Commission
des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Zaken |
du Mardi 24 mai 2011 Matin ______ |
van Dinsdag 24 mei 2011 Voormiddag ______ |
La séance est ouverte à 10.28 heures et présidée par M. Yvan Mayeur.
De vergadering wordt geopend om 10.28 uur en voorgezeten door de heer Yvan Mayeur.
De voorzitter: Vraag nr. 4395 van mevrouw Van Cauter wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
01 Vraag van mevrouw Maggie De Block aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de onderbemanning van de veiligheidsinspectie" (nr. 4398)
01 Question de Mme Maggie De Block à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'insuffisance d'effectifs à l'inspection de sécurité" (n° 4398)
01.01 Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uit recente cijfers blijkt dat er in België zowat 25 arbeidsongevallen per uur gebeuren. Dat lijkt mij veel. In een jaar tijd zou dat 127 dodelijke slachtoffers opleveren en 15 891 werknemers met een kleine tot grote levenslange handicap.
Het ACV heeft die cijfers aangegrepen om het gebrek aan controles door de overheid aan te klagen. Volgens de beweringen van de christelijke vakbond zouden bedrijven slechts een keer om de zeven jaar bezoek krijgen van een inspecteur. Dat zou te wijten zijn aan de onderbemanning van de veiligheidsinspectie. De 14 nieuwe inspecteurs die vier jaar geleden door de regering in het vooruitzicht zijn gesteld, zijn nog steeds niet aangeworven.
Volgens recente informatie in De Morgen zouden in veel van de 32 000 inspecties in 2009 overtredingen op de veiligheidsvoorschriften vastgesteld zijn. Er gebeuren dus wel veel inspecties en er zijn blijkbaar ook heel veel overtredingen. Nochtans zijn er op een totaal van 268 000 werkgevers amper 79 boetes opgelegd. Ik neem aan dat er voor de rest andere maatregelen getroffen zijn.
Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen.
Hebt u daar weet van? Klopt het dat er zoveel arbeidsongevallen met dodelijke afloop zijn en dat zoveel mensen daaraan een levenslange handicap overhouden?
Klopt de bewering dat de veiligheidsinspectie onderbemand is? Wat is het probleem met die inspecteurs? Is er een gebrek aan? Geraken zij niet op het terrein?
Zijn er problemen met de extra aanwervingen?
Klopt het dat ondernemingen slechts eenmaal om de zeven jaar gecontroleerd worden?
Zult u maatregelen nemen, als die beweringen waar zijn? Zijn er prioritaire sectoren bepaald waar meer controles moeten worden verricht?
Is er een verschil in het aantal ongevallen, al dan niet met erge afloop, naargelang de sector? Gaat het om kleine ingrepen, waardoor het aantal boetes zo klein is? Wat gebeurt er met de rest van die vaststellingen?
01.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, momenteel zijn er in totaal 182 inspecteurs werkzaam bij TWW, de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk. Het zijn 172 voltijdse equivalenten. Bovendien zijn er nog zeven plaatsen vacant. Deze zullen in de loop van 2011 worden ingevuld. Afhankelijk van de behoeften en de beschikbare budgettaire middelen ter beschikking gesteld van de FOD Werk, kunnen nog bijkomende aanwervingen plaatsvinden.
Naar aanleiding van de evaluatie van de reglementering rond pesten op het werk, die ik heb voorgesteld en die momenteel in deze commissie plaatsvindt, kan ik bovendien melden dat er een netto aangroei van de veiligheidsinspectie is met 25 leden. Ik beschouw de veiligheidsinspectie als een essentiële functie voor de uitvoering van de missie en het bereiken van de objectieven van de FOD Werk.
De FOD Werk waakt er trouwens over, binnen de perken van de financiele middelen, zo efficiënt mogelijk te voorzien in de personeelsbehoeften van zijn administratie. Ik heb dus een aanvullende eis voor de begroting 2011. Ik zal deze aanvraag doen binnen de enveloppe van 180 miljoen voor primaire uitgaven.
In verband met de vragen over de controle en de vaststellingen, het volgende . De cijfers inzake arbeidsongevallen worden bijgehouden door het Fonds voor Arbeidsongevallen. Ik heb natuurlijk de referentie van de website waar u die informatie kunt vinden. Ik heb hier ook cijfergegevens en ik zal u dat document overhandigen.
Wat het aantal ongevallen betreft, in 2009 was er een kleine daling van het aantal ongevallen met blijvende ongeschiktheid, namelijk van 14 000 naar 13 146 en het aantal dodelijke ongevallen daalde van 103 in 2008 naar 76 in 2009.
In verband met de onderbemanning versus de kwaliteit van het inspectiewerk, merk ik op dat een beoordeling van de effectiviteit van de inspectiedienst louter en alleen op basis van het aantal inspecteurs, een wel zeer eenzijdige benadering is; de kwaliteit van het inspectiewerk is minstens van even groot belang.
De inspectiedienst Toezicht op het Welzijn op het Werk heeft de laatste jaren veel inspanningen geleverd om de beschikbare inspectiecapaciteit op een efficiënte en doeltreffende wijze in te zetten. Tevens werden informaticatoepassingen en gepaste inspectiemethoden ontwikkeld voor het ondersteunen van de inspecties. De inspecties worden bovendien georganiseerd en uitgevoerd volgens de eisen van de internationale kwaliteitsnorm ISO 9001. Van deze activiteit wordt een periodieke audit gemaakt door een extern auditbureau. Daarmee wordt het formele bewijs geleverd dat deze dienst behoorlijk functioneert.
Wanneer men het aantal ondernemingen zou delen door het aantal inspecties, komt men inderdaad tot een gemiddelde van ongeveer één controle om de zeven jaar. Dit geeft natuurlijk een totaal vertekend beeld van de werkelijkheid. Het is immers niet zo dat een vaste frequentie wordt gehanteerd voor het plannen van een inspectie in eender welk bedrijf.
De proactieve inspecties worden zo veel mogelijk gericht op de bedrijven met de hoogste risico’s, rekening houdend met de inspectie-ervaringen.
De laatste jaren worden er ook al systematisch inspectiecampagnes opgestart in bepaalde sectoren of in die bedrijvigheid waarvan de impact ongetwijfeld verder reikt dan de bedrijven waar de inspecties hebben plaatsgevonden. Er moet daarenboven worden aangestipt dat, meer dan in andere landen van de Europese Unie, België beschikt over een uitgebouwd systeem van preventiediensten met veel leden, zowel intern als extern, dat de autocontrole van de bedrijven in de hand werkt.
Met betrekking tot de strafrechterlijke en administratieve vervolgingen van de vastgestelde inbreuken kan ik u een tabel bezorgen met een overzicht van de gevolgen, gegeven aan de opgestelde processen-verbaal in de periode 2000-2007. Voor de volgende jaren zijn de procedures nog lopende zodat geen uitsluitsel kan worden gegeven.
Deze cijfers maken geen onderscheid tussen processen-verbaal als preventieve maatregel en processen-verbaal, opgesteld na een ongeval. Uit de cijfers over deze jaren blijkt dat 66 % van de inbreuken aanleiding gaf tot strafvervolging of tot administratieve geldboetes. Deze vervolgingsgraad komt overeen met het gemiddelde voor het hele sociale strafrecht. Voor inbreuken op de welzijnswetgeving wordt echter meer strafvervolgingen ingesteld.
De gemeenschappelijke rondzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal inzake het strafrechtelijk beleid van de auditoraten vraagt trouwens om voorrang te geven aan strafvervolgingen wanneer werknemers ernstige gezondheidsrisico’s lopen of het slachtoffer zijn van een dodelijk ongeval of van ernstige lichamelijke verwonding.
TWW zal binnenkort ook in het EPV-project instappen. Dit heeft betrekking op de invoering van het elektronisch proces-verbaal en de elektronische gegevensuitwisseling tussen de actoren in de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude.
Deze maatregelen moeten bijdragen tot een nog betere kwaliteit van het proces-verbaal tot vaststelling van inbreuken en dus tot een hogere vervolgingsgraad.
Ik overhandig u de cijfers en verwijs ook naar het schriftelijk antwoord dat zal volgen
01.03 Maggie De Block (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreide uitleg.
Ik merk dat de veiligheidsinspectie en de opvolging van het aantal arbeidsongevallen ook voor u heel belangrijk zijn. Ik zal uw cijfermatige gegevens graag verder onderzoeken en opvolgen.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de 'Schone Kleren' campagne" (nr. 4580)
02 Question de Mme Zuhal Demir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la campagne 'Vêtements propres'" (n° 4580)
02.01 Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, ik heb een vraag over de Schone Kleren Campagne die ik voluit steun. U weet dat deze campagne de aandacht wil vestigen op de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van kledingarbeiders uit vooral de Derde Wereld. U weet dat de globalisering en de internationalisering verregaande gevolgen hebben gehad voor de textielsector. Kleding wordt gemaakt en verkocht op de internationale markt met sterke concurrentie en hoge druk op de arbeiders. Lage lonen en lange werkdagen zijn vaak het gevolg.
Verscheidene organisaties hebben zich verenigd in het Schone Klerenplatform. Dat platform zet zich in om betere arbeidsomstandigheden te bewerkstelligen voor de kledingarbeiders, waaronder ook vaak kinderen. Onder meer verscheidene Vlaamse gemeenten hebben zich hierbij aangesloten en zich geëngageerd om enkel nog werkkledij aan te kopen die werd geproduceerd in sociaal verantwoorde omstandigheden. De bedrijven waarvan kleding wordt aangekocht, verklaren dat een aantal conventies en beslissingen van de Internationale Arbeidsorganisatie zullen worden gerespecteerd, meer bepaald inzake de minimumlonen.
Ik neem aan dat u vertrouwd bent met dit initiatief. Hebt u enig zicht op de eventuele lopende engagementen binnen de federale overheid en de overheidsbedrijven om enkel werkkledij aan te kopen die in sociaal verantwoorde omstandigheden geproduceerd is? Steunt u dit initiatief? Zult u zich ook inzetten om de federale overheid en de overheidsdiensten hieraan te laten deelnemen?
02.02 Minister Joëlle Milquet: Uiteraard ken ik als minister van Werk de Schone Kleren Campagne. Deze campagne geniet mijn volledige steun. De campagne richt zich in eerste instantie tot de consumenten om even stil te staan bij de herkomst van kleren en om deze bekommernis om te zetten in actie en druk uit te oefenen op kledingverkopende en kledingproducerende bedrijven. Daarnaast richt men zich tot de bedrijven die kleding verkopen. Men wil deze bedrijven wijzen op hun verantwoordelijkheid inzake toezicht op de wijze waarop de kledij die ze verkopen, wordt gemaakt.
Ten derde vraagt de campagne aan politici regels en wetgeving te ontwikkelen die kunnen bijdragen tot de toepassing van de arbeidsnorm van de Internationale Arbeidsorganisatie.
Ten vierde wil de campagne samenwerken met partners van vakbonden en vrouwenorganisaties in het Zuiden, en hen door middel van solidariteitsacties ondersteunen. Als minister van Werk ben ik uiteraard pleitbezorger van een wereldwijde toepassing van deze internationale arbeidsnormen. In dat raam wens ik te benadrukken hoe belangrijk de goede werking van de Internationale Arbeidsorganisatie, gevestigd te Genève, dan ook is.
In het bijzonder wens ik te verwijzen naar een aantal belangrijke conventies van de IAO zoals het verbod op dwangarbeid, het recht op vakbondsvrijheid, het recht van organisatie en collectief overleg, het verbod van discriminatie inzake tewerkstelling en verloning, de minimumleeftijd voor kinderarbeid. In onze Belgische wetgeving hebben wij deze regels uiteraard gevolgd.
Wat de concrete toepassing van de Schone Kleren Campagne betreft, is het zo dat mijn departement, de FOD Werk, vertrouwd is met dit initiatief. Ik ben in deze van oordeel dat wij als overheid een voorbeeldfunctie moeten vervullen. De federale overheid en de overheidsbedrijven stellen autonoom de desbetreffende bestekken inzake de aankoop van werkkledij op, rekeninghoudend met de reglementering inzake overheidsopdrachten. Als criteria voor de beoordeling van de offerte kunnen onder andere milieu en arbeidsomstandigheden worden vermeld.
Ik ben van oordeel dat bij het opstellen van de bestekken ook rekening moet worden gehouden met het respecteren van de eerder genoemde conventie van de IAO. Ik zal natuurlijk mijn collega-ministers van elk departement sensibiliseren met mijn administratie door middel van een sensibilisatiecampagne binnen de verschillende diensten van de federale overheden om in hun diensten deze campagne te steunen. Ik zal een informatiepunt over de campagne, de verschillende middelen en de verschillende brieven aan mijn collega’s om hun aandacht te vestigen op dat punt, op de volgende Ministerraad indienen.
02.03 Zuhal Demir (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, indien ik het goed begrijp, volgen niet alle departementen de Schone Kleren Campagne. Bevatten de bestekken die bijvoorbeeld Defensie aanvraagt, een clausule waarin wordt vermeld dat wij de minimumlonen en het verbod op kinderarbeid respecteren?
02.04 Minister Joëlle Milquet: Dat is een aanbeveling van de minister van Werk.
Normaal werken de departementen autonoom en met hun eigen regels. Ik zal evenwel een sensibilisatieactie naar de verschillende diensten en bij de verschillende kabinetten van mijn collega’s organiseren. Een autonoom bedrijf kan de eigen regels echter kiezen.
Het is echter heel belangrijk. Er is overleg ter zake met mevrouw Turtelboom voor de politiediensten, met Defensie en ook tussen mijn administratie en de vakbonden. Tevens zijn er verschillende sensibilisatiecampagnes naar de verschillende bedrijven. Ik zal een vergadering met mijn administratie organiseren teneinde een echte strategie rond de bedoelde campagne te ontwikkelen, zowel binnen de federale overheid als bij de verschillende bedrijven.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Zuhal Demir aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de bescherming van bepaalde werknemers" (nr. 4581)
03 Question de Mme Zuhal Demir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la protection de certains travailleurs" (n° 4581)
03.01 Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, de wet van 1991 over de bijzondere ontslagbescherming van personeelsafgevaardigden is een aantal maanden geleden twintig jaar oud geworden. Naar aanleiding van die verjaardag zijn er verschillende infosessies en seminaries georganiseerd over de rechtspraak ter zake die tot nu toe gehanteerd is. Ik meen dat het hoog tijd is om hier in ons huis op een objectieve manier een evaluatie te maken van die wet.
De grootste bron van ergernis is volgens mij dat de wet een heel omslachtige en complexe procedure voorschrijft om beschermde werknemers te ontslaan, meer bepaald bij dringende reden. Anderzijds schrijft de wet ook een beschermingsperiode voor, namelijk dertig dagen voor het aanplakken van het bericht dat de verkiezingsdatum vastlegt. De kandidatenlijsten moeten echter pas worden ingediend op de vijfendertigste dag na het aanplakken. Ik heb het dan meer bepaald over die grote beschermingsperiode van 65 dagen.
Plant u een evaluatie van de wet?
03.02 Minister Joëlle Milquet: De regelgeving met betrekking tot de bijzondere ontslagbescherming voor personeelsafgevaardigden is welbekend, te meer daar die reeds gedurende meerdere decennia ongewijzigd bestaat en wordt toegepast.
In het kader van de voorbereiding van de sociale verkiezingen van 2012 werden in de loop van het jaar 2010 in de Nationale Arbeidsraad debatten gevoerd met het oog op de evaluatie en eventuele herziening van de bestaande regelgeving. Dat resulteerde in een advies van 6 december 2010.
De procedure om beschermde werknemers te ontslaan werd op geen enkele wijze besproken in de NAR, zodat er ook geen advies werd verleend om hieraan enige wijziging aan te brengen. Mijn voorstellen tot wijziging van de regelgeving, die momenteel de wetgevende procedure doorlopen, zijn zoals steeds gebaseerd op het advies van de Nationale Arbeidsraad en beperken zich tot de punten waarover er bij de sociale partners overeenstemming was.
De ontslagbescherming werd in het leven geroepen om werknemers toe te laten in alle vrijheid kandidaat te zijn bij de sociale verkiezingen. Bij het bepalen van de beschermingsperiode werd een belangenafweging gemaakt tussen de nood aan bescherming voor de werknemers-kandidaten enerzijds, en een beperking van de onzekerheid voor de werkgever die wil ontslaan, anderzijds.
Bovendien wijst de realiteit uit dat een groot deel van de kandidaten werknemers zijn die voordien reeds kandidaat waren of zelfs al verkozen werden, zodat de onzekerheid zich beperkt tot een minieme groep potentiële nieuwe kandidaten.
Voorts kan een werkgever die vooralsnog verrast werd door de kandidaatstelling van een werknemer die hij gedurende de zogenaamde occulte periode ontsloeg, die situatie rechtzetten door de re-integratie van de betrokkene en een betaling van het gederfde loon.
Ten slotte kan de werkgever, in flagrante gevallen, tegen werknemers die zich kandidaat stellen met de uitsluitende bedoeling om aan een regelmatig ontslag te ontkomen, optreden op basis van de figuur van het rechtsmisbruik, wat tevens leidt tot een ongeldige kandidatuur.
De werkgevers beschikken dus over verschillende middelen.
03.03 Zuhal Demir (N-VA): Mevrouw de minister, plant u geen evaluatie?
03.04 Minister Joëlle Milquet: Natuurlijk, na de volgende verkiezingen kunnen we een evaluatie met de sociale partners uitvoeren. Ik heb geen bezwaar tegen een evaluatie. Tot nu toe zijn er echter maar beperkte problemen.
03.05 Zuhal Demir (N-VA): Naar aanleiding van de twintigste verjaardag werden er verschillende seminaries gehouden, die ik zelf ook heb bijgewoond. Daar bleek dat de rechtspraak bol staat van de opmerkingen. Wanneer u zegt dat er geen problemen zijn, dan vraag ik mij af waarom er op die seminaries verschillende problemen opduiken naar aanleiding van de procedure, de beschermingsperiode of de occulte periode. Dat is toch raar? We zouden dat toch eens, op een serene manier, kunnen evalueren.
03.06 Minister Joëlle Milquet: Ik zeg niet dat we geen problemen hebben. Wel zeg ik dat het aantal problemen tamelijk beperkt is. Daarom heb ik ook geen bezwaar tegen een evaluatie.
Hoe dan ook, ik beschik niet over een advies of er is nog geen debat over die tamelijk gevoelige punten gevoerd in de NAR. Ik heb dan ook geen echte ruimte, ook al door de beperking van lopende zaken, om nu iets te doen.
In de toekomst kan een regering wel iets beslissen. We kunnen we dan ook, zonder twijfel, een evaluatie doorvoeren.
03.07 Zuhal Demir (N-VA): Goed.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Hans Bonte aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het maandelijks aantal betalingen in het kader van het win-winaanwervingsplan" (nr. 4548)
04 Question de M. Hans Bonte à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le nombre mensuel de paiements effectués dans le cadre du plan d'embauche win-win" (n° 4548)
04.01 Hans Bonte (sp.a): Mevrouw de minister, ik kom terug op onze gedachtewisseling naar aanleiding van de bespreking van de begroting 2011. Die had vooral tot doel om duidelijkheid te krijgen over de impact en het succes van de win-winmaatregel en de budgettaire kosten ervan. Ik had daarover een aantal vragen gesteld en er bleek onduidelijkheid over fysieke en budgettaire eenheden, jaarbasis en maandbasis.
Ik ben er mij van bewust dat een schriftelijke vraag gepaster was omdat het cijfers betreft, maar de ervaring heeft mij geleerd dat het heel lang duurt voor men daarop een antwoord krijgt. Daarom probeer ik het via een mondelinge vraag.
Recent publiceerde uw website een rapport over de win-winmaatregel maar ik geraak er niet helemaal wijs uit. Die cijfers zouden volgens mij objectief op tafel moeten liggen. Voor de permanente evaluatie van een belangrijke maatregel die ook budgettair zwaar weegt is het belangrijk te weten hoeveel betalingen er maandelijks zijn geweest in het kader van de win-winmaatregel, opgedeeld per maand sinds de invoering van de maatregel. U weet dat tot een bepaalde periode het cumulatief is en dat de voordelen wegvallen. Ik geloof niet dat er vandaag al een werknemer is bij wie de voordelen zijn weggevallen ten gevolge van de langdurigheid van het contract.
Er is natuurlijk een verloop. Dat heeft u toegelicht. Het is evident dat mensen veranderen van contract. Ook al hadden zij nog recht op win-win, dan nog kregen zij een permanente contractverbreking, of een ander contract bij hetzelfde of bij een ander bedrijf. Ik denk niet dat er al aflopende win-wincontracten zijn.
Ik had graag de aantallen per maand vernomen, opgedeeld per doelgroep. In het win-winaanwervingsplan zijn zij als volgt gedefinieerd: oudere werklozen, laaggeschoolde jongeren, middengeschoolde jongeren en langdurig werklozen.
04.02 Minister Joëlle Milquet: Het gemiddeld aantal betalingen per maand in het kader van het win-winplan bedroeg in 2010 17 998. Voor 2011 wordt de jaarlijkse begroting van de RVA opgesteld op basis van een schatting van 40 000 betalingen per maand, voltijds. Het cijfer van 72 000 afgesloten overeenkomsten dat ik u in de commissie heb meegedeeld bij de bespreking van de begroting, ging over het totaal aantal win-winovereenkomsten dat sinds de start van het stelsel afgesloten is. Dat gaat dus om helemaal iets anders.
Op 12 mei 2011 bedroeg het totale aantal afgesloten overeenkomsten 76 448. Daarvan zijn er ongeveer 28 000 afgesloten in Vlaanderen, 40 000 in Wallonië en 7 000 in Brussel.
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen het aantal overeenkomsten dat werd afgesloten en het gemiddelde aantal maandelijkse betalingen voor voltijdsen dat voor 2011 geschat is. Natuurlijk zijn er in het win-winstelsel ook veel deeltijdsen. Bovendien houdt men voor het gemiddeld aantal betalingen rekening met het feit dat niet alle overeenkomsten het hele jaar lopen of dat bepaalde overeenkomsten deeltijdse contracten zijn.
Het aantal betalingen voor de eerste maanden van 2011 kent een duidelijke variatie. Er was een zeer grote stijging van ongeveer 46 000 in januari. Er was een vrij forse daling van ongeveer 42 000 in februari en 38 000 in maart. Deze cijfers voor het eerste trimester doen vermoeden dat een gemiddeld aantal van 40 000 betalingen per maand in 2011 nog steeds haalbaar is.
Mijnheer Bonte, ik heb de tabel voor u, als u die wil.
04.03 Hans Bonte (sp.a): Mevrouw de minister, ik dank u voor de precieze cijfers.
Rekening houdend met de budgettaire problematiek waarin ons land zich bevindt, moeten wij toch de vraag durven stellen of het win-winplan momenteel niet te algemeen is of niet genoeg gericht is op zwakke groepen op de arbeidsmarkt die misschien een extra steun nodig hebben.
De definiëring is ruim, zeker in een periode van herneming van de economie waar men spontaan rekruteert. Het is misschien nodig om selectiever te zijn, maar de maatregel is wat hij is.
De vraag rijst ook in welke mate er een “wijd effect” is, zoals men dat in het jargon noemt. Het RSZ-geld gaat misschien nutteloos verloren aan jobs die misschien sowieso zouden worden gecreëerd. Het is altijd moeilijk om dat te meten. Het meten daarvan wordt bestudeerd door mensen die daarop doctoreren. In elk geval is er een kritische noot wenselijk.
Ik zal de cijfers bekijken. Misschien kom ik hierop later terug.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Francken noch mevrouw Lahaye-Battheu zijn aanwezig voor het stellen van hun respectieve vragen nrs. 4595 en 4631, zodat ik nu het woord geef aan mevrouw De Block voor het stellen van haar vraag.
05 Vraag van mevrouw Maggie De Block aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de interne klachtenprocedure inzake pesten op het werk" (nr. 4704)
05 Question de Mme Maggie De Block à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la procédure de plainte interne relative au harcèlement sur le lieu de travail" (n° 4704)
05.01 Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, al weet ik dat deze kwestie eigenlijk buiten de commissiebesprekingen valt, toch wil ik nogmaals het puntje op de i zetten, naar aanleiding van een klacht die ik van iemand heb ontvangen. Het gaat namelijk om het volgende.
Steeds meer mensen werken freelance voor een onderneming. De regelgeving bepaalt dat de werkgever een preventieadviseur of vertrouwenspersoon dient aan te duiden. Deze persoon houdt zich binnen het bedrijf bezig met de psychosociale aspecten op het werk. Afhankelijk van de grootte van het bedrijf gebeurt dit ofwel intern ofwel door een externe dienst. De wet is dus duidelijk.
Wat wordt er echter verstaan onder een werknemer? Ik verklaar het desbetreffende geval nader. Een bedrijf of een grote instelling doet in het kader van outsourcing een beroep op IT-freelancers. Deze voeren een opdracht uit in het bedrijf volgens de daar geldende werkuren en voorschriften. Bepaalde bedrijven of instellingen stellen expliciet dat de interne klachtenprocedure van toepassing is voor alle werknemers, dus ook voor degenen op wie het bedrijf of instelling een beroep doet in het kader van outsourcing of detachering. Andere bedrijven daarentegen sluiten de interne klachtenprocedure voor freelancers uit omdat zij in de feiten geen echte personeelsleden zouden zijn, ook al werken zij op permanente basis voor dat bedrijf.
Kunt u hierover uitsluitsel geven? Geldt de interne klachtenprocedure ook voor freelancers? Worden zij gelijkgesteld met een werknemer? Indien niet, waar kunnen deze personen dan terecht met hun klacht?
05.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Block, deze vraag gaat over de situatie van de freelancers. Indien men het over freelance heeft, gaat het meestal over zelfstandigen. In dat geval is de welzijnswet niet van toepassing. Het gaat hier dan om de toepassing van het gemeen recht inzake belaging, slagen en verwondingen.
Indien echter de activiteit of de gedragingen van de zelfstandige een risico zouden vormen voor het welzijn van het bedrijf waar de zelfstandige actief is, is de welzijnswet wel van toepassing. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien hijzelf een pester zou zijn. In dit geval zou de werkgever van het slachtoffer de bepalingen in verband met geweld of pesten van buitenaf moeten naleven.
In het geval de freelancer als werknemer voor een externe onderneming werkt en gedetacheerd wordt, moet ik u wel zeggen dat de terbeschikkingstelling van personeel op basis van de wet van 24 juli 1987 in principe verboden is. Het beroep op de interne procedure van de gebruiker zou kunnen wijzen op een ongeoorloofde overdracht van patronaal gezag. Indien het werk echter volledig conform de wet, zonder overdracht van patronaal gezag, gebeurt, is een werkgever verantwoordelijk voor de toepassing van de wet ter bescherming van zijn werknemers, meer bepaald de procedure inzake feiten van buitenaf.
05.03 Maggie De Block (Open Vld): Mevrouw de minister, ik meen dat het niet zo eenvoudig is om als freelancer te weten waar en hoe men terechtkan. Er is bovendien interpretatie mogelijk, afhankelijk van deze en gene van de werkgevers of werknemers. Ik weet niet hoe wij daaraan kunnen remediëren, maar er zou ter zake toch duidelijkheid op de werkvloer moeten zijn.
05.04 Minister Joëlle Milquet: Dat zal behoren tot de taak van de nieuwe commissie voor schijnzelfstandigen. Er is een verschil tussen de freelancer als oorzaak of als slachtoffer van de feiten in een bedrijf. Als slachtoffer heeft hij niet meteen rechten.
05.05 Maggie De Block (Open Vld): Dat is natuurlijk het probleem.
05.06 Minister Joëlle Milquet: Als hij de oorzaak is van de feiten, dan kunnen de andere werknemers wel beschermd worden.
05.07 Maggie De Block (Open Vld): Ja, dat is duidelijk. Het probleem is als hij het slachtoffer is, want dan heeft hij waarschijnlijk veel te weinig recht op bescherming.
05.08 Minister Joëlle Milquet: Als hij bewijst dat hij in de feiten een echte werknemer is en een schijnzelfstandige…
05.09 Maggie De Block (Open Vld): Daar gaat het niet om. Het gaat erom dat zij voor langere tijd geoutsourcet worden in een bedrijf door een ander bedrijf. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om de ontwikkeling van een informaticaprogramma. Die mensen werken daar soms gedurende maanden of jaren. Als zij op die werkvloer het slachtoffer worden van feiten – waaraan hun opdrachtgever ook niets kan doen – rijst de vraag of zij zich daar tot iemand kunnen wenden of daar de uitgestippelde weg van de klachtenprocedure kunnen volgen. Ik meen dat er op dat vlak een klein hiaat in de wetgeving is. Misschien kan dit niet direct worden gerepareerd, maar ik denk dat wij in de toekomst hieraan moeten remediëren.
05.10 Minister Joëlle Milquet: In de loop van onze discussie over onder meer de evaluatie zullen wij verschillende aanbevelingen doen en misschien zal er dan een wetsvoorstel worden ingediend. Wij kunnen het in deze discussie hebben over een wijziging voor de freelancers of de zelfstandigen.
05.11 Maggie De Block (Open Vld): Ik denk dat het een steeds groter wordende groep van werknemers betreft die worden uitgezet in bedrijven. Het gaat vooral om computerdeskundigen.
05.12 Minister Joëlle Milquet: Met een aantal beperkte voorwaarden inzake de periode kunnen wij misschien een soort assimilatie tot stand brengen.
05.13 Maggie De Block (Open Vld): Wij zullen daarover eens nadenken en misschien met een voorstel komen.
Het incident is gesloten.
06 Question de Mme Zoé Genot à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la résiliation d'un contrat de travail en période d'essai" (n° 4706)
06 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de opzegging van een arbeidsovereenkomst tijdens de proefperiode" (nr. 4706)
06.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, l'article 79 de la loi du 3 juillet 1978 sur le contrat de travail stipule que lorsqu'un contrat prévoit une clause d'essai, l'incapacité de travail résultant d'une maladie ou d'un accident permet à l'employeur de résilier le contrat sans indemnité, si elle a une durée de plus de sept jours. Il est évident que cette disposition législative est source de situations d'injustice, particulièrement lorsque l'incapacité résulte d'un accident du travail. En effet, prenons le cas d'une personne qui a été victime d'un accident du travail pendant sa période d'essai. Cet accident l'a forcée à être absente pendant plus de sept jours consécutifs, ce qui a eu pour conséquence qu'elle a reçu son C4 et donc une fin de contrat prématurée après plus de trois mois de collaboration.
Madame la ministre, trouvez-vous adéquats cette disposition et ses effets pervers?
06.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, chère collègue, il est nécessaire de rappeler que la période d'essai constitue une période durant laquelle les parties ont la possibilité d'examiner si la relation de travail leur convient et, ensuite, de décider de poursuivre ou non la relation de travail. Cette finalité engendre toujours une certaine incertitude, que ce soit dans le chef de l'employeur ou du travailleur.
L'employé licencié durant la période d'essai, en application de l'article 79 de la loi du 3 juillet 1978, n'est pas placé dans une situation fondamentalement différente de celle de l'employé licencié durant la période d'essai en application de la règle reprise dans l'article 81. En effet, cette règle générale pose le principe selon lequel la rupture durant la période d'essai doit s'accompagner d'un délai de préavis de sept jours. Par conséquent, que la rupture soit fondée sur l'article 79 ou sur l'article 81, le délai d'attente ou de préavis avant de pouvoir constater la cessation définitive de la relation est identique. La seule différence réside dans le fait que l'employé licencié en application de la règle générale continue à exécuter ses prestations de travail durant le délai de préavis, ce qui n'est pas le cas pour le travailleur licencié en application de l'article 79.
Pour ce qui concerne l'opportunité, j'estime personnellement qu'il serait logique que des discussions soient organisées sur ce point. Cela vaut d'ailleurs pour ce qui concerne l'équité, etc. Ces questions doivent bien évidemment être examinées par les partenaires sociaux avant d'envisager d'y associer le gouvernement. Mais, pour l'heure, et pour ce qui me concerne, le gouvernement étant en affaires courantes, il m'est quelque peu compliqué de m'exprimer en son nom. Cela dit, il y a là sujet à questionnement et à travail au niveau des partenaires sociaux. En effet, les contrats de travail, les préavis et les résiliations de contrats sont des matières relativement sensibles.
Si on avait une nouvelle législature ou dans le cadre d'une législature qui n'en finit pas de continuer…C'est toutes les grandes discussions que nous devons avoir autour des préavis qui sont également liées aux statuts. Ce sont des questions légitimes.
06.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Les périodes de précarité dans le monde du travail ont tendance à s'étendre. On voit de plus en plus souvent des trajets professionnels qui commencent par de l'intérim, qui continuent par des CDD avant d'avoir enfin un CDI agrémenté d'une longue période d'essai. Mais cette situation est particulièrement injuste: on licencie cette personne car elle a été victime d'un accident de travail résultant peut-être de conditions de travail particulièrement précaires. C'est assez "fort de café" de se faire licencier parce qu'on a eu un accident sur le lieu du travail!
J'espère qu'on pourra mener cette réflexion sur les clauses d'essai et que cet aspect particulier sera rapidement remis sur l'établi.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de aanpak van de misbruiken in het kader van arbeidsmigratie" (nr. 4719)
07 Question de M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les mesures de lutte contre les abus dans le cadre de la migration des travailleurs" (n° 4719)
07.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, recentelijk is er in de pers nogal wat verschenen over de vleessector, vooral inzake het misbruik van schijnzelfstandigheid dat gehanteerd wordt om zo goedkoop mogelijk personeel in te zetten. Uit die berichten blijkt dat er ook misbruik wordt gemaakt van het systeem van tijdelijke werkloosheid door de werknemers in een werkmaand minstens één week onder het systeem van tijdelijke werkloosheid te laten uitbetalen, maar hen wel in te zetten in de onderneming. Jammer genoeg speelt dat scenario zich blijkbaar vooral af binnen de groepen van buitenlandse werknemers, met name binnen de Turkse gemeenschap en de Oost-Europese, en dan nog vooral in Gent, de hoofdstad van mijn provincie.
Niet alleen in de vleessector blijkt dit het geval te zijn. Ook in de fruitteelt en de bouw schijnt die problematiek zich voor te doen.
Op vraag van de christelijke arbeidersbeweging heeft het HIVA daar een studie aan gewijd. Ook werkgeversorganisaties maken zich zorgen. Ik stel dat zelf vast op het terrein. Verscheidene bedrijven spreken me aan omdat dit echt aangevoeld wordt als oneerlijke concurrentie in bepaalde sectoren. Veel bedrijven die wel de wetgeving respecteren, worden daar het slachtoffer van.
Er is een breed maatschappelijk draagvlak om dat probleem nu echt aan te pakken. In de vleessector werd zelfs al een protocolakkoord tussen vakbonden en werkgevers afgesloten voor een gezamenlijke aanpak.
Mevrouw de minister, om het debat daarover op gang te brengen, heb ik voor u de volgende vragen.
In mijn ingediende vraag zitten een aantal vragen naar cijfergegevens die ik beter schriftelijk had opgevraagd. Echter, zoals de heer Bonte daarnet heeft gezegd, het duurt soms maanden vooraleer we daarop een antwoord krijgen. Daarom heb ik die vragen in mijn mondelinge vraag behouden.
Ten eerste, het HIVA verwijst naar het gebrek aan controles op die misbruiken. Daarom had ik graag een overzicht gekregen van de evolutie van de jongste jaren. Hoeveel bedrijven werden de jongste twee jaar onderworpen aan controles, opgesplitst per gewest en per provincie? In hoeveel gevallen werd er schijnzelfstandigheid vastgesteld, opgesplitst per gewest en per provincie? Wat is het standpunt van u inzake de kritiek op het controleapparaat?
Ten tweede, zijn de RVA en uzelf op de hoogte van de misbruiken van de economische werkloosheid? Hoeveel gevallen van misbruik werden de laatste twee jaar vastgesteld? Ook hier graag de opgesplitste gegevens.
Vanaf januari 2012 verloopt de periode van beperkingen voor toetredingen op onze arbeidsmarkt voor Bulgaren en Roemenen. Welke impact zal dit hebben, wetende dat die groep hier nu al op een andere manier aanwezig probeert te zijn op de arbeidsmarkt?
Om meer zicht te krijgen op die groepen verneem ik graag in welke mate zij de knelpuntvacatures hebben ingevuld voor de periode van 2004 tot 2011.
Ik verwijs naar het protocolakkoord in de vleessector, waar de werknemers en de werkgevers de overheid vragen om een registratiesysteem in te voeren, waardoor de onderaannemer verplicht zou zijn de effectieve plaats van uitvoering van het contract en het ingezet personeel van de onderaannemer te laten aangeven door de opdrachtgever. Op die manier zou men de schijnzelfstandigheid in onderaanneming vermijden.
Hoever staat het met dit protocolakkoord? Hebt u daarvan weet? Wat is uw standpunt inzake het oprichten van een dergelijk registratiesysteem?
07.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Vercamer, ten eerste, de problematiek van de schijnzelfstandigheid wordt gecontroleerd door de Sociale Inspectie van de FOD Sociale Zekerheid.
Het gaat hier immers om het niet-betalen van de bijdragen voor de sociale zekerheid. Ik verwijs u voor het grootste deel van de cijfers dan ook naar mijn collega Onkelinx, bevoegd voor Sociale Zaken.
Wat mijn dienst Toezicht Sociale Wetten betreft, werden in de vleessector in 2009 209 onderzoeken gedaan en in 2010 206. Ik kan u een lijst geven met de cijfers per provincie.
Er worden door mijn diensten geen statistieken bijgehouden over schijnzelfstandigheid. Indien dit wordt vastgesteld, wordt het gemeld aan de RSZ of aan de Sociale Inspectie van de FOD Sociale Zekerheid voor verder onderzoek.
Mijn standpunt is dat elk geval van misbruik, en zeker deze waarin werknemers worden geëxploiteerd, verwerpelijk is. De controles daarop moeten heel streng zijn.
De volgende regering moet hieromtrent nog belangrijk werk leveren. Wij hebben al veel inspanningen geleverd om de strijd tegen de fraude op te voeren, met veel resultaten, maar wij moeten nog verder gaan.
In antwoord op vraag 2 kan ik u de volgende gegevens verstrekken waarvan de aangehaalde cijfers terug te vinden zijn in het jaarverslag 2010 van de RVA. In het raam van eventuele misbruiken in het stelsel van economische werkloosheid neemt de RVA deel aan gezamenlijke controleacties opgezet door de arrondissementscellen. Daarnaast doet de RVA ook gerichte controles in de fraudegevoelige sectoren zoals de vleessector en de bouw.
De RVA heeft geen opgesplitste cijfers over de vastgestelde misbruiken per gewest of provincie en beschikt ook niet over aparte cijfers over controles in de vleessector. Voor 2009 en 2010 beschikken wij over cijfers waarbij het onderzoek naar misbruiken van tijdelijke werkloosheid steeds een aandachtspunt is.
In antwoord op vraag 3 en 4 kan ik zeggen dat de verdeling volgens knelpuntberoep voor de Poolse werknemers bij de FOD Werk slechts beschikbaar is vanaf 2006 tot mei 2009, het einde van de overgangsperiode. Hun aantal is gestegen van 8 400 in 2006 tot 24 745 in 2008.
De Roemeense en Bulgaarse werknemers hebben toegang tot de knelpuntberoepen vanaf januari 2007. Hun aantal is in 2009 gestegen van 4 700 tot 9 508. Wij hebben nog geen complete cijfers voor 2010.
Het aantal Roemeense werknemers in de knelpuntberoepen is gestegen van 2 977 tot 6 370. Het aantal Bulgaarse werknemers is gestegen van 1 725 in 2007 naar 3 138 in 2009.
Op basis van deze cijfers kan men moeilijk stellen dat het aantal werknemers afkomstig uit Roemenië en Bulgarije een belangrijke impact heeft op de Belgische arbeidsmarkt. Natuurlijk is er een impact maar die is niet zo groot als gedacht. Hun aandeel was in 2009 slechts 0,27 % van de binnenlandse tewerkstelling.
De oefening vanaf mei 2009 van het vrije verkeer van werknemers van de negen andere oude nieuwe lidstaten leidt dus niet tot de conclusie dat het einde van de overgangsperiode voor Bulgarije en Roemenië zal leiden tot heel grote veranderingen van onze arbeidsmarkt, maar met een beperkte impact.
Mijn diensten zijn zeker op de hoogte van dit samenwerkingsakkoord tussen vakbonden en werkgevers in de vleessector. Momenteel onderzoekt de RSZ op vraag van de voorzitter van het paritair comité de technische en juridische haalbaarheid van de voorgestelde elektronische registratie. Dat is volgens mij een heel goed idee. Na evaluatie kunnen we deze elektronische registratie organiseren. Mijn inspectiedienst Toezicht op de Sociale Wetten ondersteunt natuurlijk dit voorstel van de sociale partners en de elektronische registratie zou een goed controlemiddel zijn voor de verschillende inspecteurs. Het overleg tussen de administratie en de sociale partners van de vleessector is er uiteraard en vindt plaats via de voorzitter van het paritair comité.
We volgen dus de verschillende onderhandelingen, de discussie en ook de evaluatie van dit elektronisch registratiesysteem.
07.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, twee bedenkingen. Hoewel het goed is dat u zegt daar streng op te zullen toezien, merken we de evolutie van de mensen die uit de vroegere Oostbloklanden hierheen komen en blijkbaar vooral in de fraudegevoelige sectoren tewerkgesteld worden. Als op 1 december 2012 onze arbeidsmarkt gewoon wordt opengesteld en de beperkingen worden opgeheven voor de nieuwe landen, is de vraag of we dan niet kunnen verwachten dat er pogingen zullen zijn of dat de fraude nog zal uitbreiden.
De vraag stelt zich dan of er meer middelen en mankracht zullen worden ingezet om de fraudegevoelige sectoren te controleren. Daar zal het op aankomen en dat is ook de vraag van de werkgevers. De mensen die wel op een goede manier omgaan met de sociale wetgeving zijn zelf vragende partij om paal en perk te stellen aan de misbruiken, omdat zij daar zelf oneerlijke concurrentie van ervaren. Het zal niet volstaan te zeggen dat men daar streng op zal toekijken. Er zullen echt wel meer middelen en mankracht moeten worden ingezet. De vraag is of u dat zal organiseren. Ik ben daar zeer bezorgd over.
07.04 Minister Joëlle Milquet: Wij zullen aanvullende controles organiseren. Wij zijn ons bewust van die problematiek. Ik kan natuurlijk niet openlijk de verschillende activiteiten van mijn administratie samenvatten, maar natuurlijk is dat de bedoeling.
07.05 Stefaan Vercamer (CD&V): U hebt blijkbaar geen cijfers over de fraudegevoelige sectoren. Misschien is het toch wel nuttig dat wij dat in kaart brengen. Indien men in 2012 weer opnieuw zegt dat men dat niet bijhoudt, zal men daarop absoluut geen zicht krijgen. Men moet dus echt wel organiseren dat men dat in kaart brengt.
07.06 Minister Joëlle Milquet: Dat was natuurlijk mijn aanbeveling aan de RVA.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Theo Francken aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het Jaarverslag Migratie 2010 van het CGKR" (nr. 4595)
08 Question de M. Theo Francken à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le Rapport annuel Migration 2010 du CECLR" (n° 4595)
08.01 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de minister, ik heb een vraag overt het zeer gekleurde en eenzijdige jaarverslag van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Zoals u weet wordt er sinds 2007 een jaarverslag gepubliceerd dat de migratiestromen van en naar dit land in kaart brengt. In de jaren 90 was dit een groot taboe door de rise and shine van Vlaams Blok/Vlaams Belang. In 2003 is dan uiteindelijk toch de beslissing genomen om die migratiestromen in kaart te brengen. Daar ben ik samen met mijn partij zeer verheugd over.
Die rapporten zijn zeer knap werk. De statistici die daaraan werken zijn knappe jongens en meisjes die dat zeer goed doen. Alleen de politieke aanbevelingen zijn er voor mijn part veel te veel aan. Enkele voorbeelden: het openen van een nieuw migratiekanaal voor laaggeschoolde migranten, het beperken van het inreisverbod, de termijn van het bevel om het grondgebied te verlaten van vijf naar dertig dagen brengen waardoor iedereen zeker genoeg tijd krijgt om een schuiladres of onderduikadres te vinden, het betonneren van de regularisaties in de wet en er dus een structureel migratiekanaal van maken enzovoort. Het houdt niet op. Kortom, niemand kan om de objectieve vaststelling heen dat ze met hun talrijke aanbevelingen in het Jaarverslag Migratie 2010 een erg smalle strook van het maatschappelijk speelveld in Vlaanderen bezetten. Het is mij dan ook een raadsel hoe een dergelijke eenzijdige politieke agenda zomaar kan passeren in de politiek samengestelde raad van bestuur.
Mevrouw de vice-eerste minister, werd dit jaarverslag Migratie besproken en goedgekeurd door de raad van bestuur? Zo ja, wanneer, graag een datum? Wie was aanwezig? Mag ik het verslag van deze raad van bestuur ontvangen?
Was er een vertegenwoordiger van de ontslagnemende regering aanwezig bij de bespreking? Was er een vertegenwoordiger van uw kabinet aanwezig bij de bespreking? Zo ja, wie? Zo neen, waarom niet?
Kan ik hieruit concluderen dat de federale regering de standpunten en de aanbevelingen van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding deelt in verband met migratie, en blijkbaar niet het stoppen van migratie maar het stimuleren van migratie, ook van passieve migratiekanalen als gezinshereniging en asiel? Deelt de federale regering deze standpunten?
08.02 Minister Joëlle Milquet: De raad van bestuur heeft het jaarverslag besproken op 16 maart 2011. Het werd goedgekeurd op 22 maart 2011. Ik heb hier voor u een uittreksel van het verslag van de raad van bestuur. De regeringscommissaris was verontschuldigd bij de vergadering van 16 maart. De raad van bestuur van het centrum beschikte tijdens deze vergadering niet over het vereiste quorum om geldige beslissingen te nemen. Daarom werd het jaarverslag Migratie 2010 via een schriftelijke procedure op 22 maart goedgekeurd.
Ik wil even herhalen dat ik er hier, in deze ruimte, al op heb gewezen dat het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, als nationale instelling belast met de strijd tegen discriminatie en de bevordering van gelijke kansen, geniet van het principe van Parijs dat door de Verenigde Naties op 20 december 1993 werd aangenomen.
In toepassing van dat principe geniet het centrum enerzijds van een volledige vrijheid van uitdrukking, in het kader van de wettelijke opdrachten die hem zijn toegewezen en, anderzijds, van een bijzondere juridische structuur sui generis die niet kan worden vergeleken met die van een administratie of een parastatale. In feite heb ik geen enkele macht over of toezicht op het centrum, behalve inzake de budgettaire middelen.
Vermits de regering in lopende zaken is, heeft zij zich niet uitgesproken over het rapport. Dat is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Zoals u weet, hebben wij onderhandelingen over de wijziging van het statuut van het centrum, om er een echt interfederaal centrum van te maken.
08.03 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik ben mij ten zeerste bewust van de discussies over het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, die achter de schermen al jaren aan de gang zijn. Ik heb er zelf ook aan deelgenomen, samen met uw zeer aimabele kabinetschef of adjunct-kabinetschef Philippe Bouchat. U zegt dat het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding niet gecontroleerd kan worden en volledig onafhankelijk is. Wij kennen het principe van Parijs. Er is een regeringscommissaris. In mijn ogen moet die niet alleen de jaarrekeningen nakijken. Hij kan ook politiek een aantal zaken bekijken.
U zegt dat dit een regering van lopende zaken is en dat u dus voorzichtig bent. Als ik kijk naar de samenstelling van de raad van bestuur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, dan zie ik dat die volledig politiek is samengesteld. U zegt misschien dat dit niet zo is, maar zo is het wel. Er zitten ook vertegenwoordigers in van de gemeenschapsregeringen. Er zitten mensen in van elke politieke partij. U moet daar niet flauw over doen. Dat is gewoon de waarheid. Iedereen weet dat ook.
Blijkbaar is dat daar gepasseerd, eerst via een quorum en dan via een schriftelijke procedure. Ik vind het echt om van achterover te vallen dat in een dergelijk belangrijk document, waar elke migratie-expert elk jaar reikhalzend naar uitkijkt, dergelijke eenzijdige politieke aanbevelingen gedaan worden. In Vlaanderen is er daarvoor geen enkel draagvlak. Dat is het partijprogramma van Ecolo.
Mevrouw Genot, het document is echt uw partijprogramma. Ik wil u niet aanvallen, maar in het bewuste document – u moet het eens lezen – wordt echt uw partijprogramma voorgesteld. In Vlaanderen is het document zelfs niet het partijprogramma van Groen!. U weet immers dat Groen! en Ecolo inzake migratie soms van gedacht verschillen.
In Vlaanderen is er geen enkel draagvlak voor het genoemde document. Het centrum poneert dat zomaar in het document.
Mevrouw de minister, bij mijn weten gaan de principes van Parijs over de antidiscriminatietaak van het centrum. Daarbij gaat het inderdaad over onafhankelijkheid sui generis. Ik steun bedoelde principes ook. Ik heb daarmee geen enkel probleem.
Een andere zaak is evenwel dat het centrum in de loop der jaren er verschillende, andere taken bij heeft gekregen. Mevrouw de minister, u zal dat beter weten dan ik. Het moet de migratiestromen en de mensenhandel in kaart brengen. Het heeft ook nog een aantal andere, extra taken gekregen.
Het debat over de kerntaken van het centrum mag derhalve ook eens worden gevoerd. Immers, de bedoelde extra taken, onder andere het in kaart brengen van de migratiestromen, wat het heel goed doet – ik ben heel tevreden over het werk ter zake; alleen de politieke aanbevelingen zijn er te veel aan –, vallen echter niet onder de principes van Parijs. Zij vallen niet onder de onafhankelijkheid, wat mij natuurlijk stoort. Het centrum is immers op internationaalrechtelijk en Europeesrechtelijk vlak tot die antidiscriminatietaak verplicht. Wij moeten voornoemde taak ook onafhankelijk houden. Dat doen wij en dat blijft zo.
Echter, alle taken die het centrum in de loop der jaren bij heeft gekregen, vallen niet onder de principes van Parijs. Zij kunnen perfect worden gelegitimeerd, democratisch gecontroleerd en ook door u worden gecontroleerd. Het kerntakenpakket van het centrum is echter zodanig uitgebreid dat het centrum nu meer dan honderd werknemers telt. Het houdt zich met allerlei zaken bezig waarmee het zich in feite beter niet zou bezighouden. Het beroept zich voortdurend op de principes van Parijs voor taken die eigenlijk niet onder bedoelde principes vallen. Dat stoort mij.
Le président: Madame Genot, pour un fait personnel.
08.04 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je ne comprends pas pourquoi M. Francken lance le débat ici alors que c'est une question parlementaire.
Le président: Nous ne sommes pas dans un débat.
08.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Demain, nous avons deux heures de débat prévues sur ce thème en commission de l'Intérieur. Vous faites perdre du temps à la commission des Affaires sociales. Discutez au bon moment et au bon endroit.
08.06 Minister Joëlle Milquet: De verschillende taken van het centrum staan in onze wetgeving.
Het is natuurlijk eerst en vooral de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Ik heb het gevoel dat de raad van bestuur zijn verantwoordelijkheid niet opneemt en de discussie over de inhoud niet voert. Voor een regering in lopende zaken is het echter tamelijk moeilijk om via een regeringscommissaris belangrijke beslissingen door te drukken of opmerkingen te maken over een rapport. In de toekomst kunnen wij er echter een echte discussie over houden en een betere werking tot stand brengen, zodat het een echt interfederaal centrum wordt, met meer betrokkenheid van de gewesten.
08.07 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de minister, ik meen dat wij ongeveer hetzelfde zeggen. Als medewerker van de Vlaamse regering heb ik jarenlang het kerntakendebat verdedigd, maar ik heb de indruk dat de federale regering het uit de weg wil gaan. Ik vind dat wij dat debat moeten voeren.
Hoe goed het nu ook gebeurt, ik vind dat discussies over de onderzoeken naar mensenhandel en het in kaart brengen van migratiestromen niet bij het centrum thuishoren. Ik vind dat het centrum zich moet bezighouden met zijn internationaalrechtelijke taak, namelijk discriminatie bestrijden. Daar kunnen wij niet onderuit geraken, al zijn er partijen die het willen afschaffen. Dat kan niet, of men moet een nieuw centrum oprichten. Maar wat is daar de productiviteit van?
Ik meen dat wij het centrum interfederaal moeten maken. Als dat niet lukt, moet er volgens mij een Vlaams mensenrechteninstituut komen. Ik vind dat het kerntakendebat gevoerd moet worden en dat een aantal zaken moet worden weggenomen. Federaal kan men eventueel wel de administratie doen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het geringe succes van de federale mobiliteitstoeslag" (nr. 4631)
09 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le faible succès de la prime fédérale de mobilité" (n° 4631)
09.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, het geringe succes van de federale mobiliteitstoeslag is volgens u, blijkens uw antwoord op een schriftelijke vraag van mij, onder andere te wijten aan de onbekendheid ervan, de strenge toekenningsvoorwaarden, het bedrag van de premie.
U zou in de loop van 2008 hebben voorgesteld om de premie niet langer jaarlijks, maar wel maandelijks uit te betalen, wat zou neerkomen op zowat 75 euro per maand.
Bovendien stelde u toen dat de toekenningsvoorwaarden versoepeld zouden worden. Aan die premie zou er nog een premie gekoppeld worden voor het volgen van taalopleidingen. Die plannen werden niet uitgevoerd wegens de bekende problematiek.
Nochtans zou die federale mobiliteitstoeslag een stimulerende maatregel kunnen zijn in het debat over de interregionale mobiliteit van werkzoekenden, dat nu meer dan ooit moet worden aangezwengeld, gelet op het wegvallen van het voordelig grensarbeidersstatuut voor Franse grensarbeiders vanaf 1 januari 2012. Het wegvallen van dat voordelig statuut geeft vooral problemen in West-Vlaanderen en in Henegouwen, waar heel wat Fransen komen werken.
Ten eerste, hoeveel budget wordt er uitgetrokken voor de bestaande federale mobiliteitstoeslag?
Ten tweede, wat zou het budget zijn als de plannen die u aangekondigd had, doorgaan?
Ten derde, op welke manier kan de premie, die amper gebruikt wordt – 14 gevallen, zo hebt u mij geantwoord –, beter worden gepromoot? Zult u daartoe initiatieven nemen?
Ten slotte, denkt u dat de premie een stimulerende maatregel kan zijn, nu het voordelig grensarbeidersstatuut wegvalt? Ziet u eventueel nog andere mogelijkheden om de interregionale mobiliteit te verhogen?
09.02 Minister Joëlle Milquet: Mevrouw Lahaye, de huidige federale mobiliteitstoeslag heeft bijzonder weinig succes. De uitgaven bedroegen 29 000 euro in 2008, 10 000 euro in 2009 en 13 000 euro in 2010. De RVA beschikt derhalve niet over de nodige gegevens om een adequate raming van de kostprijs van het hervormingsvoorstel uit 2008 te formuleren.
Ik mag opmerken dat ik in 2008 inderdaad een nieuwe regeling inzake mobiliteitstoeslag heb voorgesteld en daarover advies heb ingewonnen bij het beheerscomité van de Rijksdienst Voor Arbeidsvoorziening. Dat beheerscomité heeft in zijn vergadering van 6 november 2008 een advies uitgebracht en daarbij de aandacht gevestigd op een aantal problemen. Na nader onderzoek heb ik besloten om de piste van toekenning van bijkomende premies en het budgetteren van bijkomende uitgaven, te verlaten en de nadruk te leggen op de activering van het zoekgedrag van werkzoekenden.
Via de procedure worden alle vijftigplussers systematisch begeleid en aangespoord om alle nuttige opleidingen te volgen en zich ook kandidaat te stellen voor een passend werkaanbod in het andere landsgedeelte. Alle mededelingen vanwege diensten voor arbeidsbemiddeling aan de RVA betreffende het niet aanvaarden van een passende dienstbetrekking worden onderzocht en kunnen leiden tot een uitsluiting van het recht op uitkeringen.
Ook een verdere samenwerking en uitwisseling van vacatures tussen de regionale diensten voor arbeidsbemiddeling kunnen leiden tot een verhoging van de interregionale mobiliteit. De materie valt evenwel onder de bevoegdheid van de regionale ministers bevoegd voor arbeidsbemiddeling. Ik stel vast dat de bevoegde gewestinstellingen ter zake sinds enige tijd in toenemende mate samenwerken en ik mag hopen dat de inspanningen resultaat zullen opleveren.
Ik ben nog voorstander van een hervorming en een mobiliteitspremie. Dat is een deel van de oplossing, uiteraard samen met een betere samenwerking tussen de verscheidene bevoegde diensten, des te meer gelet op de wijziging inzake het grensarbeidersstatuut voor Franse arbeiders vanaf 2012. We hebben dus inderdaad echt nood aan een betere samenwerking tussen onder andere Forem en VDAB en andere diensten, ook in de streek van Doornik, Moeskroen en Kortrijk.
09.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord.
Ik ga ermee akkoord dat uitwisseling van info en samenwerking heel belangrijk zijn. Anderzijds moeten we vaststellen dat er vandaag nog altijd heel weinig interregionale mobiliteit is, dat er veel meer Fransen bij ons in West-Vlaanderen komen werken dan Walen en dat de ene federale stimulans, de mobiliteitstoeslag, op sterven na dood is.
Uit uw cijfers blijkt dat er in 2008 nog bijna 30 000 euro werd uitbetaald, in 2010 nog 13 000 euro. Dus, de mobiliteitstoeslag wordt nog amper gebruikt. Vandaar mijn oproep om daar voort op te focussen om een grotere mobiliteit te verkrijgen. Veel werkzoekenden weigeren om een "grote" afstand af te leggen. Die toeslag kan hen misschien overtuigen. We moeten daarop inzetten, want anders zullen de West-Vlaamse bedrijven vanaf volgend jaar met grote problemen worden geconfronteerd.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de financiering van terroristische groepen via Belgische werkloosheidsuitkeringen" (nr. 4769)
10 Question de Mme Miranda Van Eetvelde à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le financement de groupes terroristes par les allocations de chômage belges" (n° 4769)
10.01 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uit het activiteitenverslag 2010 van de Cel voor Financiële Informatieverwerking blijkt dat geld voortkomend uit sociale uitkeringen wordt gebruikt voor financiële steun aan terroristische organisaties. Het zou gaan om uitkeringsgerechtigden die de financiële steun die zij ontvangen van instellingen van sociale zekerheid, laten doorvloeien naar organisaties die terrorisme steunen. De voorbeelden die in het verslag zijn opgenomen, zijn stuitend.
Ik heb de volgende vragen. Hebt u als minister van Werk indicaties dat gelden die via onze sociale stelsels en in het bijzonder het werkloosheidsstelsel worden uitbetaald, effectief werden aangewend voor terroristische doeleinden? Over hoeveel gevallen zou het gaan? Gaat het om alleenstaande gevallen of is er sprake van een of meerdere organisaties? Hebt u hierover contact gehad met uw collega's van Binnenlandse Zaken, Justitie en de eerste minister?
10.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van Eetvelde, ik kan u meedelen dat de toekenning van werkloosheidsuitkeringen steunt op objectieve voorwaarden. Het betreft, enerzijds, de toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden waaraan moet worden voldaan op het tijdstip van de aanvraag om uitkeringen en, anderzijds, voorwaarden die moeten worden vervuld in de loop van de werkloosheidsperiode.
De besteding van inkomsten allerhande en van werkloosheidsuitkeringen in het bijzonder wordt vanzelfsprekend niet gereglementeerd door de werkloosheidsreglementering. De betreffende persoon kan zijn inkomsten en zijn vermogen besteden volgens eigen wens, voor zover hij geen strafbare handelingen verricht.
Het recht op uitkeringen kan evenwel retroactief worden ontzegd indien uit het gerechtelijk dossier zou blijken dat de betreffende persoon activiteiten heeft verricht die niet verenigbaar zijn met het recht op uitkeringen of dat hij niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. De RVA ontving evenwel tot op heden geen dergelijke informatie van de gerechtelijke diensten.
Uit het activiteitenverslag 2010 van de Cel voor Financiële Informatieverwerking blijkt dat sommige personen hun inkomen gebruiken op een niet-toelaatbare wijze, hetgeen ik ten zeerste betreur.
Ik beschik niet over aanvullende indicaties waaruit zou blijken dat het hier gaat om meer dan alleenstaande gevallen.
De SIOD ontvangt wel een beperkt aantal brieven van de Cel voor Financiële Informatieverwerking over eventuele witwaspraktijken die gelinkt zouden kunnen worden aan sociale fraude. Vermits deze informatie ook wordt overgemaakt aan de procureur-generaal is het deze laatste die eventuele onderzoeken coördineert en die controles vordert bij de instellingen van sociale zekerheid, zoals de RVA. De statistische gegevens hierover moet u vragen aan de minister van Justitie.
Dat is natuurlijk een zaak voor Justitie, maar tot op heden hebben wij geen aanvullende informatie gekregen van de gerechtelijke macht over een groot aantal praktijken.
10.03 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, als ik het goed begrepen heb, zouden deze werkloosheidsuitkeringen niet gebruikt worden voor de constructies van terroristische activiteiten.
Het gaat om een sociale uitkering en zoals ik vorige week ook zei in de plenaire vergadering, beschouw ik de sociale zekerheid als een van de fundamentele pijlers van onze welvaartsmaatschappij. Het is een systeem dat gebaseerd is op solidariteit en het moet de zwakkeren in de samenleving beschermen. Ik benadrukte reeds eerder dat dit systeem een afdoende bescherming verdient en dat elk misbruik moet opgespoord en bestraft worden.
Misbruiken onder de vorm van sociale fraude zijn verwerpelijk. Als nu echter blijkt dat de gelden van onze sociale zekerheid ook aangewend worden voor terroristische doeleinden, dan spreken wij over een aanslag op onze sociale zekerheid.
Ik heb begrepen dat dit voor de werkloosheidsuitkeringen niet het geval is, maar ik zal de vraag nog voorleggen aan de minister van Justitie.
Het incident is gesloten.
11 Question de Mme Zoé Genot à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les conciliateurs sociaux" (n° 4819)
11 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de sociaal bemiddelaars" (nr. 4819)
11.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, dans le modèle belge de concertation, le conciliateur social joue un rôle crucial. C'est lui qui préside les commissions paritaires, c'est lui qui aide à conclure les conventions collectives sectorielles. En cas de crise, c'est l'un des personnages clés, c'est lui qui anime le bureau de conciliation, qui essaie de trouver une porte de sortie au conflit social. On le voit: il s'agit d'un rouage indispensable à notre système de conciliation actuel.
Or d'après la centrale générale, il y a aujourd'hui 18 conciliateurs en fonction, des hommes et des femmes, ce qui est beaucoup trop peu. En effet, il n'y a pas si longtemps, ils étaient 28. Madame la ministre, combien de conciliateurs sociaux étaient en fonction en 2007? Combien sont en fonction actuellement? Quelle est la politique de soutien à cette profession primordiale?
11.02 Joëlle Milquet, ministre: Chère collègue, comme vous, je reconnais l'importance cruciale de la fonction de conciliateur social, mon chef de cabinet étant un membre éminent de ce corps d'élite. Je suis très attentive non seulement à leur promotion mais aussi à leur recrutement. En 2007, il y avait 21 conciliateurs sociaux en service. En raison de la réforme Copernic, il a été obligatoire de réécrire un arrêté fixant les exigences de la fonction et la procédure de sélection. Ce fut chose faite avec l'arrêté du 27 octobre 2009 qui impose d'objectiver toute la procédure de recrutement, laquelle est désormais effectuée par le Selor.
L'objectif actuel fixé est de 20 conciliateurs sociaux pour le secteur privé. Ce nombre n'est certainement pas trop petit; il est même considéré comme idéal par le corps des conciliateurs. Sept recrutements ont été effectués en 2010 sur la base du nouvel arrêté royal, ce qui a porté l'effectif du corps à 18. On recrutera deux conciliateurs supplémentaires dans les semaines ou les mois à venir pour que nous puissions arriver à 20 au mois de septembre. Par ailleurs, comme vous le savez, vu l'importance de leur rôle, les personnes sélectionnées sont engagées et rémunérées immédiatement à l'un des grades les plus élevés de la fonction publique et bénéficient en outre d'une formation permanente adaptée.
Une nouvelle sélection sera organisée dans les mois prochains afin d'engager quatre conciliateurs sociaux spécifiques au secteur public. Par exemple, on se rend compte que dans une société comme Belgacom, qui connaît quand même quelques troubles, il n'y a pas de conciliateur social, ce qui constitue un défaut crucial. Avec ces quatre personnes supplémentaires, nous nous donnerons une capacité d'agir dans le secteur public en exécution d'un accord intervenu au sein du comité A et destiné à améliorer le dialogue social.
Voilà ce que je peux faire dans le cadre actuel. Cependant, pour l'avoir vécu au quotidien, j'estime, comme vous, que cette fonction doit être soutenue. Il est essentiel d'avoir des personnes en nombre et en qualité pour résoudre les problèmes de tension sociale.
11.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, si je comprends bien, il y avait 21 conciliateurs sociaux en 2007. Leur nombre est tombé à 11 avant le recrutement de sept nouveaux conciliateurs en 2010. On espère en avoir 20 au 1er septembre 2011 et on en a recruté quatre pour le secteur public. En septembre, la situation sera un peu meilleure que celle de 2007 mais moins bonne que celle citée par la centrale générale qui évoquait le nombre de 28 conciliateurs sociaux.
Une évaluation serait peut-être utile pour déterminer si ce nombre attendu est suffisant ou pas. Étant donné les nombreux conflits et leur technicité croissante, ils sont indispensables pour vérifier si tous les accords sont bien légaux. On se rend effectivement souvent compte après-coup que des accords ne peuvent être appliqués. On ne peut pas faire des économies sur cette fonction. Il faut la soutenir et la développer si l'on veut que notre système de conciliation sociale continue à suivre la même voie qu'aujourd'hui.
11.04 Joëlle Milquet, ministre: Comme je l'ai dit, le nombre de 20 conciliateurs est le nombre que le service lui-même juge comme étant vraiment efficace. Toutefois, il est évident qu'à l'avenir, dans le cadre de la répartition et de la réforme de la fonction publique et de différentes fonctions, certains corps devront être largement renforcés, dont l'inspection et la conciliation sociale, tandis que d'autres corps devront être diminués. De grands transferts devront se faire au sein de la fonction publique, vu la modernisation des services, les nouvelles tâches et celles devenues superflues.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Jean Marie Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het toezicht van de federale regering op het Zeevissersfonds en de Stichting Duurzame Visserijontwikkeling vzw (SDVO)" (nr. 4823)
12 Question de M. Jean Marie Dedecker à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le contrôle par le gouvernement fédéral du Zeevissersfonds et de l'ASBL Stichting Duurzame Visserijontwikkeling (fondation pour le développement durable de la pêche ou SDVO)" (n° 4823)
12.01 Jean Marie Dedecker (LDD): Mevrouw de minister, vorig jaar stelde ik op 11 februari een vraag over het toezicht op het Zeevissersfonds en de vzw SDVO, de Stichting Duurzame Visserijontwikkeling, die gebruikmaakt van de middelen die uit het fonds afkomstig zijn. Het Zeevissersfonds is een fonds voor bestaanszekerheid en wordt gestijfd via bedrijfsvoorheffingen van de rederijen actief in de visserijsector. SDVO is een vzw die werd opgericht op voorstel van de tripartiete werkgroep Visserij in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
Jaarlijks ontvangt SDVO van het fonds ongeveer 2 miljoen euro voor haar werking, met als doelstelling het scheppen van voorwaarden om een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de visbestanden op duurzame basis te waarborgen. In dat kader heeft SDVO ook geld ontvangen van de Vlaamse overheid en ontvangt ze er nog steeds van de Europese Commissie. Het Vlaamse en Europese niveau betoelaagt enkel projecten, de federale overheid zorgt voor structurele ondersteuning via het Zeevissersfonds.
Het spreekt voor zich dat de federale overheid om die reden de hoofdverantwoordelijkheid draagt voor het houden van toezicht en het controleren van het SDVO via het Zeevissersfonds. Dit is tevens de visie van de Vlaamse minister-president, de heer Kris Peeters, in antwoord op een schriftelijke vraag in het Vlaams Parlement van 2 maart 2011.
In het antwoord van minister Milquet op mijn mondelinge vraag in de plenaire van 11 februari 2010 werd de wettelijke basis aangekondigd voor het toezicht door middel van een regeringscommissaris verbonden aan het Zeevissersfonds. Toezicht was aan de orde, zeker in deze zaak, aangezien er in 2008 en 2009 in totaal reeds 7 miljoen euro verlies werd geboekt en het belooft niet beter te worden in 2010. Er worden echter geen balansen gepubliceerd.
Ondertussen kan ik u melden, mevrouw de minister, dat er een onderzoek is door de Europese Commissie naar misbruik van overheidssteun door de SDVO. Het zou niet alleen gaan om misbruik, maar ook om vervalsing van concurrentie. Beide onderzoeken zijn lopende. Kris Peeters en de Vlaamse regering hebben op advies van de financiële inspectie alle subsidiëring stopgezet. Projectsubsidies zijn afgekeurd op advies van het Investeringsfonds.
Er is dus wel degelijk iets aan de hand bij de SDVO en het Zeevissersfonds. U hebt ondertussen ook gehoord van het mosselproject waar er 4 miljoen euro in zee werd gegooid, en wel op een heel dubieuze manier.
Ik heb dan ook volgende vragen, mevrouw de minister. Kunt u het relaas doen van wat er sinds februari 2010 is gebeurd met betrekking tot het aangekondigde toezicht en de aanstelling van de regeringscommissaris?
Kunt u ook uitleggen wat de taak is van de zogenaamde tripartiete werkgroep in de commissie Visserij van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven? Welke rol vervult deze werkgroep inzake het houden van toezicht?
Kunt u mij uitleggen hoe de regering denkt dit toezicht in de toekomst te kunnen organiseren?
Op welke manier zult u orde op zaken stellen in de toestand zoals die nu heerst bij de SDVO en het Zeevissersfonds?
12.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, in aansluiting op mijn antwoord van 11 februari 2010 kan ik u meedelen dat de wettelijke basis voor de aanstelling van een regeringscommissaris voor het Zeevisserijfonds voorhanden is.
Zoals u weet bevindt deze regering zich in lopende zaken en kan de regeringscommissaris niet worden aangesteld. Ik heb een KB voorbereid, maar ik heb vooralsnog geen toestemming van de Koning gekregen.
De regering voert momenteel een discussie over de noodzakelijke benoemingen. Ik zal dit voorstel zeker doen want dit is belangrijk. Tot nu toe heb ik geen toestemming gekregen, maar wij kunnen in de discussie een oplossing zoeken voor noodzakelijke en dringende benoemingen. Ik hoop dat dit het geval zal zijn.
De aan te stellen regeringscommissaris kan toezicht uitoefenen op het Zeevisserijfonds en niet rechtstreeks op de Stichting Duurzame Visserijontwikkeling.
Ik heb wel een brief naar het Zeevisserijfonds geschreven om hen te bevragen over de aanwending van de financiële middelen die via het fonds naar de Stichting Duurzame Visserijontwikkeling worden overgeheveld. Ik wacht momenteel op antwoord van het Zeevisserijfonds.
Uit de laatst ingediende jaarrekening van het Zeevisserijfonds blijkt dat het fonds in 2009 1,8 miljoen euro aan de Stichting Duurzame Visserijontwikkeling heeft toegekend.
De tripartiete werkgroep in de commissie Visserij van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven is belast met het toezicht op de Stichting Duurzame Visserijontwikkeling.
Deze werkgroep heeft een afgevaardigde binnen de raad van bestuur van de stichting. Ik wil trouwens opmerken dat de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven onder de voogdij van minister Van Quickenborne valt.
Ik heb dus geen rechtstreekse toezichtmogelijkheid op de Stichting Duurzame Visserijontwikkeling, alleen onrechtstreeks via de aan te stellen regeringscommissaris binnen het Zeevisserijfonds. Daarom is die benoeming heel belangrijk.
De stichting is een autonome vzw die haar ter beschikking gestelde middelen vrij aanwendt. Ik kan uit het jaarverslag geen onregelmatigheden opmaken.
12.03 Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, wat toch jammer is, is het volgende.
Ik zal uw antwoord van 2010 even voorlezen. U verklaarde toen immers letterlijk: “Ik heb dus het nodige gedaan om via de wet diverse bepalingen en de wet niet-dringende, diverse bepalingen een regeringscommissaris aan te stellen voor het Zeevisserijfonds.”
Op dat moment verklaart u het volgende. Ik zal het even voorlezen. Ik wil geen spijkers op laag water zoeken. “Die wet komt na de krokusvakantie in het Parlement. Ik denk eraan een hoge ambtenaar van de FOD WASO als regeringscommissaris aan te stellen. Hij zal de financiële toestand van het Zeevisserijfonds controleren.”
Wij zijn nu anderhalf jaar later. Er is in het Zeevisserijfonds iets aan de hand. Ik durf klaar en duidelijk te stellen dat binnen het fonds wordt gesjoemeld. Aangezien de Europese Gemeenschap een onderzoek instelt en de Vlaamse regering geen euro subsidie meer wenst te geven wegens het gesjoemel en de ondoorzichtigheid, dan moet er ook op federaal niveau toch een belletje rinkelen. Wij zijn nu anderhalf jaar later en de federale overheid kan zich misschien eens tot minister Peeters, bevoegd voor de Visserij, wenden.
Er is in het fonds iets aan de hand. Er is ontzettend veel gebeurd. Uit de balans van 2009 blijkt dat de gecumuleerde verliezen tot 7 miljoen euro zijn opgelopen. Dat is geld dat het fonds van het bedrijfsleven krijgt om iets te doen. Er wordt met dat geld – ik durf het woord duidelijk uit te spreken – gesjoemeld. Er is geen controle.
Wanneer ik u vandaag de vraag stel, doe ik dat ook gedeeltelijk in opdracht van mensen die in de Bijzondere Raadgevende Commissie Visserij zitten. Zij krijgen immers ook geen inlichtingen. Zover gaat het. Zelfs de balans van de SDVO van 2010 is niet ter beschikking.
Daarom vraag ik ook aan u of u de balans van de SDVO van 2010 kan bezorgen. Bedoelde balans is immers op 31 december 2010 afgesloten.
Er is ontzettend veel geld weg, in zee gegooid. Er moet dus een belletje rinkelen dat aangeeft dat, als er geen regeringscommissaris is, er toch een toezichtmogelijkheid voor het Sociaal Fonds moet zijn, zodat het kan nagaan wat er met de centen gebeurt. Het initiatief hoeft zelfs niet van de regeringscommissaris te komen. Het kan ook van het kabinet komen, dat aan minister Peeters, bevoegd voor de Visserij, kan vragen wat er met het Zeevisserijfonds gebeurt en waar de centen naartoe zijn.
Dat is mijn bedoeling. Ik stel zelfs de vraag voor mensen van de Bijzondere Raadgevende Commissie Visserij, die geen informatie krijgen. De bewuste informatie wordt binnen de vzw afgeschermd.
Mevrouw de minister, daarom vraag ik of u toezicht zou willen houden. Ik stel mijn vraag niet om een aanval op basis van uitspraken van 2010 te lanceren. Ik weet dat het een moeilijke periode is. Het kon wettelijk misschien al vóór de val van de regering op 29 april 2010 zijn gebeurd. U stond immers klaar met uw ontwerp. Het is evenwel heel belangrijk dat er iets gebeurt.
12.04 Minister Joëlle Milquet: Na het verkrijgen van de wettelijke basis waren wij klaar met een koninklijk besluit ter zake. Jammer genoeg is toen de regering gevallen.
12.05 Jean Marie Dedecker (LDD): Ik wil dat goedkeuren. Als u nog 149 anderen vindt om dat te doen.
12.06 Minister Joëlle Milquet: Ik zal nu eerst nog proberen een benoeming te verkrijgen. Ik heb tot nu toe geen antwoord op mijn brief gekregen. Wij zullen dus een vergadering tussen de betrokken partijen organiseren, op mijn kabinet, met Peter Vansintjan. Ook voor ons is het een serieus dossier.
12.07 Jean Marie Dedecker (LDD): Mevrouw de minister, wanneer is die brief geschreven?
12.08 Minister Joëlle Milquet: Twee à drie weken geleden. Wij zullen nog een week wachten en daarna zullen wij iets organiseren en contact opnemen.
12.09 Jean Marie Dedecker (LDD): Ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
13 Question de Mme Zoé Genot à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'interprétation de la notion 'justification suffisante' dans le cadre de la réglementation du chômage" (n° 4838)
13 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de interpretatie van het begrip 'voldoende rechtvaardiging' in het kader van de werkloosheidsreglementering" (nr. 4838)
13.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, le service d'études de la FGTB nous informe qu'un demandeur d'emploi s'est vu exclure du bénéfice des allocations d'attente pour une durée de 17 semaines au motif qu'il n'avait pas donné suite aux convocations adressées par le Forem, sans que les justifications données par la suite, lors de l'audition, aient été considérées comme suffisantes.
Or, la Cour du travail de Mons, dans un arrêt du 9 septembre 2010, relève qu'aucun texte réglementaire ne définit la notion de "justification suffisante" évoquée à l'article 51§1er, 4° de l'arrêté royal du 25 novembre 1991. Néanmoins, elle tire argument de l'accord de coopération du 3 mai 1999 conclu entre l'État, les Communautés et les Régions pour en déduire que, lors de son appréciation de la justification avancée pour l'absence de présentation suite à une convocation, l'ONEM ou le juge peuvent tenir compte non seulement des éléments objectifs sérieux et concrets qui sont établis mais aussi de la disponibilité positive du chômeur, c'est-à-dire des efforts de réinsertion qu'il fournit en recherchant activement un emploi et en collaborant avec le service de l'emploi pour augmenter ses chances et ses capacités personnelles d'insertion.
En l'espèce, le demandeur d'emploi justifiait son absence par des examens médicaux et des troubles de la mémoire, pièces à l'appui. À cet égard, la Cour considère que le fait d'exiger du demandeur d'emploi, comme le fait l'ONEM, qu'il avertisse au préalable le Forem de son absence et du motif de celle-ci et en déduire que la justification avancée lors de l'audition est tardive, consiste à ajouter à l'article 51 une condition que cette disposition ne contient pas.
Cette décision a pour mérite de clarifier la notion de "justification suffisante" dans un sens favorable aux demandeurs d'emploi.
Madame la ministre, cette décision est-elle maintenant appliquée de cette manière par l'ONEM?
13.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, madame Genot, heureusement que l'ONEM n'exige pas que le demandeur d'emploi avertisse au préalable le service régional de son absence et du motif de celle-ci. Les instructions de l'ONEM prévoient notamment que la reprise du travail et la maladie constituent des justifications valables au fait que le chômeur n'a pas donné suite à la convocation du service régional de l'emploi, pour autant que leur réalité soit établie et que le chômeur, le cas échéant, l'ait mentionné sur sa carte de contrôle.
L'appréciation de la justification apportée par le chômeur à son défaut de présentation est de la responsabilité de l'ONEM. Celui-ci tient compte de tous les éléments de fait. Une exclusion du bénéfice des allocations pour un défaut de présentation auprès du service de l'emploi n'est vraiment prononcée par l'ONEM que si celui-ci est en mesure d'établir de manière certaine que le chômeur avait la volonté de ne pas se présenter ou que ce dernier n'a pas mentionné sur sa carte de contrôle la raison de sa non-présentation au service de l'Emploi. Il s'agit d'instructions très claires, qui sont encore rappelées au bureau de chômage.
Quand on évoque des cas particuliers, il y a peut-être des données manquantes. Quand on peut démontrer qu'il y a une maladie et un empêchement qui y est lié, je ne connais pas de cas où le demandeur d'emploi a été sanctionné.
Vous me parlez de maladie et en même temps d'oubli, je ne sais pas quelles preuves ont été apportées.
Dès qu'il y a un élément objectif du type maladie ou non-présentation liée à une maladie – mentale ou autre, je ne sais pas –, il faut éviter la sanction. Cela avait l'air d'aller de soi pour l'ONEM mais on peut encore le rappeler.
13.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): C'est ce que la cour du travail de Mons demande: redéfinir clairement ce qu'est une justification suffisante.
Il y a peut-être des problèmes lors de transferts d'informations entre les organismes régionaux et l'ONEM au sujet de ces justifications suffisantes.
En tout cas, j'estime qu'en cas d'arrêt de ce type de la cour du travail, cela vaudrait la peine que l'ONEM l'étudie et adapte ses recommandations si nécessaire.
13.04 Joëlle Milquet, ministre: C'est ce que nous avons demandé: ils vont donc travailler dans ce sens.
13.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen!):
Je vous en remercie.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Dan komen wij nu aan de vraag van mevrouw Zoé Genot over de maatregelen inzake outplacement, vraag nr. 4839.
13.06 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, comportant beaucoup de chiffres, j'ai introduit la même demande par question écrite voilà un mois et demi ou deux mois. Faute d'avoir reçu une réponse et vu mon envie de l'obtenir, je l'ai réintroduite par question orale.
Le président: La Conférence des présidents a admis la semaine dernière que, si les parlementaires l'acceptaient, lorsque la ministre dispose en séance d'une réponse écrite à une question écrite, elle peut simplement la remettre sans que la question ne soit reposée.
13.07 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, j'ai la réponse ici.
13.08 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, n'avez-vous que les chiffres ou bien avez-vous étoffé votre réponse?
13.09 Joëlle Milquet, ministre: J'ai des chiffres et des lettres!
13.10 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Vous pouvez me les remettre. Au cas où j'aurais besoin d'éléments supplémentaires, je vous les demanderais.
Le président: Chers collègues, je souhaite vous rappeler ce que je viens de dire. La semaine dernière, la Conférence des présidents a débattu du problème des questions et de l'inflation de leur nombre. Certains évoquaient le fait que le dépôt de questions orales résulte du manque de réponse aux questions écrites. En conséquence, il a été décidé que si le ministre dispose de la réponse écrite, il peut la remettre séance tenante; ceci permet de gagner du temps en faisant en sorte que la question ne doive pas nécessairement être posée. Je tenais à le signaler.
14 Question de Mme Zoé Genot à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le secteur des call centers" (n° 4846)
14 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de sector van de callcenters" (nr. 4846)
14.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, la CNE a mené le 4 mai dernier une action pointant "la jungle" dans le secteur des centres d'appel, estimant qu'"il est grand temps de mettre de l'ordre dans ce secteur qui est souvent la porte d'entrée vers une première expérience professionnelle". L'Agence Belga rapporte le communiqué du syndicat: "Les conditions de travail du secteur sont soumises à une pression permanentes par le développement de l'outsourcing, lequel fait du salaire et des conditions de travail la principale – si pas la seule – variable concurrentielle entre les call centers".
Selon la CNE, le secteur connaît trop souvent le recours systématique au licenciement pour faute grave, la résistance à la présence syndicale ou encore des méthodes de gestion du personnel qui renvoient aux pires heures du taylorisme. Pour illustrer son propos, la CNE évoque l'exemple du centre d'appel bruxellois Genisys Consult, dont la direction a mis, le 15 avril dernier, "la clé sous le paillasson, laissant sur le carreau ses 50 employés sans même un C4."
De plus en plus, des sociétés créent une nouvelle société en leur sein pour leur centre d'appel pour bénéficier d'une commission paritaire plus favorable. L'emploi est souvent précaire: d'abord de l'intérim, puis deux CDD, puis parfois un CDI avec une longue clause d'essai. Certains patrons peu scrupuleux ont même licencié dix-sept personnes pour faute grave le même jour, fautes graves retirées après discussions syndicales, mais d'autres personnes non syndiquées ont ainsi perdu abusivement leurs droits (au préavis, au chômage).
Des problèmes de délégation d'autorité se posent également. Le travailleur est parfois évalué par la société qui achète le service; il peut arriver un matin et découvrir qu'il a perdu la possibilité de se connecter au client sans aucune explication ni du client, ni de l'employeur, se retrouvant ainsi sans travail.
Madame la ministre, ce secteur mérite toute notre attention, car il s'agit d'un de ces nouveaux secteurs dans lesquels les conditions de travail sont particulièrement précaires. De nombreux jeunes, qui connaissent mal leurs droits sont concernés. Combien de travailleurs sont-ils occupés dans ce secteur des centres d'appel? Actuellement, ces travailleurs émargent à la commission paritaire 218. Ne serait-il pas nécessaire, vu les spécificités du secteur, de créer un lieu de négociations propres adéquat? Comment peut-on justifier une clause d'essai pour un travailleur qui a déjà occupé longuement la fonction sous d'autres contrats?
Ces travailleurs sont toute la journée écoutables via l'interception de leurs communications téléphoniques. Cette pratique n'est-elle pas contraire à la protection de la vie privée?
La commission paritaire 218 prévoit quatre jours de formation obligatoire. Or, ces travailleurs ne reçoivent qu'une petite formation relative à leurs produits – ce n'est pas du tout l'objectif de cette formation obligatoire de quatre jours – et trop peu de formation concernant Ieur métier alors qu'ils pourraient bénéficier de cours sur un certain nombre de techniques, comme la gestion du stress, qui pourraient leur être très profitables. Que pouvez-vous faire pour obtenir le respect de ces jours de formation?
Les clients mettent tous les trois mois en concurrence les centres d'appel et changent pour aller au "moins cher" contraignant les sociétés à licencier la partie de leur équipe qui était affectée à ce chantier. Ne pourriez-vous pas étudier la possibilité de transférer les travailleurs qui le souhaitent avec le chantier, comme c'est le cas dans le secteur du nettoyage?
14.02 Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, chère collègue, je vais tenter de répondre à vos différentes questions, notamment sur la base des études menées par la VUB et l'Université de Liège.
Pour ce qui concerne le nombre de travailleurs, une nouvelle étude de l'Université de Liège, parue au printemps 2010, faisait état d'un nombre total allant de 75 000 à 80 000 travailleurs dans ce secteur, dont environ un quart travaille dans les secteurs juridiquement autonomes, trois quarts dépendant des entreprises. Cet aspect est important pour les conventions paritaires.
Il est vrai qu'actuellement, les travailleurs occupés dans les call centers juridiquement autonomes (25 %) relèvent de la compétence de la commission paritaire 218. Les autres (75 %), qui demeurent intégrés, en tant que département d'une entreprise existante où l'activité de call center est une activité connexe, relèvent de la même commission paritaire que l'entreprise. Cette subdivision s'explique par le fait que, sur la base de la jurisprudence du Conseil d'État, la commission paritaire compétente est déterminée sur la base de l'employeur en tant qu'entité juridique et non en tant qu'entité socio-économique.
Les partenaires sociaux pourraient proposer d'étendre le champ d'application d'une commission paritaire aux call centers liés aux activités des entreprises d'une commission paritaire. En attendant, l'actuelle commission 218 est sans doute la solution la plus juste en termes juridiques. Elle donne certaines garanties aux travailleurs mais on peut très bien ouvrir le débat sur un autre type de commission paritaire ou la création de liens plus étroits entre ceux qui travaillent dans des entreprises juridiquement autonomes ou qui travaillent pour compte d'autres entreprises.
En ce qui concerne la clause d'essai, il est de jurisprudence constante que celle-ci affectant le second contrat, elle est considérée comme nulle lorsque les fonctions exercées par le même travailleur pour le compte du même employeur sont identiques. En d'autres termes, une période d'essai ne peut pas être prévue dans un contrat de travail lorsque le travailleur a déjà exercé la même fonction chez le même employeur.
En ce qui concerne la formation, on a une convention collective obligatoire de 2009 qui institue le droit à quatre jours de formation ainsi que les modalités de ce droit. Elle prévoit également des sanctions spécifiques à l'encontre de l'employeur qui ne respecte pas ses obligations en la matière, comme par exemple le droit à autant de jours de congés pays. De plus, le non-respect d'une convention collective rendue obligatoire est punissable. On a donc déjà des droits et sanctions en cas de non-respect de ces droits.
Par ailleurs, au sujet des garanties mises en œuvre pour les travailleurs du secteur du nettoyage victimes de la transmission de contrat d'une firme de nettoyage à une autre, on a décidé de garanties entre organisations patronales et syndicales dans le cadre d'une convention collective. Mais rien n'empêche les organisations représentatives de la commission paritaire 218 de reprendre des garanties similaires dans une convention collective si cette mesure peut faire l'objet d'un consensus. Je pense donc qu'il faudrait imaginer et renforcer les hypothèses relatives au cas que vous évoquez. Ce travail doit pouvoir être réalisé au sein de la commission.
14.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, comme on le voit, ce secteur est très important. Malheureusement, on remarque que la partie "autonome" se développe de plus en plus. Par exemple, Vuitton a créé son call center, qu'il est seul à utiliser, pour bénéficier de la commission paritaire 218, plus favorable. De nombreuses sociétés agissent pareillement.
Ce secteur se développera et il est important de garantir aux personnes qui y sont engagées des conditions de travail convenables.
Vous me répondez qu'il existe des sanctions spécifiques et que les travailleurs peuvent prendre leur journée non payée. Néanmoins, ils travaillent dans des conditions tellement précaires qu'il leur est impossible de faire valoir ce droit. À mon avis, l'Inspection doit se rendre sur place pour le faire respecter. À part les délégués syndicaux, personne n'ose appliquer cette mesure, même en ayant connaissance de la règle. On les comprend vu la précarité du contrat.
Vous n'avez pas répondu à la question de la protection de la vie privée dans le sens où ces travailleurs sont écoutés toute la journée, ce qui va nettement plus loin que ce qui était prévu dans le cadre du contrôle des communications, censées être encadrées.
Quant au transfert des travailleurs quand ils le souhaitent, en même temps que le chantier, comme cela se pratique dans le secteur du nettoyage, c'est un élément à étudier. En effet, tous les trois mois, 25 personnes sont licenciées et doivent essayer de se faire engager par un autre call center, qui a réussi à exiger encore davantage de rapidité et de rendement.
C'est vraiment comme dans le secteur du nettoyage: les conditions deviennent déplorables, mais il existe néanmoins ce transfert. Certaines femmes doivent quand même réaliser jusque 800 ou 900 mètres carrés par heure.
J'estime donc que nous devons nous mêler de ce qui se passe dans ce secteur des call centers, particulièrement fragile.
14.04 Joëlle Milquet, ministre: Madame, comme je n'avais pas entendu que vous évoquiez la vie privée, je l'avais escamotée. Je vais donc compléter.
En ce qui concerne le contrôle des conversations téléphoniques et, plus généralement, de l'usage fait du téléphone fixe ou du portable sur les lieux de travail, il convient de se référer aux textes de base en matière de protection des communications (articles 314bis du Code pénal et 124 de la loi du 13 juin 2005).
Le contrôle effectué sur le contenu des conversations téléphoniques doit être distingué de celui portant sur les données (date, durée et identification du destinataire). Pour ce qui concerne le contrôle des données, les travaux préparatoires de cette fameuse loi de 1994 qui a donné naissance à l'article 314bis du Code pénal envisagent la possibilité pour l'employeur de relever les numéros de téléphone appelés par ses travailleurs et exclut par conséquent les données téléphoniques de l'interdiction contenue dans l'article 314bis. Sur la base de la jurisprudence, l'employeur est autorisé à contrôler les données de communication. La mesure de contrôle devra toutefois respecter les principes de légalité, de proportionnalité et de légitimité prévus par la Cour européenne des droits de l'homme.
Sur le contenu des communications qui est protégé par l'article 31bis du Code pénal, sauf à invoquer l'état de nécessité moyennant l'accord des parties, l'employeur ne peut évidemment pas effectuer à l'insu des participants des écoutes, des enregistrements de conversations téléphoniques sur le lieu du travail. À titre d'exemple, dans un arrêt du 13 décembre 2006, la cour du travail d'Anvers a écarté sur la base de l'article 314bis du Code pénal un enregistrement effectué par un employeur dans un call center au motif que ce dernier n'avait pas informé ni demandé d'autorisation préalable.
C'est donc clair: oui pour les données à certaines conditions, non pour le contenu.
14.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): La difficulté est la suivante: en même temps qu'on leur fait signer leur contrat de travail, on leur demande de signer un accord pour être écouté pratiquement en permanence. Cela provoque une pression constante qui mériterait un encadrement particulier.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 12.18 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.18 uur.