Commission
des Relations extérieures |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen |
du Mercredi 18 mai 2011 Matin ______ |
van Woensdag 18 mei 2011 Voormiddag ______ |
La séance est ouverte à 10.39 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.
De vergadering wordt geopend om 10.39 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.
01 Vraag van de heer Gerolf Annemans aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de schuldenlast van ambassades in België" (nr. 3767)
01 Question de M. Gerolf Annemans au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'endettement des ambassades en Belgique" (n° 3767)
01.01 Gerolf Annemans (VB): Mijnheer de minister, u kent de problematiek van een aantal ambassades die grote schulden maakt in ons land en de pogingen van uw diensten om die schulden aan te kaarten bij die ambassades. U kent wellicht de tabel dienaangaande, over ambassades die momenteel meer dan 100 000 euro schulden hebben. U zou die tabel kunnen gebruiken tijdens de besprekingen over de begrotingscontrole aangezien het om bijna 12 miljoen euro gaat. De helft daarvan is op rekening van Congo. Ook Rwanda is erbij en merkwaardig genoeg ook de Arabische Emiraten met 2 miljoen euro schuld. Uw diensten proberen dat op te lossen maar dat lukt niet zo goed. Er waren zelfs pogingen om dat te doen in die landen zelf maar dat zit op dit moment strop.
Heeft u daarover informatie? Kent u het dossier? Op welke manier denkt u het op te lossen?
01.02 Minister Steven Vanackere: Wij kennen het probleem, anders zouden we dat soort van lijstjes voor u niet kunnen opmaken. De Directie Protocol houdt een overzicht bij van de onbetaalde schulden, de juridische geschillen en de betwistingen waarvan het door schuldeisers of advocaten op de hoogte wordt gebracht. Het gaat zowel om schulden ten aanzien van de Belgische Staat, de RSZ en meer algemeen de overheid, als om andere geschillen waarmee deze ambassades te maken hebben en waarvan wij weet hebben omdat advocaten ons ervan op de hoogte stellen.
Het gaat om schulden van de diplomatieke zendingen als zodanig, als om schulden van hun bevoorrechte personeelsleden die genieten van een bepaald statuut. De rol van de FOD Buitenlandse Zaken is in deze louter bemiddelend teneinde de schuldeisers en schuldenaars hun respectievelijke rechten te doen gelden, tenzij de FOD Buitenlandse Zaken zelf schuldeiser zou zijn maar dat is in een overgroot deel van de gevallen niet zo. Van zodra een geschil voor de rechter aanhangig wordt gemaakt, of de belangen van alle betrokken partijen door een advocaat worden vertegenwoordigd, treedt de FOD Buitenlandse Zaken niet meer op omwille van de scheiding der machten.
Welke procedure wordt gehanteerd? Van zodra de Directie Protocol op de hoogte wordt gesteld van persoonlijke vaststaande schulden, geschillen en betwistingen waarbij hetzij een diplomatieke missie, hetzij een bevoorrecht lid van een diplomatieke missie betrokken is, wordt de diplomatieke missie ervan in kennis gesteld via een diplomatiek schrijven. Indien nodig wordt de diplomatieke missie meermaals aangeschreven. Door onze tussenkomsten kunnen de meeste geschillen in die fase al worden opgelost met een billijke regeling van de schuld. Als dat niet het geval is dan wendt de Directie Protocol zich rechtstreeks tot het posthoofd met de vraag om een oplossing voor het geschil te zoeken of indien het gaat om een geschil waarbij een bevoorrecht personeelslid is betrokken, met de vraag het personeelslid aan te manen de zaak in der minne te regelen.
In dit laatste geval kan, op basis van artikel 32 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, aan het posthoofd ook worden gevraagd de immuniteit van het personeelslid op te heffen indien het betrokken personeelslid dit zou inroepen en hierdoor een oplossing van het geschil onmogelijk zou maken. Bovendien kan de protocolchef altijd beslissen om het posthoofd of de betrokken diplomaat te ontbieden en dan wordt er mondeling getracht om alsnog een oplossing te vinden.
In geval de schuldengraad van een diplomatieke missie lange tijd zeer hoog blijft, kunnen er op vraag van de Directie Protocol ook demarches worden ondernomen via de Belgische ambassade bij het ministerie van Buitenlandse Zaken in de zendstaat om een spoedige aanzuivering van de schulden te bekomen.
Als een schulden- of een conflictsituatie zich bestendigt in hoofde van een bepaalde diplomatieke missie of een bevoorrecht personeelslid van een diplomatieke missie kan de Directie Protocol ook overwegen om bepaalde gunstmaatregelen in te trekken of op te schorten. Bijvoorbeeld op het vlak van de fiscale voorrechten, de tenlastenemingen, het afleveren van CD-nummerplaten en zelfs het opleggen van sancties zoals het beperken van het aantal diplomaten.
De weigering om een oplossing te vinden waarbij de geloofwaardigheid van een bepaalde bevoorrechte persoon, om als vertegenwoordiger van zijn land doelmatig te functioneren, in het gedrang komt, kan natuurlijk ook uitmonden in een beslissing waarbij de betrokkene wordt gevraagd om terug te keren naar de zendstaat en dit op basis van artikel 9 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer.
Tot zover, mijnheer Annemans, het arsenaal van mogelijkheden dat in de praktijk van vandaag wordt gehanteerd met de proportionaliteit die past bij elk van de betrokken conflicten. Ik wens er ook op te wijzen dat de inventaris van de bedragen op zich nog niet noodzakelijk een volledig beeld geeft van de situatie, hoe lang een en ander aansleept en welke de gegrondheid is van een aantal elementen. Om daarop een echt zicht te krijgen, zou men bijna in de dossiers moeten “kruipen”. In het kader van een parlementair debat lijkt mij dit niet de bedoeling.
01.03 Gerolf Annemans (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is natuurlijk niet zo dat dit tabelletje voor mij werd opgesteld. U kent dat tabelletje klaarblijkelijk want u reageert erop. Ik hoop niet dat de pianist nu plots op een zwarte lijst zal komen te staan.
U had het over bestendiging. Ik zou voorstellen dat u die laatste reeks maatregelen wat dwingender maakt voor het grote deel van die schulden. De Congolese schulden bedragen 5,5 miljoen euro. Er is al over grotere bagatellen in dit Parlement gediscussieerd. Men kan dit toch bezwaarlijk een niet-bestendiging van die schuld of een langzaam maar zeker oplossen van die schuld noemen? Ook de Verenigde Arabische Emiraten met 2 miljoen euro lijkt mij gewoon een grap.
Ik raad de inwoners van dit koninkrijk aan om daadwerkelijk naar de rechter te stappen zodat er in die zaken geen zweem van halve immuniteit meer bestaat.
Mijn aanbeveling aan u, zeker omtrent de achterstallen bij RSZ en dergelijke, is om zoveel mogelijk de laatste reeks maatregelen te hanteren die u net heeft opgenoemd.
Het incident is gesloten.
02 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la mise en oeuvre d'un mécanisme européen de rapatriement des expatriés en cas de situations de crise à l'étranger" (n° 4036)
02 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de invoering van een Europees mechanisme voor de repatriëring van expats bij crisissituaties in het buitenland" (nr. 4036)
02.01 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, nous assistons à une loi des séries négative: tsunami et menaces nucléaires au Japon, révolutions dans les pays arabes, troubles en Côte d'Ivoire, etc. Ces situations sont évidemment dramatiques pour les populations locales, qui sont souvent piégées sur leur propre territoire et parfois contraintes à l'exode. Ces événements sont également préoccupants pour nos ressortissants et, plus largement, pour plusieurs ressortissants européens.
S'agissant du volet militaire, la Force de réaction de l'OTAN (NRF) existe déjà et permet la mise en place rapide d'une force multinationale regroupant des composantes terre, air, mer et des forces spéciales que l'Alliance peut déployer rapidement et partout où cela est nécessaire. Un tel mécanisme est possible par la mise à disposition de ces différentes composantes par les États membres de l'OTAN.
Aussi, il semble important de se demander si, aujourd'hui, il ne serait pas temps d'étudier la mise en place d'un système européen de rapatriement. Le but serait d'organiser le rapatriement rapide et concerté des ressortissants de l'Union dans des situations de crise profonde. Et je sais que vous êtes fort sollicité, monsieur le ministre, en raison de ces événements. Il s'agirait donc de favoriser des synergies entre les États membres. En effet, la volonté massive de quitter le Japon, malgré l'intervention des gouvernements, a conduit à une situation difficile. Les sociétés d'aviation en ont profité pour faire payer plusieurs milliers d'euros pour l'achat d'un ticket. Face à de tels drames, une organisation européenne de services aux ressortissants semble indispensable, même si une contribution financière pourrait être demandée aux Européens désireux de quitter le pays où ils se trouvent.
Monsieur le ministre, est-il envisageable au niveau européen de mettre en place un mécanisme européen de rapatriement qui serait mobilisable rapidement et de manière concertée afin de venir en aide à ces personnes lorsque des crises aussi graves se produisent? Quels instruments permettraient de déployer un tel système, et quel en serait l'impact budgétaire?
02.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, je souhaite remercier M. Blanchart. Même si ses propos insistant sur le fait que nous soyons déjà bien sollicités semblent nuancer l'urgence de sa demande, je lui suis reconnaissant de me donner l'occasion de m'exprimer à ce sujet.
D'abord, je trouve aussi qu'une meilleure coordination des États membres de l'Union européenne en ce qui concerne le travail consulaire serait certainement profitable aux intérêts des citoyens européens. En outre, lors de la présidence belge, j'ai aussi essayé de faire apparaître ce sentiment non seulement par des déclarations mais encore par des initiatives.
Cela dit, rappelons que la compétence consulaire est restée nationale, même en temps de crise. Lors des journées diplomatiques, à tous ceux qui me demandaient quel serait encore le sens d'une diplomatie nationale dès le moment où serait créée une diplomatie européenne, j'ai donné les deux exemples de l'assistance consulaire et de la diplomatie économique: en effet, pour ces deux cas, pendant encore une longue période, les citoyens et les entreprises considéreront être mieux servis par des diplomates ou des membres du corps consulaire de leur nationalité. Ainsi, reconnaissons qu'on parle d'un élément qui reste national en ce qui concerne les compétences.
Voilà qui explique les différences importantes dans l'assistance consulaire apportée par les États membres de l'Union européenne, encore aujourd'hui, dues entre autres aux législations divergentes en cette matière, mais aussi à des appréciations très différenciées. Un exemple: si vous vérifiez les conseils donnés en matière de voyage, vous vous apercevrez que les États membres déconseillent de partir pour tel ou tel pays, l'un après l'autre et non de façon coordonnée. La compétence reste nationale.
La coopération entre les États membres de l'Union européenne et l'Union européenne en tant que telle, en particulier le Situation Centre (SitCen) et le Monitoring and Information Centre (MIC), s'améliore. Cela résulte d'une meilleure coordination des efforts pour l'évacuation des ressortissants. Pour mettre en place un mécanisme européen de rapatriement, il faudrait amender le traité de Lisbonne, qui ne le prévoit pas.
Voilà qui n'empêche pas d'insister sur une meilleure coordination. Pendant sa présidence de l'Union européenne, la Belgique a pris des initiatives pour améliorer la coopération dans la gestion des crises au niveau européen.
Je vous donne des exemples concrets, entre autres sur le plan de la formation – car les approches et les attitudes prennent naissance dans la manière dont les diplomates sont formés – avec le lancement d'un Erasmus consulaire sur la base d'invitations croisées à des formations consulaires entre États membres. La fréquence et l'intensité des crises internationales ces derniers mois, que vous avez vous-même évoquées, nous ont fait comprendre que tous les États membres ont intérêt à faire face ensemble à de telles crises. Sur le terrain, il y a eu une meilleure coopération pendant les crises entre les pays de l'Union européenne. Je peux aussi vous confirmer que ce thème continue à être développé sous la présidence hongroise.
Je souscris à votre analyse. La Belgique a apporté sa pierre à cet édifice d'une meilleure coordination mais il ne faut pas croire que demain, encore moins avec le traité de Lisbonne tel qu'il est décliné maintenant, on pourrait voir quelque chose qui ressemble à un service consulaire européen.
Je conclurai par un commentaire encore plus personnel: il faut bien réfléchir avant de croire que ce serait la meilleure des solutions pour les ressortissants belges. Il y a encore un intérêt pour notre diplomatie à s'occuper directement du sort de nos compatriotes.
02.03 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, vous pensez, au vu des différentes catastrophes qui ont eu lieu et de la situation encore tendue un peu partout dans le monde, qu'une réflexion est en cours à ce sujet sur le plan international.
Sur le plan national, pourrait-on envisager un partenariat, sous l'une ou l'autre forme, avec les compagnies aériennes belges, de manière à pouvoir rebondir rapidement sur la balle et éviter ces travers, tels que les récents débordements qui se sont produits au Japon?
02.04 Steven Vanackere, ministre: Monsieur Blanchart, c'est un autre débat. Si nous prenions le temps d'évaluer, en commission, le travail réalisé par le corps consulaire belge ces six derniers mois, je le définirais comme étant remarquable.
Vous l'avez dit, ces six derniers mois, les événements réclamant une intervention consulaire de notre part se sont multipliés. Si nous avons eu à constater, de temps en temps, un peu de désordre au niveau des initiatives européennes, je considère, en tant que chef de la diplomatie, que ce personnel a fait un travail "pignon sur rue".
Des opportunités sont peut-être ratées en termes de meilleure coopération. Cependant, on ne le constate pas d'abord pour les ressortissants belges. Pour les diplomates belges, la coopération avec d'autres pays est ancrée dans la tradition. Par exemple, l'assistance en Côte d'Ivoire s'est clairement appuyée sur une bonne coordination avec les Français. Notre pays donne aussi cette image d'être rapidement en contact avec des partenaires forts. C'est un atout qui permet à nos diplomates d'offrir un meilleur service à nos compatriotes.
02.05 Philippe Blanchart (PS): Il est vrai que la Belgique intervient souvent rapidement dans les différentes situations. En tant que parlementaires, nous ne voyons pas toujours la face cachée de l'iceberg, c'est-à-dire le travail effectué par tous ces fonctionnaires, ces diplomates, etc. Il serait peut-être utile de faire un petit bilan et d'exposer tout ce qui est réalisé, ne serait-ce que pour mettre en valeur la qualité du travail!
L'incident est clos.
- de heer Bruno Tuybens aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het universeel periodiek onderzoek van de VN-Mensenrechtenraad" (nr. 4363)
- de heer Yvan Mayeur aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de universele periodieke doorlichting van België voor de VN-Mensenrechtenraad" (nr. 4464)
- mevrouw Sarah Smeyers aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de verantwoording tegenover de VN-Mensenrechtenraad" (nr. 4522)
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het universeel periodiek onderzoek van België voor de VN-Mensenrechtenraad in Genève" (nr. 4676)
- mevrouw Eva Brems aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de Universal Periodic Review van België door de VN-mensenrechtenraad" (nr. 4722)
- de heer Damien Thiéry aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de universele periodieke doorlichting van België voor de VN-Mensenrechtenraad op 2 mei 2011" (nr. 4728)
- M. Bruno Tuybens au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'examen périodique universel du Conseil des droits de l'homme de l'ONU" (n° 4363)
- M. Yvan Mayeur au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'examen périodique universel de la Belgique devant le Conseil des droits de l'homme de l'ONU" (n° 4464)
- Mme Sarah Smeyers au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la justification envers le Conseil des droits de l'homme des Nations Unies" (n° 4522)
- M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'examen périodique universel de la Belgique devant le Conseil des droits de l'homme de l'ONU à Genève" (n° 4676)
- Mme Eva Brems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'examen périodique universel de la Belgique par le Conseil des droits de l'homme de l'ONU" (n° 4722)
- M. Damien Thiéry au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'examen périodique universel auquel a été soumis la Belgique devant le Conseil des droits de l'homme de l'ONU le 2 mai 2011" (n° 4728)
03.01 Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ruim twee weken geleden had de eerste bespreking plaats over het universeel periodiek onderzoek van België in de schoot van de VN-Mensenrechtenraad in Genève. Ik meen dat wij blij mogen zijn dat u daar aanwezig was en dat u daar als vice-eerste minister uw programmatekst ter verdediging van het rapport hebt voorgesteld. Dit is een belangrijk signaal van de Belgische regering om het belang te benadrukken dat zij hecht aan de mensenrechten. Het wijst ook op de bereidwilligheid van ons land om de diverse punten van potentiële kritiek aan te pakken.
De open houding die onze regering aan de dag legde tegenover de andere landen is niet alleen goed voor de reputatie van ons land, maar zij betekent ook een soort voorbeeldfunctie tegenover die andere landen. Het is goed dat wij de Mensenrechtenraad hebben ingelicht dat wij niet al te lang willen wachten om te berichten over de voortgang van de aanvaarde aanbevelingen.
Er werden natuurlijk een aantal punten van kritiek geformuleerd die ook in deze commissie al naar voren kwamen, bijvoorbeeld specifiek over het uitblijven van de ratificatie van een aantal internationale verdragen. Gedeeltelijk daaraan gekoppeld is er het feit dat België nog altijd niet beschikt over een nationale mensenrechteninstelling.
(Het geluid van een gsm weerklinkt)
(Une sonnerie de gsm retentit)
Daardoor komt hoe dan ook de fragmentarische aanpak van mensenrechten naar boven. Het is volgens mij belangrijk daarin vooruitgang te boeken; wij hebben het daarover trouwens al gehad. Het is natuurlijk niet eenvoudig, omdat de Gewesten en Gemeenschappen daarbij ook moeten betrokken worden.
Bovendien zijn wij duidelijk op de vingers getikt op het vlak van asiel- en migratiebeleid, ook over de overbevolking in de Belgische gevangenissen, maar misschien is het hier niet het forum om daarop in detail in te gaan.
Mijn twee concrete vragen zijn de volgende, mijnheer de minister.
Ten eerste, in twee weken tijd kunnen wij uiteraard nog niet erg veel doen, maar beoogt u een aantal initiatieven te nemen op korte termijn rond de nationale mensenrechteninstelling? Ik zou de vraag als volgt kunnen formuleren. Heeft de eerste bespreking van het UPR een verandering gebracht in uw houding om, zeg maar, sneller tot een aantal daden over te gaan ten aanzien van Gemeenschappen en Gewesten om sneller tot een nationale mensenrechteninstelling te komen?
Ten tweede, wat is uw verdere planning met betrekking tot de bespreking van de eerste fase, al of niet in het Parlement, want u weet dat wij daaraan nogal wat belang hebben gehecht de voorbije weken? Wat is uw planning ter zake?
03.02 Yvan Mayeur (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, la Belgique a passé son grand oral sur l'état des droits de l'homme devant l'ONU.
L'approche fut positive, comme l'a dit M. Tuybens. À mon sens, le fait que M. le vice-premier ministre nous représente est important. Malgré tout, plusieurs points noirs ont été soulignés: l'absence d'institution des droits de l'homme indépendante, la surpopulation carcérale, les problèmes liés à l'asile et à la détention aux frontières, la lutte contre les abus faits aux enfants et contre la pornographie infantile.
Nous avons donc obtenu la distinction générale. C'est bien. Cependant il y a "distinction" et "grande distinction", préférable. Nous n'étions pas loin d'obtenir cette grande distinction. Mais plusieurs pays ont insisté sur le fait que la convention-cadre sur les minorités n'a pas été adoptée.
À ce sujet, il semble que vous avez émis des commentaires à la RTBF du type: "Ce n'est pas quelque chose qui semble être une priorité". Pour nous, ce l'est. La Belgique a signé la convention, mais les parlements ne l'ont pas ratifiée. L'absence de définition commune de minorité nationale, la notion étant interprétée très différemment par les responsables politiques flamands et francophones, conduit aux situations que nous connaissons dans la périphérie bruxelloise: elle porte préjudice aux ressortissants francophones qui y vivent.
Il est donc plus qu'impératif d'établir une interprétation commune du concept de "minorité nationale". D'ailleurs, le ministre-président de la Fédération Wallonie-Bruxelles, M. Demotte, appelle à une concertation sur le sujet et déplore l'absence de toute concertation à ce jour. Il est donc urgent de se réunir et d'enfin aboutir à une définition et à l'approbation de cette convention sur les minorités nationales afin de la voir appliquer. Cela permettrait aux citoyens de mieux vivre dans notre pays. Par ailleurs, vous recevriez un bulletin avec grande distinction.
D'abord, quelle est la réponse que vous avez donnée sur les différents problèmes pointés: la surpopulation carcérale, les problèmes liés à l'asile ou la lutte contre les abus faits aux enfants?
Secondairement en tant que question, mais prioritairement pour nous, quand les autorités fédérales se concerteront-elles avec les entités fédérées afin d'établir une interprétation commune du concept de minorité nationale et de ratifier, une fois pour toutes, la convention-cadre sur les minorités afin de mettre fin à une situation de discrimination au sein même de notre pays?
03.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, zoals de voorgaande collega’s al aangaven, waren alle commentaren zeer positief en dan vooral over de manier waarop u in dialoog bent gegaan met de andere leden van de VN-Mensenrechtenraad. Vooral het feit dat u persoonlijk aanwezig was en de betrokkenheid, vooraf, van het middenveld, werd als een zeer positief element onthaald.
Uiteraard blijven er terechte werkpunten en de komende weken en maanden zal dan ook moeten worden bepaald hoe België zich zal organiseren en waarop wij ons willen concentreren. Er zal ook moeten worden bepaald aan welke aanvaarde aanbevelingen wij zullen werken, wanneer dit zal gebeuren, hoe wij het overleg ter zake zullen organiseren en welke prioriteiten wij zullen stellen.
Wat zijn voor u de belangrijkste conclusies die u trekt uit het voorlopig verslag en de manier waarop ons land deze evaluatie heeft aangepakt? Wat zijn voor u de belangrijkste werkingspunten en engagementen die ons land moet nemen? Welke timing stelt u voorop wat betreft de verdere aanpak hiervan?
03.04 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uiteraard was het bilan van België in die eerste UPR-oefening veeleer positief. Niettemin heb ik net als collega Tuybens opgemerkt dat er zeer grote eensgezindheid bestond over het feit dat ons land dringend werk moet maken van de nationale mensenrechtencommissie, iets wat ik zelf ook al heel lang vind.
Ik noteer ook dat wij werden aangesproken op die dossiers waarover wij systematisch worden aangesproken hetzij door Amnesty International, door het Comité voor de Preventie van Foltering of door gelijk welk ander orgaan, betreffende het asiel- en migratiebeleid, de situatie in de Belgische gevangenissen en verschillende vormen van discriminatie.
U hebt zich geëngageerd om de VN-Mensenrechtenraad in 2013 in te lichten over de vooruitgang en de uitvoering en aangekondigd dat u werk zou maken van overleg met het middenveld. Ik wou het nog even over het proces hebben. Hoe evalueert u eigenlijk de inbreng van het middenveld? In welke mate wordt daar rekening mee gehouden? Is dat proces voor verbetering vatbaar? Ziet u ruimte om daar ook het Parlement bij te betrekken in een toekomstige editie? Men kan erover denken dat er hoorzittingen met het middenveld worden gehouden. Tegelijk kan ik mij ook voorstellen dat dit veeleer achteraf zou gebeuren. Op welke manier plant u het Parlement en het middenveld te betrekken bij de follow-up, in het bijzonder naar september toe?
Er werd voorgesteld om op een van de volgende bijeenkomsten van de VN-Mensenrechtenraad een plan te presenteren over de implementatie. Kunt u zich daarin vinden?
Heel concreet wat de nationale mensenrechtencommissie betreft, het volgende. Onlangs heb ik in het Parlement een rondetafel daarover georganiseerd. U weet dat men momenteel in Nederland eraan werkt om de commissie Gelijke Behandeling om te vormen tot een mensenrechtencommissie met algemene bevoegdheid. Ook daar gebeurt dit onder internationale druk; men is van oordeel dat men niet langer een van de weinige landen kan zijn die dit niet hebben, wil men verder een sterk profiel aanhouden op het vlak van mensenrechten. Ik ben mij ervan bewust dat dit dossier bij Justitie berust, maar ik ben mij er ook van bewust dat het grootste incentive om er werk van te maken precies de internationale druk is. Hoe staat het daarmee? Zijn er stappen mogelijk door de regering van lopende zaken?
03.05 Damien Thiéry (MR): Monsieur le ministre, j'ai eu l'occasion de vous interroger à deux reprises, et avant l'examen périodique universel à Genève. J'ai bien compris que certains éléments de ma question ne vous semblaient pas prioritaires; vous me l'avez ainsi signifié. À côté de cela, je suis très heureux de constater que la Fédération de Russie est intervenue en faveur de la ratification de la convention-cadre sur la protection des minorités; elle a d'ailleurs demandé que cette ratification intervienne le plus rapidement possible. Vous avez expliqué qu'il vous semblait judicieux de reporter cette décision au mois de septembre, lors de la dix-huitième session du Conseil des droits de l'homme. J'aimerais en connaître la raison.
S'agissant de l'application du "Wooncode", des pays comme l'Espagne et le Canada se posent des questions. Certaines recommandations ne devraient-elles pas être élaborées?
Bien entendu, ce débat peut être approfondi devant le Conseil des droits de l'homme. Néanmoins, je tiens à rappeler, et je continuerai de le faire, qu'on a délibérément occulté certains aspects (dont ceux que je viens de citer), alors que le Conseil de l'Europe a indiqué à plusieurs reprises dans ses recommandations et ses résolutions la nécessité de ratifier cette convention-cadre et de respecter sans réserve la résolution n° 1301 du 26 septembre 2002. En 2001, la Belgique avait fait une double déclaration qui posait manifestement problème, car on y avait perçu des réserves incompatibles avec la convention du 23 mai 1969 sur le droit des traités.
Je vous pose simplement deux questions. S'agissant de la ratification de la convention-cadre, il serait temps d'organiser des débats relatifs à la notion de minorités. Que pourrions-nous entendre par cette notion de minorités? Quelles seraient les modalités procédurales de ces débats?
03.06 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, bedankt voor de talrijke vragen, mijn antwoord zal iets langer zijn dan gebruikelijk, maar ik denk dat dit wel een belangrijk onderwerp is.
Ik kan, om te beginnen, bevestigen dat de Belgische UPR-sessie zeer positief is verlopen. De eerlijkheid gebiedt – ik kan dat hier wel even zeggen – dat een Belgisch politicus op zijn tanden moet bijten wanneer hij van Wit-Rusland vragen krijgt over politiegeweld of wanneer Iran wil weten hoe het staat met onze verdraagzaamheid. Dat zijn eigenlijk de twee enige voorbeelden van een voor het overige lange sessie met heel veel ingeschreven landen, namelijk 49, die allemaal aandachtig het werk, dat opgesteld was voor het rapport en dat bestond uit verschillende onderdelen, inbegrepen een belangrijk onderdeel van het middenveld, bestudeerd hadden en daar duidelijk ook op een interactieve manier aan wilden werken.
Het feit dat België een vice-premier afgevaardigd had – sommigen hebben daarnaar verwezen, maar het gaat niet over mijn persoon –, heeft volgens mij ook aangetoond dat België vindt dat dit het niveau is waar er ten opzichte van collega’s verantwoording afgelegd of uitleg gegeven moet worden als het gaat over respect voor de mensenrechten. Ook door de organisatie wordt dat gezien als een teken van vertrouwen in dat universeel periodiek onderzoek dat we houden. Ik denk dus dat we mogen zeggen dat het een succes is geweest.
Zoals u weet, neemt zo’n sessie voor elk land drie uur in beslag. Degene die te antwoorden heeft, mag daarvan één uur spreken, met een inleiding en met de kans om een slotwoord te brengen. Tussendoor, om het zo interactief mogelijk te maken, bestaan er getimede mogelijkheden om te reageren.
De volledige sessie is trouwens via live stream te volgen geweest en ze is nog steeds consulteerbaar voor de amateurs. U kunt er via de website van de VN-Mensenrechtenraad nog altijd kennis van nemen als u erin geïnteresseerd bent. Op diezelfde site van de VN-Mensenrechtenraad zult u, waarschijnlijk tegen september of ten laatste in september, het volledige rapport kunnen raadplegen.
De meest aangehaalde thema’s in de vragenronde sloegen op het volgende.
Ten eerste, het ontbreken van een nationaal mensenrechteninstituut. Ik kom daarop nog terug. Dit is het meest naar voren gebracht.
Ten tweede, de ratificaties van verschillende verdragen, waaronder het meest vermeld werd: OPCAT, wat een verdrag tegen foltering is, en het protocol bij het verdrag voor economische, sociale en culturele rechten.
Ten derde, de problematiek van de overbevolking in de gevangenissen.
Ten vierde, het gebrek aan opvangcapaciteit voor asielzoekers.
In veel minder voorkomende orde: problemen van discriminatie, van armoedebestrijding, van kinderrechten, van vrouwenrechten, meer bepaald geweld tegen vrouwen.
Die thema’s komen ook naar voren in de aanbevelingen die geformuleerd zijn. Ze vormen dan ook de belangrijkste werkingspunten en engagementen die ons land moet aangaan.
Het klopt dat ik België daar geëngageerd heb om, sneller dan wij normaal moeten, dus halfweg de tweede cyclus, in 2013, bereid te zijn om een stand van zaken te geven over de opvolging en de implementatie van de aanvaarde aanbevelingen. Aan de hand van de besprekingen in deze commissie en in de plenaire vergadering, wil ik veronderstellen dat ik dat engagement met uw aller instemming heb genomen, in de mate dat dit bedoeld is om anderen tot hetzelfde gedrag te brengen en een duidelijker en regelmatiger opvolging van de vooruitgang mogelijk te maken.
Wij hebben, uiteraard, ook toegezegd om de ngo’s, het middenveld nauw te betrekken bij de uitvoering en de opvolging van de uitvoering van datgene dat wij als aanbevelingen aanvaarden.
Ik wil ook verduidelijken dat aanbevelingen in deze formule niet worden geformuleerd door de Mensenrechtenraad, het zijn aanbevelingen door lidstaten en het is aan de lidstaat om desgevallend een aanbeveling te aanvaarden.
D'aucuns croient que l'idée est d'accepter un maximum de recommandations. Non! Nous avons refusé un certain nombre d'entre elles. Il y a, par exemple, une recommandation sur les travailleurs migrants, qui nous incite à traiter de la même façon ceux qui sont en ordre avec la législation et ceux qui ne le sont pas. De commun accord avec les autres pays de l'Union européenne, nous l'avons totalement désapprouvée. Il importe d'opérer une distinction entre ceux qui travaillent de façon illégale et ceux qui travaillent de façon légale. Malgré que l'Algérie nous incite à approuver la recommandation, nous la refusons.
Par ailleurs, 13 recommandations ont été reportées – nous examinerons en septembre la possibilité de les accepter ou de les refuser définitivement – et 85 recommandations ont déjà été acceptées, dont 26 sont déjà en cours d'exécution. Les recommandations que nous avons déjà acceptées concernent la création d'une commission de la Défense des droits de l'homme (Mensenrechtencommissie) à la demande de nombreux pays, la recommandation sur l'OPCAT et sur la problématique des prisons, des droits de l'enfant, le racisme, la politique d'asile et le droit des femmes.
In mijn slotverklaring heb ik benadrukt dat wij dit een bijzonder belangrijk proces vinden, dat het een nuttig instrument is om in opvolging te voorzien voor de vrijwillige engagementen en de aanbevelingen die aanvaard zijn van de verdragsorganen.
Ik wil nu nog ingaan op een aantal van de specifieke vragen die u mij gesteld hebt en waarbij u mij vraagt wat ik geantwoord heb in Genève.
Tout d'abord, en ce qui concerne la surpopulation carcérale. J'ai expliqué qu'avec un taux d'occupation moyen des prisons de 118 %, la Belgique connaît effectivement un problème de surpopulation. J'ai ajouté qu'il se faisait sentir essentiellement dans les maisons d'arrêt qui accueillent les détenus en détention préventive. J'ai ensuite développé les actions menées à trois niveaux, des solutions en amont de la prison, comme la réduction du recours à l'emprisonnement et le développement de solutions alternatives, des solutions carcérales, comme le masterplan qui prévoit la rénovation et l'agrandissement de prisons existantes et la construction de sept nouvelles prisons ou encore la location d'une prison aux Pays-Bas, et enfin des solutions en aval de la prison comme la libération anticipée, la surveillance électronique ou la détention limitée. J'ai ajouté que d'autres solutions sont recherchées via des accords inter-étatiques de transfèrement vers les pays d'origine. C'était bien sûr le lieu pour en parler car ce type d'accords peut soulager la surpopulation carcérale.
Plusieurs pays ont posé des questions concernant des problèmes liés à l'asile. La question la plus fréquente était celle du manque de places pour les demandeurs d'asile. J'ai expliqué que la saturation du réseau d'accueil était apparue au cours du printemps 2008 et qu'elle persistait jusqu'à ce jour. Si la tendance actuelle se confirme, la hausse sera de 120 % entre les années 2007 et 2011. Plusieurs facteurs expliquent cette saturation. Depuis juin 2007, la règle générale est l'accueil dans une structure d'accueil de tous les demandeurs d'asile durant toute la procédure d'asile, recours éventuel compris, alors que dans le contexte de l'ancienne procédure d'asile, une partie des demandeurs d'asile devaient quitter le réseau d'accueil pour bénéficier d'une aide financière jusqu'à l'issue de leur procédure. J'ai expliqué qu'entre 2008 et 2011, le nombre total de places est passé de 15 809 en 2008 à 23 000 places en 2011, donc plus de 7 000 places d'accueil créées en trois ans, soit une augmentation de plus de 45 %.
Sur un autre sujet, que j'ai déjà abordé en début de réponse, j'ai expliqué que nous avons tous été effrayés et profondément choqués par les abus sexuels envers les mineurs. J'ai expliqué qu'une commission parlementaire avait été constituée et qu'elle avait formulé une série de recommandations. Suite aux questions posées durant le dialogue interactif, j'ai ajouté que le Code de procédure pénale belge dispose que le délai de prescription pour les crimes sexuels envers les mineurs ne commence à courir qu'au jour où la victime atteint l'âge de dix-huit ans et que le délai de prescription est de dix ans dans ce cas. J'ai ajouté que la commission parlementaire d'enquête avait recommandé de prolonger ce délai à quinze ans. J'ai ajouté qu'une commission de suivi allait maintenant poursuivre ce travail, y compris en ce qui concerne le délai de prescription et le moment à partir duquel ce délai commence à courir, ainsi que les crimes auxquels il s'applique.
Un autre sujet qui revient dans plusieurs de vos questions est celui de la possible ratification de la convention-cadre sur les minorités. Je tiens encore une fois à préciser que beaucoup d'intervenants souhaitaient inciter la Belgique à faire ratifier des conventions qui ne l'étaient pas encore. Beaucoup de pays l'ont fait, dont la France et le Canada, mais sans mentionner spécifiquement la convention-cadre sur les minorités.
Il a été souvent question de la convention installant un organisme contre la torture, mais seules la Russie et la Slovénie ont abordé la question de la convention-cadre sur les minorités. C'est pourquoi j'ai répondu au journaliste de la RTBF que j'avais été interrogé à maintes reprises sur la non-ratification par la Belgique de certains instruments internationaux. Mais je dois quand même ajouter que si seulement deux pays mentionnent un problème qui semble très important ici, à Genève, ça ne l'est pas. Et je crois avoir été objectif en le disant.
Je peux aussi vous confirmer que le suivi de l'EPU belge et les recommandations qui ont été reportées feront l'objet d'une réunion de coordination entre toutes les entités concernées. Quand M. Thiéry me demande de les rassembler pour aboutir à un accord sur la définition de la notion de minorité, je lui réponds que ce n'est pas suffisant: le plus important est de tomber d'accord. Alors que le gouvernement est aujourd'hui en affaires courantes, rassembler le comité de concertation n'est pas si évident. Toutefois, ce n'est pas là que le bât blesse. Il faut discuter des contours d'un nouveau gouvernement afin qu'il puisse fonctionner. Mais cela ne signifie pas qu'il existe aujourd'hui un consensus sur la définition d'une minorité.
Tant que cette situation perdure, vous devez comprendre qu'un ministre des Affaires étrangères n'est pas payé pour raconter à Genève qu'un problème se pose. Et certainement pas si très peu d'intervenants nous ont interrogés sur ce thème.
Wat het ontbreken van een nationale mensenrechteninstelling betreft, velen van u komen daarop terug. Ik moet ook erkennen dat veel landen die ons ondervraagd hebben daarop zijn ingegaan. Daar zijn veel vragen over gesteld. Ik heb eigenlijk verwezen naar het feit dat wij verschillende specifieke instellingen in België hebben die elk een bijdrage leveren aan de bevordering van en het respect voor de mensenrechten en die elk ook beschikken over eigen personeel en financiële middelen om de efficiëntie van hun taken en de zichtbaarheid van hun acties te garanderen. Ik heb daarbij verwezen naar het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind en de Privacycommissie.
Ik denk dat we lucide moeten zijn. Een aanbeveling om een mensenrechtencommissie op te richten in een land dat niets kent van dit soort instrumentarium is van een gans andere orde dan een aanbeveling aan een land als België dat eigenlijk al verschillende gespecialiseerde instellingen kent en waarbij men vraagt om één enkele instelling te creëren. Het zou wel eens kunnen – ik spreek me daar niet zeer formeel over uit want we hebben de aanbeveling ook aanvaard en we moeten ons schikken dat het het beste is dat er één enkele instelling bestaat – dat als men dat niet zorgvuldig doet, men zelfs aan slagkracht verliest. Het is mogelijk dat de specialisatie rond een aantal thema’s juist gunstig is op het terrein ten aanzien van het laten handhaven van een aantal regels.
We mogen ons niet laten obsederen door de noodzaak om snel één mensenrechtencommissie op te richten, we moeten vooral zeker zijn dat we dan iets goeds oprichten dat de juiste slagkracht heeft en toelaat om het werk van die andere instellingen – we moeten het zeggen zoals het is – over te nemen. Het gaat ook over zorgen dat het goed georganiseerd blijft.
Als men daarbij nog toevoegt dat vandaag de domeinen waarop men actief moet zijn zowel het federale niveau als het niveau van de Gemeenschappen en in sommige gevallen de Gewesten betreft, dan begrijpt u meteen de complexiteit van die oefening. Reflectie, ook op parlementair niveau, niet op een beschuldigende manier van waarom dat nog niet opgericht is maar constructief, om te kijken hoe we bruggen kunnen bouwen om dat voor elkaar te krijgen, zou een nuttig werk kunnen zijn, wanneer parlementairen zich daarvoor willen inzetten.
Ik zou dus willen aandringen op een bepaald gevoel voor nuance, met het duidelijk voornemen om dat te creëren maar om er ook voor te zorgen dat men recht doet aan de diversiteit van ons federaal land. Men moet ervoor zorgen dat men datgene wat reeds bestaat niet kapot maakt om bij wijze van spreken aan een juridische verplichting te voldoen.
Wat de vragen over de procedure betreft kan ik nog enkele zaken meegeven.
Je souhaiterais également réagir aux propos de M. Thierry qui a dit que certains points avaient délibérément été occultés. Ce qu'il a dit n'est pas vrai. L'ensemble des éléments figurant dans le rapport résulte de la coopération de toutes les entités de ce pays. Je m'inscris d'ailleurs en faux contre toute déclaration selon laquelle des sujets auraient été occultés. Si des sujets n'ont pas été repris dans le rapport, c'est que les entités ont accepté que ces points devaient faire l'objet de discussions. Je n'accepte donc pas certaines insinuations, notamment reprises par la presse, selon lesquelles j'aurais occulté certains points. Cela n'a pas été le cas et je n'ai d'ailleurs pas l'habitude de procéder de cette manière.
Monsieur le président, je tenais à apporter cette précision de manière très formelle.
Cela dit, des avancées ont été faites sur un certain nombre de sujets qui ont fait l'objet d'un consensus des différentes entités. Et comme je vous l'ai dit, cela a suscité un certain nombre de réactions.
Ce n'est pas la Belgique, mais les Nations Unies qui détermineront le timing pour l'approbation du rapport. Cela aura probablement lieu lors de la 18ème session du Conseil qui se tiendra en septembre. Cependant, l'agenda spécifique du secrétariat des Nations Unies n'a pas encore été communiqué.
Het is misschien ook belangrijk om te onderstrepen wat wij achter de rug hebben, namelijk de UPR-werkgroep. De Mensenrechtenraad als instelling zal dat verslag pas goedkeuren in september in plenaire vergadering. U moet wel veronderstellen dat dit eerder een formaliteit is.
Het is eigenlijk ook niet de bedoeling dat ons land nog zou reageren op dat voorlopig rapport. Wij gaan wat dat betreft zorgen dat wij voortgaan op de ingeslagen weg.
Ik wil nog afsluiten, mijnheer de voorzitter, met te zeggen dat dit een gewichtig thema is. Ik vind het goed dat wij rendez-vous maken, in afspraak met u, mijnheer de voorzitter, over hoe wij de verdere opvolging van een en ander doen. Wij zijn nu aan het werk, samen met de andere entiteiten van het federale België, om te zien hoe wij opvolging kunnen geven aan een aantal aanbevelingen en in het bijzonder deze die wij aanvaard hebben. Het lijkt mij echter goed wat tijd te gunnen aan de verschillende overheden om hun antwoord te formuleren en te kijken of wij in het tweede deel van het jaar nog een rendez-vous kunnen hebben in deze commissie om te zien hoe de opvolging wordt verzekerd.
Ik blijf als parlementslid vinden, mevrouw Brems, dat het echt een goede overweging vergt vooraleer men vindt dat het Parlement als verantwoordelijke moet worden betrokken bij het opmaken van het dossier van een land. Ik blijf vinden dat het Parlement een wat sterkere, royalere, meer autonome positie heeft wanneer het kan zeggen dat het aan de executieve macht is om het dossier te verdedigen op het internationale vlak en dat het aan dat Parlement is om daaruit desgevallend de gepaste conclusies te trekken. Ik weet niet of het winst betekent voor een parlement om reeds geëngageerd te zijn in een aantal zaken die worden gezegd ter verdediging. Ik heb het aanvoelen dat men dan een stuk van zijn vrijheid kan verliezen in de tweede ronde wanneer het erop aankomt om te kijken op welke manier de aanbevelingen werden uitgevoerd, vermits men zich dan misschien heeft vastgezet als parlement.
Ik blijf dit een discussie vinden die uiteraard het Parlement toekomt om te beslechten.
De voorzitter: De vraagstellers krijgen het woord voor een repliek. Ik vraag u om toch wat kort te zijn want wij hebben nog veel vragen en het is al half twaalf.
03.07 Bruno Tuybens (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw heel omstandig antwoord.
Vier korte elementen. Ten eerste, ik denk dat wij met ons land nu toch wel een zaak dringend moeten doen, met name het opmaken van een implementatieplan rond de diverse aspecten die hier inhoudelijk aan bod zijn gekomen.
Daarbij moet niet alleen worden gekeken naar de samenwerking met het middenveld en met het Parlement, maar ook, zoals u hebt aangeduid, met de Gemeenschappen en de Gewesten. Misschien zou het goed zijn om dat implementatieplan ook ergens in de loop van september of oktober te hebben. Er is daarvoor nog tijd, maar het is toch belangrijk om over de diverse elementen een implementatieplan te hebben.
Ten tweede, wat de ratificatie van internationale verdragen betreft, u hebt het gehad over het OPCAT en over het protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Mijnheer de voorzitter, u weet dat er wat dat betreft ook een aantal resoluties van mijn hand aan de agenda staat.
Wij zijn die bespreking begonnen op een bepaald ogenblik en ik wil u en de collega’s oproepen om die bespreking af te ronden, dat wij die resoluties aan het Parlement voorleggen zodat u, mijnheer de minister, zich ook gesterkt weet door het Parlement dat wij die verdragen geratificeerd willen zien. Mijnheer de voorzitter, ik hoop dat wij het daarover straks nog even kunnen hebben.
Ten derde, het ontbreken van de mensenrechteninstelling mag uiteraard niet het waardevolle werk tegenhouden dat nu al wordt geleverd rond diverse thema’s. Het nadeel is echter wel dat er op dit ogenblik een aantal grijze zones niet door een instituut wordt opgevolgd. Het klopt dat een mensenrechteninstelling het voordeel heeft om niet op basis van een wit blad te kunnen starten, maar om zelf de agenda te bepalen en te kunnen zeggen dat ergens een grijze zone is waarrond nu geen instituut werkt en dat zij dat zal opnemen.
Ik heb het bijvoorbeeld over de overbevolking in de gevangenissen, enzovoort. Dat kan door een nationale mensenrechteninstelling worden opgenomen. Het voordeel dat er momenteel de facto is in de fragmentarische aanpak is dat de nadelen daardoor niet worden vergeten. Er zijn inderdaad nadelen. Wij moeten dat onder ogen zien, vandaar dat wij zullen blijven hameren op die instelling.
U zegt dat wij geduld moeten hebben. Dat is juist, maar er wordt al heel lang gevraagd om een mensenrechteninstelling. Dat is uw verantwoordelijkheid inderdaad niet, maar wij wachten daarop al heel lang.
Ten slotte, ik wil eindigen met waar u bent begonnen, maar dat is misschien een voorwerp van een andere vraag. Wit-Rusland en Iran stellen ons vragen. Ik wil in een latere fase weten op welke wijze ons land sterk deelneemt aan de UPR’s van die landen, maar dat zal inderdaad het voorwerp uitmaken van een andere vraag. Ik ben ervan overtuigd dat dit rapport ook heel positief is.
03.08 Yvan Mayeur (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Cependant, dire que la Slovénie ou la Russie sont les seuls pays à être intervenus sur la question des minorités nationales n'est pas un argument, c'est de la pure rhétorique. À d'autres moments, on se gargarise du fait que la Belgique, tout petit pays qui n'est pas membre permanent du Conseil de sécurité – on y est une fois tous les trente ans – est la seule à avoir posé tel ou tel acte, telle ou telle question. Ce que vous croyez être un argument n'en est donc pas un, c'est de la rhétorique.
Ce qui est clair, c'est qu'il n'y a toujours pas eu de concertation sur la définition de minorité nationale dans notre pays. Par contre, cette question des minorités nationales relève clairement des droits de l'homme. C'est en tout cas l'interprétation des Nations unies, des francophones. Aujourd'hui, M. Demotte, président de la Fédération Wallonie-Bruxelles dit qu'il n'y a pas eu de concertation mais que cet élément entre pour lui dans le champ d'application des droits de l'homme. C'est la position de la Fédération Wallonie-Bruxelles. Un gouvernement en affaires de moins en moins courantes – on vote un budget! – devra mettre ce point à l'ordre du jour: c'est essentiel.
Voilà la position que nous voulons défendre. Se retrancher derrière la taille, l'importance ou le discrédit que vous accordez à tel ou tel pays qui pose des questions n'est pas un argument formel qui peut interférer dans notre débat.
03.09 Steven Vanackere, ministre: Sans vouloir polémiquer, je n'ai pas utilisé comme argument pour nier l'importance de la question le fait que ces deux pays aient fait quelque chose. Je l'ai souligné parce que d'aucuns, dans l'interprétation de ce qui s'était passé à Genève, ont voulu le mettre en exergue comme si le monde avait voulu condamner la Belgique en la matière. C'est pour contrer cette image que j'ai insisté sur le fait que quantité de soucis ont été formulés, parmi lesquels cette convention-cadre ne figurait certainement pas dans le Top 10.
Sinon, je suis d'accord sur le fait qu'une remarque d'un seul pays, qui a sa valeur, doit être traitée avec la même attention et le même respect que ce qui est dit par beaucoup de pays. Á ceux qui ont voulu interpréter la session de l'UPR de la Belgique comme un exercice par lequel le monde s'inquiétait de ce sujet, j'ai voulu rappeler que ce n'était pas l'image fidèle de ce qui s'est passé à Genève.
03.10 Yvan Mayeur (PS): Monsieur le ministre, vous conviendrez que le monde ou pas le monde, ce qui compte, c'est que les gens de chez nous considèrent que c'est important et que cela fait partie des droits de l'homme. C'est essentiel.
Dès lors que les francophones de Wallonie, de Bruxelles ou de la périphérie bruxelloise considèrent que c'est un point essentiel, il faut que le gouvernement fédéral, donc vous, s'en saisisse.
Le président: Je ne crois pas que nous tranchions cette divergence de vues aujourd'hui. Je reste à votre disposition pour une autre occasion.
03.11 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, de tijd die wij uittrekken voor dit debat en en de tijd die u uittrekt voor uw antwoord zijn verantwoord gezien het belang ervan. Ik beperk mij opnieuw tot één aspect, dat van de nationale mensenrechtencommissie.
Ik wil nog aanbrengen dat de kwestie van ratificatie van OPCAT, het optioneel protocol bij het antifolterverdrag van de VN, nauw verband houdt met de nationale mensenrechtencommissie, aangezien we daar een nationaal mechanisme moeten creëren. In het voorstel van samenwerkingsovereenkomst – dat is de enige manier om het te doen – dat een aantal jaren geleden een groot draagvlak van ngo’s heeft geformuleerd en dat nog altijd de steun heeft van diezelfde organisaties, en vandaag zelfs van meer, is dat ook zo opgenomen. Dat is een bijkomend argument om er niet mee te treuzelen, omdat we anders met nog een bijkomend apart nationaal mechanisme zitten, los van het algemene.
Het is waar dat wij al een aantal specifieke instellingen hebben. U hebt niet letterlijk gezegd dat het niet zo belangrijk is om er een algemene te hebben, maar ik wil toch collega Tuybens bijvallen, want het is wel degelijk zeer belangrijk. Wij hebben inderdaad een aantal bevoegdheden voor specifieke doelgroepen en voor specifieke mensenrechten, maar er zijn grote gaten. Bovendien riskeert er een soort van vertekening te ontstaan alsof er een hiërarchie is en de rechten van de ene belangrijker zijn dan de rechten van de andere, of het ene recht belangrijker is dan het andere. Dat kunnen we niet hebben.
Het feit dat wij al een aantal instellingen hebben, vergemakkelijkt in zekere zin de taak. Wij hebben al best practices op een aantal vlakken, bijvoorbeeld bij de Vlaamse kinderrechtencommissaris, bijvoorbeeld bij het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding. Ik wil mij heel sterk scharen achter hetgeen u zegt: het creëren van een nationale mensenrechtencommissie met algemene bevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat haar slagkracht of haar capaciteit vermindert. Het is best te doen om wat bestaat op te nemen in een nieuwe instantie. Het Nederlandse voorbeeld kan daar zeer inspirerend werken, hoewel dat nog in volle uitbouw is.
Naast die algemene bevoegdheid is er nog één cruciaal punt aan meerwaarde dat wij te winnen hebben als wij the Paris principles in de praktijk gaan brengen en dat is de volledige, volwaardige onafhankelijkheid van die instelling, de reden waarom nu het Centrum voor Gelijkheid van Kansen slechts een b-statuut krijgt en geen a-statuut volgens the Paris principles. Het is wel cruciaal dat als wij het hebben over mensenrechtenbescherming wij met een waarlijk onafhankelijke instantie te maken hebben.
03.12 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik houd het toch vooral bij de overwegend positieve aanmoeding die we als boodschap hebben gekregen vanuit Genève. Heel wat van die aanbevelingen betreffen eigenlijk problemen die wij al kennen en waar u werk van probeert te maken, in samenwerking met het middenveld en waarvoor wij inderdaad organisaties en instellingen hebben opgericht.
Het is goed dat de aanbevelingen dat bevestigen, maar kinder- en vrouwenrechten, asiel, gevangeniswezen en dergelijke zijn problematieken waarvan wij weten dat wij er nog wel wat werk aan hebben. De boodschap van de lidstaten in Genève was inderdaad dat er verder aan moet worden gewerkt, zoals wij doen.
Het is dus een goede zaak dat u zich geëngageerd hebt om in 2013 een tussentijds verslag te geven, omdat het ons verplicht om vooruitgang te boeken inzake de implementatie.
Wat de genuanceerde benadering inzake de oprichting van de nationale mensenrechtencommissie betreft, volg ik uw zienswijze volledig. Ik meen dat wij er inderdaad zeer goed over moeten waken dat wij een aantal specialisaties en knowhow die opgebouwd werd in specifieke instellingen niet laten verwateren door het oprichten van één nieuwe mensenrechtencommissie. Wij moeten het zeer genuanceerd benaderen. U kunt daarvoor uiteraard op onze medewerking rekenen.
03.13 Damien Thiéry (MR): Je voudrais signaler que je n'ai pas dit que c'était le ministre qui occultait ces points – vous pouvez relire ma question –, mais bien le rapport. Ce n'est pas vous, monsieur le ministre que je critique, mais bien le message qu'on essaie d'inclure dans le rapport. J'irais même jusqu'à me demander si l'on n'est pas parvenu à donner une image exceptionnelle de la Belgique, mais en oubliant ce qu'il se passe en Flandre. M. Mayeur l'a rappelé: la perception est manifestement totalement différente au Nord et au Sud du pays.
Je rappelle que cette convention-cadre concerne tous les francophones de Flandre. Je sais bien qu'on n'organise plus de recensement, mais il serait intéressant de connaître leur nombre.
M. Mayeur en a touché un mot: la convention-cadre devrait être appliquée depuis 2001. Lorsque vous invoquez l'argument des affaires courantes pour dire que cela pose des problèmes, je vous rappelle qu'il y a dix ans que cela devrait être mis en place.
Manifestement, ce dossier devra être abordé au cours des négociations. J'en prends bonne note. On en parlera évidemment à MM. Di Rupo et De Wever…Il n'en reste pas moins que cette question conserve toute son importance du côté francophone.
Le président: Ce débat est fort important et pourrait durer toute la journée, mais je vous propose de passer aux questions suivantes.
L'incident est clos.
- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de verzoening tussen Hamas en Fatah" (nr. 4412)
- de heer Jan Jambon aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de reactie van Hamas op de dood van Osama bin Laden" (nr. 4419)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het verzoeningspact tussen Hamas en Fatah" (nr. 4439)
- de heer Tanguy Veys aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het recente verzoeningsakkoord tussen Hamas en Fatah en de reactie van Hamas op de dood van Osama bin Laden" (nr. 4726)
- Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la réconciliation entre Hamas et Fatah" (n° 4412)
- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la réaction du Hamas à la mort d'Oussama Ben Laden" (n° 4419)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le pacte de réconciliation entre le Hamas et le Fatah" (n° 4439)
- M. Tanguy Veys au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le récent pacte de réconciliation entre le Hamas et le Fatah et la réaction du Hamas à la mort d'Oussama Ben Laden" (n° 4726)
04.01 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, le Hamas et le Fatah viennent de mettre en place une procédure de réconciliation. L'accord prévoit la formation d'un gouvernement d'indépendants pour préparer des élections présidentielles et législatives simultanées dans un délai d'un an. D'ici là, ils devraient perpétuer le statu quo, aussi bien sur les négociations avec Israël que sur le contrôle respectif du Hamas sur Gaza et de l'Autorité palestinienne dans les zones autonomes de Cisjordanie.
Si c'est un acte important qui peut donner beaucoup d'espoir, il n'a malheureusement pas fallu attendre longtemps pour avoir une réaction du premier ministre Benyamin Netanyahou. Celui-ci a aussitôt appelé Mahmoud Abbas à "choisir entre la paix avec Israël et la paix avec le Hamas".
Pire, le lendemain, le ministre des Affaires étrangères, Avigdor Lieberman, va plus loin et menace l'Autorité palestinienne d'un "vaste arsenal de mesures de rétorsion", qui pourrait aller de la suppression symbolique du statut "VIP" pour Mahmoud Abbas au "gel des transferts des impôts prélevés par Israël pour le compte de l'Autorité palestinienne".
Si l'on peut tenter de comprendre les craintes de sécurité d'Israël, notamment du fait de la violence du Hamas, ne doit-on pas voir aussi cette réconciliation comme un pas en avant fort important? N'oublions pas que le Hamas – qu'on l'aime ou pas – a été élu lors des dernières élections.
Monsieur le ministre, quel est votre point de vue sur cet accord? Avez-vous reçu des détails de l'accord? Avez-vous eu des contacts avec l'Autorité palestinienne ou Israël? Quelles sont les réactions? Quel est votre point de vue sur les menaces proférées par Israël sur le non-transfert de l'argent dû aux Palestiniens notamment?
Quelle serait votre réaction si l'aide belge et internationale ou multilatérale au profit de l'autorité palestinienne – qui passe via des institutions israéliennes – était gelée par Israël?
04.02 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, eind april bereikten de strijdende Palestijnse groepen Fatah en Hamas een vergelijk. Mevrouw Boulet heeft goed uitgelegd wat het akkoord inhoudt. Het akkoord is wel ten dele pragmatisch. Na de verdrijving van de Egyptische president Moebarak verloor Fatah een belangrijke partner. Nu ook het Syrische regime – de belangrijkste bondgenoot van Hamas – onder druk staat, proberen beide partijen hun banden aan te halen.
De hoop dat een intern Palestijns vredesakkoord tot een duurzame relatie met Israël zou leiden, lijkt echter nog ver weg. Hamas erkent nog steeds het bestaansrecht van de Staat Israël niet. De interne verschillen tussen Fatah en Hamas werden vorige week nog eens geïllustreerd toen de dood van Osama bin Laden bekend geraakte. Terwijl Fatah zich erover verheugde – zoals bijna heel de wereld – reageerde Ismail Haniyeh, het hoofd van Hamas in de Gazastrook, door te zeggen dat hij “de moord op de Arabische heilige strijder” veroordeelde. Hij voegde eraan toe dat “genade zal geschonken worden aan de echte gelovigen en de martelaren”, doelend op bin Laden.
Mijnheer de minister, in die context heb ik een aantal vragen voor u.
Ten eerste, meent u dat het akkoord tussen Hamas en Fatah tot een duurzame vrede met Israël kan leiden?
Ten tweede, meent u dat door dit akkoord Hamas Israël als Staat zal erkennen?
Ten derde, welke invloed zal dit akkoord hebben op de kwartetgesprekken, onder leiding van de EU, de VS, Rusland en de VN?
Ten vierde en ten slotte, zult u of uw Europese collega’s reageren op de uitspraken van Hamas over de dood van bin Laden?
04.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, collega’s, ik meen dat de schokgolven van de Arabische revolutie nu het conflict in het Midden-Oosten bereiken.
Toen wij in januari van dit jaar daarover praatten, heb ik al gezegd dat dit niet zonder gevolgen zou kunnen blijven. Ik zie die gevolgen duidelijk. Ik begin met het laatste, met name de herdenking, op 15 mei, van Al-Nakba. Er is nooit zoveel beroering in de Arabische wereld geweest rond die herdenking als tijdens de laatste dagen. Dat heeft onschuldige vormen aangenomen in vele Arabische landen, maar ook minder onschuldige vormen, bijvoorbeeld in Syrië, waar het duidelijk is dat Assad daarvan gebruikgemaakt heeft om een signaal naar het Westen en de bondgenoten te sturen dat men, als men hem weg wil, ermee rekening moet houden dat hij de Palestijnen gedurende veertig jaar onder controle heeft gehouden. De signalen zijn er.
Er zijn ook andere signalen, bijvoorbeeld het initiatief dat aan Palestijnse kant genomen wordt om Palestina in september als een onafhankelijke Staat te laten erkennen door de VN. Ik stel vast dat er verschillende landen zijn, Frankrijk met Sarkozy en Groot-Brittannië met Cameron, die wel eens geneigd zijn om daarin mee te gaan, als er – en ik meen dat zij daarin gelijk hebben – geen vredesprocessen op gang komen. Vandaag of morgen zal president Obama een speech geven over het Midden-Oosten. Ik weet niet wat hij zal zeggen. Ik weet ook niet of hij over het Israëlisch-Palestijns conflict zal praten, maar ik denk dat de temperatuur stijgt.
Collega Jambon gaf redenen aan voor het samengaan van Hamas en Fatah, maar ook de Arabische lente heeft tot gevolg gehad dat het er gekomen is, want het is niet onopgemerkt gebleven dat er in de Gazastrook een groep van jonge inwoners is opgestaan die gezegd heeft dat het gedaan moet zijn met de verdeeldheid in Palestina. Zij wensen eenheid.
De schokgolven zijn er. Ik denk persoonlijk dat wij wat druk moeten uitoefenen op Israël. Er valt veel te zeggen over het mislukken van de vredesonderhandelingen. Het heeft te maken met de posities van Hamas, maar ook met de zeer radicale elementen die in de regering van Benjamin Netanyahu zitten. Die Lieberman is ook geen lieverdje. De voorzitter van de Knesset heeft onlangs nog gezegd dat hij pleit voor een annexatie van de Jordaanvallei en Jeruzalem, omdat dat heilige Israëlische grond is. Nogmaals, de temperatuur is aan het stijgen.
Ik stel vast dat Israël eerst de verdeeldheid van de Palestijnen heeft gebruikt. Zij zeiden dat zij geen gesprekspartner hadden om vredesgesprekken op te starten. Nu er een spoor naar eenheid is, zeggen zij dat zij niet willen spreken omdat Hamas erbij is. Mag ik even een parallel trekken naar Brussel-Halle-Vilvoorde? Wat hier gebeurt, is klein bier in vergelijking met wat daar gebeurd is. In 1948 alleen al zijn 700 000 Palestijnen uit hun huizen gedreven.
04.04 Jan Jambon (N-VA): U gaat dat toch niet vergelijken met Hamas. Dat is toch iets helemaal anders, van een andere orde.
04.05 Dirk Van der Maelen (sp.a): Ik zeg u dat wij niet in de val mogen trappen van extreme posities aan Palestijnse kant noch van extreme posities aan Israëlische kant.
Mijnheer de minister, ten eerste, welke impact kan die verzoening hebben op het vastgelopen vredesproces? Volgens mij zijn er redenen die aangeven dat wij alles in het werk moeten stellen om dat vredesproces opnieuw op gang te krijgen.
Ten tweede, hoe interpreteert u de kritische houding van de regering-Netanyahu, die stelt dat Fatah tussen Hamas of Israël moet kiezen, of de Palestijnen verdeeld zijn of niet? Netanyahu beweert opvallend vaak dat zijn regering geen geloofwaardige gesprekspartner heeft. Hoe gaat België binnen de EU om met een dergelijke houding?
Ten slotte, hoe beïnvloedt een eventuele succesvolle Palestijnse verzoening de houding van de federale regering tegenover haar mogelijke erkenning van een onafhankelijke Palestijnse staat?
04.06 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik deel alvast niet het enthousiasme van collega’s Van der Maelen en Boulet inzake het recent verzoeningsakkoord tussen Hamas en Fatah. Ik wil er trouwens collega Van der Maelen op attent maken dat hij de zaken op een hoopje gooit en zelfs probeert Brussel-Halle-Vilvoorde bij het conflict te betrekken. Ik hoop dat wij hier nooit dergelijke toestanden zullen moeten meemaken.
Wat zijn de feiten? Er is enerzijds het akkoord zoals het in feite al op 27 april werd gesloten, in Caïro, tussen Fatah van de Palestijnse autoriteit onder leiding van premier Mahmoud Abbas, met Hamas, met het oog op de oprichting van een Palestijnse regering van nationale eenheid. Hier hebben de vertegenwoordigers van Hamas, zijnde Abu Marzouk, de adjunct van het politiek bureau, en Mahmud al-Zahar, hoofd diplomatieke betrekkingen, gesteld dat de voorwaarden die gesteld worden door het kwartet voorbijgestreefd waren. Voor het kwartet verwijs ik naar de overeenkomst van 30 november 2006. Het kwartet bestaat uit de Verenigde Staten, de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Russische Federatie. Er was toen een akkoord over de drie te volgen voorwaarden toepasselijk voor elk lid van een Palestijnse regering. Die voorwaarden zijn: erkenning van het bestaansrecht van Israël, aanvaarding van de eerdere Israëlisch-Palestijnse akkoorden en afzweren van het geweld. Het zijn precies deze drie voorwaarden die door voornoemde verantwoordelijken van Hamas letterlijk verworpen werden. Tot daar misschien het enthousiasme over Hamas dat een verzoeningsakkoord heeft met Fatah.
In tweede instantie wordt ook verwezen naar de recente uitspraak van Ismail Haniya, de premier van Hamas in de Gazastrook, omtrent Osama bin Laden. Wij kunnen zeggen dat het een lapsus was of dat wij dat allemaal moeten kaderen, maar ik verwijs naar een interview met een parlementslid van Hamas en religieus leider, Yunis al-Astal, op 11 mei, nog recenter dus, op Al Aqsa TV. Wat die man daar verklaarde is niet de taal van het FDF, maar de taal van Hamas. Ik citeer: “De joden werden in grote drommen naar Palestina gebracht zodat de Palestijnen met steun van de hele islamitische natie de eer zouden hebben om deze boosaardige bende uit te roeien. Al de roofdieren, al de roofvogels, al de gevaarlijkste reptielen en insecten en al de dodelijkste bacteriën zijn veel minder gevaarlijk dan de joden”. Aldus Yunis al-Astal, een parlementslid van Hamas. “Binnen amper enkele jaren zullen alle zionisten en kolonisten zich realiseren dat hun aankomst in Palestina gebeurde in het aanschijn van het grote bloedbad waarmee Allah de mensheid zal verlossen van dit kwaad. Wanneer Palestina bevrijd zal zijn en het volk is teruggekeerd en het hele grondgebied met de zegen van Allah zal omgevormd zijn in de “Verenigde Staten van de Islam”, dan zal het land van Palestina de hoofdstad worden van een islamitisch kalifaat en zullen alle landen staten worden binnen dit kalifaat. Wanneer dit zal gebeuren zal eender welke Palestijn zich overal vrij kunnen bewegen want het land van de islam zal het eigendom zijn van alle moslims”. Nog een laatste citaat. “Tot het ogenblik dat dit zal gebeuren moeten wij alle hervestigingsplannen verwerpen alsook de naturalisatie en zelfs de herstellingen die aan de terugkeer van de vluchtelingen zouden voorafgaan.
Palestijnse Arabieren zullen in staat zijn om in het grotere kalifaat te kunnen staan en gaan waar zij maar willen, eens de joden zijn vernietigd, want de joden toestaan een normaal leven te leiden in dezelfde landen van voorheen, is onaanvaardbaar”. Tot zover het citaat.
Mijnheer de minister, ondanks het enthousiasme bij sommigen over dit verzoeningsakkoord, wil ik toch wijzen op bijvoorbeeld de onafhankelijke commissie voor de rechten van de mens in Palestina zelf, die nog zeer recent een jaarrapport heeft gepubliceerd. Ik verwijs naar arrestaties zonder aanklacht of beschuldiging, martelingen, willekeurige opsluitingen, executies, geen recht op verdediging, compleet gebrek aan transparantie, herinvoering en uitvoering van de doodstraf vaak zonder vorm van proces of aanklacht, en naar verdwijningen en afrekeningen.
Collega’s, er staat ons nog veel moois te wachten eens dat akkoord ook effectief wordt gesloten.
Aan mevrouw Boulet wil ik misschien toch al meedelen, in verband met het bevriezen van die tegoeden, dat de maandelijkse enveloppe van 60 miljoen euro ondertussen werd vrijgegeven.
De voorzitter: Mijnheer Veys, het is een vraag en geen interpellatie, dus sluit af en stel uw vraag.
04.07 Tanguy Veys (VB): Ik denk dat daar toch in ieder geval de bezorgdheid is weggenomen.
Mijnheer de minister, gelet op het verzoeningsakkoord tussen Fatah en de toch nog steeds als terroristisch bekendstaande organisatie Hamas die het bestaansrecht van Israel ontkent, had ik graag van u vernomen of dit geen bedreiging vormt voor de vredesonderhandelingen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen hebt u eventueel genomen?
Tot slot, hebt u ook gereageerd op de recente verklaringen van Hamas omtrent de dood van Osama bin Laden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
04.08 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, j'ai déjà eu l'occasion de m'exprimer le 4 mai en commission, en réponse à une question de votre collègue Brotcorne relative à l'impact de l'accord de réconciliation palestinienne sur le processus de paix et sur la reconnaissance du futur État palestinien.
Notre pays, à l'instar des autres États membres de l'Union européenne, a toujours voulu soutenir les efforts en faveur d'une réconciliation intrapalestinienne. De plus, espérer conclure un accord de paix en excluant 1,5 million de Palestiniens est inimaginable. Je me réfère donc au compte rendu pour me concentrer sur les questions complémentaires qui viennent de m'être posées.
S'agissant de l'accord même, il faut savoir que nos informations sont essentiellement basées sur plusieurs interprétations données par les leaders du Hamas et du Fatah lors de sa signature au Caire. Les détails n'en ont pas encore été rendus publics.
Ik kan mij hoe dan ook wel verheugen over een tweetal zaken die klaar schijnen te zijn, namelijk, ten eerste, de erkenning door alle Palestijnse fracties, dus met inbegrip van Hamas, dat president Abbas als PLO-leider belast blijft met de betrekkingen met Israël. Dat is een belangrijk punt, dat niet wordt betwist. Zulks is een positieve aangelegenheid. President Abbas blijft, ten tweede, belast met de betrekkingen en onderhandelingen met Israël, met als specifieke doelstelling de verwezenlijking van een tweestatenoplossing, waarbij Israël en Palestina in vrede en veiligheid kunnen samenleven.
In de regionale context van democratiseringsverzuchtingen moeten wij allen het feit verwelkomen dat het akkoord in vrije verkiezingen binnen een termijn van een jaar voorziet.
Ik blijf dus bevestigen – ik meen trouwens dat Catherine Ashton dat in het Europees Parlement ook heeft gedaan – dat onze echte evaluatie, niet op basis van verklaringen of van een akkoord, maar op basis van daden zal moeten gebeuren. Wij zullen moeten nagaan wat door de toekomstige, nieuwe, Palestijnse regering niet alleen als verklaring maar ook als aanpak wordt gehanteerd.
Een aantal uitspraken waaraan de heer Veys veel te veel aandacht schenkt, zoals verklaringen over de dood van Osama bin Laden, laat ik voor de verantwoordelijkheid van hun auteurs.
Op de vraag of ik op bedoelde verklaringen heb gereageerd, is het antwoord uiteraard neen. De reden is, ten eerste, dat ik in tegenstelling tot u, mijnheer Veys, niet de mening ben toegedaan dat veel aandacht aan dergelijke verklaringen moet worden geschonken. Ik heb het gevoel dat niet veel wordt bereikt, door heel veel uit de bewuste verklaringen te citeren. Een tweede reden om niet te reageren, is dat ik, indien ik op elke, domme verklaring een reactie zou geven, geen tijd zou hebben om mijn gewone, normale werk als minister van Buitenlandse Zaken te doen.
Madame Boulet, en ce qui concerne les transferts financiers, il faut distinguer la levée de quelques taxes et droits de douane palestiniens par Israël et le versement de l'aide internationale et multilatérale. Cette aide ne passe pas par des canaux israéliens. Pour la Belgique et ses partenaires européens, le transfert du revenu des taxes palestiniennes levées par les autorités israéliennes en vertu du Protocole de Paris de 1994 est obligatoire.
Dans la mesure où l'habituelle réunion de coordination avec l'Autorité palestinienne pour régler les détails du transfert de ces fonds avait été unilatéralement reportée par Israël sans qu'une nouvelle date soit fixée, j'ai donné instruction à notre ambassadeur à Tel-Aviv d'inscrire ce point à l'agenda de la réunion des chefs de mission de l'Union européenne en vue de contacter les responsables israéliens. Entre-temps, le premier ministre Netanyahou a informé ce dimanche Mme Ashton qu'Israël avait approuvé ce transfert. C'est une bonne nouvelle qui devra se traduire dans les faits.
04.09 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je remercie le ministre pour ses réponses détaillées.
Nous avons abordé cet aspect-là lors du débat budgétaire. Vous avez alors indiqué avoir fait inscrire ce point à l'agenda du prochain CAGRE qui se tiendra le 23 mai prochain. Il serait judicieux que nous débattions, avant et après cette réunion, du positionnement qu'adoptera la Belgique. Je suis consciente que d'ici lundi, il sera difficile de tenir un tel débat. Il faudra donc revenir sur le détail des échanges, car ils vont avoir un impact sur la procédure de reconnaissance de l'État palestinien en septembre.
04.10 Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de minister, hartelijk dank voor het beantwoorden van een deel van de vragen.
Het is duidelijk dat het geen wit-zwartdiscussie is. Het is niet zo dat de goeie aan de ene kant zitten en de slechte aan de andere kant. Dat is heel duidelijk. Daarvoor is het vraagstuk veel te complex. Ik denk dat wij toch sceptisch moeten blijven tegenover de houding van Hamas.
U hebt het over bepaalde uitspraken. Het klopt dat ze afkomstig zijn van figuren die lager zitten in de hiërarchie. Maar de heer Haniyeh is niet zomaar de eerste de beste. Hij is het hoofd van Hamas in de Gazastrook. Als hij vlak na het sluiten van zo een belangrijk akkoord – we zullen dat later kunnen evalueren –, het voor een stuk uitholt met dergelijke domme uitspraken, dan voedt dat toch het scepticisme volgens mij.
04.11 Dirk Van der Maelen (sp.a): Ik meen dat de heer Jambon gelijk heeft. Wij moeten oog hebben voor de kans, die zich aanbiedt. Ik vrees dat als het vredesproces niet snel op gang getrokken wordt, wij de komende maanden en misschien de komende twee jaar met heel grote problemen zullen worden geconfronteerd en dat wij er spijt van zullen krijgen dat wij te veel aandacht hebben besteed aan de extremen aan beide kanten.
Dat mogen wij niet doen. Ik betreur dat collega Veys die uitspraken gebruikt. Ik nodig hem uit eens goed te bekijken wat het andere kamp zegt, maar ik nodig hem en iedereen uit dan ook geen rekening mee te houden met wat bijvoorbeeld minister Lieberman allemaal al verteld heeft. Hij is minister van Buitenlandse Zaken, en dus ook niet de eerste de beste. Als wij afgaan op wat de uitersten zeggen, zal dat leiden tot inactiviteit en tot explosie in het Midden-Oosten.
Mijnheer de minister, ik stel vast dat u
weinig of niets gezegd hebt over de erkenning van de Palestijnse Staat. U hebt
dat wel 14 dagen geleden, op 4 mei, gedaan. Ik heb hier een artikel uit de
Washington Post. “Sarkozy to seek
recognition of Palestinian State if peace talks don’t restart by September.”
Ook David Cameron zegt in The Guardian tegen Netanyahu: “Joint talks, or I may
support independence declaration.”
Mijn conclusie is dat beide Europese leiders van oordeel zijn dat de vredesgesprekken opnieuw moeten starten. Zij gebruiken de onafhankelijkheidsverklaring van Palestina als een drukkingmiddel op Israël. Ik wil de Belgische regering uitnodigen die piste te volgen en druk te zetten op de Israëlische regering om de gesprekken te starten.
De reden waarom Abbas het akkoord gesloten heeft, is dat hij zeer zwaar onder vuur ligt op de West Bank. Ik weet niet of u het gezien hebt, maar WikiLeaks heeft duidelijk gemaakt hoe ver Abbas wou gaan. Abbas wou heel ver gaan in zijn toegevingen. Door het feit dat dat uitlekte, wordt hij nu zelf zwaar aangepakt op de West Bank. Hij moest dus wel naar iets zoeken om de Palestijnse publieke opinie te kalmeren. Voor hem was dat het akkoord met Hamas.
Mijnheer de minister, u hebt gelijk, Hamas heeft Abbas afgevaardigd om de onderhandelingen met Israël te voeren. De Palestijnen willen dus onderhandelen. Het probleem zit nu bij de regering-Netanyahu. Daar moet druk op gezet worden om de gesprekken te beginnen.
04.12 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik zou toch willen verduidelijken dat niet de Israëlische regering de vredesgesprekken heeft opgeblazen. Het waren de Palestijnen, die de gesprekken onmogelijk hebben gemaakt.
Als de minister vraagt om niet te veel aandacht te besteden aan de verklaringen, dan wil ik er toch op wijzen dat dergelijke uitspraken komen van de premier van Hamas in de Gazastrook en een parlementslid van Hamas. Collega Van der Maelen plaatste de uitspraken trouwens op hetzelfde niveau als die van minister Lieberman. Er werden uitspraken gedaan als: “Joden zijn gevaarlijker dan de gevaarlijkste reptielen, insecten en de dodelijkste bacteriën.”
We moeten al teruggaan naar de Tweede Wereldoorlog om een dergelijke taal te horen. Ik kan dat moeilijk goedpraten. U als minister zegt te willen kijken naar de daden. Recent was er nog de uitspraak van Richard Goldstone, die zeer duidelijk te kennen gaf dat Hamas met zijn daden en zijn burgerslachtoffers wel degelijk zwaar in de fout gaat.
Ik meen dat u daarop moet reageren als minister, ook op die uitspraken. Vandaag schiet u op dat vlak tekort.
04.13 Minister Steven Vanackere: Het is normaal dat ik geconfronteerd wordt met repliek. Maar ik zou een beroep willen doen op alle collega’s. Niet langer dan 14 dagen geleden zijn er vragen gesteld over het onderwerp. Ik heb toen een aantal dingen gezegd. Ik wil mezelf gerust iedere keer herhalen, maar u mag ervan uitgaan dat ik over de erkenning van de Palestijnse staat, met inbegrip van de aankondigingen van de heer Sarkozy of zijn omgeving – ik geloof dat de voorzitter daar 14 dagen geleden zelf heeft naar verwezen – tot bewijs van het tegendeel, niet van gedacht verander en dat ik niet hoef te herhalen bij elke vergadering wat ik heel recent heb gezegd. Dat maakt het wat problematischer om hier een evenwichtig antwoord te geven. Ik verwijs voor een groot stuk toch ook naar de bespreking naar aanleiding van de vraag van de heer Brotcorne.
04.14 Dirk Van der Maelen (sp.a): (…). Ik verwijs naar The Washington Post van 5 mei. Het is mogelijk dat dat toen al aan bod is gekomen.
Le président: Je crois aussi que les conséquences du Printemps arabe sont extrêmement préoccupantes pour Israël. Son incapacité à conclure un accord de paix dans un avenir proche est suicidaire. Que feront-ils si des marches de 40 000, 50 000 ou 60 000 personnes désarmées au Liban ou dans le Sinaï foncent vers les frontières? Vont-ils tirer au canon dans les foules? Il est grand temps que l'on fasse comprendre à Israël – avec toute la sympathie que j'ai pour ce pays et dont je ne souhaite certainement pas la disparition – qu'ils vont eux-mêmes organiser leur disparition en ne concluant pas un accord de paix. Les Israéliens devraient relire l'histoire des croisades. Les royaumes francs ont tenu de 1099 à 1291 et ont ensuite été éliminés. Le temps joue contre Israël et il est temps de conclure s'ils veulent survivre. Je partage très fort le diagnostic de M. Van der Maelen et d'autres ici.
Je m'excuse d'être intervenu. Le président n'est pas censé le faire mais j'interviens quand même!
04.15 Steven Vanackere, ministre: Notre commission est tellement engagée et interactive!
Le président: Ce que je viens de dire, je l'ai déjà dit à des amis israéliens. Je ne le dis pas derrière leur dos!
04.16 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de voorzitter, u had het over het overleven van Israël. Het klopt dat Israël een overlevingsstrijd voert. Sommige Palestijnen winden er ook geen doekjes om: zij wensen de vernietiging van de Israëlische staat en willen de Joden in zee drijven. Het is dan ook logisch dat een volk dat wil overleven, met de middelen die het heeft, probeert op te komen voor zijn bestaansrecht. Buitenlandse mogendheden moeten daar zeker respect voor hebben.
Het is jammer dat collega Jambon er niet meer is. Hij stelde dat de extremen zich aan beide kanten bevinden, maar wanneer het gaat over extremen aan Israëlische zijde denk ik niet dat er aan hun kant reeds onschuldige burgerslachtoffers gevallen zijn, wat zeker niet kan worden gezegd aan Palestijnse kant.
04.17 Dirk Van der Maelen (sp.a): (…) van het niveau dat u daar voorgelezen hebt. Ze zijn allebei te veroordelen.
Le président: Nous ne résoudrons pas ce problème, pas plus que celui dont nous avons discuté précédemment.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Dan komen wij nu aan de vraag van de heer Luykx over de enquête over het elektronisch stemmen vanuit het buitenland, vraag nr.4390. Collega’s, ik stel voor dat wij doorwerken tot 12.30 uur en dan de vergadering beëindigen, want wij hebben allen verplichtingen.
04.18 Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het licht van wat u zegt, heb ik mijn vraag zonet opnieuw nagelezen. Mijn vraag bestaat uit een aantal meer statistische elementen, opsommingen van percentages en de resultaten van de enquête. Kan mijn vraag in een schriftelijke vraag omgezet worden?
De voorzitter: Mijnheer Luykx, dat zal dan worden gepubliceerd in het Bulletin van Vragen en Antwoorden, als de minister dat goed vindt.
04.19 Minister Steven Vanackere: Oké.
De voorzitter: Dank u wel. We gaan daarmee veel tijd winnen.
05 Question de Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les minerais du conflit en République démocratique du Congo" (n° 4408)
05 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de conflictertsen in de Democratische Republiek Congo" (nr. 4408)
05.01 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je vais essayer également d'être brève.
Ma question concerne une communication récente de EURAC et de FATAL Transaction concernant l'impact des ressources minières sur le conflit en RDC.
Ils rappellent que dans de nombreuses régions de l'Est du pays, dans le Kivu, le Katanga et le Maniema, le commerce et l'exploitation des minerais sont contrôlés par divers groupes armés y compris l'armée nationale congolaise, et cela avec la complicité de nombreux acteurs économiques dans les pays voisins et à travers le monde. Cette exploitation met à mal tous les efforts menés pour la consolidation de la paix ainsi que les efforts mis en œuvre pour réformer le secteur de la sécurité dans l'Est du pays.
On sait aussi combien l'exploitation minière artisanale représente un moyen de subsistance indispensable pour des millions de Congolais. La réforme et la formalisation de ce secteur représenteraient donc une grande opportunité pour le développement économique de la région. La Belgique et les autres États membres de l'Union européenne doivent prendre des mesures au niveau national et européen pour accroître la transparence et la bonne gouvernance dans le secteur de l'exploitation minière artisanale dans l'Est de la République démocratique du Congo. Avant toute chose, les compagnies belges et européennes ne peuvent pas continuer à importer des minerais dont l'exploitation alimente les conflits et l'insécurité dans le pays.
Monsieur le ministre, avez-vous pris connaissance de cette communication d'ONG internationales?
Quelles sont les mesures qui sont mises en œuvre pour encourager nos entreprises à faire preuve de précaution lors de transactions impliquant des minerais en provenance de la République démocratique du Congo?
Y a-t-il des initiatives nouvelles qui pourraient amener une meilleure collaboration avec les autorités congolaises pour mieux réglementer le secteur minier?
Y a-t-il des propositions de directives ou positions communes au niveau européen à l'image de ce qui a été fait récemment pour l'exploitation illégale du bois.
05.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, je puis vous confirmer que la lutte contre l'exploitation illégale des ressources minières dans la région des Grands lacs est un des points centraux de notre politique dans cette région. D'ailleurs, lors de ma visite à la fin de ce mois en République démocratique du Congo et au Burundi, ce sujet sera sans aucun doute abordé.
C'est ainsi que la Belgique a cofinancé et a participé activement à l'exercice de l'OCDE qui vise à mettre à disposition des sociétés un guide sur le devoir de diligence (due diligence) pour les chaînes d'approvisionnement responsables en minerais provenant de zones de conflit et/ou à haut risque. Ce guide est issu des travaux auxquels des pays membres de l'OCDE, des représentants de l'industrie et des représentants de la société civile ont participé. Il propose des mesures à mettre en œuvre pour se conformer aux exigences de la diligence raisonnable.
En ce début mai se tiennent à Paris les premières réunions de suivi auxquelles la Belgique participe et que notre pays cofinance. Il s'agit en effet de voir comment ces mesures peuvent être pratiquement mises en œuvre et s'inscrire dans les efforts déployés dans les pays de la région afin de rendre le commerce de minerais plus transparent. Notre SPF a invité l'industrie belge à apporter son expertise à ces travaux.
En République démocratique du Congo, ce n'est pas tant l'absence de réglementation qui pose problème, mais bien la difficulté de la mettre en pratique. C'est pourquoi la plupart des initiatives de la communauté internationale visent à améliorer les capacités de l'administration.
Par ailleurs, il faut remarquer qu'un consensus semble enfin s'établir, notamment depuis le Sommet de la Conférence internationale pour la région des Grands lacs, qui s'est tenue en décembre dernier à Lusaka.
Le problème de l'exploitation illégale des ressources minières demande une approche régionale et il faut aider les pays de la région à remplir leurs obligations, en particulier en matière de certification des minerais. C'est pourquoi deux lettres d'intention belges sont actuellement en préparation, qui définiront le cadre de notre soutien à la CIRGL en tant que telle et, d'autre part, à l'un de ses États membres qui nous l'a demandé, le Burundi.
Sur le plan européen, le Parlement européen a adopté en décembre 2010 une résolution appelant à l'adoption d'une législation européenne visant à assurer la traçabilité du minerai. À cet égard, la prudence nous semble de mise.
En juillet 2010, l'US Congress a adopté le soi-disant Dodd-Frank Act, qui impose aux sociétés cotées aux États-Unis des obligations de rapportage quant à l'origine des minerais qu'ils achèteraient dans la région des Grands lacs et quant à leur comptabilité relative à ces achats. La mise en œuvre de cette loi américaine semble à ce point difficile qu'elle a dû être reportée. Une des difficultés majeures dans sa mise en œuvre est qu'il pourrait en résulter de facto un embargo de facto des minerais en provenance de la République démocratique du Congo et des ses voisins.
En outre, son application pourrait entraîner des conséquences économiques et sociales considérables dans le secteur de l'exploitation minière artisanale.
Étudier les effets de la loi américaine sur le terrain nous semble donc être un sage préalable avant l'adoption d'une législation européenne comparable. J'ai fait part de ce point de vue non seulement lors d'une conférence qui s'est tenue à Bruxelles, mais aussi à Paris lors d'une conférence pour Haïti organisée dans le cadre de la transparence.
Les intérêts des petits artisans doivent être pris en compte et il faut agir avec une certaine prudence.
05.03 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je remercie le ministre pour ses réponses.
Monsieur le ministre, c'est effectivement la loi américaine qui avait retenu mon attention. Je suis d'accord avec vous pour dire qu'il faut en étudier les conséquences. Il faut étudier la façon dont elle a été mise en œuvre, ses avantages et ses inconvénients afin d'éviter des conséquences dommageables, notamment pour les personnes qui ont le plus besoin d'être entourées.
Sur ce point, je partage donc tout à fait votre point de vue, mais il ne faut pas oublier pour autant que des mesures plus contraignantes pourraient être prises, notamment pour nos entreprises. En effet, comme vous l'avez dit, ce n'est pas l'absence de réglementation qui pose problème, mais la difficulté de la mettre en place dans ces pays. Prévoyons des balises plus "structurantes" au niveau de l'Europe car c'est plus facile de le faire à ce niveau. De plus, il est question de responsabilité sociétale et environnementale des entreprises.
Le président: Monsieur le ministre, chers collègues, je voudrais quand même vous signaler qu'au Nord-Kivu, le chiffre d'affaires du trafic illégal du charbon de bois dépasse celui du commerce illégal de minerai et qu'il constitue, actuellement, l'une des sources principales du financement du FDLR.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
06 Question de Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le dumping social au SHAPE" (n° 4410)
06 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "sociale dumping bij SHAPE" (nr. 4410)
06.01 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je suis déjà intervenue sur cette question en 2008 et M. Nollet, lorsqu'il était encore député était déjà intervenu en 2006 sur les questions de dumping social au SHAPE.
Le 28 février dernier, le tribunal du travail de Mons a rendu son arrêt et a condamné le comité de gestion du SHAPE pour licenciement abusif. Une serveuse belge avait été licenciée à la fin de son congé de maternité sans raison valable. Ce licenciement n'a néanmoins pas été un fait limité. En dix ans, le personnel civil du SHAPE est passé de 350 à 150 personnes. Selon le SETCA, ce personnel a été remplacé par du personnel non déclaré (familles et proches des militaires étrangers).
Cela pose deux problèmes majeurs. Premièrement, les prestations – très faiblement rémunérées – accomplies par ces travailleurs ne sont pas déclarées à l'ONSS et les cotisations ne sont donc pas versées Deuxièmement, ces travailleurs n'ont, dans ce cas, pas de permis de travail en Belgique. En outre, ce système est appliqué au détriment des travailleurs belges, qui se sont fait licencier d'année en année. Selon ces informations, le SHAPE ne respecterait pas la législation sociale belge depuis plusieurs années en pratiquant un dumping social.
Le tribunal du travail avait invité le SHAPE à produire les comptes de tous ses établissements à vocation récréative ainsi que les chiffres du personnel depuis 2001. Il ne les a apparemment jamais présentés. Pourtant, le SHAPE est un employeur immatriculé à l'ONSS. L'arrêt rendu par le tribunal du travail de Mons rappelle, par ailleurs, que le SHAPE est un employeur comme les autres, tenu de respecter la législation en vigueur. Cet arrêt montre également aux employés du SHAPE qu'une voie de recours existe en cas de licenciement abusif.
Je le répète, le gouvernement a été questionné à plusieurs reprises sur ce sujet. En 2008, dans une question sur le même sujet qui avait été adressée aux différents ministres, il avait été répondu qu'"un protocole complémentaire à l'accord de 1967 devant permettre l'emploi du personnel civil à temps partiel dans le respect des conditions limitatives réglementaires est préparé par les autorités fiscales et sociales concernées". Ce protocole a-t-il été mis en place? Pouvons-nous disposer du texte dudit protocole? Aujourd'hui, où en est la procédure de contrôle? Quels en sont les résultats et quelles mesures seront-elles prises à l'égard du SHAPE?
06.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, madame Boulet, les conditions d'emploi des SMD (SHAPE Members Dependence) dans le cadre des Moral and Wellfare Activities du SHAPE ont fait l'objet de discussions entre le SHAPE et les autorités belges compétentes. Ces discussions ont abouti et un accord est intervenu sur un texte définissant strictement les conditions sous lesquelles le personnel SMD peut être employé en exonération d'obligations fiscales et sociales. Le protocole complémentaire à l'accord de 1967, qui doit formaliser cet accord, n'a pas encore pu être signé mais le SHAPE s'est d'ores et déjà engagé à agir en conformité avec les dispositions du texte.
Les cotisations du SHAPE à l'ONSS relèvent de la compétence de la ministre des Affaires sociales et de la Santé, Mme Onkelinx. Pour ma part, je ne dispose pas d'informations qui m'inciteraient à penser que le SHAPE ne serait pas en conformité avec ses obligations.
Le tableau reprenant les positions autorisées du SHAPE est aujourd'hui de 257 postes pour le personnel que l'on qualifie de LWR (Local Wage Rate) et de 101 postes pour le personnel LWS (Local Wage Scales), soit un total qui continue à se situer autour de 350 postes. Environ 10 % de ces postes ne sont pas pourvus. C'est une situation comparable au Peace Establishment des militaires qui souffrent, eux aussi, d'un déficit.
Je peux assurer à Mme Boulet que la Belgique veille de près au respect scrupuleux par les bénéficiaires des conditions d'application des privilèges et immunités qui leur sont concédés. Elle le fait aussi vis-à-vis du SHAPE
06.03 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces réponses. J'entends que le protocole n'est pas encore signé. Ma question date pourtant de 2008! Je demanderais, dès lors, à ce que l'on puisse faire avancer la procédure un minimum. Vous dites ne pas avoir connaissance de faits mettant en évidence que le SHAPE n'est pas en conformité. Il y a quand même cette condamnation du tribunal du travail de Mons qui souligne qu'il n'est pas en conformité avec ses obligations. L'est-il depuis lors? Je peux éventuellement lui accorder le bénéfice du doute. Le tribunal du travail de Mons a, en tout cas, rendu son appel et celui-ci était on ne peut plus clair! Il y a, selon moi, encore du travail à faire à l'égard des employés civils au SHAPE.
06.04 Steven Vanackere, ministre: Mon appel n'était peut-être pas assez clair mais il faut aussi tenir compte de la compétence de Mme Onkelinx.
06.05 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): En 2008, j'avais déjà rencontré la même difficulté pour obtenir des réponses. J'avais adressé cette question aux ministres des Affaires étrangères, de la Défense et aussi des Affaires sociales qui se sont gentiment renvoyé la balle. J'ai de ce fait revérifié les différents protocoles et c'est le ministre des Affaires étrangères qui est chargé des relations avec le SHAPE.
J'ai l'impression que vous devez obtenir un maximum d'informations en provenance du cabinet de Mme Onkelinx. Je veux bien aller lui poser la question, mais je pense qu'elle va me répondre que je dois m'adresser à vous.
En tout cas, il conviendrait que le
gouvernement rappelle
ses obligations au SHAPE. Nous avons voté récemment une résolution demandant
son maintien. Or le SHAPE doit respecter certaines conditions, notamment à
l'égard des travailleurs.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "zijn kritiek op de Europese diplomatieke dienst" (nr. 4432)
07 Question de M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "ses critiques sur le service diplomatique européen" (n° 4432)
07.01 Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb deze vraag ingediend op 4 mei naar aanleiding van uw interview in Le Soir.
Het vergt een inspanning om vragen up-to-date te houden tot op het moment van de commissie zelf. In mijn vraag heb ik het vooral over de Europese diplomatieke dienst die werd opgericht. Die oprichting had al van bij de start heel wat voeten in de aarde en van meet af aan bleek dat het niet van een leien dakje zou lopen.
U hebt uw kritiek ten aanzien van de dienst en van mevrouw Ashton nadien wel wat genuanceerd en gezegd dat uw ongeduld over een Europees buitenlands beleid natuurlijk niet mag worden herleid tot de figuur van mevrouw Ashton zelf.
Ik heb vooral vragen over hoe de samenwerking verloopt tussen die Europese diplomatieke dienst en onze nationale diplomatieke diensten. Hoe koppelen die terug? Hoe verloopt de interactie tussen die twee diensten? Hoe beoordeelt u de kwaliteit daarvan?
Hoe ziet u de evolutie van de Europese diplomatieke dienst zoals die vandaag goed of niet goed of gedeeltelijk werkt? Hoe ziet u die werking wenselijk?
Tot slot, kan het uitbouwen van een dergelijke diplomatieke dienst op dit moment een meerwaarde zijn voor onze dienst? Wilt u in die zin bij mevrouw Ashton maatregelen bepleiten?
07.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer Luyckx, dank u voor deze vraag. Ik ben blij dat u zelf wijst op de nuancering die in het interview in Le Soir aanwezig was. Ik heb gewezen op de verantwoordelijkheid van mevrouw Ashton en de Dienst. Ik heb ook gewezen op de verantwoordelijkheid van de andere Europese instellingen en op de verantwoordelijkheid van de lidstaten om dit tot een succes te brengen. Men heeft die analyse met drie componenten vrij snel herleid tot de eerste component. Daarenboven heeft men mijn uitspraak nodeloos gepersonaliseerd.
Daar de Dienst pas operationeel is sinds 1 januari 2011 is het allicht te vroeg om een definitieve balans op te maken. Buiten Europa verloopt de lokale uitwisseling van informatie en coördinatie tussen onze posten en de Europese delegatie meestal in goede omstandigheden. Een structurele uitwisseling van informatie tussen de EDEO in Brussel en de diplomatieke diensten in de 27 hoofdsteden werd nog niet echt op punt gesteld.
Soms produceert de Dienst nochtans nuttige analyses. Iets vaker dan in het begin worden er nu documenten opgesteld met opties inzake te ondernemen acties, de zogenaamde option papers. Wij vinden dat die nieuwe praktijk veel meer de regel moet worden. In sommige gevallen leiden gecoördineerde acties van lidstaten en de Dienst tot succes, bijvoorbeeld inzake de toenadering tussen Servië en Kosovo in New York, of recentelijk inzake de resolutie van de Verenigde Naties die de Europese Unie het recht geeft deel te nemen aan de werkzaamheden van de Algemene Vergadering. Wij zijn dus niet zonder succes.
België wenst dat de Europese Dienst het zwaartepunt wordt van de Europese diplomatie en onder de autoriteit van de Hoge Vertegenwoordiger een raamwerk schept waarbinnen lidstaten en instellingen samen doelen definiëren en er coherent naar handelen om het gewicht van Europa en haar lidstaten in de wereld te kunnen versterken.
Daardoor worden uiteraard ook de belangen van België beter gediend. Het is echter niet denkbaar dat de Europese Dienst in de toekomst de nationale diplomatie compleet zou vervangen.
Wij kunnen in het licht van de Arabische Lente al enkele eerste conclusies trekken. De Unie en haar lidstaten moeten collectief sneller kunnen beslissen en optreden in geval van crisissen. Dat vraagt dat de EDEO en mevrouw Ashton politieke impulsen geven, acties voorstellen, en dat de Hoge Vertegenwoordigster ten volle gebruikt maakt van haar initiatiefrecht.
Dat vereist uiteraard ook een snellere uitwisseling van informatie.
Ik weet wel dat in geval van verdeeldheid de regel van de onthouding allicht nog altijd een poos praktijk zal blijven, maar er zijn toch manieren om daar sneller langszij te komen.
Onlangs heb ik het initiatief genomen met mijn Benelux-collega’s om een gezamenlijke bijdrage aan mevrouw Ashton te bezorgen met een aantal concrete pistes over de wijze waarop er meer synergie tussen de EDEO en de nationale diplomatieën gecreëerd kan worden. Normaal gesproken zal dat trouwens aanstaande maandag op de raad Buitenlandse Zaken ter bespreking voorliggen.
Een belangrijke meerwaarde die de dienst kan leveren, zit hem natuurlijk in de informatie-uitwisseling en de productie van gemeenschappelijke analyses als insteek voor efficiënte collectieve acties. In de Benelux-bijdrage wordt dan ook voorgesteld om na te denken over de ondersteunende rol die de delegaties van de Unie kunnen leveren in consulaire zaken en meer bepaald ook een coördinerende rol in crisissituaties. De allereerste vraag van deze vergadering ging daarover.
De Benelux vraagt ook nog dat er lessen zouden worden getrokken uit eerdere crisissen, in het bijzonder in het zuidelijk nabuurschap, om de reactiecapaciteit van de Unie te verbeteren.
Ten slotte wijst de bijdrage ook op de noodzaak om een gemeenschappelijke strategische cultuur te ontwikkelen door gemeenschappelijke opleidingen te organiseren voor de diplomaten van de Europese dienst en van de nationale diensten, of ook door regelmatiger bijeenkomsten te organiseren op alle niveaus.
07.03 Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, ook al is de EDEO nog niet zo lang geleden opgericht, toch denk ik dat er heel veel aandacht besteed moet worden aan de samenwerking en de communicatie tussen de verschillende nationale diensten en die Europese dienst. Als er geen raam gecreëerd wordt voor een aantal functies, structuren en de benoeming van een aantal mensen, gaat zo’n nieuwe dienst een eigen leven leiden zonder rekening te houden met wat er op nationaal niveau al georganiseerd wordt.
Ik denk dat het gevaar ook is dat men Europees te snel vastroest in gebruiken en invullingen die dan nog moeilijk kunnen worden bijgestuurd. De snelheid van uitwisseling en overleg lijkt mij ter zake dan ook zeer terecht.
De huidige toestand, onder meer voor onze nationale diplomatie, brengt extra inspanningen met zich mee die nog niet tot betere resultaten kunnen leiden omdat die samenwerking nog niet tot stand is gekomen.
Ik dank u voor het antwoord, mijnheer de minister.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.38 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.38 heures.