Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du Mardi 31 mai 2011 Après-midi ______ |
van Dinsdag 31 mei 2011 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.13 uur en voorgezeten door de heer Bert Schoofs.
La séance est ouverte à 14.13 heures et présidée par M. Bert Schoofs.
- de heer Siegfried Bracke aan de minister van Justitie over "de sponsoring van terrorisme met uitkeringen" (nr. 4699)
- de heer Bert Schoofs aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de Belgische uitkeringen die naar terroristen vloeien" (nr. 4959)
- M. Siegfried Bracke au ministre de la Justice sur "le sponsoring du terrorisme au moyen d'allocations" (n° 4699)
- M. Bert Schoofs au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice, sur "les transferts financiers belges vers des organisations terroristes" (n° 4959)
01.01 Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, verscheidene parketten in ons land hebben vorig jaar 19 dossiers geopend over financiering van terrorisme vanuit België. Het zou gaan om een bedrag van meer dan 6 miljoen euro, zoals blijkt uit de cijfers van de Cel voor Financiële Informatieverwerking.
Dat cijfer is op zich al nieuws, maar er werd nog een dodelijk zinnetje aan toegevoegd, namelijk dat er alsmaar meer geld wordt gebruikt van uitkeringen om terrorisme te sponsoren. De begunstigden van die uitkeringen nemen het geld op en laten het dan doorvloeien naar die organisaties. Dat waren trouwens ook de krantenkoppen: "Uitkeringen vloeien naar terrorisme".
Dat soort berichten is dodelijk voor de solidariteit waaraan onze samenleving behoefte heeft. Ik hoop dat er in die onderzoeken krachtdadig wordt opgetreden.
Het betreft onder meer een zaak met gelijkenissen met de Tsjetsjeense One-Legged Bomber en een zaak met drie Koerden van de PKK waarin voor bijna 40 000 euro werd gefraudeerd.
Mijnheer de staatssecretaris, ik heb de volgende vragen. Ten eerste, in het rapport van de CFI werd het concrete bedrag van sociale fraude ter financiering van terrorisme niet geheel duidelijk gemaakt. Beschikt u over uitgesplitste cijfers?
Ten tweede, is er overgegaan tot een schrapping van de uitkeringen in zaken waar een veroordeling ten gronde werd uitgesproken?
Ten derde, worden de uitgekeerde bedragen teruggevorderd door de Belgische Staat?
Ten vierde, mocht dit wenselijk zijn, bestaat dan de mogelijkheid voor de parketten – in dit geval vaak het federaal parket – om OCMW's discreet in te lichten wanneer er indicaties zijn dat het geld van uitkeringen voor terroristische doeleinden wordt gebruikt?
Ik kijk uit naar uw antwoord.
01.02 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik sluit mij hierbij aan.
Ik heb twee weken geleden al een vraag gesteld met betrekking tot de sociale uitkeringen aan de minister van Sociale Zaken, mevrouw Onkelinx. Zij heeft mij daarop toen geantwoord, maar het was eerder mijn bedoeling om het algemene plaatje te bekijken.
U staat van de regering toch het dichtst bij de Cel voor Financiële Informatieverwerking. De bel- en telefoonwinkels en de drugs- en mensenhandel zorgen voor kapitaalstromen naar terroristische organisaties, maar blijkbaar is dat ook het geval voor de sociale uitkeringen. Dat is onaanvaardbaar.
Mijnheer de staatssecretaris, kunt u toelichting verschaffen bij al die stromen naar terroristische organisaties? Welke maatregelen worden er genomen opdat dergelijke stromen zouden ophouden?
01.03 Staatssecretaris Carl Devlies: Geachte collega’s Bracke en Schoofs, uw vragen gaan in dezelfde richting. Om praktische redenen zal ik het schema van de heer Bracke volgen en alle vragen in die volgorde beantwoorden.
Mijnheer Bracke, in uw eerste vraag vraagt u of het mogelijk was de uitgesplitste cijfers van het CFI te krijgen. Ik verwijs naar het jaarverslag zelf, meer bepaald naar pagina 86 en pagina 87, waar het bedrag van 6 294 216 euro wordt vermeld. Daar wordt ook vermeld dat dit bedrag voor een belangrijk gedeelte afkomstig is van één dossier van meer dan 4 miljoen euro inzake de financiering van proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten en inzake de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens.
De andere bedragen slaan op verschillende soorten verrichtingen zoals stortingen in contanten, nationale en internationale overschrijvingen, hypothecaire leningen, en dus niet enkel op verrichtingen in verband met sociale uitkeringsfraude. De verrichtingen in verband met sociale uitkeringsfraude vormen een onderdeel van het dossier in 8 van de 19 gemelde gevallen.
Het totale bedrag dat in verband kan worden gebracht met de financiering van terrorisme, waarbij de financiering afkomstig is van uitkeringsfraude, bedraagt 575 598,03 euro.
Uw tweede vraag slaat op het schrappen van uitkeringen in zaken waar reeds een veroordeling ten gronde is uitgesproken. Specifiek voor de doormeldingen die daarnet vermeld werden, is volgens de feedback die op vraag van de CFI van de gerechtelijke overheden ontvangen werd, in zes van de voormelde zaken een vooronderzoek aan de gang. Tot nu toe werd er geen veroordeling uitgesproken. In twee gevallen werd het dossier geseponeerd.
Uw derde vraag handelt over de uitgekeerde bedragen en de terugvordering door de Belgische Staat. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord dat de minister van Werk en Gelijke Kansen heeft gegeven op een identieke vraag gesteld door volksvertegenwoordiger Miranda Van Eetvelde, namelijk vraag nr. 4769 over de financiering van terroristische groepen via Belgische werkloosheidsuitkeringen.
Het recht op de uitkering kan retroactief ontzegd worden, en dus teruggevorderd worden indien uit het dossier blijkt dat de betrokken persoon activiteiten verricht heeft die niet verenigbaar zijn met het recht op uitkeringen. Omdat nog geen enkel dossier tot een veroordeling heeft geleid en de onderzoeken nog lopen, konden er nog geen uitgekeerde bedragen worden teruggevorderd.
Uw vierde vraag heeft betrekking op de mogelijkheid om informatie door te spelen vanuit het parket naar OCMW’s en andere instellingen indien er indicaties zijn dat geld van uitkeringen voor terroristische doeleinden wordt gebruikt. De federale procureur heeft mij meegedeeld dat, indien er dergelijke indicaties zouden bestaan dat bijvoorbeeld werkloosheidsuitkeringen of OCMW-uitkeringen worden aangewend voor terroristische doeleinden, de bevoegde overheidsdiensten hiervan door het federale parket kunnen worden ingelicht. In een concreet dossier werd dit trouwens vastgesteld en werd de bevoegde arbeidsauditeur door het federale parket geïnformeerd en op die manier met deze problematiek gevat.
01.04 Siegfried Bracke (N-VA): Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Hij heeft, mijns inziens, geantwoord op de vragen die ik heb gesteld en ik heb verder geen repliek.
01.05 Bert Schoofs (VB): Het was inderdaad een zeer volledig antwoord. Er is maar een zaak die mij verontrust, meer bepaald de meer dan 4 miljoen euro voor een dossier dat te maken had met het misbruik van nucleair materiaal. Als ik enerzijds terroristische organisaties en, anderzijds nucleair materiaal hoor, gaat er bij mij toch een alarmbel rinkelen. Dit is toch wel zeer verontrustend. Zou het kunnen gaan om materiaal voor een vuile bom? Kunt u daarover meer details geven, mijnheer de staatssecretaris?
01.06 Staatssecretaris Carl Devlies: Het gaat om een individueel geval en het is niet de bedoeling dat individuele gevallen hier worden toegelicht. Ik kan u verwijzen naar de bladzijden 86 en 87 van het activiteitenverslag van de CFI waar u enige informatie kunt vinden over dit geval. Momenteel loopt het onderzoek nog en gelet op het geheim van het onderzoek, kan geen nadere informatie worden gegeven buiten degene die u terugvindt in het activiteitenverslag van de CFI.
01.07 Bert Schoofs (VB): Dat is begrijpelijk.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de minister van Justitie over "de aanklacht van de Kansspelcommissie ten aanzien van bepaalde banken" (nr. 4939)
02 Question de M. Siegfried Bracke au ministre de la Justice sur "les plaintes de la Commission des jeux de hasard à l'égard de certaines banques" (n° 4939)
02.01 Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, Marc Callu van de Kansspelcommissie heeft zich beklaagd over de Belgische banken omdat ze niet willen meewerken aan de bestrijding van onvergunde gokwebsites die volgens de definitie van de kansspelwet illegaal zijn. De banken vinden dat het juridisch kader er niet is en de uitvoeringsbesluiten ontbreken. Daarom werken ze niet samen.
Klopt het dat de uitvoeringsbesluiten ontbreken? Zo ja, hoe lang moeten we daar nog op wachten?
Klopt het dat er een klacht loopt tegen de nieuwe wet bij de Europese Commissie?
02.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mijnheer de voorzitter, de uitvoeringsbesluiten werden in december 2010 goedgekeurd maar dienden genotificeerd te worden aan de Europese Commissie. Dat is een lange notificatieprocedure. Bovendien werd de procedure nog verlengd door de opmerkingen van Malta. Pas eind april gaf de Europese Commissie een gunstige reactie. De koninklijke besluiten worden nu enigszins aangepast, ook na de opmerkingen van de Raad van State. Het is de bedoeling dat zij in het begin van de zomer worden gepubliceerd.
Met betrekking tot de medewerking van de individuele banken inzake de correcte toepassing van de Kansspelwet is er geen bijkomend koninklijk besluit nodig. De wetgever heeft de boodschap gegeven dat wie mee verantwoordelijk is voor de illegale exploitatie van de kansspelen mee moet worden bestraft. De Kansspelwet is op dit vlak zeer duidelijk.
De ceo van Febelfin heeft opnieuw contact gezocht met de Kansspelcommissie om na te gaan in welke mate een concrete samenwerking kan worden opgezet. Er is een nieuwe vergadering gepland op 13 juni 2011. Wij vermoeden dat er een oplossing wordt gevonden. Febelfin heeft mij persoonlijk en ook de minister van Financiën laten weten dat zij bereid was om in dit dossier constructief overleg te plegen.
De klacht bij de Europese Commissie is ons niet bekend. Tot nu toe is er geen klacht ingediend voor zover wij hiervan op de hoogte zijn. Ik kan u wel bevestigen dat er Europese rechtspraak bestaat voor het Europees Hof van Justitie waar uitdrukkelijk word gesteld dat het de bevoegdheid is van de individuele lidstaten om de kansspelwetten te organiseren zoals men dat nuttig acht in het algemeen belang van het desbetreffende land.
De operatoren die zich op de Belgische markt wensen te richten moeten zich dan ook houden aan de vereisten die door de Belgische wet, de nieuwe wet, worden opgelegd.
02.03 Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw alweer uitvoerig antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 4862 van mevrouw Van Cauter is uitgesteld.
03 Vraag van de heer Tanguy Veys aan de minister van Justitie over "het toenemende antisemitisme bij moslimleerlingen in Brussel" (nr. 4659)
03 Question de M. Tanguy Veys au ministre de la Justice sur "l'antisémitisme croissant auprès des écoliers musulmans à Bruxelles" (n° 4659)
03.01 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de minister, de aanleiding van mijn vraag is de recent verschenen publicatie "Jong in Brussel, bevindingen uit de JOP-monitor Brussel”, die geschreven werd door een aantal academici. Het is een zeer lijvig werk van 426 bladzijden over een aantal problematieken in Brussel en, meer specifiek, gericht op de jeugd.
Een van de opvallende conclusies die uit dat onderzoek bij de Brusselse jeugd naar boven zijn gekomen, is de vaststelling dat ongeveer de helft van de Brusselse moslimleerlingen antisemitisch is. Een van de professoren die aan dat onderzoek meegewerkt hebben, is de VUB-socioloog Mark Elchardus. Het onderzoek heeft tot enige commotie geleid. Ik denk dat niemand kon vermoeden dat het antisemitisme bij Brusselse moslimleerlingen zo hoog was. Ik citeer de betrokken professor, Mark Elchardus, socioloog: "Een erg hoog en verontrustend cijfer, maar erger is dat die anti-joodse gevoelens niets te maken hebben met een laag opleidingsniveau of een sociale achterstelling, wat wel het geval is bij racistische autochtonen."
Bij de autochtone Brusselse leerlingen is 10 % antisemitisch. Ik citeer nogmaals de socioloog: "Het antisemitisme bij die leerlingen is theologisch geïnspireerd en er is een rechtsreeks verband tussen moslim zijn en antisemitische gevoelens koesteren.” En verder: “Bij katholieken met anti-joodse gevoelens zijn die lang niet zo sterk. Dat maakt dat die negatieve gevoelens moeilijker te bestrijden zijn.”
Ik wil erop wijzen dat reeds in het verleden, in 2003, uit het rapport van het Weense Center for Research on Antisemitism, dat opgesteld werd naar aanleiding van het overzicht van antisemitische incidenten in de landen van de Europese Unie, bleek dat er in België een duidelijke toename is van dergelijke incidenten. Tussen 2000 en 2003 waren er enkele ernstige voorvallen, met geweld op personen, vandalisme op synagogen en handelszaken, bedreigende graffiti en de onvermijdelijke en blijkbaar onstuitbare golf van haatdragende teksten op het internet.
De auteurs van het rapport uit 2010 voeren als verklaring aan dat xenofobie in België hoger ligt dan in andere Europese landen. Die vaststelling werd bevestigd door recent internationaal onderzoek naar burgerschap.
Mijnheer de minister, ik vermoed dat u ook vanuit het parket en de rechtbanken kunt vaststellen, zo niet tegenspreken, dat het stijgende antisemitisme ook daar wordt waargenomen.
Ik geef u een aantal cijfers uit de studie: 31,4 % stelt dat joden alles willen domineren, 29,9 % stelt dat de meeste joden denken dat zij beter zijn dan de anderen, 28,6 % denkt dat, als men met joden zaken doet, men extra moet oppassen, en 28,4 % stelt dat joden aanzetten tot oorlog en anderen de schuld geven.
In hoeverre stelt
u als minister van Justitie vast dat deze zeer ernstige stijging ook binnen het
gerecht wordt vastgesteld? Hebt u bepaalde richtlijnen gegeven aan het parket
en aan justitie om daarmee om te gaan en er strenger tegen op te treden?
03.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, collega, het is niet natuurlijkerwijs dat Justitie wordt betrokken bij de beoordeling van het onderzoek door Jong in Brussel van het Platform Onderzoek Jeugd. Het zijn meer de ministers van Onderwijs van de Gemeenschappen die een en ander moeten opmaken en volgen. Het is niet zo dat ik vanuit dat onderzoek allerlei stappen zou moeten zetten.
De natuurlijke wijze waarop ik met die problematiek moet omgaan bestaat erin te kijken naar het aantal meldingen van antisemitisme bij het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Daar moeten de rapporten worden bekeken. Zij kunnen het best monitoren wat er gebeurt. In het rapport van 2009 – het rapport van 2010 zou binnenkort klaar moeten zijn – zouden wij kunnen zien dat er een stijging is geweest. Dat hangt echter soms af van de actualiteit en diverse elementen. Wellicht zullen wij straks ook moeten kijken wat de evolutie in 2010 is.
Wat het parket betreft, het College van procureurs-generaal heeft geen indicaties dat er een bijzondere tendens zou zijn in de correctionele parketten. Ik kan wel aanduiden dat bepaalde dossiers te maken hebben met racisme of xenofobie. Goed, dat is het veld dat nogal breed bepaald is. Daaruit kan men antisemitisme niet als dusdanig detecteren. Het wordt in de statistieken breder beschreven. Racisme en xenofobie worden er samen genomen. Wij moeten dus kijken en oppassen hoe wij met de kwantitatieve gegevens kunnen omgaan.
Ik kom tot mijn conclusie. Ten eerste, de ministers van Onderwijs en de goede context waarin de studie tot stand is gekomen, zijn belangrijk.
Ten tweede, wij moeten vooral kijken wat het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding verklaart over dit fenomeen in zijn verslag van 2010. Ik kan u echter bevestigen dat er in 2009 een stijging was. In een derde van de dossiers ging het om dossiers die op het internet zijn gevonden, feiten die men van het internet heeft geplukt en bij het centrum heeft gemeld. Er zijn ook een aantal meldingen geweest van verbale agressie, bedreigingen, vandalisme en beschadiging van de gebouwen, hoofdzakelijk synagogen, alsmede was er een toegenomen aantal gewelddaden.
Tot zover het verslag van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding 2010, te beoordelen om te zien of daar een correlatie bestaat met het onderzoek waarnaar u verwijst.
03.03 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik vind persoonlijk dat u zich wat gemakkelijk verstopt achter de collega's van Onderwijs. Wanneer wij het hebben over onderwijs, moet het gedeeltelijk over preventie gaan, maar wanneer het gaat over de daden, moet er ook worden opgetreden. Ik denk dat u daar toch wel uw verantwoordelijkheid moet opnemen en dat u de parketten duidelijke richtlijnen moet geven.
Er is de rol van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding maar, zoals u zelf zegt, zijn de cijfers blijkbaar niet verfijnd genoeg. Misschien zou u daarvan werk kunnen laten maken zodat dit duidelijk naar voren komt.
Wij stellen vast dat er antisemitisme bestaat bij de helft van de Brusselse moslimleerlingen. Wij mochten gisteren nog vernemen dat de helft van de Antwerpse lagereschoolleerlingen moslim is. Ik vermoed dat die problematiek niet alleen in Brussel bestaat, maar wellicht ook in Antwerpen. Er moet een duidelijk signaal komen, ook vanuit Justitie.
Het incident is gesloten.
- Mme Valérie Déom au ministre de la Justice sur "les frais de dossier et la commission qu'imposeraient des banques lors de l'octroi d'une garantie locative par reconstitution de fonds" (n° 4681)
- Mme Ann Vanheste au ministre de la Justice sur "le régime de la caution locative" (n° 4998)
- mevrouw Valérie Déom aan de minister van Justitie over "de dossierkosten en de commissie die sommige banken aanrekenen bij de toekenning van een progressief samengestelde huurwaarborg" (nr. 4681)
- mevrouw Ann Vanheste aan de minister van Justitie over "de huurwaarborgregeling" (nr. 4998)
04.01 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, ce n'est pas la première fois que je vous interroge sur cette problématique de l'application de la loi que nous avons votée sur les baux et qui permet aux locataires de constituer une garantie bancaire en un maximum de trois ans d'un montant équivalant à trois mois de loyer.
À la suite de plusieurs témoignages, nous avons déjà pu constater que les banques imposaient une série de conditions et de modalités pour la constitution de cette garantie qui ne sont absolument pas prévues par la loi. Par exemple, les revenus doivent être domiciliés dans la banque en question; le loyer mensuel doit être inférieur à un montant équivalent à 50 % des revenus du locataire; un premier versement de 1/36e du montant de la garantie doit être effectué immédiatement; les frais d'étude seraient de 250 euros à verser sur le compte à vue avant l'envoi des documents relatifs à l'établissement de la garantie; enfin, une commission de 2 % est perçue annuellement.
De plus, il semble que, dans certains cas, les banques refusent de constituer une garantie locative avec reconstitution des fonds, lorsque les personnes sont au chômage ou bénéficiaires d'un revenu de remplacement.
Monsieur le ministre, Olivier Henry a interpellé votre collègue, le secrétaire d'État Clerfayt, sur ces pratiques qui ne sont pas en phase avec la loi votée. Il lui a répondu que cela ne relevait pas des missions confiées à l'ancienne CBFA mais qu'il fallait que l'on revienne vers vous. En 2009, un groupe de travail a été institué en présence de notre collègue, M. Jean-Marc Delizée. Où en est ce groupe de travail? Quels sont ses constats et conclusions? Que comptez-vous faire pour remédier à cette situation?
04.02 Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur le président, madame Déom, en effet, l'article 10 de la loi relative aux loyers a été modifié par l'article 103 de la loi de 2007. L'actuel article 10, § 1, alinéa 4 de la loi relative aux loyers prévoit un système de garantie bancaire visant à garantir le respect des obligations du preneur et, dans le cadre de ce système, le preneur s'engage à reconstituer totalement la garantie locative à concurrence d'un montant équivalant à trois mois de loyer maximum par mensualité constante pendant la durée du contrat avec un maximum de trois ans. C'est la loi!
En cas de non-respect de l'article 10 précité, la personne qui se sent lésée a la liberté d'engager une procédure devant le juge de paix. Aucune autre sanction n'est prévue. L'article 10, § 1, alinéa 4 prévoit également une évaluation du système de constitution de la garantie locative par le biais d'une garantie bancaire un an après l'entrée en vigueur de ce système.
La proposition 40 du plan fédéral de la lutte contre la pauvreté a approuvé cette mesure. Je cite: "En collaboration avec les entités fédérées, le ministre de la Justice mettra en œuvre l'évaluation du nouveau système de garantie locative en tenant compte de l'évaluation de terrain actuellement pilotée par le réseau bruxellois pour le droit à l'habitat et menée avec des partenaires de première ligne, flamands et wallons".
La deuxième évaluation de ce plan fédéral de la lutte contre la pauvreté, dont le Conseil des ministres a pris acte le 29 mai 2009, prévoit, dans le cadre de l'évaluation du système de garantie locative via la garantie bancaire, la création d'un groupe de travail au sein du comité de concertation visé à l'article 31 de la loi ordinaire des réformes institutionnelles.
Le 16 septembre 2009, un groupe technique
a été installé sous la présidence du ministre de la Justice, du premier
ministre, des vice-premiers ministres, du secrétaires d'État chargé de la lutte
contre la pauvreté, des ministres-présidents et ministres compétents pour ce
tout ce qui est habitation - wonen,
huisvesting en armoedebestrijding.
Ce groupe technique s'est réuni à plusieurs reprises. Des experts ont été
entendus ainsi que les représentants des organisations que j'ai mentionnées
tout à l'heure. Les interventions des parlementaires à ce sujet lui ont été
transmises.
Cela dit, je
dois avouer qu'à partir d'avril 2010, ce groupe de travail ne s'est plus
réuni. Les travaux ont donc été suspendus. Effectivement, il serait opportun de
les poursuivre, car ce système présente des problèmes. Il importe de trouver un
système ou une solution qui convient à tous les acteurs autour de la table. Si
les travaux ont été interrompus, sans doute conviendrait-il de remettre ce
groupe sur pied, même en affaires courantes, pour trouver d'éventuelles
solutions ou une réponse aux problèmes rencontrés sur le terrain.
Si vous le
demandez, je réunirai à nouveau ce groupe.
Présidente: Sarah Smeyers.
Voorzitter: Sarah Smeyers.
04.03 Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, je pense qu'il faut relancer ce groupe, car les constats prouvent depuis longtemps qu'il s'agit manifestement d'une augmentation: les banques demandent de plus en plus de conditions non prévues dans la loi.
Il est évident que l'attitude des banques est contraire à la loi; elle ne va pas dans le sens de la loi. La loi tendait à faciliter l'accès au logement, élément important pour mon groupe et pour les associations œuvrant sur le terrain. Il n'est pas normal que nous prenions une disposition et que les acteurs devant contribuer à cette facilitation, en l'occurrence les banques, ne jouent pas le jeu.
Je ne puis que vous encourager et vous demander de remettre en route ce groupe de travail. Il peut nous remettre ses conclusions et, ensuite, diverses initiatives parlementaires pourront être prises pour modifier ou préciser la loi. Oui, je vous prie de remettre en place ce groupe de travail et de lui demander de se hâter dans sa tâche!
04.04 Stefaan De Clerck, ministre: Oui, madame, je vais le faire.
04.05 Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de uitvoering van werkstraffen opgelegd als autonome straf in correctionele en politiezaken" (nr. 4691)
05 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "l'exécution des peines de travail instaurées en tant que peine autonome dans les affaires correctionnelles et policières" (n° 4691)
05.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, uit uw schriftelijk antwoord op een van mijn vragen blijkt dat het aantal werkstraffen gestaag stijgt, van 9 800 in 2007 naar 10 211 in 2008, en naar meer dan 11 000 in 2009. Uit datzelfde antwoord blijkt dat van de werkstraffen 58 % uitgesproken is door een correctionele rechter, 34 % door een politierechter en 8 % door een hof van beroep, met een groot verschil tussen Vlaanderen en Wallonië.
Pijnpunt is evenwel de uitvoeringstermijn, die wettelijk bepaald is op 1 jaar. Een jaar na de veroordeling moet de werkstraf volgens de wet uitgevoerd zijn. Uit het verslag “10 jaar justitiehuizen” blijkt echter een andere evolutie. In 2007 werd 61,4 % van de werkstraffen uitgevoerd binnen het jaar. In 2008 55,5 % en in 2009 51,5 %. Kortom, men slaagt er minder en minder in de werkstraffen binnen de wettelijke termijn uitgevoerd te krijgen.
Op het terrein blijkt het ook een probleem dat de wet geen omrekening heeft gemaakt tussen celstraf en werkstraf. Het is niet bepaald hoeveel uur werkstraf gelijkstaan met hoeveel maanden celstraf, wat zou leiden tot grote verschillen. De rechter kan kiezen tussen een vork van minimaal 20 uren en maximaal 300 uren werkstraf. Hoeveel er precies wordt opgelegd, verschilt blijkbaar op het terrein.
Mijnheer de minister, beschikt u over de volledige cijfers voor 2009?
Wat is volgens u de oorzaak dat de justitiehuizen er steeds minder in slagen de werkstraffen binnen het jaar te doen uitvoeren? Welke maatregelen kunnen eventueel genomen worden om dat cijfer opnieuw te doen stijgen?
Erkent u dat de niet-omrekening van werkstraffen en celstraffen een hiaat is en tot grote verschillen leidt? Ziet u hiervoor zelf een oplossing of kijkt u daarvoor naar het Parlement?
05.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw Lahaye-Battheu, ik zal u straks alle cijfers geven. Ik zal niet alle details voorlezen, maar ik wil u wel een aantal elementen meegeven.
In 2009 werden bij de justitiehuizen 10 108 nieuwe mandaten werkstraf geregistreerd: 38 % in regio Noord, 62 % in regio Zuid. Van de werkstraffen is 4,6 % afkomstig van de hoven van beroep, 59 % van de correctionele rechtbank en 35 van de politierechter.
De werkstraf zet de stijgende tendens voort. Die cijfers zijn bekend, ook voor 2010. U vraagt ze niet expliciet, maar ik kan ze u wel geven.
In 2005 waren er 8 903, in 2006 waren dat er 9 490, in 2007 9 727, in 2008 10 108 en in 2009 10 108. Voor 2010 zijn dat er 10 530 geworden. Opnieuw is er dus sprake van een stijging met zowat 400 dossiers in vergelijking met 2009.
Het Strafwetboek bepaalt dat de werkstraf in principe moet worden uitgevoerd binnen de 12 maanden na de dag waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. Dat is natuurlijk een belangrijk signaal van de wetgever. Wij weten allemaal dat het belangrijk is dat een straf zo vlug mogelijk wordt uitgevoerd, nadat zij werd uitgesproken. Dat verklaart de filosofie achter de termijn van 12 maanden.
Wij moeten ermee rekening houden dat een werkstraf soms hoog kan oplopen. Als men bijvoorbeeld veroordeeld is tot 600 uur, in bepaalde situaties van recidive, en als de straf moet worden uitgevoerd in de vrije tijd van de veroordeelde naast eventuele beroepsbezigheden of opleidingen, dan loopt de straf over een zeer lange termijn en kan ze niet volledig binnen de 12 maanden worden afgehandeld. Om die reden bepaalt het Strafwetboek dat de termijn van 12 maanden door de probatiecommissie kan worden verlengd, ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde. Het is dus wettelijk mogelijk om in een langere termijn te voorzien, waarin de werkstraf kan worden uitgevoerd.
De praktijk wijst uit dat niet alle werkstraffen binnen de termijn van 12 maanden worden uitgevoerd. U hebt de cijfers zelf aangehaald. In 2007 werd 61,4 % gerealiseerd, in 2008 55,5 %, in 2009 55 % en in 2010 57,7 %. Er is gelukkig sprake van een zekere stabilisering. Het percentage tuimelt alvast niet verder naar beneden.
Waarom de termijn van 12 maanden niet altijd kan worden gehaald, is te verklaren door verscheidene factoren. De werkstraf moet op maat van de betrokkene gebeuren. Veroordeelden zonder reguliere job kunnen op korte termijn een lange werkstraf verrichten, maar voor iemand met een voltijdse job vergt dat andere inspanningen. Ook andere omstandigheden kunnen een rol spelen, zoals de opsluiting van de veroordeelde wegens andere feiten, gezondheidsproblemen en wachtlijsten op het niveau van de justitiehuizen.
De wachtlijsten bij de justitiehuizen vertonen sinds januari 2011 een dalende trend. De problematiek neemt daar dus niet toe. De verschillende inspanningen om de opgelopen achterstand weg te werken, moeten worden voortgezet. Er is nu een actieplan voor de wachtlijsten, resource planning, zodat men weet waar men naartoe kan. Er werd ook bijkomend personeel aangeworven. Ook inzake de prestatieplaats moeten verdere acties worden ondernomen. Iemand met een werkstraf van 300 uur die enkel op zondag kan werken, bezet een plaats gedurende bijna een volledig jaar. Een plaats die ter beschikking wordt gesteld in een of ander bestuur of in een of andere organisatie, wordt op die manier een volledig jaar bezet. Wij zoeken permanent nieuwe, bijkomende plaatsen om tegemoet te komen aan de stijgende vraag.
In dat kader past ook de aangekondigde hervorming van het subsidiesysteem.
Wij gaan met alle betrokken actoren na op welke manier de justitiehuizen, de begeleiders van de betrokkenen op het terrein en de personen die op de werkplekken actief zijn, beter op elkaar kunnen worden afgestemd, teneinde nog efficiënter te zijn.
Het systeem van de werkstraffen is een waar succes, want tien jaar geleden bestond het niet eens en nu halen we al tienduizend dossiers per jaar. Wij moeten het succes echter aanhouden. Wij moeten doorgaan. Er leeft immers een gevoel dat een en ander slabakt.
Wij moeten dus nieuwe plekken vinden. Wij moeten het project ook aantrekkelijk maken en het dus professioneler aanpakken.
Er is door de regeringsval natuurlijk enige vertraging. De werkgroep blijft nochtans aandachtig voor mogelijke denksporen over het beste model.
Het is nu aan de rechter om binnen de grenzen van de legaliteit zowel de werkstraf als de vervangende straf te bepalen. Aan elk misdrijf in het Strafwetboek zijn een of meerdere straffen gekoppeld. Er is ook een specifieke minimum- en maximumgrens bepaald. Om willekeur te vermijden, moet de marge waarover de rechter beschikt, niet te ruim zijn, maar moet die tegelijkertijd ruim genoeg zijn om op basis van de concrete omstandigheden van de zaak te personaliseren. Vanzelfsprekend heeft de rechter de plicht zijn uitspraak te motiveren.
Ook voor de vervangende straf heeft de rechter een appreciatiemarge. De wet bepaalt echter wel dat zijn appreciatie binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen alsook van de wet op grond waarvan de zaak voor hem werd gebracht, moet blijven.
De wetgever heeft er in 2002 niet voor gekozen om een strakkere tarifering vast te leggen. In andere landen is zulks soms wel het geval en wordt met vaste omrekeningstabellen gewerkt.
Ik ben er niet van overtuigd dat op dit moment dergelijke, fragmentarische ingrepen moeten gebeuren. Het is voor het ogenblik geen essentieel, wetgevend probleem. Het is niet de wetgeving, maar de actie op het terrein, die moet worden geoptimaliseerd.
Ik hoop dus dat de conclusies van de werkgroep die met de kwestie bezig is geweest, ons zullen helpen om de stijgende tendens te bevestigen en ervoor te zorgen dat de werkstraffen heel behoorlijk worden uitgevoerd.
05.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw gedetailleerde antwoord.
De cijfers voor 2010 bewijzen het. Wij hebben in 2010 de grens van tienduizend werkstraffen overschreden. Ieder jaar opnieuw zijn er dus steeds meer mensen die in plaats van een voorwaardelijke gevangenisstraf of een boete een werkstraf opgelegd krijgen. Dat is zowel voor de veroordeelde als voor de maatschappij vaak een goede zaak.
Over de uitvoeringstermijn hebt u een positief bericht. U antwoordt immers dat de wachtlijsten bij de justitiehuizen verminderen. De tijd tussen het in kracht van gewijsde gegane vonnis en de oproeping door het justitiehuis zou volgens u korter worden, wat een positieve evolutie is.
Het is inderdaad de bedoeling dat wie veroordeeld wordt tot een werkstraf, geen jaar hoeft te wachten vooraleer hij die kan aanvatten. We hebben al vaak in onze commissie gehoord dat er nieuwe prestatieplaatsen worden gezocht. Aangezien het aantal werkstraffen blijft stijgen, zijn er nooit genoeg prestatieplaatsen. Hoe worden die nieuwe plaatsen eigenlijk gezocht? Gebeurt dat per justitiehuis of wordt dat gecoördineerd? Misschien kan de werkgroep daar nog eens bij stilstaan.
Ten slotte, nu is er enkel een minimum en een maximum in de wet inzake het aantal uren dat een werkgestrafte moet uitvoeren, ingeschreven. Moet er een omrekening komen, waartoe mevrouw Devos bij de voorstelling van het rapport Tien jaar justitiehuizen alvast heeft opgeroepen U acht dat vandaag niet echt nodig, aangezien de rechter de straf personaliseert. Er hoeft dus niet strak in de wet ingeschreven te worden hoeveel uur werkstraf er nodig zijn voor welk misdrijf.
Ik dank u voor het verduidelijken van het standpunt.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 4703 van de heer Bracke is uitgesteld.
06 Question de Mme Marie-Christine Marghem au ministre de la Justice sur "la réforme du statut du personnel du corps de sécurité" (n° 4730)
06 Vraag van mevrouw Marie-Christine Marghem aan de minister van Justitie over "de hervorming van het statuut van het personeel van het veiligheidskorps" (nr. 4730)
06.01 Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le ministre, j'aimerais vous interroger sur la réforme du statut du personnel du corps de sécurité et sur les bases légales qui pourraient la fonder.
S'agissant des bases légales pour la mise en place de cette nouvelle structure, il est fait mention du protocole d'accord n° 345. La loi du 25 février 2003 portant création de la fonction d'agent de sécurité en vue de l'exécution des missions de police de cours et tribunaux et de transfert des détenus et l'arrêté royal du 11 juillet 2003 et les autres arrêtés royaux en rapport avec cette question ne mentionnent rien quant à cette nouvelle structure et ne semblent pas avoir été modifiés en ce sens.
Ma question est donc la suivante: un protocole d'accord signé entre la délégation de l'autorité et les trois organisations syndicales peut-il servir de fondement légal et constituer les éléments essentiels de la réforme envisagée? Dans ce cas, s'il y a lieu d'introduire un recours devant les juridictions civiles ou administratives de notre pays, peut-on se fonder sur cette base comme si elle était légalement fiable? Je ne le pense pas, mais je vais écouter votre réponse.
06.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame Marghem, en effet, un protocole d'accord 345 relatif à la structure du corps de sécurité a été approuvé par les organisations syndicales et est entré en vigueur le 1er novembre 2010. Il contient une série de propositions permettant une véritable gestion administrative interne et une uniformité de fonctionnement. Il s'agit d'un protocole qui vise une meilleure organisation du service sans modifier le statut pécuniaire de ses agents.
Ainsi, le protocole ne contient aucune mesure pouvant léser ou avantager financièrement les agents du corps de sécurité. De même, son application n'a pas nécessité de modification des textes légaux. C'est donc plutôt l'organisation administrative qui a été modifiée et pas le statut particulier des agents qui a été discuté dans ce protocole.
06.03 Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Si je vous entends bien, rien n'est fondamentalement changé dans la structure actuelle, dans le statut des agents du corps de sécurité. C'est simplement la structure qui est atteinte et modifiée pour qu'elle fonctionne mieux sur le plan organisationnel et administratif par le biais de ce protocole. Est-ce un élément essentiel de la réforme plus globale du statut du personnel du corps de sécurité? À quel stade en est cette réforme?
06.04 Stefaan De Clerck, ministre: C'est le grand débat sur les corps de sécurité (police et tous les autres services), qu'il faudra mener avec le nouveau gouvernement, afin de spécifier la tâche de chacun. Nous connaissons déjà le débat entre les policiers, les agents pénitentiaires, les corps de sécurité dirigés par la police, etc. Mais dans ce système, cet élément n'est pas envisagé. Les contacts et les missions qui doivent être menées par des agents de ce corps ont été organisés ou coordonnés sur une base provinciale plutôt que centrale. Nous avons d'une certaine manière procédé à une décentralisation en la matière. Ce remaniement est d'ordre administratif, organisationnel mais non statutaire.
06.05 Marie-Christine Marghem (MR): Je suppose que cette nouvelle organisation vise un fonctionnement optimal du corps de sécurité pour éviter que les zones de police – vous connaissez très bien le débat – ne soient systématiquement sollicitées, alors qu'elles ont d'autres missions à accomplir. Y avez-vous pensé? Ou avez-vous décentralisé estimant que la base provinciale était plus apte à répondre aux besoins?
06.06 Stefaan De Clerck, ministre: Nous n'avons pas changé la loi de base et, partant, l'organisation légale du service. C'est simplement au sein du corps existant que nous avons privilégié l'organisation interne par province plutôt que sur une base centrale, d'où émanent toutes les décisions relatives aux tribunaux du pays.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de wet ter bevordering van een objectieve berekening van onderhoudsbijdragen voor kinderen" (nr. 4731)
- mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "het onderzoek naar de financiële gevolgen van een scheiding verricht door de Gezinsbond" (nr. 4871)
- Mme Sabien Lahaye-Battheu au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la loi visant à promouvoir une objectivation du calcul des contributions alimentaires pour les enfants" (n° 4731)
- Mme Sonja Becq au ministre de la Justice sur "l'étude sur les conséquences financières d'un divorce réalisée par le Gezinsbond" (n° 4871)
07.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de objectieve berekening van onderhoudsbijdragen voor kinderen. Ik heb de heer Wathelet hierover in december al ondervraagd.
Intussen klinkt op het terrein steeds luider de roep naar een evaluatie van de wet, alsook naar de oprichting van de aangekondigde Commissie voor onderhoudsbijdragen.
Mijnheer de minister, hebt u kennis van problemen die rijzen op het terrein met betrekking tot de toepassing van de wet sinds de inwerkingtreding op 1 augustus 2010? Zo ja, welke problemen doen zich voor en waar rijzen die?
Zult u de diensten vragen om aan een evaluatie van deze wet te werken? Zo ja, tegen wanneer zou u de resultaten van die evaluatie willen kennen?
Bent u het eens met het standpunt van de heer Wathlet zoals geformuleerd in de commissie voor de Justitie van 21 december 2010 dat er tijdens lopende zaken geen Commissie voor onderhoudsbijdragen kan worden geïnstalleerd?
07.02 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de aanleiding voor mijn vraag was de studie en de evaluatie van de Gezinsbond, waaruit bleek dat het weliswaar over een vrij klein percentage van echtscheidingen ging.
Daarin werden enerzijds de kosten van de echtscheiding aangekaart. Anderzijds stelde men tot mijn verrassing vast dat de rechter bij een echtscheiding met onderlinge toestemming niet altijd rekening houdt met de afspraken die de ex-partners hebben gemaakt.
Dat was een van de conclusies van het onderzoek van de Gezinsbond. Ik dacht dat u daarover ook een gesprek met hen heeft gehad, mijnheer de minister.
In het kader van de familierechtbank hebben wij het ook over de echtscheiding met onderlinge toestemming, namelijk over de rol van het openbaar ministerie daarin. Wanneer er problemen met de openbare orde of de kinderen zouden zijn, kan de rechter inderdaad de overeenkomst wijzigen.
Dit alles wekte mijn nieuwsgierigheid, mijnheer de minister en ik had ook ergens gelezen dat u dit ook bij het College van procureurs-generaal zou aankaarten. Mijn vraag gaat dus ook daarover.
Mijnheer de minister, wanneer wordt de installatie van de Commissie voor onderhoudsbijdragen die in de Kamer werd goedgekeurd verwacht? Ik wist niet dat deze vraag al gesteld was en dat dit niet in lopende zaken kan.
Uit het onderzoek blijkt ook dat de kostprijs van een echtscheiding ook niet altijd zo evident is. Dat wisten wij al langer, maar dat gaat van 30 000 euro tot 100 euro. Men verwijst daar ook naar de kosteloze tweedelijnsbijstand. Hebt u een zicht op hoe vaak in de echtscheidingsprocedures op de kosteloze tweedelijnsbijstand een beroep wordt gedaan?
Uit het onderzoek blijkt ook dat men niet altijd de kosten van een echtscheiding kan inschatten. Er zijn niet alleen de onderhoudsbijdragen, maar ook de kosten voor een advocaat of een notaris in het geval van een echtscheiding met onderlinge toestemming.
Ik weet ook dat een honorarium slechts kan worden bepaald in functie van de stappen die moesten worden gezet. Het is niet altijd van bij het begin geweten of veel werk en tijd in het dossier zal worden gestopt.
In hoeverre zijn ook door de advocatuur maatregelen getroffen om cliënten voldoende te informeren? Moeten er daarentegen en desgevallend door de minister of de regering nog eigen initiatieven worden genomen?
07.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Becq, u stelt twee vragen die verschillend zijn.
De problematiek van de echtscheidingen is een dossier dat meer door de heer Wathelet is opgevolgd. Ik probeer echter een aantal elementen van antwoord te geven.
De gerechtelijke autoriteiten maken op zich geen melding van al te grote moeilijkheden bij de toepassing van de wet van maart 2010 ter bevordering van een objectieve berekening van de onderhoudsbijdragen voor kinderen. Er vinden verschillende colloquia en vormingssessies plaats die de rechters informeren over de nieuwe methodes, over de bestaande methodes en over de nieuwe verplichtingen die uit de wet voortvloeien. Ter zake heb ik geen kritische commentaren of problemen genoteerd.
Wij moeten oppassen, want voornoemde wet is nog relatief recent. Wij moeten nog nagaan op welke manier wij met de wet omgaan. De desbetreffende wet moet het voorwerp van evaluatie uitmaken. Wij zullen ook zeker een evaluatie maken en eventuele aanpassingen doorvoeren, indien ze noodzakelijk zijn.
De wet is sinds 1 augustus 2010 in werking. Ik heb ook nota genomen van het feit dat de heer Wathelet zijn steun heeft gegeven aan een studie van de Hogeschool Gent, die omtrent voornoemde wet een analyse van de rechtspraak maakt. Zij wil zodoende nagaan op welke manier kan worden geïnventariseerd.
Ik heb op het College van procureurs-generaal opgemerkt dat wij zouden willen dat nu de rechtspraak wordt geanalyseerd. Ook moeten wij de gebruiken van de diverse rechtbanken vergelijken en nagaan of er sinds de inwerkingtreding van de wet over het hele land niet te veel verschillen zijn.
Er is ter zake een opdracht gegeven, die samen met de dienst Strafrechtelijk Beleid nader zal moeten worden uitgevoerd.
De commissie in kwestie zou relatief snel moeten worden geïnstalleerd. De heer Wathelet heeft mij al een eerste tekst over de oprichting en de samenstelling van de commissie in kwestie bezorgd. De heer Wathelet zou zijn tekst graag vlug op de Ministerraad verdedigen en er tot een besluit komen.
Mijn departement is nu bezig met een studie van deze tekst. Ik verwijs echter naar wat de heer Wathelet al heeft verklaard, namelijk dat de wet van 19 maart 2010 – ik citeer – “werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 21 april 2010, in werking is getreden op 1 augustus 2010, terwijl de regering in lopende zaken was. Voor de goedkeuring van het koninklijk besluit tot inrichting van de Commissie voor Onderhoudsbijdragen is overleg nodig met de gefedereerde entiteiten, aangezien zij zullen deelnemen aan de werkzaamheden van de Commissie.”
Het is dus altijd hetzelfde probleem. De contacten met de gemeenschappen zijn tot nu toe relatief opgeschort. Zowel de contacten tussen het federale en het gemeenschapsniveau als de interministeriële conferenties zijn opgeschort.
Wij zullen dit moeten hernemen want dit zijn zaken die geblokkeerd blijven en niet verder kunnen.
De Gezinsbond is bij mij geweest. Zij hebben een studie gemaakt over echtscheidingen, de kostprijs ervan, de evolutie en het feit dat er veel magistraten zijn die de akkoorden niet zouden respecteren. Dit heeft mij ook enigszins verwonderd. Zij vroegen mij om de magistraten een omzendbrief te sturen. Ik mag als minister van Justitie de onafhankelijke magistraten niet aanschrijven om hen erop te wijzen zus of zo te handelen. Ik heb de Gezinsbond uitgelegd dat dit niet zo evident is. Misschien wordt ooit het college van de zetel geïnstalleerd zodat dit soort van bedenkingen door het college kan worden geformuleerd ten aanzien van de magistraten van de familierechtbank die deze materie behandelt.
De Gezinsbond zegt dat de rechter in de praktijk te weinig rekening houdt met het akkoord. Ik heb hen gezegd dat ik geen omzendbrief mag sturen. Onder andere inzake de onderhoudsgelden is er sinds de wet van 18 maart 2010 een trend merkbaar. Dit werd ons van op het terrein bevestigd. Er zouden meer akkoordvonnissen zijn dan vroeger het geval was. Ik stel voor om de conclusies af te wachten van de studie die loopt in de Nederlandstalige arrondissementen alvorens nieuwe initiatieven te formuleren. Ik zal het college betrekken bij die bevragingen.
Het aantal echtscheidingsprocedures waarvoor een beroep wordt gedaan op de juridische tweedelijnsbijstand is in aantal niet gekend, maar ik beschik wel over het totale bedrag dat voor deze procedures wordt uitgetrokken. Voor OVB is dat 2,1 miljoen euro en bijkomend nog eens 289 000 euro aan procedures voor onderhoudsbijdragen aan de kinderen. Voor OBFG heb ik geen exact cijfer maar men kan ervan uitgaan dat dit enigszins gelijklopend zal zijn.
De vergoeding van de juridische tweedelijnsbijstand, die door advocaten wordt geleverd, is vastgelegd in de puntenlijst die werd uitgevaardigd door een ministerieel besluit van 5 juni 2008. Een echtscheiding of scheiding van tafel en bed op grond van bepaalde feiten wordt vergoed aan 25 punten waarbij extra punten worden toegekend als er een getuigenverhoor is en als er een persoonlijke verschijning is van de partijen.
Als men rekening houdt met het feit dat een punt in het gerechtelijk jaar 2009-2010 25,39 euro bedroeg, kwam men zo aan een bedrag van minstens 634 euro. Een echtscheiding met onderlinge overeenkomst geeft recht op 20 of 30 punten, afhankelijk van het feit of er een overeenkomst wordt opgesteld of niet. In euro uitgedrukt is dat respectievelijk 507 euro en 761 euro. U ziet dus de bedragen van 500, 600 en 700 euro die voor een echtscheiding moeten worden betaald. Daarbij kunnen ook nog verplaatsingskosten worden toegevoegd, die door de overheid eventueel worden terugbetaald.
De advocaat ontvangt een ereloon en een vergoeding voor de gemaakte kosten. Daar staat geen vast tarief bij voor degenen die niet binnen het stelsel vallen. Dat zou strijdig zijn met de mededingingsregels. In artikel 446ter van het Gerechtelijk Wetboek staat een aantal regels waaraan het ereloon moet voldoen, zoals het feit dat het ereloon billijk, gematigd moet worden vastgesteld. Een advocaat bepaalt zelf welke financiële afspraken hij met zijn cliënt maakt.
De OVB heeft haar leden wel aangespoord om over de erelonen op een transparante manier met de cliënten te communiceren. Men heeft daarover een modelcontract opgesteld, waarbij de kosten en erelonen duidelijk worden vermeld. Ik denk dat dit een goede praktijk is. Net zoals in de andere contracten dienen advocaten en cliënten duidelijke afspraken over het ereloon te maken.
De conclusie is dat wij nu verder moeten ageren, ondanks de lopende zaken, met het oog op de wettelijke samenstelling van die commissie.
07.04 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik stel vast dat er toch een evolutie is in de oprichting van de Commissie voor onderhoudsbijdragen. In december werd gezegd dat de oprichting absoluut onmogelijk was, terwijl men nu toch onderzoekt of men dit via een ontwerptekst zou kunnen doen.
Ik wil er toch aan herinneren dat de heer Wathelet in de eerste plaats bij de bespreking van deze wet altijd heeft gezegd dat de wetswijziging, ik bedoel daarmee de elementen die de rechter nu verplicht moet aftoetsen op het ogenblik dat hij een onderhoudsbijdrage vaststelt, eerst zou moeten worden geëvalueerd op de goede resultaten. Ik bedoel daarmee dat in gemotiveerde vonnissen wordt uitgelegd hoe de rechter aan dat bedrag komt, met de hoop dat het onderhoudsgeld dan ook vlotter zou worden betaald.
Als dat niet het verhoopte resultaat zou geven, zou er binnen de eventueel opgerichte commissie naar een berekeningsmodel worden gezocht naar het voorbeeld van Nederland, met dat verschil dat dit daar door de magistratuur is uitgewerkt.
Ik volg het dossier verder op de voet en dank de minister voor zijn antwoord.
07.05 Sonja Becq (CD&V): Ik dank de minister ook voor zijn antwoord. Ik heb nog een bijvraag.
U sprak over een lopende studie die bezig is vanuit de balie of vanuit de magistratuur rond het naleven van de overeenkomsten of rond de echtscheidingsevaluatie.
Wat is de formulering van dat onderzoek?
Wanneer zal dat onderzoek afgerond zijn?
07.06 Minister Stefaan De Clerck: Het is de bedoeling om de rechtspraak te inventariseren, om een beeld te hebben van tot wat dat leidt. Ik heb geen datum. Dat moet ik eens bekijken. Ik weet niet of er een datum is vooropgesteld.
De materie is zo gevoelig dat men niet lang kan wachten op een eerste beoordeling van die wetgeving.
07.07 Sonja Becq (CD&V): Het is belangrijk om dat onderzoek te voeren. Daarom had ik graag geweten wanneer we daarop zicht konden krijgen. Ik kom er nog op terug.
L'incident est clos.
- de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "het personeelstekort bij de vredegerechten in Brussel" (nr. 4735)
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de brief van de Hoge Raad voor de Justitie aan de minister in verband met het personeelstekort bij de vredegerechten te Brussel" (nr. 4745)
- mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "het personeelstekort bij de vredegerechten" (nr. 4760)
- M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "le manque de personnel au sein des justices de paix de Bruxelles" (n° 4735)
- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la lettre du Conseil supérieur de la Justice adressée au ministre concernant le manque de personnel dans les justices de paix de Bruxelles" (n° 4745)
- Mme Sonja Becq au ministre de la Justice sur "le manque de personnel au sein des justices de paix" (n° 4760)
08.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, er blijkt een groot personeelstekort te zijn bij de vredegerechten in Brussel, in die mate zelfs, dat de Hoge Raad voor de Justitie zich genoodzaakt zag aan de alarmbel te trekken bij u en bij de voorzitters van Kamer en Senaat. De Hoge Raad voor de Justitie vraagt in die brief om zo snel mogelijk een regeling ad hoc te treffen voor het personeelstekort in Brussel, meer bepaald voor de problemen die zich voordoen in het vijfde kanton.
Ten eerste, klopt het dat er een personeelstekort is bij de Brusselse vredegerechten? Situeert zich dat voornamelijk aan Nederlandstalige kant of ook aan Franstalige kant?
Ten tweede, wat is de oorzaak? Is dit het gevolg van besparingen op uw departement via uw omzendbrief, of zijn er andere oorzaken?
Ten derde, doet het probleem zich enkel voor in Brussel, of zijn er nog andere vragen van andere vredegerechten? Ik hoor immers dat er ook daar problemen opduiken.
Ten vierde, welke oplossingen hebt u uitgewerkt om het kader in te vullen?
Ten vijfde, wat hebt u precies geantwoord aan de Hoge Raad voor de Justitie, indien u een antwoord hebt gestuurd?
Ten zesde, meent u dat het probleem snel kan worden opgelost? Welke timing kunt u vooropstellen?
08.02 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het initiatief van de Hoge Raad voor de Justitie, die bij u komt aankloppen met bemerkingen, is opmerkelijk. Ik merk een soort getrapt systeem, namelijk de kaderinvulling van het personeel bij de vredegerechten en de rechtbanken in het land, maar vooral bij de vredegerechten, en inzonderheid de vredegerechten in Brussel, meer bepaald in het vijfde kanton. Men klopt ook aan bij Kamer en Senaat, niet om u in de tang te nemen, maar duidelijk om de politiek ter verantwoording te roepen.
Wat is uw reactie op dit initiatief in het bijzonder? Welke maatregelen wilt u nemen op basis van die vragen? Ik stel de vragen heel algemeen, maar verwacht een gedetailleerd antwoord.
08.03 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal niet herhalen wat de vorige vraagstellers al duidelijk hebben gezegd.
Ik heb drie vragen.
Ten eerste, is het juist?
Ten tweede, wat is er zo specifiek aan Brussel dat het hier wel een probleem zou zijn en elders niet? Of is dat niet juist?
Ten derde, wat zijn de mogelijke oplossingen?
08.04 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega’s, de problematiek van het personeel bij de griffies is reeds een aantal keren naar voren gekomen. Het kan hier ook vanuit een aantal gezichtspunten worden benaderd.
De Hoge Raad voor de Justitie haalt de problemen aan en verwijst concreet naar het vijfde kanton Brussel. De Hoge Raad meldt niet op grond van welke elementen of analyse zijn stelling zou gesteund zijn. Ik weet niet welke problematiek zij echt viseren, maar ik wil in algemene termen, en ik kom straks terug op het vijfde kanton, vier elementen aanhalen die mede bepalend zijn voor de problematiek.
Ten eerste, die griffies zijn allemaal voorzien van een wettelijk kader. Het wijzigen van die kaders moet natuurlijk door middel van een wetswijziging. Ik heb in lopende zaken beslist dat wij niet zouden overgaan tot een kaderaanpassing her en der, want dit brengt natuurlijk heel het debat over de werklastmeting terug naar boven. Er is dus een probleem van kaders; de wettelijke gegevens zijn bekend.
Voor het administratief personeel werden de cijfers vastgelegd in het koninklijk besluit van 16 januari 2007 houdende vaststelling van de personeelsformatie van de secretarissen bij de parketten en van de personeelsleden bij de griffies en de parketsecretariaten bij de hoven en de rechtbanken. Dit betekent dat voorlopig alleen binnen het bestaande wettelijke kader kan worden gewerkt.
Bovendien is er nog de circulaire nr. 154 van 23 december 2009, via dewelke wij budgettaire beperkingen proberen op te vangen, ook binnen justitie, die hier al vaak werd besproken.
De administratie is dus gehouden om binnen die grenzen te zoeken om maximaal vragen te beantwoorden. A priori is er echter geen ruimte om wervingen te doen boven het kader. Tijdelijke afwezigheden worden ook niet systematisch vervangen; alleen wanneer een vervanging budgettair neutraal is, kan een initiatief worden genomen. De kleinschaligheid van de vredegerechten maakt dat niet-vervanging een relatief grote impact heeft en dat dit dus inderdaad scherper kan worden aangevoeld dan in grote gehelen.
Ik herhaal dat het natuurlijk veel beter zou zijn om dringend, zoals wij gepland hadden, op het niveau van een rechtbank van eerste aanleg of minstens van alle vredegerechten, al het personeel van de griffies veel dichter bij mekaar te brengen en dan een personeelsbeleid moeten voeren, in plaats van te “cloisonneren” want dat heeft tegenwoordig niet de minste betekenis meer.
Er is echter meer. De taalvereisten in Brussel. De wet van ’35 op het gebruik van talen in gerechtszaken vereist een quasi absolute tweetaligheid voor de Brusselse griffies. Artikel 53, eerste lid van de wet van ’35 bepaalt, ik citeer: “In het arrondissement Brussel kan niemand worden benoemd tot het ambt van griffier bij een aldaar gevestigd rechtscollege, bij de hoven in oorlogstijd, militaire rechtbank”; enzovoort,”indien hij het bewijs niet levert van de kennis van beide landstalen.”
Er is een grondige kennis van de andere taal nodig voor de ambten van hoofdgriffier, griffier hoofd van de dienst en griffier. Een voldoende kennis van de andere landstaal is vereist voor de functie van assistent, niveau C. Deze taalvereisten bemoeilijken steeds meer de invulling van de statutaire betrekkingen in de Brusselse griffies. Om de personeelsbezetting te verzekeren, wordt dit opgevangen door de aanwerving van contractuele personeelsleden en op het niveau van de griffiers door toekenning van hogere functies aan administratieve personeelsleden. Zonder wijziging van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken zullen wij blijvend geconfronteerd worden met die bestaande spanning en waarnaar sommige nieuwe politici graag verwijzen om duidelijk te maken dat de tweetaligheid ook op de rechtbank van Brussel moet worden verzekerd. Het is niet simpel om dit vol te houden. Het is een groot probleem om tweetalige mensen te vinden voor het parket en de griffie.
Ik kom dan bij een derde element. Met de wet van 2007 werd een nieuwe loopbaan uitgetekend voor de griffies en de parketten. Selor werd bevoegd voor de organisatie van de wervings- en bevorderingsexamens voor de griffies en de parketten. De implementatie van deze nieuwe regelgeving heeft een aantal organisatorische maatregelen vereist. Pas in 2010 werd van start gegaan met deze selecties. Het ontbreken van voldoende reserves heeft een tijdelijke impact gehad op de invulling van de statutaire betrekkingen. Intussen is de organisatie van deze selecties echter op kruissnelheid gekomen en lopen er verschillende selecties. De resultaten van de bevorderingsselectie in niveau B – de griffiers en de secretarissen – werden in mei meegedeeld. Alle openstaande vacatures van griffier en secretaris zullen begin juni worden gepubliceerd in het Staatsblad. De resultaten van de bevorderingsselectie in niveau A2 worden verwacht tegen eind juni. Voor niveau A3 zijn de resultaten ook al gekend. Begin juni wordt een selectie aangekondigd voor parketjuristen en referendarissen.
Met andere
woorden, er is sprake van een vertraagd administratief systeem, maar door
Selor, door de nieuwe wet en door de opwaardering van de carrières zullen nu
veel nieuwe initiatieven kunnen worden genomen. De publicaties zullen op korte
termijn plaatsvinden zodat al die plaatsen vacant kunnen worden verklaard en
hopelijk ook vlug kunnen worden ingevuld. In het najaar zal ook nog een
wervingsselectie voor griffier en secretaris worden aangekondigd.
Ten vierde, de
mobiliteitsproblematiek wordt steeds scherper ervaren. Het woon-werkverkeer
naar Brussel van de personeelsleden zet tal van personeelsleden aan om na hun
aanwerving in Brussel andere affectaties, dichter bij huis, te zoeken. De
personeelsrotatie in de Brusselse rechtbanken is groter dan in alle andere
rechtbanken. Zij worden eerst benoemd in Brussel, maar zo vlug mogelijk gaan
zij naar een andere rechtbank dichter bij huis.
Voor het vijfde kanton geef ik u de cijfers. Het wettelijk kader van de griffie van Brussel 5 bedraagt zeven personeelsleden, namelijk drie griffiers en vier administratieve personeelsleden. De personeelsbezetting bedraagt op dit moment acht personeelsleden. Het punt is dat de hoofdgriffier en twee griffiers er niet zijn, maar er zijn veel contractuelen. Opvallend is dat slechts twee van de aanwezige personeelsleden statutair zijn benoemd. Geen enkele van de betrekkingen op het niveau van griffier is statutair ingevuld. De personeelsbezetting werd dus verzekerd voornamelijk via de contractuele wervingen en opdrachten in een hogere functie tot griffier. Er werd zelfs één bovental toegekend omwille van de werklast. Het aantal dienstdoende griffiers bedraagt momenteel zelfs vijf op een kader van drie.
Door het feit dat de griffie een aanzienlijk personeelsverloop heeft gekend, signaleerde de vrederechter dat er achterstand op de griffie werd gecreëerd. Zij verzocht een tijdelijke noodmaatregel door het behoud van twee opdrachten van griffier in bovental tot na het gerechtelijk verlof, dus tot oktober. Ik ben daarop ingegaan.
Voorts werd de plaats van hoofdgriffier van het kanton Brussel 5 alvast vacant verklaard. De procedure zal worden voortgezet na de bekendmaking van de resultaten van de selectie A2. Wat betreft de invulling van de statutaire betrekkingen van griffier zijn de resultaten van een vergelijkbare selectie voor bevordering naar niveau B intussen gekend en worden de openstaande plaatsen in juni gepubliceerd.
Er werd dus tegemoetgekomen aan het verzoek van de vrederechter tot het nemen van maatregelen ad hoc voor het vijfde kanton. Met de organisatie van de nodige examens wordt ook gestreefd naar structurele oplossingen. Het is verder onjuist te stellen dat de toestand van het vredegerecht 5 representatief zou zijn voor alle vredegerechten. Ik heb de Hoge Raad voor de Justitie dan ook in die zin een antwoord gegeven.
U merkt dat deze kwestie complexer en relatiever is dan wat zomaar wordt gesteld. Men zit zelfs boven het kader maar het zijn meer contractuelen dan statutairen omdat die statutairen in de hele procedure moeilijker te vinden zijn. Ik heb u de vier redenen gegeven.
08.05 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor het zeer uitgebreide antwoord. Ik besef ook zeer goed dat het probleem complex is. U hebt dat ook uitgelegd.
Brussel is echter niet het enige probleem. Er zijn een aantal specifieke problemen rond taalvereisten. Men moet daar niet moeilijk over doen en het erkennen. Dat is niet zo evident. Er zijn ook heel wat problemen bij andere vredegerechten in het land die lang hebben moeten wachten op een hoofdgriffier of op de vervanging van een griffier. Heel concreet in Zelzate bijvoorbeeld was er geen enkele kandidaat. Men moet opnieuw een oproep doen en dat zal zes tot acht maanden duren. Bijna alle advocaten worden nu ingeschakeld om plaatsvervanger te zijn. Dat is een gigantische opdracht in een zeer moeilijk kanton. Ik wil dus maar zeggen dat het niet zo evident is.
Als men dan ziet met welke problemen u nog specifiek wordt geconfronteerd in Brussel, dan stel ik mij de vraag of het nodig is om ook nog omzendbrief 154 toe te passen in die gevallen waar het al zo moeilijk is om in de nodige vervangingen te voorzien. Het is niet de eerste keer dat wij oproepen om de circulaire nr. 154 grondig te herzien en, zeker in die gevallen, niet toe te passen.
08.06 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, de wet inzake de taalvereisten is destijds niet zomaar goedgekeurd. De wet is zeker geen oud gedrocht. Personen moeten bereid zijn beide talen te spreken. Brussel is een tweetalige stad. Wij erkennen dat en iedereen moet dat erkennen. Personen moeten dus beide talen leren spreken. Zo eenvoudig is dat.
Het betreft een vereiste waaraan volgens mij niet kan worden getornd. Wanneer bedoelde vereiste wordt gesplitst, wordt maar beter alles gesplitst. Het is uiteraard het ene of het andere.
Mijnheer de minister, over de brief zelf heb ik een ironische opmerking. U bent zelf met het schrijven van brieven aan het Parlement begonnen. U hebt blijkbaar de Hoge Raad voor de Justitie op ideeën gebracht. Wanneer in dit land niets gebeurt, kunnen wij dus nog altijd brieven naar elkaar schrijven.
08.07 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, het is inderdaad niet evident dat die brieven naar hier komen, al dank ik dat het een signaal is; u geeft zodoende ook de kans om uit te leggen waarom het zo is.
Wij stellen vast dat het niet met een pennentrek in orde te maken is en dat hiervoor verschillende redenen zijn, onder andere de taalvereiste waarvan men niet zonder meer kan afstappen en die men evenmin kan omzeilen. De taalvereiste moet worden gehandhaafd, hoe moeilijk dat ook is.
Een tweede punt is, naar ik begrijp, de mobiliteit en de aantrekkelijkheid van Brussel, wat iets anders is dan een taalvereiste. Het heeft ook te maken met de sfeer en met ver van huis te zijn. Voornoemde elementen spelen in het nadeel van Brussel. Ik weet echter niet goed hoe aan deze punten tegemoet kan worden gekomen, tenzij door de kwestie te decentraliseren. Aldus belanden wij echter in een ander verhaal. Eventueel kunnen wij via een defederalisering van Justitie misschien nog iets doen. Ik weet evenwel niet of dat op dit moment kan.
Ten derde, tenzij ik het slecht heb begrepen, heb ik gehoord dat het langer heeft geduurd vooraleer u wervingen kon openstellen en vooraleer u ze kon publiceren. Dat wil zeggen dat u een stok of een buffer hebt gecreëerd, zodat het langer duurt, vooraleer u de zaak opnieuw in gang kan zetten.
Wij stellen vast dat, wanneer iets is vastgelegd, er tijd nodig is om het te organiseren. Ik blijf echter met de vraag zitten of er op een of andere manier geen mouw aan het probleem te passen is, zodat de doorstroming sneller kan worden georganiseerd. Eventueel kan men wat meer vooruitziend optreden inzake de problematiek van de vrederechters, al is dat nog een andere problematiek.
08.08 Minister Stefaan De Clerck: Er zijn verschillende elementen die moeten worden aangepakt. Ik ga ze niet allemaal herhalen. De herstructurering heeft natuurlijk tijd gekost. Er was een opwaardering van het statuut van het personeel. Het vraagt tijd eer dit voor die vele duizenden mensen gerealiseerd is en eer de examens afgelegd zijn. Dat vraagt tijd en daar is niets tegen te doen.
De herstructurering komt nu op een eindpunt. Het is wat delicaat, want er staan nog vele functies open die nog niet kunnen worden ingevuld. De vacatures zijn nog niet gepubliceerd, maar in principe kan dit de volgende maanden gestructureerd aangepakt worden.
Ik blijf ervan overtuigd dat het geen zin heeft een personeelsbeleid te voeren op dit soort kleinschalige wettelijke basis. Dat is het fundamentele probleem. Het kan niet dat men het vijfde kanton van Brussel moet isoleren van de rest, terwijl er door toevallige omstandigheden als verloop van personeel en werkdruk, een personeelstekort ontstaat. In het vierde kanton is een moord gebeurd. Vrijdag is dat trouwens een jaar geleden en herdenken wij dat.
Met het oog op al die omstandigheden moet men flexibel kunnen reageren en nieuwe initiatieven nemen. Met de wettelijke kaders die nu bestaan is dat onbegonnen werk. Een fundamentele, dringende, en naar mijn mening eenvoudige hervorming, door alle personeelsleden van het niveau van eerste aanleg samen te brengen en daarvoor een goed personeelsbeleid te voeren, zou een absolute vooruitgang zijn. Dat zou beter zijn dan telkens te moeten nagaan of het gaat om contractuele of statutaire personeelsleden, en of het gaat om zeven of om acht personen. Waarmee zijn wij bezig? Dat moet door de personeelschef geregeld kunnen worden, zodat de dienst verzekerd blijft. Wanneer er een probleem is, moet hij iemand tijdelijk kunnen plaatsen, enzovoort.
Dit is de enige methode op lange termijn. Volgens mij ook op korte termijn. Dit moet op korte termijn opgelost worden. Alle kaders moeten worden afgeschaft en samengebracht per groter arrondissement als geheel. Dat is de fundamentele hervorming, waarvan ik echter ook niet weet wanneer zij opnieuw aan bod komt. Wij zullen zien.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het verplicht afficheren van de huurprijs en de maandelijkse kosten" (nr. 4736)
09 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre de l'Intérieur sur "l'affichage obligatoire du loyer et des charges mensuelles" (n° 4736)
09.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, sinds de wijziging van de huurwet in 2007 moeten eigenaars of makelaars die hun pand te huur stellen de huurprijs afficheren. Die affichage moest bijdragen tot meer transparantie op de huurmarkt zodat kandidaat-huurders een vergelijking van de huurprijzen konden maken. Zoals voorspeld blijft deze maatregel vaak dode letter. Immers, het is aan de gemeenten om al dan niet toe te zien op de nakoming van deze verplichting en eventueel over te gaan tot sanctionering. De gemeenten kunnen controleren en boetes opleggen maar moeten niet.
Welke gemeenten passen deze affichering en eventuele sanctionering toe? Wat is het bedrag van de gehanteerde boete bij overtreding?
Werd de wet van 2007 al geëvalueerd? Zo ja, wat zijn de resultaten van deze evaluatie?
09.02 Minister Stefaan De Clerck: Sinds de wijziging van 2007 bepaalt artikel 1716 van het Burgerlijk Wetboek dat bij de verhuring van een goed dat bestemd is voor bewoning in de ruime betekenis van het woord elke officiële en publieke mededeling het bedrag van de gevraagde huurprijs en van de gemeenschappelijke lasten moet worden vermeld.
Deze regel heeft natuurlijk als doel om de huurmarkt transparanter te maken. Op die manier kunnen potentiële huurders de verscheidene huurprijzen met elkaar vergelijken. Een inbreuk kan door de gemeente worden bestraft met een administratieve boete tussen 50 en 200 euro.
De administratie houdt geen recente gegevens bij zoals diegene die u opvraagt. Het is niet mogelijk om navraag te doen bij alle bevoegde instanties teneinde tijdig de nodige gegevens te bekomen. Ik verwijs u naar vraag 653 van collega De Rammelaere uit een vorige legislatuur. Zij vroeg naar de gegevens van de periode vanaf de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 1716 tot en met 2009. Daarin staan de cijfers van 2007 tot en met 2009. Uit het antwoord op deze parlementaire vraag bleek al dat de nodige gegevens nergens systematisch worden bijgehouden. De toen verstrekte gegevens waren dan ook onvolledig. Ze kunnen wel dienen als eerste indicatie.
De wijzigingen die ingevolge de wet van 2007 in de huurwet werden doorgevoerd zijn nog niet integraal geëvalueerd. Wel werd op het overlegcomité van 16 september 2009 een technische werkgroep opgericht onder het voorzitterschap van de minister van Justitie, met de eerste minister, de vice-eerste ministers, de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, de ministers-presidenten en de ministers bevoegd voor Wonen, Huisvesting en Armoedebestrijding op alle beleidsniveaus. Deze werkgroep diende de huurwaarborgregeling aan deze evaluatie te onderwerpen.
Die groep is regelmatig samengekomen, maar heeft zijn werkzaamheden, door de val van de regering, opgeschort. Ik heb mij pas geëngageerd door te zeggen dat het te stom is dat dit geblokkeerd blijft. We moeten kunnen voortwerken aan een aantal technische conclusies en aanbevelingen voor op het terrein, ongeacht de vraag wanneer dat wetgevend zou worden behandeld. De werkzaamheden van die werkgroep en van de mensen op het terrein lijken mij beter voortgezet te worden. Aansluitend op mijn antwoord van daarnet, kan ik dus bevestigen dat ik die werkgroep opnieuw zal laten activeren.
09.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik heb geen repliek.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "de opvolging van het dossier-Merckx" (nr. 4748)
10 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "le suivi du dossier Merckx" (n° 4748)
10.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, het gaat niet over de wielrenner maar over een substituut in Brussel.
Mijnheer de minister, ik heb u twee jaar geleden een aantal vragen gesteld naar aanleiding van het verhaal over een substituut die blijkbaar op een onfrisse wijze verwikkeld zou zijn geraakt in een witwasdossier. Er werd toen aangekondigd dat er een onderzoek zou worden opgestart. Naar aanleiding van die toenmalige vraag had ik nu graag een stand van zaken gekregen over dit dossier.
Ik heb een aantal heel concrete vragen. Wat doet de betrokkene nu? Hij had een mandaat in de Verenigde Naties en u hebt toen aangekondigd dat u dit zou beëindigen. Dit is ook gebeurd en de betrokkene is teruggekeerd naar België. Wat doet hij nu precies? Met welk soort zaken is hij nu bezig? Vroeger behandelde hij vooral fiscale fraude. Gelet op de toenmalige aantijgingen lijkt dit laatste mij echter vrij delicaat. Wat is de stand van zaken in het vooronderzoek? Het werd bijna anderhalf jaar geleden opgestart. Er is weinig over te horen. Zijn er ondertussen genoeg aanwijzingen om een eventueel gerechtelijk onderzoek te openen of om het dossier af te sluiten? Zo ja, wat zijn de volgende stappen? Zo neen, hoe lang zal het vooronderzoek nog duren? Zijn er ondertussen al aanwijzingen dat de betrokkene, op vraag van een bedrijfsleider, de boekhouding van dit bedrijf in beslag zou hebben genomen? Dit was immers een van de concrete aantijgingen die ook in de media zijn verschenen.
Ik kijk uit naar uw antwoord.
10.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, de heer Merckx is momenteel werkzaam als eerste substituut-procureur des Konings op het parket van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel en is belast met het wegwerken van de achterstand van de strafdossiers.
Het onderzoek heeft betrekking op de financiële situatie van de heer Merckx en de gebeurlijke financiële transacties tussen deze magistraat en andere ter zake verdachte personen. Enkele verhoren zijn nog nodig om de zaak af te sluiten.
Op basis van de inhoud van die verhoren en van de laatste bevindingen en vaststellingen van de federale politie zal een beslissing kunnen worden genomen voor de verdere oriëntatie van het verloop van de uitoefening van de strafvordering, hetzij door het seponeren, hetzij door het voortzetten van het opsporingsonderzoek of het vatten van een onderzoeksmagistraat, indien de noden van het onderzoek dit vereisen.
Momenteel kan, in de huidige fase van het opsporingsonderzoek, niet accuraat worden geantwoord op de vraag of er voldoende aanwijzingen zijn dat de heer Merckx effectief op vraag van de heer Blijweert de boekhouding van een van diens bedrijven in beslag heeft genomen.
Het dossier loopt en door deze vraag is de aandacht nog eens getrokken op dit dossier.
10.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp dat u niet verder kunt gaan, maar het is een dossier dat toch al anderhalf jaar geleden in de actualiteit is gekomen. Het duurt toch bijzonder lang vooraleer het onderzoek resultaten oplevert. Het gaat nochtans om een belangrijk persoon die een belangrijke functie uitoefent binnen Justitie. Ik denk dat het in het belang is van iedereen dat heel snel duidelijkheid komt over wat daar precies is gebeurd. Ik zal in ieder geval in de toekomst nog bijkomende vragen stellen. Wie weet, weten we dan al wat meer over de stand van zaken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 4757 van mevrouw Van Cauter is uitgesteld.
11 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de overtreding van de arbeidswetgeving bij het ontslag van gerechtsbodes" (nr. 4759)
11 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "le non-respect de la législation du travail dans le cadre du licenciement d'huissiers d'audience" (n° 4759)
11.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, volgens een vonnis van de arbeidsrechtbank van Brussel van 10 mei 2011 heeft het ministerie van Justitie eind december 2009 bij het ontslag van ruim 400 gerechtsbodes de arbeidswetgeving overtreden.
De ontslagen kwamen er na een beslissing van de regering om voor 31 miljoen euro besparingen door te voeren op het werkingsbudget voor de rechtbanken, onder meer door een aantal werkopdrachten van bodes of zaalwachters te schrappen.
De besparing ging een week later in, op 1 januari 2010. Bodes verloren tot twee derde of zelfs meer van hun inkomen. De facto werd ook een groot aantal bodes ontslagen. Omdat zij geen arbeidscontract hadden, kregen zij geen ontslagvergoeding. Volgens het ministerie van Justitie kregen zij alleen bij oproeping tijdelijke taken toegewezen.
De Brusselse arbeidsrechtbank heeft nu geoordeeld dat er na meer dan tien jaar van bijna onafgebroken dienstverlening wel degelijk sprake is van een "impliciet" arbeidscontract en dus ook van een eenzijdige verbreking ervan.
De betrokkenen hadden volgens dezelfde arbeidsrechtbank recht op een verbrekingsvergoeding. In het geval dat werd gevonnist, zou er een schadevergoeding van 5 500 euro moeten worden betaald. Er wordt verwacht dat het vonnis richtinggevend kan zijn voor andere lopende rechtzaken van bodes tegen het ministerie van Justitie.
Begin 2010 ging er een werkgroep aan de slag, bestaande uit vertegenwoordigers van de magistratuur, de personeelsdienst van de FOD Justitie en de beleidscel die terecht werd belast met het uitwerken van een globaal voorstel met betrekking tot het onthaal en het toezicht bij de rechtbank binnen de budgettaire beperkingen die aan de rechterlijke organisatie werden opgelegd. De discussie zou niet worden beperkt tot enkel de verdeling van de uren van de bodes ter zitting.
Mijnheer de minister, ik wil u in dit kader de volgende vragen willen stellen. Ten eerste, is er intussen een beslissing genomen of er al of niet wordt berust in het vonnis of in beroep wordt gegaan? Zijn er nog andere dergelijke rechtszaken hangende? Indien ja, ten belope van welke bedragen?
Ten tweede, kunt u een overzicht geven van de maatregelen die sinds begin 2010 werden genomen om de impact van de besparingen op bodes op te vangen? Hoe evalueert u die maatregel?
Ten derde, hoe staat het met de
werkzaamheden van de bovengenoemde werkgroep? Zijn die werkzaamheden nog altijd
bezig?
11.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, het klopt niet dat er 400 bodes ontslagen zouden zijn. Het klopt ook niet dat er 31 miljoen werd bespaard op de werkingsbudgetten van de rechtbanken. Ik meen dat de opdracht, besparingen van zo’n 30 miljoen, een opdracht was voor de totaliteit van Justitie, niet alleen voor dat werkingsbudget van de rechtbanken. Die cijfers kloppen niet.
De begrotingsbudgetten voor 2010 kwamen tot stand tegen de achtergrond van een bijzonder zware economische en financiële crisis. Justitie moest zich, met inbegrip van de rechterlijke orde, inpassen in een inperking van de personeelskosten van het gehele overheidsapparaat.
Eén van de maatregelen was de beperking van het beschikbare tijdscontingent van de bodes ter zitting. Ik heb vastgesteld dat ten gevolge hiervan in een aantal rechtbanken de samenwerking met een aantal bodes werd stopgezet. Een geschil over de stopzetting van de activiteit van een aantal bodes heeft inderdaad geleid tot het vonnis van 10 mei 2011 van de arbeidsrechtbank te Brussel. Dit vonnis kent een opzeggingsvergoeding toe aan 15 bodes. De gevraagde vergoeding wegens misbruik van ontslagrecht werd echter afgewezen.
Ik heb beslist tegen dit vonnis in beroep te gaan. Wij zullen moeten kijken hoe dit debat voortgezet wordt. Er lopen procedures, één voor de arbeidsrechtbank te Antwerpen, voor 5 bodes, één procedure voor de arbeidsrechtbank te Luik voor 1 bode, en één procedure voor de arbeidsrechtbank te Doornik voor 1 bode.
Zoals u aanhaalt, heb ik vorig jaar een werkgroep opgericht, die bestaat uit vertegenwoordigers van de magistratuur, van de personeelsdienst bij de FOD Justitie, en van de beleidscel. De werkgroep houdt zich bezig met de impact van de besparingen op de bodes ter zitting. De werkzaamheden hebben geleid tot een bijsturing van rondzendbrief 154 op 11 juni 2010. Deze rondzendbrief schetst de context – vooral de aard van de zittingen – binnen dewelke er bodes ter zitting kunnen worden ingezet. Hij realiseert op basis van objectieve criteria een gelijke verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende ressorten. Er werd afgestapt van individuele tijdscontingenten per rechtsmacht door per rechtsgebied een globaal contingent aan uren ter beschikking te stellen dat door de rechterlijke overheden afhankelijk van de noden kan worden beheerd.
Tegelijkertijd werden de zittingen van de assisenhoven, alsook de grote processen, buiten het vastgestelde uurquotum gesteld. De inzet van de bodes ter zitting voor deze processen wordt dus niet langer verrekend binnen de vastgestelde contingenten, maar daar bovenop, vanuit een nationale enveloppe. Deze aangepaste organisatiewijze werd door alle partijen als positief ervaren en heeft tot op heden naar tevredenheid gewerkt.
Ik meen dat er een bijna noodzakelijk momentum optrad om de praktijk die ongeordend van onderuit gegroeid was een beetje te ordenen, en te bepalen wie wat doet, wie hoeveel betaalt, om welke type contract het gaat. Dat was uit de hand aan het lopen. Er waren zeer grote verschillen. U herinnert zich het debat. Nu gebeurt alles per enveloppe. Dat is, meen ik, de methode voor de toekomst.
De idee van het responsabiliseren per ressort of arrondissement is volgens mij de methode voor de toekomst. Men heeft dan een enveloppe die men vrij kan besteden. Het gebeurt ook zo. Het gevolg is dat zelfs de hoven van beroep, die daarop kunnen besparen, vragen de budgetten om te zetten in bijkomende juristen. Dat staan wij dan ook toe. Als zij dat spaarzaam en goed beheren, laten wij toe dat zij bijkomende juristen aantrekken in plaats van bijkomende bodes. Ik denk dat het systeem zijn deugdelijkheid heeft bewezen.
11.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Eén deel van uw antwoord heb ik niet goed begrepen. In het begin zei u dat het gaat over een procedure met betrekking tot 15 bodes die een opzegvergoeding toegewezen hebben gekregen. Kan ik misschien ook het schriftelijke antwoord bekomen?
11.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb het vonnis hier niet bij mij. U spreekt zelf over een schadevergoeding en een bedrag. Ik spreek dat niet tegen, maar ik heb de details van het vonnis niet bij mij. Het zijn er vijf. Er is inderdaad een bedrag toegekend, maar over de hoeveelheid durf ik mij niet uitspreken omdat ik de concrete tekst niet bij mij heb.
Het gaat echter over een principieel debat. Gaat het over leiding of toezicht? Dat is een typisch arbeidsrechtelijk debat. Ik ben blij dat ik nu klaarheid in die zaak kan brengen, want als minister van Justitie was ik de eerste om bepaalde arbeidsrechtelijke regels wellicht niet helemaal correct na te leven. Het gaat immers over gepensioneerden die een bepaalde vergoeding krijgen. Het is een delicate materie omdat het geen reguliere arbeidscontracten zijn. Maar goed, de arbeidsrechtbank moet daarover oordelen. Ik ga mij nu niet uitspreken. Het is aan de arbeidsrechtbank ook in beroep te oordelen. Ook de andere hangende zaken zullen wellicht op een convergerende manier worden afgewerkt.
11.05 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, bedankt voor deze stand van zaken.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 4768 van de heer Degroote wordt in een schriftelijke vraag omgezet.
12 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de weigering vanwege de Mechelse korpschef om een proces-verbaal op te stellen" (nr. 4805)
12 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "le refus du chef de corps de Malines de dresser un procès-verbal" (n° 4805)
12.01 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, één bepaald feit heeft mij tot een aantal algemene feiten geïnspireerd.
Het feit in kwestie is dat de Mechelse politiebaas onlangs na een klacht van een advocaat tegen diens stafhouder blijkbaar heeft geweigerd een proces-verbaal ter zake op te stellen. Het voornemen van de klacht werd door de korpschef wel aan de stafhouder medegedeeld. De klacht zelf werd echter niet genoteerd.
Dat is heel eigenaardig. Misschien kunt u toelichting verschaffen.
Op welke wijze moet in dergelijke gevallen worden gehandeld? Zijn in de bewuste zaak de regels gevolgd? Zo neen, welke bepalingen zijn desgevallend geschonden?
U kunt de regels ter zake misschien geven. Of er een schending is, is misschien aan het comité P om uit te maken. U kunt wellicht moeilijk een uitspraak over de zaak doen.
In welke mate en wanneer kan worden geoordeeld of het voorwerp van een klacht of een melding al dan niet strafbare feiten betreft? Kan de politie alleen oordelen of kan bijvoorbeeld ook het parket zijn zeg doen?
Kan een politieagent weigeren een klacht op te stellen, ook wanneer de rechtzoekende daar expliciet en formeel om verzoekt? Kunnen politieagenten ook weigeren een melding van feiten te doen?
Mijnheer de minister, zijn u gevallen bekend, waarbij de rechtzoekende door een gerechtsdeurwaarder liet noteren dat werd geweigerd een klacht te aanvaarden?
Misschien beschikt u over cijfers. U hoeft ze natuurlijk vandaag niet te geven. U zult ze wellicht moeten opvragen. Daarmee is alvast de insteek voor een schriftelijke vraag gegeven. De minister van Binnenlandse Zaken had mij namelijk specifiek naar u doorverwezen.
Mijnheer de minister, zijn er gevallen bekend, waarbij de rechtzoekende door een gerechtsdeurwaarder liet noteren dat werd geweigerd een melding van feiten te maken? Hebt u ook daarvan cijfers of kunt u cijfers ter zake verkrijgen?
Mijnheer de minister, zijn u rechtzaken tegen de politie bekend, omdat werd geweigerd een klacht in een proces-verbaal te noteren? Hebt u eventueel cijfers ter zake? U hoeft ze vandaag niet mede te delen. Misschien kunnen wij ze later verkrijgen, wanneer ze beschikbaar zijn.
Ten slotte, mijnheer de minister, zijn u rechtzaken tegen de politie bekend, omdat werd geweigerd feiten te noteren, niet door middel van een klacht, maar door middel van een melding? Kunt u eventueel cijfers ter zake verkrijgen? Nogmaals, u hoeft ze vandaag niet mede te delen.
12.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb niet veel cijfers. Er is meer onderzoek nodig. Ook de parketten moeten worden bevraagd. Binnen de beschikbare termijn was dat niet mogelijk. Indien u erop aandringt, stel ik voor dat u de cijfervragen schriftelijk stelt. Dan laat ik ze zo opnemen en bezorg ik u het antwoord.
Ter aanvulling bij het antwoord van de collega van Binnenlandse Zaken heb ik de volgende inlichtingen. De advocaat heeft zich tot de dispatching van de politie van Mechelen gericht met het oog op het indienen van klacht. Hij heeft zich niet persoonlijk tot de korpschef of de korpsleiding gericht. De klacht werd door de dispatching center geakteerd in een meldingsfiche en als zodanig in het informaticasysteem van de politie ingebracht. Aangezien er echter op dat ogenblik een incident was ontstaan wegens het niet opstellen van een proces-verbaal, werd de melding doorverwezen naar de dienst Intern Toezicht van de lokale politie. De dienst kwam eveneens tot het besluit dat er geen proces-verbaal diende te worden opgesteld bij gebreke aan strafbare feiten.
Door de politie dient proces-verbaal opgesteld te worden wanneer kennis wordt genomen van een misdrijf, artikel 29 enzovoort. Bij de Mechelse politiedienst wordt elke klacht eenmaal op zijn minst geakteerd in een meldingsfiche. Of er al dan niet terecht geoordeeld werd dat er geen aanwijzingen waren voor een concreet misdrijf en er bijgevolg geen proces-verbaal diende te worden opgesteld, maakt het voorwerp uit van verder onderzoek vanwege het parket. Het dossier wordt nu dus verder geanalyseerd. Het ter kennis gebrachte feit werd beoordeeld en nu moet het parket onderzoeken of dat volgens de regels van de kunst was.
12.03 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor het toch al meer precieze antwoord. Ik bleef wat op mijn honger bij de minister van Binnenlandse Zaken. Ik weet nu dat er een melding is geweest en dat meldingen moeten worden doorgegeven.
Voorts moeten wij inderdaad het onderzoek afwachten. Ik ben wel benieuwd, omdat er in Mechelen als eens iets loos is geweest. Het is misschien wat ongelukkig dat het nu weer daar voorvalt.
Ten slotte, het zou alvast veiliger zijn voor de politie wanneer zij zich kan indekken door een klacht gewoon te noteren wanneer een burger daarom verzoekt. Burgers vertellen mij al vaker dat ze een klacht wilden indienen, die in een proces-verbaal wilden laten optekenen en zelfs meenden te weten wie de dader was, maar dat men er enkel melding van maakte. Daarmee heeft de burger niets in handen. Hij staat letterlijk en figuurlijk met lege handen, wat zeer frustrerend is. Op dat punt moeten we het systeem eens herbekijken.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het mogelijke voornemen van de Nederlandse overheid om de gevangenis van Tilburg opnieuw in eigen beheer aan te wenden" (nr. 4810)
13 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'intention prêtée aux autorités néerlandaises d'utiliser à nouveau la prison de Tilburg à leurs propres fins" (n° 4810)
13.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wij gaan binnen twee weken naar Tilburg. Ik lees in P-Magazine dat ik uiteraard alleen maar voor de teksten lees, dat men in Nederland met de thuisdetentie met elektronisch toezicht zou stoppen. Als dat wordt afgeschaft, kunnen de gevangenen hun straf thuis niet meer uitzitten. Dat zou betekenen dat Nederland de vroeger gesloten gevangenissen mogelijk opnieuw in gebruik zal nemen.
In tal van gevangenissen in Nederland zijn blijkbaar aanpassingswerken nodig, maar dat zou voor Tilburg niet het geval zijn. De gevangenis van Tilburg zou als een van de eerste opnieuw ik gebruik kunnen worden genomen door de Nederlandse overheid wanneer zij daartoe zou beslissen. Dat zou betekenen dat de Belgische gevangenen er niet meer allemaal terechtkunnen.
Ik zie trouwens een gedeeld beheer van beide gevangenissen trouwens moeilijk zitten.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van de eventuele afschaffing van de thuisdetentie en als gevolg hiervan de eventuele heringebruikname van de gevangenis van Tilburg door de Nederlandse overheid? Zo ja, hoe wil u dit opvangen, gelet op het feit dat de Belgische gevangenissen overvol zitten en de voorziene nieuwe penitentiaire inrichtingen slechts ten vroegste in het jaar 2013 in gebruik kunnen worden genomen?
Hebben de voormelde berichten met betrekking tot de gevolgen van de afschaffing van de thuisdetentie in Nederland u ertoe aangezet om over te schakelen naar een systeem van thuisdetentie in België, zoals geopperd in de commissie voor de Justitie tijdens de vragenronde van dinsdag 17 mei 2011?
De thuisdetentie in Nederland zou worden afgeschaft, terwijl het hier zou worden ingevoerd omdat u daardoor misschien Tilburg zou kwijtraken. Is er een verband, mijnheer de minister?
13.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb intussen contact gehad met de Nederlandse autoriteiten die mij hebben bevestigd dat er geen sprake is van een vraag of verzoek aan België tot een vroegtijdige beëindiging van het verdrag. Ik verwacht dan ook geen verzoek in de loop van de maand juni. In principe is er volgens artikel 24 een mogelijkheid tot vroegtijdige beëindiging die door beide ministers van Justitie uiterlijk op 30 juni 2011wordt overeengekomen. Hetzelfde artikel 24 verduidelijkt dat een vroegtijdige beëindiging kan worden gevraagd door Nederland indien de behoefte aan detentiecapaciteiten in Nederland zou stijgen. Dat is het scenario waar u gewag van maakt. Daar is dus geen sprake van.
Het contract loopt tot 1 januari 2013 en kan maximaal tot 1 januari 2014 worden verlengd. Die mogelijkheid bestaat. Het contract blijft dus op dat vlak onverkort geldig.
Op het vlak van de thuisdetentie kan ik mij voorstellen dat men anders omgaat met alternatieven wanneer men voldoende capaciteit heeft. Wij hebben nog niet voldoende capaciteit en moeten dus kijken naar alternatieven. Vandaar blijft mijn redenering om thuisdetentie verder uit te bouwen geldig. Dat kadert in de beleidslijn om straffeloosheid te bestrijden. In Nederland is de situatie manifest anders. Men heeft er daar voor geopteerd dat de uitvoering van alle gevangenisstraffen zal gebeuren in de strafinrichting. Als men deze capaciteit heeft dan kan men dat beslissen. Dat kunnen wij niet doen. Het aantal mensen dat in de gevangenis zou moeten worden opgenomen zou drastisch stijgen. Daarom werk ik aan alternatieven. Ik hoop daar binnenkort een concreet voorstel over te formuleren.
13.03 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, de situatie is in de beide landen inderdaad anders. Ik kan dat betreuren, omdat België op dat vlak minder goed bediend is dan Nederland. Nederland is toch een soort gidsland, want de maatregelen zijn nu ginder in voege. U ontkent dat de thuisdetentie zou worden afgeschaft, of tenminste dat de thuisdetentie geen gevolgen zal hebben voor Tilburg in Belgische handen. Het verzoek zou nog voor 30 juni kunnen komen, maar informeel bent u al op de hoogte dat het niet zal komen. Dan volstaat uw woord op dit punt. Laten wij dan beiden afwachten tot 30 juni.
13.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik ga ervan uit dat, als zij worden gecontacteerd met de vraag of er iets van aan is en men neen zegt, dat dat juist zal zijn. Dat is een theoretische mogelijkheid tot 30 juni.
13.05 Bert Schoofs (VB): Dan zullen wij het praktisch bekijken op 10 juni.
13.06 Minister Stefaan De Clerck: Ja.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Éric Jadot au ministre de la Justice sur "le suivi psychosocial des détenus germanophones de l'établissement pénitentiaire de Verviers" (n° 4821)
14 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "de psychosociale begeleiding van de Duitstalige gedetineerden in de penitentiaire inrichting te Verviers" (nr. 4821)
14.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, vous n'êtes pas sans savoir que l'arrondissement judiciaire d'Eupen ne comptant aucun établissement pénitentiaire, les condamnés issus de cet arrondissement purgent leur peine à la prison de Verviers. D'après mes informations, ils sont actuellement une quarantaine, ce qui n'est pas anecdotique eu égard à la capacité totale de Verviers qui est d'environ 240 personnes.
Il me revient toutefois que la prison de Verviers ne compte actuellement aucun personnel de langue allemande pouvant assurer le suivi psychosocial des détenus germanophones.
L'absence de travailleurs sociaux et psychologues germanophones au sein de l'établissement de Verviers hypothèque grandement tout accompagnement de qualité concernant les détenus issus d'Ostbelgien.
Mes questions sont donc les suivantes.
Comment expliquez-vous cette absence de personnel qualifié de langue allemande pour le suivi psychosocial des détenus issus de l'arrondissement d'Eupen?
Comment votre département compte-t-il remédier à cette situation?
S'agissant de la dotation de l'établissement de Verviers en personnel germanophone, quelle approche est-elle envisagée dans la durée concernant, d'une part, les contacts avec les établissements scolaires formant les futurs agents psychosociaux et, d'autre part, les procédures de recrutement spécifiques pour l'établissement de Verviers?
14.02 Stefaan De Clerck, ministre: Cher collègue, en vertu de la loi linguistique, il est impossible pour la Direction générale des Établissements pénitentiaires d'engager du personnel universitaire doté d'un diplôme de langue allemande. Verviers est en effet situé en région unilingue francophone et ne dispose donc pas de cadre germanophone. Seule l'ouverture d'une prison en Communauté germanophone permettrait une telle chose, comme c'est le cas à la maison de justice d'Eupen.
Afin de pallier cette difficulté, la Direction générale essaie d'engager du personnel bilingue français-allemand. C'est ainsi qu'un candidat psychologue, s'exprimant parfaitement en allemand, a réussi le dernier examen de sélection et pourra commencer à travailler à partir du mois de septembre.
Il convient également de noter qu'il est extrêmement difficile de trouver des candidats valables, vu la concurrence d'autres secteurs. Les droits des détenus germanophones ne sont néanmoins pas violés, puisque la prison fait appel à des interprètes.
14.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie. C'est une excellente nouvelle!
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 4822 van de heer Terwingen is uitgesteld.
15 Question de Mme Zoé Genot au ministre de la Justice sur "les mineurs étrangers non accompagnés qui n'ont pas de tuteur" (n° 4837)
15 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Justitie over "de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen zonder voogd" (nr. 4837)
15.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, voilà plus d'un an que des mineurs étrangers non accompagnés se retrouvent à la rue, faute de place dans des centres d'accueil. Certains sont hébergés dans des hôtels lorsqu'il s'agit de demandeurs d'asile, d'autres sont tout simplement à la rue, lorsqu'iIs sont non-demandeurs d'asile. Pour ces jeunes vulnérables, le problème s'est considérablement aggravé par le fait que le service des tutelles compétent pour procéder à l'identification du jeune et lui désigner un tuteur est débordé, de sorte qu'un nombre de plus en plus important de MENA ne se voit pas désigner de tuteur dans un bref délai.
Les conséquences sont gravissimes, étant donné que les institutions belges les considèrent incapables juridiquement. Par conséquent, il est impossible d'obtenir un hébergement car, sans tuteur, la mise en demeure et la procédure engagée contre Fedasil pour obtenir un hébergement, est déclarée irrecevable; il est impossible d'introduire une procédure d'asile, d'introduire une procédure de séjour, ni de s'inscrire à l'école. Il s'agit d'un traitement parfaitement inhumain et dégradant!
Le service des tutelles est débordé, parce que le nombre de MENA a augmenté depuis la mise en œuvre de la tutelle des MENA en 2004 sans que le personnel à sa disposition n'ait augmenté en conséquence. Des actions en référé sont déposées pour demander la désignation d'un tuteur.
Dans une réponse à une question parlementaire que j'avais déposée au début de l'année dernière, M. Courard mentionnait déjà le manque de moyens en matière de tutelle et stipulait: "Les délais d'identification par le service des tutelles sont beaucoup trop longs. L'année dernière, j'ai interpellé le ministre De Clerck, qui était compétent pour le service des tutelles, afin qu'il renforce les équipements en place."
La situation est par conséquent grave et urgente. Il ne peut être toléré plus longtemps que des jeunes soient privés de tout (droit au logement, droit de se défendre en justice, droit de demander une protection...) pour des raisons de manque de personnel au sein de l'administration. Environ 250 jeunes en attente d'identification par le service logent dans des hôtels précaires avec un accueil Fedasil de base: 6 euros par jour pour se nourrir, se vêtir, sans encadrement social ou médical.
Les signalements les plus anciens datent de décembre 2010. Il s'agit de demandeurs d'asile. Des candidats tuteurs se sont signalés sans obtenir de suivi.
Monsieur le ministre, combien de condamnations y a-t-il eu obligeant le service à désigner sans délai un tuteur? Quels sont les derniers chiffres en matière de MENA? Quel est le personnel disponible? Des augmentations de personnel ont-elles été sollicitées? Quel est le nombre de dossiers à traiter par personne? Quel est le délai pour désigner un tuteur? Quelle action a-t-elle été entreprise pour recruter de nouveaux tuteurs? Combien ont-ils été recrutés en 2011? Qu'avez-vous l'intention de faire pour remédier à cette situation particulièrement grave?
15.02 Stefaan De Clerck, ministre: Chère collègue, je vais vous donner une copie de ma réponse car elle contient de nombreux chiffres et je vais essayer de vous répondre brièvement.
En réponse à votre première question, le service n'a jamais fait l'objet d'une telle condamnation. Dernièrement, un avocat a mis le service en demeure. Toutefois, le jeune restant introuvable, on n'a pu lui désigner de tuteur. Ce n'est donc pas une condamnation.
Quels sont les derniers chiffres en matière de mineurs étrangers non accompagnés?
Les données enregistrées montrent un accroissement soutenu des arrivées de jeunes migrants sur le territoire. L'accroissement moyen est de 30 % par rapport à 2008, 45 % pour les cinq premiers mois de 2011 par rapport à la première période en 2010. Pour 2009, 2 501 jeunes migrants nouvellement arrivés ont été signalés. Pour 2010, il y en avait 2 510. Ils étaient 1 254 au 23 mai dernier, ce qui permet d'estimer à 3 150 les nouvelles arrivées pour l'année 2011, si la tendance constatée se confirme.
Les jeunes Afghans qui introduisent une demande d'asile constituent le groupe le plus représenté. Ils étaient 618 en 2009, 482 en 2010 et sont 445 au cours des cinq premiers mois de 2011. Les jeunes Afghans sont demandeurs d'asile pour la très grande majorité d'entre eux.
Les jeunes Guinéens, Algériens et Marocains forment des groupes très importants, les Guinéens étant également demandeurs d'asile, ce qui n'est pas la tendance majoritaire parmi les jeunes Algériens et Marocains.
En ce qui concerne le personnel, le service est constitué d'une équipe multidisciplinaire composée de 25 agents: six attachés, huit experts sociaux, trois experts administratifs, quatre assistants administratifs et quatre chauffeurs accompagnateurs. En raison des restrictions budgétaires, trois de ces agents manquants n'ont pu être remplacés en 2010. Le gouvernement a donné l'autorisation en avril 2011 de recruter quatre agents. Les recrutements sont en cours.
Actuellement en raison de la crise de l'accueil, l'effort du service porte sur l'accélération des procédures d'identification.
Sauf en ce qui concerne le suivi des tuteurs, les dossiers des jeunes migrants ne sont pas répartis par agent. L'activité du service se caractérise selon quelques chiffres clés annuels: le nombre de signalements, le nombre de personnes signalées, de personnes prises en charge et de décisions d'identification, de tutelles désignées, de tutelles en cours, de tuteurs actifs, de rapports traités et de déclarations de créance enregistrées.
En 2010, le service a reçu 3 801 signalements correspondant à environ 2 500 nouvelles arrivées et a pris 2 189 jeunes en charge en vue de leur hébergement et de leur identification.
Ces prises en charge ont donné lieu à 392 décisions de détermination de l'âge, à 1 315 désignations de tuteur et de nombreux signalements restent sans suite parce que les jeunes poursuivent leur migration vers d'autres pays. Ces jeunes ne sont signalés qu'une seule fois et repartent immédiatement. En 2010, environ 800 jeunes ont été signalés une seule fois, étaient sans adresse et ne se sont pas vu désigner de tuteur.
Actuellement, environ 2 200 tutelles sont en cours et réparties parmi les 210 tuteurs actifs. Chaque expert social suit l'organisation matérielle du travail d'un groupe de 20 à 25 tuteurs.
Une centaine de dossiers de pupilles relevant des tuteurs dont il est référant est attribuée à chaque expert social afin de lui permettre de suivre activement l'évolution, particulièrement celle des tuteurs récemment agréés. Dans le cadre du suivi de l'organisation matérielle du travail des tuteurs, 3 310 rapports de tuteurs ont été traités. Enfin quelque 6 à 7 000 déclarations de créance de tuteurs et interprètes sont traitées annuellement par le service.
En 2011, 616 tutelles ont été attribuées: 414 désignations concernaient des jeunes arrivés en 2011. Parmi celles-ci, 144 ont eu lieu dans un délai inférieur ou égal à 15 jours et 271 dans un délai supérieur à 15 jours pour une durée moyenne de 26 jours calendrier; 202 désignations concernaient des jeunes déjà signalés avant le 31 décembre 2010 et connus du service depuis 2006 pour certains d'entre eux. Ce délai s'explique le plus souvent par la disparition du jeune.
La nomination d'un tuteur intervient après le temps nécessaire à son identification et son orientation vers un centre d'hébergement à long terme. Pour certains, la désignation est urgente et, dans ce cas, souvent provisoire. Plus fréquemment, il est attendu de connaître le lieu d'hébergement avant de désigner un tuteur, et ce afin de respecter au mieux les critères de proximité géographique et la répartition harmonieuse des tutelles entre les tuteurs.
Les nouvelles candidatures arrivent régulièrement au service par le bouche à oreille. Donc pour recruter les nouveaux tuteurs, les tuteurs expérimentés suscitent eux-mêmes les vocations. Par ailleurs, un appel à candidatures apparaît en permanence sur le site du SPF Justice et d'autres articles, via divers médias, ont relayé cet appel.
En 2010, 43 nouveaux tuteurs ont été agréés pour 17 candidatures rejetées; en 2011, 20 nouveaux tuteurs ont été recrutés pour 8 candidatures rejetées; 21 candidatures sont en cours d'examen. Récemment, 26 tuteurs nouvellement agréés ont suivi la formation de base préalable à leur première désignation; 6 d'entre eux exerceront à titre professionnel.
En 2010 et courant 2011, le service a enregistré la démission de six tuteurs. Ces démissions sont liées pour une grande part à la pénibilité grandissante des missions exercées en raison de l'accroissement du nombre de pupilles, mais aussi du manque d'infrastructures d'accueil tant au niveau fédéral que communautaire. Cette tendance se renforce progressivement, comme le confirment les demandes de soutien enregistrées.
Comme cela a déjà été indiqué, nous avons récemment décidé d'adjoindre au cadre quatre agents supplémentaires. Une fois que ces personnes seront opérationnelles, le service devrait pouvoir mieux fonctionner. Par ailleurs, vu la surcharge de travail ressentie – surcharge résultant de la crise au niveau de l'accueil –, le service souhaite stimuler la concertation avec les autorités compétentes en matière d'hébergement.
15.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, je remercie le ministre pour les chiffres qu'il a donnés.
Monsieur le ministre, une grosse charge de travail pèse sur ce service. Le problème réside dans le fait que cette charge de travail peut avoir des conséquences très dommageables pour les intéressés. En effet, durant les mois où ces derniers attendent la clarification de leur situation et n'ont pas de tuteur, ils ne peuvent s'inscrire à l'école, faire valoir leurs droits, etc.
Trois personnes n'avaient pas été remplacées. Aujourd'hui, on en engage quatre. On n'enregistre donc qu'une toute petite augmentation des effectifs alors que le travail est beaucoup plus difficile qu'il y a quelques années. Aujourd'hui, nombreux sont les jeunes qui se retrouvent à la rue. De plus, le manque d'infrastructures est à déplorer. À cela s'ajoute la question du suivi des nouveaux tuteurs qui doivent être formés. En effet, le travail étant plus important, les tuteurs n'acceptent plus d'accompagner le même nombre de jeunes qu'auparavant.
Je plaide donc pour qu'à l'occasion des prochains ajustements budgétaires, on réfléchisse à la question de savoir s'il ne serait pas opportun d'encore augmenter le personnel de ce service afin d'éviter des conséquences en cascade au niveau d'autres services comme Fedasil, etc. En effet, dans un souci de respect de ces jeunes et d'équilibre global de notre gestion de l'immigration, il serait important de renforcer significativement ce service.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 4844 van mevrouw Déom wordt ingetrokken.
16 Question de Mme Zoé Genot au ministre de la Justice sur "le changement de nom et les personnes transgenres ou intersexes" (n° 4845)
16 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Justitie over "de naamsverandering voor transgenderisten en interseksen" (nr. 4845)
16.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, dans la loi du 15 mai 1987 relative aux procédures de changement de prénom, l'article 3 précise que le nouveau prénom choisi ne peut prêter à confusion. Quelle est la raison de restriction? Disposer d'un prénom mixte peut être souhaitable pour certaines personnes en leur procurant un meilleur équilibre. Pour des personnes transgenres ou intersexes, cette restriction paraît encore plus mal venue et vécue.
De plus, pour les transsexuels n'ayant pas encore achevé leurs démarches médicales ou ne souhaitant pas toutes les entreprendre, cette condition peut également être problématique. Un prénom neutre pourrait grandement leur faciliter la vie.
Le coût d'un changement de prénom est très élevé quand on ne peut demander une réduction du droit d'enregistrement. Des éléments de procédure justifient-ils le caractère onéreux de ce droit? Pour obtenir cette réduction des droits, un citoyen intersexe s'est vu demander des documents médicaux.
Monsieur le ministre, pourriez-vous me dire qui examine ces documents et quelle confidentialité leur est réservée? Cette exigence est-elle normale? Des témoignages et/ou d'autres attestations ne pourraient-ils pas suffire?
16.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, madame Genot, l'article 3 de la loi du 15 mai 1987 relative aux noms et prénoms prévoit en effet que le prénom choisi ne peut prêter à confusion pour éviter, par exemple, que des parents demandent pour leur enfant en bas âge un prénom qui correspond au sexe opposé au sexe biologique de celui-ci. Il s'agit également d'éviter que le requérant choisisse un prénom identique à celui d'un ascendant ou d'un homonyme avec lequel le risque de confusion est réel.
Au cours des travaux parlementaires qui ont précédé l'adoption de la loi du 15 mai 1987, le législateur a justifié le choix de fixer un montant élevé des droits d'enregistrement par le souci de réduire le nombre de requêtes introduites à la légère et d'alléger le coût administratif de l'instruction des dossiers. Ce débat a eu lieu en 1986-1987. Il faut en outre souligner que le montant des droits d'enregistrement est resté inchangé depuis 1987. C'était 20 000 francs belges à l'époque. C'est 490 euros aujourd'hui.
S'agissant d'une question relative à l'état des personnes, une demande de changement de prénom ne peut être traitée à la légère. Il me paraît normal que des éléments de preuve, tels que des documents médicaux, soient demandés dans les cas d'intersexualité. Ces documents sont examinés par les agents qui traitent ces dossiers au sein de mon administration. Le service "Changement de nom" a beaucoup d'expérience, dispose d'une jurisprudence et a connaissance de toutes les interventions auprès du Conseil d'État. Ce service fait des notes remarquables dans des situations parfois très difficiles. C'est un très bon service!
Le statut des agents de l'État interdit à ces agents de révéler des faits qui ont trait notamment au secret médical ainsi qu'aux droits et libertés du citoyen, notamment le droit au respect de la vie privée. C'est prévu par l'article 10, § 2 de l'arrêté royal portant le statut des agents de l'État. C'est un très bon département de l'administration Justice qui a toute ma confiance.
16.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Je ne remets absolument pas en cause la compétence de ce service qui se base sur la loi existante. Seulement, cette loi a été conçue à un moment où on avait peut-être moins connaissance de ces questions d'intersexualité. Certaines personnes n'ont pas une réalité biologique correspondant à l'un des deux sexes, elles sont un peu les deux. Elles demandent un prénom mixte et on le leur refuse pour la raison qu'on ne peut pas adopter un prénom qui prête à confusion, alors que ce prénom serait justement plus adéquat à leur vécu. Soit on doit modifier la loi soit il faudrait faire évoluer la jurisprudence.
16.04 Stefaan De Clerck, ministre: La jurisprudence est très flexible en la matière. Beaucoup de dossiers sont présentés pour procéder à une modification de ce genre. Chaque fois que surgit ce type de problème, j'ai l'impression que l'administration fait le maximum pour répondre aux demandes formulées.
16.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): La difficulté, c'est qu'on refuse des prénoms comme Dominique alors qu'ils peuvent être plus faciles à porter pour quelqu'un dans cette situation.
L'incident est clos.
De voorzitter: Ik heb de vraag van de heer Bracke verkeerdelijk uitgesteld. Gelieve mij hiervoor te verontschuldigen.
17 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de minister van Justitie over "de misbruikzaak in Duffel" (nr. 4703)
17 Question de M. Siegfried Bracke au ministre de la Justice sur "le cas d'abus à Duffel" (n° 4703)
17.01 Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag betreft de zaak van mishandeling van een pleegkind door pleegouders in Duffel.
Ik verwijs naar een reportage van de commerciële zender VTM waarin getuigen werden opgevoerd die beweerden dat zij tot tweemaal toe klacht hadden neergelegd bij de politie over die mishandeling. In de reportage werden de processen-verbaal getoond. De laatste klacht dateerde van december 2007. Dezelfde mensen waren op een andere keer naar de pleegorganisatie gestapt en nog een andere keer hadden zij getelefoneerd met Kind in Nood. Dat bleef allemaal zonder gevolg.
Minister Vandeurzen, uw collega uit de Vlaamse regering, heeft intussen wat betreft zijn verantwoordelijkheid, een onderzoek opgestart naar het falen van die diensten, maar er is natuurlijk ook het luik Justitie.
Mijnheer de minister, ik wil u daarom de volgende vragen stellen. Heeft het openbaar ministerie die twee processen-verbaal van de buren ontvangen? Indien ja, wat heeft men daarmee gedaan?
Ik verwijs naar de intussen beruchte protocolakkoorden. Zijn er protocolakkoorden gesloten tussen Justitie en de betrokken pleeginstelling?
Zal er desgevallend ook een intern onderzoek worden opgestart bij het openbaar ministerie?
17.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega Bracke, lastens het pleeggezin werden er inderdaad twee processen-verbaal opgesteld en bezorgd aan het parket van Mechelen.
Het eerste proces-verbaal dateert van 1997 en werd opgestart naar aanleiding van een klacht van een persoon die verder anoniem wenste te blijven uit vrees voor represailles. Er werden verschillende getuigen gehoord en een videoverhoor werd afgenomen van het pleegkind waarin de feiten werden geminimaliseerd. Op grond daarvan werd het dossier afgesloten wegens onvoldoende bewijzen.
Het tweede dossier werd opgestart naar aanleiding van een klacht van de advocaat van het pleegkind. Tijdens het onderzoek dat daarop volgde, werd navraag gedaan bij de diensten van de pleegzorg. Ook verschillende getuigen, zoals buren en de school, werden meermaals uitgebreid gehoord. In het tweede dossier werd overgegaan tot dagvaarding. De zaak werd op de zitting van 13 mei 2011 behandeld en in beraad genomen. De uitspraak is voorzien voor 10 juni aanstaande.
Met de betrokken instellingen of pleegdiensten zijn er mij geen protocolakkoorden bekend over dat luik van pleegkinderen en pleeginstellingen, behoudens het feit dat zij onrechtstreeks vallen onder de protocollen tussen het geheel van de Vlaamse instellingen en de federale overheid. Ook bijvoorbeeld misbruik van kinderen zou daaronder vallen. Specifiek, ad hoc, met die diensten en betrokken instellingen, zijn zulke akkoorden mij echter niet bekend; alleen de algemene zijn bekend.
Bij het parket van Mechelen werd er tot nu toe intern geen onderzoek gestart, maar het parket van Mechelen deelt mij wel mee weinig medewerking te hebben gekregen van de instellingen. Het is echter ook weer een discussie geweest van privacy en beroepsgeheim. Dat debat kent u intussen wel, sinds de bijzondere commissie. Het gaat om een moeilijk evenwicht. Die instellingen zorgen voor dat kind en schermen het af, versus de Justitie die wil en moet openbreken en de zaak moet doortrekken. Daar heeft dus het beroepsgeheim gespeeld. Vanuit Mechelen zegt men mij dat dit probleem zich nogal duidelijk heeft gemanifesteerd, iets wat altijd opnieuw verdere afweging vraagt.
Dat is een van de meest cruciale problemen in het geheel van de relaties tussen Justitie en de zorgwereld.
17.03 Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, zij het dat het een pijnlijk antwoord is, omdat het pijnlijk bekend in de oren klinkt, niet alleen wat de zaak van het beroepsgeheim betreft. Het parket heeft, als ik goed begrepen heb, effectief onmiddellijk gereageerd, maar is in eerste instantie op de anonimiteit van de getuigen en ook op het minimaliseren van het slachtoffer zelf gestoten. Ik kan dus alleen maar akte nemen van uw antwoord en zeggen dat het een pijnlijk bekende situatie is.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vragen nrs 4852 van de heer Francken, 4855 en 4856 van mevrouw Van Vaerenbergh en 4873 van de heer Henry zijn uitgesteld.
18 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het Belgisch-Marokkaans akkoord inzake het uitzitten van de straf in het land van herkomst" (nr. 4958)
18 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'accord belgo-marocain permettant à un détenu de purger sa peine d'emprisonnement dans le pays d'origine" (n° 4958)
18.01 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, ten gevolge van een recente overeenkomst tussen België en Marokko kunnen Marokkaanse gedetineerden hun straf voortaan in Marokko uitzitten. Er zouden in die overeenkomst echter heel wat beperkingen zijn opgenomen, zoals het feit dat het akkoord niet geldt voor Marokkanen die geboren zijn in België of die de dubbele nationaliteit dragen, voor hen die vijf jaar voor de feiten ononderbroken in ons land hebben gewoond, voor zij die ernstig ziek zijn of betrokken zijn bij een gerechtelijk onderzoek over andere feiten. Zo wordt dus een groot gedeelte van de Marokkaanse gedetineerden in onze gevangenissen blijkbaar uitgesloten van het akkoord. Een markant detail was vorige week te lezen in P-Magazine. Verbeurdverklaringen van goederen ingevolge strafrechtelijke veroordelingen ten aanzien van Marokkaanse criminelen zouden niet gelden, tenzij het zou handelen om terrorisme en corruptie. Terrorisme is nu niet zo’n veel voorkomend fenomeen, misschien wel bij moslims, maar ik meen niet dat het legio is bij de vele Marokkanen in ons land. Corruptie is ook niet bepaald het crimineel misdrijf bij uitstek. Men spreekt bijvoorbeeld weinig van georganiseerde misdaadbendes van Marokkaanse origine. Mevrouw Van San zou er waarschijnlijk een bijzonder licht over kunnen laten schijnen indien men eens een grondig onderzoek zou laten uitvoeren. Hoe dan ook, die twee vormen van criminaliteit maken nu net niet bepaald de hoofdmoot uit van de redenen waarvoor Marokkanen bij ons in de gevangenis zitten.
Mijnheer de minister, kunt u toelichting geven bij de beperkingen in het verdrag? Hoe zijn die er in feite gekomen? Waarom zijn ze zo verregaand en waarom heeft België daarop toegegeven? Was het soms op vraag van België dat het akkoord met die beperkingen gesloten is? Beschouwt u het akkoord dan als een eerste stap of hoopt u in de toekomst de uitsluitingsvoorwaarden nog te beperken, zodat nog meer Marokkaanse criminelen hun straf in het land van herkomst kunnen uitzitten?
18.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, de bilaterale overeenkomst tussen België en Marokko inzake bijstand aan gedetineerde personen en overbrenging van gevonniste personen is ondertekend te Brussel op 7 juli 1997. Ik heb daar destijds nog over onderhandeld. Over het aanvullend protocol van 19 maart 2007 is onderhandeld door collega Onkelinx. Daarin werd een artikel 5bis ingevoegd, waardoor de toestemming van de veroordeelde zelf niet langer vereist is. Dat aanvullend protocol werd begin dit jaar ook door Marokko geratificeerd en is uitvoerbaar sinds 1 mei jongstleden.
De dossiers van de veroordeelde Marokkanen die in aanmerking komen, worden momenteel onderzocht op de uitsluitingscriteria door het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen. Na een eerste ruwe selectie door de dienst Vreemdelingenzaken resteren er 190 dossiers, die verder worden geanalyseerd. Alle betrokken personen moeten ook worden gehoord.
Ik geef u de tekst van het protocol. Ik zal het niet volledig lezen. Ik citeer: “De beslissing is niet toepasselijk op de gevonniste personen (…).” Er zijn een hele reeks uitsluitingen. Ik hoef u dat niet te hernemen. Het gaat om de wet zelf. Een aantal punten werd evenwel onderhandeld.
De overeenkomst met Marokko om de gedetineerden zonder hun akkoord over te brengen naar een Marokkaanse gevangenis, is een eerste, belangrijke en voor mij symbolische stap in de uitvoering van het principe dat de gedetineerde zijn straf uitzit in zijn land van oorsprong. Dat principe werd ook in het kaderbesluit van Europa opgenomen. Het feit dat het akkoord van de betrokkene niet langer vereist is, is een belangrijke stap. Wij zullen zien hoeveel van die 190 dossiers, die worden onderzocht, zullen leiden tot effectieve overbrenging.
Ik heb van bij het begin gezegd dat voorzichtigheid geboden is bij het vooropstellen van cijfers. Het is cruciaal geweest voor een akkoord, dat in 2007 werd besproken, om in eerste instantie tot een ratificatie te komen. Ik wou er eerst voor zorgen dat het akkoord door Marokko aanvaard werd. Ik moest zeker niet met andere voorwaarden starten en het op die manier extra zwaar maken. Het was mijn keuze om aan Marokko de ratificatie te vragen van de teksten die in 2007 waren onderhandeld, met het argument dat België dat ook al had gedaan en dat wij dat hier al hadden behandeld. Marokko heeft dat nu ook gedaan en wij moeten nu afwachten.
De principiële realisatie is er nu. Wij proberen er nu verdere uitvoering aan te geven. Wij moeten rustig onderzoeken hoe wij kunnen vooruitgaan. In eerste instantie moeten wij het kaderbesluit omzetten. Bovendien is de instructie gegeven om de bilaterale gesprekken te ontwikkelen met Marokko en met landen waarmee nog geen akkoorden werden gesloten.
18.03 Bert Schoofs (VB): Ik erken de pluspunten zeker, mijnheer de minister. Er zal zeker moeten worden gewerkt aan de uitsluitingsgronden, want dan kan men echt een beleid voeren, dat ook een zekere afschrikking heeft ten opzichte van zij die hier bepaalde misdrijven plegen en die geweten zullen hebben dat het in hun landen van herkomst zeker niet zo comfortabel in de gevangenis zitten is als hier. Ik hoop dat die inspanningen worden voortgezet.
Ik zal hier vandaag geen kritiek spuien, nu er pluspunten waar te nemen zijn. Ik hoop wel dat er uitvoering komt aan hangende dossiers. Ik hoop dat Marokko daarover niet moeilijk zal doen, want dan moet niet alleen België maar moeten ook andere Europese landen de tanden laten zien. Ik verwijs naar de vraag die ik had gericht aan de eerste minister, maar die werd beantwoord door de staatssecretaris inzake migratie en asiel. Europa mag wel eens meer op zijn strepen gaan staan.
Het is alvast een begin.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 4974 van de heer Terwingen is uitgesteld.
- M. Éric Jadot au ministre de la Justice sur "l'évasion d'un détenu de l'établissement pénitentiaire de Lantin" (n° 4993)
- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'évasion de la prison de Lantin" (n° 5001)
- M. Olivier Maingain au ministre de la Justice sur "les causes de l'évasion d'un détenu de la prison de Lantin le 27 mai 2011" (n° 5037)
- M. Jan Van Esbroeck au ministre de la Justice sur "l'absence de gardien dans les tours de surveillance à Lantin" (n° 5045)
- de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "de ontsnapping van een gedetineerde uit de strafinrichting van Lantin" (nr. 4993)
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de ontsnapping uit de gevangenis van Lantin" (nr. 5001)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "de manier waarop een gedetineerde uit de gevangenis van Lantin is kunnen ontsnappen op 27 mei 2011" (nr. 5037)
- de heer Jan Van Esbroeck aan de minister van Justitie over "de onbemande bewakingstoren in Lantin" (nr. 5045)
De voorzitter: Aangezien de heren Maingain en Van Esbroeck niet aanwezig zijn, vervallen hun vragen.
19.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, la presse s'est fait l'écho de l'évasion d'un détenu de la prison de Lantin le 27 mai dernier. Procédant à l'entretien d'un atelier de la prison, ce dernier a réussi à fausser compagnie aux gardiens pour se rendre dans l'une des cours de l'établissement, d'où il a pu gagner l'extérieur.
J'ai été frappé non seulement par la violence de l'évasion, mais aussi par la facilité avec laquelle elle s'est déroulée et notamment l'utilisation d'une échelle de corde.
Pouvez-vous nous en relater les circonstances exactes? Cette évasion est-elle due à un défaut dans les dispositifs techniques de sécurité, lesquels avaient été critiqués au cours des grèves du mois de décembre?
Ensuite, il me revient que le détenu se chargeait des travaux d'entretien d'un atelier. De quelle nature étaient-ils? La présence de détenus au sein de cette zone de l'établissement explique-t-elle la facilité apparente de l'évasion?
Enfin, s'agissant des carences de sécurité soulignées par les agents l'hiver dernier, les efforts nécessaires pour y remédier ont-ils été fournis?
19.02 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de genaamde Mohamed El Jabbari is op 27 mei ontsnapt uit de gevangenis van Lantin met behulp van kompanen buiten de gevangenis. Blijkbaar werden de cipiers op afstand gehouden door middel van kalasjnikovs. Het gaat dus niet om brave jongens. Blijkbaar werd El Jabbari niet geacht vluchtgevaarlijk te zijn.
Kunt u toelichting verschaffen bij die feiten?
Op welke wijze heeft het systeem met betrekking tot de bewaking van Mohamed El Jabbari gefaald?
Acht u het noodzakelijk de veiligheidsmaatregelen in het algemeen, dan wel specifiek in de gevangenis van Lantin, aan te scherpen?
19.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik heb een uitvoerige beschrijving van wat er allemaal is gebeurd.
Ce vendredi 27 mai, vers 10 h 00, des agents en poste aux caméras ont eu l'attention attirée par deux véhicules, une Audi noire et une camionnette Fiat blanche, qui roulaient à grande vitesse sur le chemin de remembrement longeant l'établissement, du côté de la maison pour peines et des ateliers.
Ils ont alors vu les deux véhicules s'arrêter et quatre hommes en sortir avec une échelle métallique et une disqueuse. La police a alors immédiatement été avertie (l'heure d'appel était 10 h 02). Les occupants des véhicules ont cisaillé la grille bordant le no man's land et ont ainsi pu accéder au mur d'enceinte, sur lequel ils ont appuyé leur échelle. Ils ont ensuite lancé une échelle de corde descendant vers l'intérieur de l'établissement.
Le détenu El Jabbari, occupant le poste de servant à l'atelier de formation professionnelle ferronnerie s'était entre-temps soustrait à la surveillance des agents, eux-mêmes occupés avec trois détenus en formation. Sa fonction de servant lui permettait de se déplacer relativement librement au sein de l'atelier et de ne pas être sous une surveillance étroite, puisqu'il était notamment chargé du nettoyage des lieux.
L'analyse a démontré que le détenu a scié une série de barreaux à l'aide d'une disqueuse prise à l'atelier et qu'il s'est glissé hors du bâtiment via une salle située à l'étage, à l'aide d'une lance d'incendie sectionnée faisant office de cordage pour se rendre vers le mur d'enceinte. Le détenu a été aperçu en communication au gsm, probablement pour donner des consignes à ses complices.
Un agent du service extérieur s'étant rendu dans le no man's land a entendu un premier tir de sommation, provenant sans doute d'une Kalachnikov, en tout cas d'une arme de guerre automatique. La balle a été tirée vers le haut et l'agent n'a eu d'autre solution que de se mettre à l'abri. À l'intérieur de l'enceinte, cinq agents ont tenté de rattraper El Jabbari mais eux aussi ont entendu des tirs, qui n'ont heureusement touché personne. Un des agents a distinctement entendu El Jabbari crier à un de ses complices porteur de l'arme: "Tire pour tuer!". Il n'a heureusement pas été suivi par ses complices mais cela démontre toute la détermination du détenu à s'évader.
Dans ces conditions, le personnel a dû laisser partir le détenu et les assaillants, il était alors 10 h 15. L'incident a donc duré un bon quart d'heure.
Comme vous pouvez le constater, les systèmes de sécurité techniques ont bel et bien fonctionné et rempli leur rôle. L'alarme a été donnée immédiatement au personnel pénitentiaire.
Les services de police ont également été avertis immédiatement. Le personnel a pu intervenir à temps et ce n'est que parce qu'il a été confronté à des armes de guerre et à des tirs de sommation qu'il a dû mettre fin à son intervention. Il va de soi que dès lors que notre personnel n'est pas armé – et je précise que peu de personnes au sein du monde pénitentiaire sont demandeuses d'armer le personnel –, il n'avait d'autre choix que de se mettre en sécurité.
L'évasion démontre néanmoins une faille dans la sécurisation des ateliers, un point sur lequel les services de l'administration pénitentiaire se penchent déjà. Je peux préciser par ailleurs que les arbres en question ont bien été coupés.
Quant aux questions particulières, El Jabbari avait un comportement tout à fait correct depuis sa réincarcération à Lantin en 2007. Sur la base des informations disponibles, la direction de la prison n'avait donc aucune raison de porter une attention particulière à ce détenu. Je voudrais préciser à ce sujet que l'administration pénitentiaire est très attentive dès lors que des informations lui parviennent selon lesquelles un détenu est susceptible de s'évader. Dans une telle situation, des mesures de sécurité sont prises immédiatement. Encore faut-il évidemment que ces informations soient assez complètes pour évaluer correctement le risque. En l'occurrence, ce n'était pas le cas. L'intéressé faisait donc l'objet du régime normal de détention.
Pour ce qui est du manque de personnel, comme cela a été dit, les cadres de Lantin, et de quasiment toutes les prisons d'ailleurs, sont remplis ou presque. La moyenne pour 2010 était un cadre rempli à 99 %. Cependant, cela ne se reflète pas sur le terrain en raison d'un absentéisme endémique important. Pour la maison d'arrêt de Lantin, on parle par exemple d'un taux d'absentéisme de 20 %. Il s'agit là d'un véritable problème qui doit trouver une solution si nous voulons avancer.
Quant aux congés, c'est une question délicate mais il faut savoir ce qu'on veut. Beaucoup d'agents ont un arriéré important de congés: récupération, pauses, etc., dans ce qu'on appelle "le sac à dos" qui est un héritage du passé. Les organisations syndicales se plaignaient à raison de l'existence de cet arriéré qui perturbe le système de prises de congé. L'administration pénitentiaire a décidé d'épurer ces "sacs à dos", d'éviter qu'ils ne grossissent encore et de briser le cercle vicieux. Cela oblige effectivement les directions locales à faire prendre au personnel tous ses congés annuels prévus, quitte à imposer des prises de congé. C'est une procédure inévitable si on veut résoudre ce problème.
Wat de onbemande bewakingstoren betreft, de aanwezigheid van de bewakingsassistenten in de bewakingstoren had er bij dit incident vermoedelijk niet toe kunnen bijdragen dat abnormaliteiten sneller werden waargenomen. De aanwezigheid van een bewakingsassistenten in de bewakingstoren had wellicht weinig veranderd. De aankomst van de wagen werd wel degelijk onmiddellijk opgemerkt door het personeel, dat onmiddellijk alarm heeft geslagen. Bewakingsassistenten in de toren hadden dit niet sneller kunnen doen.
Ik doe opmerken dat de nieuw gebouwde gevangenissen niet meer over wachttorens beschikken. Ook in de oudere gevangenissen zijn zij vervangen door camerabewaking. Ik wil er ook op wijzen dat het personeel verdachte bewegingen aan de omheining kan vaststellen via beeldschermen. Ik kan alleen herhalen dat de camerabeveiliging prima gewerkt heeft.
Er moeten inderdaad enkele zaken verbeterd worden. In dit geval waren de apparatuur en de waakzaamheid echter afdoende. Daar zit het probleem niet. Er was een veiligheidsprobleem in het atelier. De ontsnapping kon enkel slagen omdat de gedetineerde hulp van buitenaf gekregen heeft, van een zeer zwaar gewapende medeplichtige.
19.04 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie de cette réponse détaillée. Nous pouvons nous réjouir de l'absence de blessés. Vous avez mis en évidence la difficulté du travail des gardiens. Je n'avais pas souligné la question du cadre du personnel, mais il est notoire que les problèmes d'absentéisme sont récurrents, à Lantin comme ailleurs.
Je retiens vos propos sur la sécurisation de l'atelier. Visiblement, des efforts doivent encore être fournis. Je ne manquerai pas de me tenir informé à ce propos.
19.05 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, de cijfers die u opsomt, zijn opmerkelijk. Ik zal ze echter niet gebruiken om gratuit uit te halen naar het personeel van de gevangenis in het Franstalig landsgedeelte. Het zal mij er wel toe inspireren bij u te vragen hoe het zit met het absenteïsme in de diverse penitentiaire inrichtingen en hoe dat de voorbije jaren is verlopen. Dat kunt u vandaag uiteraard niet geven.
Hetzelfde geldt voor de bezettingsgraad van de diverse inrichtingen in verhouding tot de capaciteit die normaal moet worden gehaald. Ik denk dat wij met die cijfers wat wijzer zullen worden en dat men in de ene penitentiaire inrichting dan misschien wat meer reden tot klagen heeft dan in een andere. Op basis daarvan kunnen wij dat misschien vaststellen.
L'incident est clos.
20 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Justitie over "het gebruik van DNA-tests bij gerechtelijke onderzoeken" (nr. 4911)
20 Question de M. Servais Verherstraeten au ministre de la Justice sur "les analyses ADN dans le cadre des enquêtes judiciaires" (n° 4911)
20.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, omtrent deze aangelegenheid heb ik u ooit al ondervraagd.
Het zal u niet verbazen dat het specifieke dossier de omgeving niet ver van mijn woonst heeft beroerd. Een uitgebreid DNA-onderzoek gaf uiteindelijk aanleiding tot een oplossing van menige dossiers, jammer genoeg met een bijzonder tragische afloop.
DNA-onderzoek kan opheldering brengen in heel wat misdrijven. Daartegenover staat de problematiek van de rechten van privacy, een absoluut recht.
Ik verwijs naar mijn schriftelijke vragen over de stand van zaken van de wetgeving, over het wetsontwerp in voorbereiding dat het niet heeft gehaald door de val van de regering en waarover de commissie voor de Justitie zich verder zou kunnen buigen, alsook naar de Europese regelgeving omdat het hier gaat over fundamentele principes van de rechten van de mens.
Hoe kunnen wij Justitie efficiënter maken met moderne technieken, zonder afbreuk te doen aan de fundamentele rechten van de mens?
20.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik overhandig u de tekst van het voorontwerp van wet dat hopelijk zo vlug mogelijk in deze commissie kan worden behandeld. Dit voorontwerp werd door de regering goedgekeurd. Op de ministerraad van 2 april 2010 werd dit voorontwerp inderdaad goedgekeurd met het oog op de voorlegging voor de Raad van State. Er was een advies op 3 mei 2010, dus na de val van de regering waardoor het voorontwerp onder de regering van lopende zaken niet verder kon worden besproken.
Er is een nakende deadline voor de omzetting van het besluit van de Europese Raad van 23 juni 2008 betreffende de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder inzake de bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie, het zogenaamde Verdrag van Prüm. Het ontwerp is in dat licht dringend geworden en kan in lopende zaken worden behandeld omdat het een uitvoering is van een Europees besluit.
Dit verdrag voorziet in de uitwisseling van de DNA-gegevens tussen de ondertekenende landen met een deadline voor de omzetting hiervan in de interne rechtsorde uiterlijk op 26 augustus 2011. Het wetsontwerp werd na de Raad van State opnieuw voorgelegd aan de ministerraad op 13 mei 2011. Het is intussen ondertekend door de Koning. De brief ter indiening in het Parlement is deze week vertrokken. Wellicht kan het op korte termijn in deze commissie worden besproken.
Het heeft dan ook weinig zin om nu de verschillende elementen te bespreken. Ik geef u nog een kopie van de samenvatting van dit voorontwerp. De essentie is dat wij veel efficiënter, onder meer via marktbevraging, en veel meer DNA zullen kunnen ontleden, en zulks in een internationale context. Het is een belangrijke stap vooruit in de technische ondersteuning van het gerechtelijk onderzoek.
20.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Internationale samenwerking is hoe dan ook, zeker voor misdrijven zoals rondtrekkende daderbendes, absoluut fundamenteel. De drempel in onze huidige wetgeving, waardoor men enkel bij mensen veroordeeld tot meer dan vijf jaar gevangenisstraf DNA kan afnemen, moet naar beneden worden gebracht.
Zeer specifiek wat betreft seksuele delinquentie kunnen wij de drempel met bijzondere uitzonderingsmaatregelen nog lager maken. Juist daar is opheldering niet evident bij gebrek aan getuigen. Onder meer een Kempisch dossier heeft geleerd dat DNA precies daar cruciaal kan zijn om verdere calamiteiten te voorkomen.
Ik pleit dan ook voor een verstrenging van de wetgeving en ik kijk reikhalzend uit – het is geen lopende zaak – naar een behandeling van deze materie. Als de deadline inderdaad 26 augustus is, moeten wij eigenlijk nog voor het parlementair reces, wanneer dit ook mag vallen – de politieke situatie zal dat duidelijk maken – hierover wetgevend werk doen.
L'incident est clos.
21 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Justitie over "de evaluatie van de artikelen 747 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek zoals gewijzigd door de wet van 26 april 2007" (nr. 4912)
21 Question de M. Servais Verherstraeten au ministre de la Justice sur "l'évaluation des articles 747 et suivants du Code judiciaire, modifiés par la loi du 26 avril 2007" (n° 4912)
21.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, recentelijk, met toepassing van artikel 747, …
21.02 Minister Stefaan De Clerck: (…) (zonder micro)
21.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Een ontwerp heeft, volgens het Kamerreglement, voorrang op een voorstel. Ik ga ervan uit dat, zodra het ontwerp er is, inclusief het advies van de Raad van State, het per definitie wordt behandeld, of dat nu in de Kamer dan wel in de Senaat gebeurt. Wat dat betreft, gedraag ik mij, mevrouw de voorzitter, naar uw wijsheid en die van de minister om daarover afspraken te maken. Wellicht zullen sommige bepalingen bicameraal moeten worden behandeld, maar het ontwerp kan zijn geëigende weg vinden.
Mijn vraag kwam er naar aanleiding van een moeilijkheid waarmee ikzelf in mijn andere hoedanigheid en mijn achtbare tegenstrever werden geconfronteerd, met toepassing van artikel 747. Hij liet mij vrijpostig in een vertrouwelijk schrijven weten dat het hoog tijd wordt om in mijn andere hoedanigheid een evaluatie te laten maken van artikel 747, dat zeer veel nefaste gevolgen heeft.
Mijnheer de minister, in illo tempore heb ik, samen met onze achtbare collega Tony Van Parys, vanuit de oppositie tevergeefs ervoor gewaarschuwd dat het onvolkomenheden zou teweegbrengen. Er zijn reeds wat evaluaties gemaakt in de rechtsleer en in de media.
Heeft de wet, volgens de gegevens waarover u beschikt, de beoogde gevolgen bereikt? Is de gerechtelijke achterstand door die ingreep, die ondertussen vier jaar toepasselijk is, daadwerkelijk teruggedrongen? Welke initiatieven werden ondertussen ondernomen om de wet te evalueren? Wat zijn de resultaten van die evaluatie? Overweegt u om de gevolgen van de wet opnieuw op een of andere wijze te laten evalueren?
21.04 Minister Stefaan De Clerck: De wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het bestrijden van de gerechtelijke achterstand responsabiliseert de partijen, evenals de magistratuur, met het oog op de snellere afhandeling en de vaststelling van de zaken en bespoedigt de termijn van de uitspraak. Personen op het terrein zeggen dat de wetgeving een pervers effect heeft. Men zegt mij dat zij meer gerechtelijke achterstand creëert.
Ik heb in eerste instantie aan het Vast Bureau voor Statistiek en Werklastmeting concrete cijfers gevraagd, maar met het systeem waarover het beschikt, kan het mij die niet bezorgen. Ik kan dus niet exact zeggen of de gerechtelijke achterstand al dan niet is teruggedrongen door de specifieke toepassing van de wet. Er zijn immers verschillende redenen. Ik zie en hoor dat de achterstand globaal weer toeneemt. Men moet zich natuurlijk afvragen of het door die wet komt of omdat er ook andere factoren zijn.
Er is bijvoorbeeld een groot manifest gegeven, met name de veel grotere afwezigheid van de magistraten wegens ziekteverlof. Vroeger was dat zeer beperkt bij magistraten. Nu is dat exponentieel toegenomen. Dat zal zeker ook zijn effect hebben op de productiviteit van de rechtbanken en van de hoven. Ik wil zo maar één element aantonen dat zijn invloed kan hebben op de achterstand.
Indien wij ervan uitgaan dat er bijkomende gerechtelijke achterstand is ontstaan, is de verklaring misschien als volgt. De wet van 2007 verplicht de rechter uiterlijk zes weken na de inleidende zitting het tijdsverloop van de rechtszitting en de datum van de pleitzitting te bepalen, zelfs indien geen van de partijen hierom verzoekt. In die omstandigheden is het reëel dat de partijen de hun opgelegde kalender niet zullen eerbiedigen en dat de zaak op de vastgestelde datum uiteindelijk niet in staat zal zijn, met blanco zittingen mogelijk als gevolg.
Blanco zittingen kunnen deels worden ingevuld door zaken die alsdan wel in staat zijn. Artikel 747, § 2, derde lid, kan mogelijk tot een bijkomende gerechtelijke achterstand leiden. De partijen hebben doorgaans een goede reden, bijvoorbeeld onderhandelingen, om de regeling van de rechtspleging niet na te streven. Die verregaande verplichting, opgelegd door de huidige wetgeving aan de rechter, schiet op die manier het lovenswaardige doel van de wetgever voorbij.
Hoewel er nog geen akkoord werd bereikt over de modaliteiten van een wijziging op dat vlak, werd de noodzaak van een aanpassing wel erkend. Natuurlijk is het in de periode van lopende zaken niet evident dat soort debat aan te gaan. Ook onder collega Jo Vandeurzen werd al een consensus bereikt dat een reeks andere aanpassingen inzake de wet op de gerechtelijke achterstand diende te worden aangepakt.
Het is dus wel nuttig om een algemeen debat te organiseren, maar automatisch komt heel het debat over de organisatie, het management van het gerechtelijke landschap op de proppen zodra wij daaraan beginnen.
Ik heb dus geen formele, harde bewijzen. Het lijkt mij niettemin moeilijk te ontkennen dat wij kampen met een gerechtelijke achterstand. Het moet de ambitie zijn om daarop te reageren.
In 2008 heeft de Hoge Raad voor de Justitie een evaluatie gemaakt in de vorm van een vragenlijst aan de rechtbanken en de hoven.
De Raad heeft een advies opgesteld. Er was evenwel in de verenigde adviezen van de onderzoekscommissie van de hoge raad geen eensgezindheid over de vraag of de rechterlijke verplichting tot de instaatstelling van de zaak al dan niet de reden was van de gerechtelijke achterstand. Het debat is onbeslist gebleven in de hoge raad.
Ik zou de Hoge Raad voor de Justitie kunnen vragen om de wet betreffende de gerechtelijke achterstand opnieuw te evalueren. Er is nu al een langere periode voorbij. De evaluatie gebeurde in 2008 en het zou nuttig zijn om de Hoge Raad voor de Justitie te vragen of hij nu tot een mogelijk eenvormig besluit zou kunnen komen.
De periode dat de wet in werking is getreden, is meer dan verdubbeld, dus ik zal de Hoge Raad voor de Justitie vragen om daarop zijn licht te laten schijnen. Ik denk dat er nu met helderheid een conclusie kan worden geformuleerd. De hoge raad is de juiste instantie om daarover na te denken, gezien zijn samenstelling en algemene auditopdracht inzake de werking van de justitie.
21.05 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. U erkent dat het huidig artikel 747 een van de oorzaken is die gerechtelijke achterstand veroorzaakt.
U zegt dat het toenmalig advies van de Hoge Raad voor de Justitie niet eensluidend was. Ik wijs u erop dat die eensgezindheid er evenmin was toen men de wet van artikel 747 er in 2007 aan de vooravond van de verkiezingen nog snel heeft doorgeduwd.
Ik steun u ten volle in uw suggestie om de hoge raad te gelasten met een nieuwe evaluatie. Wij zijn inderdaad in een periode van lopende zaken, maar dat kan ook nuttig zijn om beleidsvoorbereidend werk te doen, zodat achteraf definitieve keuzes kunnen worden gemaakt.
Het lijkt mij evident dat dat kadert in een verbeterde organisatie en management van Justitie. Ik ben het wat dat betreft ook met u eens.
Het incident is gesloten.
22 Question de M. Éric Jadot au ministre de la Justice sur "l'identification d'un nouveau site pénitentiaire en province de Liège" (n° 4994)
22 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "de locatie voor een nieuwe gevangenis in de provincie Luik" (nr. 4994)
22.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, à plusieurs reprises, je vous ai interrogé sur la situation d'urgence dans les établissements pénitentiaires, notamment à Verviers et Lantin. Ma question est donc plus une question prospective sur le long terme. La semaine dernière, vous m'avez répondu sur le court terme à Verviers. Vous m'avez fait part des études menées en vue de trouver une solution. On parle de placer des conteneurs mais, là aussi, il s'agit d'une solution à court terme.
Monsieur le ministre, alors que l'établissement de Verviers ne tient plus debout et que la tour de Lantin s'effrite, un site est-il identifié en province de Liège pour la construction d'un nouvel établissement pénitentiaire? Dans l'affirmative, quel est-il? Il était question d'augmenter les capacités de l'établissement de défense sociale de Paifve; ce dossier est-il bloqué politiquement ou y a-t-il moyen de le faire avancer à ce stade? Par ailleurs, des contacts sont-ils en cours avec les autorités wallonnes concernant les possibilités d'implantation de nouvelles infrastructures en province de Liège et l'identification d'un site? Si tel n'est pas le cas, n'est-il pas grand temps de lancer ce débat?
22.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, monsieur Jadot, nous avons déjà eu, à plusieurs reprises, la possibilité d'expliquer notre vision sur les investissements importants à réaliser au niveau des établissements pénitentiaires. Le Masterplan pour la construction de prisons ne prévoit pas de nouvel établissement dans la province de Liège.
Il est vrai qu'un certain nombre de problèmes se posent à la prison de Verviers. Des travaux doivent être réalisés d'urgence à de nombreux endroits du bâtiment. Cela ne signifie toutefois pas qu'il faut rechercher un nouveau site. Des discussions ont cours entre l'administration, Verviers et la Régie des Bâtiments dans le but de trouver la meilleure solution pour Verviers où des investissements sont absolument nécessaires. Il faudra faire en sorte que cela ne gêne pas l'utilisation actuelle mais, si l'on veut avoir une prison de qualité et acceptable à Verviers, des investissements devront être prévus sur le long terme.
Le service compétent au sein de mon administration œuvre en ce moment à une solution pour l'établissement de Verviers en collaboration avec la Régie des Bâtiments. Avant toute chose, des travaux seront réalisés cette année encore, pour faire face aux problèmes les plus aigus et garantir la stabilité. Cela devrait permettre à la prison de franchir le cap de l'hiver prochain sans problème, ce moyennant un nombre limité de déplacements de détenus.
Entre-temps, la recherche d'une solution définitive se poursuit: rénovation du bâtiment existant, un nouvel établissement sur le site actuel ou une autre solution ailleurs. Aucune décision définitive n'a encore été prise à cet égard.
En ce qui concerne la prison de Lantin, je suis totalement d'accord avec vous: la tour ne constitue pas un endroit idéal pour héberger des détenus. À l'issue de ma visite sur place, j'ai immédiatement fait savoir qu'il serait préférable de remplacer cette tour. J'ai proposé une initiative à ce sujet, mais elle n'a pas été retenue.
Des contacts avec la Région wallonne ont lieu systématiquement. Ainsi, j'adresserai prochainement un courrier à son ministre-président, Rudy Demotte, dans lequel il sera question des prisons wallonnes et, plus spécifiquement, du troisième site wallon prévu dans le Masterplan tel qu'il a été approuvé et qui concerne la région de Sambreville. En effet, il faut avancer. Un projet existe. Une solution doit donc être trouvée le plus rapidement possible.
22.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse.
Cela dit, je me suis rendu à Verviers et je suis assez dubitatif quant à la possibilité de survie à long terme de cet établissement, même si de gros investissements y sont consentis. J'ai le sentiment qu'il ne s'agira que d'un emplâtre sur une jambe de bois. Je ne manquerai donc pas d'être attentif à ce dossier.
L'incident est clos.
23 Vraag van de heer David Geerts aan de minister van Justitie over "het onderzoek naar het spoorongeval te Buizingen" (nr. 4995)
23 Question de M. David Geerts au ministre de la Justice sur "l'enquête sur l'accident ferroviaire de Buizingen" (n° 4995)
23.01 David Geerts (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, na het spoorongeval werd een gerechtelijk onderzoek gestart. Het ongeval gebeurde op 15 februari 2010. Tot op heden hebben wij nog geen uitsluitsel over de oorzaak van het ongeval. Het is mij althans niet kenbaar gemaakt.
Volgens mijn informatie zal de substituut die het onderzoek leidt, de heer Dehon, nog vóór de zomer een andere functie opnemen, met name een functie bij het parket-generaal in Mons.
Mevrouw de voorzitter, daarom heb ik twee heel korte vragen, die echter in het licht van de werkzaamheden van de bijzondere commissie pertinent zijn.
Mijnheer de minister, kan u een stand van zaken van het onderzoek geven?
Wat is de impact van de nieuwe aanstelling van de heer Dehon op het onderzoek?
23.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Geerts, over het desbetreffende treinongeval te Buizingen op 15 februari 2010 kan ik u mededelen dat het gerechtelijk onderzoek nog altijd bezig is. Daarmee weet u niet veel meer dan u al langer wist. U weet ook dat onderzoeksrechter Burms het dossier leidt.
Ik heb nog eens aangedrongen. In vorige antwoorden heb ik al verklaard dat het om expertises gaat, die moeten worden afgewerkt en ingediend. Ik heb er dus nog eens op aangedrongen om te proberen het onderzoek zo vlug mogelijk te finaliseren. Ik ga ervan uit dat het nodige wordt gedaan. Aansluitend op uw vraag, heb ik echter nogmaals gevraagd dat zo vlug mogelijk zou worden geprobeerd het onderzoek af te ronden.
De benoeming van de heer Dehon tot substituut-procureur-generaal te Mons is opgevangen door de aanstelling van mevrouw Delfosse, substituut-procureur des Konings te Brussel, die nu de dossierverantwoordelijke op het niveau van het parket is.
Mij wordt bevestigd dat het gerechtelijk onderzoek door voornoemde vervanging geen enkele vertraging zal oplopen. Het is niet op het punt van een vervanging dat het probleem zich situeert. Andere elementen moeten worden beëindigd, zodat eindelijk, hopelijk en op basis van de gegevens van het dossier kan worden beslist al dan niet tot een eindvordering te komen
23.03 David Geerts (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Het is goed dat het onderzoek grondig wordt gevoerd. Dat moet ook. De slachtoffers vragen echter enige duidelijkheid over het gebeurde. Daarom lijkt het mij goed dat u op een finalisering van de werkzaamheden hebt aangedrongen.
L'incident est clos.
24 Vraag van de heer Tanguy Veys aan de minister van Justitie over "de vernietiging door het Field Liberation Movement van een veld met genetisch gemodificeerde aardappelen te Wetteren" (nr. 5002)
24 Question de M. Tanguy Veys au ministre de la Justice sur "la destruction par le Mouvement de Libération des Champs d'un champ de pommes de terre génétiquement modifiées à Wetteren" (n° 5002)
24.01 Tanguy Veys (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, sinds enige dagen kent heel Vlaanderen de Field Liberation Movement, zij het door spijtige en zelfs schrikwekkende omstandigheden. Voor een veldproef in het Oost-Vlaamse Wetteren, met genetisch gemodificeerde aardappelen die bestand zijn tegen de aardappelziekte werden al van bij de start strenge veiligheidsmaatregelen genomen. Zo werd het veld bewaakt door veiligheidsagenten en kwam er een hek rond de plantjes in kwestie.
Op zondag 29 mei echter hebben een 250-tal wat ik omschrijf als ecoterroristen van de Field Liberation Movement, vrij vertaald de veldbevrijdersbeweging, voor de ogen van een 100-tal wetenschappers van de Universiteit van Gent, de Hogeschool Gent, het Vlaams Instituut voor Biotechnologie en het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek, het veld met genetisch gewijzigde aardappelen betreden. De betrokken actievoerders doorbraken het politiekordon van een 50-tal manschappen, duwden de hekken omver en vernietigden het veld, onder andere door er producten – er was sprake van pesticiden – over te strooien.
Volgens de politie raakten een 10-tal politieagenten gewond en werden een 40-tal actievoerders opgepakt, die echter de dag zelf werden vrijgelaten.
De actievoerders hadden vooraf aangekondigd dat zij, door wat zij omschreven als een actie van burgerlijke ongehoorzaamheid, de veldproef wilden vernietigen en de ggo-aardappelen wilden vervangen door gewone pootaardappelen, uit protest tegen wat zij omschrijven als de afhankelijkheid van wetenschappers ten aanzien van de agro-industrie.
Mijnheer de minister, ik wil erop wijzen dat deze terreurdaad een wetenschappelijke ramp is. Volgens de eerste berichten is één vijfde van het veld vernietigd. Het feit dat een dergelijke organisatie op deze wijze optreedt, betekent natuurlijk een bedreiging voor de vrijheid van het wetenschappelijke onderzoek. Het ging hier namelijk om onderzoek dat door uw collega’s Paul Magnette en Laurette Onkelinx, evenals door de Vlaamse regering en door de Bioveiligheidsraad werden goedgekeurd als onafhankelijk overheidsonderzoek. Het ging niet om onderzoek van de industrie en de resultaten zouden transparant beschikbaar worden gesteld. Iedereen zou er beter van worden.
Mijnheer de minister, tot slot blijkt nu zelfs dat er sprake is van een volgend doelwit van de Field Liberation Movement, zijnde het populierenveld van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie in Zwijnaarde bij Gent.
Ik had graag welke maatregelen u in uw hoedanigheid van minister van Justitie hebt genomen tegen de daders die de agenten hebben verwond – in zoverre zij natuurlijk gekend zijn – en de daders die de vernielingen hebben aangericht. Er was toch enige verbazing dat de daders die opgepakt werden, de dag zelf werden vrijgelaten.
Hebt u eventueel ook maatregelen genomen tegen de organisatie zelf die aan de basis lag van dit opzet en de intentie heeft om in de toekomst nog soortgelijke acties te voeren, zijnde de Field Liberation Movement?
24.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, ik kan u de volledige details geven van de besprekingen die plaatsgevonden hebben. Het evenement is voorbereid volgens de principes van het genegocieerd beheer. Men heeft dus geprobeerd afspraken te maken. Er zijn verschillende vergaderingen geweest met de vertegenwoordiger van de Field Liberation Movement.
Op 4 mei 2011 verwachtte de lokale politie een eerste mogelijke protestactie bij het poten van de aardappelen. Er is toen geen enkel incident geweest. Op 7 mei organiseerde de FLM een eerste verkennende wandeling in de omgeving van de site van 32 000 vierkante meter met daarin het ggo-aardappelveld. De afspraken die toen werden gemaakt werden perfect nageleefd. Het veld werd niet betreden. Er werd een sereen debat georganiseerd in de onmiddellijke omgeving van de site met vertegenwoordigers van het consortium dat de aardappelproef uitvoert.
De burgemeester en de lokale politie hebben voor de gebeurtenissen op 29 mei 2011 diverse maatregelen genomen en afspraken gemaakt. De FLM heeft de toestemming verkregen om tussen 11 uur en 18 uur een infomarkt te organiseren in een rustige straat in de omgeving van het terrein. Deze toestemming werd verleend om te vermijden dat ergens lukraak een manifestatie zou gehouden worden en om de FLM zijn democratische grondrechten – vrijheid van vergadering en vrijheid van meningsuiting – te laten uitoefenen. Er werden tweehonderd sympathisanten verwacht. De voorstanders van ggo groepeerden zich onder de koepel Save our Science en organiseerden tussen 11 uur en 13 uur een infomoment op het terreingedeelte Oosterzeelsesteenweg en organiseerden met tweehonderd mensen een vreedzame protestmars naar de fietsersbrug.
De FLM had aangekondigd om op 29 mei met een dertigtal demonstranten het privéterrein te zullen betreden en met deze groep een poging te ondernemen om het terrein te vernietigen in de hoop bestuurlijk aangehouden te worden.
De lokale politie heeft dat element beheerd. Er werden daartoe zesentachtig personen ingezet.
Op 27 mei 2011 heeft het ILVO, het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek, een eenzijdig verzoekschrift ingediend bij de rechtbank van eerste aanleg van Dendermonde om iedereen de toegang tot het terrein van ILVO te verbieden onder de verbeurte van een dwangsom van 2 500 euro per vastgestelde individuele inbreuk. De korpschef stelde voor om op vrijdag een persmededeling te verspreiden met het consortium, dus met de initiatiefnemers. Het consortium wenste echter geen extra olie op het vuur te gieten en besloot de betekening door de deurwaarder uit te stellen. De bestuurlijk aangehouden personen ontvingen de betekening pas achteraf. Na de bestorming werd alsnog betekend.
Ondanks de aankondiging van een 30-tal mensen dat zij burgerlijk ongehoorzaam zouden zijn, waren er uiteindelijk vierhonderd demonstranten. Twee secties waren gepland om het aardappelveld af te zonderen, een peloton met drie secties en een peloton met twee secties waren voorzien om doorgebroken en ontsnapt actievoerders te omsluiten en bestuurlijk aan te houden. De grote massa dwong de politie volledig terug te plooien tot tegen de aardappelsite. Langs alle kanten werd gepoogd om over de omheining te klauteren, waarbij geweld tegen de politiediensten niet werd geschuwd.
Het inklimmen werd zo veel als mogelijk verijdeld, maar toch slaagde een 7-tal demonstranten erin om over de twee omheiningen te geraken. Er werden bijvoorbeeld klimkoorden en musketons gebruikt om de beschermde Herashekken uit verband te rukken. In totaal werden er dertig bestuurlijke aanhoudingen verricht. Die mensen werden ter plaatse geboeid en geïdentificeerd.
Andere schema’s, zoals een volledige afzetting van de zone, waren volgens mij allemaal niet accuraat. Ondertussen weten wij allemaal hoe het is verlopen. Er werden dertig demonstranten bestuurlijk aangehouden en geïdentificeerd. Tegen hen allen wordt proces-verbaal opgemaakt. De procureur des Konings van Dendermonde, de heer Dernicourt, wenst de betrokkenen te vervolgen voor bendevorming, diefstal met braak en/of diefstal met inklimming en beschadiging van landelijke afsluiting.
24.03 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de minister, bij het optreden, de dag zelf, kunnen er wel kanttekeningen geplaatst worden. De politie bleek zelf niet bij machte te zijn om op te treden en beschikte over onvoldoende manschappen, als zou men ervan uitgaan dat de betrokken organisatie zich aan de afspraken zou houden.
Men had voldoende tijd om nog extra politie op te trommelen. Ik betreur dat men dat niet gedaan heeft. Er was een bijeenkomst op de boerenmarkt. Men zag toen dat er veel meer volk was dan er oorspronkelijk voorzien was. Men had zelfs de mogelijkheid om de toegangsbrug, die bijna de enige mogelijkheid was, want die ging over de autosnelweg, af te sluiten. Als men ook die toegangsbrug afgesloten zou hebben, dan zou men dat terrein niet zo snel hebben kunnen bereiken. Ik betreur dat een en ander is misgelopen.
Wat het optreden zelf betreft, hebt u niet echt geantwoord op de vraag of u eventueel maatregelen zult nemen tegenover de betrokken organisatie, de Field Liberation Movement. U hebt al gesproken over bendevorming, maar zij plannen in de toekomst nog acties. Er moet van u een veel duidelijker standpunt komen. Ik weet ook niet of er effectief werk gemaakt zal worden van de boete van 2 500 euro. Er moet een krachtig signaal komen van de overheid, zeker tegenover de betrokken organisatie. Ik hoop dat dit alsnog wordt gegeven.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Alle vragen die men wilde stellen, zijn gesteld. Ik moet bekijken of de andere vragen worden uitgesteld of geschrapt, volgens ons nieuw reglement.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.07 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.07 heures.