Commission des Finances et du Budget

Commissie voor de Financiën en de Begroting

 

du

 

Mercredi 25 mai 2011

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 25 mei 2011

 

Namiddag

 

______

 

 


De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 14.46 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Raf Terwingen.

Le développement des questions et interpellations commence à 14.46 heures. La réunion est présidée par M. Raf Terwingen.

 

01 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het aantal niet-ingediende btw-aangiftes" (nr. 4484)

01 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le nombre de déclarations à la TVA non introduites" (n° 4484)

 

01.01  Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, voorheen stelde ik al vragen over het aantal belastingaangiftes dat niet werd ingediend.

 

Ik vernam dat de algemene administratie van de fiscaliteit in haar balanced score cards een indicator heeft opgenomen, om het aantal niet-indieners in de personenbelasting, de vennootschapsbelasting en de rechtspersonenbelasting op te volgen.

 

Naar verluidt was de administratie aan het werk om datzelfde principe ook voor de opvolging van de niet-ingediende btw-aangiftes te kunnen toepassen.

 

Ter zake had ik graag de volgende vragen gesteld.

 

Ten eerste, heeft de algemene administratie van de fiscaliteit ondertussen in haar balanced score cards een indicator van het aantal niet-indieners van de btw-aangifte opgenomen? Heeft zij een en ander kunnen opvolgen?

 

Ten tweede, kunt u mij de meest recente cijfers bezorgen van het aantal niet-ingediende btw-aangiftes, met een opsplitsing per Gewest en per provincie?

 

01.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bogaert, er is wel een indicator. Het percentage ingediende btw-aangiftes werd inderdaad opgenomen in de nieuwe te ontwikkelen balanced score cards voor de pijlers KMO en grote ondernemingen. De planning voor deze projecten voorziet dat deze balanced score cards respectievelijk in gebruik worden genomen op 31 augustus en op 31 oktober 2011. Een van de te realiseren stappen is het opslaan van informatie per btw-controlekantoor. Voorlopig is enkel de globale toestand beschikbaar.

 

Voor het kalenderjaar 2010 bedroeg het aantal niet-ingediende maandelijkse en trimesteriële btw-aangiftes 80 282 ten opzichte van het verwachte aantal 3 361 340, ofwel een percentage van 3,39 %. Het is relatief laag, maar kan uiteraard nog worden verbeterd.

 

01.03  Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.

 

Als het mogelijk is dan zou ik dat antwoord, als het er is, graag zelf krijgen. Immers, vorige keer stelde ik een vraag en men antwoordde mij dat die gegevens niet beschikbaar waren, tot ik ze plots op de voorpagina van De Tijd zag staan. De gegevens werden doorgegeven aan een ander parlementslid. Met veel respect, maar als ik een vraag stel dan zou ik het antwoord graag persoonlijk ontvangen.

 

01.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: (…). Misschien was het de administratie. Wij hebben in het verleden al veel via de pers vernomen over het functioneren van de FOD Financiën.

 

01.05  Hendrik Bogaert (CD&V): (…) Ik denk dat u en het kabinet Reynders (…) Dat is niet zo een probleem, maar ik vind het wel netjes dat men zelf een antwoord krijgt wanneer men een vraag stelt.

 

(…)

 

De voorzitter: De staatssecretaris zal dit ongetwijfeld doorgeven aan de minister van Financiën.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De samengevoegde vragen nrs. 4589, 4643, 4921 en 4555 van respectievelijk de heren Landuyt en Schoofs, mevrouw Lahaye-Battheu en mijzelf, worden uitgesteld en zullen aan minister Reynders worden gesteld.

 

Aangezien de heer Bogaert gehaast is geef ik hem thans het woord voor het stellen van zijn vraag onder punt 6 van de agenda, zulks met goedkeuring van de andere collega’s.

 

02 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de ondersteuning van aankoopcommissarissen" (nr. 4714)

02 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le soutien apporté aux commissaires responsables des achats" (n° 4714)

 

02.01  Hendrik Bogaert (CD&V): In de beleidsbrief Mobiliteit en Openbare Werken 2010/2011 van de Vlaamse regering lezen wij het volgende, ik citeer: “Nog dit jaar" – dat is 2010 – "zal de Vlaamse overheid afspraken maken met de FOD Financiën over de ondersteuning die door onze diensten kan worden geboden aan de aankoopcommissarissen. Zo gaan wij na hoe wij de huidige ondersteuning aan de aankoopcommissarissen kunnen optimaliseren en uitbreiden. Wij kunnen de aankoopcommissarissen onder andere ondersteunen door landmeter-experts in te schakelen. Tegen het einde van het jaar 2010 maken wij, in overleg met de FOD Financiën, een voorbeeldbestek voor het aantrekken van een landmeterexpert. Vervolgens zal de Vlaamse overheid overeenkomsten in de vorm van bestelopdrachten met landmeter-experts afsluiten.”

 

Wat zijn de juridische aard en draagwijdte van die akkoorden. Is er al een concreet bindend protocol tussen de Vlaamse overheid en het federale ministerie van Financiën? Zo niet had ik graag vernomen wat de huidige stand van zaken is en hoe de verdere planning er concreet uitziet.

 

02.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer Bogaert, bedankt voor uw interessante vraag. Er werd tot nu toe nog geen bindend akkoord of protocol gesloten inzake de ondersteuning van de aankoopcomités vanuit de Vlaamse overheid door het aantrekken via een overheidsopdracht van landmeter-experts.

 

Sinds het najaar van 2010 hebben omtrent die nieuwe vorm van samenwerking en de opstelling van een ontwerp van lastenkohier, wellicht in eerste instantie voor een proefproject, enkele verkennende vergaderingen met de Vlaamse overheid plaatsgevonden. Die gesprekken zullen doelgericht worden voortgezet.

 

Tot nu toe is er nog geen definitief akkoord.

 

02.03  Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de M. Éric Jadot au ministre de la Justice sur "la rénovation des infrastructures de l'établissement pénitentiaire de Verviers" (n° 4669)

03 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "de renovatie van de strafinrichting te Verviers" (nr. 4669)

 

03.01  Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, il s'agit d'une question posée il y a une quinzaine de jours au ministre De Clerck et transférée au ministre Reynders. C'était avant les révélations dans la presse sur l'état de délabrement généralisé de nos prisons. Cela concerne la situation de l'établissement pénitentiaire de Verviers, frappé d'une surpopulation importante et d'une sérieuse dégradation des infrastructures. Je m'y suis rendu le 13 mai et ce que j'y ai constaté est affligeant. D'après la direction, près d'un million d'euros devrait être investi par la Régie des Bâtiments pour parer au plus pressé et permettre à l'établissement de passer l'hiver 2011.

 

D'après la direction, l'objectif politique de la Régie des Bâtiments est d'investir un million d'euros pour passer l'hiver! Qu'est-il envisagé dans votre département pour l'année 2012 et les années suivantes pour apporter un investissement pérenne aux infrastructures de l'établissement pénitentiaire de Verviers? À quoi ce million va-t-il servir? Est-il exact, comme la presse l'a annoncé hier, que la solution alternative est de placer des conteneurs? Dans l'affirmative, seront-ils placés à Lantin ou à Paifve?

 

03.02  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Il y a bien un problème à la prison de Verviers, personne ne le nie et cela attire l'attention de la Direction générale des établissements pénitentiaires et de la Régie des Bâtiments. Ces deux services ont décidé de réaliser ensemble une étude de faisabilité. La Direction générale s'en occupe pour l'instant en accord avec la Régie des Bâtiments afin de prévoir un hébergement provisoire sous la forme éventuelle d'unités de conteneurs.

 

Cette capacité supplémentaire pourrait notamment être prévue dans une zone sécurisée d'une prison existante. C'est ce qui est à l'étude. À ce stade, je ne peux pas vous indiquer quelles seront les orientations choisies. L'étude est en cours et on y travaille en tenant compte de l'urgence.

 

La faisabilité de cette hypothèse fait l'objet d'études sur les plans fonctionnel et technique. Il y a non seulement la disposition des places mais il faut aussi que ces prisonniers supplémentaires puissent être correctement surveillés dans les lieux où on les placerait. Les deux administrations travaillent conjointement sur le dossier. L'objectif est de mettre cette capacité-tampon à disposition pour la fin 2012, en fonction des délais de commandes, de mise en œuvre et de réalisation, afin de pouvoir y transférer les détenus de la prison de Verviers.

 

Parallèlement à ces mesures, une décision concernant l'avenir de la prison de Verviers doit être prise sur le long terme. Nous étudions toutes les pistes possibles. Il s'agira soit d'une démolition et d'une reconstruction intégrale, soit d'une rénovation de l'établissement, soit d'un déménagement sur un autre site. Aucune décision n'a encore été prise à ce sujet. Le dossier est suivi avec l'urgence nécessaire par les deux administrations.

 

03.03  Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, le directeur de la prison de Verviers disait hier dans la presse qu'il supposait que des efforts supplémentaires seraient demandés ailleurs et il concluait, dépité, en comparant la situation à celle de la bouteille à encre. Je crois que c'est effectivement le cas. Vous me dites qu'il y a trois options mais on peut éliminer celle qui consiste à maintenir Verviers en état sur le moyen terme. Cette prison doit être fermée dans les plus brefs délais et il faudra effectivement trouver une solution ailleurs!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de M. Olivier Henry au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les frais de dossier et la commission qu'imposeraient des banques lors de l'octroi d'une garantie locative par reconstitution de fonds" (n° 4678)

04 Vraag van de heer Olivier Henry aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de dossierkosten en de commissie die sommige banken aanrekenen bij de toekenning van een progressief samengestelde huurwaarborg" (nr. 4678)

 

04.01  Olivier Henry (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'article 10 des dispositions du Code civil relatives aux baux relatifs à la résidence principale du preneur stipule que – je cite –: "Lorsque le preneur opte pour une garantie bancaire qu'il s'engage à reconstituer totalement par mensualités constantes pendant la durée du contrat, avec un maximum de trois ans, celle-ci est d'un montant équivalent à trois mois de loyer maximum. L'institution financière devra être celle auprès de laquelle le preneur dispose, le cas échéant, du compte bancaire sur lequel sont versés ses revenus professionnels ou de remplacement. (...) Nonobstant la loi relative au statut et au contrôle des établissements de crédit du 22 mars 1993, une institution financière ne peut pas refuser cette garantie pour des raisons liées à l'état de solvabilité du locataire. (...) Le preneur ne devra aucun intérêt débiteur à l'institution financière, qui lui accordera des intérêts dès le jour de la constitution totale de la garantie. (...)".

 

Lors d'une demande de constitution d'une telle garantie locative, certaines banques attachent les caractéristiques suivantes aux garanties de ce type:

- les revenus doivent être domiciliés dans ladite banque;

- le loyer mensuel doit être inférieur à un montant équivalent à 50 % des revenus du locataire;

- un premier versement de 1/36e du montant de la garantie doit être effectué immédiatement;

- les frais d'étude sont de 250 euros, à verser sur le compte à vue avant l'envoi des documents relatifs à l'établissement de la garantie;

- une commission de 2 % est perçue annuellement.

 

Il semble même que dans certains cas la banque refuse de constituer une garantie locative avec reconstitution des fonds lorsque les personnes sont au chômage.

 

Monsieur le ministre, avez-vous déjà eu connaissance de l'application de ces conditions? Considérez-vous que ces conditions répondent à une juste application de la loi? Comment expliquez-vous que les personnes au chômage ne puissent pas bénéficier de cette possibilité alors même qu'elles ont des revenus de remplacement? Quelles sont les sanctions prévues en cas de violation de la loi? La CBFA a-t-elle les compétences nécessaires pour traiter ce genre de dysfonctionnements?

 

04.02  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur Henry, la problématique que vous nous exposez cet après-midi a déjà fait l'objet de trois questions parlementaires formulées à l'intention du ministre des Finances. La première l'a été par Mme Déom (n° 11243 du 4 mars 2009), la deuxième a été posée par Mme Lalieux (n°14101) le 30 juin 2009 – c'est peut-être parce qu'elle s'en souvenait que cette dernière a quitté la salle – et la troisième (n° 552) a été posée par Mme Staelraeve le 3 août 2009.

 

Comme le ministre des Finances l'a déjà indiqué en réponse à ces questions parlementaires, le contrôle du respect de la réglementation des garanties locatives ne fait pas partie des missions du ministre des Finances.

 

Par ailleurs, depuis le 1er avril dernier, le contrôle prudentiel des établissements de crédit a été confié à la Banque nationale de Belgique, en exécution de la loi du 2 juillet 2010 modifiant la loi du 2 août 2002 relative à la surveillance du secteur financier et aux services financiers, ainsi que la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque nationale de Belgique et portant des dispositions diverses. À ce titre, la Banque nationale n'est cependant pas compétente aux fins de demander aux établissements de crédit de fournir des renseignements sur les garanties locatives qu'ils accordent, sur les frais imputés aux demandeurs ou encore sur les conditions d'octroi de telles garanties.

 

D'une façon générale, la Banque nationale n'est pas compétente pour connaître comme telles des relations individuelles entre un établissement de crédit et des clients déterminés, sauf dans la mesure requise pour le contrôle prudentiel dudit établissement de crédit selon l'article 47 de la loi du 22 mars 1993 relative au statut et au contrôle des établissements de crédit.

 

Le contrôle des conditions d'application de la réglementation des garanties locatives ne fait pas non plus partie des compétences confiées actuellement à la FSMA (Financial Services and Markets Authority), antérieurement dénommée la CBFA. Par contre, je rappelle que chaque particulier s'estimant lésé par l'attitude d'un établissement de crédit peut, après s'être adressé en premier lieu au service clientèle de la banque elle-même, saisir l'ombudsman des banques pour lui exposer ses griefs.

 

Pour le surplus, je vous invite à adresser vos questions à mon collègue en charge de la Justice, compétent en matière de baux à loyer. Selon mes informations d'ailleurs, un groupe de travail a été constitué en septembre 2009 sous sa présidence – ce qui constitue une forme de reconnaissance du problème – en vue d'évaluer l'application de la réglementation en matière de garanties locatives.

 

04.03  Olivier Henry (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, (…) (intervention hors micro).

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Jan Jambon aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de politieke leiding en het quotasysteem in het IMF" (nr. 4697)

- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de vergadering met de ministers van Financiën en het IMF over het schuldprobleem van Griekenland" (nr. 4718)

05 Questions jointes de

- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la direction politique et le système des quotas au FMI" (n° 4697)

- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la réunion des ministres des Finances et du FMI concernant la dette publique grecque" (n° 4718)

 

De voorzitter: De vraag van de heer Jambon heeft een enigszins ander onderwerp dan de vraag van de heer Goyvaerts en wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

05.01  Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de voorzitter, ik had ook al de indruk dat de vragen inhoudelijk anders waren.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ondanks een lening van 110 miljard euro van de Europese Unie en het IMF slaagt Griekenland er niet in zijn staatshuishouden op orde te stellen en is het land virtueel failliet.

 

Niettegenstaande de vele beloften slaagt Griekenland er niet in zijn economie te saneren, zijn staatsapparaat efficiënter te maken en een prioriteit te maken van het privatiseren van staatseigendommen.

 

In de afgelopen week hebben wij van alles gehoord. De ene lidstaat is voorstander van het toekennen van een bijkomende hoeveelheid geld als extra financiering. Er is sprake van dat Griekenland na april-mei 2012 minstens nog eens 30 miljard euro nodig zou hebben.

 

Andere lidstaten durven nu openlijk pleiten voor een schuldherschikking, al is dat in heel bedekte termen. Ik lees bijvoorbeeld in het Financieel Dagblad, een Nederlandse financieeleconomische krant, dat de eurolanden in het geheim begonnen zijn met de voorbereiding van een verlenging van het Griekse schuldpapier – de staatsobligaties – en met het opzetten van een onafhankelijke instantie om de Griekse bezittingen te verkopen.

 

Ik weet niet of u daarvan op de hoogte bent. Als u de minister van Financiën zou zijn, zou het ietwat moeilijk zijn om te bevestigen of te ontkennen dat er geheime besprekingen aan de gang zijn, maar het geeft wel aan dat men in de achterkamertjespolitiek bevreesd is voor een aantal zaken die men nu nog met Griekenland moet doen.

 

Ook de kredietbeoordelaars – Fitch, Moody’s en Standard & Poor’s – zijn beducht voor wat er met Griekenland zal gebeuren, mede als gevolg van bijvoorbeeld miljarden afschrijvingen van banken, wat onberekenbare gevolgen kan hebben op de kapitaalmarkt.

 

De reden waarom ik vandaag bij u terechtkom, is dat er vorige week een vergadering is geweest van de ministers van Financiën en het IMF. Kunt u ons enige toelichting geven aangaande de voorwaarden die werden gesteld ten aanzien van Griekenland? Hoever staat men daarmee om bijvoorbeeld die bijkomende schijf van 12 miljard euro vrij te maken?

 

Welke bijkomende maatregelen werden aan Griekenland opgelegd? Wat zijn de details van het aanvullend pakket aan economische hervorming, bezuinigingen en privatiseringen van staatseigendommen?

 

Ik ben uitermate benieuwd naar wat de minister van Financiën vorige week in die vergadering te weten is gekomen of al of niet heeft besloten.

 

05.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, er is daaromtrent geen geheim. Iedereen leest in de pers dat Griekenland nog wat moeilijkheden heeft en dat er waarschijnlijk nieuwe maatregelen nodig zullen zijn. Tot nu toe is er nog geen beslissing genomen.

 

De uitvoering van het Griekse programma maakt deel uit van een evaluatie van het IMF en de Europese Commissie die gezamenlijk moet plaatsvinden. De resultaten ervan zijn nog niet bekend maar men kan al met zekerheid bevestigen dat bijkomende maatregelen nodig zullen zijn. De omvang ervan zal afhangen van de debt sustainability analysis die nog uitgevoerd moet worden. Aangezien het over een programma gaat dat door de eurolanden en het IMF gesteund wordt, is nauw overleg hieromtrent vereist.

 

De aanpassingsvoorwaarden waartoe Griekenland zich verbonden had waren opgesomd in het memorandum of economic and financial policies van het IMF en in het MOU met de Europese Unie. Die zijn omvangrijk qua inhoud en de uitvoering ervan wordt om de drie maanden opgevolgd. Het hoofdprobleem lijkt nu te zijn dat Griekenland niet in staat zal zijn om zoals voorzien in 2012 naar de financiële markten terug te keren. De aanpak en het programma zelf zullen dus aangepast moeten worden, op vraag van Griekenland zelf.

 

Een luik ervan – u leest het ook in de pers, dat is geen geheim – is de privatisering van activa. Het komt vooral de Griekse autoriteiten toe om zelf de lijst ervan te bepalen. Het doel was 50 miljard euro vrij te maken tegen 2015 maar tot nu toe werd hieromtrent geen of weinig vooruitgang geboekt. Wij zijn dus nog in afwachting van de voorstellen die vanuit de Griekse regering zelf moeten komen. Die zullen natuurlijk zeer grondig nagekeken worden door de beide autoriteiten, de Europese Commissie en het IMF, die het toezicht hebben op deze herstelplannen.

 

05.03  Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.

 

U geeft natuurlijk een aantal bijkomende elementen die nog niet echt concreet zijn. Ik ben het inhoudelijk niet zo direct eens met datgene wat als strategie gebruikt moet worden om Griekenland te helpen. Er is een spreekwoord dat zegt dat een ezel zich geen twee keer aan dezelfde steen stoot. Met Griekenland zijn we stilaan op dat punt gekomen.

 

Bij hun toetreding tot Europa in 1981 hebben zij de instanties belogen en bedrogen met betrekking tot hun kwaliteiten en kwalificaties. Ze hebben in de afgelopen jaren Eurostat ook niet verteld wat de ware begrotingsstatus was, laat staan dat ze wisten wat de staatsschuld was. Ondertussen zijn ze wat kredietwaardigheid betreft in de status BB- gekomen, wat de status is van rommelkredieten of junk bonds.

 

Het is algemeen geweten dat niemand geld zal geven aan een drugsverslaafde om van zijn verslaving af te geraken. Ik vraag mij af of het geld dat men in Griekenland heeft gepompt en het geld dat men blijkbaar nog extra in dit land wil steken, op termijn wel zal terugkomen. Ik heb niet de indruk dat zij met het nodige voluntarisme werken aan hun engagementen. U neemt het voorbeeld van de verkoop van staatseigendommen voor een bedrag van 50 miljard euro. Dit gaat natuurlijk met geen millimeter vooruit.

 

Bloomberg heeft een enquête gehouden bij al degenen die hebben belegd in Griekenland en 85 % van de burgers gaat er nu al van uit dat zij dat geld niet zullen terugzien. Dit heeft allemaal te maken met die penibele situatie. Ik denk niet dat er nog veel mogelijkheden zijn voor zo’n land.

 

Veel economen – en het Vlaams Belang sluit zich daarbij aan – zijn van oordeel dat Griekenland beter uit de euro zou stappen en terugkeren naar hun originele munt, de drachme. Op die manier zouden zij hun eigen rente en hun eigen muntkoers kunnen bepalen, en een economisch relanceplan kunnen doorvoeren. Bij al de rest stel ik vast dat het plannen zijn die ontstaan op Europees tekentafels en vervolgens worden opgelegd aan Griekenland. In feite brengen zij echter geen zoden aan de dijk.

 

Wij zullen in de toekomst zeker nog de kans krijgen om te zien op welke manier de Europese ministers van Financiën, de Europese Commissie en het IMF Griekenland op de pijnbank zullen leggen. Ik heb de stellige overtuiging dat dit een hopeloos verhaal aan het worden is. Willen de EU-lidstaten op termijn hun geld terugzien dat zij erin hebben gestoken, dan kan Griekenland niets anders dan uit de euro stappen, al dan niet voor een tijdelijke periode van grosso modo tien jaar.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le concours 'Loterie Nationale' organisé avec le quotidien Vers l'Avenir" (n° 4741)

06 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de 'Nationale Loterij'-wedstrijd die door de krant Vers l'Avenir wordt georganiseerd" (nr. 4741)

 

06.01  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, en octobre 2009, j'interrogeais le ministre des Finances sur la participation de la Loterie Nationale à un concours "Cross d'or" organisé avec le quotidien en ligne 7 sur 7 et je formulais à cette occasion un reproche, à savoir que la Loterie Nationale n'indiquait pas le fait que les mineurs ne pouvaient pas participer à ce concours, alors que la loi l'y oblige. M. Reynders ou bien vous, avez dit que vous preniez bonne note de ces remarques – judicieuses – et que vous alliez en aviser la Loterie Nationale.

 

Aujourd'hui, en 2011, la Loterie continue ses activités commerciales à travers le sponsoring, ce qui est très bien pour la renommée de l'entreprise; je n'y vois évidemment rien de mal. En revanche, un concours a été organisé qui se déroulait jusqu'au 17 mai avec le quotidien Vers l'avenir et sur son site verslavenir.be. On pouvait y gagner jusqu'à 500 euros de billets de loterie à gratter. Encore une fois, dans le règlement du concours, il n'était rien indiqué au sujet de l'interdiction aux mineurs d'y participer.

 

Je rappelle que la Loterie ne doit pas promouvoir le jeu mais doit essayer de rendre les consommateurs responsables. Elle ne doit pas essayer de transformer les mineurs en jeunesse dépendante au jeu mais elle doit au contraire tout faire pour l'éviter: c'est indiqué dans son contrat de gestion. Alors que j'entends souvent de la part de la Loterie qu'elle surveille les libraires pour qu'ils ne vendent pas de billets à gratter aux mineurs et qu'elle les sanctionne sévèrement, je voudrais qu'elle se sanctionne elle-même en matière de jeux qu'elle met en ligne et dont elle est la seule responsable.

 

Ne pourrait-on pas modifier le contrat de gestion pour y ajouter cette obligation? Ne pourriez-vous pas rappeler à l'ordre la Loterie Nationale, sérieusement et officiellement, au sujet de ce type de concours pour lesquels elle ne s'applique pas ses propres règlements?

 

06.02  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur le président, madame Lalieux, la Loterie Nationale m'a confirmé que le concours auquel vous faites référence n'a nullement été organisé par elle, même pas en collaboration avec le quotidien Vers l'Avenir. La Loterie Nationale n'a pas non plus conclu d'accord de sponsoring avec le journal Vers l'Avenir pour mettre des billets instantanés à la disposition de ce quotidien. La Loterie Nationale, comme entreprise, est donc totalement étrangère à ce concours et n'a pas été mise au courant au préalable.

 

C'est, en revanche, un point de vente de billets de loterie qui aurait, à l'insu de la Loterie Nationale, conclu un accord de sponsoring avec le journal Vers l'Avenir. Vu l'importance que la Loterie Nationale attache au strict respect de l'interdiction de vente aux mineurs, elle est en train d'examiner quelles démarches complémentaires elle pourra entreprendre pour que les principes d'interdiction de vente aux mineurs soient encore mieux respectés dans ce genre d'institution. Le ministre des Finances, chargé de la Loterie Nationale, lui a demandé explicitement plus d'informations sur ce concours et, de manière plus générale d'ailleurs, sur les mesures qui sont prises pour éviter que des concours ou actions de sponsoring de la Loterie ne concernent des mineurs d'âge. Elle a déjà fait savoir qu'une nouvelle campagne de sensibilisation auprès des points de vente débute ce mois-ci.

 

Le nouveau contrat de gestion publié en août 2010 fait explicitement référence au respect par la Loterie Nationale et de ses partenaires des standards des European Lotteries et aux directives de la World Lottery Association en matière de publicité et d'activités visant à promouvoir la vente de jeux de loterie.

 

La Loterie Nationale n'est donc nullement responsable de cela. Elle en est très fâchée parce que c'est contraire à ses propres règles et elle prend toutes les mesures utiles pour que l'opérateur mette fin à ces pratiques non respectueuses de ses normes.

 

06.03  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre pour ces éclaircissements. On croyait véritablement que c'était un concours organisé par la Loterie Nationale. Quand il s'agit de gagner 500 euros de billets de loterie, a priori, on n'imagine pas que le quotidien les paie au prix plein. On pense directement à du sponsoring. Si tel n'est pas le cas, il faut que la Loterie Nationale puisse sévir auprès de ce revendeur. J'attends avec impatience sa nouvelle campagne d'information à l'égard des mineurs.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het onderscheid tussen volle en naakte eigendom bij de fiscale voordelen in het kader van leningen" (nr. 4742)

07 Question de M. Karel Uyttersprot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la différence entre pleine propriété et nue-propriété dans les avantages fiscaux accordés dans le cadre de prêts" (n° 4742)

 

07.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, betalingen gedaan in het kader van leningen voor het bekomen van een woning, kunnen voor natuurlijke personen aanleiding geven tot bepaalde fiscale voordelen, dat is bekend.

 

Voor nieuwe leningen, gesloten vanaf 2005, betreft het onder bepaalde voorwaarden de aftrek voor de enige woning of de zogenaamde woonbonus.

 

Voor leningen van het oude systeem, dus van voor 2005, waren er verschillende stelsels toepasselijk, namelijk de gewone investeringsaftrek, de bijkomende investeringsaftrek, de belastingvermindering voor kapitaalaflossing wegens het lange termijnsparen, de belastingvermindering voor kapitaalaflossing wegens het bouwsparen en de belastingvermindering voor schuldsaldoverzekering wegens bouwsparen.

 

Een aloud zeer bij het verlenen van deze verschillende soorten fiscale voordelen blijft nog steeds de situatie waarin de natuurlijke persoon enkel beschikt over de naakte eigendom van een bepaalde woning. Het is opmerkelijk dat in een administratieve rondzendbrief van 2010 duidelijk wordt gesteld dat bij het toelaten van de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven het begrip “eigenaar” eveneens de naakte eigendom omvat. Een dergelijke rondzendbrief is echter niet bindend en wordt bijgevolg niet door alle administraties erkend, wat tot disputen leidt.

 

De interpretatie van het begrip “eigenaar” blijkt aan de kern te liggen van de onzekerheid bij de fiscale voordelen van leningen, zowel op het gebied van de aftrek voor enige woning als op het gebied van leningen in het oude systeem met de belastingvermindering voor kapitaalaflossingen, zowel voor lange termijn als voor bouwsparen, en de belastingvermindering voor premies schuldsaldoverzekering en bouwsparen. Hieruit blijkt dat de fiscale overheden er bijna steeds van uitgaan dat de naakte eigendom wordt bedoeld, niet de volle eigendom.

 

Ziet u hierin geen ongeoorloofde verschillende toepassing van een en hetzelfde begrip? Zo niet, vermits noch inzake energiebesparende uitgaven noch inzake leningen het Wetboek van Inkomstenbelasting het begrip “eigenaar” nader definieert, stelt zich de vraag op welke wettelijke basis een verschillende toepassing wel geoorloofd zou zijn tussen naakte eigendom en volle eigendom.

 

De rondzendbrief van 2002 – toen was het principe van de aftrek voor de enige woning nog niet van toepassing – verwees voor een analyse van het begrip “eigenaar” naar het burgerlijk recht, om te besluiten dat enkel volle eigendom in aanmerking komt voor belastingverminderingen voor het bouwsparen en het langetermijnsparen. Louter naakte eigendom en zelfs louter vruchtgebruik werden toen uitgesloten.

 

Kan de minister verklaren hoe dit standpunt nog kan verdedigd worden indien in het kader van de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven een zelfde burgerrechtelijke analyse niet aan de orde is?

 

Specifiek inzake belastingvermindering voor leningen stelt de rechtbank van eerste aanleg van Hasselt dat de fiscale administratie door de eis van volle eigenaar een voorwaarde toevoegt aan de tekst van de wet.

 

Vindt u het niet opportuun om het administratief standpunt in dat verband te laten herzien, om zo geschillen te vermijden?

 

Bent u van oordeel dat er alsnog een wettelijke rechtvaardiging bestaat om de gewone en bijkomende investeringsaftrek te weigeren indien men enkel over de naakte eigendom beschikt? Zo ja, dewelke?

 

In het verleden heeft de minister bevestigd dat de bijkomende investeringsaftrek bij louter naakte eigendom van een woning wel is toegestaan indien de natuurlijke persoon de naakte eigendom in onverdeeldheid ingevolge een erfenis of schenking heeft verworven. Ik verwijs daarvoor naar een parlementaire vraag van 2006. Zonder de kwestie van een eventuele ongelijke behandeling opnieuw te willen oprakelen, rijst de vraag welke wettelijke basis bestaat om de bijkomende investeringsaftrek in dat specifiek kader dan wel toe te laten.

 

Indien de investeringsaftrek niet zou zijn toegestaan met betrekking tot een lening enkel aangegaan voor het verkrijgen van een naakte eigendom, kunt u dan toelichten of de wet voorziet in een uitzondering voor de belastingplichtige die, naar aanleiding van de aankoop van de naakte eigendom van een woning, geen onroerende inkomsten geniet, maar toch op enige wijze het genot heeft van datzelfde onroerend goed?

 

Ter illustratie haal ik de klassieke vruchtgebruikconstructie aan, waarbij de naakte eigendom bezit is van de natuurlijke persoon, het vruchtgebruik van een derde partij, en waarbij de natuurlijke persoon het onroerend goed bewoont, al dan niet mits betaling van een huur.

 

Ik weet dat het een nogal omslachtige, uitgebreide vraag is, mijnheer de staatssecretaris. Ik had de vraag ook kunnen opsplitsen, maar ik heb er de voorkeur aan gegeven om alle vragen samen te behandelen.

 

07.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Uyttersprot, het is inderdaad een zeer uitgebreide vraag. Het is dan ook niet mogelijk om, binnen het kader van de mondelinge vragen, deze vraag in extenso te beantwoorden al zal ik toch een poging doen.

 

Voor de toepassing van de gewone interestaftrek, de bijkomende intrestaftrek voor hypothecaire leningen en de aftrek voor de enige en eigen woning, de fameuze woonbonus, vereist de belastingwetgeving dat er een duidelijke band is met het belastbaar inkomen van de woning waarvoor de lening werd gesloten. Dat belastbaar inkomen, het kadastraal inkomen, moet dus deel uitmaken van de in principe belastbare grondslag.

 

Aangezien de naakte eigenaar geen belastingplichtige is voor het beoogde onroerende inkomen komt hij de facto niet in aanmerking voor de toepassing van de voornoemde maatregel.

 

De vermindering voor het langetermijnsparen en voor het bouwsparen zijn inzonderheid afhankelijk van de voorwaarde dat een hypothecaire lening is aangegaan om een woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen.

Volgens het cassatiearrest van 17 mei 1996 inzake Terache-Lefranc kan alleen de eigenaar van de woning op die vermindering aanspraak maken.

 

Artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek omschrijft het eigendom als, ik citeer: “Het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te beschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten en met de verorderingen.” Het eigendomsrecht omvat drie essentiële bevoegdheden, namelijk de beschikking, het gebruik en het genot. Die bevoegdheden zijn slechts verenigd in de persoon van de volle eigenaar, terwijl de naakte eigenaar alleen het recht van de beschikking heeft en derhalve niet aan de geciteerde omschrijving in het Burgerlijk Wetboek beantwoordt. Bijgevolg kan alleen de volle eigenaar van de woning op de vermindering voor het langetermijnsparen en het bouwsparen aanspraak maken.

 

Wat het aangehaalde vonnis van 26 november 2009 van de rechtbank van eerste aanleg van Hasselt betreft, wordt opgemerkt dat er ter zake momenteel geen sprake is van een constante rechtspraak. In dat verband wordt de aandacht inzonderheid gevestigd op twee vonnissen van 22 maart 2011 waarin de rechtbank van eerste aanleg te Gent zich wel bij het standpunt van de administratie heeft aangesloten. Daarover bestaat dus nog veel discussie.

 

Wat de toepassing van de artikelen 145/ 24, 145/ 25 en 145/31 van het WIB 92 betreft, geldt niet hetzelfde verband met het onroerende inkomen van de woning zoals dat voor de gewone interestaftrek, de bijkomende intrestaftrek en de woonbonus wel het geval is.

 

Bovendien heeft de wetgever de toepassing van de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven en de belastingvermindering voor uitgave ter beveiliging van de woning tegen inbraak of brand, uitgebreid naar de huurder. Om redenen van billijkheid laat de administratie op mijn vraag en op vraag van de minister de naakte eigenaar eveneens toe om een beroep te doen op belastingvermindering alsmede op de belastingvermindering voor uitgaven voor vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid. Deze laatste maatregel is qua opzet vergelijkbaar met de twee andere vermelde belastingverminderingen.

 

07.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, dit is een redelijk duidelijk antwoord gezien de moeilijkheidsgraad van de vraag.

 

Ik noteer alleszins dat er een interpretatieverschil is tussen investeringsaftrek voor leningen tot het bekomen van een woning en investeringsaftrek met betrekking tot energiebesparende maatregelen.

 

Er blijft toch een interpretatieverschil tussen de administratie en de rechtbank. Dat is heel vervelend, want het leidt tot procedures die de rechtszoekende voor kosten stelt. Misschien zijn sommige fiscale specialisten daar goed mee, maar de rechtszoekende is de dupe.

 

Ik vraag mij af of wij niet moeten zoeken naar meer zekerheid, in die zin dat als men een dergelijke wetgeving opstelt, er duidelijk wordt bepaald of het gaat om volle of naakte eigendom of beide.

 

U zegt dat deze materie te omstandig is om nu in detail te bespreken. Kan hiervan eventueel een schriftelijke vraag worden gemaakt?

 

07.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Ik zal u de tekst van het antwoord overhandigen. Als u dan een schriftelijke vraag indient, zijn wij natuurlijk bereid om een antwoord te geven.

 

07.05  Karel Uyttersprot (N-VA): Moet ik dan dezelfde vraag schriftelijke indien?

 

07.06 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Niet precies dezelfde; misschien kunt u er nieuwe elementen aan toevoegen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de belastingen op verlofgeld" (nr. 4743)

08 Question de M. Karel Uyttersprot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'impôt sur le pécule de vacances" (n° 4743)

 

08.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, dit is een vraag van een totaal ander type.

 

In het verleden is er nogal wat betwisting geweest over de grondwettelijkheid van de toepassing van een afzonderlijk tarief voor vakantiegelden die vervroegd werden uitbetaald bij ontslag. Zoals u weet, ontvangen arbeiders hun vakantiegeld in het vakantiejaar, dit is doorgaans het jaar volgend op het jaar dat men heeft gewerkt. Dit is niet het geval voor bedienden. Daardoor wordt het vakantiegeld van de arbeiders steeds aan een progressief tarief belast. Het vakantiegeld van bedienden wordt bij ontslag aan een gemiddeld tarief onderworpen. Het Grondwettelijk Hof heeft in een arrest van 2009 bepaald dat deze wijze van belasten steunt op een objectief verschil en naar redelijkheid verantwoord is.

 

Ik geef u een concreet voorbeeld, mijnheer de staatssecretaris. Het gaat over honderden werknemers. Een oud-werknemer van de Volkswagenfabriek in Vorst koos in de tijd van de onderhandelingen voor een ontslagvergoeding. Die vergoeding zou worden belast aan een voordelig tarief. De ontslagvergoeding en de inschakelingsvergoeding werden respectievelijk belast onder de codes 1253 en 1254. Dit blijkt duidelijk uit de loonfiche opgesteld in opdracht van Volkswagen. De vergoedingen werden in het aanslagjaar 2009, inkomsten 2008, als dusdanig belast.

 

Een jaar later – aanslagjaar 2010, inkomsten 2009 – ontvangt de belanghebbende zijn verlofgeld van Congé Métal en berekend op de prestaties van het jaar nadien. Congé Métal levert echter een fiche 281 af en plaatst het uitbetaalde verlofgeld onder de code 1250, het normale tarief van de belastingen. De belanghebbende vult zijn belastingaangifte in en vermeldt het verlofgeld onder de code 1250. Het gevolg is dat de vergoeding valt onder het volle tarief en niet onder het gereduceerde tarief zoals een bediende die de uitkering kreeg tijdens het jaar van het ontslag. Aangezien volgens ons de bijzaak de hoofdzaak volgt, dient het verlofgeld dan ook te worden belast aan het voordelige tarief alsof de vergoeding het jaar voordien was uitbetaald.

 

Hier ontstaat immers een discriminatie tussen arbeiders en bedienden. De bedienden ontvingen hun verlofgeld samen met het loon van het desbetreffende jaar en werden als dusdanig belast aan een voordelig tarief op heel de vergoeding. Bij de arbeiders is dit niet het geval. In de praktijk ervaren de arbeiders dit verschil nog steeds als een benadeling omdat hun vakantiegeld altijd aan dat progressieve tarief wordt onderworpen.

 

Klopt het dat er nog steeds een verschillende fiscale druk bestaat bij ontslag inzake vakantiegeld uitbetaald aan bedienden en arbeiders? Acht u een andere oplossing voor dit probleem mogelijk in het voordeel van de arbeiders?

 

08.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Uyttersprot, ik kan u meedelen dat artikel 123 van de programmawet van 8 april 2003 en artikel 17 van de programmawet van 5 augustus 2003 artikel 171, 6°, eerste streepje van het Wetboek van Inkomstenbelasting 1992 zodanig hebben gewijzigd dat het vakantiegeld dat tijdens het jaar dat de werknemer of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald, afzonderlijk zal worden belast tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten.

 

Door de aanpassing van de tekst werd elk letterlijke discriminatie uitgesloten en is artikel 171, 6°, eerste streepje, van het WIB 1992 van toepassing op alle werknemers, arbeiders inbegrepen zodra zij zich in gelijkaardige, objectieve omstandigheden bevinden.

 

Deze tekst geeft ook beter de filosofie achter de afzonderlijke taxatie weer, namelijk de progressiviteit van de belasting niet verzwaren door samenvoeging van het vervroegd en het gewone vakantiegeld.

 

Aangezien een arbeider echter zijn vakantiegeld met betrekking tot de arbeidsprestaties van het jaar waarin hij zijn werkgever verlaat slechts het volgend jaar ontvangt, zal hij in feite de afzonderlijke aanslag niet kunnen genieten. De arbeider bevindt zich immers in een situatie die objectief verschilt van die van een bediende, in zoverre hij niet de inning cumuleert van twee keer het vakantiegeld waarvoor de wetgever de verzwaring van de progressiviteit van de belasting heeft willen voorkomen, zodat het redelijk verantwoordelijk is dat hij verschillend wordt behandeld.

 

Dit standpunt is ondertussen ook reeds in die zin bevestigd door het arrest 24/2009 van 18 februari 2009 van het Grondwettelijk Hof.

 

Het verschil in behandeling vloeit derhalve niet voort uit de toepassing van artikel 171, 6°, eerste streepje van WIB 1992, maar mogelijkerwijs uit het feit dat op grond van artikel 23 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie de werknemers-arbeiders, geen vervroegd vakantiegeld kunnen ontvangen.

 

Om een gelijke behandeling tussen arbeiders en bedienden te bekomen, dringt zich dus een aanpassing op van artikel 23 van voornoemd koninklijk besluit van 30 maart 1967, wat niet tot mijn bevoegdheid behoort.

 

Samengevat, het gaat over het statuut van arbeiders en bedienden. Het is geen fiscaal probleem, maar een probleem dat zijn grond vindt in het verschil tussen arbeiders en bedienden.

 

08.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik had dit antwoord min of meer verwacht. Dat belet niet dat er toch een zekere onrechtvaardigheid in de wet zit. Ik vraag mij af of dit zelfs geen eenvoudige stap zou kunnen zijn, zonder veel commotie, om hier arbeiders en bedienden al op gelijke voet te kunnen behandelen.

 

De voorzitter: Dat kan een goede suggestie zijn. De problematiek is breder dan dat. De vraag is of men dat kan segmenteren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Vraag nr. 4808 van mevrouw Boulet, niet aanwezig, wordt als ingetrokken beschouwd.

 

09 Vraag van de heer Jan Van Esbroeck aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de horeca werkgroep" (nr. 4899)

09 Question de M. Jan Van Esbroeck au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le groupe de travail horeca" (n° 4899)

 

09.01  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik had deze vraag graag aan minister Reynders zelf gesteld aangezien hij hier betrokken partij is. Maar goed, ik neem aan dat hij u wel een antwoord meegegeven zal hebben of dat u misschien zelf aanwezig was.

 

De voorbije weken heb ik heel wat onderhouden gehad met belangrijke actoren uit de sector van de horeca. U weet wel naar aanleiding waarvan dat gebeurd is. Uit die onderhouden is onder meer gebleken dat de sector ontvangen is door minister Reynders op zijn kabinet. Minister Reynders heeft de sector toen een aantal beloften gedaan, in die zin dat hij gezegd heeft dat er binnen de regering een werkgroep zou opgericht worden om compenserende maatregelen te organiseren voor de sector naar aanleiding van de versnelde invoering van het rookverbod. Het behoeft geen betoog dat het dringend is dat daar een reactie op komt. De overheid kondigt wel strengere inspecties aan op zeer korte termijn met boetes voor de caféhouders, maar over de tegemoetkomingen die de minister de sector in een besloten vergadering beloofde, heeft men nog geen reactie gehad.

 

Ik heb een aantal korte vragen voor u betreffende de werkgroep die minister Reynders zelf zou hebben beloofd. Is die werkgroep binnen de regering reeds opgericht? Heeft deze werkgroep, mocht hij opgericht zijn, al enig resultaat geboekt? Over welke maatregelen spreekt deze werkgroep? Waarover gaat het?

 

09.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, de regering heeft besloten, in het kader van de begroting, een werkgroep Beleidscoördinatie te creëren, aangevuld met een vertegenwoordiger van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, een vertegenwoordiger van de minister van Werk en een vertegenwoordiger van de minister van de Zelfstandigen, die zal onderzoeken welke compensatiemaatregelen kunnen worden ingevoerd teneinde het eventuele verlies aan omzet ten gevolge van het totale rookverbod te beperken.

 

Ter voorbereiding van die werkgroep heeft er op het kabinet van Financiën een overleg plaatsgevonden met de drie horecafederaties, alsmede met UNIZO, UCM en NSZ. Op dat overleg werden de voorstellen voor compenserende maatregelen besproken. Die voorstellen zullen nu, als eerste insteek voor de werkgroep, met vertegenwoordigers van alle bevoegde kabinetten, worden onderzocht. Dat zal in de komende dagen gebeuren.

 

Ik hoop dat er een akkoord zal komen over de te nemen maatregelen. Ik kan niet verder in detail treden over de besprekingen in die werkgroep.

 

09.03  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het is sowieso goed dat er iets aan de gang blijkt te zijn. Ik hoop dat het snel gaat. Wij moeten de tijd in het oog houden.

 

Vorige week hebben wij al zelfregulerende maatregelen kunnen treffen binnen de sector, wat impliceert dat wij vanaf 1 juli al een kleine insteek zullen hebben. Dat is mede onder onze impuls gebeurd. Daarom herhaal ik het graag nog eens. Ik denk dat wij goed werk geleverd hebben, maar ik vind het wel belangrijk dat de minister contact houdt met FeBeD, de Federatie van de Belgische Drankenhandelaars. Zij kregen geen respons meer na die vergadering. Op die manier weten zij dat er wel aan gewerkt wordt. Ik hoop op enig resultaat tegen het einde van deze maand, met welke maatregelen dan ook, zodat de café-uitbaters nog een maand de tijd hebben om de maatregelen, tegen 1 juli, in te voeren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la déduction pour brevets" (n° 4903)

10 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de belastingaftrek voor octrooien" (nr. 4903)

 

10.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, depuis l'exercice d'imposition 2008, le Code des impôts sur les revenus a été complété par les articles 205/1 et 205/4 visant à créer une déduction pour revenus de brevets. Cette déduction permet à des sociétés belges et à des établissements belges de sociétés étrangères de porter en déduction de leur base imposable 80 % de leurs revenus de brevets hypothétiques ou réels.

 

Monsieur le secrétaire d'État, combien de sociétés ont-elles utilisé cette déduction par exercice d'imposition depuis la mise en œuvre du système? Parmi ces sociétés, quelle est la proportion de PME au sens de l'article 15 du Code des sociétés? À combien s'élève le montant total de déductions par exercice d'imposition? Finalement, comment évaluez-vous ce système? Quel a été son impact en termes de création d'emplois et d'investissements?

 

10.02  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Je dispose d'un tableau reprenant les chiffres en réponse à votre question sur le nombre de sociétés ayant bénéficié de la déduction pour revenus de brevets et à celle sur le montant total des déductions pour les exercices d'imposition 2008, 2009 et 2010.

 

Je vous signale d'abord que pour l'exercice 2010, il s'agit encore de chiffres provisoires qui concernent environ 90 % des dossiers enrôlés. Ces chiffres sont donc soumis à adaptation, sans doute vers le haut. Ensuite, il faut signaler également que même pour les exercices précédents, les données ne sont pas définitives puisque pour ces exercices d'imposition, le délai d'imposition de trois ans prévu à l'article 354, 1° du Code des impôts sur les revenus 1992 court toujours. Il peut y avoir des révisions de ces montants qui n'ont donc pas de caractère définitif.

 

Il s'agit respectivement pour 2008, 2009 et 2010 de 68, 75 et 91 sociétés pour des montants totaux de réduction de revenus de brevets de 26 536 000, 109 750 000 et 605 678 000 euros.

 

Vous constaterez que cette mesure est de plus en plus connue: aussi bien le nombre de sociétés que le montant déduit sont en augmentation. L'administration ne possède pas de classification entre petites sociétés au sens de l'article 15 du Code des sociétés, mais elle estime que presque deux tiers des entreprises sont de petites sociétés; c'est une fourchette.

 

Venons-en à la dernière question. De toute évidence, quelques années sont nécessaires avant qu'une certaine mesure atteigne son rythme de croisière. On observe qu'elle progresse encore. Les statistiques susmentionnées montrent que, malgré la chute des bénéfices des entreprises, le nombre de sociétés bénéficiant de ces déductions ainsi que les montants déduits ne cessent d'augmenter.

 

Toutefois, il est impossible de déterminer l'impact précis de l'introduction de la déduction en question sur les investissements et sur l'emploi, car l'évolution de ceux-ci ne dépend pas de l'introduction de cette seule mesure. C'est l'ensemble du contexte économique, dans lequel les entreprises évoluent, qui décide évidemment de l'évolution de leur volume d'activités, de leurs chiffres d'affaires, de l'impact sur l'emploi. Il sera difficile d'identifier l'impact propre de cette seule mesure.

 

Eu égard aux deux facteurs précités, il faut faire référence à l'introduction d'autres incitants fiscaux, à savoir la dispense partielle des versements en matière de précompte professionnel relatif à la recherche scientifique, mesure qui a rencontré beaucoup de succès et qui a un impact bien plus évident sur l'emploi, notamment dans le secteur de la recherche, le crédit d'impôts pour recherche et développement ainsi que l'exonération des primes et des subsides en capital et en intérêt attribués dans le cadre de l'aide à la recherche et au développement.

 

10.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, j'analyserai avec intérêt les tableaux dont vous ne m'avez pas fait une lecture exhaustive. Vous parlez de croissance exponentielle des montants déduits: 605 millions d'euros. Dans le contexte budgétaire actuel, la mesure mérite d'être évaluée avec plus de finesse, étant entendu qu'il s'agit d'une mesure moins orientée que d'autres mesures que vous avez citées, comme des déductions relatives à des investissements en recherche et développement, dont on connaît l'utilisation. Ces investissements sont "vertueux" par rapport au développement économique et au développement de l'emploi. En tout cas, je vous remercie pour ces statistiques.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10.04  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, j’ai reçu un sms de Mme Boulet. Celle-ci demande que sa question n° 4808 soit transformée en question écrite. J’emmènerais alors avec moi la réponse du ministre. Ainsi, la question sortirait de l’arriéré de la commission.

 

Le président: Je suis d’accord.

 

10.05  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Vous êtes formidable! Vous êtes un excellent président, monsieur le président!

 

11 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la forte diminution des revenus générés par la taxe sur les opérations de bourse" (n° 4904)

11 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de scherpe daling van de inkomsten uit de taks op de beursverrichtingen" (nr. 4904)

 

11.01  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur le président, je voudrais seulement faire remarquer que cette question est d'ordre purement statistique. Le Règlement indique qu'elle aurait dû être posée par écrit. Je ne vois pas grand intérêt à vous lire des chiffres.

 

11.02  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Je vais donc me contenter du troisième point de ma question, qui est plus analytique.

 

11.03  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Et on transforme le reste en question écrite? Cela m'a l'air plus correct. Cela n'a aucun sens de lire des chiffres.

 

11.04  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Tout à fait.

 

Monsieur le secrétaire d'État, nous poursuivons un dialogue que nous avons entamé la semaine dernière. Je vous avais interrogé sur l'évolution des recettes publiques consécutives à la taxe sur les opérations boursières. Vous m'aviez répondu qu'on avait constaté une forte baisse de ces revenus entre 2007 et 2008. Il s'agissait en effet d'une diminution de 100 millions d'euros. En 2009, les recettes sont restées particulièrement basses. Quand on est attentif à l'équilibre budgétaire de l'État, il convient de s'interroger sur les raisons de cette diminution.

 

Nous pouvons partiellement l'expliquer par les effets de la crise financière sur les activités boursières. Néanmoins, il faut nuancer cette explication. En effet, les montants de taxe sont plafonnés et les maximums sont rapidement atteints. De plus, l'activité boursière a repris en 2009 et en 2010. Une autre hypothèse est liée à l'utilisation de sites boursiers étrangers, qui permettraient à des investisseurs belges d'échapper au paiement de la taxe. D'autres explications sont possibles.

 

Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous me communiquer par écrit des statistiques plus précises? Surtout, comment expliquez-vous la diminution du revenu de cette taxe en 2008 et la stagnation des recettes en 2009 et 2010? Quelles sont les mesures envisagées pour optimaliser les revenus de cette taxe, notamment face à l'hypothèse du recours de plus en plus systématique par des contribuables belges à des courtiers étrangers afin d'éluder la taxe sur les opérations boursières qui touche, en l'occurrence, partiellement les spéculateurs?

 

11.05  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, en réponse à votre question écrite, je vous remettrai un tableau précis indiquant les montants perçus pour les années 2006 à 2010, en fonction de chaque taux de la taxe, vu que des taux différents s'appliquent à des tranches et objets différents.

 

Je vous confirme les indications données précédemment. D'un montant proche de 230 millions d'euros en 2006-2007, nous sommes tombés à un montant de l'ordre de 140 ou 130 millions pour les années 2008 à 2010. D'où l'intérêt de votre question: où sont passés ces 100 millions? Une évasion de l'activité dans d'autres pays a-t-elle eu lieu?

 

En premier lieu, le taux applicable a été modifié: le taux de 1,1 % relatif aux transactions sur les sicavs a été porté à 0,5 % à partir du 1er janvier 2008. Voilà qui explique directement le recul dans les recettes d'une centaine de millions d'euros. Cette décision politique de réduction du taux est une explication simple avant de se poser d'autres questions sur une éventuelle évasion de l'activité.

 

Ensuite, en 2008, au moment où cette chute est constatée, survient la crise financière et boursière. Non seulement elle a réduit les transactions mais aussi les valeurs. L'application d'un même tableau de taxes sur l'activité et des valeurs en baisse induit mathématiquement des réductions de montants de recettes fiscales perçues.

 

On constate une légère reprise en 2010 et maintenant. Peut-être le cours des affaires reprend-il de la vigueur et il serait alors inutile de se poser d'autres questions.

 

Vous émettez aussi l'hypothèse que de nombreux Belges réaliseraient leurs opérations à partir d'opérateurs étrangers. Je rappelle que les intermédiaires professionnels en matière d'opérations de bourse, belges ou étrangers, travaillant en libre prestation de services sont tenus de s'inscrire auprès de la FSMA (ex-CBFA). La taxe est alors due sur les opérations effectuées par leur intermédiaire.

 

L'hypothèse du recours de plus en plus systématique par les investisseurs belges à des courtiers étrangers afin d'éluder la taxe n'est donc pas établie, bien qu'elle ne soit pas à exclure. Des mesures pour y remédier sont en fait assez malaisées à mettre en place: la taxe dispose en effet d'une territorialité explicite. À ce stade, l'administration ne dispose pas d'un quelconque instrument permettant de lutter contre cette extraterritorialité potentielle suggérée dans votre question.

 

11.06  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je pense vous avoir dit la semaine passée que nous avons une excellente proposition de loi pour essayer de remédier à ce problème d'extraterritorialité! Par exemple, en matière de jeux de hasard, nous avons appliqué une législation qui conditionne l'autorisation à proposer des jeux de hasard sur internet à une attache belge. S'il y a une volonté, on peut trouver les outils pour tenter de contrer ces mécanismes d'évasion fiscale.

 

En lien avec la question précédente, je constate que nous sommes toujours dans un cadre budgétaire particulièrement difficile et que des choix qui peuvent paraître anodins, comme le fait de diminuer un taux de taxation de 1,1 à 0,5 %, ont des conséquences directes et récurrentes sur le budget de l'État; on assiste ici à une diminution de l'ordre de 100 millions d'euros. En l'occurrence, il s'agit du secteur financier, des revenus des capitaux qui sont assez peu taxés par rapport aux revenus du travail. Pour promouvoir l'emploi, nous souhaitons tous que l'on puisse engager plus facilement mais, pour ce faire, il faut opérer des choix budgétaires qui vont dans un sens contraire à celui que vous avez décrit, à savoir la diminution de la taxe sur les opérations boursières pour ce qui concerne les sicavs.

 

Je vous remercie pour ces informations qui me permettent de mieux comprendre la situation.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la non-collaboration des banques belges à la mise en œuvre de la législation sur les jeux de hasard" (n° 4905)

12 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de onwil van de Belgische banken om mee te werken aan de tenuitvoerlegging van de kansspelwetgeving" (nr. 4905)

 

12.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d’État, notre Parlement a voté il y a quelque temps, en 2009, une législation importante visant à mieux réglementer les jeux de hasard, notamment ceux proposés en ligne par de nombreux sites internet. Elle oblige notamment les opérateurs actifs en Belgique à répondre à une série de règles d'autorisation. Sa mise en œuvre nécessite la collaboration d'un ensemble d'acteurs et notamment celle du monde bancaire.

 

Selon la Commission des jeux de hasard, qui contrôle le secteur belge des paris, les banques ne veulent pas collaborer à la lutte contre les sites illégaux de paris en ligne. La Commission critique notamment le fait que ces sites, illégaux, obtiennent pourtant des comptes bancaires et services liés aux cartes de crédit. Il y a eu un dialogue avec les banques, via la Febelfin. Celle-ci argue de l'absence de clarté de la loi pour expliquer cette non-collaboration.

 

Il est regrettable à mes yeux que des établissements bancaires ne collaborent pas davantage au respect de la loi. D’autant plus qu’un nombre important d’entre eux ont été aidés par les finances publiques assez récemment.

 

Monsieur le secrétaire d’État, quelle est votre propre opinion par rapport à ce manque de collaboration du secteur bancaire avec la Commission des jeux de hasard? Ne convient-il pas de rappeler ces établissements bancaires à l'ordre et de les appeler à une meilleure collaboration avec les autorités publiques dans le but du respect de la loi? Estimez-vous qu'une modification de la loi soit nécessaire en ce sens? Êtes-vous en contact avec votre collègue ministre de la Justice, dont je suis conscient qu’il est compétent en termes de législation sur les jeux de hasard, pour y collaborer? Je voulais avoir le point du vue du côté Finances avant de pouvoir éventuellement interroger le ministre de la Justice.

 

12.02  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur Gilkinet, afin de pouvoir vous apporter une réponse, le ministre des Finances et moi-même nous sommes directement tournés vers Febelfin et le secteur pour leur poser des questions.

 

Febelfin a très clairement déclaré vouloir adopter, dans cette affaire, une position constructive, positive et pragmatique, de la même façon qu'elle l'a déjà fait dans nombre d'autres dossiers récents comme le SEPA, le secret bancaire en matière fiscale, la directive sur l'épargne, etc. Febelfin regrette donc les déclarations parues dans la presse. Elle est d'avis qu'elles ne sont pas fondées sur une image correcte de la position du secteur et de l'attitude des banques.

 

En même temps, le secteur bancaire insiste sur un cadre transparent et juridiquement sûr et sur la faisabilité et l'opérationalité des solutions proposées et des mesures qui lui sont demandées. Le secteur s'intéresse notamment à recevoir des instructions claires et sans ambiguïté dans cette matière et s'engage à les appliquer intégralement. Le secteur souligne en outre que, dans le cadre de la législation anti-blanchiment et de la coopération avec les parquets, le secteur financier joue déjà un rôle important dans le signalement des transactions suspectes, ce qui est d'ailleurs confirmé dans le dernier rapport de la CTIF. Le secteur bancaire est prêt à appliquer les dispositions légales dès qu'elles sont clairement définies et il le prouve dans d'autres circonstances.

 

Dans le but de dissiper le malentendu relayé par la presse et qui suscite votre question, le secteur a immédiatement rencontré le ministre de la Justice et a contacté le secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude qui avait préparé cette législation. À cet égard, Febelfin reste ouverte à une concertation constructive avec toutes les parties concernées.

 

Enfin, il me semble prématuré de répondre à votre dernière question visant à savoir s'il faut modifier la loi. En effet, un certain nombre d'arrêtés d'exécution doivent encore être pris par mes collègues. Il convient d'attendre de voir quel cadre sera proposé au secteur bancaire avant de s'interroger sur la question de savoir s'il y aurait encore des difficultés à les mettre en œuvre.

 

12.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le porte-parole de Febelfin, je vous remercie pour votre réponse! Je plaisante!

 

12.04  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Il me semblait bien!

 

12.05  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Vous m'avez surtout lu des éléments qui vous avaient été transmis par Febelfin.

 

Cela étant, je note qu'une démarche a été faite auprès de Febelfin par le ministre des Finances, suite à ce début de polémique. Et Febelfin s'est engagée à collaborer pour que les choses se déroulent pour le mieux. J'espère donc que tout se passera bien! Soyez certain, en tout cas, que je serai attentif à la question, cette législation étant importante et utile.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Theo Francken aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "directeur-generaal van Ypersele" (nr. 4910)

13 Question de M. Theo Francken au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "M. van Ypersele, directeur général" (n° 4910)

 

Aangezien de microfoon van de spreker niet ingeschakeld werd, ontbreekt een deel van de digitale geluidsopname. Voor vraag nr. 4910 van de heer Theo Francken steunt het verslag op de tekst die door de spreker werd overhandigd.

Étant donné que le micro de l'intervenant n'était pas enclenché, une partie de l'enregistrement digital fait défaut. Pour la question n° 4910 de M. Theo Francken, le compte rendu se base sur le texte remis par l'intervenant.

 

13.01  Theo Francken (N-VA): Naar ik verneem is de kabinetschef van de Koning, de heer Van Ypersele, bij u in dienst. Hij zou sinds de jaren 80 directeur-generaal van het departement Financiën zijn.

 

Klopt dit? Sinds wanneer is hij in dienst? Welk loon ontvangt hij als topambtenaar? Graag meer uitleg.

 

Waarom staat hij niet op de loonlijst van de Civiele Lijst? Waar werd dit beslist? Waarom?

 

Hoeveel mensen uit de entourage van het koningshuis staan op de loonlijst van Financiën? Graag een gedetailleerd overzicht en de geschatte kostprijs.

 

13.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer de voorzitter, de heer Van Ypersele de Strihou is op 1 juli 1976 bij de FOD Financiën in dienst getreden als inspecteur-generaal bij de administratie van de Thesaurie. Hij is met ingang van 1 januari 2002 wegens het bereiken van de leeftijdsgrens op rust gesteld. Hij was toen bekleed met de graad van administrateur-generaal van de Thesaurie, met weddenschaal 16B. De betrokkene was administrateur-generaal van de Thesaurie buiten kader.

 

Hij was van 9 februari 1983 tot en met 31 december 2001 met bezoldigd verlof voor een opdracht bij de Koning.

 

Sinds hij 65 jaar werd, is de wedde van de heer Van Ypersele ten laste van de Civiele Lijst van de Koning.

 

Voor het antwoord op uw derde en laatste vraag verwijs ik u naar het antwoord van de eerste minister op vraag nr. 40 van Kamerlid Stevenheydens van 25 juli 2008, dat in het Bulletin Schriftelijke vragen en Antwoorden, zittingsperiode 52, nr. 34, blz. 8488, is gepubliceerd. Bedoeld antwoord zal u informatie verstrekken over het aantal personen dat bij de Koning werkt.

 

13.03  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik neem aan dat de betrokkene een pensioen van ambtenaar krijgt. U antwoordt dat hij sinds 2001 op pensioen is en zijn wedde van de Civiele Lijst krijgt.

 

Ik neem aan dat hij gewoon zijn pensioen ontvangt. Ik weet dus niet waar de Civiele Lijst nog zal tussenbeide komen. Ik neem aan dat hij gewoon zijn pensioen ontvangt, tenzij hij nog een extra bedrag krijgt. Bedoeld bedrag wordt alleszins niet op kosten van het departement Financiën betaald, indien ik het goed begrijp.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u. Het voorgaande is op zich interessant nieuws. Het is spijtig dat hij al op pensioen is. Nu is het probleem immers minder acuut.

 

Ik zal de voormelde vraag van de heer Stevenheydens zeker goed screenen en bekijken. Ik blijf echter bij mijn verhaal. Ik vind het heel vreemd. Ik stel mij hoe langer hoe meer de vraag wat eigenlijk nog van de Civiele Lijst wordt betaald. Zo goed als alles wordt buiten de Civiele Lijst betaald. De Civiele Lijst bedraagt 10,5 miljoen euro per jaar, wat een enorm bedrag is.

 

Het koningshuis kost geld in heel Europa. In Nederland bijvoorbeeld is er echter duidelijkheid. In Nederland is er één begroting, waarin alles staat en die elke burger, elke Nederlander en elke Nederlandse politicus in alle transparantie kan inkijken en aldus kan nagaan wat het Oranjehuis van Nassau nu juist kost.

 

Wij moeten dat ook doen. Ik heb ter zake een wetsvoorstel ingediend. Wij moeten dat doen. Transparantie kan alleen maar de draagkracht voor het koningshuis verhogen, hoewel dat niet onmiddellijk mijn eerste, politieke ambitie is. Transparantie kan echter alleszins een dergelijke flou artistique en dergelijke discussies vermijden.

 

Het is in het belang van het koningshuis om zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over wie wat betaalt en waarvoor de Civiele Lijst precies dient.

 

Staatssecretaris 13.04 Bernard Clerfayt: U weet dat over deze vraag in een werkgroep in de Senaat wordt gediscussieerd? Er worden voorstellen ter zake van de Senaat verwacht.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.05 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.05 heures.