Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

 

du

 

Mardi 21 juin 2011

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 21 juni 2011

 

Namiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.26 uur en voorgezeten door mevrouw Sarah Smeyers.

La séance est ouverte à 14.26 heures et présidée par Mme Sarah Smeyers.

 

De voorzitter: Collega’s, de minister vraagt om deze commissievergadering een half uur te schorsen als hij in de Senaat toelichting moet geven bij het wetsontwerp-Salduz. Dat is echter het derde punt aan de agenda van de Senaat. Het wordt dus nu nog niet behandeld.

 

01 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de Belgische betrokkenheid bij het onderzoek naar de moord op Anna Politkovskaja" (nr. 5118)

01 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "l'implication de la Belgique dans l'enquête relative au meurtre d'Anna Politkovskaja" (n° 5118)

 

01.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, een paar weken geleden vernamen we via de pers dat in Tsjetsjenië de moordenaar van de kritische Russische journaliste Anna Politkovskaja gearresteerd is. Ik zal zijn naam niet noemen want die is zeer ingewikkeld. Het Belgische gerecht zou geholpen hebben met het onderzoek dat leidde tot de arrestatie van die persoon. Dat blijkt uit de communicatie van de Russische onderzoekscommissie. De aangehouden verdachte van de moord heeft blijkbaar een tijdlang in ons land verbleven en zou gedwongen geweest zijn België te verlaten omdat Belgische speurders hem op de hielen zaten.

 

Mijnheer de minister, ik heb een paar heel korte en concrete vragen. Ten eerste, klopt het dat de verdachte in ons land verbleef? Hoe lang heeft hij hier dan verbleven?

 

Ten tweede, werd hij gezocht door Belgische speurders in het kader van het moordonderzoek van mevrouw Politkovskaja of waren hier in België andere onderzoeken lopende? Zo ja, welke?

 

Ten derde, hoe werd er samengewerkt met de Russische en Britse autoriteiten? Die waren immers blijkbaar ook allemaal betrokken bij het onderzoek.

 

01.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, ik heb informatie opgevraagd bij de federale procureur. Daar werd mij meegedeeld dat de bijdrage van de Belgische gerechtelijke autoriteiten aan dit onderzoek zich situeert in de uitvoering van verschillende internationale rechtshulpverzoeken uitgaande van de Russische gerechtelijke autoriteiten. Deze rechtshulpverzoeken werden door het federaal parket in eerste instantie gecoördineerd en vanaf oktober 2010 zelf uitgevoerd.

 

De gevraagde onderzoeksdaden betroffen het verhoor van verschillende personen van Tsjetsjeense oorsprong die op ons grondgebied verblijven evenals enige andere verificaties, alle met het opsporen en localiseren van de dader van de moord op de journaliste Anna Politkovskaja als doel.

 

Wat de vermoedelijke dader Machmoedov betreft die in Tsjetsjenië aangehouden werd zijn er geen elementen bekend bij het federaal parket die erop wijzen dat deze zich in ons land opgehouden zou hebben, althans niet onder zijn werkelijke identiteit. Hij was ook nooit in ons land ingeschreven. Machmoedov was in België net als in de andere Interpol-landen geseind door Interpol op verzoek van de Russische overheden met het oog op zijn aanhouding.

 

In België zijn er behoudens de uitvoering van voorvermelde internationale rechtshulpverzoeken bij het federaal parket geen andere dossiers ten laste van de betrokkene bekend. Er werd zeer goed en nauw samengewerkt met de Russische autoriteiten. De heer Alexander Bastrykin, Head of the Investigative Committee of Russia, die tijdens de persconferentie op 31 mei 2011 ter gelegenheid van de aanhouding van Machmoedov de Belgische gerechtelijke autoriteiten uitdrukkelijk dankte voor hun medewerking aan het onderzoek, kwam op 27 oktober 2010 persoonlijk het belang van een snelle en vlotte uitvoering van de Russische rechtshulpverzoeken bij de federale procureur bepleiten. Ingevolge dit bezoek besliste de federale procureur trouwens om zelf in te staan voor de uitvoering van de rechtshulpverzoeken veeleer dan deze louter te coördineren.

 

01.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik kan daaruit afleiden, vermits er een expliciet verzoek was van de Russische autoriteiten of Justitie aan België, er blijkbaar toch vermoedens waren dat de sporen in België nader onderzocht dienden te worden. Er was dus een link. Het was geen algemene vraag aan alle landen van de wereld om mee te helpen. Er moet blijkbaar een link geweest zijn met ons land. Ik begrijp echter dat u daarover niet al teveel informatie kunt geven.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het uitstel van de opening van het nieuwe gerechtsgebouw te Hasselt" (nr. 5124)

- de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "het gerechtsgebouw te Hasselt" (nr. 5341)

02 Questions jointes de

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "le report de l'ouverture du nouveau palais de justice de Hasselt" (n° 5124)

- M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "le palais de justice de Hasselt" (n° 5341)

 

02.01  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, volgens de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Hasselt zou de opening van het nieuwe gerechtsgebouw niet in september 2011, zoals gepland, plaatsvinden, maar pas in de loop van 2012. Onvoldoende middelen voor de verdere afwerking van het gebouw zou daaraan ten grondslag liggen. De werken zouden wel op schema zitten, maar er zou geen geld meer zijn. Eind april heeft de stad Hasselt nog een parking gesloten om de weg naar het gerechtsgebouw klaar te krijgen. Daar weet men van niets.

 

Klopt het bericht? Wordt de opening van het nieuwe gerechtsgebouw in Hasselt uitgesteld? Zo ja, is dat mede of uitsluitend het gevolg van eventuele meerkosten? Is het vastgelegde budget ontoereikend? Is de reden een combinatie van beide?

 

Hoeveel is er te kort?

 

Wanneer is desgevallend de nieuwe datum van ingebruikname gepland, als er uitstel is?

 

Is de stad Hasselt ingelicht? Die vraag heb ik niet in mijn schriftelijke vraag opgenomen.

 

Mocht dat allemaal zo zijn, met welke gevolgen van een verhuis in de loop van het gerechtelijk jaar 2010-2011 houdt u rekening? Brengt het uitstel extra kosten en uitgaven met zich mee? Zo ja, welke? Op hoeveel worden die kosten dan begroot?

 

02.02  Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken in de nieuwe rechtbank van Hasselt?

 

De Regie der Gebouwen zou hebben gemeld dat het gebouw gedurende de komende 36 jaar jaarlijks een huurprijs van 3,9 miljoen euro zou kosten.

 

Wanneer mogen wij er de eerste vonnissen verwachten? Wat is de totale kostprijs van de constructie?

 

02.03 Minister Stefaan De Clerck: Collega, het klopt dat er een vertraging is bij de afwerking van het gerechtsgebouw te Hasselt. Ik heb er geen weet van dat een geldtekort ten de grondslag van de vertraging ligt. Het gebouw is trouwens geen eigendom van de regie, maar wordt ingehuurd. De kostprijs van de bouwwerken is slechts onrechtstreeks een aangelegenheid van de Staat.

 

Daarnaast zijn er kosten van inrichtingswerken, die deels ten laste van de regie en deels ten laste van Justitie komen. Zowel op de begroting van de Regie als op die van de FOD Justitie is in kredietmassa’s voorzien voor dergelijke werken, alsook voor de verhuis.

 

Voor de FOD Justitie worden die kredieten opgenomen naar gelang van de evolutie van de werkzaamheden. Aangezien de oorspronkelijk vooropgestelde verhuisplanning, waarin er verhuisd zou worden in de maanden juli, augustus en september 2011, niet langer haalbaar bleek, is een nieuwe verhuisplanning opgesteld, die onlangs ook werd voorgesteld en besproken met de gerechtelijke diensten zelf.

 

In overleg met alle betrokken partijen, namelijk de regie, de stadsdiensten, de diensten Infrastructuur, de stafdienst en ICT, werden een aantal hinderpalen en knelpunten in kaart gebracht. Die nopen ons tot een nieuwe planning. Een oplevering van de werken is gepland voor eind deze maand. Mijn diensten bereiden die voor en zullen daarover samenspraak hebben met de regie en de eigenaar. Zoals steeds met bouwwerken van een dergelijke omvang moet een en ander nog worden afgestemd. Ik wil uiteraard dat alleen maar tot oplevering wordt overgegaan als alle zaken duidelijk in kaart zijn gebracht.

 

Wat de oplevering betreft, het gebouw moet uiteraard klaar zijn alvorens men kan verhuizen. Zoals gezegd, is dat gepland, maar de ervaring leert ons dat de eerste maanden na de voorlopige oplevering nog tal van aannemers voortwerkt om de opdrachten te voltooien en herstellingen uit te voeren. Daarenboven wensen wij voor de verhuis van de gerechtelijke diensten een aantal weken proef te kunnen draaien, voornamelijk om de beveiligingssystemen uit te testen, zodat tegen de datum van de verhuis de veiligheid volwaardig gegarandeerd kan worden.

 

Alvorens er verhuisd kan worden, moeten de telefonie en het datanetwerk operationeel zijn. Het programma werd recentelijk goedgekeurd door de administratie en de begrotingsinstantie bij de FOD Justitie. Het bestek moet worden aanbesteed door de Regie der Gebouwen voor rekening van Justitie. Volgens de huidige planning kan dat pas rond eind 2011 uitgevoerd zijn.

 

Wat de zittingszalen betreft, de gerechtelijke diensten bleken nagenoeg unaniem bezwaar te opperen tegen een verhuis, als ze niet over de zittingszalen konden beschikken. Die werken moeten worden uitgevoerd in opdracht van de regie. Voor een gedeelte van het meubilair moet het bestek nog worden aangepast, zodat de aanbesteding nog niet kan plaatsvinden. In een voorzichtige planning spreekt men van begin januari 2012.

 

Er is ook nog de aanleg van de Parklaan. Alvorens men de deuren van het gerechtsgebouw voor het publiek kan openen, moet op zijn minst de Parklaan aangelegd zijn. De aanbesteding heeft plaatsgevonden. De stad Hasselt heeft de werken begin mei aangevat, met de bedoeling tegen eind oktober klaar te zijn. De groenaanleg voor het park zelf zou tijdens de maanden november en december plaatsvinden. Gelet op al die elementen en de in acht te nemen leveringstermijn voor de bestellingen zou dat betekenen dat er ten vroegste in maart 2012 verhuisd kan worden, zodat de verhuisoperatie bijgevolg de maanden maart, april en mei 2012 zal betreffen.

 

Het gebouw aan de Thonissenlaan is het enige gebouw dat ingehuurd wordt. De overige gebouwen zijn eigendom van de regie. Het huurcontract voor de Thonissenlaan is verlengd met één jaar, zodat uiterlijk tegen einde juli 2012 het gebouw terug moet worden overgedragen aan de regie. Gelet op de planning inzake telefonie en data van de zittingzalen zijn de vastleggingen op het budget Justitie voor de levering van materieel enerzijds, en de verhuisoperatie anderzijds, in de budgettaire planning logischerwijze reeds doorgeschoven naar een latere datum in het budgetjaar 2011, waarbij ook rekening werd gehouden met het feit dat een aantal verhuisoperaties bij Justitie om dwingende redenen wordt vervroegd. Het betreft dan Luik. Veiligheidshalve kan er dus best van uitgegaan worden dat de dossiers mogelijk pas gedeeltelijk of integraal besteld kunnen worden in het budgetjaar 2012.

 

Het gebouw, dat gebouwd wordt door een externe eigenaar, zal door de regie worden gehuurd. U kunt nog verdere informatie inwinnen bij de Regie der Gebouwen, die alle info ter beschikking houdt. Het wordt dus maart 2012.

 

02.04  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor het uitvoerig antwoord. Indien er te weinig geld was geweest zijn, zou het een catastrofe zijn geweest. Eén jaar vertraging, dat is minder goed nieuws, hoewel de intellectuele eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het beter is om te verhuizen na of tijdens een gerechtelijke vakantie. Indien dat in het midden van een gerechtelijk jaar zou gebeuren, dan voorzie ik veel meer problemen. In feite is het nog een aanvaardbare oplossing.

 

Ik houd natuurlijk mijn hart vast voor andere gebouwen die Justitie en de regie nog moeten oprichten. Dat valt echter niet binnen het bestek van de vraag. Overal zal er wel vertraging optreden. Ik hoop wel dat we volgend jaar rond deze tijd kunnen zeggen dat we binnenkort naar het nieuwe gerechtsgebouw kunnen stappen, waar de rechtzoekende het recht kan vinden dat hij zoekt.

 

Ik dank u voor het antwoord.

 

02.05  Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, een vertraging van die omvang is aanvaardbaar, gelet op de geschetste problemen. Dat is op zich niet onoverkomelijk. Hoe sneller, hoe liever, dat spreekt voor zich.

 

Ik noteer dat we in het voorjaar van 2012 misschien wel nog door u als minister van Justitie op dat ogenblik worden uitgenodigd om met de commissie voor de Justitie aanwezig te zijn op de opening van het gebouw. Ik ben nu al blij om dan door u te worden uitgenodigd.

 

02.06 Minister Stefaan De Clerck: Dan maken we er een dagje Limburg van.

 

02.07  Raf Terwingen (CD&V): Ik zal verder mijn steentje bijdragen en nodig u dan uit naar het Maasland.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "het vredegerecht te Maasmechelen" (nr. 5340)

03 Question de M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "la justice de paix de Maasmechelen" (n° 5340)

 

03.01  Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, kort en krachtig: hoe staat het met het vredegerecht in Maasmechelen? Vandaag handelen al mijn vragen over de infrastructuur. Zij liggen allemaal in dezelfde lijn: hoe staat het met de gebouwen. In dit geval dus: hoe staat het met het vredegerecht in Maasmechelen dat zeker zo snel aan vervanging toe is als het gebouw in Hasselt. Wat is de stand van zaken? Wat is de timing?

 

03.02 Minister Stefaan De Clerck: De voorlopige oplevering is voorzien voor augustus 2011. In het gedeelte van het complex dat de gemeente zal bezetten, zijn er wijzigingen en meerwerken uitgevoerd die logischerwijze voor vertraging hebben gezorgd voor de globale planning van het project, ook al zijn er in het gedeelte dat bestemd is voor het vredegerecht geen wijzigingen ten opzichte van de voorziene planning.

 

Het project bevindt zich nu in de afwerkingfase. De schilderwerken zijn gestart.

 

Het dossier werd goedgekeurd door de Ministerraad en er is een openbare aanbesteding gevolgd waarbij de laagste regelmatige offerte werd aangenomen. De kostprijs zal uiteindelijk ongeveer 1,35 miljoen euro bedragen.

 

03.03  Raf Terwingen (CD&V): De voorlopige oplevering is voor augustus 2011, zegt u? Hoe gaat de tijdlijn verder? Hebt u een idee wanneer de feestelijke opening door u kan volgen?

 

03.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik meen dat er veel kans is dat ik die meemaak. Als de oplevering in augustus 2011 plaatsvindt, is het de bedoeling dat het gebouw – het is geen gigantisch gebouw – in september geopend kan worden. Daarvoor trek ik dan een halve dag uit.

 

03.05  Raf Terwingen (CD&V): Dank u wel.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Collega’s, zoals bij het begin van de vergadering aangekondigd, wordt de commissievergadering een half uur geschorst om de minister toe te laten in de Senaat het ontwerp-Salduz in te leiden.

 

La réunion publique de commission est suspendue de 14.42 heures à 15.16 heures.

De openbare commissievergadering wordt geschorst van 14.42 uur tot 15.16 uur.

 

Collega’s, de minister is terug en dus kunnen wij onze vragensessie voortzetten.

 

04 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de bedreigingen en de gewelddaden waarmee het gevangenispersoneel te kampen heeft" (nr. 5125)

04 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les menaces et les faits de violence auxquels doit faire face le personnel pénitentiaire" (n° 5125)

 

04.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik kan begrijpen dat er in gevangenissen wel eens iets gebeurt vanwege de gespannen zenuwen, ook gezien de infrastructuur. Zo staken de cipiers soms. Het klimaat is dus niet altijd opperbest. Wanneer zich dat echter verplaatst naar buiten de gevangenismuren, is er toch wel een ernstiger probleem.

 

Ik heb het over het volgende. Op de parking van de gevangenis van Itter werden op 28 mei de wagens van enkele cipiers in brand gestoken. Enige tijd daarvoor was een cipier van de gevangenis van Brugge in Torhout in mekaar geslagen door familieleden van een gedetineerde, die hem een heel eind van de gevangenis tegenkwamen. De man liep daarbij een kaakbeenbreuk op en ook zijn vriendin werd bedreigd. Volgens de vakbond ACOD neemt het aantal bedreigingen en gewelddaden tegen cipiers en hun familie toe.

 

Wie zal de schade van de cipiers vergoeden in verband met het voorval in Itter? Tegen wanneer zal dat gebeuren?

 

Op welke wijze wordt de cipier van Brugge dan weer schadeloos gesteld?

 

Zeer belangrijk is ook het volgende. Zijn cipiers volgens een speciale formule of een bepaalde polis verzekerd tegen dergelijke feiten?

 

Welke maatregelen kunnen worden genomen, zowel preventief, repressief als curatief, ten aanzien van de cipiers om dit soort wandaden in de toekomst te voorkomen en te verhelpen?

 

04.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, in verband met Itter, het koninklijk besluit van 16 maart 2006 betreffende de rechtshulp aan de personeelsleden van bepaalde overheidsdiensten en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade bepaalt in artikel 9 dat het personeel kan worden vergoed voor de schade aan goederen waarvan hij eigenaar of houder is wanneer vastgesteld wordt dat de schade berokkend werd in verband met de uitoefening van de functie. Artikel 10 bepaalt een uitzondering daarop.

 

Concreet betekent dit dat een personeelslid dat schade aan goederen heeft opgelopen, vergoed kan worden op voorwaarde dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de functie van het personeelslid en de schade, de bewijslast hiervoor ligt bij het personeelslid, en dat de schade niet kan worden vergoed wanneer het personeelslid zelf een verzekering heeft die kan tussenkomen.

 

Wanneer het personeelslid meent dat de Belgische Staat moet tussenkomen dient hij een aanvraag in bij de FOD Justitie. Elk dossier wordt apart behandeld.

 

Wat Brugge betreft, hier gaat het om feiten met lichamelijke letsels zodat de wet van 3 juni 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector van toepassing is. Artikel 2, 2, bepaalt immers dat het ongeval dat een personeelslid buiten de uitoefening van zijn dienst is overkomen maar dat veroorzaakt is door een derde wegens het door het personeelslid uitgeoefende ambt als arbeidsongeval wordt beschouwd. Ook hier is er dus sprake van een rechtstreeks causaal verband tussen het letsel enerzijds en de functie anderzijds en ook hier ligt de bewijslast bij het personeelslid.

 

Over het concreet dossier kan ik geen informatie geven aangezien de administratieve afhandeling nog niet is beëindigd. In algemene termen en zonder het te minimaliseren moet men ook durven zeggen dat het aantal incidenten buiten de gevangenis zeer beperkt blijft, gelukkig maar. Het heeft geen enkel nut om personeelsleden angst in te boezemen, wel integendeel. Bedreigingen en agressie op straat tegenover personeel kunnen gebeuren en zijn uiteraard totaal onaanvaardbaar. Dit blijft gelukkig uitzonderlijk.

 

Wanneer een personeelslid daadwerkelijk gestalkt of bedreigd wordt kan hij klacht indienen en indien nodig politiebescherming aanvragen. Wanneer ik spreek over personeelsleden, dan gaat het over alle medewerkers verbonden aan het directoraat-generaal EPI, onder andere de medewerkers van de psychosociale diensten, de directeurs en de leden van het centraal bestuur. Iedereen komt daarvoor in aanmerking.

 

04.03  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, die feiten zijn inderdaad onaanvaardbaar. De perfecte wereld bestaat niet, dat weet ik ook wel. Ik hoop alleen dat die mensen correct zullen vergoed worden. Dat is blijkbaar mogelijk. Verder hoop ik dat de daders opgespoord, vervolgd en bestraft zullen worden. Ze moeten zwaar bestraft worden. Op dat punt kan of mag er geen laksheid heersen. Dit is onaanvaardbaar. Wanneer men hele families zou moeten opsluiten in de gevangenis omdat zij menen een van hen die gedetineerd is te moeten beschermen, dan is dat maar zo. Dan moet men de gevangenissen maar de nodige uitbreiding geven zodat men ze allemaal kan opsluiten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Justitie over "de takelingen van de inbeslaggenomen voertuigen in het arrondissement Dendermonde" (nr. 5154)

05 Question de M. Karel Uyttersprot au ministre de la Justice sur "l'enlèvement des véhicules saisis dans l'arrondissement de Termonde" (n° 5154)

 

05.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, de gerechtelijke stallingen en takelingen worden geregeld door een rondzendbrief van 2005. Het verslag van de commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde vermeldt dat de gegevens inzake stalling- en takelkosten in de gerechtelijke arrondissementen nogal wat verschillen vertonen. In Oost- en West-Vlaanderen evolueerden de kosten voor de rechtsgebieden Brugge, Gent Ieper, Kortrijk en Oudenaarde van 590 000 in 2005 tot 297 000 in 2009, een daling van 50 %.

 

Dat geldt voor deze vijf gerechtelijke arrondissementen, maar niet voor Dendermonde. Merkwaardig is dat de stalling- en takelkosten in het gerechtelijk arrondissement Dendermonde in diezelfde periode evolueerden van 244 000 euro in 2005 tot 509 000 in 2008, een verhoging van 108 %. In 2009 bedroegen ze nog 307 000 euro, of een stijging van 26 % ten opzichte van 2005.

 

Zeer merkwaardig is dat het gerechtelijk arrondissement Dendermonde van deze kosten het overgrote deel voor zijn rekening neemt, tegenover vijf andere gerechtelijke arrondissementen uit Oost- en West-Vlaanderen, met name Brugge, Gent, Oudenaarde, Veurne en Ieper. In 2005 bedroeg het aandeel van Dendermonde 30 % van alle uitgaven van de beide provincies, 62 % in 2008, en meer dan 50 % in 2009.

 

Kunt u mij vertellen, mijnheer de minister, waarom er in Dendermonde een aanzienlijke stijging was van de stalling- en takelkosten tussen 2005 en 2009, terwijl er in de andere gerechtelijke arrondissementen een daling van 50 % was?

 

Waarom bedroegen de stalling- en takelkosten in Dendermonde 62,2 % van beide provincies in 2008, en nog meer dan 50 % in 2009? Werden deze verschillen onderzocht? Wordt de rondzendbrief correct toegepast? Wordt daar controle op gedaan?

 

05.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Uyttersprot, ik stel met u vast dat er een tendens is binnen het arrondissement Dendermonde dat tegen de stroom ingaat, dat dus tegen de stroom in evolueert ten opzichte van de andere arrondissementen. Ik heb daar geen onmiddellijke verklaring voor. Bij het parket van Dendermonde heb ik geprobeerd om uitleg te bekomen, maar er kon niet meteen een klaar antwoord of een bijzondere oorzaak gegeven worden.

 

Ik denk – maar dit moet nog verder geverifieerd worden – dat er in 2007 en 2008 een hoop achterstallige facturen zijn geweest, waardoor in die twee jaren achterstand opgebouwd zou zijn. Dat is een hypothese, ik heb daarvoor geen bewijs. Dat moet verder onderzocht worden.

 

Ik heb nu gevraagd aan de dienst gerechtskosten om te bekijken wat de onderliggende oorzaken zouden zijn. Dat van de facturen is een hypothese, maar ze is niet bewezen tot nu toe.

 

Voor de toepassing van de rondzendbrief 62 hebben wij geen kennis van klachten. Die rondzendbrief lijkt goed toegepast te worden over de verschillende parketten. Uiteraard is er kritiek van takeldiensten die niet erkend zijn. Dat is echter een deel van het verhaal: erkende diensten waarop een beroep wordt gedaan.

 

Normaal heb ik voor de rest geen problemen.

 

U hebt dus op een anomalie gewezen, terecht. Ik zal verder laten onderzoeken wat de oorzaak is. In elk geval gaat het tegen de stroom in en is het strijdig met de tendensen in alle andere arrondissementen, zoals door u aangebracht.

 

05.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, ik denk dat enige controle daar inderdaad op zijn plaats is. Op dit ogenblik loopt er een rechtsprocedure van een aantal takeldiensten die het parket beschuldigen van favoritisme. Die zaak zal voor het hof van beroep van Brussel uitgesproken worden.

 

Een van de vaststellingen daarbij is dat het parket van Dendermonde zou weigeren om financiële gegevens te bezorgen aan de bedrijfsrevisor die als deskundige in die zaak is aangesteld.

 

05.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik neem daar akte van.

 

05.05  Karel Uyttersprot (N-VA): Ik zal daar waarschijnlijk nog op terugkomen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de rechtsplegingvergoeding" (nr. 4816)

06 Question de Mme Sonja Becq au ministre de la Justice sur "l'indemnité de procédure" (n° 4816)

 

06.01  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik kom terug op mijn vraag van februari 2011 over de rechtsplegingvergoeding in geval van vertegenwoordiging door een vakbondsafgevaardigde.

 

U verwees toen naar het feit dat een koninklijk besluit klaar lag waarin onder andere de wijziging in kwestie is opgenomen. Voornoemd koninklijk besluit was klaar, maar was nog niet goedgekeurd. U hebt het, naar ik had begrepen, vervolgens opnieuw op de agenda van de regering gebracht.

 

Wat is de stand van zaken? Ik vraag dat ook, omdat ondertussen door het Grondwettelijk Hof een arrest is geveld waarin de problematiek van de rechtsplegingvergoeding voor het openbaar ministerie – ik zal het aldus in het algemeen stellen – naar voren wordt gebracht. Het Hof stelt in bedoeld arrest dat er ter zake een discriminatie is en dat het belangrijk is dat het koninklijk besluit dat u klaar had, in werking zou treden.

 

Daarom vraag ik wat de stand van zaken is?

 

06.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Becq, u volgt de problematiek op. U hebt er al vragen over gesteld.

 

Ik heb dan ook, aansluitend op mijn antwoord hier in de commissie, op 1 juni 2011 het ontwerp van koninklijk besluit opnieuw aan de Ministerraad voorgelegd. De Ministerraad keurde het ontwerp, met uitzondering van artikel 7, principieel goed.

 

Ik kan mij voorstellen dat precies artikel 7 u het meest interesseert. In artikel 7 wordt immers de verlaging van de rechtsplegingvergoeding voor de arbeidsgerechten voorgesteld.

 

De Ministerraad besliste ter zake dat de werkgroep Beleidscoördinatie, die vanuit de kabinetten van de eerste minister, de vice-eersteministers en Justitie komt, de bepaling in kwestie opnieuw zou bekijken. De werkgroep zou samenkomen, waarna wij het ontwerp, gebeurlijk aangepast in functie van de besprekingen, ter ondertekening aan de Koning zouden kunnen voorleggen.

 

Ik ben steeds van oordeel geweest dat de problematiek inzake de verhaalbaarheid van de erelonen dringend moest worden opgelost. Ik sta ook achter voornoemd koninklijk besluit. Wij moeten de wet principieel zo snel mogelijk in werking laten treden.

 

U verwijst terecht naar een nieuw arrest van het Grondwettelijk Hof, dat ook op de inwerkingtreding wijst. Wij moeten ter zake dus vooruitgaan.

 

Indien de huidige regering in lopende zaken het bewuste dossier, al dan niet in het bijzonder artikel 7, niet kan afhandelen, ben ik natuurlijk bereid uw voorstellen te bekijken. U mag ter zake echter niet uit het oog verliezen dat het een juridisch complex dossier is, dat nu, in haar huidige vorm, al moeilijkheden geeft.

 

Er mag naar mijn aanvoelen niet aan de systematiek van de verhaalbaarheid worden geraakt. Desgevallend zou het hek van de dam zijn, met alle, nieuwe, nefaste gevolgen vandien voor de rechtspraktijk. Wij moeten, ofwel in overleg met een regering ofwel via een wetgevend initiatief, het bijzondere punt van de rechtsplegingvergoeding voor de arbeidsgerechten niettemin kunnen oplossen.

 

Ik blijf dus mijn steun voor het initiatief uitspreken.

 

06.03  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het is inderdaad belangrijk dat een koninklijk besluit, zoals u het hebt uitgewerkt en overlegd, wordt genomen. Het was naar mijn mening een evenwichtig koninklijk besluit, waarin een oplossing voor verschillende problemen inzake de rechtsplegingvergoeding werd gegeven. Het probleem zou effectief ook via een koninklijk besluit kunnen worden opgelost.

 

Ik begrijp dat een werkgroep met het dossier bezig is. Is er een timing geplaatst? Wanneer zou de werkgroep haar werkzaamheden tot een goed einde kunnen brengen?

 

Er zou op dat ogenblik immers wat meer duidelijkheid komen.

 

06.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik dacht dat zij het hadden over “onverwijld”.

 

06.05  Sonja Becq (CD&V): Ik weet niet of dat een goed tijdstip is, mijnheer de minister.

 

06.06 Minister Stefaan De Clerck: Wij zullen proberen om dat zo rap mogelijk te doen.

 

06.07  Sonja Becq (CD&V): Los daarvan denk ik dat dit belangrijk is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de uitvoering van draagmoederschapsovereenkomsten ten behoeve van homokoppels" (nr. 5163)

07 Question de Mme Sonja Becq au ministre de la Justice sur "l'exécution du contrat de maternité de substitution en faveur des couples homosexuels" (n° 5163)

 

07.01  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de kwestie van het draagmoederschap komt geregeld aan bod. In deze vraag gaat het specifiek over draagmoederschap bij homokoppels.

 

Het UZ Gent kondigde aan dit in de toekomst mogelijk te zullen maken. Het ethisch comité van het ziekenhuis gaf daarvoor recent zijn goedkeuring.

 

Wij moeten mekaar niets wijsmaken. Het gaat hier om een complexe materie waaraan een aantal juridische aspecten zijn verbonden met betrekking tot het ouderschap, zoals de vragen wie de ouder is en op welke manier een en ander wettelijk kan worden geregeld.

 

Wij hebben hierover, recent nog, discussies gevoerd, vooral wegens de onduidelijkheden op juridisch vlak.

 

Voor ons is het belangrijk dat een kind niet zomaar als een object wordt verhandeld, vandaar ook het belang van het niet-commerciële draagmoederschap. Daarnaast rijzen ook ethische en juridische vragen.

 

Ik heb enkele concrete vragen omtrent het juridische aspect, gegeven het feit dat het UZ Gent ter zake zijn fiat heeft gegeven. Welke wetgeving is momenteel van toepassing op de uitvoering van een draagmoederschapovereenkomst? Is de wet inzake medisch begeleide voortplanting van toepassing en gelden de algemene regels van het verbintenissenrecht op de regeling?

 

Wat zijn de juridische gevolgen van een draagmoederschap, uitgevoerd ten behoeve van een homopaar in België? Worden de wensouders automatisch de juridische ouders? Moet er een erkenning gebeuren? Op welke manier kan dit gebeuren? Is dit nog aanvechtbaar?

 

Hoe worden de wensouders over de gevolgen op juridisch vlak geïnformeerd? Informeert het UZ Gent over welke procedures moeten worden doorlopen en over de zekerheden die men heeft? Bestaat daartoe een wettelijke verplichting of een engagement waaraan het ziekenhuis moet voldoen, zodat informatie en begeleiding, ook op juridisch niveau, wordt gegeven?

 

Welke maatregelen bestaan er om het niet-commerciële karakter van het draagmoederschap te controleren en gebeuren deze controles ook daadwerkelijk?

 

Wij vernamen via de pers dat dit in het UZ Gent zo is. Ik weet niet hoe dit gaat in de andere fertiliteitcentra. Heeft men daar ook een draagmoederschapovereenkomst? Wordt dit uitgevoerd? In welke situaties? Bent u daarvan op de hoogte?

 

07.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, de problematiek van het draagmoederschap is complex en is ook een zeer gevoelige materie. Het is een materie die eigenlijk wetgevend zou moeten worden aangepakt. Een grondig debat in Kamer en/of Senaat zou moeten worden gevoerd om keuzes te maken want die zijn er tot op heden niet. Het gevolg hiervan zijn veel concrete dossiers met diverse effecten en met vragen die ethisch, politiek en juridisch van aard zijn, maar die ook het belang van het kind aangaan. Op een bepaald ogenblik is daar immers een kind en dan moet men kiezen voor het belang van het kind. Er zijn dus heel veel elementen die mee in overweging moeten worden genomen.

 

Welke wetgeving is van toepassing? Ik heb een kopie meegebracht van mijn antwoorden op de mondelinge vragen van mevrouw Clotilde Nyssens, over draagmoeders, alsook van mevrouw Mia De Schamphelaere, over het strafrechtelijk verbod op draagmoederschap. Die antwoorden van destijds kunnen nuttig zijn voor de volledigheid van het dossier. Ik kan u deze bezorgen.

 

Draagmoederschapovereenkomsten waarbij een vrouw zich ertoe kan verbinden zich te laten bevruchten, het kind te dragen, het te baren en het na de geboorte aan een koppel of een alleenstaande af te staan, zijn niet opgenomen in het huidig Belgische burgerlijk recht. Dergelijke overeenkomsten worden door de meerderheid van de rechtsleer als absoluut nietig beschouwd op grond van artikel 6 omdat zij ingaan tegen de openbare orde en op grond van artikel 1128 omdat zij een ongeoorloofd voorwerp hebben volgens de principes van het Burgerlijk Wetboek.

 

De onrechtmatigheid van dergelijke overeenkomsten is meestal gebaseerd op drie overwegingen. Ten eerste, het ontbreken van een geïnformeerde toestemming van de draagmoeder. Verschillende auteurs zijn van mening dat aan de toestemmingsvereiste in hoofde van de draagmoeder nooit voldaan zal zijn wegens de onvoorzienbare risico’s die zouden kunnen gepaard gaan met de zwangerschap, de bevalling en de mogelijke fysiologische en psychologische nasleep ervan. In de literatuur is er een vermelding van de heer Verschelden die meent dat er wel een volwaardige toestemming kan zijn bij draagmoederschap als alle betrokken partijen hun toestemming op vrije en geïnformeerde wijze hebben gegeven. Een eerste punt van debat is of men daarover wel in alle openheid en betrouwbaarheid kan zeggen of men het daarmee eens is, rekening houdend met alle effecten die ermee gepaard kunnen gaan, bij de geboorten en in de loop van het leven.

 

Een tweede punt is er het beginsel van de onbeschikbaarheid van het menselijk lichaam. Artikel 1128 van het Burgerlijk Wetboek stelt dat het menselijk lichaam niet mag worden verhandeld of niet het voorwerp mag uitmaken van een overeenkomst. De menselijke persoon is in principe geen zaak die in de handel is en is derhalve onvervreemdbaar, zodat het in de regel geen voorwerp kan uitmaken van een geldige overeenkomst.

 

Bovendien verzet het beginsel van de onbeschikbaarheid van de staat van de personen zich tegen een contractuele wijziging van de afstammingsbanden, die van openbare orde zijn.

 

Ten derde, de draagmoederschapovereenkomsten kunnen niet in rechte worden afgedwongen. Het gevolg van de nietigheid van dat type overeenkomsten is dat er geen enkele gedwongen uitvoering van de verplichtingen geëist zou kunnen worden, zowel wat betreft het afstaan van het kind aan de wensouders door de draagmoeder als wat zaken die betrekking hebben op de financiële aspecten van de overeenkomst.

 

Ongeacht de juridische kwalificatie van de draagmoederovereenkomst gaat men dus uit van de absolute nietigheid van dergelijke overeenkomsten, wat tot gevolg heeft dat de overeenkomst nietig is ex tunc, en geacht wordt nooit te hebben bestaan en bijgevolg geen rechtsgevolgen kan hebben.

 

Wanneer een van de contracterende partijen haar verbintenis weigert na te komen, kan de andere partij de naleving van de overeenkomst dus niet afdwingen voor de rechter.

 

Aangaande de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting, moet worden opgemerkt dat, hoewel de wet het draagmoederschap niet regelt, hij een ruime draagwijdte heeft. Dat houdt in dat, indien er bij de uitvoering van een overeenkomst inzake draagmoederschap een beroep wordt gedaan op een van de medisch begeleide voortplantingsactiviteiten die vallen onder het toepassingsgebied van de wet, derhalve ook de regels van de wet moeten worden nageleefd.

 

Er bestaat daarover ook een advies van de Raad van State. Dat is dus een element van wetgeving dat naast het Burgerlijk Wetboek en zijn principes toch wel iets preciezer ingaat op de vraag.

 

Wat zijn de gevolgen van een draagmoederschap dat wordt uitgevoerd ten behoeve van een homopaar? Gelet op de nietigheid van de draagmoederschapovereenkomsten en het karakter van openbare orde van de afstammingsbanden, dat bovendien contractuele wijzigingen uitsluit, blijven de gewone afstammingsregels van toepassing.

 

In principe wordt in geval van draagmoederschap de naam van de draagmoeder als juridische ouder in de registers van de burgerlijke stand vermeld op grond van de regel mater semper certa est.

 

Artikel 312 van het Burgerlijk Wetboek bevat de mogelijkheid om de afstamming langs moederszijde te wijzigen volgens de normale regels voor wijziging van afstamming, bijvoorbeeld via adoptie. Dat is dan de opvolging.

 

Dat hoort thuis in andere debatten. Worden er dan adopties toegestaan of niet? In een dergelijk dossier van adoptie door een homokoppel is er gisteren uitspraak geweest. Ik heb de tekst zelf nog niet gelezen. De discussie gaat over internationale adoptie.

 

Als de draagmoeder getrouwd is, wordt doorgaans ook de echtgenoot als wettelijke vader vermeld in de wettelijke geboorteakte op grond van de vaderschapsregel vervat in artikel 313 van het Burgerlijk Wetboek: “Pater est quem nuptiae demonstrant.” Als de draagmoeder ongehuwd is, dan kan het vaderschap worden vastgesteld volgens de regels voor vaststelling van het vaderschap, bijvoorbeeld via erkenning van een man alsook door een wensvader of een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De wensouders worden aldus niet automatisch de juridische ouders van het kind.

 

Hoe informeren we het publiek? Elke burger wordt geacht de wet te kennen. Hier kan ook worden verwezen naar de informatieplicht van de arts op grond van artikel 8 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. Overeenkomstig paragraaf 2 moeten die inlichtingen aan de patiënt worden verstrekt met het oog op het verlenen van diens toestemming bedoeld in paragraaf 1, die betrekking hebben op het doel, de aard, de graad van urgentie, de duur, de frequentie, de voor de patiënten relevante tegenaanwijzingen, nevenwerkingen en risico’s verbonden aan de tussenkomst, de nazorg, de mogelijke alternatieven, de financiële gevolgen. Ze betreffen bovendien de mogelijke gevolgen inzake weigering of intrekking van de toestemming en andere door de patiënten of beroepsbeoefenaar relevant geachte verduidelijkingen, desgevallend met inbegrip van de wettelijke bepalingen die met betrekking tot de tussenkomst dienen te worden nageleefd. Dat zijn de wettelijke rechten van de patiënt. De vraag rijst natuurlijk in hoeverre de arts bekwaam is om dat allemaal te begeleiden. Er is hoe dan ook een duidelijke wettelijke regeling.

 

Welke maatregelen bestaan er om het niet-commerciële karakter van het draagmoederschap te controleren? Aangezien het draagmoederschap, commercieel en niet-commercieel, in het huidige Belgische recht niet wettelijk geregeld is, bestaat er momenteel evenmin een wetgevend kader dat dergelijke controles mogelijk maakt. Ik heb geen informatie over de fertiliteitscentra. Die behoren tot de bevoegdheid van mijn collega van Sociale Zaken.

 

Het wijst erop dat wij een wetgevend debat moeten voeren. Ik meen dat er een consensus bestaat over het feit dat commercieel draagmoederschap niet kan en dat daartegen maatregelen moeten worden genomen. Het draagmoederschap in het algemeen is al een moeilijker vraagstuk. Hoe gaan wij daarmee om? Er is ook nog de vraag wat men post factum doet. Wat moet men doen in het belang van het kind? Wat zijn de verantwoordelijkheden van de moeder, van degenen die het nastreven, van de opdrachtgever, van de natuurlijke ouders?

 

In diverse vonnissen wordt de vraag behandeld wat men post factum in het belang van het kind moet doen. Men zoekt de balans en kiest finaal in vele gevallen voor het belang van het kind.

 

07.03  Sonja Becq (CD&V): Als fertiliteitscentra berichten de wereld insturen dat zij hun fiat geven, dan vind ik het belangrijk dat die centra duidelijk zeggen wat de eventuele consequenties zijn en wat de zekerheden en onzekerheden zijn. Ik weet niet of dat effectief wel altijd gebeurt. Wij moeten het debat daarover voeren, niet alleen ethisch, maar ook juridisch, want het schept de nodige problemen als personen op hun mening terugkomen. Wij hebben verschillende zaken daarover kunnen volgen.

 

Ik heb ook nog een bijkomende vraag. Er is het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek. Ik weet niet wie bevoegd is om daaraan vragen te stellen, maar is er al een vraag over het draagmoederschap gesteld? Heeft het comité daarover al een advies gegeven? Als dat nog niet gebeurd is, kunnen wij dan zelf vragen stellen aan het comité of komt dat aan de minister toe?

 

07.04 Minister Stefaan De Clerck: Het Parlement kan zeker ook vragen stellen. Ook de minister kan vragen stellen. De kunst is de juiste vragen te stellen. In eerste instantie kunnen wij misschien nog even bij die instanties informeren of zij vroeger al interventies op dat vlak gedaan hebben. Indien dat het geval is, kunnen wij vragen om de interventies of adviezen die al gegeven zouden zijn, te verspreiden of minstens aan u te bezorgen. Ik weet dat in de vorige legislatuur in de Senaat uitvoerig werd gedebatteerd over de materie.

 

De voorzitter: Bij mijn weten werden daar verschillende voorstellen ingediend. Die zullen wellicht op ons afkomen.

 

07.05 Minister Stefaan De Clerck: De materie beweegt. U hebt een vruchtbaar thema aangesneden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vragen nrs 5167 van de heer Madrane, 5412 van de heer Maingain, 5182 van mevrouw Lahaye-Battheu en 5187 van mevrouw Galant worden uitgesteld.

 

08 Questions jointes de

- M. Laurent Louis au ministre de la Justice sur "l'augmentation du nombre de peines alternatives" (n° 5191)

- Mme Valérie De Bue au ministre de la Justice sur "le financement des peines alternatives" (n° 5241)

- M. Olivier Maingain au ministre de la Justice sur "la réforme du subventionnement et du modèle organisationnel pour l'exécution des peines de travail" (n° 5413)

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Laurent Louis aan de minister van Justitie over "de stijging van het aantal alternatieve straffen" (nr. 5191)

- mevrouw Valérie De Bue aan de minister van Justitie over "de financiering van de alternatieve straffen" (nr. 5241)

- de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "de hervorming van de subsidiëring en het organisatiemodel voor de uitvoering van de werkstraffen" (nr. 5413)

 

08.01  Laurent Louis (indép.): Monsieur le ministre, comme vous le savez, les peines alternatives constituent, à bien des égards, un avantage certain pour notre système judiciaire. Depuis les années nonante, celles-ci ont été encouragées par notre politique pénale. C'est une bonne chose, à n'en point douter, puisqu'elles permettent d'infliger une sanction effective au condamné et qu'elles désengorgent en même temps nos prisons, qui en ont bien besoin.

 

De nombreux acteurs sont impliqués dans l'exécution de ces mesures. Les principaux partenaires sont les maisons de justice et les organisations locales qui sont responsables de la coordination et de l'exécution des mesures judiciaires alternatives. Le directorat général de l'exécution des peines et sanctions comporte un service d'encadrement des mesures alternatives (SEMA), qui est dévolu depuis 1996 au développement, à la mise en œuvre et au soutien de ces sanctions.

 

À première vue, on se dit que le système fonctionne et qu'il est bien encadré. Malheureusement, il y a un "mais": la pratique laisse entrevoir une autre réalité. En effet, depuis cinq ans, la dotation du fédéral est restée inchangée, alors que le nombre de personnes qui subissent une peine alternative a plus que doublé. Au départ, les travaux d'intérêt général étaient infligés uniquement par les tribunaux de police pour des faits de roulage. Mais, avec le temps, les peines alternatives ont également atteint les affaires correctionnelles et sont devenues plus lourdes, puisqu'on parle parfois de 300 heures de travaux d'intérêt général.

 

Si ce genre de sanction est évidemment exemplaire, il convient de gérer ces dossiers et d'en assurer un véritable suivi. Pour ce faire, il faut du temps, du personnel et des moyens. Dernièrement, le bourgmestre de Braine-l'Alleud expliquait dans la presse combien il allait lui être difficile de faire encadrer par un seul employé subsidié par l'État fédéral 214 personnes condamnées à des peines de travail.

 

Monsieur le ministre, quel est le budget dévolu à l'organisation des peines alternatives en 2011? Sera-t-il plus élevé qu'en 2010? Pourriez-vous me communiquer des chiffres plus détaillés relativement aux condamnations à des peines alternatives qui ont été prononcées dans notre pays au cours de ces dernières années?

 

08.02  Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur Louis, dans la note de politique pénale et d'exécution des peines du 20 février 2010, je me suis largement penché sur les différents angles et les points prioritaires à considérer dans le cadre du domaine de l'exécution des peines. Lors des débats au parlement, j'ai, en outre, exposé ma vision et mis en avant les priorités auxquelles il fallait s'atteler au cours des années suivantes. Tous les détails concernant les données chiffrées et les budgets se trouvent également dans cette note. Pour des informations complémentaires sur les chiffres, il est préférable de déposer des questions écrites suffisamment détaillées.

 

Du fait de la situation politique et de la situation du gouvernement en affaires courantes, il m'est impossible de poursuivre le travail de manière structurelle.

 

Des choix politiques importants et poussés doivent être opérés. Bien que j'aie donné l'impulsion à cet effet dans la note de politique précitée, cette question ne peut être approfondie aujourd'hui, les incidences budgétaires et organisationnelles étant trop nombreuses.

 

En ce qui concerne le financement de la peine de travail, cette peine est effectuée dans la société libre, c'est-à-dire dans des lieux de prestations dont le fonctionnement est prévu pour faire travailler des condamnés à une peine de travail. Un grand nombre de lieux de prestations le font volontairement et sans intervention financière. Par ailleurs, les pouvoirs locaux peuvent faire appel à une intervention financière de la Justice. Celle-ci leur permet d'engager du personnel supplémentaire chargé de l'encadrement des personnes condamnées à une peine de travail. C'est principalement le cas lorsqu'il s'agit d'un nombre important de dossiers ou de groupes cibles difficiles.

 

Le règlement qui organise ces interventions financières, le plan global, est dépassé. Je l'ai déjà indiqué à plusieurs reprises, y compris au sein de cette commission. Ce système date de 1994 et, étant ministre de la Justice à l'époque, c'est moi qui ai rédigé les arrêtés d'exécution. Le système est constitué de manière telle que les pouvoirs locaux doivent supporter une partie des charges comme les frais de fonctionnement et d'investissement ainsi qu'une petite part des coûts salariaux. C'est le système actuel. Ses implications sont clairement connues par toutes les parties concernées par la conclusion de conventions de subventions, qui sont renouvelées chaque année; cela concerne quatre-vingt villes.

 

J'ai lancé la réforme de ce système dès février 2010, en créant un groupe de travail. J'ai également communiqué sur cette question avec tous les partenaires. Le gouvernement est tombé peu de temps après, ce qui a empêché cette réforme d'aboutir. Cependant, le groupe de travail n'est pas resté inactif dans l'intervalle. Tout le paysage a été analysé et des pistes de réforme ont été mises sur la table. Il s'agit maintenant de faire un choix politique.

 

J'aurais bien volontiers finalisé ce projet de réforme moi-même mais il me semble, jusqu'à nouvel ordre, que cela relève de la compétence du prochain gouvernement. En effet, ce n'est pas simplement une question d'amélioration technique du système. Des choix clairs doivent être faits. Qui prend quelle responsabilité? Jusqu'où va le rôle de l'assistant de justice? Quand le rôle des lieux de prestations commence-t-il? Quel est le rôle des pouvoirs locaux? Qui est subventionné et qui ne l'est pas? Ce sont des questions fondamentales qui s'inscrivent dans le cadre d'un large débat sur les nouvelles formes d'exécution des peines. Le matériel d'analyse est à disposition. Il faut maintenant faire des choix.

 

En bref, on est arrivé à plus de dix mille peines alternatives. On veut aller plus loin mais on est limité au niveau du personnel des maisons de justice et du plan global pour le financement des villes et communes. Si l'on veut aller plus loin, on a besoin de budgets supplémentaires. En outre, qui fait quoi et qui prend la responsabilité? S'agit-il des maisons de justice, de services indépendants ou bien les villes et communes sont-elles directement responsables? Des choix politiques sont à faire. Ce n'est pas dans un gouvernement d'affaires courantes que je peux prendre ces décisions. Cette matière importante devra être suivie car c'est un bon système. Les peines alternatives sont complémentaires à notre système. Nous en avons besoin! Il faut aller plus loin et faire des choix politiques.

 

08.03  Laurent Louis (indép.): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. Je salue le fait que vous admettez qu'il y a des problèmes et que des réponses s'imposent. Il est sage, dans votre position, d'attendre la formation d'un prochain gouvernement, même s'il se fait attendre et que des décisions doivent être prises dans des sujets importants. Nous l'attendons depuis un an et j'ignore combien de temps nous devrons encore attendre.

 

Vous me parlez d'une question écrite. Je vous rassure; j'ai déposé une question écrite en la matière mais, vu les délais de réponse, soit environ six mois, j'ai préféré intervenir aujourd'hui et poser une question orale. De cette manière, je dispose de quelques éléments à fournir aux personnes qui me le demandent.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vragen nrs. 5214 en 5215 van de heer Francken werden omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 5250 van mevrouw Lahaye-Battheu werd uitgesteld.

 

09 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "vluchtmisdrijven en andere ongevallen door niet-verzekerde bestuurders" (nr. 5254)

09 Question de M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "les délits de fuite et autres accidents impliquant des conducteurs non assurés" (n° 5254)

 

09.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, naar aanleiding van het zware verkeersongeval in Oost-Vlaanderen waarbij twee fietsers door een dronken, niet-verzekerde bestuurder werden gedood terwijl twee anderen nog vechten voor hun leven, werd van verschillende kanten geopperd dat men er zou moeten in kunnen slagen om bestuurders die dronken en niet-verzekerd rondrijden, op tijd van de weg te plukken. Dat is moeilijk, maar misschien niet helemaal onmogelijk.

 

Een tweede pakket van kritiek heeft te maken met de strafmaat: die is in de ogen van de mensen nog altijd heel wat te laag.

 

Twee korte vragen, en denkelijk zal uw antwoord even kort zijn. Over niet-verzekerde en afgekeurde voertuigen heb ik de staatssecretaris voor Mobiliteit in de loop van de jaren verschillende vragen gesteld. In het verleden bleek men moeilijk te kunnen optreden omdat men over geen gegevens beschikte. Ik krijg van de staatssecretaris steeds vaker correcte cijfers. De computers van de verzekeringsmaatschappijen, van de Dienst Inschrijving Voertuigen en van de politie zijn ondertussen compatibel, zodat preventieve acties steeds beter mogelijk zijn.

 

Ten eerste, zou Justitie hier een rol in kunnen spelen? Zouden intrekkingen van rijbewijs en andere uitspraken die invloed hebben op het in het verkeer komen van veroordeelden, niet beschikbaar moeten worden voor andere actoren op de markt als verzekeringsmaatschappijen, DIV, enzovoort?

 

Ten tweede, de reacties van publiek, politie en gerecht gaan allemaal in dezelfde richting als het over dit soort verkeersongevallen gaat met dronken en niet-verzekerde bestuurders: er wordt te weinig gedaan om ze uit het verkeer te halen en als ze dan worden gesnapt na een verschrikkelijk feit zoals hier met een vluchtmisdrijf, dan is de strafmaat nog te laag. Bent u het met mij eens dat hier een wijziging mogelijk zou moeten zijn en dat bij vluchtmisdrijf de strafmaat nog zou moeten worden verhoogd? Het betreft meestal bestuurders met een zware alcoholintoxicatie die juist omwille van die dronkenschap vluchtmisdrijf plegen.

 

Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

09.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, ik heb een lang antwoord. Ik stel voor dat ik u de tekst geef, dat u een kopie krijgt en dat ik probeer een aantal elementen samen te nemen, omdat het een beetje een juridisch antwoord is, met een overzicht van de wetgeving en zo.

 

De eerste subvraag peilt naar de informatie-uitwisseling tussen de verschillende actoren, de verzekeringsmaatschappijen, de DIV, politie en justitie, inzake onder andere de uitspraken die een invloed hebben op het inverkeerkomen van veroordeelden.

 

In het kader van een project bij de FOD Mobiliteit en Vervoer om het groeiend aantal onverzekerde en ongekeurde voertuigen op de openbare weg aan te pakken en om de autozwendel te bestrijden, werd een kruispuntbank van de voertuigen ontwikkeld, die geregeld is in de wet van 19 mei 2010. Deze wet is nog niet in werking getreden aangezien het uitvoeringsbesluit nog in voorbereiding is.

 

De kruispuntbank zal natuurlijk wel belangrijk zijn. Het is een cruciaal punt. Het is een belangrijke stap. Ook voor ons, voor Justitie, is dit een zeer belangrijk punt, omdat de bindingen zullen kunnen gemaakt worden. Het heeft tot doel om enerzijds de opspoorbaarheid van voertuigen te waarborgen en anderzijds om op elk ogenblik de eigenaar ervan te identificeren, alsook de gegevens betreffende de voertuigen te achterhalen.

 

Dit centrale informatieplatform moet voorkomen dat voertuigen worden gedumpt of dat er zonder verzekering wordt rondgereden. Via dit systeem zijn niet-gekeurde voertuigen gemakkelijker opspoorbaar, net als gestolen of verdwenen voertuigen. Het wordt eenvoudiger om na te gaan wie zich schuldig maakt aan kilometerfraude of fiscale fraude.

 

Het systeem moet bovendien de politionele samenwerking en gegevensuitwisseling vereenvoudigen, de dienstverlening aan de burgers en ondernemingen met betrekking tot de inschrijving en goedkeuring van voertuigen optimaliseren enzovoort.

 

Elk voertuig gebouwd of geassembleerd in België of ingevoerd, intracommunautair verworven of intracommunautair overgebracht op het Belgisch grondgebied, wordt in de kruispuntbank geregistreerd onder het identificatienummer dat wordt toegekend op het ogenblik van de constructie.

 

Dit nummer vormt het uniek identificatienummer van het voertuig. Iedere verandering van eigenaar van het voertuig geeft aanleiding tot de vermelding van de identificatiegegevens van de nieuwe eigenaar in de Kruispuntbank. De Koning zal de diensten – openbare diensten, instellingen, enzovoort – aanduiden die verantwoordelijk zijn voor de primaire inzameling van de gegevens en de actualisering van die gegevens. De betrokken partijen bij de Kruispuntbank zijn: de FOD’s Mobiliteit, Justitie, Economie, Financiën en Binnenlandse Zaken en verder de federale politie, Assuralia, GOCA, Febiac, enzovoort. Kortom, dit is een breed geïntegreerd instrument, dat voor vele mensen cruciaal is.

 

U zult uw verdere vragen uiteraard aan de staatssecretaris voor Mobiliteit kunnen stellen. Er is in voorzien ook de intrekking van de rijbewijzen in de Kruispuntbank van voertuigen in te voeren.

 

Er is nog een andere databank van rijbewijzen in voorbereiding. De wet houdende diverse bepalingen van 14 april 2011 voorziet in de oprichting van een Kruispuntbank van de rijbewijzen binnen de FOD Mobiliteit en Vervoer. Deze centrale databank moet de opsporing van daders van verkeersovertredingen door politie en parketten vereenvoudigen en versnellen. Het komt in de plaats van het huidige Centraal Bestand van de Rijbewijzen.

 

Ieder rijbewijs dat in België wordt afgegeven, zal in deze kruispuntbank worden geregistreerd. Het krijgt hiervoor een uniek registratienummer. De Koning zal de diensten aanduiden die verantwoordelijk zijn voor de primaire aanvoer van de gegevens en de actualisering ervan. Van elk opgenomen rijbewijs bewaart de Kruispuntbank een reeks gegevens: de identiteitsgegevens van de houder, de categorie van het rijbewijs, het eventuele bijhorende bewijs van vakbekwaamheid.

 

Daarnaast wordt door de Kruispuntbank een reeks gegevens permanent ter beschikking gesteld, bijvoorbeeld gegevens inzake het verval van het recht op sturen, de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs, en het tijdelijke rijverbod. Wie de gegevens van de Kruispuntbank wil gebruiken, heeft vooraf de machtiging van het sectoraal comité nodig.

 

Uw tweede subvraag ging over de strafmaat bij vluchtmisdrijf. Ik ga u niet alle wetgeving opsommen. Men moet het onderscheid maken tussen vluchtmisdrijf – gedrag bij het ongeval zelf – en het misdrijf van schuldig verzuim. Dat is iets anders. Men kan trouwens na een burgerrechtelijke fout veroordeeld worden tot betaling van een geldboete. Het is belangrijk deze diverse gedragingen te onderscheiden.

 

Ik geef u een overzicht. Ik zal u straks de tekst geven.

 

Wat zijn de bepalingen voor vluchtmisdrijf? Men moet de intentie hebben aan vaststelling te ontsnappen. Wie vluchtmisdrijf pleegt bij een ongeval met doden of gewonden, loopt naast een gevangenisstraf en een geldboete het verval van het recht tot sturen op. De rechtbank kan het herstel van het recht tot sturen afhankelijk maken van het slagen voor een theoretisch of een praktisch examen. Deze straffen, bepaald in artikel 33 van de Wegverkeerswet, werden in 2003 gewijzigd. De geldboetes werden fors verhoogd, van 200 tot 5 000 frank toen naar 400 tot 5 000 euro nu.

 

Met andere woorden, die boetes kunnen zeer zwaar wegen. Overigens, ik geloof niet in een verzwaring van de boetes tot in het excessieve. Op een bepaald moment wordt het namelijk sociaal helemaal niet meer draaglijk en hebben zulke boetes hun effect ook niet meer. De strafmaat is volgens mij dus voldoende zwaar. Er bestaan ook nog mogelijkheden zoals de intrekking van het rijbewijs. Recidive maakt het nog eens zwaarder. Ik denk dus dat dit aan de rechter voldoende mogelijkheden geeft om op te treden.

 

Dat is ook mijn conclusie. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen de diverse gedragingen bij een verkeersongeval. Schuldig verzuim is iets anders dan vluchtmisdrijf. De rechter moet zijn verantwoordelijkheid ook kunnen blijven nemen op basis van de marges die hij heeft. Het is moeilijk om een beoordeling te maken van uitgesproken straffen, zonder rekening te houden met de concrete motivering. Persoonlijk ben ik er ook van overtuigd dat de bestraffing van vluchtmisdrijven, zoals zonet al gemeld, in de wegverkeerswet voldoende mogelijkheden biedt. De strafmaat is fors gestegen de jongste jaren. Het lijkt mij niet wenselijk om die straffen nogmaals te verzwaren, alsof dat de oplossing zou zijn.

 

Ik deel uw zorg over het abnormaal aantal vluchtmisdrijven: die cijfers zijn te hoog. We moeten absoluut een veelheid aan maatregelen nemen. Mijn collega, bevoegd voor Mobiliteit, en anderen zijn daar zeer zeker mee bezig. Dat moet verder opgevolgd worden.

 

09.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik zal met veel interesse ook kennisnemen van het uitgebreid schriftelijk antwoord.

 

Twee zaken lijken mij belangrijk: preventie zonder bestraffing, heeft volgens mij weinig zin, maar bestraffing zonder preventie heeft natuurlijk al evenmin zin.

 

In dat verband kijk ik met enige belangstelling en enige spanning uit naar de uitvoeringsbesluiten om de kruispuntbank voor voertuigen zo snel mogelijk op gang te krijgen. Ik kijk ook uit naar de databank van de rijbewijzen. Immers, zoals u zelf zegt, we moeten inderdaad eerst over de gegevens beschikken vooraleer te kunnen reageren. Eens die gegevens er zijn, zal er ook gereageerd moeten worden. De maatschappelijke kosten van niet-verzekerde en technisch afgekeurde voertuigen, zijn zeer groot. De verzekeringskosten liggen ook hoog. Daaraan moet, zoals u zegt, de nodige aandacht worden besteed. Ik zal dit dus verder opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "internetcriminaliteit en vervolging" (nr. 5258)

10 Question de M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "les poursuites en matière de cybercriminalité" (n° 5258)

 

10.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, de minister van Binnenlandse Zaken, mevrouw Turtelboom, heeft op een schriftelijke vraag over internetcriminaliteit geantwoord dat de burgers in 2010 zo’n 120 miljoen euro schade geleden hebben door oplichting via het internet. Ik heb het cijfer nog eens moeten herlezen om het werkelijk te vatten, 120 miljoen euro. Dit komt neer op ongeveer een verdubbeling ten opzichte van de cijfers in 2009.

 

Merkwaardig is dat het aantal geregistreerde gevallen niet spectaculair gestegen is. Er zou zelfs sprake zijn van een lichte daling van het aantal geregistreerde gevallen. De politiediensten die zich met dit soort zaken bezighouden, zeggen dat lang niet alle internetoplichtingen worden aangegeven. Er zijn 4 500 gevallen geregistreerd. De politie gaat ervan uit dat er minstens – hou u vast – 17 000 gevallen waren van internetcriminaliteit in 2010. Ik bespaar u de argumentatie waarmee zij tot dat cijfer komen. De reden waarom de aangiftebereidheid niet groter is, zou gedeeltelijk – voor een groot deel dan toch – te zoeken zijn in het feit dat het aantal seponeringen van internetcriminaliteit vrij hoog ligt en dat ook het onderzoek in dit soort zaken blijkbaar door het gerecht op een laag pitje is gedraaid.

 

Mijnheer de minister, ik heb enkele concrete vragen. Klopt het dat het aantal seponeringen van internetcriminaliteit vrij hoog ligt? Kunt u mij – u mag dat schriftelijk doen – cijfergegevens bezorgen over het aantal seponeringen inzake deze vorm van criminaliteit over een periode van vijf jaar? Op deze vraag hoeft u natuurlijk niet mondeling te antwoorden.

 

Bent u het ermee eens dat het seponeringsbeleid een van de oorzaken is waardoor er niet vaker aangifte wordt gedaan van internetgerelateerde criminele feiten en dat gangsters dit land steeds vaker als een vrijhaven zien voor dit soort malafide activiteiten? Daarbij aansluitend, is er politiek een verandering van het beleid in het vooruitzicht gesteld?

 

Zijn de gerechten voldoende toegerust – een vraag die daar onmiddellijk mee samenhangt – om deze vorm van criminaliteit aan te pakken? De vraag dringt zich op waarom er zo weinig onderzoek wordt uitgevoerd in zaken die uiteindelijk voor de rechtbank komen. Is er te weinig in internetgespecialiseerd personeel?

 

Een aantal waarnemers van internetcriminaliteit vreest dat we eigenlijk nog maar aan het begin staan van een mogelijke tsunami van internetcriminaliteit, zeker als criminele elementen weten dat het aantal seponeringen zo hoog ligt en dat de kans dat de dader voor de rechtbank komt vrij laag is. Is dat geen fundamenteel verkeerd politiek signaal aan malafide milieus?

 

Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

10.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, dit is een zeer brede vraag. Ik zal enkele zaken op een rij zetten.

 

Ik heb geen cijfer over het aantal seponeringen inzake internetcriminaliteit. Ik stel voor dat u deze vraag in een schriftelijke vraag omzet. Ik zal cijfers vragen aan het College van procureurs-generaal en ze u bezorgen.

 

Ik heb dus geen cijfers, maar ik weet wel dat het aantal dossiers inzake internetcriminaliteit in het algemeen gigantisch toeneemt. Dagelijks worden wij nationaal maar ook internationaal geconfronteerd met het ontstaan van allerlei vormen van nieuwe praktijken op het internet.

 

Een overzicht geven is niet mogelijk omdat elke vorm van criminaliteit, diefstal, laster, oplichting, fiscale fraude, ook via het internet voorkomt, uitgezonderd misschien slagen en verwondingen en verkrachting, maar dan is er ook de pedoseksuele criminaliteit.

 

Het wordt steeds meer een deel van de job van de politie en de magistratuur om zich ter zake te organiseren. Wij proberen daarin door te gaan met alle mogelijke middelen.

 

Er zijn natuurlijk concrete dossiers van oplichtingsystemen via internet. Dat zijn al bijna klassieke verhalen geworden, maar het gaat veel verder. Het gaat over carrousels, over mensenhandel via internet. Ik kan hier dus moeilijk een exhaustief overzicht van alle vormen geven.

 

Het is evident dat wij daarop moeten reageren. Een aantal elementen is daarbij belangrijk, los van de algemene aandacht die wij daarvoor moeten hebben. Daarvoor is in elk arrondissement een substituut aangeduid om de internetcriminaliteit te volgen. Er was een vraag naar specialisatie op horizontaal vlak, om in het parket iemand aan te stellen die dit volgt. Ook het College van procureurs-generaal is daarmee bezig.

 

Ik wil drie elementen meegeven die cruciaal zijn en die een beetje strategisch moeten zijn. Er is vooreerst de sluitende wetgeving die wij nodig hebben inzake dataretentie. Als men wil onderzoek verrichten op het internet, moet men meestal ook kunnen kijken naar wat er is gebeurd en moet men de gegevens ook nog achteraf kunnen opsporen, controleren en doorgeven.

 

De discussie over dataretentie is dus een belangrijk principieel punt. Er is natuurlijk de discussie over het evenwicht tussen de privacy en de efficiëntie van de strafrechtelijke aanpak, maar de wetgeving die Europees werd voorgesteld, moet nog verder worden behandeld in Belgisch recht. Wij hebben al een bepaalde vorm van wetgeving, dus ik denk dat wij nog niet te veel in de problemen komen.

 

Ik heb in de vorige legislatuur volledig uitgewerkte teksten in verband met de omzetting van de Europese richtlijn inzake dataretentie voorgelegd aan het Parlement. Hierover werd nooit een politiek akkoord bereikt. Een van de knelpunten was dat sommige partijen meenden dat alleen gegevens inzake ernstige criminaliteit mogen worden bewaard. Wat is dat dan?

 

Ik weet dat wij inzake dataretentie verder zullen moeten gaan. Het Parlement moet nagaan op welke manier men nog de mogelijkheid heeft om, wanneer iets wordt vermoed of vastgesteld, het onderzoek te voeren en hoe de bewaring van de gegevens ons die kans geeft.

 

Dat is een eerste belangrijk principieel punt. Die bal ligt in het kamp van het Parlement omdat dit verder wetgevingsmatig moet worden uitgebouwd.

 

Ten tweede, ik meen dat bepaalde onderzoeksmethodes om binnen te dringen moeten kunnen worden aangeboden aan de politie. Dat is een tweede verhaal. Men moet als politieagent op een zachte manier kunnen zoeken. Men moet zich kunnen permitteren om te kijken wat er op het internet beschikbaar is en wat er gebeurt.

 

Dat is al een eerste zachte manier, maar in geval van aanwijzingen moet men ook wel de mogelijkheid hebben om bijzondere opsporingsmethodes te gebruiken. Daarbij kunnen de politiediensten worden gemachtigd om, buiten het medeweten van de betrokkenen, binnen te dringen in hun informaticasysteem. Dat is ook een punt. Het wetsontwerp over de bijzondere opsporingsmethodes bestaat en is een deel van het debat over wat ik heb bezorgd aan de Kamer voor de BOM-wet.

 

Ten derde, ik heb alle steun verleend aan de oprichting van een Belgium Cybercrime Centre of Excellence for Training, Research and Education. Het is een BC Centre. Het is een verzameling van academici van diverse universiteiten met diverse specialiteiten, die een netwerk vormen en een Europees programma hebben ingediend dat een belangrijke financiële ondersteuning van Europa heeft gekregen. Ik heb het programma ook mee ondersteund. Het doel is gedurende drie jaar programma’s te ontwikkelen.

 

Voormeld centrum is nu opgericht. Het is de ambitie ook nog naar de Ministerraad te stappen en er voor te stellen dat alle diensten die wij hebben – politie, Veiligheid van de Staat, Defensie, Justitie, alle overheidsdiensten, ook Fedict en de diensten die bij de internetontwikkeling betrokken zijn – een relatie met voormeld centrum van academici zouden kunnen aangaan. Aldus worden de overheidsdiensten beter aan de academische knowhow gekoppeld.

 

Anderzijds moeten wij ook nog de binding met de privésector maken. De bedrijfswereld is immers natuurlijk vragende partij. Zulks geldt niet alleen voor de banken en de verzekeringsmaatschappijen maar voor elk bedrijf, dus ook voor de veiligheidsbusiness. Onze bedrijven, de Barco’s, de Cisco’s, Telenet, Belgacom, kortom iedereen die in de internetwereld actief is, is vragende partij om bij de knowhow van een Cybercriminality Centre te worden betrokken.

 

Een dergelijk centrum is dus erg cruciaal voor de toekomst.

 

De conclusie is dat het een erg brede vraag betreft, die niettemin een paar cruciale punten bevat, zoals dataretentie, opsporingsmethodes en netwerking voor de hele internetwereld, teneinde ervoor te zorgen dat de academische wereld, de overheid en de privésector in de strijd tegen de cybercriminality maximaal op elkaar worden afgestemd.

 

De voorzitter: Het was een lang antwoord. Mijnheer Logghe, hebt u een repliek?

 

10.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, de repliek zal korter zijn dan het antwoord van de minister.

 

Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik kijk ook uit naar de cijfergegevens die mogelijkerwijze zullen komen.

 

Het betreft inderdaad drie belangrijke thema’s. Wij kijken dan ook uit naar het initiatief inzake de datatretentie, dat hopelijk van verschillende kanten zal komen.

 

Het blijft inderdaad een heel subtiele evenwichtsoefening op het vlak van privacy, enerzijds, en beperking of indijking van de misdadigheid, anderzijds. Ook wij zullen ter zake ons werk doen.

 

Mijnheer de minister, inzake het genoemde Europese onderzoekscentrum dat drie jaar tijd heeft om werk en ideeën te spuien en om een aantal plannen op papier te zetten, hoop ik dat wij op gepaste tussentijden resultaten of eventueel rapporten ter zake zullen kunnen lezen. Ik hoop dat wij niet tot 2014, dus tot na afloop van de termijn van drie jaar, zullen moeten wachten om iets van het dossier te horen of te zien. Ik hoop dat wij u te gepasten tijde over de kwestie mogen ondervragen.

 

Ik dank u in elk geval voor uw antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Vraag nr. 5280 van mevrouw Van Cauter is uitgesteld. Ook vraag nr. 5286 van de heer Madrane is uitgesteld.

 

11 Questions jointes de

- Mme Valérie Déom au ministre de la Justice sur "les dysfonctionnements du tribunal du travail de Namur-Dinant" (n° 5287)

- M. David Clarinval au ministre de la Justice sur "les problèmes rencontrés par le tribunal du travail de Namur" (n° 5292)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la lettre émanant de l'Association des greffiers en chef des juridictions du travail concernant divers problèmes, et plus particulièrement l'augmentation de la charge de travail" (n° 5446)

- Mme Sonja Becq au ministre de la Justice sur "l'impact de l'informatisation sur la charge de travail du personnel judiciaire" (n° 5456)

- Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "la situation dramatique des greffiers des tribunaux du travail" (n° 5461)

11 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Valérie Déom aan de minister van Justitie over "het slechte functioneren van de arbeidsrechtbank te Namen en Dinant" (nr. 5287)

- de heer David Clarinval aan de minister van Justitie over "de problemen waarmee de arbeidsrechtbank te Namen wordt geconfronteerd" (nr. 5292)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de brief vanwege de Vereniging van de hoofdgriffiers van de arbeidsgerechten met betrekking tot diverse problemen, inzonderheid de toegenomen werkdruk" (nr. 5446)

- mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de impact van de informatisering op de werklast van het gerechtspersoneel" (nr. 5456)

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de dramatische situatie van de griffiers bij de arbeidsrechtbanken" (nr. 5461)

 

11.01  Valérie Déom (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, à l'instar d'autres collègues, je me vois contrainte d'évoquer la situation du tribunal du travail de Namur, même si cette situation préoccupante ne lui est pas spécifique. Le 8 juin dernier, les avocats et les magistrats ont manifesté à Namur devant le tribunal du travail. Leur inquiétude est relayée par l'Ordre des barreaux francophone et germanophone ainsi que par le Conseil supérieur de la Justice, qui se sont adressés à vous.

 

Je me vois donc obligée de vous interpeller car, malheureusement, la situation est très grave. Le tribunal du travail de Namur n'a plus été en mesure d'assurer la gestion du contentieux du règlement collectif de dettes. Cette situation inacceptable pour une juridiction engendre de nombreux problèmes pour les justiciables ainsi que pour les médiateurs de dettes.

 

Rien ne bouge! Il faudrait pourtant qu'à un moment donné, des décisions soient prises et que l'on passe à l'action.

 

Monsieur le ministre, vous connaissez bien la problématique spécifique du tribunal de Namur. Son cadre est incomplet et des problèmes relationnels résultant du fait que le personnel est sous pression se posent. La présidente n'a pas pu assumer sa fonction durant un certain temps. Le poste de greffier est toujours vacant. On enregistre également une série d'absences.

 

Les autorités judiciaires vous ont adressé cinq lettres. Vos collaborateurs ont d'ailleurs reçu ces autorités. Les associations des greffiers en chef des juridictions du travail se sont également adressés à vous le 31 mai dernier.

 

Monsieur le ministre, comment comptez-vous répondre aux demandes des autorités judiciaires?

 

Vous avez évoqué deux recrutements, mais ils se révèlent insuffisants. La question des bâtiments est également très sensible (vétusté, manque de place, etc.). Où en êtes-vous à ce niveau?

 

Comme je l'ai dit en début d'intervention, si le cas du tribunal de Namur est préoccupant, ce sont tous les tribunaux du travail qui crient famine.

 

Le SPF Justice n'a pas tenu ses engagements en matière d'informatisation.

 

Bref, on a l'impression d'une absence de gestion de crise et les juridictions du travail se sentent laissées pour compte.

 

Il faut aujourd'hui passer des paroles aux actes. Quels actes concrets comptez-vous poser pour résoudre ce grave problème?

 

Voorzitter: Sophie De Wit.

Présidente: Sophie De Wit.

 

11.02  David Clarinval (MR): Madame la présidente, en complément de ma collègue, Mme Valérie Déom, je souhaiterais me joindre à cette question.

 

Il y a quelques années, il fut décidé de transférer les dossiers de surendettement des juges des saisies vers les tribunaux du travail.

 

Depuis 2009, des avocats doivent travailler sur ces dossiers qui représentent une lourdeur réelle au niveau administratif. Le tribunal du travail de Namur a beaucoup de mal à encaisser l'ensemble de cette matière. Au fur et à mesure des années, le temps pour obtenir des décisions s'est allongé. En effet, un avocat m'a indiqué qu'actuellement, il fallait un, voire deux ans pour recevoir des ordonnances, c'est-à-dire des jugements rendus au cabinet même du juge.

 

De ce fait, un problème se pose: un médiateur ne peut percevoir de rémunération que moyennant un jugement lui donnant le droit, faute de quoi il se rend coupable d'un détournement pur et simple.

 

De plus, il semblerait que confrontée depuis plusieurs mois à un greffe composé de deux personnes valides, la vice-présidente du tribunal s'est résolue, depuis mai, à suspendre toute audience, lesquelles se voient ainsi reportées aux calendes grecques et ce, qu'il y ait des cas urgents ou non.

 

Dés lors, certains anciens médiateurs se retrouvent avec de nombreux dossiers sous les bras, qui ne rapportent absolument rien en termes financiers. Ces derniers peuvent toutefois proposer des plans d'apurement, mais qui seront à leurs frais (à notifier selon la loi via recommandé avec accusé de réception).

 

Aujourd'hui, le tribunal du travail de Namur est dans la quasi totale incapacité à remplir une de ses premières missions, à savoir rendre des jugements. Seules les décisions très urgentes, comme celles liées à une vente immobilière ou encore les désignations de médiateurs sont encore assurées.

 

Quand j'ai écrit cette question, une manifestation était prévue. Elle a eu lieu à Namur ce 8 juin.

 

Monsieur le ministre, êtes-vous au courant de cette situation? Je suppose que, oui. Que comptez-vous faire pour remédier à ces dysfonctionnements? Quelles solutions envisagez-vous concrètement à court, moyen et long terme?

 

11.03  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de brief van de vereniging van hoofdgriffiers van de arbeidsrechtbanken maakt inderdaad melding van een aantal klachten met betrekking tot de werking van de dienst waarvan de werklast gevoelig verzwaard is, naar verluidt ook wegens de door Justitie niet nagekomen beloftes. Het huidige personeelsgebrek, het stijgend aantal nieuwe zaken inzake collectieve schuldenregeling, de steeds toenemende tijd die door de personeelsleden en de griffiers moet worden uitgetrokken voor het onthaal, het beantwoorden van de telefoon, de verzending van de kennisgevingen en van gewone brieven, gerechtsbrieven en aangetekende brieven, zorgen voor problemen.

 

Bovendien zegt men dat een aantal onnodige taken en opdrachten moeten worden uitgevoerd op last van Justitie die de werkdruk naar verluidt, ik citeer: “… onnodig en onprofessioneel extra belasten”. Men wijst ook op de dramatische gevolgen van de omzendbrief nr. 154 van 23 december 2009. Daarnaast wijst men op de gemiddelde duurtijd voor de invulling van de vacatures van de griffiers of de personeelsleden. Er is sprake van stress en depressies als gevolg hiervan. Bovendien zijn er onvoldoende gegadigden om vacante plaatsen in te nemen.

 

Ik heb maar een vraag, mijnheer de minister. Graag uw reactie op deze pertinente brief.

 

11.04  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit mij aan bij de collega’s, maar ik wou eigenlijk meer algemeen de vraag stellen omdat ik begrepen heb dat dit geen recent probleem is. De schuldbemiddeling werd in 2007 aan de arbeidsrechtbanken toegewezen door mevrouw Onkelinx die beloofde dat de informatisering uiteindelijk voor de oplossing zou zorgen. Er wordt nu gevraagd aan de personeelsleden om vrijwillig mee te werken aan dit proces. Op die manier zou er een oplossing moeten komen voor de problemen, wat vroeger reeds was beloofd.

 

Wat waren de beloftes die vroeger werden gedaan om de collectieve schuldbemiddeling aan de arbeidsrechtbanken en –hoven toe te kennen? Wat waren de concrete beloftes die dit uitvoerbaar zouden maken? Ik vermoed dat die er toen zijn geweest. Op welke basis kunt u dit op dit moment invullen met de mogelijkheden die u heeft?

 

11.05  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb u hierover in de vorige plenaire vergadering reeds ondervraagd, weliswaar in meer algemene termen, maar nu wens ik nog een aantal punctuele vragen te stellen. Ik weet dat u op 30 juni 2011 een onderhoud zult hebben met de griffiers, om deze problematiek te bespreken.

 

Wanneer zal de personeelsevaluatie van de arbeidsgerechten plaatsvinden?

 

De hoven en de rechtbanken vragen om het koninklijk besluit dat de openingsuren van de griffies bepaalt, te wijzigen in het licht van hun bijkomende problemen. Ik vermoed dat mensen sneller zelf naar de griffie stappen met hun verzoekschrift of om hun problemen uit te leggen.

 

Hoe evalueert u het examen van Selor voor griffiers? Is dat voldoende adequaat?

 

Hoe groot schat u de extra werklast in met de bijkomende functie van lokale systeembeheerder, key professional user of lokale ICT-assistent in het kader van de informatisering?

 

11.06 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, de problematiek is ons bekend. Er is de wetgeving van 2007. In 2008, 2009, 2010 en 2011 zijn er altijd momenten van overleg geweest waarop beslissingen werden genomen. Blijkbaar is er nog altijd geen definitieve en structurele oplossing.

 

Je constate que par ce transfert de compétences, des problèmes ne cessent de surgir. Bien sûr, j'ai lu la lettre des responsables et je compte chercher une solution. Depuis 2007, de nombreuses initiatives ont vu le jour: nous avons agi.

 

Un élargissement des cadres a été opéré, contrairement à ce qui a été dit par la présidente du tribunal du travail de Bruxelles. Peut-être est-ce encore insuffisant mais, suite à des discussions en interne, 9 greffiers et 36 membres du personnel ont été nommés. Je l'ai déjà dit à d'autres occasions. Nous avons pensé bien faire en augmentant le cadre.

 

Personnellement, suite à des concertations au sein mon département dès ma nomination à ce poste, directement après avoir été informé du problème, nous avons pris note des demandes et nous avons déjà modifié quelques points de la loi en la simplifiant. Nous espérions que cela apporterait la solution. Comme exemple, je citerai le changement de la lettre recommandée. C'est en avril 2010 qu'un débat global s'est tenu sur la simplification de cette loi.

 

À présent, de nouvelles demandes ont surgi de par l'arrivée de problèmes. Par exemple, des problèmes concrets sont apparus au tribunal de Namur-Dinant. Pour ce qui relève de la situation spécifique de ce tribunal du travail, il faut savoir que le cadre légal est fixé à 20 unités.

 

Les difficultés en personnel de cette juridiction me sont connues; c'est pourquoi, tout récemment, j'ai autorisé le recrutement de deux collaborateurs sous contrat, ainsi qu'une délégation aux fonctions de greffier pour la durée de l'absence d'un greffier titulaire malade. Les deux recrutements sont sur le point d'intervenir, les deux contrats ayant été envoyés aux autorités judiciaires le 14 juin. Cette opération portera l'effectif présent de la juridiction à 20,1 unités, le rendant ainsi conforme au cadre.

 

Par ailleurs, le greffier titulaire a repris ses fonctions. La délégation pour son absence n'a par conséquent plus de raison d'être à ce jour.

 

En ce qui concerne les nominations pour les places vacantes, le service du personnel agit de la manière la plus rapide, tenant compte des procédures légales pour veiller au pourvoi de ces places. Vu les difficultés rencontrées, la sélection pour la place de greffier en chef bénéficie d'un traitement prioritaire. Elle pourrait être finalisée à court terme.

 

Il s'agit bien d'une problématique globale: nous sommes en train de modifier le statut du personnel et les promotions qui doivent suivre l'évolution de leur carrière. C'est en cours. J'ai déjà répondu quant à la situation globale de la justice et nos réactions. C'est donc vrai également pour les tribunaux du travail.

 

Voilà pour Namur-Dinant. Le cadre est complet, et le greffier est de retour. J'espère que, de la sorte, le travail reprendra normalement. Je suis prêt à discuter avec le personnel. C'est la raison pour laquelle une réunion est prévue le 30 juin.

 

Pour me répéter: je me suis engagé devant cette commission à installer cette année-ci un système ad hoc de règlement collectif de dettes. Si nous devons accomplir cette tâche pour la totalité du tribunal du travail, cela va prendre trop de temps. C'est pourquoi nous devons modifier la loi. Je l'ai déjà dit la semaine passée en réponse à une question. Je me tourne vers notre collègue Mme Becq. C'est simple: il faut changer un article de loi en organisant de manière adéquate le règlement collectif de dettes et en lui attribuant un rôle ad hoc; à l'heure actuelle, tout est repris sur le rôle global du tribunal du travail. L'objectif est certes limité, mais ce changement est nécessaire pour pouvoir appliquer l'ICT à cette partie des dossiers.

 

Je vous demande donc de prendre une initiative afin que nous puissions changer cette loi le plus rapidement possible. Dès lors, nous pourrons avancer dans l'installation des systèmes informatiques. Ce doit être réalisé cette année pour faciliter les choses; je répète mon engagement.

 

De realisatie van het ICT-project is niet alleen een kwestie van technologie; wij moeten ook de processen goed bekijken. Ik hoop dat wij met de magistraten, de griffiers en de personeelsleden van de griffies van de arbeidsrechtbanken zullen kunnen samenwerken en zo zullen kunnen nagaan hoe wij vooruit moeten.

 

Voorzitter: Sarah Smeyers.

Présidente: Sarah Smeyers.

 

La grande réunion aura lieu le 30 juin et j'ai invité tout le monde.

 

Plusieurs thèmes y seront abordés. Les voici.

- L'évaluation des initiatives déjà prises en 2008, 2009 et 2010. Manifestement, cela n'a pas suffi. Je ferai l'inventaire de ce qui a été fait et des raisons pour lesquelles c'est insuffisant.

- L'évaluation des conséquences du transfert du règlement collectif de dettes sur le fonctionnement des tribunaux du travail, en particulier pour les greffes.

- L'évaluation de la charge de travail. C'est un problème récurrent et il faut pouvoir le mesurer correctement.

- L'inventaire et la généralisation des bonnes pratiques dans les différents tribunaux.

- En ce qui concerne l'informatisation, il faudra trouver un logiciel de qualité et une manière de gérer les projets de scanning et de central printing. Nous informerons tous les responsables de notre projet d'automatisation et des différentes techniques afin qu'ils participent au projet.

 

Cela dit, nous essayons de répondre au mieux aux demandes du personnel et nous faisons avancer le ICT. Sur ce dernier point, je vous demande une intervention législative, qui nous permettra d'entamer le débat le plus vite possible.

 

11.07  Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, en cette période de crise, il y a eu une augmentation des dossiers de règlement collectif de dettes parce que les citoyens ont des difficultés. Il est totalement anormal que la justice ne puisse pas accomplir son travail. Cette vérité n'est malheureusement pas récente. Je vous entends dire qu'on va essayer de trouver des solutions, qu'on va procéder à des inventaires, à une évaluation. On en revient toujours à cette sacro-sainte "évaluation de la charge de travail" alors que la charge de travail, elle est connue. On connaît le nombre de dossiers par arrondissement.

 

11.08  Stefaan De Clerck, ministre: Prenez vos responsabilités, si vous dites que rien n'est fait!

 

11.09  Valérie Déom (PS): C'est vous le ministre, pas moi! On connaît le nombre de dossiers, on connaît le personnel disponible. Vous me dites qu'à Namur, le cadre sera complet mais on vous répond que ce sera insuffisant. Une partie de la situation dont personne n'est responsable est celle due à la crise. Une partie du problème n'est de la faute de personne: cette crise a provoqué une explosion du nombre de dossiers. Ce n'est pas pour cela que la justice ne doit pas être capable de faire son travail. À situation de crise, il faut des réponses concrètes quant au fond.

 

On sait qu'on va nommer deux personnes à Namur mais on sait déjà aussi que ce ne sera pas suffisant. Le problème va perdurer. Je vous entends bien sur la proposition de loi mais, monsieur le ministre, pourquoi n'avez-vous pas déposé un projet sur ce point? Les affaires courantes ont bon dos: parfois vous déposez des projets, parfois pas. Il reste trois semaines de travail. Pourquoi ne déposez-vous pas un projet de loi en demandant l'urgence?

 

11.10  Stefaan De Clerck, ministre: Si vous déposez une proposition de loi, ce sera fait avant les vacances!

 

11.11  Valérie Déom (PS): Je veux bien mais pourquoi le dire maintenant alors que cela fait des mois qu'on vous interpelle sur le sujet? Pourquoi n'avez-vous pas déposé de projet de loi?

 

11.12  Stefaan De Clerck, ministre: Pourquoi n'avez-vous pas évoqué le problème en commission lorsqu'on a changé la loi en avril 2010?

 

11.13  Valérie Déom (PS): Cela posait déjà des problèmes, les problèmes étaient déjà importants. On sentait déjà l'augmentation des dossiers.

 

11.14  Stefaan De Clerck, ministre: J'ai pris des initiatives pour apporter des changements mais, manifestement, il y a encore d'autres problèmes.

 

11.15  Valérie Déom (PS): À situation exceptionnelle, il faut des réponses exceptionnelles et urgentes et malheureusement, je n'entends rien de la sorte dans votre bouche. Vous venez dire qu'il y a un projet de loi mais que c'est le Parlement qui doit s'en saisir, comme si c'était le Parlement finalement qui était fautif de l'inertie et de l'immobilisme dans ce dossier. Encore une fois, proposez quelque chose! Si vous étiez venu avec un projet de loi, on l'aurait soutenu, on aurait travaillé dessus. Monsieur le ministre, les évaluations et les inventaires, c'est bien, les paroles c'est bien mais maintenant, il faut passer aux actes.

 

11.16  Stefaan De Clerck, ministre: Commencez avec un gouvernement!

 

Je dois aujourd'hui gérer les problèmes liés au fait qu'il n'y a pas de gouvernement. Personnellement, je voudrais qu'il y ait un gouvernement qui fasse le travail. Je ne souhaite pas être considéré comme quelqu'un qui ne fait rien. J'en ai marre d'être traité comme cela! Demandez aux responsables politiques du PS et de la N-VA de constituer un gouvernement de pleins pouvoirs.

 

11.17  Valérie Déom (PS): Ne jouez pas à la politique du bac à sable! Cela ne vous ressemble pas!

 

11.18  Stefaan De Clerck, ministre: Si vous me parlez de cette manière, disant que rien ne s'est fait, etc.

 

11.19  Valérie Déom (PS): Je le constate. C'est tout!

 

11.20  Stefaan De Clerck, ministre: Madame Déom, vous plaidez contre le dossier!

 

11.21  Valérie Déom (PS): Si vous le considérez ainsi!

 

La présidente: Je donne la parole à M. Clarinval.

 

11.22  David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, en ce qui me concerne, je prends acte de ces bonnes nouvelles. Les deux emplois que vous annoncez seront peut-être insuffisants mais c'est déjà un plus. Je prends bonne note de ces renforts et de la décision concernant le greffier en chef d'un point de vue purement spécifique au tribunal de Namur.

 

En ce qui concerne la problématique globale, je prends également acte de la réunion qui aura lieu. J'espère qu'elle permettra d'objectiver la problématique et d'avancer concrètement sur certains sujets. Enfin, en ce qui concerne la proposition de loi, je suis disponible pour vous aider à avancer. Si Mme Becq a un texte prêt, je suis disposé à avancer sur ce sujet.

 

11.23  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, het is allerminst mijn bedoeling om de verdediging van de minister te willen opnemen, maar ik vind het toch eigenaardig dat sommige leden vragen stellen over de arbeidsrechtbanken van Namen en Dinant, terwijl er ook vele andere in de problemen zitten, daarbij vergetend dat wij in lopende zaken zijn. Tot overmaat van ramp stelt men nu anderen verantwoordelijk, terwijl men zelf verantwoordelijk is voor de puinhopen uit het verleden.

 

Ik begrijp dat niet, maar het is wel begrijpelijk uit welke hoek dat komt, als arrogantie een tweede natuur is en als men alleen maar aan het eigenbelang denkt.

 

11.24  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het is inderdaad belangrijk om de globale problematiek te bekijken. Het is ook zo dat in sommige rechtbanken wel een en ander mogelijk is en in andere niet, en dat in het verleden een aantal pistes werden uitgezet die niet tot het einde werden bewandeld.

 

Het is ook zo dat ik een voorstel heb ingediend, dat nu bij de diensten voorligt, om dit kleine detail te regelen. Zodra de diensten het terug overmaken leg ik het u allen voor om het mee te ondertekenen. Als wij de urgentie vragen, kan het in deze commissie nog op tijd worden goedgekeurd en in plenaire vergadering worden besproken.

Ik hoop dat het een van de kleine radertjes is die het een en ander sneller kunnen doen gaan. Het is wel zo, en dat kan men in de OCMW’s ook vaststellen, dat collectieve schuldenregelingen ons voor een groeiende problematiek plaatsen.

 

11.25  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik neem er nog eens nota van dat u op 30 juni contact gaat opnemen met de griffiers en daar een evaluatie zult doorvoeren. Dat is alleen maar positief.

 

Mijn concrete vragen zijn echter nog steeds gedeeltelijk onbeantwoord gebleven. Ik begrijp echter dat wij nog steeds geblokkeerd blijven bij de werklastmeting, maar dat was voordien al zo en heeft dus niet als oorzaak dat er geen regering is met volledige bevoegdheid.

 

Als het Parlement initiatieven kan nemen om bepaalde praktische problemen te verhelpen, dan zullen wij daaraan uiteraard meewerken.

 

11.26 Minister Stefaan De Clerck: Ik herhaal, zodra dit jaar die ICT zal zijn geïnstalleerd, heeft men een perfecte werklastmeting. Dan kan men perfect volgen of er onrechtvaardigheden zijn inzake personeel, per rechtbank. Waarom zijn er twintig personeelsleden in Namur en Dinant, maar meer of minder elders? Dat kan men dan onderzoeken, alsook de evolutie van het aantal dossiers veel beter nagaan.

 

Dat zijn de noodzakelijk managementtools die er inderdaad niet zijn. Daarom zal de werklastmeting via de ICT die dit jaar zal geïnstalleerd worden, veel efficiënter zijn dan de grote debatten over wat het gewicht is van een dossier en hoeveel personen zich er moeten over buigen, enzovoort.

 

Ik ben het ermee eens dat werklastmeting een heikel punt blijft, maar door informatisering hebben wij het best mogelijke antwoord. Ik verzeker u dat het dit jaar zal worden geïnstalleerd; dat kan niet anders. Het is immers de meest te automatiseren materie die er bestaat, vermits het gaat om lijsten, schulden, rappels, enzovoort. Dit moet absoluut het voorwerp uitmaken van een eenvoudige software.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de ontsnapping van gevaarlijke gevangenen uit de gevangenis van Andenne en Nijvel" (nr. 5290)

- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "een extreem gevaarlijke crimineel die tijdens de ziekenhuiscontrole ontsnapt" (nr. 5338)

12 Questions jointes de

- Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "l'évasion de prisonniers dangereux de la prison d'Andenne et de Nivelles" (n° 5290)

- M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "l'évasion d'un dangereux criminel lors d'une visite médicale à l'hôpital" (n° 5338)

 

12.01  Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik kon de animositeit in onze commissie in verband met de vorige vraag wel enigszins smaken. Dat komt niet vaak voor.

 

Mijnheer de minister, enige tijd geleden hebt u op een commissievergadering gezegd dat er sinds u minister bent, iets minder ontsnappingen waren. Jammer genoeg is de voorbije weken het gemiddelde wat gestegen. Zeker in 2011 halen ontsnappingen weer iets vaker het nieuws: op korte tijd is een drietal gevangenen ontsnapt uit Andenne en Nijvel en recent nog iemand uit Lantin.

 

Er is enerzijds het verhaal van de media en anderzijds dat van de vakbonden. De media stellen dat er in Andenne sprake zou zijn van een flater van de begeleidende cipiers: toen de gevangene werd overgebracht naar het ziekenhuis, zou een van de twee zijn gaan roken, terwijl de andere de boeien los had gemaakt voor een sanitaire stop van de gevangene. Dat kan eigenlijk niet; de boeien moeten aanblijven en er moet minstens een collega aanwezig blijven indien men de boeien afneemt.

 

In Nijvel – er is een fout in mijn schriftelijke vraag geslopen – werd een vrouwelijke cipier in de bezoekersruimte door twee gedetineerden met zelfgemaakte steekwapens gegijzeld. Dankzij de gijzeling hebben zij zich de deuren laten openen op weg naar de vrijheid. De vakbond zegt daarvan dat de recente ontsnappingen eigenlijk een gevolg zijn van de feestdagen, omdat er dan minder cipiers aan het werk zijn en de werkdruk dus hoger ligt.

 

Mijnheer de minister, kunt u ons wat meer uitleg verschaffen over de omstandigheden waarin de ontsnappingen zich hebben voorgedaan?

 

Kunnen de ontsnapten inderdaad als gevaarlijk worden bestempeld?

 

Ligt het aan menselijke fouten? Werden er door het ziekenhuis fouten gemaakt? Belangrijker nog – een fout kan iedereen maken – is de vraag of de veiligheidsprocedures wel voldoende performant zijn in zulke gevallen.

 

Worden er voldoende maatregelen genomen in de gevangenissen zelf om te vermijden dat gevangenen over wapens kunnen beschikken of ze zelf kunnen maken? Ik weet wel dat men vaak zeer creatief is; men vindt blijkbaar nog altijd de tools om aan die creativiteit uiting te geven.

 

Ten slotte, deelt u de mening van de vakbond dat de feestdagen extra gevaarlijk zijn voor ontsnappingen? Overweegt u om voortaan ook op feestdagen te voorzien in een optimale personeelsbezetting? Daaraan gekoppeld, is dat financieel haalbaar?

 

Ik dank u alvast voor uw antwoorden.

 

12.02  Peter Logghe (VB): De omkadering door collega De Wit laat mij toe om onmiddellijk tot mijn vraagstelling over te gaan.

 

Mijnheer de minister, als ik het goed begrepen heb, zat de heer T.D. – om zijn volledige naam niet te gebruiken – een gevangenisstraf uit voor twaalf gewapende overvallen. Hij wordt in de krant als extreem gevaarlijk beschouwd. Hij is ontsnapt tijdens of na het medisch onderzoek.

 

Mijnheer de minister, uiteraard geldt het geheim van het onderzoek, maar toch wil ik graag de stand van zaken kennen inzake de extreem gevaarlijke crimineel T.D.. Hij zou naar Nederland gevlucht zijn. Heeft hij daar familie of kompanen? Heeft de politie ondertussen al onderzoek gedaan? Zijn er daarover meer gegevens?

 

Mijn volgende reeks vragen is volgens mij de belangrijkste. Welke lessen trekt u uit dat gebeuren? Kan het dat extreem gevaarlijke criminelen alleen worden gelaten, zelfs tijdens medisch onderzoek, of moet daaraan geschaafd worden? Ondertussen is er ook ervaring. Het is niet de eerste keer dat dergelijke criminelen het hazenpad kiezen.

 

Welke maatregelen zult u nemen om dat soort van tragische fouten te vermijden? Zal het personeel beter worden opgeleid? Moeten de rookpauzes of andere pauzes anders worden ingevuld? Hoe gaat u om met dergelijke zaken?

 

12.03 Minister Stefaan De Clerck: Het was ook al in de krant te lezen dat een van de ontsnapten uit de gevangenis van Nijvel op zaterdag in Charleroi opgepakt is. Hij is dus niet in Nederland, maar in Charleroi opgepakt.

 

Wat het incident te Andenne aangaat, de gedetineerde was overgebracht naar het ziekenhuis om medische redenen. Hij werd in de kamer bewaakt door twee penitentiair beambten. Zoals de procedure het voorschrijft, was hij aan het bed geboeid. Op een bepaald ogenblik heeft een van de twee beambten de kamer verlaten om een sigaret te gaan roken en een sanitaire stop in te lassen. Terwijl hij afwezig was, heeft de gedetineerde gevraagd om naar het toilet te mogen gaan, omdat hij buikpijn had. De beambte heeft dan de boeien losgemaakt. De gedetineerde heeft daarvan gebruikgemaakt om zich los te rukken en de kamer te ontvluchten.

 

Er is geen gerechtelijk onderzoek opgestart. Volgens de elementen waarover wij op dit ogenblik beschikken, werden de veiligheidsvoorschriften niet correct nageleefd. Administratief onderzoek zal hierover uitsluitsel moeten geven, waarna op gepaste manier zal worden gereageerd.

 

Bij iedere hospitalisatie van een gedetineerde van Andenne krijgt het personeel dat voor de bewaking zal instaan, schriftelijk de nodige veiligheidsmaatregelen zowel in het algemeen als dewelke eventueel in het individueel dossier zijn voorgeschreven. In casu bevatte de onderrichting onder andere dat de gedetineerde altijd geboeid moest blijven, omdat een ontsnappingspoging niet kon worden uitgesloten. Bovendien geldt als algemene instructie dat de gedetineerde geboeid wordt wanneer hij zich in de kamer verplaatst, bijvoorbeeld om zich naar het toilet te begeven. Dat staat letterlijk in de omzendbrief 1780 van 23 december 2005.

 

In Nijvel hebben twee gedetineerden vorige week maandag tijdens het bezoekuur de twee bewakingsassistenten die de bewaking van de bezoekzaal verzekerden, met zelfgemaakte wapens aangevallen. Een van de personeelsleden werd gegijzeld, terwijl de andere die probeerde tussenbeide te komen, slechts ternauwernood de messteken heeft kunnen ontwijken. Met hun gegijzeld personeelslid hebben de daders de gevangenis kunnen verlaten. Beide penitentiaire bewakingsassistenten waren zwaar in shock en werden opgevangen door het opvangteam van de gevangenis. De gedetineerden hebben zelfgemaakte messen gebruikt. Het onderzoek zal uitwijzen hoe zij exact tewerk zijn gegaan en hoe zij met die wapens tot in de bezoekzaal zijn geraakt.

 

De veiligheid van de gevangenissen is een dagelijkse bezorgdheid zowel voor mezelf als voor het directoraat-generaal. Zodra men zegt dat de cijfers goed zijn, riskeert men meteen een nieuw geval. De cijfers van 2010 waren goed. We zijn nu aan de helft van 2011 en de moeilijke zomerperiode komt eraan.

 

De voorbije jaren hebben we veel geïnvesteerd. Er is vooruitgang geboekt. Er moet continu verbetering zijn. Vorming is noodzakelijk. Er zijn voortdurend initiatieven om iedereen attent te maken op alle mogelijke risico’s. We weten dat er een stijging is geweest. Men heeft geen gesofisticeerd voorwerp nodig om iemand te gijzelen en te bedreigen. Het is moeilijk te vermijden. Het personeel is niet gewapend. Dat is een keuze en daar moeten we bij blijven. Dat brengt bepaalde risico’s met zich mee.

 

De drie incidenten op korte tijd kunnen niet tot de conclusie leiden dat het een slecht jaar is. We kijken hoe het jaar verder verloopt. Uiteraard moet er worden gewerkt aan een aantal specifieke punten, wat aangetoond werd door de gijzeling.

 

In verband met de feestdagen dacht ik ook dat het een evidente mogelijkheid was. Mij is bevestigd dat de bezetting op zondag en feestdagen minstens dezelfde is als op zaterdag, terwijl er vaak minder activiteiten worden georganiseerd op zon- en feestdagen. Feestdagen zijn niet risicovoller op vlak van ontsnappingen dan andere dagen. Volgens de mensen van mijn departement is er geen verband tussen de bezetting van zondag en meer ontsnappingen.

 

Op zaterdagen, zondagen en feestdagen is de bezetting dezelfde. ’s Zondags is er normaal minder bezoek en toch gebeuren er dan dikwijls ontsnappingen. Dat bezetting kan niet als uitleg gebruikt worden.

 

12.04  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Wat u zegt over feestdagen, is eigenlijk meteen een antwoord op mijn volgende vraag in verband met de staking die eraan komt, en de bezoekregeling op zondag.

 

Ik noteer dat u een en ander zal nakijken. Dat is zinvol, want het is mij een raadsel hoe het incident kon gebeuren. Men heeft wel messteken kunnen vermijden bij de gijzeling, maar dat men messen uit de cellen in de bezoekersruimte gekregen heeft, vind ik toch een sterk verhaal. Ik vraag mij af waar men die verstopt heeft. Dit is iets wat mij altijd heeft gefascineerd. Misschien is dat een verkeerde woordkeuze. Wanneer advocaten in bepaalde gevangenissen staan te wachten om hun clienten te ontvangen, passeren die gedetineerden dikwijls. In Antwerpen bijvoorbeeld ligt de bezoekruimte tegenover de ontvangstruimte voor de advocaten. Het gaat er daar heel gemoedelijk aan toe, maar eigenlijk kan men eender wie die daar in de gang rondloopt, vastnemen, en het gaat dus niet alleen om cipiers.

 

Kortom, ik meen dat de veiligheidsprocedures grondiger moeten worden getoetst op hun degelijkheid. Ik wacht de resultaten van uw onderzoek af. Ik hoop voor u, mijnheer de minister, en voor de maatschappij dat het gemiddelde niet zal stijgen, want dat is niet echt de bedoeling.

 

12.05  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.

 

Wanneer men het personeel ongewapend laat rondlopen en wanneer er fouten gebeuren bij het losmaken van de boeien, wordt het risico natuurlijk vrij groot. U zult mij niet horen pleiten voor het bewapenen van het gevangenispersoneel. Maar het gevangenispersoneel uitrusten met bijvoorbeeld pepperspray lijkt mij een piste die wij vroeg of laat eens moeten bespreken in het Parlement. Pepperspray is vrij ongevaarlijk. In het geschetste geval zou ik ervoor gezorgd hebben dat de man in kwestie, zelfs ongeboeid, niet ver kon lopen.

 

Indien de statistieken verder verslechteren, komen wij op die kwestie terug.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 5296 van de heer Vercamer, vraag nr. 5309 van mevrouw Gerkens en vraag nr. 5322 van de heer Schoofs zijn respectievelijk uitgesteld of ingetrokken.

 

13 Question de M. Christian Brotcorne au ministre de la Justice sur "la mise en place effective d'une assistance morale ou religieuse dans les centres fermés fédéraux pour placement provisoire de mineurs ayant commis un fait qualifié d'infraction" (n° 5326)

13 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Justitie over "het daadwerkelijk voorzien in een morele of religieuze bijstand in de federale gesloten centra waar minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, voorlopig worden geplaatst" (nr. 5326)

 

13.01  Christian Brotcorne (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, différentes associations vous ont interpellé pour attirer votre attention sur la nécessité de prévoir une extension du cadre des conseillers moraux rémunérés pour faire face aux demandes, de plus en plus pressantes, d'aide morale au sein des centres fermés fédéraux.

 

Monsieur le ministre, où en est-on dans ce dossier? Les centres fermés ne doivent-ils pas prévoir dans leur règlement d'ordre intérieur la possibilité pour les mineurs de requérir une aide morale ou religieuse? Des mesures provisoires seront-elles rapidement mises en place?

 

13.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, monsieur Brotcorne, ce dossier a retenu toute mon attention. Une réponse officielle sera envoyée très prochainement.

 

En ce qui concerne les conseillers moraux ainsi que les aumôniers et les conseillers musulmans dans les prisons, un groupe de travail s'est occupé de façon très intensive durant les deux dernières années d'un projet de texte relatif au nouveau statut pour ces fonctions. Le projet est prêt et a été inscrit à l'ordre du jour de la concertation formelle avec les syndicats le 19 juillet prochain.

 

À l'occasion d'une rencontre avec les représentants des différentes philosophies, j'ai indiqué clairement que nous travaillerons en trois étapes: d'abord sur le développement du statut, ensuite sur l'estimation du nombre des cadres et, enfin, sur les moyens budgétaires exigés.

 

Vous n'êtes pas sans savoir que le gouvernement fédéral est actuellement en affaires courantes. Cela signifie qu'en attendant la fin des négociations pour la formation d'une nouvelle équipe gouvernementale, seules les décisions quotidiennes du gouvernement, nécessaires au fonctionnement ininterrompu du service public, sont prises.

 

L'extension du cadre des conseillers moraux en Belgique ne fait pas partie du contenu des affaires courantes. Aucune décision ne pourra donc être prise tant qu'un nouveau gouvernement ne sera pas en place. Je ne peux rien faire pour le moment.

 

La seule solution temporaire serait de revoir la répartition des conseillers moraux au sein des établissements pénitentiaires et des centres fermés fédéraux mais il s'agit là d'une décision des organisations elles-mêmes. Je précise néanmoins qu'il reste une marge de manœuvre à ce sujet, le cadre des conseillers moraux n'étant pas tout à fait rempli.

 

C'est un bon projet sur le statut de ces personnes qui a été préparé par les représentants de toutes les idéologies et philosophies. Ce texte est prêt mais malheureusement difficile à appliquer dans le cadre des affaires courantes.

 

13.03  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, je n'ignore pas l'existence de ces travaux mais ma question portait précisément sur l'aide qui pouvait être apportée aux mineurs dans les centres fermés fédéraux. Vous dites que cette discussion peut se faire entre associations et qu'il y a une marge de manœuvre. Je vous remercie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Beleefd als ik ben sla ik mijn beurt over. De vragen nummers 5359 en 5360 komen aan het einde. Mevrouw Almaci is afwezig en heeft niets laten weten. Volgens de regels vervalt haar vraag nummer 5379.

 

14 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de dreiging tot staking van het gevangenispersoneel" (nr. 5384)

14 Question de Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "la menace de grève du personnel pénitentiaire" (n° 5384)

 

14.01  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik zal het zeer kort houden want daarnet is al aangehaald dat er een dreiging tot staking is, wederom binnen de gevangenis. Men heeft een stakingsaanzegging gedaan. Volgens het protocol wil dat zeggen dat men binnen de week moet onderhandelen met het kabinet en de directie. Die stakingsaanzegging kwam van de bonden omdat men tegen de algemene invoering zou zijn van een bezoekregeling op zondag. Dat zou niet gaan wegens de beperkte personeelsbezetting.

 

U hebt daarnet al gezegd dat volgens uw diensten de informatie van de vakbonden niet zou stroken met de realiteit. Een bijkomend aspect is dat vanaf 1 september volgens de basiswet artikel 58 in voege zou moeten treden. Er zou dan per definitie op zondag een bezoekregeling moeten komen. Dat is nu al het geval in veel gevangenissen.

 

Het klassieke verhaal evenwel is dat wanneer er een stakingsaanzegging komt van de vakbonden ook de politievakbond reageert, met de redenering: “Als jullie gaan staken, dan wij ook want wij zijn het beu om altijd te moeten inspringen. Wij zijn daar niet voor opgeleid? Het is onze job niet. Ons eigenlijk werk blijft dan liggen.”

 

Vandaar mijn vragen: is er al overleg geweest en wat heeft dat inmiddels opgeleverd?

 

Als er toch een staking zou komen, wat moet men dan doen als ook de politie zou weigeren om de taak van de cipiers over te nemen? Ik heb die vraag in het verleden al gesteld.

 

Hebt u er zicht op hoe die bezoekregeling op zondag verloopt in de gevangenissen waar ze wel al in voege is? Op veel plaatsen zou dat al het geval zijn. Loopt dat vlot of niet?

 

Hoe ver staan de gevangenissen al met de voorbereiding voor het dagelijks bezoek met het oog op de inwerkingtreding van een aantal artikelen van de basiswet die er in september aankomt? U hebt er zo-even al deels op geantwoord met de stelling dat er eigenlijk op zich geen probleem is met de personeelsbezetting.

 

Ik luister toch nog graag even naar uw antwoorden.

 

14.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, het gemeenschappelijk vakbondsfront heeft een algemene stakingsaanzegging ingediend op 9 juni. Vorige vrijdag, op 17 juni, vond een eerste overleg plaats waarop een aantal punten van de in de stakingsaanzegging opgesomde lijst werd behandeld. Het ging onder andere om de overdracht van het verlof van 2010 en een aantal mutaties. Tevens werd een agenda vastgesteld voor de definitieve afhandeling van de discussies die er nog zijn over het arbeidsreglement. Dat zal op 19 juli besproken worden. De globale visie rond het technisch kader wordt besproken op 22 september.

 

Tot vandaag is er dus van een staking geen sprake. De stakingsaanzegging is door het VSOA wel verlengd tot de eerstvolgende bijeenkomst van 19 juli. Ik blijf investeren in het sociaal overleg binnen de gevangenissen en blijf geloven in protocol 351 van 19 april 2010 betreffende de versterking van de sociale dialoog en de conflictbeheersing in de gevangenis.

 

Ik ben er echter ook van overtuigd dat in dat protocol de garantie moet worden ingebouwd dat alle betrokken partijen het protocol ten volle naleven. De afdwingbaarheid moet ook hard worden gemaakt.

 

Indien echter ondanks alles de vakbonden van het gevangenispersoneel en tegelijkertijd de politievakbonden tot een staking zouden overgaan, moet de minister van Binnenlandse Zaken optreden, gelet op het probleem van de openbare orde en veiligheid.Ik heb op dat vlak ook een bepaalde bevoegdheid en wij zullen dus samen moeten nagaan hoe de veiligheid in die hypothese kan worden gegarandeerd.

 

Wij zijn daar echter absoluut niet aan toe. Het overleg is goed verlopen en wordt voortgezet. Ik ga ervan uit dat alle betrokken partijen het sociale overleg alle kansen blijven geven en het stakingsmiddel als een ultimum remedium zal worden aangewend om tot resultaten te komen.

 

Er zijn reeds een aantal gevangenissen die bezoek op zondag organiseren. Het gaat zeker over de helft van de gevangenissen. De bezoeken op zondag leveren geen enkel probleem op. De ervaring leert wel dat het in de meeste gevallen een dag is waarvan veel mensen gebruikmaken om de gedetineerden te bezoeken, ook vanuit het buitenland. Het biedt dus een meerwaarde voor de leefbaarheid van de detentie. Wij moeten dat, conform de beginselenwet, verdedigen.

 

De regel van het bezoek op zondag bestaat sinds 1965, althans voor de verdachten. Daarom organiseren reeds veel gevangenissen bezoeken op zondag. Wij hebben wel rekening gehouden met de realiteit op het terrein en hebben bijkomend personeel aangeworven. In 2007 kwamen er in totaal 44 nieuwe beambten in dienst, specifiek voor de uitbreiding van de bezoeken op zondag. Wij hebben als goede huisvaders reeds ons huiswerk gemaakt.

 

De bezoekregelingen worden in het huishoudelijk reglement van elke gevangenis opgenomen. Dat huishoudelijk reglement is iets nieuws. Het heeft zeer lang geduurd, maar wij zijn nu concreet bezig om dat per gevangenis te regelen. Het is een onderdeel van het leven in de gevangenis.

 

De teksten van al die reglementen zijn ongeveer klaar en zullen mij binnenkort worden voorgelegd, zodat ze tijdig goedgekeurd en gepubliceerd kunnen worden. Het betekent ook dat in de gevangenissen waar in zondagbezoek moet worden voorzien, zeker in de arresthuizen, de nodige schikkingen getroffen moeten worden, zodat alles klaar is op 1 september. De hele voorbereiding daartoe is nu bezig. Wij zullen daarover verder overleg plegen met de syndicale organisaties.

 

14.03  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de betalingen van het rolrecht" (nr. 5410)

15 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "le paiement du droit de rôle" (n° 5410)

 

15.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag met betrekking tot de betaling van het rolrecht.

 

De betaling van het rolrecht of andere administratieve kosten op de rechtbank gebeurt meestal via een griffiebon of cash. Slechts enkele rechtbanken staan toe om ook elektronisch te betalen, nochtans zijn betaalkaarten een snel, gemakkelijk en vooral veilig betaalmiddel.

 

Griffiers worden op het einde van de dag geconfronteerd met de administratieve afhandeling van de griffiebons of met een hoeveelheid cash. Zij moeten dit dan overbrengen naar de bank.

 

Mijnheer de minister, kan de elektronische betaling algemeen worden ingevoerd of wegen de kosten niet op tegen de baten?

 

Bestaan er geijkte procedures voor die overdracht van het cash geld naar de bank? Worden daarvoor firma’s ingeschakeld om de dag- of weekopbrengst op een veilige manier van de rechtbank naar de bank te brengen? Zo nee, dient dit te worden overwogen?

 

15.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik moet een antwoord geven met de nodige voorzichtigheid omdat ik opnieuw moet bekijken wat er haalbaar is op het terrein versus wat ik zelf zou wensen, dromen en vind dat absoluut mogelijk zou moeten zijn. Praktijken die overal worden toegepast, zouden immers ook in de gerechtelijke wereld moeten kunnen worden toegepast en toch is dit niet allemaal zo evident.

 

Naar verluidt wordt de vraag naar het betalen van het rolrecht of administratieve kosten door middel van elektronische betaalsystemen, tot op heden weinig gesteld. Ik denk dat dit ook enigszins moet worden omgekeerd. In 2008 werd in een beperkte studie, die de dienst Infrastructuur van de FOD Justitie toen heeft uitgevoerd, geconcludeerd dat de kost om in een dergelijk systeem in te stappen door alle jurisdicties budgettair een belangrijke investering inhoudt die toen werd berekend op 500 000 euro, vertrekkende van zowat 370 terminals. Bovendien zou de jaarlijkse verbruikskost voor de infrastructuur 250 000 euro bedragen. In deze studie werd nog geen rekening gehouden met de kost per transactie die voor Proton bijvoorbeeld op 0,55 % commissie per transfer, en in geval van kredietkaarten 1,45 % commissie per transactie bedraagt. Over het aantal betalingen zijn er geen cijfers bekend.

 

Op grond van de huidige informatie en zonder verdere bevraging naar het mogelijk te verwachten aantal maandelijkse transacties is het onmogelijk in te schatten of de baten zouden opwegen tegen de te maken kosten. In de toekomst lijkt het mij een evidente dienst dat er een eenvoudig middel is om betalingen af te handelen. Ik denk dan aan een soort rekeningcourant met griffiebons. Dit kan volgens mij nog worden vergemakkelijkt. Ik denk dat wij stappen voorwaarts moeten zetten.

 

Dit debat hebben wij recent in de Senaat gevoerd omdat daar de discussie werd gevoerd over de afgifte van de strafrechtelijke vonnissen. Als deze per mail of anders worden bezorgd, stelt zich de vraag hoe dit simpel kan worden betaald door advocaten. Er wordt dan onder andere gedacht aan een lopende rekening.

 

De vereenvoudiging van de techniek van de betaling lijkt mij een absolute prioriteit. Ik heb aan de diensten gevraagd om hiervoor samen te zitten en te kijken hoe wij zo vlug mogelijk stappen kunnen zetten. Wij moeten proberen dat structureel aan te pakken en wij moeten nagaan op welke manier wij de beste en de eenvoudigste techniek kunnen volgen.

 

Ik ben daar gevoelig voor omdat ik vanuit de praktijk weet dat dit nuttig en aangenaam, maar ook noodzakelijk en evident is. Ik probeer mijn diensten te mobiliseren om die weg verder te volgen. Wij zullen dat zeker meenemen in het kader van de informatisering.

 

15.03  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, Justitie moet inderdaad mee met die moderne betalingsmogelijkheden en kan niet achterblijven.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Kristien Van Vaerenbergh.

Présidente: Kristien Van Vaerenbergh.

 

16 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de dienst Voogdij" (nr. 5359)

16 Question de Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur " le service des Tutelles" (n° 5359)

 

16.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de dienst Voogdij heeft momenteel te kampen met een grote achterstand in de dossiers van de niet-begeleide minderjarige vluchtelingen vooral in de dossiers waar twijfel over de minderjarigheid bestaat.

 

In maart 2011 zou er een achterstand van 160 dossiers geweest zijn, boven op de 250 niet-begeleide minderjarige vluchtelingen die in februari 2011 al zouden zijn gesignaleerd.

 

De vertragingen in de identificatieprocedure hebben ook ernstige gevolgen voor de termijn van de asielprocedure die vaak tegelijk wordt opgestart en ook voor de behandeling van de aanvragen. Dit heeft dan weer gevolgen voor Fedasil en zet een steeds groter wordende druk op de opvangstructuren voor minderjarigen die niet in de reguliere maar in de bijzonder opvangstructuren speciaal voor minderjarigen terechtkomen.

 

We hebben vernomen dat de staatssecretarissen Wathelet en Courard u hierover al hebben gealarmeerd.

 

Mijnheer de minister, erkent u dat de huidige vertraging binnen de dienst ook de bepaling van de exacte leeftijd van minderjarigen bemoeilijkt? Welke maatregelen zult u nemen om de achterstand inzake deze dossiers op te vangen? Op welke termijn plant u de achterstand in te halen?

 

Heeft de versterking van de dienst Voogdij met vier personen zoals beslist tijdens een Ministerraad in april, inmiddels plaatsgehad? Zijn er plannen om de dienst Voogdij nog verder uit te breiden?

 

Er wordt ook gewaarschuwd dat een aantal voogden sinds lange tijd niet meer wordt betaald waardoor enkelen onder hen weigeren verder als voogd op te treden. Volgens mijn informatie is er al geen riante vergoeding, maar als er zelfs niet meer wordt betaald, lijkt het logisch dat sommigen weigeren om verder als voogd op te treden.

 

In dat geval moeten de bij het CGVS geplande interviews met de niet-begeleide minderjarige vluchtelingen worden geannuleerd, waardoor deze minderjarigen langer in de opvangprocedure en dus in het opvangnet moeten verblijven. Wordt op korte termijn een oplossing gezocht voor de niet-betaling van de voogden?

 

16.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Smeyers, ik zou u graag een aantal antwoorden geven.

 

Er is op dit moment inderdaad een achterstand in de behandeling van de dossiers inzake leeftijdsbepaling op het niveau van de voogdijdienst. De achterstand is door de recente asielcrisis ontstaan. Bij de oprichting van de voogdijdienst in 2004 werd immers geen rekening gehouden met een dermate hoge instroom van jonge vreemdelingen zoals nu het geval is.

 

Het is overigens een heel merkwaardige tendens dat zovele minderjarige vreemdelingen naar België komen. Zij vormen een heel bijzondere categorie.

 

De Ministerraad heeft op mijn vraag inderdaad beslist een budget voor vier nieuwe medewerkers op de voogdijdienst vrij te maken. Voor twee bijkomende administratieve krachten loopt de aanwervingprocedure volop. Een aantal laureaten uit de wervingsreserve werd al gecontacteerd. Voor de twee bijkomende sociale deskundigen wordt ondertussen de reserve voor statutaire aanwervingen op geschikte kandidaten gescreend. De screening gebeurt via Selor.

 

Aangezien voormelde maatregelen pas over enkele weken tot maanden effect zullen hebben, heb ik de FOD Justitie inmiddels gevraagd of het mogelijk is tijdelijk twee medewerkers voor een korte duur ter beschikking te stellen teneinde het personeelstekort te overbruggen. Het voorgaande is een louter interne operatie die op dit moment nog wordt onderzocht.

 

Bovendien is vanaf midden juni 2011 ook een samenwerking met UZ Antwerpen opgestart om ook in voornoemde instelling medische tests te verrichten. Door de genoemde samenwerking zou het aantal medische tests en dus ook het aantal leeftijdsbeslissingen drastisch moeten verhogen.

 

Behalve voormelde maatregelen heb ik ook laten onderzoeken of op het niveau van de procedure efficiëntiewinsten te boeken zijn. De voogdijdienst heeft immers een gesprek met jonge asielzoekers teneinde elementen te verzamelen om de leeftijd te bepalen en hem of haar over het verloop van de medische tests in te lichten. Zulks vereist dat de minderjarige door de voogdijdienst in zijn of haar verblijfplaats moet worden opgepikt. Op dit moment is dat vaak een hotel. Vervolgens moet hij of zij naar de dienst worden gebracht waar hij of zij een interview moet doen, om daarna naar de verblijfplaats te worden teruggebracht of naar een ziekenhuis te worden overgebracht om er de medische tests te ondergaan.

 

Ik zie op dit moment twee mogelijke efficiëntieverbeteringen.

 

Ten eerste, op dit moment rust op Fedasil reeds de reglementaire plicht een gesprek met de minderjarige te hebben. Ik wil in dit verband wijzen op het koninklijk besluit van 9 april 2007 tot vaststelling van het stelsel en de werkingsregels voor de Centra voor Observatie en Oriëntatie voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Bedoelde COO’s vallen onder de verantwoordelijkheid van Fedasil.

 

Het koninklijk besluit bepaalt expliciet dat het Centrum de identificatieprocedure door de voogdijdienst vergemakkelijkt. Het koninklijk besluit bepaalt ook dat, onmiddellijk na de aankomst van de niet-begeleide minderjarige in een COO, een eerste gesprek met een maatschappelijk werker plaatsvindt.

 

Het koninklijk besluit stelt: “Het eerste gesprek heeft tot voornaamste doel de niet-begeleide minderjarige in te lichten over zijn administratieve situatie, zijn rechten en plichten, over de modaliteiten van de materiële hulp alsook over de organisatie en de werking van het Centrum.”

 

Het verslag aan de Koning stelt expliciet, ik citeer: “Volgens het eerste lid gaat het er concreet om om de dienst Voogdij en de dienst Vreemdelingenzaken in staat te stellen de wettelijke identificatie en de administratieve registratie van de minderjarige te realiseren”.

 

Aangezien de leeftijdsbeslissing en de stappen die daarvoor nodig zijn duidelijk tot de administratieve situatie behoren van de niet-begeleide minderjarige, zou de maatschappelijk werker bij het eerste gesprek ook de jongere inlichtingen dienen te geven over de medische test die hij zal moeten ondergaan om zijn leeftijd te bepalen. Dit zijn slechts een paar inlichtingen die gemakkelijk tijdens of op het einde van het eerste gesprek kunnen worden meegedeeld.

 

Door het onderbrengen in hotels van jongeren omwille van plaatsgebrek bij Fedasil wordt de logistieke operatie van de voogdijdienst ernstig bemoeilijkt. Ik verwacht dus van Fedasil dat zij alle nodige maatregelen nemen die trouwens nu al opgenomen zijn in het KB van 2007 om het werk van de voogdijdienst te vergemakkelijken. De efficiëntiemaatregel die ik hierboven heb geschetst, is een ervan. Ik heb die vraag dan ook al laten stellen aan het kabinet van collega Courard die bevoegd is voor Fedasil.

 

Er is ook een tweede efficiëntieverbetering die ik zie. Die bestaat er in het dubbele interview dat door respectievelijk de dienst Vreemdelingenzaken en de dienst Voogdij wordt gehouden, te laten samensmelten tot één interview. De wet staat toe dat de voogdijdienst alle nodige inlichtingen verzamelt om de leeftijd van de betrokkene te bepalen. Een gesprek met de betrokkene is daar een bestanddeel van, naast de medische testen en eventuele documenten. De vraag stelt zich of de dienst Vreemdelingenzaken bij zijn interview een aantal vragen kan stellen in die zin. Dat vermijdt dubbel werk en dubbele logistiek. De tijd en de inspanningen die hierdoor bij de dienst Voogdij vrijkomen, kunnen integraal worden aangewend om het aantal medische testen en leeftijdsbeslissingen onmiddellijk te verhogen. De bijkomende inspanning voor de andere instanties is zeer beperkt aangezien ze reeds een gesprek of interview verrichten.

 

Er is volgende week opnieuw overleg gepland in de schoot van de regering, onder meer over deze voorgestelde maatregel. De regering heeft op 15 april al beslist om de nodige middelen en personeel vrij te maken om de huidige asielcrisis te bestrijden, ook op het niveau van de voogdijdienst. Het is nu tijd om daar bovenop ook alle mogelijke efficiëntiewensen te onderzoeken en door te voeren. Alle regeringsleden moeten daarbij samenwerken.

 

Tot slot, aangaande uw vraag omtrent de betaling van de voogden, erken ik dat er tot voor kort een probleem was. Begin mei moest de betaling van de verschuldigde vergoedingen opgeschort worden bij gebreke aan onmiddellijk beschikbare gelden op de begroting van de dienst Voogdij. De goedkeuring van de begrotingswet 2011 heeft de situatie weer genormaliseerd. De verrichtingen kunnen hervat worden, zodra de gelden beschikbaar gesteld zijn door de FOD Begroting, wat eerstdaags het geval zal zijn. Inzake de betalingen is er eerstdaags dus volledige normalisatie.

 

Ik voeg eraan toe dat de vraag ook fundamenteel gesteld moet worden, hoewel het niet direct onze verantwoordelijkheid is, namelijk hoe komt het dat er zo’n grote stijging is van het aantal niet-begeleide minderjarigen. Ik zal daarover verder van gedachten wisselen in de regering en met de collega die daarvoor bevoegd is, om daar de nodige analyses bij te maken en te kijken hoe aan de basis op dat probleem kan worden ingewerkt.

 

16.03  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, ik hoef u niet te vertellen dat uw antwoord mij teleurstelt. Ik deel uw mening wanneer u het hebt over een fundamenteel probleem. U wil van gedachten wisselen met staatssecretaris Courard, terwijl hij dan weer bij u komt klagen over de achterstand bij de dienst Voogdij. Het is noch zijn persoonlijke fout, noch uw persoonlijke fout. Het bewijst alleen maar dat het probleem gewoon uitdeint.

 

Ik heb mij zelfs laten vertellen dat heel de identificatieprocedure, waarnaar u zelf verwijst, eigenlijk veel sneller moet gebeuren. De dag van vandaag kan het tot anderhalf jaar duren eer de identificatieprocedure en het leeftijdsonderzoek afgerond zijn, waardoor jongeren die beweren 16,5 of 17 jaar te zijn, ook al is hun echte leeftijd niet bekend, niet meer aan zo’n onderzoek worden onderworpen, omdat de marge van de duur van het onderzoek al meegerekend wordt. Dat heeft natuurlijk een sneeuwbaleffect.

 

U wijst erop dat de opvang in hotels, waar vooral minderjarigen worden geherbergd, het allemaal niet makkelijker maakt voor de dienst Voogdij om de nodige vaart achter de uitvoering van de procedure te kunnen zetten.

 

Er is extra personeel gepland. Ik veronderstel dat die boven op de vier extra aanwervingen die u hebt gedaan, komen.

 

Ik kan alleen maar vaststellen dat er in de regering naar mekaar wordt gekeken. U belooft van gedachten te wisselen. Ik hoop dat er een oplossing uit de bus komt.

 

16.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb geen instrument om tussenbeide te komen inzake de instroom. Er werd binnen Justitie een voogdijdienst uitgebouwd voor die specifieke problematiek inzake minderjarigen. Eens die problematiek zich stelt in het land, moet Justitie dat opvangen. Ik stel alleen maar vast dat die cijfers enorm toenemen.

 

16.05  Sarah Smeyers (N-VA): Ik stel dat samen met u vast. Ik hoop dat er een oplossing uit de bus komt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de controles op het rookverbod" (nr. 5360)

17 Question de Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "le contrôle de l'interdiction de fumer" (n° 5360)

 

17.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, even iets anders, straks keer ik terug naar de minderjarigen.

 

Op 18 mei hebben wij in de commissie voor Volksgezondheid een zeer goede uiteenzetting gekregen van de FOD Volksgezondheid in verband met het controleplan dat zij zullen hanteren om het rookverbod, dat ingaat op 1 juli, goed te laten naleven.

 

Wij hebben vernomen dat er brochures werden uitgedeeld aan alle horecazaken voor wie er iets verandert op dat vlak. Het personeel van de FOD Volksgezondheid werd ook voldoende voorbereid om te kunnen antwoorden op alle vragen van particulieren. Er zal ook verscherpt gecontroleerd worden tijdens de zomermaanden, er zullen 2 500 tot 3 000 cafés gecontroleerd worden. In september mogen wij een evaluatie van die controles verwachten.

 

Er werd ons ook gemeld dat het nog steeds mogelijk is dat horecazaken de nieuwe rookwetgeving of het rookverbod aan hun laars zullen lappen. Om die reden heb ik een aantal vragen voor u.

 

Wanneer tijdens de controles een inbreuk wordt vastgesteld, zal er – dat is het beleid van de FOD Volksgezondheid, het is ook bewezen dat dit het beste werkt – eerst een waarschuwing gegeven worden. Pas bij de tweede controle zal er echt een proces-verbaal opgesteld worden, waaraan dan ook een boete vasthangt. Voor zwaardere inbreuken zal het parket worden gecontacteerd.

 

De FOD Volksgezondheid heeft tijdens die uiteenzetting direct ook het voorbehoud gemaakt en gezegd dat medewerking van of samenwerking met de parketten vereist is, om binnen een bepaalde periode, zeker tijdens de zomermaanden, prioriteit te geven of zeker die boetes op te volgen.

 

Mijnheer de minister, hebt u reeds instructies gegeven? Zijn er reeds afspraken gemaakt met de parketten in samenspraak met u, in samenspraak met de FOD Volksgezondheid om hieraan zeker gevolg te geven?

 

Bent u van plan om uw parketten via een circulaire of een bepaalde richtlijn aan te sporen om gedurende die eerste maanden van het rookverbod prioriteit te geven aan de uitvoering van die overtredingen gelet op het belang van het goed implementeren van die rookwetgeving van bij de start, omdat het zeer cruciaal is, als hieraan niet van in het begin gevolg wordt gegeven, wordt deze wet dode letter?

 

17.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, u meldt terecht dat de inbreuken hoofdzakelijk en bijna uitsluitend door de bevoegde inspectiedienst van de FOD Volksgezondheid worden vastgesteld. De afhandeling van die inbreuken is administratief van aard. Enkel wanneer de overtreder de administratief opgelegde geldboete niet betaalt of de aard of de zwaarte van de inbreuk zal een administratieve afhandeling niet opportuun worden geacht en zal het strafrechtelijk pad worden bewandeld.

 

Ook al behoren het beleid en de controle op het rookverbod in de eerste plaats dus tot de bevoegdheid van de minister van Volksgezondheid, toch ga ik er volledig mee akkoord dat wij voor een coherente aanpak tussen Volksgezondheid en Justitie moeten zorgen. Alleen op die manier kan ervoor worden gezorgd dat de overheid op een geloofwaardige manier optreedt. Ik zal er dan ook over waken dat de afstemming gebeurt.

 

Tot nu toe bevestigde het College van procureurs-generaal mij dat er geen globale afspraken gemaakt zijn en dat er in die materie ook geen specifiek vervolgingsbeleid is. Ik heb niet de tijd en de mogelijkheid gehad om elk individueel parket te ondervragen, maar ik ga ervan uit dat in dezen het College van procureurs-generaal een initiatief moet nemen om met Volksgezondheid een soort afsprakenkader te maken om te kijken welke dossiers naar Justitie worden doorgestuurd en op welke manier die verder door de parketten worden opgevolgd.

 

Als die wet van toepassing wordt, moeten wij op een vlotte manier van het administratieve naar het gerechtelijke kunnen overstappen. Ik neem, aansluitend op uw vraag, op dat vlak een initiatief om actie te vragen aan het College van procureurs-generaal.

 

17.03  Sarah Smeyers (N-VA): Dat stemt mij heel tevreden. Ik ben blij dat u het initiatief neemt. Ik betreur dat dit nog niet is gebeurd. Het is nu 21 juni, dus wij zijn nog op tijd. Vanaf 1 juli zullen die controles gebeuren.

 

17.04 Minister Stefaan De Clerck: Het is niet omdat er geen afsprakenkader is dat het parket niets zou doen, mocht er een dossier worden doorgestuurd. Wij moeten voorzichtig zijn. Als er iets administratief wordt doorgestuurd, is de normale reflex te vervolgen. Gezien de actualiteit van het probleem zal men dat wel doen, maar ik denk dat daarbovenop een soort herinnering en een kader vanwege het College nuttig kan zijn ten behoeve van alle afzonderlijke parketten.

 

17.05  Sarah Smeyers (N-VA): Ik denk inderdaad dat dit goed is. Alles staat of valt met het direct goed implementeren van die wetgeving. Anders zal er met ons worden gelachen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de twijfel bij de leeftijdsbepaling via botscan" (nr. 5406)

18 Question de Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "le doute sur la détermination de l'âge par radiographie des os" (n° 5406)

 

18.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, deze vraag sluit eigenlijk aan bij mijn eerste vraag. In 2010 verklaarden 860 jongeren bij de aanvraag van hun asielprocedure dat zij minderjarig waren. De bevoegde dienst Voogdij heeft, zoals u daarstraks toegaf, te kampen met een grote achterstand bij de behandeling van dossiers van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen, vooral wegens het vaststellen van de minderjarigheid.

 

Ik heb enkele concrete vragen voor u. Enkele maanden geleden heb ik hier ook al vragen over gesteld. U hebt mij toen de cijfers tot oktober 2010 gegeven.

 

Indien men na het onderzoeken van de officiële identiteitsdocumenten en na de leeftijdsverklaring door de aanvrager twijfelt over de leeftijd van de aanvrager, kan de dienst Voogdij een drievoudige medische test, een zogenaamde tripeltest, uitvoeren. Er worden röntgenfoto’s gemaakt van pols, schouderblad en gebit. Weet u bij hoeveel minderjarigen per maand zo’n tripeltest wordt uitgevoerd sinds januari 2011? Hoeveel daarvan bleken meerderjarig te zijn, terwijl zij beweerden minderjarig te zijn?

 

De tripeltest is uiteraard niet geheel waterdicht. Er zit een foutenmarge in, volgens sommigen van een half jaar en volgens anderen van twee jaar. Bleken de scans en het hanteren van de foutenmarge betrouwbaar? Ik weet niet of u daarop kunt antwoorden. Bij hoeveel procent van de onderzochte vluchtelingen die volgens de test jonger waren dan 18 jaar werd achteraf alsnog vastgesteld dat zij meerderjarig waren?

 

Worden de officieel voorgelegde documenten gevolgd indien blijkt dat het resultaat van de uitgevoerde scan het tegendeel aantoont? Met andere woorden, welk bewijs heeft de bovenhand?

 

18.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, sinds begin 2011 werden 258 medische tests aangevraagd als gevolg van twijfel over de leeftijd van de betrokken asielaanvrager. 246 tests werden al uitgevoerd. Uit de resultaten hiervan blijkt dat 177 betrokkenen meerderjarig waren en 69 minderjarig. Dat is een verhouding van 72 % meerderjarig versus 28 % minderjarig. Aangezien bij de scan met een standaarddeviatie wordt gewerkt van gemiddeld twee jaar kan een medische scan niet voor honderd procent correct de leeftijd bepalen. Volgens de voogdijdienst zijn er echter geen gevallen bekend van wie de test vaststelde dat ze minderjarig waren maar waarvan achteraf bleek dat ze meerderjarig waren.

 

Er worden inderdaad officiële documenten mee in overweging genomen bij de leeftijdbepaling. Het gaat dan om identiteitskaarten of paspoorten die door de bevoegde diensten worden gecontroleerd op vervalsing. Andere documenten zoals de zogenaamde taskara – dit zijn Afghaanse identiteitskaarten – uittreksels uit geboorteakten en andere aanvullende documenten worden ook mee in overweging genomen, in die mate dat zij geen onredelijke afwijking inhouden van het resultaat van de medische test.

 

Voor 2011 blijkt dus 72 % meerderjarig en 28 % minderjarig te zijn.

 

18.03  Sarah Smeyers (N-VA): Uiteraard had ik nog iets vollediger moeten zijn in mijn vraagstelling. Er zijn 258 tests uitgevoerd. Hoeveel minderjarigen zijn er sinds 2011 gearriveerd? Het percentage van 72 is immens, maar ik wil ook niet het verkeerde beeld laten schetsen.

 

18.04 Minister Stefaan De Clerck: In mijn tekst staat: "Als gevolg van twijfel over de leeftijd van de betrokkenen…”

 

18.05  Sarah Smeyers (N-VA): Ik veronderstel dat ze niet over de leeftijd van elke minderjarige twijfelen.

 

Van degenen die zijn getest, blijkt er 72 % te liegen, als ik het zo kras mag stellen.

 

18.06 Minister Stefaan De Clerck: Ja, dus de test bewijst zijn nut.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.35 uur.

La réunion publique de commission est levée à 17.35 heures.