Wij willen dus een capaciteitafstemming realiseren. Wij boeken daar een zeker voordeel maar wij rekenen dan op een aanpassing van de justitiehuizen.

 

Wat zal de rol zijn van het justitiehuis bij het systeem van nul tot acht maanden? In bepaalde dossiers menen wij dat het justitiehuis opnieuw ter plekke zou moeten kunnen gaan, voor bepaalde types van problemen die zich zouden kunnen voordoen. De gesprekken met het openbaar ministerie moeten nog gevoerd worden maar eigenlijk ben ik ook zinnens om te gepasten tijde met de politie te praten omdat wij voor bepaalde incidenten tijdens de thuisdetentie misschien ook met de wijkagent moeten kunnen werken. Dat zijn de modaliteiten die wij nu verfijnen.

 

Als er een probleem is, weet men dat in Brussel, in de nationale centrale. De vraag is dan naar wie de instructie gaat, naar het justitiehuis of naar het justitiehuis en de politie en het openbaar ministerie. Zo bekijkt men hoe men efficiënt kan tussenkomen voor het probleem dat zich voordoet. Dat zijn de modaliteiten waarover wij nu overleg plegen. Er worden werkgroepen samengesteld om het ontwerp van richtlijn te bespreken en ervoor te zorgen dat alle partners zich kunnen voorbereiden op de nieuwe toepassing van het elektronisch toezicht onder de vorm van thuisdetentie. Hopelijk kan die nieuwe toepassing vanaf begin volgend jaar in werking treden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de beveiliging van vredegerechten" (nr. 5496)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de beveiliging van gerechtsgebouwen" (nr. 5552)

09 Questions jointes de

- Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "la sécurisation des justices de paix" (n° 5496)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la sécurisation des palais de justice" (n° 5552)

 

09.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, eind maart liet uw woordvoerder in De Standaard optekenen dat er in april verbouwingswerken zouden zijn aan het Brussels vredegerecht in de Allardstraat, waar ongeveer een jaar geleden een dodelijke schietpartij plaatsvond. Het gebouw zou tegen de zomer worden voorzien van een toegangscontrole met camera’s, een overvalknop, en inbraakbeveiliging.

 

Daarnaast zou worden samengewerkt met de Regie der Gebouwen voor het uitwerken van een beveiligingsregeling voor alle vredegerechten. De Regie zou de technische maatregelen bestuderen, en het departement Justitie zou een prioriteitenlijst opstellen om te kijken welke vredegerechten moeten worden beveiligd.

 

U zei in de plenaire vergadering van 17 februari dat volgens u bepaalde vredegerechten dringender waren dan andere. Daarnaast vermeldde u dat de Regie der Gebouwen een aanbestedingsdossier voorbereidde om alle beveiligingswerken in één keer te realiseren, via één opdracht voor alle vredegerechten.

 

Ik kom tot mijn vragen, mijnheer de minister.

 

Hoever staat het met de verbouwingswerken aan het Brussels vredegerecht? Welke beloftes werden al gerealiseerd, welke niet, en waarom niet?

 

Welke vredegerechten werden door u als prioriteit aangeduid? Welke specifieke maatregelen zullen worden genomen? Voor wanneer zijn deze gepland?

 

Ik weet dat de Regie der Gebouwen onder de bevoegdheid van minister Reynders valt, maar daar het om vredegerechten gaat, veronderstel ik dat u op de hoogte bent. Hoever staat het met het aanbestedingsdossier van de Regie der Gebouwen voor de beveiligingsopdracht van de vredegerechten? Welke stappen zult u ter zake ondernemen?

 

09.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn vraag is identiek aan die van mevrouw Van Vaerenbergh, met dat verschil dat ik, als West-Vlaming, nog een bijkomende vraag heb over de stand van zaken met betrekking tot de beveiligingswerken in het gerechtsgebouw van Veurne.

 

09.03 Minister Stefaan De Clerck: Wat de stand van zaken in het gerechtsgebouw van Veurne betreft, alle bekabelingswerken zijn uitgevoerd en de beveiligingsapparatuur is deels geplaatst. Omwille van de coördinatie met een aantal bijkomende ingrepen op bestaande deurgehelen en enkele nieuw te voorziene wand- en deurgehelen worden de werken tijdelijk geschorst. Er wordt naar gestreefd om tegen het einde van de zomer de werken volledig te beëindigen.

 

Het is finaal de intentie om alle vredegerechten op termijn te beveiligen. Er was in dat verband afgesproken dat de Regie der Gebouwen een raamcontract zou uitschrijven. In dat contract zouden de volgende beveiligingstechnieken overal worden opgenomen: toegangscontrole, sleutelplan, camerabewaking, video en parlofonie, inbraakdetectie en hold-upknop. Gezien de omvang van die plannen zou de uitvoering ervan meerdere jaren bestrijken, zowel omwille van financiële als praktische motieven.

 

Zo er sprake van prioriteiten kan zijn, is dat in de zin van het definiëren welke vredegerechten in het begin van de uitvoering worden ingepland en welke later zullen volgen. De FOD Justitie beschikt daarvoor onder andere over de resultaten van een bevraging aan de vredegerechten zelf. De bevraging werd geanalyseerd om de gewenste maatregelen te definiëren met het oog op het uitschrijven van het raamcontract. Een vaste prioriteitenlijst werd echter nog niet opgemaakt, aangezien dat maar zinvol is wanneer de effectieve uitvoering nadert. Ondertussen kunnen immers nieuwe elementen de prioriteitenlijst grondig beïnvloeden. Het kan daarbij gaan om wijzigingen in de locatie van huisvesting tot wijzigingen in de risicoanalyse zelf.

 

Het uitschrijven van een raamcontract is de bevoegdheid van collega Reynders. Ons departement werd er informeel over ingelicht dat er een ongunstig advies geformuleerd is door de Inspectie van Financiën over dat type raamcontract.

 

De beveiligingswerken in het gerechtsgebouw van Veurne starten binnenkort. Er wordt naar gestreefd om rond de jaarwisseling de werken rond te hebben. Het eerste deel van mijn antwoord, over onder andere de bekabelingswerken, ging dus eigenlijk over Brussel. De werken in Veurne worden rond de jaarwisseling afgerond. U mag het einde van dit jaar in uw agenda noteren. Als ik in januari hier nog ben, dan mag u mij de vraag stellen of Veurne afgehandeld is.

 

09.04  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, het eerste deel van uw antwoord ging wel degelijk over Brussel. Ik heb toch goed begrepen dat de beveiligingswerken bijna beëindigd zijn? Voor Brussel is dat goed nieuws, maar ik hoop dat ook voor de rest van de vredegerechten vooruitgang wordt geboekt. Daar is er precies nog niet veel gebeurd.

 

09.05 Minister Stefaan De Clerck: Er is een negatief advies van de Inspectie van Financiën voor het raamcontract. We hebben een contract opgesteld om één aannemer alle vredegerechten van het land te laten doen. Voor de Inspectie van Financiën kan dit niet. We moeten nu proberen te motiveren dat het verstandig is met één aannemer te werken die de technieken allemaal beheerst en die à la carte gebouw per gebouw zal installeren, eerder dan voor elk vredegerecht een procedure te starten of een aanbesteding te moeten doen.

 

We hebben geprobeerd om efficiënt te zijn en het allemaal in één contract te steken, en dan een aanbesteding te doen: wie is bereid om over heel België de nodige beveiligingswerken uit te voeren? We achten deze werkwijze de beste, maar de Inspectie van Financiën is tegen. We moeten nu proberen om de Inspectie van Financiën van idee te doen veranderen.

 

09.06  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik hoop dat dit snel vooruitgaat: het is belangrijk dat de vredegerechten veilig zijn en iedereen daar veilig terecht kan.

 

09.07 Minister Stefaan De Clerck: Het lastenboek is klaar, de lijst is klaar: wij kunnen vooruit, maar we moeten dat kunnen deblokkeren op het niveau van de Regie der Gebouwen, dus de inspectiediensten die nog niet akkoord gaan met het vooropgestelde type van lastenboek en procedure.

 

09.08  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Dan wend ik mij nog eens tot minister Reynders.

 

09.09  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Heb ik goed gehoord dat de prioriteitenlijst klaar is?

 

09.10 Minister Stefaan De Clerck: Wij hebben een prioriteitenlijst, maar die ligt nog niet vast: het contract is er nog niet en ondertussen wijzigen er misschien nog dingen. Wij hebben wel zicht op de vredegerechten: in overleg met de vrederechters hebben wij een lijst opgemaakt. We hebben een volledige inventaris en weten wat het meest dringend is.

 

Het heeft echter geen zin om dat nu vast te leggen, want zo lang we de aannemer niet aan het werk kunnen zetten, kunnen er nog dingen wijzigen. Er gaat bijvoorbeeld een nieuw vredegerecht open elders deze week of zo: er zijn nog wisselende factoren. Justitie is echter klaar met de lijst: we kunnen die afsluiten wanneer nodig, in functie van de prioriteiten van dat moment. Dat is het probleem niet.

 

09.11  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Dank u.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Questions jointes de

- M. Denis Ducarme au ministre de la Justice sur "l'évolution de la situation au sein de l'Exécutif des musulmans de Belgique" (n° 5563)

- Mme Zoé Genot au ministre de la Justice sur "l'évolution de la situation au sein de l'Exécutif des musulmans de Belgique" (n° 5691)

10 Samengevoegde vragen van

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Justitie over "de ontwikkelingen bij het Executief van de Moslims van België" (nr. 5563)

- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Justitie over "de ontwikkelingen bij het Executief van de Moslims van België" (nr. 5691)

 

10.01  Denis Ducarme (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, vous aviez, il y a quelques mois, de manière très sensée d'ailleurs, suspendu le financement le l'Exécutif des Musulmans de Belgique en indiquant que, si un consensus ne se dégageait pas, cette suspension perdurerait.

 

Depuis lors, un certain nombre de discussions sont en cours entre votre cabinet et l'Exécutif des Musulmans de Belgique, mais aussi avec d'autres organisations qui ont pris des distances à l'égard de ce dernier et qui semblent néanmoins avoir toute légitimité en termes de représentation. Je pense ici, en particulier, à l'Alternative démocratique des musulmans de Belgique, l'ADMB. L'objectif est de trouver un accord qui pacifierait, enfin, l'Exécutif des Musulmans de Belgique et la représentation du culte musulman dans notre pays qui est en crise régulière et répétée depuis des années.

 

Il est clair que les échanges qui ont lieu et le retour autour de la table d'un certain nombre d'acteurs vont nous engager pour l'avenir. En effet, faut-il rappeler qu'il s'agit de conclure un accord afin que l'Exécutif dont question puisse envisager un avenir serein lui permettant de faire son travail.

 

La presse a fait état d'un certain nombre d'informations quant aux propositions que vous auriez faites.

 

Dans un premier temps, vous aviez indiqué que vous vous fixiez décembre comme échéance. Vous aviez également envisagé de nommer un médiateur. Et, aujourd'hui, à en croire les médias, un accord aurait été trouvé ou en tout cas, des propositions auraient été faites.

 

Comme la presse de notre pays est toujours bien informée, parfois mieux que les pauvres parlementaires que nous sommes, il nous a semblé utile de venir vous voir en commission en ce mois de juillet afin de vous demander de faire le point sur la situation de l'Exécutif des Musulmans de Belgique. Un accord a-t-il été arrêté? Rassemble-t-il l'aval de tous les partis? En effet, il faut bien admettre aujourd'hui l'existence de partis au sein de la représentation musulmane de notre pays.

 

Oui, il est bien utile de faire le point avec vous sur ce sujet.

 

10.02  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, ce dossier de l'institutionnalisation du culte musulman est loin d'être facile. Peu après les premières élections, il y a eu des tensions au sein des organes qui s'en étaient dégagés. Mme Onkelinx a réorganisé des élections qui n'ont pas réglé le problème; c'est le moins que l'on puisse dire!

 

Le mode de désignation des organes du culte musulman en Belgique n'est pas évident à établir. Il doit se réfléchir en veillant à une représentation fidèle de la diversité des musulmans de Belgique, indépendamment de toute influence étrangère. Que ce soit au moment de l'organisation des élections "à la sauce Onkelinx" ou, dernièrement, avec l'organisation du referendum marocain, on a constaté que certains centres culturels se confondent parfois avec des mosquées.

 

On lit dans la presse qu'on évoluerait vers un modèle de type consistorial. D'autres cultes ont en effet opté pour ce modèle, comme le culte protestant ou le culte juif. Ils l'ont fait en ayant des communautés locales assez définies qui, par exemple, se regroupaient au niveau de districts qui, eux-mêmes, envoyaient des représentants dans un consistoire où l'ensemble des mouvances était représenté. La représentation du culte musulman n'a cependant pas encore tout à fait atteint ce stade-là. En lisant la presse, je me demande dès lors comment, en pratique, on pourrait mettre en marche ce modèle. En effet, le modèle dans lequel des mosquées désignent de grands électeurs qui déterminent leurs organes pose beaucoup de questions.

 

Monsieur le ministre, quelles mosquées pourront-elles participer? Seulement celles qui sont reconnues? Non, elles sont très, très peu nombreuses. Seulement celles qui ont demandé à être reconnues ou toutes, y compris celles qui ne souhaitent pas être reconnues? Des mosquées entièrement financées par l'étranger pourraient-elles aussi participer? Comment pourrait-on impliquer davantage l'associatif musulman ainsi que les deuxième et troisième générations qui sont souvent peu investies dans les mosquées traditionnelles? Il est parfois difficile à déterminer si un lieu peut être qualifié de mosquée ou non.

 

On prie parfois dans certaines salles de sport. Cela nous paraît donc techniquement compliqué.

 

Quelle est dès lors votre réflexion en cette matière et de quelle manière allez-vous associer les différentes mouvances?

 

Certains défendent, avec pertinence, la poursuite des concertations. À ce stade, ils préconisent des élections larges car, pour eux, d'autres propositions sont inapplicables.

 

Qu'envisagez-vous?

 

10.03  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, c'est en effet une matière assez difficile à gérer. J'ai traité le dossier dans les années 90 durant lesquelles j'ai lancé et organisé les premières élections. À présent, je suis confronté à cette nouvelle discussion afin de trouver un nouveau système acceptable par tous: pour nous, mais surtout pour les communautés musulmanes belges. En effet, la difficulté réside dans le fait qu'il existe plusieurs communautés avec des différences à la belge et des différences religieuses. Cette communauté revêt une multitude de nuances.

 

C'est pourquoi il convient de trouver une représentativité capable de garantir tout le monde, y compris les minorités. Le débat est relativement difficile.

 

L'Exécutif des Musulmans de Belgique est reconnu comme organe représentatif du culte islamique à l'égard des autorités civiles sur base de l'arrêté royal du 3 mai 1999. Le mandat de ses membres est reconnu par arrêté royal sur proposition du ministre de la Justice. Les membres issus de l'Assemblée générale des musulmans de Belgique, suite aux élections en 2005, ont été reconnus par l'arrêté royal du 9 mai 2008, modifié par l'arrêté royal du 30 mars 2009.

 

Les mandats ont été prolongés de six mois en six mois, car une proposition de renouvellement de cet organe devait intervenir en 2010. Un document reprenant le processus de renouvellement m'a été remis le 1er mars 2011, avec une présentation en présence de tous les membres de l'Exécutif.

 

Au cours de cette réunion, j'ai émis plusieurs suggestions sur ce processus. À l'occasion de cette rencontre, il est apparu qu'un autre texte alternatif avait été déposé. Ainsi, nous étions confrontés à deux textes. J'ai insisté sur le fait qu'un consensus devait intervenir dans ce dossier.

 

En effet, si, dès le début, des dissensions apparaissent à travers deux textes différents et que des débats fondamentaux ont lieu sur la représentativité, il était nécessaire de poursuivre la concertation interne pour obtenir un accord.

 

Le 31 mars 2011, j'ai constaté l'absence de consensus à ce sujet au cours d'une réunion avec les membres de l'Exécutif. Mon cabinet et l'administration du SPF Justice ont organisé une nouvelle réunion le 18 mai 2011 avec quatre membres, le président et les trois vice-présidents, afin d'examiner la possibilité de rapprochement entre les deux parties. Nous avons projeté plusieurs formules pour trouver une méthodologie, voire une nouvelle proposition. Nous avons insisté pour qu'eux-mêmes aillent plus loin en ce domaine car nous ne pouvons pas imposer. Pour moi, le problème est que je ne puis me mettre à la place du culte. C'est bien à eux à régler l'affaire et à moi de les aider et de suggérer. À eux de s'entendre.

 

Il est vrai que le modèle consistorial, comme vous dites, a aussi été mentionné comme méthode. Il ne faut pas nécessairement obtenir un consensus sur la totalité des aspects de la religion. Gérer le civil selon une méthode pragmatique devrait être possible. C'est une des variantes qui a été discutée.

 

Tout cela a été mentionné. Ils connaissent donc tous les éléments du dossier.

 

Le 22 juin dernier, le texte du 1er mars 2011 qui m'avait été remis m'a été présenté une nouvelle fois, reprenant de nouvelles formulations quant aux communautés locales organisées en ASBL et prônant l'ouverture à un plus grand nombre de personnes cooptées selon leurs compétences. Des alternatives sont sur la table.

 

Nous étudions actuellement ces textes et avant de rencontrer une nouvelle fois les responsables, nous essayons de voir si cette nouvelle proposition peut être à la base d'un accord définitif.

 

Une correction de la définition exacte des mosquées s'indique donc, étant donné la demande d'en faire des ASBL structurées, plus transparentes au niveau de la prise de décisions. On pourra voir de qui il s'agit.

 

Par ailleurs, élargir la cooptation à des personnes reconnues comme ayant une influence ou reconnues dans leur communauté est un élément positif.

 

Ceci dit, nous étudions le dossier. J'espère pouvoir le finaliser le plus rapidement, en accord avec eux.

 

10.04  Denis Ducarme (MR): Monsieur le ministre, je suis très satisfait de la réponse que vous formulez, surtout sur un point: la discussion continue. Lors des contacts que nous avions eus avec des représentants de l'Assemblée générale et même de l'EMB, ceux-ci avaient pu m'informer du fait qu'ils pressentaient, dans le chef de certains représentants musulmans, la volonté d'imposer leur point de vue et de ne pas réaliser avec eux le consensus auquel vous faites allusion.

 

Parvenir à ce consensus des courants musulmans représentatifs dans notre pays, ce qui vous animait le 31 mars dernier, ne sera possible qu'à condition que chacune des composantes des communautés se sente bien au sein de cet Exécutif des Musulmans de Belgique.

 

Je voudrais, par rapport aux propositions soumises lors de la réunion du 22 juin, attirer votre attention sur deux aspects.

 

Ma première remarque est liée à mon sentiment en fonction de l'étude de l'islam de Belgique que j'ai effectuée d'assez près: il me semble qu'organiser la représentation du culte musulman de manière majoritairement choisie au niveau des mosquées est une erreur.

 

En effet, on se distingue très largement du système de base qui permettait, dans le cadre des élections, à tout musulman de se présenter, qu'il soit représentant d'une mosquée ou pas. Cela nous assurait que le musulman élu n'était pas nécessairement attaché à une mosquée et nous garantissait une forme de représentation pluraliste de l'islam dans notre pays.

 

Au niveau du MR, nous y sommes attachés. Et voir strictement, tel que cela a été écrit dans un certain nombre de médias, les musulmans représentés à 80 ou 90 % au départ des mosquées, via l'élection de grands électeurs, lesquels éliraient en leur sein les représentants de l'Assemblée générale, soit quelques dizaines de cooptés, qui pourraient, à ce moment, être issus de milieux non directement liés aux mosquées, cela nous semble faible. Le pluralisme devrait être davantage garanti, pluralisme à ne pas prendre, je le répète, uniquement au sens "attaché aux mosquées". C'était ma première remarque.

 

Ma seconde remarque est liée au fait que je crains également que cette approche strictement basée sur la mosquée donne la possibilité à un certain nombre d'États musulmans de remettre davantage la main – soyons clairs! – sur l'islam tel qu'il est organisé en Belgique. On le sait, cela se fait de manière très structurelle pour ce qui concerne la Turquie. Cela l'est moins pour ce qui concerne le Maroc. Mais il est clair que des représentants non liés à des mosquées pourraient, dans un certain nombre de cas, garantir une distance utile à la construction de cet islam de Belgique et donc à l'Exécutif des Musulmans de Belgique.

 

Voilà deux points sur lesquels il est important d'être attentif.

 

Pour le reste, s'ils pouvaient arriver à s'entendre sur la base d'une proposition émanant de vous, ce serait une bonne chose. Vous faites le maximum, mais ce sont eux qui doivent parvenir à un accord. Je pense ici en particulier au président de l'Exécutif des Musulmans de Belgique ainsi qu'à l'Alternative démocratique des musulmans de Belgique, mouvement qui est devenu très représentatif de la communauté musulmane.

 

En tout cas, nous espérons qu'un consensus pourra être trouvé dans les mois qui viennent.

 

10.05  Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, il apparaît clairement que vous ne pouvez donc qu'accompagner le processus.

 

Il est regrettable que, durant les mois qui viennent de s'écouler, une concertation beaucoup plus large des représentants de la communauté musulmane n'ait pas été organisée.

 

On s'est très vite enfermé dans un face à face entre deux modèles. Tant que la reconnaissance des mosquées ne sera pas plus avancée, toute une frange de la population musulmane risque de ne pas être représentée avec le danger de l'influence des pays étrangers.

 

J'espère que le dialogue se poursuivra. J'entends, monsieur le ministre, que votre volonté est d'accompagner ce dialogue et cette construction. Nous verrons ce que cela va donner!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr 5519 van de heer Thiéry wordt één keer uitgesteld. Wij hebben niets van hem gehoord.

 

11 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de sancties in het Sociaal Strafwetboek" (nr. 5545)

11 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "les sanctions prévues dans le Code pénal social" (n° 5545)

 

11.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, dit is een nogal technische vraag. Ik tracht ze zo goed mogelijk te formuleren.

 

In artikel 169 van de gecoördineerde wet van 1994 over de verplichte ziekteverzekering is bepaald dat: “de inbreuken op de bepalingen van de wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord of vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.” Het Sociaal Strafwetboek is een enorm grote operatie, die vorig jaar tot een goed einde is gebracht.

 

In artikel 225, 3e, van het Sociaal Strafwetboek is een gelijkaardige bepaling opgenomen. De vergelijking van de maatregelen die worden opgelegd aan zorgverleners en gelijkgestelden volgens het huidige artikel 142, § 1, voor inbreuken op artikel 73bis van de wet van 1994, en de maatregelen in het Sociaal Strafwetboek, toont een groot verschil aan. De nieuwe boete bedraagt maximaal 500 euro. Dat lijkt mij helemaal niet aangepast aan de omvang van sommige vastgestelde inbreuken op artikel 73 bis.

 

Ik geef een voorbeeld, om het wat duidelijker te maken. Een apotheker fraudeert met de unieke barcode en rekent voor 25 000 euro aan medicatie dubbel aan. Met de regeling van voor 1 juli 2011 moet hij bij vaststelling dat bedrag terugbetalen en krijgt hij een boete van 200 % erbovenop. Volgens het Sociaal Strafwetboek krijgt hij een maximale boete van 500 euro.

 

Artikel 225, 3e, lijkt in de huidige versie bovendien aanleiding te geven tot moeilijke discussies, omdat bijvoorbeeld de plaats van de gelijkgestelden met zorgverleners of tandheelkundigen niet wordt vermeld.

 

Kortom, er rijzen technische problemen door de bepalingen in het Sociaal Strafwetboek. Dat wordt gemeld door personen die de materie heel goed kennen.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, acht u het normaal dat er een dergelijke discrepantie bestaat tussen de strafmaat van het vroegere systeem en die van het nieuwe systeem?

 

Ten tweede, bent u bereid de bepalingen van het Sociaal Strafwetboek die in artikel 225, 3e, specifiek handelen over inbreuken op artikel 73bis, opnieuw te overwegen en eventueel aan te passen? Bent u bereid die bepalingen voorlopig niet in werking te laten treden?

 

Ten derde, geldt het Sociaal Strafwetboek ook voor de innende instelling, de organisatoren van de zorg of zij die de zorgverleners tewerkstellen?

 

Ten vierde, is er voorzien in overgangsmaatregelen voor de lopende dossiers? Zo ja, welke?

 

Mijnheer de minister, ik verneem ook dat er ondertussen een wetsvoorstel circuleert dat het geschetste probleem gedeeltelijk of volledig zou oplossen? Ik moet het nog analyseren. Ik weet niet of alle problemen ermee opgelost zullen zijn. U zult allicht uitsluitsel kunnen geven?

 

11.02 Minister Stefaan De Clerck: Het goede nieuws is dat het Sociaal Strafwetboek sinds 1 juli van toepassing is. Dat stond niet op het lijstje van de vele veranderingen die vanaf 1 juli ingang vinden. Ondanks een aantal moeilijkheden om de tenuitvoerlegging te garanderen, stond ik er toch op om het in te voeren. Als er problemen zijn, moeten wij die punctueel proberen op te lossen.

 

De inwerkingtreding van het Sociaal Strafwetboek dreigt bepaalde ongewenste effecten te sorteren wat de strafmaat voor inbreuken op de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorgingen en uitkeringen, de VGVU-wet, betreft. De gezondheidswetten van 2006 en 2008 die de VGVU-wet wijzigden, hebben met name een geschillenregeling ingevoerd tussen de zorgverleners en de dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle, de DGEC, van het RIZIV.

 

Met de invoering van het Sociaal Strafwetboek wordt artikel 169 van de VGVU-wet gewijzigd, waardoor inbreuken op de VGVU-wet die krachtens dat artikel worden opgespoord en vastgesteld lastens de zorgverleners, niet langer via de geschillenregeling worden afgehandeld. Zij dienen nu de weg te volgen van de inbreuken opgenomen in het Sociaal Strafwetboek.

 

Het systeem van de geschillenregeling voorzag echter in specifieke maatregelen en procedures die het recht op een eerlijk proces waarborgden voor de instanties en administratieve rechtscolleges die daarvoor speciaal werden ingesteld. Ik denk hierbij aan een leidend ambtenaar, kamer van eerste aanleg, kamer van beroep en administratief cassatieberoep bij de Raad van State. De beoordeling van de medische aspecten is hierbij essentieel.

 

Het is nooit de bedoeling geweest van de wetgever om met dat specifieke systeem tabula rasa te maken. Enkel het opsporen en de vaststelling van de inbreuken zouden voortaan moeten worden onderworpen aan de bepalingen van het Sociaal Strafwetboek.

 

Het juridische probleem werd terdege door de betrokken diensten opgemerkt en vergt, met de nakende inwerkingtreding van het Sociaal Strafwetboek, een snelle oplossing. Het vereist meer bepaald een wetswijziging die enerzijds artikel 169 van de VGVU-wet zal aanpassen en anderzijds artikel 225, 3e, zal opheffen. Een ontwerp van tekst om die wetswijzigingen door te voeren, is volledig klaar en draagt ook de goedkeuring weg van de diensten van het RIZIV. Het punt zal zo spoedig mogelijk worden bekeken. Wij moeten zien of dat via een initiatief in het Parlement kan worden behandeld.

 

Tussen de diensten van het RIZIV en de directie Administratieve Geldboeten van de FOD Werkgelegenheid werden in afwachting van de goedkeuring van de wetsaanpassing de nodige werkafspraken gemaakt om ongewenste gevolgen in de lopende dossiers te vermijden. Het is nogmaals duidelijk dat alle wetgeving in evolutie is of, om het minder mooi uit te drukken, elke wet verdient zijn reparatiewet.

 

11.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Dat klopt, mijnheer de minister, vooral voor de wetgeving waarvoor u verantwoordelijk bent, al breken we met die wet het record niet. We hebben ooit een reparatiewet goedgekeurd voor de oorspronkelijke wet over de minnelijke schikking in het Staatsblad was verschenen.

 

We houden het erop dat het een schoonheidsfout betreft. Het is inderdaad een bijzonder ingewikkelde operatie geweest om alle wetgevingen en strafbepalingen te integreren. Dat er dan ergens een ongelukje gebeurt, kan iedereen begrijpen. Het is zeker geen vorm van kritiek. Alleen moeten we ervoor zorgen dat de juiste correcties worden aangebracht. In het betreffende geval gaat het om vrij belangrijke fraudemechanismen, die we moeten bestrijden. Wij kijken uit naar de wettelijke initiatieven en zijn bereid om op een constructieve manier mee te werken om het zo snel mogelijk recht te zetten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het tekort aan speekseltesten in de provincie Limburg" (nr. 5564)

12 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la pénurie de tests de salive en province du Limbourg" (n° 5564)

 

12.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, volgens recente berichten zou de helft van de Limburgse politiezones te kampen hebben met een tekort aan speekseltests zodat voorlopig geen drugscontroles meer kunnen worden uitgevoerd. In sommige zones is de voorraad volledig uitgeput en in andere heerst een acute schaarste.

 

Bovendien zouden de zones uitsluitend bestellingen mogen plaatsen via Justitie en kunnen zij zich dus niet wenden tot derde leveranciers.

 

Vanwaar het tekort, mijnheer de minister? Wordt dit ook vastgesteld in andere politiezones van het land? Waarom kan alleen via Justitie worden besteld? Kunnen er eventueel geen derde leveranciers worden betrokken? Hoe en tegen welke datum zal het probleem zijn opgelost?

 

12.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Schoofs, het is geen Limburgs probleem. Het rijst overal.

 

Door de wet van 31 juli 2009 tot invoering van de speekseltesten op drugs in het verkeer werden de urinetesten vervangen door de speekseltesten. De urinetesten waren in het vervolgingsbeleid zeker geen groot succes.

 

Tijdens het overleg met de geïntegreerde politie op de twee niveaus ter voorbereiding van het lastenboek speekseltesten waren de vertegenwoordigers van de geïntegreerde politie dan ook voorzichtig met de te bestellen hoeveelheid.

 

Initieel werd een aantal van 5 000 testen vooropgesteld. Naar dat aantal werd reeds verwezen door de woordvoerder van de staatssecretaris voor Mobiliteit in Het Belang van Limburg van 24 juni 2011.

 

Nadien werd dit door hen opgetrokken naar 10 000 speekseltesten. Dit is het viervoudige van het aantal gebruikte urinetesten tijdens het laatste volledige refertejaar.

 

Door een ruimere clausule in te bouwen in het lastenboek, gekoppeld aan een zeer gunstige aankoopprijs en met vastlegging van het volledig geraamde bedrag, namelijk 250 000 euro per jaar, kon de FOD Justitie een voordeel doen en konden wij 18 775 speekseltesten aankopen en dit gedurende de 48 maanden dat het contract loopt.

 

Het eerste contractjaar loopt van 7 september 2010 tot en met 6 september 2011. Het tweede jaar begint op 7 september 2011 en eindigt op 6 september 2012.

 

Het tekort is vooral te wijten aan het feit dat de speekseltesten, besteld op het budget gerechtskosten, een tweeledig doel dienen, namelijk de strafvervolging en de opleiding van de politieagenten. Blijkbaar werden de speekseltesten gretig gebruikt voor hun opleiding.

 

De minister van Justitie is ter zake collegiaal geweest met de minister van Binnenlandse Zaken. De politie besliste op het laatste ogenblik om de opleiding te organiseren naar aanleiding van reële controles.

 

Hierdoor zijn de politiezones met het oog op de opleiding massaal testen beginnen te bestellen. Ik heb hiertegen moeten ingrijpen en er werd, samen met het kabinet van Binnenlandse Zaken, gezocht naar een oplossing. Aangezien de opleiding van de politie tot de bevoegdheid van de collega behoort, leek het mij logisch dat Binnenlandse Zaken mee voor een oplossing zorgde. De oplossing werd gevonden in het aanwenden van niet-gebruikte voorschotten van de politie uit het verkeersveiligheidsfonds. 35 000 stuks zullen dus eenmalig op die manier bijkomend worden aangekocht.

 

Er kan alleen via Justitie worden besteld omdat gerechtskosten behoren tot het budget van Justitie. De wet betreffende de politie op het wegverkeer verwijst naar gerechtskosten. Gerechtskosten lopen via Justitie en dus moet Justitie de procedure laten lopen.

 

In het kader van de transparantie vereist door Europa met betrekking tot aankopen geregeld via de overheidsopdrachten, het Fedcom-project gekoppeld aan de wet van 22 mei 2003 houdende de organisatie van de begroting enzovoort, is het onmogelijk om elke politiezone afzonderlijk de speekseltests te laten aankopen.

 

Bij de inschrijvingen op het lastenboek hebben zich zes firma’s gemeld. Van deze zes zijn er onmiddellijk vier afgevallen wegens technische kwaliteit. Voor de twee resterende firma’s die op technisch vlak in orde waren, was er nog een zeer groot verschil van 20 % op een van de belangrijkste technische elementen, de speekseltests zijn namelijk nog in volle ontwikkeling.

 

Het is effectief zo dat in de vroegere dossiers de politiezones na gunning van de opdracht rechtstreeks konden bestellen bij de leverancier. De FOD Justitie is op deze procedure moeten terugkomen omdat er politiezones waren die de bij de circulaire opgelegde verplichting van voorlopige oplevering naast zich neerlegden waardoor de leverancier niet in staat was zijn facturen in te dienen en dus ook niet kon betaald worden. Dat zijn allemaal problemen en cours de route.

 

Om al deze redenen werd beslist dat voor het dossier Speekseltesten de enige contractpartners de buitenlandse leverancier en de FOD Justitie zouden zijn. Er is dus een rechtstreeks contract en wij doen dan de dispatching.

 

Na overleg met de Vaste Commissie Lokale Politie werd het volgende besloten. De nog bij de Duitse leverancier in stock aanwezige speekseltesten, ongeveer 1 200 stuks, worden per 1 juli 2011 vrijgegeven, dat is dus nu. Vanaf 8 juli kan de Duitse leverancier instaan voor een eerste levering van 9 000 speekseltesten, die collegiaal zullen verspreid worden over de geïntegreerde politie. Nadien kunnen de overige 26 000 tot en met 6 september 2011 worden besteld, in september zijn er dus 26 000 bijkomende.

 

De fasering van de bestellingen heeft vooral te maken met het verzoek van de FOD Justitie aan de leverancier om de kwaliteitscontroles op te voeren, waarbij men rekening moet houden met de vervaldata waaraan de testen onderhevig zijn.

 

Contractueel is de leverancier verplicht te leveren binnen de zeven kalenderdagen. In feite kan de leverancier dit sneller, binnen vier à vijf werkdagen. De communicatie aan de politiezones zal gebeuren via het vast commissariaat van de lokale politie.

 

Wij zijn dat dus al praktisch aan het organiseren om iedereen aan zijn trekken te laten komen.

 

Vanaf 7 september begint het tweede jaar van de gunning en kunnen er opnieuw 18 000 stuks worden aangekocht op de budgetten van Justitie. We hebben het dus zo opgelost dat het vanaf het tweede jaar integraal blijft voor het tweede jaar. In de tussenperiode, tussentijds, kunnen we er 35 000 laten opnemen. We hopen dat we daarmee het succesverhaal goed kunnen opvolgen. Ik denk dat we daarmee ook een goede dienst hebben bewezen aan onze politiediensten.

 

12.03  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, er is dus een tijdelijk, nijpend tekort geweest. Dat zal opgelost worden door een aankoop, voor een periode van drie maanden, van 35 000 speekseltests.

 

Vervolgens worden er 18 000 speekseltests aangekocht voor het volgend jaar. Is het dan de bedoeling dat de politiezones op die 35 000 speekseltests een reserve aanleggen, of kunnen die allemaal opgebruikt worden? Als er in het tweede jaar maar 18 000 zijn voor twaalf maanden, dan zal men misschien opnieuw met problemen geconfronteerd worden en dan moet het budget van Justitie opnieuw verhoogd worden, zodat men van 18 000 naar 72 000 tot 144 000 kan gaan, als ik met vier vermenigvuldig.

 

12.04 Minister Stefaan De Clerck: We zullen vooral moeten kijken wat het effect is geweest van de vormingsinitiatieven. Als dat helemaal wegvalt, denk ik dat we aan een helemaal uitgebalanceerd cijfer zullen komen. Het contract voorzag nu in twee keer 18 000, dus dat loopt. We hebben nu even de tijd om een berekening te maken, om na te gaan of we er in het tweede jaar ook weer zullen moeten bijbestellen. Maar goed, ik denk dat we meteen moeten uitkijken naar een nieuw contract. Nu zouden de besprekingen moeten starten voor een nieuw meerjarencontract, dat tegen een betere prijs misschien nog meer producten zal leveren. Dat is volgens mij nu de hoofdopdracht. Ondertussen zullen we de gestabiliseerde cijfers kennen voor een normaal jaargebruik. Dat lijkt me in ieder geval mogelijk.

 

12.05  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, door die opleiding zal het aantal tests dus misschien verminderen, omdat men een bepaalde kijk krijgt op het probleem. Bedoelt u dat? Worden speekseltests nu misschien iets te veel aangewend?

 

12.06 Minister Stefaan De Clerck: Neen, de politiemensen krijgen intern opleiding. Zij hebben de tests in zeer grote mate gebruikt om intern het nieuwe product te leren kennen en lessen te geven.

 

12.07  Bert Schoofs (VB): Als testmateriaal, als proeftests?

 

12.08 Minister Stefaan De Clerck: Jazeker, in grote mate zijn de tests daarvoor gebruikt.

 

12.09  Bert Schoofs (VB): Elke politieagent heeft de speekseltest al eens geprobeerd. Nu heb ik het begrepen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de omkadering en de inzet van voldoende personeel in het kader van het onderzoek naar de vermoorde rijkswachter De Vleeschauwer " (nr. 5576)

13 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "l'encadrement et nombre de personnes affectées à l'enquête sur l'assassinat du gendarme De Vleeschauwer" (n° 5576)

 

13.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, zoals u weet heb ik eerder al vragen gesteld over het dossier van de vermoorde rijkswachter De Vleeschauwer. Ik heb anderhalve maand geleden een schriftelijke vraag ingediend om een aantal feitelijke gegevens te bekome,. Aangezien er nog geen antwoord gekomen is en het zomerreces nadert, heb ik die omgezet in een mondelinge vraag. Ik geef toe dat omwille van de cijfers die gevraagd zijn de vraag eerder schriftelijk zou moeten worden gesteld. Als u het cijfermateriaal hebt, verwacht ik niet van u dat u het allemaal voorleest. Het mag gerust…

 

13.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb er zelfs de grafieken en tekeningen bij.

 

13.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Dat is fantastisch.

 

Ik ben even naar mijn archief gegaan en ik heb nog schriftelijke vragen van oktober en december mondeling moeten indienen omdat ze nog niet beantwoord waren, vandaar deze vraag. Daarmee belast ik natuurlijk de zitting van de commissie.

 

Mijnheer de minister, de zaak van de moord op rijkswachter Peter De Vleeschauwer kent intussen een lange en woelige geschiedenis. Het dossier is weggehaald uit Dendermonde en naar het hof van beroep van Gent gegaan. Er was goede hoop bij de familie dat er eindelijk ernstig werk zou worden gemaakt van het onderzoek. Men heeft daar magistraten met heel veel energie en ervaring in dergelijke zaken. Toch rijzen er regelmatig grote vragen bij de omkadering en de inzet voor het onderzoek naar de vermoorde rijkswachter.

 

Ik heb dan ook enkele heel specifieke vragen. Werden er een of meerdere misdaadanalisten ter beschikking gesteld? Hoeveel manuren hebben zij al kunnen presteren sinds 1 september 2010?

 

Hoeveel tijd vergt het om aan het huidige ritme het volledige dossier in het computerprogramma te verwerken? Blijkbaar is dit een methode die niet zo heel snel loopt. Wanneer kan er een volledige analyse worden gemaakt van het gevoerde onderzoek?

 

Kan raadsheer-onderzoeksrechter Henri Heimans beschikken over de extra kracht die hij in oktober 2010 aan de federale directie heeft gevraagd? Hoeveel manschappen stelt de FGP hem ter beschikking voor het onderzoek? Hoeveel manuren werden er door de FGP sedert 1 september 2010 gepresteerd? Hoeveel griffiepersoneel heeft de raadsheer-onderzoeker ter beschikking?

 

Hoeveel tijd vergt het nog om het volledige dossier via JustScan te verwerken? Dat is blijkbaar een tijdrovende opdracht? Hoeveel manuren werden hiervoor reeds gepresteerd?

 

Tot slot, werden er voldoende tijd, ruimte en faciliteiten ter beschikking gesteld van raadsheer-onderzoeksrechter Henri Heimans? Zoals is gebleken uit een antwoord op een eerdere vraag is hij immers opnieuw ingeschakeld in de normale werking van het hof van beroep in Gent, bijvoorbeeld als voorzitter van de KI. Recent is hij ook voorzitter geweest van het hof van assisen in bepaalde zaken. Natuurlijk heeft men slechts 24 uur in een dag, zeker als men ook nog ander belangrijke taken krijgt zoals dat de laatste jaren het geval was. Dat geldt zeker aangezien hij de leiding heeft over dit dossier dat volledig ontspoord was in Dendermonde.

 

Ik kijk uit naar uw antwoorden.

 

13.04 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van Hecke, ik zal u het uitvoerige antwoord overhandigen en het niet volledig mondeling weergeven. Het bevat immers ook schema’s over methodieken die worden gebruikt. Ik zal evenwel snel het antwoord overlopen.

 

In een dergelijk, omvangrijk dossier is ondersteuning door een operationele misdrijfanalist onontbeerlijk. Omwille van het belang van het dossier werken vanuit de centrale dienst van de federale gerechtelijke politie vijf personeelsleden aan de analyse van het dossier, met name twee misdrijfanalisten en drie assistent-misdrijfanalisten. Tevens werd voor het dossier een specifiek verwerkingsprogramma aangekocht teneinde de verwerking vlotter te laten verlopen. Om voormelde personeelsinzet langdurig te kunnen realiseren, dienen op het centrale niveau van de federale gerechtelijke politie permanent prioriteiten te worden gesteld.

 

Dat er in totaal drie misdrijfanalisten en drie assistenten zijn, is het antwoord op de eerste vraag.

 

Hoeveel manuren werden sinds 1 september 2010 gepresteerd? In totaal werden sinds 1 september 2010 in het bewuste dossier 6 050 uren door de federale gerechtelijke politie gerealiseerd.

 

Hoeveel tijd vergt het nog om tegen het huidige ritme het onderzoek af te ronden? De berekening kan voor de rechterlijke orde niet worden gemaakt. Zij houden geen timesheets bij. Zowel de raadsheer-onderzoeksrechter als de griffier combineren bedoelde onderzoeksopdracht ook met hun normale werkzaamheden.

 

Hoeveel tijd vergt het nog om tegen het huidige ritme het volledige dossier te verwerken? Het is niet eenvoudig een concrete datum vooruit te schuiven. De grondige werkwijze die door de misdaadanalisten wordt gevolgd, laat zulks niet toe. Het betreft een erg omvangrijk dossier van tienduizend documenten, die administratief zijn verwerkt. Ongeveer een tiende van de bewuste documenten werd ondertussen voor analyse weggeschreven.

 

Het is ook een complex dossier, waardoor timing moeilijk is. Er zijn verschillende documenten. Het dossier is ook nog voortdurend in beweging. Er komen voortdurend nieuwe documenten.

 

Wanneer kan een volledige analyse van een gevoerd onderzoek worden gemaakt? Een volledige analyse kan maar na het volledig verwerken van de informatie gebeuren. Alleszins worden de eerste resultaten van de globale analyse niet vóór 2013 verwacht. Er zijn wel tussentijdse analyses gevraagd, die voorzichtig moeten worden verwerkt. De gedane suggesties zijn immers niet altijd nuttig, doordat achteraf blijkt dat de informatie achterhaald is dan wel al is uitgevoerd.

 

In de tekst die u van mij krijgt, krijgt u een verduidelijking van de werkwijze van de misdrijfanalyse, waarbij op verschillende manieren voorbereidende stappen worden gezet. De documenten worden gelezen. Er wordt door fenomeenstudie en activiteitenschema’s een structuur bepaald. De denkstappen die moeten worden gemaakt, worden bepaald. Er wordt vervolgens naar een gestructureerd wegschrijven van het dossier overgegaan. U zal een en ander in detail uitgewerkt vinden. Verbanden en unieke en gedetailleerde beschrijvingen worden bekeken.

 

U zal in de tekst grafieken en tekeningen vinden over de manier waarop een en ander wordt georganiseerd.

 

Daarna moeten de elementen worden geïnterpreteerd. Alles wordt vervolgens gerapporteerd en in detail uitgeschreven.

 

Het is dus een grondig werk van vele onderzoekers.

 

De raadsheer-onderzoeksrechter heeft in oktober 2010 extra bijstand van een misdrijfanaliste gevraagd. Sinds 18 oktober 2010 heeft de federale gerechtelijke politie te Gent een eigen misdrijfanaliste vrijgemaakt, om rechtstreeks ondersteuning aan de onderzoekers te geven. Zulks gebeurt uiteraard in nauwe samenwerking met de misdrijfanalisten van de centrale directie, teneinde dubbel werk te vermijden.

 

Er is een unit van de federale gerechtelijke politie te Gent onder leiding van één unit leader, waarin zeventien leden actief zijn. De unit voert onderzoek naar moordzaken en diefstal binnen het arrondissement Gent. Elk dossier wordt aan een politioneel leideronderzoek toegekend, dat aan de opdrachten van de gerechtelijke overheid uitvoering geeft.

 

Er moet ter zake op een flexibele manier met de beschikbare capaciteit worden omgesprongen, teneinde maximaal aan de vragen van de gerechtelijke overheid te kunnen voldoen.

 

Voor het dossier in kwestie is er in een gegarandeerde capaciteit van twee rechercheurs op jaarbasis voorzien. Actueel worden drie rechercheurs voor het tactische onderzoek ingezet. Het betreft echter een momentopname. Zoals reeds gesteld, is het onderzoek een flexibel gegeven, dat naargelang de noodwendigheden telkens kan fluctueren.

 

Het aantal manuren heb ik vermeld.

 

Hoeveel griffiepersoneel wordt ingezet? Eén griffier werd ter beschikking van de raadsheer-onderzoeksrechter gesteld.

 

Ongeveer 90 % van het dossier is al ingescand via JustScan. Het dossier werd volledig op papier en digitaal herschikt in een logisch en chronologisch verband.

 

Het systeem laat toe om op heel performante wijze zoekopdrachten te verrichten. Ook de federale gerechtelijke politie doet beroep op dit gedigitaliseerd dossier om opzoekingen te verrichten.

 

Tot slot, voor de raadsheer-onderzoeker is deze bijzondere onderzoeksopdracht een zware belasting. Hij is immers niet vrijgesteld van andere opdrachten. Hij is voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling, doet andere onderzoeksopdrachten, is voorzitter van een hof van assisen en van de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij, een bezig man dus.

 

Aan de raadsheer-onderzoeker kunnen geen faciliteiten worden verleend omwille van de totale werklast van het hof van beroep.

 

U krijgt met veel plezier de uitvoerige tekst van dit antwoord.

 

13.05  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreid antwoord en zal het document met heel veel aandacht lezen.

 

Wij moeten er in deze zaak alles aan doen om dit onderzoek tot een goed einde te brengen. Het gaat immers om de moord op een rijkswachter waarbij er pistes zijn die, mochten ze bewaarheid worden, niet zo fraai zijn.

 

Wij leven in een rechtstaat en moeten er alles aan doen om deze zaak tot een goed einde te brengen. Dat veronderstelt dat er voldoende en voldoende bekwame mensen moeten worden ingezet en dat de leider-onderzoeksrechter voldoende tijd heeft om dat te doen.

 

Ik begrijp dat de werklast in het hof van beroep van Gent bijzonder zwaar is. De onderzoeksrechter is veel bevraagd, maar ik hoop dat het toch mogelijk zal zijn om, als de vraag daarvoor komt, toch de nodige schikkingen te treffen zodat hij de tijd die hij nodig heeft voor dit dossier inderdaad kan gebruiken voor dit dossier.

 

Ik lees echter dat het nog tot 2013 zal duren vooraleer een aantal gegevens via de computers is verwerkt. Het gaat allemaal traag en het is een enorm groot dossier, dus ik vrees dat dit een dossier nog enkele jaren zal aanslepen.

 

Ik hoop echter dat het snel tot een oplossing zal komen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "artikel 648 van het Gerechtelijk Wetboek" (nr. 5578)

14 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "l'article 648 du Code judiciaire" (n° 5578)

 

14.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, in december 2010, een half jaar geleden, heb ik een aantal schriftelijke vragen gesteld over de werking van Justitie. Vooral sommige rechters werken traag. Het aantal is gelukkig zeer beperkt, dat wil ik er onmiddellijk aan toevoegen.

 

Ik heb toen een viertal schriftelijke vragen gesteld. Op twee ervan heb ik een antwoord gekregen, op de twee andere niet. Daarom heb ik die twee omgezet in twee mondelinge vragen, namelijk deze en de volgende vraag. Ze zijn een beetje met elkaar verbonden. De eerste vraag gaat over de toepassing van artikel 648, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, dat bestaat sinds de wet van 12 januari 2005.

 

Het artikel bepaalt het volgende: "Vordering tot onttrekking van de zaak aan de rechter kan worden ingesteld wanneer de rechter gedurende meer dan zes maanden verzuimt de zaak te berechten die hij in beraad heeft genomen." Een dergelijke vordering moet bij het Hof van Cassatie ingediend worden.

 

Ik heb de volgende vragen.

 

Ten eerste, hoeveel dergelijke verzoekschriften werden sinds 1 januari 2006 bij het Hof van Cassatie ingediend, hetzij door een van de partijen, hetzij door de procureur-generaal?

 

Ten tweede, in hoeveel gevallen werd het verzoek ingewilligd?

 

Ten derde, zijn er gerechten waar meer dan één verzoekschrift werd ingediend? Zo ja, welke? Zijn er gerechten die eruit springen en recidiveren?

 

Ten vierde, bestaan er richtlijnen die de respectieve procureurs-generaal opdracht geven om in de omstandigheden vermeld in artikel 648, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek de onttrekking te vorderen? Zo nee, overweegt u om dergelijke richtlijnen uit te vaardigen?

 

14.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van Hecke, ik heb de cijfers gevraagd. Ik zal u die straks bezorgen. Ze betreffen het aantal verzoekschriften van 2006 tot 2011.

 

Op 2 mei 2011 waren er 51 aanvragen tot onttrekking van een rechter die gedurende meer dan zes maanden had nagelaten om een uitspraak te doen over de in beraad genomen zaak. Tussen 1 januari 2006 en 2 mei 2011 werden 177 aanvragen afgerond. Het is niet mogelijk om op basis van de ontvangen cijfers een onderscheid te maken tussen aanvragen ingediend door een van de partijen en aanvragen ingediend door de procureur-generaal.

 

Zoals de cijfers aanduiden, kunnen belangrijke fluctuaties worden vastgesteld van jaar tot jaar. Daarvoor hebben wij nog geen precieze verklaring. Ze kunnen te wijten zijn aan de proactiviteit van de procureur-generaal of de naarstigheid van de rechtbanken, maar andere even relevante elementen zouden eveneens de ene of andere wijziging kunnen verklaren.

 

Voor de periode tussen 1 januari 2006 en 2 mei 2011 werden 165 onttrekkingen uitgesproken.

 

Er bestaan inderdaad verschillende rechtbanken die het voorwerp uitmaakten van verschillende aanvragen. Een gedetailleerde lijst vindt u terug in de tabel die ik u overhandig. Er bestaat geen richtlijn die aanwijzingen zou geven voor de procureurs-generaal om een aanvraag tot onttrekking in te dienen. Er bestaan geen plannen om een dergelijke richtlijn op te stellen.

 

Uit de cijfers blijkt het volgende. In 2006 waren er 58 "dessaisissements d’un juge pour avoir négligé pendant plus de six mois de juger une cause". In 2007 waren er 27, in 2008 waren er 9, in 2009 waren er 7, in 2010 waren er 6 en in 2011 zijn er 121.

 

Per jurisdictie zijn er gedetailleerde verschillen. Het cijfer in 2011 is in grote mate te wijten aan Brugge. Het zou om een bepaalde magistraat kunnen gaan. Ik geef u de cijfers.

 

14.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik zal de cijfers, waarvoor dank, grondig analyseren. Op het eerste gezicht lijkt het aantal mij niet onbelangrijk. Wij hebben ook geen duizenden magistraten. Het zijn belangwekkende cijfers, vandaar ook mijn laatste vraag.

 

De rol van de procureur-generaal is cruciaal. Hij houdt immers toezicht op de werking in een rechtsgebied. Als er geen specifieke richtlijnen zijn dan kan de procureur-generaal op eigen initiatief ofwel zeer actief, ofwel niet actief zijn. Ressorten kunnen ook van elkaar verschillen door het beleid van een van de procureurs-generaal.

 

U zegt dat u er niet aan denkt om dienaangaande richtlijnen te verstrekken. Toch zou het niet slecht zijn om na analyse van de cijfers na te gaan en te zien of bepaalde ressorten eruit springen. Het zou ook goed zijn een gelijkmatig optreden van de procureurs-generaal na te streven.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de toepassing van de wetgeving inzake rechtsweigering" (nr. 5579)

15 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "l'application de la législation concernant les dénis de justice" (n° 5579)

 

15.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, voortbouwend op de vorige discussie rijst de vraag wat te doen met de toepassing van de wetgeving inzake rechtsweigering. Indien een rechter verzuimt een zaak te berechten, kan dat immers grote gevolgen hebben.

 

Ten eerste, bent u van oordeel dat indien een gerecht verzuimt een zaak te berechten binnen de zes maanden na het in beraad nemen ervan, er sprake kan zijn van rechtsweigering zoals bepaald in artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek?

 

Ten tweede, bent u van mening dat indien een gerecht verzuimt een zaak binnen de zes maanden na het in beraad nemen ervan, te berechten; er een misdrijf als bedoeld in artikel 258 van het Strafwetboek kan zijn gepleegd? Zo neen, wanneer kan artikel 258 van het Strafwetboek wel van toepassing zijn?

 

Ten derde, welke tuchtsancties zijn mogelijk tegen rechters die verzuimen een zaak te berechten binnen de zes maanden na het in beraad nemen ervan?

 

Ten vierde, hoeveel en welke tuchtsancties zijn er in 2009 en 2010 uitgesproken tegen magistraten die verzuimd hebben een zaak te berechten binnen de zes maanden na het in beraad nemen ervan?

 

Ten vijfde en tot slot, worden de bedoelde tuchtsancties door de FOD Justitie automatisch meegedeeld aan de benoemingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie? Gebeurt dat in het algemeen of enkel in het geval dat de betrokken magistraat kandideert voor een welbepaalde benoeming?

 

15.02 Minister Stefaan De Clerck: In artikel 770 van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoerd bij wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de bestrijding van de achterstand, wordt de procedure bepaald die gevolgd moet worden wanneer een zaak in beraad wordt gehouden door een rechter. In paragraaf 3 wordt gesteld dat indien een rechter een zaak langer dan drie maanden in beraad houdt, de korpschef de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof moet verwittigen, onverminderd de mogelijkheid van een betrokken partij daartoe het initiatief te nemen.

 

De rechter wordt, overeenkomstig paragraaf 4, onverwijld opgeroepen door de korpschef, om te worden gehoord over de oorzaak van de vertraging. De korpschef en de betrokken magistraat werken in onderling overleg een oplossing uit om de vertraging te verhelpen. Van het verhoor wordt een proces-verbaal opgemaakt.

 

De inlichtingen in het proces-verbaal kunnen in geval van tuchtvervolgingen in aanmerking worden genomen bij de periodieke evaluatie van de magistraat, alsook in het kader van een benoemings- of aanwijzingsprocedure, zoals bepaald in paragraaf 5.

 

De termijn van uitspraak van vonnissen en arresten is niet op straffe van nietigheid voorgeschreven. Het overschrijden van de termijn van het beraad op zich hoeft niet noodzakelijk beschouwd te worden als een verzuim aan de ambtsplichten, wat aanleiding kan geven tot het opleggen van tuchtstraffen. In zaken van groot belang of met een hoge moeilijkheidsgraad kan het gebeuren dat de termijnen zoals bepaald in artikel 770 van het Gerechtelijk Wetboek, moeilijk haalbaar zijn, gelet op het noodzakelijke beraad dat moet plaatsvinden en dat ook in het belang van de rechtszoekende is. Ik denk maar aan de zaak-Lernout & Hauspie bijvoorbeeld.

 

Het komt dus de korpschefs toe van de rechters die het beraad te lang laten aanslepen om te oordelen of de vertraging gerechtvaardigd is en of de goede rechtsbedeling er niet door in het gedrang wordt gebracht.

 

Daarnaast heeft de wetgever bij wet van 6 december 2005 tot wijziging van artikel 648 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek een vereenvoudigde procedure gecreëerd tot onttrekking van de zaak aan de rechter die gedurende meer dan zes maanden verzuimt de zaak die hij in beraad heeft, te berechten. Het initiatief daartoe kan worden genomen door de procureur-generaal, wat we pas hebben besproken, en gebeurt via een gemotiveerd verzoekschrift dat wordt ingediend ter griffie van het Hof van Cassatie. Het hof moet oordelen. Daarmee is meteen ook uw tweede vraag beantwoord.

 

Derde vraag: welke tuchtsancties zijn mogelijk? Artikel 770 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat indien een tuchtsanctie verantwoord is wegens vertraging, de opgelegde straf in geen geval lager kan zijn dan een zware straf in eerste graad. Artikel 404, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat tuchtstraffen kunnen worden toegepast op degenen die de taken van hun ambt verwaarlozen en zodoende afbreuk doen aan de goede werking van de Justitie of aan het vertrouwen in de instellingen. Dat zijn de mogelijkheden.

 

Uw vierde vraag: hoeveel en welke tuchtsancties werden in 2009 en 2010 uitgesproken tegen rechters die verzuimd hebben een zaak te berechten binnen de zes maanden na het in beraad nemen? Het antwoord daarop: twee zware tuchtstraffen van eerste graad, meer bepaald inhouding van wedde, werden uitgesproken.

 

Voor uw vijfde vraag verwijs ik opnieuw naar artikel 770, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek over de effecten die dit heeft op benoemingen en dergelijke.

 

15.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, dank u voor het antwoord en voor het cijfermateriaal. Toch moeten we de toepassing van de wetgeving nauwgezet blijven volgen. In antwoord op de laatste vraag verwijst u gewoon naar artikel 770 van het Gerechtelijk Wetboek. Ik kan daaruit afleiden dat als er tuchtsancties worden uitgesproken, dit niet automatisch wordt overgemaakt aan de Hoge Raad voor de Justitie.

 

15.04 Minister Stefaan De Clerck: Dit wordt bij het dossier gevoegd. De rechtbank moet het dossier van de betrokkene maken en dat gaat mee in het dossier van de betrokkene naar de Hoge Raad voor de Justitie.

 

15.05  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Het zijn de korpsoversten die de gegevens mee moeten sturen naar de Hoge Raad voor de Justitie in geval van benoeming. Het wordt dus niet automatisch gedaan, enkel in het geval van een concrete procedure voor bevordering of benoeming. Ik dank u.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de M. Rachid Madrane au ministre de la Justice sur "le programme de l'examen d'aptitude professionnelle" (n° 5600)

16 Vraag van de heer Rachid Madrane aan de minister van Justitie over "het programma van het examen inzake beroepsbekwaamheid" (nr. 5600)

 

16.01  Rachid Madrane (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, par arrêté ministériel du 23 septembre 2010, vous avez ratifié le programme d'examen d'aptitude professionnelle adopté par l'assemblée générale du Conseil supérieur de la Justice. Ce programme comprenait une épreuve inédite, à savoir des tests psychologiques. Il était précisé que ces tests consistaient en un questionnaire de personnalité et un test cognitif-analytique. S'ensuivait une discussion avec un psychologue. Cette épreuve n'était pas éliminatoire.

 

Ces épreuves étant à présent terminées, j'imagine que le recours à ces tests va être évalué afin d'en apprécier la plus-value. Cette évaluation me paraît d'autant plus nécessaire que des échos très interpellants de candidats ayant passé l'examen me sont parvenus sur le déroulement de ces tests. Plusieurs candidats ont en effet eu à lire une appréciation générale de certaines de leurs "capacités intellectuelles" jugées inférieures à la moyenne des autres candidats. C'est d'autant plus drôle que ce sont ceux qui ont réussi les examens!

 

Un tel propos me paraît déplacé dans le cadre d'un recrutement de magistrats, au terme d'un test et d'un entretien de deux heures avec une personne n'ayant rien à voir avec la magistrature. Cela me paraît d'autant plus hors de propos qu'il s'agissait de personnes qui avaient passé avec succès les deux premières épreuves de l'examen et qui, donc, avaient démontré de réelles qualifications! Ces qualifications pourraient être qualifiées d'incontestables et d'incontestées.

 

Monsieur le ministre, je m'interroge sur le bilan qui peut être tiré aujourd'hui de cette première expérience. Tout d'abord, j'imagine qu'il n'est pas évident de trouver sur le marché une société de consultance qui puisse se prévaloir d'une connaissance du monde judiciaire, indispensable pour que les tests puissent avoir une certaine pertinence. Comment la société qui s'est chargée de ces tests a-t-elle été choisie? Par ailleurs, d'après mes informations, 20 demi-journées ont été consacrées à ces tests. Quel en a été le coût? La pertinence, l'utilité et la plus-value d'une telle épreuve ont-elles été démontrées? Si oui, sur base de quels critères? Comment réagissez-vous aux jugements portés dans le cadre de ces tests sur les aptitudes intellectuelles de certains candidats? Enfin ces tests seront-ils maintenus l'année prochaine? Si oui, maintiendrez-vous également le caractère non éliminatoire?

 

16.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, monsieur Madrane, le Conseil supérieur de la Justice dispose de compétences étendues en matière de sélection et de nomination des candidats aux fonctions de juge et de magistrat du ministère public. Il procède régulièrement à l'évaluation de ses procédures afin de proposer une sélection de qualité et de permettre l'accès à la magistrature uniquement à des candidats de valeur.

 

Conformément à l'article 259bis, § 9 du Code judiciaire, la préparation du programme d'examen appartient à la Commission de nomination et de désignation réunie, organe du Conseil supérieur de la Justice composé des membres des commissions de nomination francophone et néerlandophone. Après approbation par l'assemblée générale du CSJ, ces programmes doivent encore être ratifiés par le ministre de la Justice.

 

En ce qui concerne l'examen d'aptitude professionnelle, les programmes 2010-2011 comprenaient effectivement l'organisation de tests psychologiques, un questionnaire de personnalité et un test cognitif-analytique en tant que troisième épreuve de la partie écrite.

 

Seuls les lauréats de la deuxième épreuve écrite y ont été soumis avant d'accéder à la partie orale.

 

Par ailleurs, les informations résultant des tests ont été validées par un psychologue après un entretien avec les candidats. Ceux-ci ont pu avoir accès au rapport du psychologue avant l'épreuve orale devant le jury.

 

Il faut encore préciser que ces tests n'étaient pas éliminatoires, mais avaient simplement pour but de servir d'information complémentaire en vue de la partie orale.

 

L'introduction de cette épreuve a été rendue possible, car chaque commission de nomination peut faire appel à des experts externes pour l'assister dans la préparation des examens et la préparation des épreuves.

 

En ce qui concerne la sélection de la société de consultance, la procédure de marché public a été strictement respectée. Un appel d'offres a été lancé auprès de plusieurs firmes spécialisées sur la base d'un cahier de charges précis. Les firmes qui ont remis une offre ont été entendues par la commission, laquelle a ensuite procédé au choix de la firme chargée de la réalisation de ces tests.

 

Soixante-cinq candidats ont été soumis aux tests, ce qui a représenté un coût total de 64 000 euros. L'organisation de tests psychologiques est un projet pilote initié par le Conseil supérieur de la Justice, projet qui doit faire l'objet d'évaluations. Les évaluations de l'expérience 2010-2011 sont actuellement en cours, les épreuves orales ne s'étant terminées que fin juin pour la commission de nomination néerlandophone.

 

En conséquence, les programmes d'examen pour l'année judiciaire 2011-2012 sont actuellement en cours de préparation et devraient être adoptés en septembre 2011 par le Conseil supérieur de la Justice. Celui-ci communiquera ensuite les programmes au ministre de la Justice en vue de leur ratification et de leur publication au Moniteur belge.

 

Il n'est donc pas possible de répondre à la question relative au maintien ou non des tests psychologiques, ainsi qu'à celle relative à leur caractère éliminatoire ou non. J'attends les propositions du Conseil supérieur de la Justice, qui est en train d'évaluer leur expérimentation.

 

16.03  Rachid Madrane (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, merci pour la réponse. J'entends bien qu'on attendra que le Conseil supérieur de la Justice évalue. Néanmoins, comme c'est vous qui ratifiez, vous devez rester attentif à la suite. En effet, d'après des candidats qui ont passé l'examen et que j'ai eu l'occasion de rencontrer, il est étonnant de voir des gens qui ont réussi les deux tests préliminaires être considérés comme ayant une "capacité intellectuelle inférieure à la moyenne". J'y reviendrai.

 

Il m'intéresserait de recevoir les évaluations et le bilan. Vous avez parlé de 64 000 euros: voilà qui me paraît assez élevé. Ce qui m'intéresse, outre l'évaluation et le bilan, c'est de connaître l'utilité de ce type d'examen, d'autant que la personne qui auditionnait ne connaissait pas grand-chose à la magistrature; c'est paradoxal.

 

Il est assez interpellant que des psychologues se permettent d'évaluer des magistrats sur leurs connaissances ou leur approche cognitive alors qu'ils ne connaissent rien au monde de la magistrature. Ce dont nous avons besoin, ce sont des magistrats compétents qui connaissent le droit et qui rendent le droit. Soyez attentif à ce sujet! J'y reviendrai d'ailleurs dans les prochaines semaines.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de nieuwe classificatie van open inrichtingen" (nr. 5602)

17 Question de Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "la nouvelle classification des centres ouverts" (n° 5602)

 

17.01  Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik zou een open deur intrappen als ik zeg dat de gedetineerde bevolking in België blijft stijgen. Dat is een algemeen bekend gegeven. Ik denk dan ook dat het belangrijk is dat wij optimaal gebruik maken van opvangcapaciteit, ook in open regimes.

 

Daarom werd er trouwens een werkgroep opgericht door de directeur-generaal van de penitentiaire instellingen. Die werkgroep moet nieuwe classificatiecriteria opstellen en de regimes in open inrichtingen herdefiniëren. In die werkgroep zitten de regionale directies van noord en zuid samen met de inrichtingshoofden van de vier open inrichtingen die er nu al zijn. Zij maken een denkoefening die geheel past in het kader van de oprichting van de dienst Interne Rechtspositie binnen de directie Detentiebeheer. Zij behandelen ook de inwerkingtreding van de basiswet waarop wij al zo lang zitten te wachten.

 

Ondertussen hebben die open inrichtingen een folder opgesteld waarin zij het personeel en de gedetineerden informeren over de veranderingen die eraan zitten te komen. Er zijn een aantal nieuwe criteria opgesteld en er is een nieuwe procedure gemaakt door die werkgroep. Vanaf maart 2011 werden deze getest en toegepast in vijf inrichtingen, met name Antwerpen, Gent, Lantin, Namen en Sint-Gillis.

 

Ik heb daarover een aantal vragen, mijnheer de minister. Misschien kunt u een tip van de sluier lichten?

 

Ten eerste, welke nieuwe criteria en procedure werden door de werkgroep opgesteld?

 

Welke visieverandering ondergaan de open inrichtingen? Op welke wijze kan die visieverandering een antwoord bieden op de stijgende gedetineerdenbevolking?

 

Ten tweede, welke reacties kwamen vanuit het personeel op de folder die werd verspreid en waarin de aankomende veranderingen werden meegedeeld? Hoe werd hieraan nu al tegemoetgekomen?

 

Ten derde, welke eerste conclusies kunnen worden getrokken uit het proefproject? Tot wanneer loopt het proefproject? Wanneer mag een evaluatie worden verwacht?

 

17.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mevrouw De Wit, de bedoeling van het directoraat-generaal Penitentiaire inrichtingen met dit project is tweeledig.

 

Enerzijds, wil men komen tot een optimale aanwending van de beschikbare capaciteit in deze open inrichtingen en, anderzijds, wil men de gelijkenissen en verschillen in de regimes in de vier open inrichtingen in kaart brengen om van daaruit te komen tot een meer uniforme aanpak.

 

Een werkgroep ad hoc binnen het directoraat-generaal heeft zich over de doelstellingen gebogen en een voorstel uitgewerkt. Daaruit resulteerde dat het specifieke aanbod in de open inrichtingen nu beter wordt gecommuniceerd, zowel naar de gedetineerden als naar de medewerkers. Ook de verschillen met de gesloten instellingen worden beter uitgelegd.

 

Voor de invulling van de open capaciteit werden nieuwe selectiecriteria en werd een nieuwe classificatieprocedure ontworpen. Daarbij wordt het principe van de negatieve selectie gehandhaafd, waarbij voor elke gedetineerde wordt nagegaan of er contra-indicaties bestaan tegen een plaatsing in een open inrichting.

 

De medewerkers in de inrichtingen die belast zijn met de toepassing van de classificatie werden voldoende geïnformeerd over de nieuwe regels. Er zijn geen negatieve reacties gekomen.

 

Wat de eerste conclusies betreft, wij moeten de nieuwe methode nog evalueren. Dat zal binnenkort gebeuren. Het is vandaag nog te vroeg om al conclusies te trekken, maar in de praktijk blijkt de procedure te werken. Er bestaan momenteel immers al wachtlijsten voor een transfer naar een open inrichting, dus ik denk dat het een heel goede zaak is om maximale steun te bieden aan de ambitie van de werkgroep en aan die methodiek die verder moet worden geïmplementeerd.

 

Aanvullend loopt een debat over de grote gevangenis van Brussel voor 1 200 gedetineerden. Op welke manier kan het detentietraject in de gevangenis praktisch worden uitgevoerd? Hoe kan men van de zwaarste naar de zachtere systemen gaan? Wat is het ambitieniveau? De vraag aan architecten is hoe men dat concreet maakt. In de infrastructuur van een gevangenis met 1 200 plaatsen moet zo een visie architecturaal en organisatorisch worden uitgewerkt. De gedetineerden moeten aanvoelen dat er een traject is.

 

17.03  Sophie De Wit (N-VA): Vooral uw laatste opmerking over de grote Brusselse gevangenis prikkelt mijn nieuwsgierigheid. Ik volg het verder op. Het is inderdaad een zeer zinvolle piste.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de onterechte opsluiting van verdachten en veroordeelden" (nr. 5622)

18 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'emprisonnement abusif des personnes suspectes ou condamnées" (n° 5622)

 

18.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, voor alle duidelijkheid, degene die mij tot deze vraag heeft geïnspireerd, is de heer Van Volsem, van wie wij allen redelijk wat mails ontvangen.

 

Ik heb de moeite gedaan om een schriftelijke vraag op te stellen op basis van wat hij mij toestuurde, en uw antwoord daarop heeft mij verbaasd. Over onterechte opsluiting van verdachten en veroordeelden of over klachten met burgerlijke partijstelling waaraan geen gevolg wordt gegeven, worden blijkbaar geen cijfers bijgehouden. Dat is toch wel treffend, omdat men iemand die een bezwaar heeft tegen heel het gerechtelijk systeem, daarmee van antwoord kan dienen, omdat hij zich in een of meerdere van de voornoemde probleemsituaties bevindt.

 

Mijnheer de minister, mijn vragen zijn dan ook heel eenvoudig.

 

Waarom worden die cijfers niet bijgehouden? Waarom wordt het niet nuttig geacht dat er daarover statistieken worden opgemaakt? Er komen toch geregeld klachten binnen. De ene is al wat vasthoudender en getuigt van meer doorzettingsvermogen dan de andere. Iedereen kent echter wel bepaalde probleemdossiers en probleemgevallen. Het zou toch goed zijn dat die een beetje geclusterd worden in dat cijfermateriaal.

 

18.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer Schoofs, wil u mij de definitie geven van onterechte opsluiting.

 

18.03  Bert Schoofs (VB): Ik bedoelde niet de onwerkzame voorhechtenis. Het gaat over mensen die een paar dagen of tien dagen te lang in de gevangenis zitten, bijvoorbeeld omdat er een vergissing gebeurde op de griffie van de gevangenis. Soms krijgt men wel eens mensen aan de deur die dat beweren. Ik kan dat nooit controleren. Ik zeg dan steeds dat men klacht moet indienen bij Justitie. Het kan voorvallen, niemand is perfect, wij leven niet in een perfecte wereld. Dat bedoel ik met onterechte opsluiting.

 

Het gaat echter ook bijvoorbeeld over burgerlijke partijstelling waaraan geen gevolg wordt gegeven en op basis waarvan klacht wordt ingediend. Ik weet het, het kan zijn dat het bij de Hoge Raad voor de Justitie terechtkomt, en dat moet ik rechtstreeks opvragen. Het zou mij echter verbazen mochten mensen geen klacht indienen bij de FOD Justitie, of mochten zij geen brief richten tot u of tot de Koning – een brief aan de Koning zou bij u, als bevoegde minister, moeten terechtkomen – om te melden dat zij op de ene of de andere manier onheus werden behandeld, bijvoorbeeld omdat zij te lang in de gevangenis hebben gezeten of omdat er geen gevolg werd gegeven aan hun burgerlijke partijstelling.

 

18.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik volg ook een beetje de correspondentie van de betrokken persoon. Er werd hierover reeds een vraag gesteld. Ten onrechte in de gevangenis of in voorlopige hechtenis, dat is een ander punt, daarover gaat het niet. Uw vraag gaat over het aantal veroordeelden van wie u zegt dat zij ten onrechte werden veroordeeld.

 

18.05  Bert Schoofs (VB): (…)

 

18.06 Minister Stefaan De Clerck: Dan is het misschien op basis van verkeerde berekeningen of fouten gemaakt bij de strafberekening.

 

18.07  Bert Schoofs (VB): In de zaak-Van Volsem is het een klacht met burgerlijke partijstelling waaraan blijkbaar nooit gevolg gegeven werd. Is dat een alleenstaand geval?

 

18.08 Minister Stefaan De Clerck: Een klacht met burgerlijke partijstelling waaraan geen gevolg is gegeven.

 

18.09  Bert Schoofs (VB): Ik bedoel niet dat de zaak achteraf niet op een of andere manier voor de raadkamer werd gebracht, maar dat de onderzoeksrechter het dossier weigerde te aanvaarden op een of andere manier.

 

18.10 Minister Stefaan De Clerck: Dat is een heel ander probleem. In dat verband kan ik wel cijfers geven, maar dat heeft niets te maken met de gevangenisstraf. Er bestaan studies waaruit blijkt dat bij gerechtelijke onderzoeken die door het openbaar ministerie werden gevorderd in 79 % van de gevallen een verwijzing naar het vonnisgerecht wordt uitgesproken.

 

Het is duidelijk dat gerechtelijke onderzoeken, opgestart na een burgerlijke partijstelling, een veel lager verwijzingspercentage kennen. Elke advocaat weet dat er zeer veel burgerlijke partijstellingen voor de onderzoeksrechter zijn die doodbloeden. Soms is er zelfs misbruik van de formule van de burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter om de zaak aanhangig te maken die dan plat valt omdat er onvoldoende elementen in het dossier zitten.

 

Dit is een fenomeen waarover statistieken bestaan. Als u daar specifiek naar vraagt, kan ik u alle gegevens geven.

 

Dat gaat over de wijze van inleiden van een strafrechtelijke procedure en de dossiers die doorgaan tot het vonnisgerecht en eventueel tot veroordeling. Dat vindt men in de statistieken van het openbaar ministerie.

 

Uw vraag gaat over mensen in detentie, over mensen die ten onrechte een gevangenisstraf hebben gekregen. Dat zijn des erreurs judiciaires, maar hoeveel zijn er dat?

 

18.11  Bert Schoofs (VB): Ik heb twee schriftelijke vragen in een mondelinge vraag samengevoegd, omdat er geen cijfers bekend zijn.

 

Ik kreeg bijvoorbeeld een klacht van iemand die twee maanden effectieve gevangenisstraf had gekregen en uiteindelijk twee maanden en tien dagen heeft gezeten. Krijgt u geen klachten in dat verband?

 

18.12 Minister Stefaan De Clerck: Als dat de vraag is, wil ik dat nog eens navragen.

 

U hebt het over een veroordeelde die ten onrechte in de gevangenis zit. Ik ga ervan uit dat als er een vonnis is, men terecht naar de gevangenis gaat.

 

U vraagt specifiek naar de strafberekening. Dat is een klassieke vraag van iedereen die met het strafuitvoeringsbeleid bezig is. Er zouden eenvoudige, heldere regels moeten worden gedefinieerd voor de strafberekening. Ik denk aan recidive, duur van de voorlopige hechtenis, eerste keer, tweede keer, terugroeping, VI, zijnde een multitude aan interventies in het curriculum van bepaalde personen, die het niet meer toelaten om een juiste berekening te maken. Dat zou dringend moeten worden vereenvoudigd.

 

Dat is echter een probleem van een heel andere orde dan wat u in uw vraag beschrijft.

 

18.13  Bert Schoofs (VB): Zo bedoelde ik het niet. Misschien heb ik mijn vraag verkeerd opgesteld, waarvoor mijn excuses. Ik dacht dat de schriftelijke vraag duidelijk was. Ik zal ze opnieuw indienen.

 

18.14 Minister Stefaan De Clerck: Zo had ik het niet begrepen. Als u het zo preciseert is het een andere vraag.

 

18.15  Bert Schoofs (VB): Een tweede punt is de zaak-Van Volsem. Men dient een klacht in met burgerlijke partijstelling en daar wordt volstrekt geen enkel gevolg aan gegeven, op geen enkel vlak. Men hoort er niets meer van. Dat zou dus in feite niet kunnen. Wanneer de partij zelf de zaak benaarstigt, dan zou men minstens tot de raadkamer moeten kunnen komen, met een buitenvervolgingstelling of een onderzoeksrechter die een of andere beschikking velt. Als er niets gebeurt, als een onderzoeksrechter niet eens een inspanning doet, dat is dan een andere zaak.

 

18.16 Minister Stefaan De Clerck: Dat is het probleem van een onderzoek, dat is niet het probleem van een onterechte opsluiting.

 

18.17  Bert Schoofs (VB): Nee. Ik heb mijn twee schriftelijke vragen in deze vraag gegoten omdat ik geen antwoord kreeg.

 

18.18 Minister Stefaan De Clerck: Ik meen dat wij het beter even herbekijken. Ik zie dat er hier antwoorden mogelijk zijn op uw specifieke vraag.

 

18.19  Bert Schoofs (VB): Goed, ik zal de vragen opnieuw op die manier stellen, om een meer punctueel antwoord te krijgen.

 

18.20 Minister Stefaan De Clerck: Afgesproken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Samengevoegde vragen van

- de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de kosten van telefoontaps en DNA-analyses" (nr. 5583)

- de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "achterstallige betalingen van gerechtskosten in strafzaken" (nr. 5671)

19 Questions jointes de

- M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "le coût des écoutes téléphoniques et des analyses ADN" (n° 5583)

- M. Olivier Maingain au ministre de la Justice sur "les arriérés de paiement des frais de justice en matière répressive" (n° 5671)

 

De voorzitter: De heer Maingain is er niet. Hij is misschien iets anders aan het lezen.

 

19.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, ik ben datzelfde hier ook aan het lezen, maar ondertussen kan ik wel mijn vragen stellen. Ik heb echter geen 80 000 slachtoffers te verdedigen.

 

Mijnheer de minister, ook deze vraag heb ik schriftelijk ingediend op 10 september 2010 naar aanleiding van een rapport van de commissie Modernisering van de Rechterlijke Orde. In dat rapport gaf zij een evolutie van de gerechtskosten. De vraag is nu een jaar oud, maar actueler dan ooit, want de commissie heeft net een volgend rapport uitgebracht. De vraag heeft dus een heel jaar overleefd.

 

Ondertussen zijn er wel een aantal verklaringen geweest en werden antwoorden gegeven op het recentste rapport over de stijging van de kosten voor allerlei onderzoeken. Vorige zomer was de problematiek ook actueel. Toen bleek dat Justitie dreigde haar rekeningen voor 2010 niet meer te kunnen betalen. Zo bleek dat op 31 mei 2010 reeds 60 van de 90 miljoen euro van het budget was uitgegeven. U verklaarde toen in de media dat er stappen genomen waren om de kosten te beheersen, maar dat de val van de regering roet in het eten had gegooid. Dat is natuurlijk een jaar geleden.

 

Ik heb de volgende vragen. Misschien zijn een aantal van die vragen, die een jaar geleden ingediend werden, niet meer zo relevant of al op de een of andere manier beantwoord, maar dat zult u dan wel in uw antwoord aangeven.

 

Ten eerste, welke stappen hebt u ondernomen om het probleem op te vangen? Werd er onder meer onderhandeld met telefoonmaatschappijen om een goedkoper tarief te krijgen? U hebt vandaag nog verklaard dat dat inderdaad het geval is. Ik denk dus dat ik het antwoord al ken.

Werd er werk gemaakt van wetgeving die abnormale kosten van deurwaarders inperkt?

Werd er onderzocht of rogatoire commissies niet op een andere manier kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld via video of telefonie?

Hebt u onderzocht hoe de kostprijs van DNA-onderzoek verminderd kan worden? Wij hebben het vanmorgen daarover gehad.

Welke stappen werden er nog gezet om de kosten algemeen te drukken?

 

Ten tweede, welke timing had u vorige zomer om dergelijke maatregelen door te voeren?

 

Ten derde, welke overschrijding van het budget is er uiteindelijk gerealiseerd?

 

Ten vierde, welke maatregelen hebt u genomen, opdat Justitie haar facturen toch nog tijdig zou kunnen betalen? Vorig jaar was er gezegd dat het een probleem zou zijn. Dit jaar is er gezegd dat er nog een achterstand van facturen is, vooral bij de telecommaatschappijen.

 

19.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer Van Hecke, over heel die problematiek kan ik een antwoord geven en zelfs een uitvoerige nota voorleggen, maar die heb ik nu niet bij mij. Daarenboven had ik gedacht dat ik ook aan de heer Maingain moest antwoorden, dus een deel van het voorbereid antwoord is in het Frans opgesteld.

 

Verschillende vragen over de betaling van gerechtskosten zijn ook in de media aangekaart.

 

Er is vooral een budgettair probleem als gevolg van hoofdzakelijk gecumuleerde tekorten van de vorige jaren. Sinds jaren sleept de dienst Gerechtskosten dat deficit mee.

 

Ter informatie, eind 2009 bedroeg het gecumuleerd deficit ongeveer 25 miljoen euro. Dat deficit is teruggebracht. Eind 2010 was het gecumuleerd tekort gereduceerd tot 17,9 miljoen euro, waarvan 15,3 miljoen euro voor achterstallige telecommunicatie, 0,1 miljoen euro voor griffiekosten, 1,9 miljoen euro voor experts en 0,6 miljoen euro voor rogatoire commissies.

 

Wij hebben die achterstand kunnen inlopen en we werken daar nog aan voort, onder andere door een vermeerdering van de kredieten voor de gerechtskosten, waarbij we meer dan 8 miljoen euro via interne transfers hebben kunnen overdragen in 2010, zoals ik eerder al uitgelegd heb. Daarnaast hebben we bijna 9,5 miljoen euro via een uitzonderlijke aanpassing van het budget van 2010, met goedkeuring van het Parlement, kunnen regelen. Zo zijn we voor 2010 op een totaalbudget gekomen van 107 miljoen euro.

 

Om het structurele tekort te bestrijden is er een bijkomende inspanning geleverd. Het beginbudget voor 2010 bedroeg 89,7 miljoen euro. Voor 2011 werd het beginbudget voor gerechtskosten verhoogd tot 99,2 miljoen euro. Dat moet normaal volstaan voor de recurrente kosten. Wij gaan ervan uit dat ook andere maatregelen gunstige effecten zullen hebben.

 

Wij moeten ervan uitgaan dat de gerechtskosten op zich niet zullen dalen. Wij moeten wel inspanningen doen om die kosten te beperken. Vanmorgen hebben we nog gesproken over DNA-analyses. Er wordt steeds meer gebruikgemaakt van dergelijke prestaties. Het gaat om een soort open envelop. Men kan het geld niet zomaar verdelen om dan nadien te zeggen dat men zijn plan moet trekken. Er zijn nu eenmaal meer kosten naarmate de vraag stijgt. Er is geen beperking op dat vlak.

 

Het is een deel van het debat over het gerechtelijke landschap. Men moet meer werken via responsabilisering en via enveloppen, die naar de grote arrondissementen zouden moeten gaan, uitzonderingen niet te na gesproken. Men moet overal zijn verantwoordelijkheid nemen. Men moet beseffen dat alles geld kost. Ik kom daar later nog op terug.

 

Kortom, voorlopig is het een open systeem. Wij zien wel steeds meer Europese samenwerkingsmodellen en internationale samenwerkingsmodellen. De werking wordt daardoor steeds complexer. Er komen steeds meer vragen vanuit het buitenland. Die factor speelt mee.

 

Natuurlijk nemen de technologische mogelijkheden ook toe. Men moet alles doen wat mogelijk is om tot resultaten te komen en om beter te scoren. Ik meen dat er inderdaad beter gescoord wordt. Die bijkomende technologische middelen kosten echter geld. Het gaat zoals in de geneeskunde. Wanneer er betere machines komen, kan men moeilijk neen zeggen, want het gaat om de volksgezondheid. Hier gaat het om de opheldering van misdrijven. Men moet proberen met de beste technieken de misdaad te bestrijden.

 

De juridische complexiteit op zich speelt natuurlijk een rol. Steeds meer normen en regels worden opgelegd. Steeds meer procedures moeten worden nageleefd. Daardoor nemen de gerechtskosten toe.

 

Wij moeten proberen het probleem aan te pakken. Wij proberen nu de schuldvorderingen beter te beheersen en de prestaties beter te controleren. Wij proberen ook de betalingen beter uit te voeren. Tegen het einde van dit jaar moeten alle facturen die betrekking hebben op dringende gerechtskosten, op een bijzondere manier begeleid en opgevolgd worden in een nieuw boekhoudprogramma.

 

Tot nu toe verloopt een en ander nog steeds erg gedecentraliseerd. Elke rechtbank en elk parket beheert de gerechtskosten afzonderlijk. Als het op dat niveau wordt goedgekeurd, komt het bij de comptabiliteit terecht en wordt het betaald. De kwaliteitscontrole, het toezicht op de juistheid enzovoort is een ongecontroleerd systeem met twee niveaus. Wij willen dat nu in een systeem onderbrengen. Tegen het einde van dit jaar moet het probleem zijn opgelost.

 

Wij willen ook stap voor stap verder gaan. Het huidige ontwerp is gebaseerd op een te hoge kostprijs voor de DNA-expertises. Hopelijk kunnen wij het probleem vlug oplossen om tot betere en goedkopere prestaties te komen.

 

Wij moeten ook een globale wet maken voor de gerechtskosten. Daarin komt zeker ook een hoofdstuk over de expert aan bod. Ik denk dan onder meer aan de aanstelling, de controle en de lijsten van experts. Dat is een oud zeer. Iedereen uit de praktijk weet dat een en ander ter zake sinds mensenheugenis een aanleiding vormt voor vertraging, langdurigheid en onzekerheid en dure prestaties met zich brengt. De expertise in het gerecht vormt een probleem. Veel van de kosten dienaangaande hebben betrekking op het strafrecht. Een basiswet met uitvoeringsbesluiten moet hieraan te pas komen.

 

Zij die presteren, moeten wij aan een kwaliteitscontrole onderwerpen. Wij moeten goed kijken of het kader hier en daar kan worden aangepast. Wij moeten ook rekening houden met het feit dat wij recent, begin van dit jaar, een koninklijk besluit hebben gepubliceerd in verband met de beperking met 30 % van de telecomkosten. Wij hebben het BIPT een studie laten maken over de telefoniekosten. Wij hebben die met 30 % verminderd. Wij zullen zien welk resultaat dat zal opleveren.

 

Dat is een reeks van initiatieven om de gerechtskosten te beheersen. We leggen de laatste hand aan een brief aan het Parlement in verband met de basiswet voor de gerechtskosten. U kunt het bestuderen. Na de vakantie zien we welk initiatief we nemen. We zien wie op welk moment nog iets kan doen, dan wel of de nieuwe regering het zal aanpakken. Ik leg de teksten op tafel. Men kan er gebruik van maken. In die brief zal ik een overzicht geven van de problematiek en aanduiden welke maatregelen noodzakelijk zijn om het probleem te beheersen. Ik geef een overzicht van de situatie. Ik geef het als documentatie ter beschikking.

 

Op 23 februari 2011 werd de op 8 februari 2011 goedgekeurde tekst gepubliceerd, die een vermindering van de telefoniekosten met 30 % beoogt. Daarenboven werd er bij het BIPT een vaste werkgroep opgericht. Justitie en de operatoren onderzoeken de gebruikte werkwijze met het oog op verbetering en efficiëntie, wat ook een positieve invloed kan hebben op de kosten. Het BIPT heeft zich ertoe verbonden om op basis van de output van de werkgroep samen met een consultant een kostenmodel uit te werken voor een efficiënte operator. Die doelstelling moet worden bereikt na de procedure die op 31 december 2011 zal ingaan.

 

Inzake DNA is het ontwerp op tafel gelegd. Dat hoef ik niet nader toe te lichten. Het is vanochtend besproken.

 

Het is een algemeen probleem, dat we op diverse manieren gelijktijdig moeten aanpakken. Het is een mooie kluif voor na de zomer.

 

19.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): We zullen dus overzomeren met het dossier. Ik kijk uit naar uw brief aan het Parlement. U bent een actieve brievenschrijver.

 

Er is al een aantal stappen genomen: de tekst over het DNA en de onderhandelingen met de telecomsector, in verband waarmee we al heel lang vragende partij waren voor een heronderhandeling. Dat is een goede zaak. Maar in het buitenland zijn de kosten voor telefoontaps nog goedkoper dan de 30 %-korting, die we nu hebben bedongen. Misschien is het geen einddoel. Het moet een permanent aandachtspunt zijn.

 

U hebt gelijk dat we de magistratuur moeten responsabiliseren. Dat kan als er in Justitie een nieuwe organisatie wordt opgezet en als er verantwoordelijkheid voor het management wordt gegeven aan de gedecentraliseerde diensten.

 

Er zijn in dat verband nog heel wat oplossingen om efficiënt met overheidsmiddelen om te gaan.

 

Uiteraard moeten de nieuwe middelen ook worden gebruikt – op dat punt hebt u gelijk –, indien het nodig is voor een onderzoek, teneinde de waarheid aan het licht te brengen. Ook daaraan mogen wij geen afbreuk doen. Het is een evenwichtsoefening.

 

Wij zullen het dossier blijven volgen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Vraag nr. 5671 van de heer Maingain wordt door het voorgaande zonder voorwerp. De heer Dufrane is opnieuw weg en kan dus zijn vraag nr. 5626 niet stellen.

 

20 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de resultaten van een steekproef betreffende de ingediende punten in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand" (nr. 5633)

20 Question de Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "les résultats d'un échantillon relatif aux points dans le cadre de l'aide juridique de deuxième ligne" (n° 5633)

 

20.01  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb dit al aangekaart tijdens de bespreking in de commissie vorige week. Naar aanleiding van mijn vraag, hebt u naar het protocol uit 2010 met de balies verwezen. De kruiscontroles zouden strenger worden en er komt een digitaal verwerkingssysteem dat elke balie zou moeten hanteren, en jaarlijks moeten verschillende verslagen worden bezorgd.

 

U hebt toen ook meegedeeld een aantal dossiers uit verschillende arrondissementen te hebben onderzocht en een steekproef te hebben genomen, waarbij u tot de vaststelling is gekomen dat 33 % van de dossiers aanleiding gaf tot vermindering van het aantal punten. Dat is veel. In andere arrondissementen gaat het over 20 % en in sommige over 4 % tot 5 %. Uiteindelijk stellen we vast dat er, ten eerste, verschillende correcties zijn moeten gebeuren en, ten tweede, dat er tussen de arrondissementen verschillen zijn. Ik heb u die vraag gesteld en u hebt geantwoord dat er geen wanverhouding is tussen Vlaanderen en Wallonië in de uitbetaling van de puntenwaarde: dat bedroeg 50,5 % tegenover 49,5 %. U hebt verwezen naar het aantal punten.

 

Als we het aantal punten bekijken, is er inderdaad geen grote discrepantie. In Vlaanderen is dat 1 376 000 en aan Franstalige kant 1 380 000. Er is wel een wanverhouding, mijnheer de minister. Het probleem ligt bij het aantal punten per afgehandelde zaak. Het aantal punten is ongeveer gelijk, het verschil is niet zo groot. In Vlaanderen worden bijna evenveel punten toegekend als in Wallonië, maar aan Vlaamse kant gaat het over 93 000 zaken of 52 % en aan Franstalige kant over 84 000 zaken. Dat is een verschil van bijna 10 000 zaken, maar qua punten zit daar niet zoveel verschil op. Dat wil zeggen dat men per zaak meer punten krijgt aan de andere kant van de taalgrens en dat schijnt toch te wijzen op een wanverhouding tussen het aantal behandelde zaken enerzijds en het aantal daarvoor ingediende punten anderzijds.

 

Mijnheer de minister, het is misschien toch wel interessant om de volledige uitkomst van de steekproef te krijgen. U hebt daarnaar verwezen tijdens de vorige commissie, maar hebt er slechts stukjes uit aangehaald. Zo zouden we weten hoe het zit per arrondissement, dus een percentage dossiers per arrondissement. U mag de cijfers schriftelijk bezorgen en hoeft ze hier niet op te sommen, ik zou ze alleen graag krijgen.

 

U spreekt over 33 % vermindering in één arrondissement, elders 20 % en nog elders 4 % tot 5 %. Dat zijn serieuze discrepanties, serieuze verschillen tussen de arrondissementen. Is er dan sprake van misbruiken? Aan wat ligt dat dan?

 

Ten derde, hoe verklaart u de vastgestelde wanverhouding tussen het aantal afgesloten zaken enerzijds en het aantal ingediende punten anderzijds, met de daarbij horende uitbetaling aan de Vlaamse en de Franstalige balies? Merkt u daarin een verband met de uitslag van de steekproef?

 

20.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mevrouw De Wit, ik vind dat wij het globale debat nu niet moeten voeren. U hebt beslist dat het Rekenhof zou worden aangeschreven om een analyse te maken. Ik heb hen daarvan verwittigd.

 

Ik heb de mensen van het Rekenhof ontmoet. Zij hebben inderdaad een speciale cel die Justitie volgt en ze hebben net een analyse gemaakt van het gevangeniswezen.

 

Ik heb hen meegedeeld dat zij een nieuwe opdracht zouden krijgen met betrekking tot de tweedelijnsrechtsbijstand. Het is een interessante equipe die daarrond goed werk kan verrichten.

 

Ik zal niet het hele debat en de analyse geven, maar ik geef u de cijfers met de begeleidende brieven van de OVB en de OBFG van januari 2011, met daarin de resultaten van de kruiscontroles voor 2009 en 2010. Het is nog niet volledig, maar ik geef het u al omdat het u een idee geeft.

 

Wij hebben gevraagd om een honderdtal dossiers te controleren zodat wij kunnen vergelijken. Bij de Vlaamse balies telt men bijvoorbeeld voor Antwerpen 20 dossiers op 100 met vermindering van punten, 3 dossiers met vermeerdering van punten en het totaal aantal punten voor kruiscontroles. U hebt de lijst.

 

Voor de Nederlandstalige balie van Brussel zijn er 13 dossiers met vermindering van punten op 100 gecontroleerde dossiers, Gent 13 op 50 - als men dat op 100 zou zetten, zou dat 26 zijn -, Ieper 11 op 75, Kortrijk 18 op 79, Mechelen 4 op 75, Tongeren 24 op 77, Turnhout 4 op 100 en Veurne 3 op 50.

 

Er zijn in totaal 10 dossiers met vermeerdering van punten. In 10 dossiers moest dus meer worden betaald, wat beperkt is.

 

In Franstalig België zijn in Brussel 14 dossiers op 100 met vermindering van punten, Charleroi 33 op 100, Dinant 6 op 75, Eupen 4 op 76, Luik 10 op 100, Bergen 15 op 79, Namen 6 op 74, Doornik 12 op 68 en 1 dossier waarop er een vermeerdering is geweest.

 

Ik geef u de cijfers. Het is een vorm van transparantie, maar het roept evenveel vragen op als men de cijfers ziet.

 

Het toont echter wel aan dat er op een beperkt staal van 100 toch een consistent aantal dossiers is. Ik stel voor om een methode te hanteren, waarbij men, als men op 100 dossiers meer dan 5 à 10 % dossiers heeft waar er zich een probleem stelt, beter het geheel zou controleren.

 

Wie dat dan doet enzovoort, dat zijn zeer veel punten die gecontroleerd moeten worden. Daarmee is aangetoond dat er reden is om te zoeken naar een beter controlesysteem. Ik begrijp dat ze dat zelf in grote mate doen. Daar zijn argumenten voor. In bepaalde omstandigheden kan men echter pleiten voor een soort professionele analyse als er aanduidingen zijn dat er een pakket verkeerde berekeningen zijn.

 

Ik ben heel open en ik wil daar niet zomaar teveel verkeerde conclusies uit trekken. Het is een signaal en ik ben blij dat ze ons dat hebben willen bezorgen. Ik ben er dankbaar voor dat ze dat doen. We moeten daar in de toekomst op een verstandige manier mee omgaan. We zullen hier een globaal debat hebben en het Rekenhof zal dat misschien ook even bekijken. Ik meen dus niet dat we nu meteen moeten panikeren of overdrijven. We moeten daar voorzichtig mee omgaan, ook in de toekomst.

 

20.03  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag was al ingediend voor we in de commissie de beslissing hadden genomen om alles voor te leggen aan het Rekenhof. Ik ben het echter met u eens dat dit alles moet kaderen in een globaal debat. Ik noteer dat u een beetje om een eventuele wanverhouding die wij wel menen te zien heen fietst. Ik zal u dat echter niet kwalijk nemen.

 

20.04 Minister Stefaan De Clerck: Dat moet onderzocht worden. De vraag is of er een verschil in typologie van de dossiers is, of er meer armoede is, of er meer punten zijn… Het zou goed zijn als dat rustig maar grondig onderzocht wordt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het onderhoud met de betrokkenen naar aanleiding van de dramatische situatie bij de griffiers van de arbeidsrechtbanken" (nr. 5642)

21 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "l'entretien avec les intéressés à la suite de la situation dramatique parmi les greffiers des tribunaux du travail" (n° 5642)

 

21.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb u over de problematiek in kwestie al een aantal vragen gesteld. U had toen geantwoord dat u op 30 juni 2011 een onderhoud met de betrokkenen, dus met de griffiers van de arbeidsrechtbanken, zou hebben, teneinde een inventaris en een evaluatie te maken van de problemen waarover zij klagen.

 

Mijn vraag is heel eenvoudig.

 

Wat is het resultaat van de gesprekken? Welke, concrete acties zullen worden ondernomen? Tegen wanneer zullen zij worden ondernomen?

 

Ik weet dat het Parlement intussen al een wetsvoorstel over de informatisering en de splitsing van de bijzondere en algemene rol van de arbeidsrechtbanken heeft ingediend.

 

Ik dank u niettemin alvast voor uw antwoord.

 

21.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, op donderdag 30 juni 2011 vond inderdaad een overleg plaats met de vertegenwoordigers van de magistratuur en van het gerechtspersoneel van de arbeidsgerechten en met vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor de Justitie over de algemene problematiek van de collectieve schuldenregeling.

 

Het overleg verliep in een constructieve sfeer. Na afloop van het overleg werden een aantal afspraken over de opvolging van de problematiek gemaakt.

 

De problemen zijn drieledig. Er is, ten eerste, de personeelsproblematiek. Er zijn, ten tweede, de ICT-ondersteuning en, ten derde, de wijzigingen op wetgevend vlak.

 

De vertegenwoordigers van de magistratuur en van het gerechtspersoneel van de arbeidsgerechten betwisten geenszins nog de uitbreiding van de personeelsomkadering sedert de overdracht van de collectieve schuldenregelingen van de rechtbank van eerste aanleg naar de arbeidsgerechten.

 

De personeelskaders werden verhoogd, met name met 9 griffiers en 36 medewerkers. De verdeling van deze 45 eenheden onder de verschillende griffies van de arbeidsrechtbanken kwam tot stand na overleg met en op eenduidig advies van de vertegenwoordigers van de hoofdgriffiers van de arbeidsgerechten.

 

In overleg met de eerste voorzitters van de hoven van beroep en de arbeidshoven heb ik voor de verwerking van de dossiers inzake collectieve schuldenregeling 10 referendarissen ter beschikking gesteld.

 

Met de aanwezige vertegenwoordigers van de magistratuur en van het gerechtspersoneel werd afgesproken dat de bestaande personeelskaders van de arbeidsrechtbanken maximaal zullen worden ingevuld.

 

Met andere woorden, we gaan ze niet vergroten, maar we gaan systematischer kijken om ze volledig ingevuld te zien, wat eigenlijk in tijden van besparing ook reeds een versnelling impliceert. Wij zullen dus daar bijkomende inspanningen doen om de kaders systematisch vol te zien.

 

Tijdens het overleg werd meermaals verwezen naar de inhoud van circulaire 154, die duidelijk stelt dat solidariteit en samenwerking tussen de verschillende gerechtelijke diensten reeds een onderdeel is tot de oplossing van de personeelsproblematiek op de griffies en parketsecretariaten. Daar is er een zekere vertraging, u kent de problematiek van circulaire 154.

 

Ik heb toch ook wel gevraagd om uit te kijken om een grotere mobiliteit binnen het gerechtspersoneel mogelijk te maken. Arbeidsrechtbank, koophandel, eerste aanleg, het is nog steeds moeilijk om van de ene naar de andere te gaan. Wij zullen ook nog eens wetgevend onderzoeken of meer flexibiliteit mogelijk kan zijn.

 

Een cruciale factor in de afbouw van de administratieve werklast bij de griffies van de arbeidsrechtbanken in verband met de collectieve schuldenregeling is de installatie van een performante ICT-applicatie. Ik verwijs u naar hetgeen ik destijds aan een collega heb geantwoord in antwoord op vraag nr. 5653.

 

Ik kan u nog meegeven dat vandaag op het strategisch overleg van het ICT-platform Rechterlijke Organisatie de informatisering van de arbeidsgerechten als absolute topprioriteit was ingeschreven. Dat is de commissie die nu vanuit de magistratuur het geheel van de ICT-initiatieven mee helpt sturen. Ik heb vandaag laten bevestigen door hen dat ICT van de arbeidsgerechten, het deel afgezonderd collectieve schuldenregeling, dit jaar moet gerealiseerd worden en dat het inderdaad door hen moet aanvaard worden als zijnde de absolute prioriteit.

 

Vandaar ook het wetsvoorstel dat ter tafel lag vanmorgen en dat dus morgennamiddag opnieuw kan worden behandeld om een afzonderlijke rol op te stellen voor de arbeidsrechtbanken, om daarop geënt die ICT-initiatieven mogelijk te maken.

 

Naar aanleiding van een evaluatie van de opleidingen omtrent de collectieve schuldenregeling werd een aantal goede praktijken naar voren gebracht. Ook het rapport van de audit die de Hoge Raad voor de Justitie heeft verricht in de arbeidsrechtbanken van Namen en Dinant stipt een aantal verbeterpunten aan.

 

Naast de veralgemening van de goede praktijken werd ook de vraag gesteld naar wettelijke werklastcorrigerende maatregelen. Vandaar het voorstel dat vanochtend op tafel lag over die bijzondere rol voor de schuldenregeling.

 

In het kader van de juridische vereenvoudiging van de wetgeving omtrent collectieve schuldenregeling komt op 26 augustus 2011 reeds een werkgroep met vertegenwoordigers van de magistratuur, het gerechtspersoneel, de administratie en de beleidscel bijeen om verdere voorstellen ter zake uit te werken. De Hoge Raad voor de Justitie is tevens uitgenodigd om aan de werkzaamheden deel te nemen.

 

Het volgende overleg met alle betrokkenen is dan gepland op 28 september aanstaande. Op dit overleg kan dan reeds een evaluatie gemaakt worden van de strikte opvolging van de personeelsdossiers, de stand van zaken op het vlak van ICT en de vooruitgang in de wetsvoorstellen voor een vereenvoudiging van de procedure voor collectieve schuldenregeling.

 

21.03  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

(….) Ik denk dat de mobiliteit van het personeel inderdaad een oplossing kan zijn. Zo kan worden ingezet op de plaatsen waar dit het meest nodig is.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

22 Question de M. Anthony Dufrane au ministre de la Justice sur "la vente immobilière de gré à gré par des curateurs" (n° 5626)

22 Vraag van de heer Anthony Dufrane aan de minister van Justitie over "de verkoop uit de hand van onroerende goederen door curatoren" (nr. 5626)

 

22.01  Anthony Dufrane (PS): Madame la présidente, je vous prie de m'excuser pour mon retard.

 

Monsieur le ministre, depuis la loi du 15 mai 2009 concernant la vente publique d'immeubles, la procédure de vente publique a été fortement simplifiée et raccourcie. Cependant, celle-ci continue de permettre aux curateurs de demander, auprès des tribunaux compétents, une dérogation par rapport à la procédure habituelle de vente publique en sollicitant une procédure de vente de gré à gré.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous me donner le nombre de faillites qui comptaient des immeubles à leur actif pour les années 2009, 2010, et le début de cette année 2011? Parmi ces faillites, combien ont eu recours à la vente publique et d'autres à la vente de gré à gré? L'autorisation, pour procéder à une vente de gré à gré, dont il est question à l'article 1193ter du Code judiciaire est-elle parfois refusée? Quelles sont les conditions courantes à son octroi? Ces garanties sont-elles suffisantes? Avez-vous connaissance de plaintes de faillis ou de créanciers quant au déroulement de ces ventes de gré à gré?

 

22.02  Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur le député, je ne dispose pas encore de l'analyse définitive et, a fortiori, je ne peux pas encore vous communiquer les chiffres définitifs. La question date du 30 juin dernier et vu le bref délai inhérent au traitement des questions orales, il n'a pas été possible à mes services de collecter les informations susceptibles de me permettre de répondre à votre question. En effet, outre les chiffres se posent des questions relatives aux plaintes, aux problèmes, etc. Ce n'est évidemment pas une méthodologie facile à appliquer. De plus, elle n'est pas toujours conforme et crée parfois des problèmes.

 

À défaut de pouvoir vous répondre maintenant, je vous suggère de reformuler votre question par écrit. J'ai insisté auprès de mes services pour qu'ils collectent le plus rapidement possible les informations ad hoc, de sorte qu'elles soient communiquées dans les plus brefs délais.

 

Votre question m'interpelle vivement, car je connais l'existence de méthodologies, de pratiques, au sujet desquelles j'aimerais en savoir davantage en termes de qualité de prestations, d'interventions, afin d'examiner si des initiatives doivent être prises en la matière.

 

22.03  Anthony Dufrane (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Dois-je réintroduire ma question ou dois-je attendre des nouvelles de la part de vos services?

 

22.04  Stefaan De Clerck, ministre: Dès que les informations m'auront été transmises, je vous les communiquerai

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

23 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de rol van Vlaanderen in de gevangenis van Tilburg" (nr. 5555)

- de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "de niet-Nederlandstalige gedetineerden en de gedetineerden die op hun voorwaardelijke invrijheidstelling wachten in de gevangenis van Tilburg" (nr. 5652)

23 Questions jointes de

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "le rôle tenu par la Flandre à la prison de Tilburg" (n° 5555)

- M. Olivier Maingain au ministre de la Justice sur "le cas des détenus non néerlandophones et ceux en attente de libération conditionnelle à la prison de Tilburg" (n° 5652)

 

De voorzitter: De heer Maingain is afwezig, dus zijn vraag wordt zonder voorwerp.

 

23.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag is geïnspireerd door het bezoek dat wij met deze commissie gebracht hebben aan de gevangenis van Tilburg, enkele weken geleden, en mijn vraag dateert van voor de communicatie die daarover gebeurd is in de pers vorige week, vooral naar aanleiding van een rapport van de Liga voor Mensenrechten.

 

De gegevens zijn gekend. Sinds februari 2010 is de gevangenis van Tilburg een afdeling van de strafinrichting Wortel. Hoewel nog altijd de federale staat instaat voor het penitentiair beleid, hebben de deelstaten een belangrijke rol te spelen in de gevangenissen, vooral inzake zorg en arbeidsbemiddeling.

 

In de gevangenis van Tilburg blijft de Vlaamse administratie vooralsnog afwezig. Dat is ons ook uitdrukkelijk gemeld naar aanleiding van de toelichting die wij gekregen hebben, zowel in Wortel als in Tilburg, en dat wordt als een groot mankement ervaren.

 

Ondanks de goede intenties die in 2009 werden geuit, neemt de Vlaamse regering vandaag haar verantwoordelijkheid niet op. In de reacties uit Vlaanderen lees je tussen de regels dat de reden zou zijn dat Vlaanderen niet betrokken werd bij het verdrag dat afgesloten werd tussen België en Nederland.

 

Mijnheer de minister, ik zou van u de volgende verduidelijking willen hebben.

 

Klopt het dat er nog steeds geen vertegenwoordiger van de Vlaamse overheid, en bijgevolg geen aanbod in Tilburg, aanwezig is?

 

Hoe wordt er in de praktijk omgegaan met vragen die normaal door het Vlaams aanbod zouden moeten worden gedekt?

 

Waarom is er nog altijd geen oplossing?

 

Gaat u akkoord met de Vlaamse lezing dat het probleem ontstaan is doordat Vlaanderen niet betrokken werd bij het verdrag?

 

Vormt het uitblijven van de Vlaamse betrokkenheid een probleem in het verdrag?

 

Kan de tegenpartij, Nederland dus, eisen dat België een zorg- en welzijnsaanbod verstrekt?

 

Welke acties zijn gepland om aan dat probleem te verhelpen?

 

23.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, er was inderdaad een rapport van l’Observatoire International des Prisons, la Ligue des Droits de l’Homme en de Liga voor de Mensenrechten. Zij hebben mij hun verslag niet meegedeeld. Ik heb dat ook in de pers moeten lezen. Er is ook alleen een exemplaar in het Frans beschikbaar.

 

Ik vind het spijtig dat wij dit via de media moeten vernemen en dat ons dat niet wordt bezorgd zodat wij ook niet kunnen interveniëren en corrigeren.

 

Het is ook niet helemaal correct. Het is nogal ideologisch gekleurd. Het zijn niet de juiste feiten. Er zijn ook bepaalde fouten.

 

Ik zou dat bij deze toch aan de Ligue des Droits de l’Homme en de Liga voor de Mensenrechten willen vragen. Zij hebben toelating gekregen om Tilburg te bezoeken. Zij hebben alle informatie gekregen, zoals dat ook voor andere commissies gebeurt. Dan horen wij daar niets meer van, behalve rechtstreeks via de media.

 

De heer Maingain stelt nu vragen, maar ik stel vast dat hij ook niet aanwezig was bij het bezoek van de kamercommissie op 10 juni.

 

Het is juist dat de morele consulenten deel uitmaken van het Nederlands personeel in Tilburg. Ik denk niet dat u daarover een vraag hebt gesteld.

 

Er is ook een uitbreiding van het kader van de psychosociale dienst geweest. Tilburg telt vandaag 13 mensen in de psychosociale dienst: 6 sociale assistenten en 7 psychologen, waaronder de tweetalige psychologe. Het is dus veel meer dan de zogenaamde 3,9 fulltime equivalenten waarvan men spreekt. Ik denk dat dit ook een element van correctie is.

 

De administratie stelt alles in het werk om op een probleemoplossende manier het hulp- en dienstverleningsaanbod in Tilburg te garanderen. Zo verzorgt Nederland bepaalde activiteiten zelf, zoals sport, bibliotheken, bepaalde opleidingen, bijvoorbeeld een opleiding Nederlands als tweede taal en ICT-opleidingen. Het maatschappelijk werk verloopt via de Belgische psychosociale dienst of via de aalmoezeniers ter plaatse.

 

U hebt trouwens tijdens het bezoek van uw commissie aan de inrichting in Tilburg op 10 juni jongstleden kunnen vaststellen dat de inrichting naar behoren functioneert, behoudens de keuken of het eten in de cel. Daarover heb ik geen vragen gekregen, maar ik heb in de wandelgangen gehoord dat dit een probleem was.

 

De Vlaamse Gemeenschap heeft vorig jaar, tijdens een bezoek aan de inrichting, zelf vastgesteld dat op het vlak van de individuele hulpverlening heel wat inspanningen worden gedaan. Mijn administratie heeft ondertussen een screening gedaan van de bijkomende noden op het vlak van hulp en dienstverlening aan de gedetineerden in Tilburg. Die screening wijst uit dat er in het bijzonder nood bestaat aan een basisaanbod op het vlak van tewerkstellingsbegeleiding. Gedetineerden in Tilburg die in het kader van een strafuitvoeringstraject en een procedure voor de strafuitvoeringsrechtbank een reclasseringsplan moeten voorleggen, dienen een beroep te kunnen doen op de adviesverlenende instantie die hen kan begeleiden op het vlak van vorming en tewerkstelling.

 

Om die reden zou het wenselijk zijn dat een VDAB-consulent de dossiers zou kunnen screenen van gedetineerden die nood hebben aan hun diensten. Vanuit de Vlaamse Gemeenschap wil men op korte termijn de mogelijkheden onderzoeken hoe en in welke mate het dienstverlenende aanbod van de VDAB ingezet kan worden ten aanzien van de gedetineerden in de strafinrichting van Tilburg. Mijn administratie is bij dat onderzoek betrokken. Het is een cruciaal punt, dat besproken werd in het kabinet en met de administratie van de Vlaamse Gemeenschap om daarvoor een oplossing te vinden. Er werd aanvankelijk gezegd dat zij niet in Nederland kunnen werken. Men zou daarvoor een oplossing vinden. Er zijn daarover positieve gesprekken aan de gang.

 

Ik meen dat ik daarmee uw voornaamste vragen beantwoord heb. Ik weet niet of u nog andere vragen had, collega Lahaye?

 

Klopt het dat er nog steeds geen vertegenwoordiger van de Vlaamse overheid en bijgevolg geen aanbod in Tilburg aanwezig is? We hebben vandaag opnieuw specifiek overleg gehad met Vlaanderen en het kabinet-Vandeurzen om te zeggen dat wij daarmee geen problemen willen en dat men moet doen wat moet. Er zijn bepaalde redenen ingeroepen en men heeft nu net een akkoord bereikt over de VDAB. Dat is cruciaal. Als men de voorwaardelijke invrijheidstelling wil bekomen en men moet daarvoor zorgen dat men werk heeft, dan is er een formeel probleem als er geen begeleiding is bij het zoeken naar werk. Dit zal dus prioritair opgelost worden.

 

Voor de rest proberen we er met de Nederlandse diensten en onze mensen voor te zorgen dat het sociaal klimaat, met onder andere opleidingen, volwaardig wordt aangepakt. We volgen dat nu op. We zijn wat wakker geschud door die publicatie maar we betreuren het altijd dat dit eerst frontaal in de media komt vooraleer men ons dat signaleert. Ik weet niet of dat u was opgevallen of dat het een speciaal probleem was? We lossen dat nu op door het rechtstreeks overleg dat met Vlaanderen is opgestart, aansluitend op de publicatie. We proberen het nu dus op te lossen.

 

23.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Misschien mag ik het antwoord van de minister bekomen? Naar aanleiding van ons bezoek in Tilburg werd er op gewezen dat dit wel degelijk een probleem is. Ik betreur de reactie van Vlaanderen enigszins. U zegt terecht dat ze hun verantwoordelijkheid moeten nemen en dat er daarvoor een oplossing moet komen. De tewerkstellingsbegeleiding is heel belangrijk voor onze gevangen. Die moet er dus zo snel mogelijk komen. Ik hoop dat dit met gezond verstand op korte termijn zal worden opgelost.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

24 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de controle op drugsbezit in de Belgische gevangenissen" (nr. 5674)

24 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "les contrôles visant à déceler la détention de drogue dans les prisons belges" (n° 5674)

 

24.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Deze vraag gaat ook over Tilburg. Tijdens ons bezoek in Tilburg hebben wij gezien dat het drugsgebruik in de gevangenis er gecontroleerd wordt met narcoticahonden Zowel in de bezoekersruimte als daarbuiten melden bordjes dat er controles met narcoticahonden kunnen gebeuren.

 

Ik kom tot mijn vragen. Kunt u de controle met narcoticahonden in Tilburg toelichten? Kent u de resultaten van die controles?

 

Hoe zit het in onze Belgische gevangenissen met de controles op drugs? Tot welke resultaten leiden die? Gebeuren er ook bij ons af en toe controles met narcoticahonden?

 

Hangen de narcoticahonden af van Binnenlandse Zaken of heeft Justitie eigen honden, zoals dat in Nederland het geval is? Wat zijn uw plannen ter zake?

 

24.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, Nederland is in 2010 gestart met een proefproject met vier penitentiaire drughondenteams. Voornoemde teams controleren op regelmatige basis de Nederlandse inrichtingen. Zij controleren zowel de gedetineerden en bezoekers als het personeel.


Zij worden op vraag van de Belgische directie aldaar ook in Tilburg ingezet.

 

Gemiddeld vindt wekelijks een controle plaats.

 

In 2011 wordt een eerste evaluatie van het project gemaakt.

 

De genoemde drughondenteams worden door het Nederlandse ministerie van Justitie beheerd, wat betekent dat de aankoop en verzorging van de honden alsook de rekrutering en selectie van de hondenbegeleiders ten laste van voornoemd departement vallen.

 

De hondenbegeleiders worden als personeel van de dienst Vervoer en Ondersteuning van de dienst Justitiële Inrichtingen in dienst genomen.

 

Het project gebeurt in samenwerking met de politie, onder meer voor de training van de hond en de opleiding van zijn begeleider.

 

De cijfers over de controles in de Belgische gevangenissen zijn nog niet beschikbaar. De gegevens worden momenteel door EPI verzameld en zullen later in 2011 worden bekendgemaakt.

 

De controles gebeuren in de regel in overleg met de gevangenisdirectie, de politie en het openbaar ministerie, zoals in de ministeriële omzendbrief 1806 en de omzendbrief van het College van procureurs-generaal nr. 1 van 2009 is bepaald.

 

Het is belangrijk. We hebben nieuwe stappen gezet en zien de resultaten daarvan hopelijk positief evolueren.

 

De drugshonden die in België worden gebruikt, behoren toe aan de federale politie. Het precieze aantal honden waarover de politie beschikt, is mij niet gekend. Mijn collega van Binnenlandse Zaken is beter geplaatst om hierop te antwoorden.

 

Het Belgische gevangeniswezen beschikt niet over eigen drugshonden. Met het oog op de eventuele oprichting van drughondenteams heeft onze penitentiaire administratie het Nederlandse systeem bestudeerd. Ik wacht op een advies van het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen dienaangaande. Er is nog geen beslissing genomen. Men heeft wel een studie gemaakt. Het is een politieke keuze. Het is een beslissing die we binnen de gevangeniswereld moeten nemen. Het is natuurlijk ook een budgettaire discussie. Men heeft de kostprijs opgemaakt. Het ligt ter beslissing voor. Het is een dossier dat voor de volgende regering is klaargemaakt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Volgende vragen worden uitgesteld: vraag nr. 5610 van mevrouw Van Cauter, nr. 5653 van mevrouw Özen en nrs. 5657 en 5658 van de heer Jadot.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.41 uur.

La réunion publique de commission est levée à 17.41 heures.