Commission de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société

Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing

 

du

 

Mardi 21 juin 2011

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 21 juni 2011

 

Voormiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 10.18 heures et présidée par Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers.

De vergadering wordt geopend om 10.18 uur en voorgezeten door mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers.

 

01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "het Marshallplan voor elektrische voertuigen" (nr. 4480)

01 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le plan Marshall pour les voitures électriques" (n° 4480)

 

01.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, het marshallplan voor elektrische voertuigen is ondertussen een vraag met enorm veel haar op: ze dateert van 14 april, dus twee maanden geleden. Volgens berichten uit die periode reed er op de Belgische wegen slechts een tachtigtal elektrische voertuigen. Ik veronderstel dat dit ondertussen nog niet erg gewijzigd zal zijn. De Nederlandse doelstelling voor Amsterdam kent u: alleen al tegen 2015 zou men daar 10 000 elektrische voertuigen willen zien rondrijden. Tegen december van dit jaar zou de FOD Economie klaar willen zijn met doelstellingen en cijfers om via dat Marshallplan elektrische voertuigen in België eindelijk aan het rijden te krijgen. De vraag is of men niet beter een algemeen plan voor propere voertuigen had ontwikkeld, waar dan de elektrische voertuigen deel van zouden kunnen uitmaken.

 

Ten eerste, er wordt eindelijk toegegeven dat het probleem in dit land het algemeen kader is: te veel en een te onduidelijke bevoegdheidsverdeling. U kent ons idee op dat vlak. U zult proberen een algemeen plan voor elektrische voertuigen op te stellen om de achterstand tegenover het buitenland in te lopen. De regio’s worden hier bij betrokken, want zij hebben het economisch beleid in handen, de echte hefboom. Zijn er ondertussen al concrete afspraken met de regio’s gemaakt? Wanneer komt men samen? Wat staat er dan op de agenda?

 

Ten tweede, mij lijkt het logisch dat het plan om CO2-zuivere voertuigen te promoten niet beperkt wordt tot elektrische voertuigen alleen. We hebben het in deze commissie al een aantal keren gehad over CNG-wagens en voertuigen op waterstof. Er zijn problemen om dergelijke voertuigen op de weg te krijgen bij gebrek aan infrastructuur. Maken deze energiebronnen ook deel uit van het grote plan voor propere voertuigen dat tegen december klaar zou moeten zijn? Waarom niet?

 

Waarom zouden wij deze voertuigen ook niet in dat marshallplan kunnen onderbrengen? Welke concrete doelstellingen hebt u voor ogen? Wat wilt u bereiken? Welke overheidsinstellingen wilt u onder druk versneld laten overschakelen naar elektrische voertuigen?

 

Ik vraag dit omdat ik onlangs aan staatssecretaris Schouppe heb gevraagd hoeveel propere voertuigen het federaal wagenpark telt. Dat is toch wel heel weinig. Van de 2 700 voertuigen waren er welgeteld 5 hybride voertuigen, voor het overige zijn er heel weinig propere voertuigen te zien.

 

01.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, sinds 2010 organiseert het DG Energie van de FOD Economie seminaries en uitwisselingsplatforms over elektrische wagens.

 

De verschillende betrokken partijen, waaronder uiteraard de gewesten, wisselen er hun ervaringen uit. Aan de hand van die bijeenkomsten kan op tastbare manier worden achterhaald wat er ontbreekt om de ontwikkeling van elektrische wagens te promoten en welke de verwachtingen zijn met betrekking tot deze voertuigen.

 

Tijdens deze ontmoetingen is duidelijk gebleken dat er nood is aan een masterplan voor elektromobiliteit. Ik heb dan ook onmiddellijk beslist om een werkgroep op te richten om dit plan uit te werken. Dit past binnen de context van het Nationaal Platform Elektrische Voertuigen.

 

Het doel is het promoten van de ontwikkeling van elektrische wagens en van de nodige infrastructuur en het voorbereiden van het brede publiek. De specifieke kenmerken van elektrische voertuigen brengen immers een aantal voorzorgsmaatregelen mee die het publiek nog moet aanvaarden. In dit masterplan zullen ambitieuze doelstellingen worden uiteengezet die worden vertaald in op te zetten acties.

 

Hoewel elektrische voertuigen voordelen bieden wat de milieu-impact betreft, toch zijn zij geen mirakeloplossing. De toekomst van de mobiliteit en het antwoord op de milieubekommernis zal afhankelijk zijn van een mix van verschillende technologieën, waaronder de fossiele brandstoffen, biofuels en vooral een verandering van mobiliteitsparadigma in de lijn van wat de Europese Commissie heeft voorgesteld in haar Witboek Transport.

 

Er wordt in België niet tegemoetgekomen aan een aantal eisen inzake de luchtkwaliteit. De interministeriële conferentie Leefmilieu heeft dan ook beslist om een werkgroep op te richten die belast is met het analyseren van de maatregelen voor het terugdringen van de emissies van verontreinigende stoffen afkomstig van mobiele bronnen, voornamelijk van de transportsector, en die hierover regelmatig verslag moet uitbrengen.

 

Voormelde werkgroep, waarin de federale en de regionale milieuadministraties zijn vertegenwoordigd, heeft aan de ICL reeds een nota bezorgd over de stand van zaken met betrekking tot de federale maatregelen. Tijdens een volgende, interministeriële conferentie Leefmilieu zal een nota over de stand van zaken met betrekking tot regionale maatregelen inzake mobiliteit worden overhandigd.

 

Deze nota’s vormen een stap in de richting van een gemeenschappelijke visie tussen de deelregeringen en de federale overheid op het vlak van de luchtkwaliteit, waarbij ook met de klimaatdoelstellingen en de doelstellingen inzake de volksgezondheid rekening wordt gehouden.

 

01.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, dat ik graag wat concreter had gehad. Ik had u graag een aantal concrete doelstellingen horen formuleren, wat u niet hebt gedaan.

 

Zulks kan niet anders betekenen dan dat ik u in de toekomst ter zake opnieuw zal moeten ondervragen. Ik veronderstel dat u met uw marshallplan nu zult overzomeren, zoals dat ook met de regeringsvorming gebeurt. Wij zullen dus proberen u zo snel mogelijk na de zomervakantie opnieuw een aantal concrete vragen over het dossier te stellen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "de CO2-uitstoot in de luchtvaart" (nr. 5208)

02 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les émissions de CO2 de la navigation aérienne" (n° 5208)

 

02.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, luchtvaartmaatschappijen die in of op Europa vliegen, moeten vanaf 2012 hun CO2-uitstoot dekken met CO2-uitstootrechten. Luchtvaartmaatschappijen krijgen 82 % van die rechten gratis. De rest moeten zij kopen. Volgens schattingen zou het gaan om een bedrag van ruim 1 miljard euro.

 

Het gaat hier om een belangrijke maatregel. China verzet zich echter tegen die maatregel. Verschillende luchtvaartmaatschappijen vrezen meegesleurd te worden in een soort van handelsconflict over broeikasmaatregelen. De vraag is hoe die zaak evolueert en wat vandaag de stand van zaken is.

 

Ten eerste, wat is de stand van zaken op het Europese vlak in de kwestie? Er zou een brief van verschillende luchtvaartmaatschappijen naar de Europese Commissie zijn gestuurd om maatregelen te vragen. Bent u daarvan op de hoogte? Wat is de houding van België in de problematiek?

 

Ten tweede, volgens bepaalde berichten zou de Europese commissaris van Klimaat naar buiten uit voet bij stuk houden, maar zou zij achter de schermen aan het onderhandelen zijn met de Chinezen. Is dat effectief aan het gebeuren? Is China het pleit aan het winnen en zullen de Chinese luchtvaartmaatschappijen worden vrijgesteld van CO2-emissierechten?

 

Ten derde, de basis waarop de Europese commissaris eventueel zou pleiten voor een vrijstelling voor China, zou bestaan in een formulering in de Europese richtlijn. In die formulering is namelijk sprake van een vrijstelling voor landen die "gelijkwaardige maatregelen nemen als Europa”. Wat verstaat men daaronder?

 

Ten vierde, als de vrijstelling inderdaad wordt goedgekeurd, leidt dat dan niet tot een concurrentievervalsing waarvan de Europese luchtvaartmaatschappijen, die wel de emissierechten moeten kopen, onvermijdelijk het slachtoffer zullen zijn? Die maatschappijen houden zich wel aan de CO2-regelgeving en doen daarvoor de nodige investeringen.

 

02.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Logghe, de luchtvaartsector is een van de sectoren waarin de CO2-emissie het snelst stijgt. De bedoeling van de opname van de luchtvaartmaatschappijen in het Europese emissiehandelssysteem is die groei in te perken. Verschillende, vooral Noord-Amerikaanse en Chinese luchtvaartmaatschappijen hebben een proces aangespannen tegen de Europese richtlijn. Nochtans vallen enkel de vluchten die rechtstreeks met Europa te maken hebben, onder de verplichting. Ik vind het dus niet meer dan normaal dat zij zich aan de Europese milieuregels houden. Of de Europese commissaris van Klimaat achter de schermen onderhandelt, moet u haar zelf vragen, maar de Europese richtlijn voorziet in elk geval niet in het uitsluiten van sectoren of landen.

 

Trouwens, als die landen zelf echt gelijkwaardige maatregelen nemen, die met andere woorden leiden tot evenveel emissiereducties als bij emissiehandel, wordt de handel eigenlijk gratis. De luchtvaartoperatoren krijgen immers het grootste deel van hun rechten gratis en moeten alleen rechten aankopen indien ze meer CO2 uitstoten dan ze rechten krijgen. In dat geval leveren alle operatoren nog steeds gelijke inspanningen.

 

02.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, u hebt er dan ook geen zicht op of de Europese commissaris van Klimaat daarover aan het onderhandelen is. Een ander antwoord had ik natuurlijk niet verwacht, maar goed, men weet nooit, soms is er een slip of the tongue.

 

Mijnheer de minister, ik heb geen antwoord gekregen op de vraag wat de gelijkwaardige maatregelen omvatten. Ik zal de zaak blijven opvolgen en zien hoe het evolueert op het Europese vlak. Eventueel kom ik hierop later nog eens terug.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de M. David Clarinval au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'arrêté royal déterminant les exigences auxquelles doivent répondre les pellets de bois prévus pour alimenter des appareils de chauffage non industriels" (n° 4986)

03 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Klimaat en Energie over "het KB tot bepaling van de eisen waaraan houtpellets moeten voldoen om gebruikt te worden als brandstof voor niet-industriële verwarmingstoestellen" (nr. 4986)

 

03.01  David Clarinval (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 5 avril 2011, vous avez signé un arrêté royal déterminant les exigences auxquelles doivent répondre les pellets de bois prévus pour alimenter des appareils de chauffage non industriels.

 

Cet arrêté royal, accueilli de manière positive selon mes contacts dans le secteur, entrera en vigueur trois mois après le jour de sa publication au Moniteur belge, soit le 13 août 2011. Ce laps de temps est jugé trop court par de nombreux producteurs. En effet, depuis plusieurs mois, bon nombre de vendeurs de pellets constituent des stocks de marchandises, afin de pouvoir les revendre en hiver. En effet, ce produit est habituellement plus consommé en hiver qu'en été.

 

L'été est donc mis à profit pour procéder à un stockage en vue de l'hiver. Dès lors, l'ensemble des sacs déjà stockés ne répond pas aux normes d'étiquetage exigées par l'arrêté royal du 5 avril dernier. De ce fait, les dispositions transitoires sont jugées trop courtes pour écouler les stocks existants avant le terme prévu. Il est évident que dès aujourd'hui, les modalités contenues dans l'arrêté royal seront pleinement inscrites sur les sacs produits. Mais quid des stocks?

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer de quelle manière les revendeurs de pellets peuvent écouler leurs stocks non conformes? Pensez-vous prolonger ce délai? Pourriez-vous prendre des dispositions transitoires plus importantes?

 

Dans cet arrêté royal, on parle encore d'un taux de poussière dans les points de vente. Les producteurs connaissent le taux de poussière au sortir de l'usine mais les manipulations réalisées ensuite par les intermédiaires engendrent un taux de poussière supérieur. Il y a donc là aussi une petite difficulté pratique. Cette dernière question n'était pas reprise dans le document déposé et si vous ne pouvez y répondre aujourd'hui, je la reposerai ultérieurement.

 

03.02  Paul Magnette, ministre: Monsieur Clarinval, la réalisation de cet arrêté royal du 5 avril 2011 a nécessité une expertise très large: les différents métiers de la filière bois, le secteur des appareils de chauffage, les institutions scientifiques, les Régions, l'avis de la Commission européenne. C'est dire si les acteurs concernés par cette réglementation ont pu participer à sa genèse et à sa finalisation et ainsi préparer leurs outils en conséquence.

 

Comme vous le disiez, si l'accueil est favorable, c'est qu'ils ont bien compris que cette législation entre en adéquation avec leurs intérêts. En effet, la Belgique dispose de producteurs de qualité. De plus, la réglementation mise en place tient compte de la qualité de leurs produits. Il ne s'agit pas de protectionnisme, mais de promotion des filières de qualité au bénéfice des consommateurs et des producteurs.

 

La publication de l'arrêté royal juste après l'hiver n'est pas anodine. D'une part, il ne faut pas pénaliser les stocks existants pendant la période la plus intense de consommation. D'autre part, il faut adapter la production avant la constitution de nouveaux stocks pour la période de chauffe 2011-2012. Ces éléments ont – cela va de soi – fait l'objet d'une concertation avec le secteur.

 

Pour ce qui concerne les stocks résiduels, j'invite les représentants du secteur à prendre contact avec mon administration pour que je lui présente une solution pragmatique limitée dans le temps en vue d'apporter des améliorations au niveau de la phase de transition. De ce point de vue, je suis ouvert pour autant que l'objectif de la mise en œuvre de la réglementation puisse être atteint le plus rapidement possible. Le but de cette période de transition doit être l'écoulement des derniers stocks tout en évitant des phénomènes de fraude même limités dans le temps.

 

Pour ce qui est des poussières, vous me prenez un peu au dépourvu. Toutefois, si je me base sur ma connaissance du secteur, cela ne devrait pas être impossible. Bien entendu, il ne doit pas être question de le faire de manière exhaustive en mesurant le taux de poussière dans chacun des sacs. Mais, il devrait être relativement simple, en prélevant un certain nombre d'échantillons, de mesurer et de comprendre les raisons de l'apparition d'un certain ratio de poussière entre la sortie de la chaîne de la production et le stockage chez le distributeur et ainsi établir un critère permettant de répondre aux conditions de l'arrêté royal.

 

03.03  David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je reconnais que je vous ai pris de court pour ce qui concerne la poussière. Je reviendrai donc, le cas échéant, sur cette question un peu complexe.

 

Pour ce qui concerne les stocks, il est clair que le secteur a accueilli très favorablement la mesure. En effet, les critères très élevés qui ont été prévus contribuent non pas à faire du protectionnisme, mais plutôt de tirer la qualité vers le haut.

 

Je communiquerai votre réponse à mes contacts dont la volonté n'est, bien entendu, nullement de frauder.

 

Cela dit, il faut reconnaître que l'hiver que nous avons connu a été particulier et que le stockage a débuté plus tôt que prévu.

 

Février n'est pas une période normale pour créer un stock.

 

Je signalerai donc à mes contacts qu'ils peuvent, ponctuellement, obtenir des aménagements pour leurs stocks résiduels.

 

Je vous remercie pour votre réponse constructive.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: M. Jadot reporte sa question n° 5093.

 

04 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les plafonds tendus en PVC" (n° 5308)

04 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van Klimaat en Energie over "pvc-spanplafonds" (nr. 5308)

 

04.01  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je tiens à vous alerter sur un problème grave qui a été porté à ma connaissance. Il s'agit du cas des "plafonds tendus" qui sont des toiles de PVC souple utilisées pour tapisser les plafonds dans de nombreux lieux de vie, tant publics (hôpitaux, piscines, bibliothèques, etc.) que privés (habitations). La plus grosse part du marché concerne les particuliers.

 

La fiche technique de ce matériau fait état de la présence de métaux lourds (cadmium, plomb, mercure, ainsi que d'arsenic) et de chlorure de vinyle. Les métaux lourds ont pour fonction de stabiliser le matériau. Le chlorure de vinyle contient des phénols qui rendent la toile souple. Lors de la pose de ces plafonds, on les chauffe à près de 60 degrés pour les assouplir. Il en résulte un dégagement de substances dangereuses: des COV (composés organiques volatils) et des métaux lourds.

 

Une analyse du Centre scientifique et technique de la construction, réalisée en novembre 2009 dans une habitation où se déroulait la pose de tels plafonds, révèle une augmentation de la concentration en COV de près d'un facteur 10 par rapport à la normale. En réexaminant les chiffres, il s'agirait même d'un facteur 15 par rapport à la situation précédant la pose.

 

Le Centre en conclut qu'il est indispensable que les travailleurs se protègent pendant toute la durée des travaux au moyen de masques adaptés. Il recommande également que la pièce soit ventilée longuement après les travaux pour faire chuter la quantité de COV présente dans l'atmosphère.

 

Au moment de la rédaction de cette question, je ne disposais pas d'information précise sur le dégagement de métaux lourds. Je disposais du témoignage d'un travailleur qui avait subi une grave intoxication à la suite d'une exposition et d'une manipulation fréquente de ces toiles de PVC. Des métaux lourds ont été retrouvés dans le domicile de ce travailleur qui stockait de grandes quantités de toiles chez lui. Il semble donc évident qu'un dégagement de métaux lourds a lieu aussi à partir d'une concentration importante de ces toiles et en cas de grande chaleur. Ce témoin souffre aujourd'hui de problèmes articulaires, pulmonaires et hépatiques.

 

Les travailleurs, pour la plupart des indépendants, n'ont pas été informés sur les composants du matériau qu'ils manipulaient, ni sur le fait que le chauffage de la toile provoquait des dégagements importants de COV, ni encore sur les protections à utiliser.

 

Votre compétence étant plutôt celle de la protection du consommateur, monsieur le ministre, on peut se demander si ces plafonds, une fois posés, ne dégagent pas également des COV et des métaux lourds. Nous savons en effet qu'il fait plus chaud au niveau du plafond car il y a des lampes et parfois des conduits de cheminée ou des bouches d'aération de cassettes ou de poêles. En outre, les clients de ce poseur de plafonds l'interrogent sur un éventuel lien entre les problèmes articulaires dont ils souffrent et la pose de ces plafonds en PVC.

 

Certaines choses doivent certainement être corrigées quant à l'information du consommateur et à la protection des travailleurs. Monsieur le ministre, êtes-vous informé de ce problème? Je croyais qu'à l'heure de REACH, on pouvait éviter l'introduction sur le marché de matériaux qui posent problème pour la santé. Qu'allez-vous faire pour assurer l'information et la protection des consommateurs?

 

04.02  Paul Magnette, ministre: Madame Snoy, mon administration prépare actuellement une série d'arrêtés royaux, notamment un arrêté royal fixant les valeurs limites d'émission de produits de construction pour certaines applications. La première phase a été consacrée aux revêtements de sol mais d'autres produits de construction, tels que les revêtements de plafond seront également examinés, y compris les plafonds tendus.

 

Nos priorités sont les produits de construction en contact direct avec le milieu intérieur, ceux qui sont utilisés en grande surface dans le milieu intérieur et les produits mis sur le marché en grande quantité. Chaque mesure est précédée d'une étude très précise qui vise à identifier les problèmes potentiels, ce qui a déjà été fait pour les revêtements de sol et qui sera également réalisé pour les revêtements de mur et de plafond, en concertation avec les acteurs concernés.

 

Lors de la pose de ces plafonds tendus, de nombreux composés organiques volatils peuvent être émis.

 

En principe, quelques heures après la pose, si la pièce est normalement aérée, la qualité de l'air sera redevenue normale pour ce qui concerne le procédé de pose de la toile. En revanche, il est vrai que l'on ne dispose pas d'étude sur le comportement à long terme de ces produits et des émissions qu'ils peuvent générer.

 

L'objectif du plan "Air intérieur" mis en place voici deux ans et des mesures que l'Agence fédérale de l'environnement l'Environnement prépare est précisément d'étudier l'ensemble de ces phénomènes mal connus et de prévenir leurs effets éventuels.

 

Depuis 2005 jusqu'à aujourd'hui, le SPF Santé publique n'a reçu aucune plainte au sujet de plafonds tendus. Ce n'est donc pas un sujet de préoccupation très connu mais nous nous livrerons à leur analyse à titre préventif dans les meilleurs délais.

 

Aucun des 27 États membres de l'Union européenne ne dispose à ce jour d'une législation spécifique en matière de plafonds tendus. La législation française sur les produits de construction est néanmoins utile car elle fournit des informations mais elle ne fixe pas de valeurs limites et ne porte que sur neuf substances.

 

Le SPF Santé publique suit de très près l'exercice d'harmonisation au niveau européen. La législation relative aux émissions doit en effet être de préférence édictée à ce niveau tant pour des raisons sanitaires que pour des raisons de marché tel que l'ont montré les activités de la présidence belge 2010 en matière d'environnement intérieur. Mais cela n'empêche pas de prendre, dans l'attente d'une législation européenne, des mesures sur le plan national.

 

Outre les initiatives précitées spécifiques aux produits de construction, il existe au plan européen depuis 2000 un livre vert comportant un engagement volontaire sur le vinyle (le vinyle 2020) de l'industrie du PVC qui applique notamment l'élimination du plomb dans la fabrication du PVC. L'utilisation de cadmium dans les matières plastiques sera interdite au sein de l'Union européenne à partir de décembre 2011. Étant donné que des phénols sont aussi incorporés dans des produits en PVC sans avoir pour but d'être libérés, REACH ne s'appliquera probablement pas. C'est la raison pour laquelle notre législation en cours d'élaboration couvre les émissions et non la composition des produits. La composition est une chose mais quelle qu'elle soit, il faut aussi examiner les émissions dans un objectif de santé publique.

 

04.03  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Je suis contente d'entendre que vos services travaillent à une amélioration de la législation dans ce domaine. J'attire votre attention sur la nécessité d'une indépendance totale des expertises.

 

Suite à cette communication de la victime, hier, nous recevrons des plaintes; ce matin, j'avais déjà reçu des mails à ce sujet.

 

Il faut veiller à ne pas enlever précipitamment ces plafonds. Comme nous l'a expliqué le poseur, d'entre ce plafond et le plafond originel, il pourrait se dégager des métaux lourds, et ce abondamment en cas de craquelure et d'usure du plafond. De plus, il conviendra de gérer les déchets constitués par ces plafonds.

 

Je me permets une suggestion par rapport aux plaintes et inquiétudes, entre autres, dans les endroits publics: nous pourrions faire appel aux services d'analyse des milieux intérieurs, comme il en existe en Wallonie et dans chaque province; à Bruxelles, il s'agit de la CRIPI (Cellule régionale d'Intervention en Pollution intérieure). Ces services pourraient effectuer des mesures destinées à vérifier l'absence de risque pour les usagers.

 

Dans tous les cas, dès aujourd'hui, il convient de renforcer la prudence et les précautions à l'égard de ces matériaux.

 

En outre, comme vous parliez de la législation française, je vous signale qu'un décret a été récemment publié: il vise à informer les consommateurs, via l'étiquetage, sur les composants des matériaux de construction. En effet, nous connaissons actuellement un manquement grave sur l'information, non seulement en ce qui concerne les PVC, mais également les formaldéhydes, qui constituent un problème évident. Nous en avons sans doute tous respiré dans les lieux où l'on vit, sans le savoir, car il est impossible de le savoir. Ils concernent tant les fauteuils en cuir que les tentures ou les meubles en aggloméré.

 

Nous avons beaucoup de choses à faire. J'espère que vous porterez une attention suffisante à cette question qui pourrait constituer un réel problème de santé publique.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Bert Wollants aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het budget voor het behalen van de Europese klimaatdoelstellingen" (nr. 5082)

05 Question de M. Bert Wollants au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le budget affecté à la réalisation des objectifs européens en matière de climat" (n° 5082)

 

05.01  Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de minister, voorafgaandelijk, het is vreemd dat mijn vraag door u wordt beantwoord. Ze gaat immers specifiek over het budget. De ondeelbaarheid van de regering zal daar wellicht voor iets tussen zitten.

 

In de komende maanden zal Europa haar meerjarenbegroting voor de jaren 2014-2020 opstellen. Het gaat over een budget van ongeveer 120 miljard euro per jaar. Vandaag zien wij dat de kredieten voor hernieuwbare energie slechts een beperkt aandeel ervan uitmaken.

 

De voorzitter van het zogenaamde Klimaatparlement, Graham Watson, heeft in een brief aan Barroso gevraagd minstens 5 % van het budget voor de overschakeling van fossiele brandstoffen naar hernieuwbare energie te gebruiken. Hij splitst zijn verzoek ook uit. Hij wil bijvoorbeeld zes miljard euro per jaar als volgt verdelen: twee miljard euro gaat naar ontwikkeling en onderzoek van koolstofarme technologieën, drie miljard euro voor de opbouw van een Europees net, de zogenaamde super grid, en ook voor steun aan grootschalige, hernieuwbare energie-installaties, zoals offshore-installaties, die alweer groot nieuws zijn, en, ten slotte, één miljard euro per jaar naar het gebruik van hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden.

 

Het is niet wenselijk het Europese budget te verhogen, wat niet uitsluit dat andere klemtonen in het budget kunnen worden gelegd. Momenteel gaat een heel deel van de middelen naar landbouw, namelijk meer dan 40 %. Misschien is het interessant na te gaan of een groter aandeel niet naar hernieuwbare energie kan gaan, gelet op de vrij scherpe doelstellingen die ons land ook heeft aanvaard.

 

In het kader van de voorbereiding van de verdeling van de doelstellingen in de Europese Unie heeft de Forreststudie vastgesteld dat het potentieel voor ons land overeenstemt met wat ons land als tegen 2020 te realiseren doelstelling opgelegd kreeg.

 

In die zin is het dus interessant te weten op welke manier een en ander op Europees niveau kan worden geregeld en ook of Europese ondersteuning mogelijk is.

 

Ten eerste, gelet op het feit dat de vraag tijdens de komende besprekingen aan bod zal komen, wat is het standpunt en de visie van de regering? Wat zal onze minister van Financiën tijdens de besprekingen op tafel leggen wanneer de vraag aan bod komt?

 

Ten tweede, welke budgetten worden op dit moment en tijdens de komende jaren binnen de bevoegdheden van de federale overheid rechtstreeks of onrechtstreeks al voor hernieuwbare energie ingezet?

 

05.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Wollants, het Europese klimaat- en energiepakket bevat, naast de hernieuwbare energiedoelstelling, ook doelstellingen in verband met broeikasgasreductie, energie-efficiëntie en koolstofopslag. Het is de synergie van maatregelen om die doelstellingen te bereiken, die Europa en België vooruit moeten helpen, niet alleen in hun strijd tegen klimaatopwarming, maar in het bijzonder om minder afhankelijk te zijn van de import van energie en diens volatiele prijzen, om competitief te blijven in de groeisectoren van koolstofarme technologieën, alsook om de voordelen van een verbeterde luchtkwaliteit met een verminderde kostprijs voor volksgezondheid tot gevolg te genieten.

 

Om al die voordelen te verzilveren, zal het noodzakelijk zijn ervoor te zorgen dat wij, enerzijds, de Europese doelstelling van 20 % verbetering van de energie-efficiëntie tegen 2020 halen – hoewel wij op weg zijn om slechts 10 % verbetering te verwezenlijken – en, anderzijds, de Europese doelstelling om de reductie van broeikasgasemissies optrekken van 20 naar 30 %, zoals het Parlement onlangs heeft gevraagd. De technologische ontwikkeling blijft echter essentieel om onze transitie naar een koolstofarme samenleving te garanderen. Tegelijk moeten wij ons te allen prijze inzetten in een ware wedloop naar groene technologie, die op gang is getrokken door de snelgroeiende landen. Ik zal dan ook elk voorstel steunen dat ertoe strekt om op Europees niveau meer middelen in dat domein te investeren.

 

Ik heb natuurlijk niet de tijd om hier in detail te treden over de begroting die wordt besteed aan elke federale maatregel. Vele maatregelen hebben trouwens geen of slechts een marginale impact op de rijksbegroting, zoals de maatregel tot bevoordeling van de offshorewindenergie- en productnormen, die zeer belangrijk zijn voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Ik kan u echter wel zeggen dat de momenteel zwaarste begrotingspost wordt besteed aan de fiscale aftrek voor energiebesparingen en aan de bevoordeling van hernieuwbare energieproductie door particulieren, met 520 miljoen euro voor meer dan 600 000 aanvragen in 2008. Naast de financiering van een hele reeks transversale maatregelen is er in budgetten voorzien voor onder andere de aankoop van emissierechten via investeringen in projecten in het buitenland en voor de Belgische bijdrage tot de internationale financiering.

 

Om onze Belgische doelstellingen voor het jaar 2020 te bereiken, wordt het nu dringend dat zowel de federale als de gewestelijke overheden hun maatregelen aanpassen en versterken. Dat heeft natuurlijk budgettaire gevolgen die, wat het federale budget betreft, voor een groot deel afhankelijk zullen zijn van de nationale lastenverdeling met betrekking tot de post 2012-doelstellingen. In die context wordt het belangrijk dat de gewestelijke en federale entiteiten samen bepalen welke geïntegreerde beleidslijnen het meest adequaat zijn en welke budgetten er moeten worden aanbesteed.

 

05.03  Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de minister, u hebt de vraag ingevuld zoals een minister van Klimaat en Energie dat zou doen. Het is echter een andere discussie. Wanneer u zegt dat u alle voorgestelde maatregelen wil steunen om op het Europese vlak meer te investeren in hernieuwbare energie, wil dat dan zeggen dat u het voorstel van de heer Graham Watson volgt? Dat is een voorstel dat misschien tussen de ministers van Financiën nog verder moet worden uitgewerkt. Dat is mij niet duidelijk. U zegt dat u voor hernieuwbare energie bent en dat daarvoor steun moet komen. Dat weet ik. De vraag is of daar op het Europese vlak specifiek op wordt ingezet?

 

U zei mij dat er dringend een akkoord nodig was over de nationale lastenverdeling. Dat is ook de basis. De resolutie over de 30 %, die door de Kamer is goedgekeurd, is de sleutel van het verhaal. We kunnen heel veel beloven en doelstellingen beogen, maar als we intussen niet bepalen wie het moet doen, dan blijven het loze engagementen. Ik zou dus denken dat de Nationale Klimaatcommissie op het ogenblik druk aan het werk zou zijn om tot een verdeling te komen. Ik hoor evenwel dat die het voorbije jaar maar een of twee keer is samengekomen. Gaan we ergens naartoe? Wordt eraan gewerkt? Wordt de bespreking opnieuw opgestart wanneer er een nieuwe regering is?

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van mevrouw Minneke De Ridder aan de minister van Klimaat en Energie over "de subsidiëring van de Nationale Loterij" (nr. 5133)

06 Question de Mme Minneke De Ridder au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le subventionnement de la Loterie Nationale" (n° 5133)

 

06.01  Minneke De Ridder (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, sinds enkele maanden volg ik het dossier van de subsidiëring door de Nationale Loterij op. Onlangs kreeg ik in het kader van dat onderzoek een lijst onder ogen die vermelding maakt van de verenigingen die door de Nationale Loterij gesubsidieerd worden en de reden waarom.

 

Een van de meest frappante punten waar mijn oog op viel, is de toekenning van 5 000 euro voor het vuilnisbakkenbeleid en het omgaan met duurzame ontwikkeling op het jaarlijkse tennistornooi van vzw Top-Sports Promotion in Sambreville.

 

Mijnheer de minister, klopt dat? Hoe legitimeert u die uitgave? Hoe hebt u de resultaten van dat project opgevolgd?

 

06.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mevrouw De Ridder, de aanvraag om subsidie werd aanvankelijk ingediend bij de POD Duurzame Ontwikkeling voor een bedrag van 40 000 euro. Top-Sports, waarvan het doel is de beoefening van sport bij kinderen te promoten, organiseert sedert meerdere jaren tennistornooien tussen bekende speelsters en jonge meisjes tussen 8 en 12 jaar. Door de POD werd beslist het initiatief te ondersteunen ten belope van 5 000 euro via de Nationale Loterij.

 

De acties die ondernomen werden, waren de volgende. Een sensibilisatiecampagne rondom voeding, afvalbeheer, aankoop van vuilnisbakken, opleidingen inzake sorteren, recyclage, energiebeheer en vervoerbeheer, die allemaal verband hielden met sportmanifestaties. En een sensibilisatiecampagne rondom antidopingethiek. Het ging om een duwtje in de rug met het oog op de inschrijving van duurzame ontwikkeling in een sportinitiatief, bestemd voor jongeren.

 

To make things clear, Sambreville ligt niet in mijn kieskring. Charleroi ligt wel aan de Sambre, maar Sambreville ligt in Namen, en Namen is niet mijn kieskring.

 

06.03  Minneke De Ridder (N-VA): Mijnheer de minister, ik vind het toch heel raar. Volgens mij is afvalbeleid een gewestelijke bevoegdheid en hoeft dat niet uit het potje van de subsidies van een overheidsinstelling te komen. Ik zie ook niet meteen de link tussen een vuilnisbakkenbeleid en de mogelijk betere prestaties van topsporters. Toch bedankt voor uw antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de Mme Colette Burgeon au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les négociations sur le climat qui se sont tenues du 6 au 17 juin à Bonn et les émissions record de gaz à effet de serre en 2010" (n° 5408)

07 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Klimaat en Energie over "de klimaatonderhandelingen van 6 tot en met 17 juni in Bonn en de recorduitstoot van broeikasgassen in 2010" (nr. 5408)

 

07.01  Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, il semble qu'il soit désormais trop tard pour espérer une prolongation du Protocole de Kyoto qui se termine fin de l'année 2012. C'est du moins ce qu'a expliqué Mme Christiana Figueres, directrice du Secrétariat général des Nations unies sur le climat lors des négociations sur le climat qui se sont déroulées à Bonn du 6 au 17 juin. Les discussions sur le changement climatique avaient pour but de mettre en œuvre des décisions prises au sommet de Cancún en décembre 2010 et de préparer celui de Durban qui aura lieu en décembre 2011.

 

Mais le pessimisme semble de mise si l'on en croit les déclarations préliminaires de Mme Figueres. Pour elle, après l'échec du sommet de Copenhague et le peu de progrès enregistrés à Cancún, il est trop tard pour que le Protocole de Kyoto soit prolongé comme prévu par une deuxième phase issue de négociations internationales. Autrement dit, les engagements imposés par le Protocole de Kyoto prendront sans doute fin sans que l'après-Kyoto ait été défini.

 

Or la situation est grave. Après une baisse des émissions de gaz à effet de serre en 2009, elles ont repris leur progression et selon l'Agence internationale de l'Énergie, elles ont atteint un niveau record en 2010 avec 30,6 gigatonnes en équivalent CO2 contre 29,3 pour le record précédent en 2008.

 

Monsieur le ministre, partagez-vous le pessimisme de la directrice du Secrétariat général des Nations unies sur le climat? Les négociations de Bonn ont-elles atteint leur objectif et permis de relancer le processus de réduction des émissions de gaz à effet de serre? Quelle a été la quantité totale de gaz à effet de serre produite par la Belgique en 2010? Celle-ci a-t-elle rempli ses objectifs? Enfin, la réduction des gaz à effet de serre ne sera-t-elle pas une course vaine tant que les États-Unis, la Chine, l'Inde et le Brésil, qui sont parmi les plus gros émetteurs de dioxyde de carbone, n'intégreront pas ce processus?

 

07.02  Paul Magnette, ministre: Madame Burgeon, la situation concernant la suite du Protocole de Kyoto doit effectivement constituer un enjeu majeur de la Conférence de Durban l'année prochaine.

 

Les règles et mécanismes que ce Protocole contient constituent un fondement indispensable pour la construction du régime global puisque ce sont aujourd'hui les seules normes internationales juridiquement obligatoires en matière de climat. La continuité de ces règles et mécanismes sera compromise si de nouveaux engagements ne sont pas définis pour l'après-2012.

 

L'engagement de l'Union européenne jointe au groupe des pays en développement suffirait arithmétiquement à assurer ce renouvellement. L'Union européenne émet une série de conditions pour entrer dans une deuxième période d'engagement, dont la perspective d'un accord juridiquement obligatoire au plan global. De ce point de vue, la mise en chantier à Bonn des travaux sur les options juridiques pour cet accord représente un élément très positif. Après l'approbation des accords de Cancún, une première session de négociations s'est tenue à Bangkok, au cours de laquelle l'agenda des négociations 2011 a été négocié. Le processus s'est prolongé à Bonn avec un accent marqué sur la nécessité d'augmenter le niveau d'ambition général.

 

En 2009, le total des émissions de gaz à effet de serre en Belgique s'élevait à 124,4 millions de tonnes équivalent CO2, ce qui constituait une baisse de 14,6 % par rapport aux émissions de gaz à effet de serre de l'année de référence. La Belgique dépassait ainsi d'environ 7 % son objectif sous le Protocole de Kyoto. Les émissions de gaz à effet de serre de 2010 ne seront disponibles que le 15 janvier 2012 conformément aux mécanismes de monitoring. Les chiffres actuellement fournis par l'Agence internationale de l'Énergie sont des approximations.

 

Les États-Unis, la Chine, l'Inde et le Brésil n'ont pas d'obligations de réduction sous ce Protocole de Kyoto mais ces pays sont impliqués dans le processus de négociations de la convention-cadre des Nations unies sur les changements climatiques où les efforts de réduction des émissions sont discutés de manière globale. Ces pays ont déjà pris des engagements qui ne sont pas contraignants juridiquement dans le cadre des accords de Copenhague qui ont été approfondis lors des workshops tenus à Bangkok et Bonn, l'objectif étant d'intégrer ces engagements dans un accord juridiquement contraignant parallèlement ou en intégrant le Protocole de Kyoto.

 

07.03  Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Selon moi, il faut continuer. Même si la Belgique est un petit pays, je crois qu'à certains endroits, elle est bien écoutée. Il faut persévérer et essayer que tout le monde fasse un effort.

 

Même si nous n'avons pas atteint les objectifs, 14,6 % c'est déjà un effort; il faut continuer dans ce sens.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister van Klimaat en Energie over "de ongeziene piek van de wereldwijde CO2-uitstoot" (nr. 5088)

08 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le pic encore jamais atteint par les émissions mondiales de CO2" (n° 5088)

 

08.01  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag over de piek aan CO2-uitstoot sluit naadloos aan bij de vraag van mevrouw Burgeon.

 

Met de crisis van 2008 en 2009 had men een zeer sterke terugval van de CO2-uitstoot verwacht. U hebt in uw vorig antwoord cijfers genoemd. Voor België gaat het om 14 %, maar men had veel meer verwacht. Bovendien zien wij, nu de economie terug aantrekt, opnieuw een explosieve groei van de uitstoot van broeikasgassen, vooral CO2. De groei is van die aard dat de uitstoot nog nooit zo groot is geweest.

 

Gelet op alle doelstellingen van internationale protocolakkoorden en Belgische doelstellingen om de uitstoot onder controle te krijgen en om de stijging van de temperatuur op wereldniveau onder de 2°C graden te houden, wat stilaan algemeen als the point of no return wordt aanvaard, rijst natuurlijk een aantal vragen.

 

De problematiek wordt bovendien bemoeilijkt door de energieproblematiek en de exponentiële groei van de economie in de BRIC-landen waaruit ook een stijging van de energieproductie volgt. Zo zien wij dat 80 % van de elektriciteitscentrales die in 2020 operationeel zullen zijn en die nu dus in aanbouw zijn of al gebouw zijn, zeker tot in 2050 op fossiele brandstoffen zullen werken. De schattingsmodellen die daarop voortgaan tonen aan dat de nieuwe centrales voor 11,2 gigaton uitstoot zullen instaan. De grootschalige reductie van broeikasgassen zal met andere woorden elders dienen te gebeuren, of alsnog door een aanpassing van de centrales.

 

Zeker in het licht van de ramp in Fukushima en de stresstests in België, zal het niet evident zijn om een evenwicht te vinden tussen de energieproductie en de reductie van CO2-uitstoot.

 

Mijnheer de minister, in hoeverre zullen deze recente cijfers en voorspellingen van het IEA een impact hebben op het Belgische klimaatsbeleid, meer specifiek op onze strategie van adaptation en mitigation?

 

Op de vraag wanneer de gegevens inzake de uitstoot van broeikasgassen zullen worden bekendgemaakt, die overigens al door mevrouw Burgeon werd gesteld, noteer ik dat u antwoordde dat dit in januari 2012 zal zijn.

 

Zullen de bevindingen van het IEA met betrekking tot de beslissing inzake de toekomst van kernenergie in overweging worden genomen?

 

Zal het zorgwekkend nieuws dat is gebleken uit een rapport van een aantal experts, met name dat de internationale aandacht voor de problematiek drastisch slabakt en dat er voor de problematiek dus weinig draagvlak is op internationaal vlak, door u in uw hoedanigheid van minister op de internationale fora worden aangewend om de aandacht voor het probleem aan te scherpen?

 

08.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, deze cijfers en voorspellingen hebben de verdienste de nadruk te hebben gelegd op het urgente karakter van internationale klimaatakkoorden. Wat het post 2012-mitigatiebeleid betreft, betekent dit dat België zo snel mogelijk de bepalingen van het energie/klimaatpakket moet uitvoeren en moet pleiten voor een verhoging van de reductiedoelstellingen in overeenstemming met de doelstelling om de opwarming te beperken tot 2 graden boven de industriële periode.

 

Op Belgisch niveau werd recentelijk de nationale adaptatiestrategie aangenomen die de impact van de klimaatverandering van de belangrijkste sectoren beschrijft en werd een proces opgestart om tegen eind 2012 tot een nationaal adaptatieplan te komen. Ik heb mijn administratie gevraagd om in het kader van deze nationale strategie een studie uit te voeren om de te nemen federale maatregelen te bepalen.

 

België heeft geen vertraging in het proces van de rapportering van zijn uitstoot van broeikasgassen. Elk jaar bezorgt ons land de Europese Unie op 15 januari een voorlopige inventaris, gevolgd door een definitieve versie op 15 maart, die naar UNFCCC wordt verzonden op 15 april. Deze cijfers hebben betrekking op het jaar x-2, dus in 2011 wordt gerapporteerd over de uitstoot in 2009. De cijfers gerapporteerd door de OESO of het IEA op mondiaal niveau zijn op een proxy gebaseerd.

 

De vaststelling van het IEA moet ons aanmoedigen om in de elektriciteitssector het gebruik van hernieuwbare energie te blijven aanmoedigen als alternatief voor de niet-duurzame fossiele of nucleaire energiebronnen en om in de netwerken te investeren. Deze nieuwe gegevens beïnvloeden op geen enkele wijze de beslissingen in verband met de toekomst van de nucleaire energie in België. De vaststellingen van het Internationale Energieagentschap verstrekken onrustwekkende details over de stijgende energiegerelateerde emissies van 2010, maar sluiten over het algemeen aan bij de verschillende analyses die de voorbije maanden werden gepubliceerd. Ik vermeld in het bijzonder het GAP Report van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, dat de kloof duidelijk aantoont tussen de door de verschillende landen vooropgestelde inspanningen en de inspanningen die vereist zijn om de temperatuurstijging onder de 2°C te houden.

 

Het is een bijkomend argument om een cruciaal element in de positie van de Europese Unie, met name de dringende noodzaak om het globaal ambitieniveau verder op te drijven, verder te onderbouwen en alle partijen ertoe op te roepen na de hoopgevende vooruitgang in Cancún de noodzakelijke stappen te zetten naar een globaal klimaatregime dat de klimaatverandering binnen beheersbare grenzen kan houden.

 

08.03  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, ik ben blij dat u de problematiek ter harte neemt, ook in het licht van de resolutie die in de Kamer onlangs met unanimiteit werd goedgekeurd. Dit is uiteraard uw taak. Wij kunnen alleen maar hopen dat België een belangrijke speler kan zijn.

 

Uw opmerking dat u de administratie hebt gevraagd om te onderzoeken op welke wijze wij op federaal niveau de uitstoot kunnen beperken, verheugt mij ten zeerste en ik hoop dat wij daarvan zeer spoedig meer nieuws zullen vernemen.

 

Ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister van Klimaat en Energie over "het UNEP-rapport over recyclage van (zeldzame) aardmetalen" (nr. 5075)

09 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le rapport du PNUE concernant le recyclage de métaux terreux (rares)" (n° 5075)

 

09.01  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag heeft betrekking op het UNEP-rapport en de recyclage van zeldzame aardmetalen.

 

Volgens de studie ‘Recycling rates of metals: a status report’ van het United Nations Environment Programme, zijn de recyclagepercentages van aardmetalen doorgaans veel lager dan hun potentieel voor hergebruik. Minder dan een derde van zestig bestudeerde metalen kende een recyclagepercentage van ongeveer 50 %. Vierendertig elementen hadden slechts een recyclagepercentage van 1 %. Veel aardmetalen zijn echter cruciale elementen inzake zuivere technologieën, zoals magneten voor windturbines, batterijen voor hybride wagens, grondstof voor LED-verlichting.

 

De lage scores zijn uitermate frustrerend, in die zin dat die producten, in tegenstelling tot bepaalde andere bronnen, inherent recycleerbaar zijn en, met andere woorden, ook zeer weinig verlies kennen bij hun recyclage. Zij passen dus perfect in een cradle-to-cradle-benadering met een zo hoog mogelijke cyclusverwerking. Metalen kunnen, in theorie, telkens opnieuw worden gebruikt. Er is wel een lichte afname van hun capaciteit, vooral bij koper, maar het kan toch. Door te recycleren, wordt het gebruik van mijnbouw en de verwerking van ruwe grondstoffen verminderd, wat op zich zorgt voor de minimalisering van de aantasting van het milieu en de besparing van aanzienlijke hoeveelheden energie en water die aanvankelijk voor die activiteiten gebruikt worden.

 

Door het recyclageproces worden zelfs banen gecreëerd in de groene sector, iets wat u, gelet op uw vorige beleidsnota’s, toch zeer ter harte moet gaan. Het inzetten op de recyclage van aardmetalen draagt bovendien bij tot de overgang naar een hulpbronnenefficiënte economie. Zo tonen statistieken aan dat de recyclage van aardmetalen twee tot tien keer meer energie-efficiënt is dan het smelten van ruwe grondstoffen, Ontginnen alleen al bedraagt 7 % van de energieconsumptie in de wereld. Daarbij komen emissies vrij van vervuilende gassen, waaronder ook broeikasgassen. Recyclage kan dus bijdragen tot de bestrijding van de klimaatsverandering.

 

Volgens het UNEP-rapport is de recyclage van materialen zeer verscheiden naargelang de soorten. 80 % van de producten waar lood in zit, zoals batterijen, kan gerecycleerd worden. Meer dan de helft van staal, goud, zilver, platinum en andere waardevolle materialen wordt nu al gerecycleerd. Toch bestaat er ook binnen die groep veel variatie. Zo wordt 70 % tot 80 % van het goud in industriële toepassingen gerecycleerd, maar slechts 10 % tot 15 % recyclage van goud in de elektronicasector.

 

In het algemeen worden de overige metalen weinig of niet gerecycleerd. Het gaat vooral om zeldzame metalen die in hoogwaardige technologieën gebruikt worden, bijvoorbeeld in hybride wagens, gsm’s, en zelfs wapensystemen, radars, windturbines enzovoort.

 

Door de hamsterbeweging die China heeft ondernomen om zoveel mogelijk voorraden van halfedelmetalen en edelmetalen aan te leggen, dreigt er mogelijk een schaarste van deze grondstoffen, daar de grote afhankelijkheid van de Westerse economie van hoogtechnologische producten die deze metalen gebruiken problematisch genoemd kan worden. Het is moeilijk in te schatten wanneer de zeldzame metalen uitgeput zullen zijn. Toch raden de wetenschappers van het UNEP aan dat de hoeveelheid ontgonnen metalen minstens in evenwicht moet zijn met de hoeveelheid gerecycleerde metalen.

 

Recyclage zal nooit alle mijnactiviteit kunnen vervangen, daar de vraag blijft stijgen. Een gevorderde recyclage kan worden gerealiseerd via een aantal aanbevelingen.

 

Allereerst, wordt er gepleit voor de aanmoediging van productontwerpen die het mogelijk maken de verschillende materialen sneller van elkaar te scheiden. Met andere woorden: er wordt voor gepleit het design van het product zo te concipiëren dat de inspanningen voor de recyclage ervan minimaal zijn.

 

Vervolgens, moet worden ingezet op de verbetering van het recyclagemanagement.

 

Tot slot, moet er een groeiend bewustzijn komen voor materiaalrijke producten, die nu gewoonweg achtergelaten worden in kasten of laden. Het gebeurt nu al een klein beetje. Ik denk bijvoorbeeld aan de mobiele telefoons, die ingeleverd kunnen worden, waarbij een kleine korting bekomen wordt. Het bewustzijn zou echter nog sterker moeten zijn.

 

Ik kom tot mijn vragen.

 

Zullen de statistische gegevens en de conclusies van het UNEP-rapport een impact hebben op het Belgische recyclagebeleid? Hoe staat u tegenover de recente aanbevelingen van het UNEP om het recyclagepercentage te verhogen? In hoeverre wordt dit reeds in het Belgische beleid vertaald?

 

In welke mate ziet u recyclage als een nuttige en nodige stap voor energiebesparing?

 

Hebt u weet van eventuele samenwerkingsverbanden tussen overheid, wetenschappen en bedrijfsleven inzake duurzaam grondstoffenbeleid?

 

Ik heb nog een paar bijvragen.

 

In welke mate kunnen er lessen getrokken worden uit de beleidsmaatregelen van andere landen, bijvoorbeeld Duitsland, waar men een grondstoffeninstituut heeft, het Deutsche Rohstoffagentur, dat instaat voor de implementatie van de Duitse grondstoffenstrategie? In hoeverre is zoiets wenselijk en haalbaar in ons land?

 

Hoe staat u tegenover verplichte hergebruikpercentages voor dergelijke strategische grondstoffen?

 

09.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Schiltz, ik wil mij veroorloven u voor uw vragen over het afvalbeleid door te verwijzen naar de gewestelijke overheden die daarvoor bevoegd zijn.

 

U suggereert maatregelen te nemen om het gehaalde percentage aan secundaire grondstoffen in producten te vergroten. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen deze principes te verdedigen, maar ik moet toch wijzen op enkele moeilijkheden. Ten eerste, het verplichte gebruik van gerecycleerde grondstoffen in producten is een moeilijke discussie. Enerzijds, kan dit de recyclage van bepaalde materialen bevoordelen maar, anderzijds, kan dit ervoor zorgen dat afval een te waardevolle grondstof wordt. Volgens het principe van de Ladder van Lansink is preventie van afval steeds te verkiezen boven recyclage. Indien echter de vraag naar gerecycleerde grondstof te groot wordt, zal het economisch interessanter zijn om net wel afval te produceren eerder dan dit te voorkomen. Aangezien recyclage voor honderd procent van elk materiaal helaas niet haalbaar is, betekent meer afval per definitie ook meer verloren grondstoffen. De verplichte integratie van gerecycleerd materiaal stelt ook een controleprobleem. Er is namelijk geen enkele fysisch-chemische methode die toelaat gerecycleerd materiaal te onderscheiden van ongebruikt materiaal. We moeten dus terugvallen op certificaten. Zoals u weet is een geloofwaardige certificatie echter ook een dure zaak. Een goedkope zelfcertificatie zet de deur op een kier voor de beste leugenaars, vooral wanneer zij zich ver buiten België bevinden.

 

Wat de productnormen betreft, vraag ik mijn administratie om binnen de Europese onderhandelingen naast de klimaataspecten ook een aantal andere aspecten te ontwikkelen. Het gaat ten eerste om het promoten van de herstelbaarheid en de actualisering van producten. Vooraleer we recycleren wil de rationele economie van hulpmiddelen immers dat we producten eerst herstellen of aanpassen. Ten tweede gaat het om het promoten van het ontwerpen van recycleerbare producten en ten derde om het beperken van gevaarlijke stoffen omdat die recyclage in de weg kunnen staan.

 

Ik moet helaas toegeven dat in de huidige context, die zwaar draait rond de klimaatproblematiek, deze standpunten niet het verhoopte succes meedragen. Ik moet ook wijzen op de juridische moeilijkheid om een tekst te formuleren die in praktijk kan worden gebracht en gecontroleerd. Voor deze aspecten verwijs ik naar het antwoord dat ik heb geformuleerd voor mevrouw Snoy op mondelinge vraag nr. 9728 over de geprogrammeerde veroudering van producten.

 

09.03  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben op de hoogte van de mogelijke moeilijkheden die bestaan omtrent een doorgedreven recyclageproblematiek. Desalniettemin merken we toch dat er een versnelde schaarste optreedt van een aantal halfedelmetalen, onder andere door de hamsterpolitiek van China.

 

Volgens mij is de kans klein dat wij zeer snel zullen aankijken tegen een prijssetting waarbij de prijs van het afval die van de oorspronkelijke grondstof te boven gaat. Net als met aardgas en andere fossiele brandstoffen zullen wij een stijging zien van de prijzen.

 

Wat de bezorgdheden op internationaal niveau betreft, het volgende. De energieconsumptie voor het smelten van ruwe grondstoffen bedraagt 7 % van de wereldconsumptie. Dat is gigantisch, zeker gelet op de vorige vraag, namelijk dat veel van die energie dan nog eens via fossiele brandstoffen geproduceerd wordt, dat is dubbelop. Daarom zullen in toekomst, al is het binnen de juridische en economische moeilijkheden, onze Westerse economieën op tijd moeten geattendeerd worden op deze problematiek.

 

U zegt dat uw administratie zal nakijken in welke mate productnormen hiertoe kunnen bijdragen. Dat is dan vooral een antwoord op de vraag in welke mate het design kan bijdragen tot een goedkopere en snellere recyclage.

 

Uiteraard ondersteun ik uw bezorgdheid dat wij in eerste instantie moeten streven naar reparatie van de basisproducten, eerder dan ze onmiddellijk te vermalen om er zo de grondstoffen terug uit te halen, dat is heel juist.

 

Het zal dus worden vervolgd, maar toch mogen wij de impact en het potentieel hiervan zeker niet onderschatten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.18 uur.

La réunion publique de commission est levée à 11.18 heures.