Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du Mardi 17 mai 2011 Après-midi ______ |
van Dinsdag 17 mei 2011 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.20 uur en voorgezeten door mevrouw Sarah Smeyers.
La séance est ouverte à 14.20 heures et présidée par Mme Sarah Smeyers.
01 Question de M. Yvan Mayeur au ministre de la Justice sur "la publication de l'arrêté royal relatif aux comptes annuels des copropriétés" (n° 4243)
01 Vraag van de heer Yvan Mayeur aan de minister van Justitie over "de publicatie van het koninklijk besluit betreffende de jaarrekeningen van mede-eigendommen" (nr. 4243)
01.01 Yvan Mayeur (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 2 juin 2010 voyait la publication de la nouvelle loi sur la copropriété. Un de ses articles prévoit que "le syndic est chargé de tenir les comptes de l'association des copropriétaires de manière claire, précise et détaillée suivant le plan comptable minimum normalisé à établir par le Roi".
Ce plan comptable a été établi par la commission des normes comptables et existe donc bel et bien. Selon l'aperçu des activités 2010 des copropriétaires, un arrêté royal ainsi que le rapport destiné au Roi seraient prêts. Il semble qu'il ne manque plus que votre signature pour que cet arrêté soit publié.
On me dit également que d'autres arrêtés relatifs à cette loi attendent encore une signature ministérielle pour être publiés.
Monsieur le ministre, y a-t-il un obstacle juridique qui empêche la signature de ces arrêtés royaux? Y a-t-il des problèmes techniques?
À défaut de publication, qu'en est-il de l'application de la loi?
C'est un problème concret qui se pose aujourd'hui et votre réponse serait de nature à rassurer les associations de copropriétaires.
01.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, monsieur Mayeur, vous avez raison. La nouvelle loi, article 577, § 4, 17 du Code civil, prévoit que le syndic est chargé de tenir les comptes de l'association des copropriétaires, de manière claire, précise et détaillée suivant le plan comptable minimum normalisé à établir par le Roi. Le gouvernement doit prendre l'initiative.
Toute copropriété de moins de 20 lots, à l'exclusion des caves, des garages et des parkings, est autorisée à tenir une comptabilité simplifiée reflétant au minimum les recettes et les dépenses, la situation de trésorerie ainsi que les mouvements des disponibilités en espèces et en comptes, le montant du fonds de roulement et du fonds de réserve comme visé à l'article 577-8.
Cette disposition est déjà entrée en vigueur le 1er septembre 2010 et, en principe, les syndics doivent tenir une comptabilité qui réponde au moins aux normes de la comptabilité simplifiée décrite à l'article 577-8. J'ai demandé à la commission des normes comptables de rédiger un projet d'arrêté royal. Ce projet a ensuite été examiné avec tous les acteurs concernés. Il y a eu concertation et demande d'avis. Quelques modifications doivent encore être apportées mais cet arrêté est prêt à 95 % et nous ferons le nécessaire pour le publier dans un très bref délai.
En principe, les syndics sont déjà tenus par la loi mais l'arrêté royal apportera davantage de précisions. Je m'engage à ce qu'il soit publié le plus vite possible sur la base de la proposition qui a été faite par la commission des normes comptables et qui a été discutée avec les acteurs concernés.
01.03 Yvan Mayeur (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre engagement.
L'incident est clos.
- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de versnelde procedure voor de toekenning van enkelbanden" (nr. 4477)
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de opvoering van het aantal elektronische enkelbanden tot 5 000 stuks" (nr. 4525)
- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de toekenning van enkelbanden" (nr. 4590)
- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la procédure accélérée pour le placement sous surveillance électronique" (n° 4477)
- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'augmentation du nombre de bracelets électroniques à 5 000 unités" (n° 4525)
- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "le placement sous surveillance électronique" (n° 4590)
02.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, recent kondigde u aan dat de procedure voor de toekenning van een enkelband zou moeten vereenvoudigd worden. In de tweede week van mei, die intussen achter de rug is, zou u op de vergadering van het College van procureurs-generaal voorstellen om voortaan twee categorieën te hanteren, de zwaardere dossiers en de lichtere, waarvoor dan een vereenvoudigde procedure gehanteerd zou worden. Er zouden ook meer categorieën van gedetineerden in aanmerking kunnen komen voor een enkelband.
Uw voorstel moet de werklast in de justitiehuizen verminderen. Nu moeten de justitieassistenten voor elke gedetineerde een uitgebreid maatschappelijk onderzoek uitvoeren – een boek hebt u het zelf genoemd – om te bepalen of een gedetineerde al dan niet in aanmerking komt voor elektronisch toezicht.
De bedoeling is ook om meer gebruik te maken van de maatregel. Justitie heeft materieel beschikbaar om 1 500 gedetineerden onder elektronisch toezicht te plaatsen, maar door het personeelsgebrek blijven 400 enkelbanden ongebruikt. Onlangs zou een bestelling geplaatst zijn, waardoor binnenkort niet minder dan 5 000 enkelbanden beschikbaar zouden zijn. Het personeelstekort in de regionale justitiehuizen, dat ook zorgt voor vertraging, kwam onder andere ter sprake in onze commissie op 1 maart. U hebt toen gezegd dat u uw verwachtingen aan de directeur-generaal van de justitiehuizen kenbaar hebt gemaakt en dat u hoopte dat de nodige stappen zouden worden gezet om op korte termijn een oplossing te vinden. U gaf ook aan dat het probleem van de wachtlijsten zich het scherpst doet voelen in de justitiehuizen van Antwerpen, Franstalig Brussel, Brugge, Dendermonde en Luik.
Mijnheer de minister, kunt u, ten eerste, meer toelichting geven bij uw voorstel?
Ten tweede, is er intussen al een reactie van het College van procureurs-generaal? Zo ja, wat is die reactie?
Ten derde, kunt u vandaag de meest recente cijfers geven van gedetineerden onder elektronisch toezicht en personen in strafonderbreking, opgesplitst in zij die wachten op de enkelband, op de aanstelling van de justitieassistent en op een maatschappelijk onderzoek?
Klopt het bericht in verband met 5 000 extra enkelbanden? Zo ja, wanneer zullen die beschikbaar zijn?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het personeelstekort in de justitiehuizen? Zijn die wachtlijsten nog steeds het langst in de aangehaalde justitiehuizen?
Ten slotte – ik heb daar al verscheidene keren op gewezen –, moet er volgens u niet minder het accent worden gelegd op de begeleiding en meer op de controle van gedetineerden onder elektronisch toezicht?
02.02 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, mevrouw Lahaye-Battheu heeft al heel uitvoerig de cijfers geschetst.
Waarin ik vooral geïnteresseerd ben, zijn de twee soorten elektronisch toezicht, waarvan blijkbaar sprake is. Er is de huidige procedure, waarbij de vraag is of ze onverkort behouden blijft. Er zou nog een tweede, meer vereenvoudigde procedure bijkomen. Zij zou voor de justitieassistenten zeker minder werklast met zich brengen.
Wat is het verschil tussen beide vormen van elektronisch toezicht in alle facetten ervan?
Welke categorieën gedetineerden zullen voor elektronisch toezicht in aanmerking komen, zodra het nieuwe systeem in werking is getreden?
Welke categorieën komen momenteel niet in aanmerking? Is er een verschuiving van de ene categorie naar de andere? Ik zou de verhouding graag beter willen leren kennen.
Voor hoeveel gedetineerden is de vereenvoudigde procedure bedoeld? Hoeveel van de 5 000 elektronische enkelbanden zullen worden ingezet voor de ene procedure, die op die van vandaag lijkt en dus een hogere werklast met zich brengt, en hoeveel voor de andere procedure, die minder uitgebreid is? Hoe verhouden bedoelde aantallen zich tot elkaar?
Wat bedoelt u in principe – hiervan was in het persbericht immers sprake – met het onderscheid tussen de zwaardere en lichtere dossiers waarop elektronisch toezicht zal worden toegepast? Ik vermoed dat voor de zwaardere dossiers de procedure die meer op de huidige gelijkt, zal worden toegepast en voor de lichtere dossiers de nieuwe procedure.
02.03 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, collega’s, het elektronisch toezicht moet inderdaad worden vereenvoudigd, want een en ander begint uit de hand te lopen. In mijn ogen is elektronisch toezicht een middel van toezicht op elektronische wijze.
Aangezien men uit noodzaak een politiek voert om de kleinere gevangenisstraffen te vervangen door elektronisch toezicht, denk ik dat wij in de toekomst veel beter zouden spreken over het vervangen van gevangenisstraf door huisarrest, waardoor men heel eenvoudig een begin- en een einduur kan stellen aan het toezicht en waardoor heel dat gegeven met maatschappelijke assistenten en een systeem op maat voor de betrokkenen niet nodig zijn. Men sluit de gedetineerde op en stelt hem onder elektronisch toezicht, de deur is elektronisch. Dat betekent dan dat hij of zij moeilijkheden heeft met tewerkstelling, maar dat is ook zo als men in de gevangenis moet zitten. Het opsluiten thuis kan dankzij het elektronisch middel.
Wij moeten voor een stuk die richting uitgaan. Dat betekent dat de maatschappelijke assistenten, die daar zeker tegen zullen zijn, eigenlijk geen werk meer hebben, want men moet alleen nog elektronisch toezien of iemand thuis blijft. Op die manier kunnen wij het materiaal, de sleutel op de deur, waarover wij bij elektronisch toezicht beschikken, veel beter en veel efficiënter gebruiken.
Ik ben dus zeker steunende partij als u streeft naar een vereenvoudiging. Dat men dan bewust kiest voor twee modellen, lijkt mij aanvaardbaar, als men maar begrijpt dat elektronisch toezicht geen systeem is maar een middel om iets te bereiken. In de praktijk heb ik de indruk dat het veel te zwaar beladen is en het, te goeder trouw uit de hand is gelopen. Ik kijk uit naar de timing van uitvoering en ik hoop dat het College van procureurs-generaal u niet heeft meegedeeld dat het erover zal nadenken.
02.04 Minister Stefaan De Clerck: Wij hebben terecht al een aantal keer over het elektronische toezicht gesproken. Ik ben al sinds de genese in 1996 betrokken partij. Het is gaandeweg met ups en downs vooruitgegaan. In vergelijking met 2009 is er een verdubbeling van het aantal gedetineerden onder elektronisch toezicht. Er zijn echter nog meer mogelijkheden dan wat we vandaag doen. Dat heb ik ook zo in de strafuitvoeringsnota van vorig jaar gezegd: we moeten meer differentiëren.
Nu passen we maar een model toe: iemand moet een gevangenisstraf uitzitten en gaat naar de gevangenis, hij wordt terug naar huis gestuurd, op de wachtlijst gezet, men doet onderzoek, men geeft opdracht aan het justitiehuis om te kijken of hij in aanmerking komt voor elektronisch toezicht, er wordt een sociaal onderzoek gedaan, er wordt een rapport opgemaakt voor de directeur, die beslist of hij al dan niet in aanmerking komt, men wordt op de wachtlijst voor de installatie gezet, men voert het uit, er is toezicht.
Dat is een heel zware weg. Nu is er een model, maar er kunnen meerdere modellen zijn. Het grote verschil is dat er nu meer technische mogelijkheden zijn. Het is een fundamentele vraag: kan men op een eenvoudige manier elektronisch toezicht toepassen. Kan men met een minimum aan zekerheid een toezichtsysteem uitwerken waaraan men zich niet gemakkelijk kan onttrekken, waar controle mogelijk is en tegelijk ook enige flexibiliteit? Is er een eenvoudig model mogelijk? Ja, met het nieuwe systeem is dat technisch mogelijk. We moeten de hoofddoelstelling nastreven, namelijk voortgaan met de strijd tegen de straffeloosheid, en zien op welke manier we het elektronisch toezicht efficiënter kunnen gebruiken bij de uitvoering van een straf.
We werken een systeem uit. Ik heb het getoetst met de verantwoordelijken van de justitiehuizen en met het College van de procureurs-generaal. Dat laatste is niet rechtstreeks betrokken bij het verhaal, maar ik ben van oordeel dat het openbaar ministerie een meer rechtstreekse impact moet hebben op de strafuitvoering. Zij moeten meer betrokken zijn bij het in gang zetten van een vonnis. Ik heb het met het college besproken. Zowel de vertegenwoordigers van de justitiehuizen als het College van procureurs-generaal stelden zich positief op ten opzichte van een differentiatie en de ontwikkeling van een ander type van thuisdetentie dankzij de nieuwe technische mogelijkheden.
Dat vraagt heel wat inspanningen. Wij zijn een en ander nu aan het concretiseren. Als wij nieuwe modellen ontwikkelen, moeten wij die ook kunnen afdwingen. Wij moeten kunnen reageren wanneer iemand het toezicht niet respecteert en hen desgevallend naar de gevangenis kunnen sturen.
Het moet afdwingbaar zijn. Dat wil ook zeggen dat wij een bepaalde capaciteit in de gevangenis zullen moeten reserveren voor degenen die het systeem niet respecteren.
Wij moeten nu de kostprijs berekenen en nagaan voor welke categorie wij het elektronisch toezicht mogelijk maken, wat de opdracht van het openbaar ministerie, het justitiehuis en de gevangenisdirecteur is en hoe wij dat op het vlak van software kunnen opvolgen.
Technisch kan het en de ambitie is er. Principieel zal er op korte termijn in die richting een concreet model worden uitgewerkt.
Vandaag staan 1 156 personen onder elektronisch toezicht en zijn 2 049 personen in strafonderbreking. Die laatsten zijn al veroordeeld. Voor sommigen moet het onderzoek nog gebeuren, voor anderen loopt het onderzoek nog en voor nog anderen werd het onderzoek positief afgehandeld en is het enkel wachten op de installatie van de elektronische enkelband.
Met het model en de beschikbare technische software en controlesystemen kunnen wij theoretisch tot 5 000 personen elektronisch bewaken, vandaar dat cijfer. Het is niet om te zeggen dat wij tegen het einde van het jaar 5 000 dossiers zullen hebben, maar dat de technische installatie toelaat om tot 5 000 te gaan. Dat onderstreept nogmaals dat de mogelijkheden toegenomen zijn dankzij de contracten die wij vorig jaar hebben gesloten.
Intussen moeten wij op korte termijn tot 1 500 gedetineerden onder elektronisch toezicht komen, maar in een vereenvoudigd systeem kunnen wij wellicht nog verder gaan.
Er moeten wellicht nog categorieën worden bekeken. Ik denk dat ook de categorie van de stadscriminaliteit nog verder moet worden bekeken. Dat is nog een andere benadering. Wij moeten verder blijven nadenken over de voorlopige hechtenis. Dat zijn categorieën waarop ik in de toekomst ook zal werken, maar in eerste instantie zoek ik naar een vereenvoudigde benadering voor de uitvoering van straffen.
In het personeelsplan 2011 zijn er om tegemoet te komen aan de personeelstekorten bij de justitiehuizen bijkomend 41 contractuele plaatsen vacant verklaard. De selectieprocedures lopen en op korte termijn zal bijkomend worden aangeworven. Zowel aan Nederlandstalige als aan Franstalige zijde kunnen personen in dienst treden, zodra het personeelsplan definitief wordt goedgekeurd.
Een van de problemen betreft de afwezigheden. Er zijn heel veel jonge mensen en veel vrouwen actief in de justitiehuizen. Zij zijn soms afwezig. Wij moeten methodes voor opvolging en vervangingscontracten uitwerken.
Ik herhaal nog even dat ik, wat betreft de justitiehuizen, geen personeelsbesparingen heb gepland, omdat het nodig is om de dossiers maximaal op te volgen.
Er blijven nog steeds wachtlijsten bestaan. Antwerpen heeft vooralsnog de langste wachtlijst. Eind april stonden er daar voor een maatschappelijke enquête 489 op de wachtlijst. Bijna de helft van de dossiers op de wachtlijst, situeert zich in Antwerpen, dus we zullen vooral daar initiatieven moeten nemen, tegenover 116 in Brussel, 29 in Turnhout en 57 in Liège. Onze inspanningen moeten zich vooral toespitsen op Antwerpen en Brugge, dat met 185 dossiers de tweede langste wachtlijst heeft.
Voortaan zal ik veeleer het accent leggen op een vereenvoudigde controle, veeleer dan op een uitgebreide begeleiding en een uitgebreid dossier. De methode moeten we nu concretiseren. Zodra daaromtrent details bekend zijn, zal ik niet nalaten u nader te informeren.
02.05 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
U zult voortaan meer focussen op controle en niet zozeer op begeleiding. Ik begrijp uit de vraagstelling van collega Landuyt dat daarover grote eensgezindheid bestaat. Elektronisch toezicht is een manier om een straf uit te voeren en zeker geen maatregel waarbij gedetineerden op de eerste plaats moeten worden begeleid. Het gaat erom dat gedetineerden gestraft worden door hen thuis te laten verblijven gedurende een bepaalde periode en hun te verbieden zomaar vrij rond te lopen.
U zegt dat u een model aan het uitwerken bent, dat op korte termijn concreet zal worden. Uit de persberichten hadden we de indruk gekregen dat u vandaag ons niet meer één model zou voorstellen, maar verschillende modellen gedifferentieerd naar gelang van de categorie van gedetineerde. U blijft vandaag een beetje vaag. Het is in elk geval een stap in de goede richting dat we naar een gedifferentieerd model gaan en dat niet iedereen die aan dat elektronisch toezicht wordt onderworpen, op een zelfde soms omslachtige manier wordt behandeld en waarvoor er soms boeken moeten worden geschreven, zoals u de maatschappelijke verslagen soms noemt.
Ik ben wel ongerust over het cijfer van personen in strafonderbreking. Op het ogenblik zijn die met meer dan 2 000. Meer dan 2 000 veroordeelden zijn naar de gevangenis geweest en daar weggestuurd met de melding dat ze zullen teruggeroepen worden als ze in aanmerking komen voor het maatschappelijk onderzoek. Bij parketmagistraten en mensen op het terrein heerst een grote ongerustheid, omdat zovele veroordeelden in hun wachttijd zonder enige controle vrij rondlopen.
Ik hoop dat de door u aangekondigde gedifferentieerde aanpak, waarin u gesteund wordt door het college van pg’s en justitiehuizen, vlug concreet kan worden en we naar een andere aanpak kunnen gaan, met de nadruk op controle.
02.06 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, ik ben iets minder ongerust. In het persbericht was er sprake van een bestelling van 5 000 enkelbanden, zelfs al was dat misschien niet juist. Ik hoorde dat het ging om een bestelling van 5 000 enkelbanden. De enkelbanden zouden nadien dan worden toegewezen, maar de procedure hierbij zou van minder tel zijn. Ik ben niet zo’n voorstander van huisarrest. Wat collega Landuyt zegt, klopt, want het zal huisarrest worden indien men op dergelijke manier te werk zal gaan.
Ik ben wel voorstander van een vereenvoudigde procedure. Het kan niet zo zijn dat justitieassistenten boeken moeten schrijven om iemand een thuisdetentie te laten ondergaan. Het uitgangspunt is voor mij toch nog altijd het feit dat elektronisch toezicht niet zomaar een autonome straf mag zijn, maar wel een begeleidingsmaatregel van de gedetineerde naar de samenleving.
Het gaat trouwens volgens mij niet op om twee soorten van gedetineerden te hebben, namelijk degenen met huisarrest en degenen in de gevangenis. Er zal altijd wel een tussencategorie zijn die geschikt is om thuis de straf uit te zitten, maar ik denk niet dat dit de hoofdmoot is. Ik denk trouwens ook niet dat dat kadert in de algemene filosofie die wij altijd hebben gehanteerd, want anders schaffen we de gevangenissen maar beter af en doen we enkel nog elektronisch toezicht. Ik ben daar geen voorstander van.
Ik neem aan dat de
meeste gedetineerden, die gestraft zijn, de nodige begeleiding moeten krijgen.
Dat moet eerst en vooral binnen de gevangenismuren gebeuren en vervolgens
geleidelijk aan via elektronisch toezicht naar buiten. Ik denk dat dat de
filosofie moet blijven.
Wat mij nog steeds
ongerust maakt, is het feit dat er 2 049 mensen in strafonderbreking
zitten. Elektronisch toezicht zal voor heel die categorie ook niet het
wondermiddel, het nec plus ultra zijn. Wie dacht dat wij met
5 000 enkelbanden het probleem uit de wereld zullen helpen, is er aan
voor de moeite. Men moet de hiërarchie van de strafuitvoering immers blijven
respecteren.
02.07 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik vind het wel een beetje vaag en weinig concreet. Ik geef toe dat het aan mijn verwachtingen voldoet. Mijn ontgoocheling blijft dezelfde.
Ik ben een voorstander van huisarrest als straf. Ik heb daar ooit een wetsvoorstel voor ingediend. Ik dien dat opnieuw in. Het elektronisch toezicht is een middel van bewaking. Het is geen systeem. Ik vind dat hier op het terrein tal van misverstanden zijn gegroeid. Men heeft daarvan een apart systeem gemaakt.
Huisarrest kan zeer eenvoudig zijn. Men vervangt de wandeling van 2 uur door 2 uur winkelen. Van 10 tot 12 uur mag men het huis verlaten om te winkelen. Voor de rest moet men thuis zijn. Als men niet thuis is, wordt men opgepakt.
Hoe weet men dat? Ik stel een heel eenvoudig systeem voor. Men is altijd thuis. Tussen 10 en 12 kan men naar de winkel. Voor de rest zit men zijn straf thuis uit.
Dat is een werkbaar systeem. Om dat te ondersteunen, dien ik een wetsvoorstel ter zake in. Dat is nog goedkoper voor de overheid dan een gevangenis in een ander land huren.
02.08 Minister Stefaan De Clerck: Dat dossier is besproken. Ik ben dat nu aan het concretiseren, want dat moet op een bepaald ogenblik op het terrein worden opgelegd. Wij bespreken momenteel de details daarvan.
Ik herhaal nogmaals dat die 5 000 de capaciteit is die in het contract staat. Wij moeten het resultaat afwachten. Ik zeg niet dat wij onmiddellijk 5 000 thuisdetentiesituaties zullen creëren, maar het geeft ons in elk geval een marge.
Er is natuurlijk het debat over de vraag in welke mate men een thuisdetentie als een autonome straf kan hanteren. Er is ook nog een wetgevend debat, ook over de rol van de strafuitvoeringsrechtbank, die in principe bevoegd is voor de straffen van minder dan drie jaar. Er is ook de vraag wat wij met de huidige situatie doen en of we al of niet de wet wijzigen. Dat alles bepaalt de grenzen van het hele verhaal.
Er moeten modaliteiten worden besproken. De heer Landuyt stelt voor om twee uur per dag de tijd te geven om te winkelen. Dat is een voorstel. Een ander voorstel is dat men de mensen ook nog zou kunnen laten werken of vorming laten volgen.
De essentie moet zijn dat het heel eenvoudig te implementeren is, dat men heel eenvoudig het toestel kan plaatsen, dat men heel eenvoudig kan controleren, dat men zeker is dat iemand er is. Met de technologie die er nu is, kan dat. Binnen de vijf minuten kan men bij iemand thuis een installatie plaatsen die controlemogelijkheden biedt. Dankzij die grote vooruitgang kunnen de uitgebreide voorzorgsmaatregelen, begeleiding en maatregelen zeer sterk worden vereenvoudigd.
Ik denk dat ik in de loop van de volgende weken met een gedetailleerde tekst naar de regering kan om dan over te gaan tot de concrete uitvoering van een tweede, vereenvoudigd model van thuisdetentie.
Het incident is gesloten.
03 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "het verloop en de opvolging van het onderzoek naar de Bende van Nijvel" (nr. 4541)
03 Question de M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "le déroulement et le suivi de l'enquête sur les tueurs du Brabant" (n° 4541)
03.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, twee weken geleden heb ik u al vragen gesteld over het verloop van het onderzoek naar de Bende van Nijvel. U hebt toen aangekondigd dat u zich ter plaatse zou gaan vergewissen van de stand van zaken en dat u met de personen die het onderzoek voeren zou praten. Ik stel u graag een aantal vragen om te vernemen of u na uw bezoek wat meer informatie hebt. Mijn concrete vragen zijn de volgende.
Ten eerste, wat zijn uw bevindingen over het verloop van het onderzoek nadat u uw plaatsbezoek hebt afgelegd?
Ten tweede, twee weken geleden hebt u in uw antwoord een brief van de procureur des Konings te Charleroi geciteerd, die stelt dat onderzoeker Vos niet op een zijspoor was gezet. Kunt u dit ook na uw bezoek bevestigen?
Ten derde, kunt u ons verzekeren dat de personeelswissels geen verdere vertraging van het dossier opleveren, en dat het historische geheugen van het onderzoek niet verloren zal gaan?
Ten vierde en tot slot, worden de personeelswissels ook gedragen door het personeel, zowel door de leidinggevenden als door de medewerkers?
Ik kijk uit naar uw antwoord.
03.02 Minister Stefaan De Clerck: De wijzigingen binnen de zogenaamde cel Waals-Brabant of de Bende van Nijvel zijn het gevolg van een functionele integratie van de cel in de federale gerechtelijke politie van Charleroi en de vervanging van de bevoegde onderzoeksrechter. Het is dus een dubbele beweging.
Tot voor kort was de cel van de Bende van Nijvel een atypische, aparte plaats binnen de federale gerechtelijke politie. Het gevolg van deze inbedding in de federale gerechtelijke politie van Charleroi is dat de normale, functionele procedures maximaal worden gevolgd en de directeur operaties van de federale gerechtelijke politie dus een aansturende rol krijgt. Net als voor andere onderzoeken zal hij in eerste instantie de contacten met de magistraten verzorgen, daar waar nodig bijgestaan door de betrokken onderzoeker.
Ik heb het vorige keer al meegedeeld. Op 17 november is met akkoord van commissaris Vos de herschikking doorgevoerd. Commissaris Quinet heeft de algemene leiding en bekijkt de controle van de kwaliteit van het onderzoek en de opvolging. Hij is de hiërarchische overste van het geheel. Dat heeft dan geen vertraging of probleem met zich meegebracht. Het is de bedoeling geweest om in het raam daarvan commissaris Vos verantwoordelijk te maken voor het onderzoek. Hij is eigenlijk de chef van het onderzoek, hij is de enquêteur principal.
Ik heb die mensen allemaal gezien en ermee gesproken. Ik heb met Vos gesproken, met de procureur-generaal, met de procureur des Konings, met de onderzoeksrechter, de oude en de nieuwe, met de griffier, met alle politiemensen: ik heb ze allemaal gezien. Zij zijn gedreven bezig. Er zijn wat wijzigingen, maar het lijkt mij ook normaal dat men na zoveel jaren ook wat aanpassingen aan de equipes doet. Op zich kan je er geen bezwaar tegen hebben dat men aan management doet en het dossier opnieuw samenstelt volgens bepaalde wensen.
Ik heb ook met Vos persoonlijk gesproken en ik heb mijn bezorgdheid uitgedrukt bij alle verantwoordelijken dat het zeer spijtig zou zijn als het geheugen verloren gaat, hij die het geheel heeft gevolgd. Men heeft mij verzekerd dat dit absoluut niet de bedoeling is, wel integendeel: men wil hem verder respecteren. De dienstdoende commissaris-generaal Paul Van Thielen en de dienstdoende directeur-generaal van de gerechtelijke politie Valère Decloedt hebben nu bevestigd dat zij de zaak vanuit dat oogpunt verder opvolgen en de komende weken de cel in Charleroi zullen bezoeken. Ik ga ervan uit dat dit zeer strak en precies wordt opgevolgd. Ik hoop van harte dat Eddy Vos zich verder kan vinden in die nieuwe inbedding van de cel en dat hij zijn knowhow en ervaring niet verloren laat gaan, dat hij in de vernieuwde dynamiek die er is, kan participeren om hopelijk tot resultaat te komen.
Ik hoop van harte dat er na zovele jaren eindelijk opheldering zou kunnen komen. Men is vooral bezig met het dossier Aalst omdat men denkt dat men daar het dichtst toegang toe kan hebben en dat hierrond de meeste signalen zijn binnengekomen na de oproep die gebeurd is. Daar is een gemotiveerde equipe van tien tot twaalf mensen volop professioneel fulltime mee bezig.
Men is alle soorten technische prestaties aan het doen die vroeger niet mogelijk waren en die nu wel worden gedaan. Hopelijk komt daaruit een doorbraak, in aanwezigheid van Vos. Ik steun de equipe en ik heb bevestigd dat ik beschikbaar blijf als er nog vragen zijn. Ze kunnen die altijd stellen. Er is echter geen bijkomende vraag aan mij gesteld door de equipe of de onderzoeksrechter. Zo heb ik het toch geakteerd.
03.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, u blijft dus vrij hoopvol na uw bezoek. Er is echter een zinnetje dat mij is opgevallen, bijna aan het einde. U zegt: “Ik hoop dat hij zich verder kan vinden in zijn nieuwe rol”. Dat wil toch zeggen dat de heer Vos het blijkbaar wat moeilijk heeft met de nieuwe rol die hij krijgt. Als u dat zo formuleert, lijkt het mij dat dit een beslissing is waar hij zich bij heeft moeten neerleggen. De nieuwe taak die hij heeft gekregen lijkt hem dus niet voor 100 % tot tevredenheid te stemmen.
U zegt dat hij de chef van het onderzoek blijft. Daar zijn wat tegenstrijdige signalen over geweest. Ik meen dat iedereen hoopt dat het onderzoek nog tot een goed einde kan worden gebracht maar ik begin er stilaan voor te vrezen. Ik hoop dat het doodvonnis van het onderzoek niet getekend is met de herschikkingen die de laatste weken zijn gebeurd.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "het ontbreken van het essentieel veiligheidsonderhoud in de gevangenissen" (nr. 4559)
04 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "l'absence de travaux de sécurité essentiels dans les prisons" (n° 4559)
04.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, P-Magazine van 10 mei 2011 maakte melding van een intern rapport waaruit blijkt dat de meeste gevangenissen niet in orde zijn inzake veiligheid en beveiliging.
Reeds eerder bleek dat uw masterplan inzake gevangenissen geen rekening hield met de noodzakelijke beveiligingswerken in de gevangenis van Verviers. Blijkbaar houdt uw Masterplan ook geen rekening met de noodzakelijke beveiligingswerken in diverse gevangenissen.
Als eerste reactie op het uitlekken van uw eigen rapport zei u dat u ging bestuderen wat erin stond, maar dat overal moest worden bespaard, wat een beetje klonk als een bekentenis. Blijkbaar wordt er bespaard op noodzakelijk onderhoud om te kunnen spreken van investeringen, vandaar mijn vragen.
Kunnen wij dat rapport inkijken? Misschien vergist P-Magazine zich. Hoe zit het met die besparingen op onderhoudswerken?
04.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter,
collega, dit is het intern verslag, dat intern is en blijft. (De minister
toont een Exceltabel)
04.03 Renaat Landuyt (sp.a): Het was mooier in P-Magazine.
04.04 Minister Stefaan De Clerck: Men heeft op een kleurrijke manier een aantal elementen getoetst in de verschillende gevangenissen en men heeft specifiek gekeken naar de interfonie, de celinterfonie, de elektrische sloten, de penitentiaire alarmen en de branddetectie.
Dit is een document dat mij niet bekend was. Het is een intern document dat men gemaakt heeft om een overzicht te hebben van alle gevangenissen en om te kijken wat de stand van zaken is. In die zin is het een beetje ergerlijk dat men dat gebruikt en doet alsof een zware studie op zeer veel grote problemen wijst.
Er zijn natuurlijk problemen, er zijn altijd problemen in onze gevangenissen, het is steeds moeilijk om à jour te blijven in veel van die oude gebouwen. Het is echter gewoon een exceltabel waarbij een overzicht wordt gegeven van de veiligheidswerken die lopende zijn in alle gevangenissen. Dit is een document dat voortdurend wordt aangepast, het is dus een werkdocument. Dit is dus niet de grote tabel waaraan nu de grote conclusies kunnen vastgekoppeld worden.
Wij moeten dus voortdurend kijken naar een en ander. Een van de zaken die in het verleden bijna niet zijn gebeurd, is branddetectie. Vroeger keek men daar niet naar. De brandweer ging niet kijken in de gevangenissen om zich erven te vergewissen of de normen al dan niet werden toegepast. Voor gevangenissen gebeurde dat afzonderlijk. Nu doet men dat wel en nu vraagt men ook dat gevangenissen beantwoorden aan de normen en modellen maken om in geval van brand de nodige maatregelen te treffen. In die zin zijn er investeringen nodig in de gevangenissen.
Er staan ook een aantal onwaarheden in het artikel. Er zijn reeds een aantal werken afgerond. Een aantal van de beveiligingswerken past in het grote zwakstroomdossier dat intussen is goedgekeurd en dat alle elektrische werken omvat. Dat is ondertussen gebeurd in Brugge, Leuven, Antwerpen, Mechelen en in Lantin, met een globaal contract. Alle dossiers zijn lopende, maar zij kennen een lange uitvoeringstermijn door het feit dat het zeer grote dossiers zijn en dat het natuurlijk tijdens de functionering van de gevangenissen moet uitgevoerd worden.
In Leuven Centraal werden na het incident in oktober 2009 de beloofde camera’s wel degelijk geplaatst. In een aantal inrichtingen is alles in orde maar dienen de installaties uitgebreid te worden door nieuwe noden, zoals in Merksplas.
Ook in Brussel zal er tal van werken bezig.
In Brugge zijn wel er degelijk, misschien interesseert u dat, collega Landuyt, antihelikopternetten. Er zijn al twaalf kleine en middelgrote wandelplaatsen beveiligd. Voor de grote wandeling zullen de netten einde mei af zijn. Dan dient nog één dossier afgehandeld te worden, waarvan de uitvoering is gepland voor na het bouwverlof. De laatste grote wandeling moet dus tegen het einde van het jaar beveiligd zijn. Men houdt de beveiliging in Brugge dus speciaal in het oog.
De dossiers die in het artikel genoemd worden, bestaan naast het masterplan. Het heeft dus niets te maken met het masterplan. Het gaat om het in stand houden van de bestaande gebouwen. Onderhoudswerken, veiligheidswerken en opfrissingswerken aan de bestaande capaciteit vallen niet onder het masterplan maar onder de normale, lopende dossiers die weerhouden worden op het meerjarenplan binnen de Regie der Gebouwen, ofwel op de investeringslijst staan van de Regie.
Het gaat dus helemaal niet over besparingen aangezien wij precies steeds meer in de Belgische gevangenissen investeren. Er is in de geschiedenis van België volgens mij nog nooit zoveel geïnvesteerd in de gevangenissen als op dit moment.
De bevoegde dienst binnen mijn administratie maakt een aanvraagfiche op per aanpassing die volgens hen nog moet gebeuren en maakt dit over aan de Regie der Gebouwen. Binnen een instelling worden soms een aantal prioriteiten weergegeven. Met andere woorden, er is een voortdurend overleg tussen onze diensten en de Regie der Gebouwen om al die subelementen op te volgen en om te kijken op welke manier de lijst in positieve zin verder kan worden bijgehouden, zodat sommige vakjes groen kunnen worden gekleurd terwijl andere rood blijven.
Ik hoop dat dit binnen afzienbare tijd een groene exceltabel zal zijn. Nu is het nog kleurrijk met af en toe wat rood.
04.05 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, het is geruststellend, enerzijds, dat er in uw administratie mensen met excel kunnen werken, maar anderzijds is een dergelijk lek een beetje onrustwekkend omdat het duidelijk een lek met uitleg is. Dit wijst op een slecht karakter in uw administratie, of een echte malaise.
Mijn vraag was gebaseerd op uw eerste reactie. Ik had begrepen uit uw eerste reactie, waarvan de bandopnames of liever de elektronische opnames nog bestaan, dat u het rapport eens zou lezen. Volgens mij hebt u dat niet echt gelezen.
04.06 Minister Stefaan De Clerck: (…).
04.07 Renaat Landuyt (sp.a): Ik vind het spijtig dat uw administratie, nog vóór u een eerste reactie geeft, u niet duidelijk heeft ingelicht over het feit dat het een kwestie is van kleurtjes bekijken en dat het niets te maken heeft met besparingen, zoals u zelf hebt gezegd via de radio.
04.08 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb direct bevestigd dat het een onbekend…
04.09 Renaat Landuyt (sp.a): Ik was echt op het verkeerde been gezet door uw eerste reactie. U moet dat eens beluisteren. Als ik al op een verkeerd been ben gezet, dan is de rest van de bevolking waarschijnlijk ook op een verkeerd been gezet.
De voorzitter: Dat weten wij niet.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de duurtijd van de gevangenisstraffen" (nr. 4562)
05 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la durée des peines de prison" (n° 4562)
05.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in een dubbelinterview in de krant De Morgen van 7 mei 2011, met rechter Freddy Troch, die met prepensioen is gegaan, wijt u het gebrek aan plaatsen in onze gevangenissen onder meer aan het grote aantal verdachten in voorhechtenis en de volgens u langere gevangenisstraffen die rechters vandaag opleggen.
Ik heb de volgende vragen.
Waarop baseert u zich om dat te zeggen? Beschikt u over concrete cijfers om uw stelling dat er vandaag langere straffen dan vroeger worden uitgesproken te staven?
Rechters verwijzen soms letterlijk naar uw richtlijn waardoor straffen van minder dan drie jaar niet worden uitgevoerd. Ze worden hoogstens op de wachtlijst van elektronisch toezicht geplaatst, zo heeft men mij verteld. Deelt u die analyse? Hebt u kennis van het fenomeen dat rechters in grotere getale voortdurend straffen uitspreken van meer dan drie jaar, door die richtlijn?
Hebt u zicht, in
een of ander excelbestand, op het aantal gevangenisstraffen dat nog moet worden
uitgevoerd? Bestaat er een soort van wachtlijst van uit te voeren
gevangenisstraffen? Wordt dat op een of andere manier bijgehouden? Probeert men
daar zicht op te krijgen? Hoe doet men dat?
U plant
richtlijnen inzake de strafuitvoering. U hebt dat overgenomen van uw voorganger
Vandeurzen, maar ik vraag mij af of er al een bestaat. Wat is de stand van
zaken bij de straftoemeting? Er werd herhaald in de beleidsplanning dat er
nieuwe richtlijnen zouden komen.
05.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Landuyt, wat betreft de gestelde vragen kan ik verwijzen naar “Evoluties in punitiviteit: lessen uit de justitiële statistieken”, een recente studie van de heer Eric Maes. Ze werd gepubliceerd in 2010 en hieruit blijkt dat er in elk geval een toename is van het aantal langgestraften binnen onze gevangenispopulatie. Die cijfers en statistieken heb ik hier, ik kan u een kopie meegeven van de studie. Er staan ook verwijzingen in naar studies en onderzoeken die tot gelijkaardige vaststellingen komen.
Voor recente Franstalige artikels met betrekking tot de problematiek van het gevangenisbeleid en de overbevolking binnen onze gevangenismuren verwijs ik naar een artikel in L’Observatoire nr. 66 uit 2010. Daarin wordt dezelfde problematiek behandeld. Dat is een eerste punt. Ik heb die cijfers en ik bezorg ze u. Ik bezorg u ook het artikel ter nalezing.
Wat betreft de uitvoering van de gevangenisstraffen is het geen richtlijn van mij, het is een richtlijn die al twintig jaar van toepassing is, met het principe van de differentiatie, minder dan drie jaar en minder dan zes jaar. Dat is niet mijn werk, het is al langer van toepassing. Dit dateert van 2005 maar het is ook niet louter het werk van minister Onkelinx die dat zou hebben uitgevonden, het bestond al langer. Toen ik in 1995 aantrad, was dat al een methodiek.
De daling van aanwezigheid van kortgestraften binnen de strafinrichtingen heeft ook te maken met de uitgebreide mogelijkheden tot elektronisch toezicht buiten de gevangenis en de verschillende alternatieve afhandelingsmogelijkheden die in de plaats kunnen treden van niet al te vrijheidsberovende straffen. Ik verwijs dus naar die studies.
Het aantal niet-uitgevoerde straffen is niet bekend. Ik heb echter cijfers waarbij jaarlijks ongeveer 4 000 uitspraken van effectieve straffen tot zes of acht maanden – dat moet ik nog even bekijken – worden gedaan. Men weet als dat er 4 000 zijn dat die niet uitgevoerd worden. Men kan het cumuleren over de uitvoeringstermijn binnen welke het zou moeten gebeuren. Als men dat cumuleert, dan komt men natuurlijk aan hogere cijfers. Vandaar het debat van zopas over de straffeloosheid en het zoeken naar alternatieven om aan elke sanctie toch een gevolg te geven. Ik meen dat dit de visie moet zijn.
Er zijn vandaag geen andere richtlijnen inzake straftoemeting. In de nota Straf en Uitvoeringsbeleid van vorig jaar heb ik ook gezegd dat ik van oordeel ben dat wij eigenlijk dringend het debat moeten beginnen over het Strafwetboek. Wij moeten het Strafwetboek herdenken en herschrijven. Eigenlijk waren we daar al mee begonnen, met de commissie Strafwetboek. Zoals voor de strafprocedure met Franchimont zouden we dringend een aantal mensen aan het werk moeten zetten om het Strafwetboek te herschrijven.
Er zijn een aantal grote werkzaamheden geweest. Wij hebben nu hetzelfde gedaan en zijn bijna klaar met voorrechten en hypotheken. Alles wordt herschreven. Voor het Strafwetboek zou dat ook nodig zijn, om de coherentie te herstellen. Dat is werk voor de toekomst. Eigenlijk zou die commissie best zo snel mogelijk geïnstalleerd worden.
05.03 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor de verwijzing naar die studie. Het is een aanvulling op een eigen studie die ik ooit gedaan heb. In het boekje Pro Justitia heb ik de analyse gemaakt. Ik beken dat ik via de kabinetten aan goede informatie kon komen. De overbevolking heeft niet te maken met een hogere criminaliteit, maar met het uitspreken van langere straffen voor hetzelfde en het blokkeren in de strafuitvoering.
Dat zijn
interessante studies, maar de vraag is hoe wij erop reageren. U zou aan de
procureurs-generaal moeten vragen om per arrondissement de gegevens op te
vragen. De arrondissementen leggen ongemerkt prioriteiten, want zij kunnen niet
alles uitvoeren. Hoe leggen zij hun prioriteiten? Op welke gegevens is dat
gebaseerd? Hebben zij zelf zicht op wat uit te voeren valt? Ik heb soms de
indruk dat men relatief blind functioneert, wat tot uiting komt in zaken waarin
men ontdekt dat iemand nog altijd niet in de gevangenis is opgenomen en alweer
iets anders heeft gepleegd.
Ik ben niet zeker
dat men per arrondissement een overzicht van de eigen achterstand heeft. Dat
lijkt mij essentieel, want het is al te gemakkelijk om in justitiematerie te
zeggen dat men de wetten zal herschrijven. Ik vind dat de praktijken meer
geordend moeten verlopen dan vandaag. Zou u zo vriendelijk willen zijn om aan
de procureurs-generaal te vragen om bij de arrondissementen de stand van
uitvoering van de straffen op te vragen? Kennen zij die of niet? Ik houd mijn
hart vast.
05.04 Minister Stefaan De Clerck: Wat ik hun vrijdag heb gevraagd, is om meer met strafuitvoering bezig te zijn en dat zij dat ook opvolgen. Nu sluiten zij in grote mate hun dossier af, eenmaal het vonnis definitief is. Zij hebben geen dienst. Daarover hebben we een debat gevoerd. We zijn tot de consensus gekomen dat we dit wellicht het best geconcentreerd houden, misschien niet bij elk parket, maar wel laten we het parket bij de strafuitvoeringsrechtbank werken op statistiek en opvolging en geven we opdrachten om de benaarstiging van de tenuitvoerlegging op te volgen.
Ik denk dat we op een moment gekomen zijn dat het openbaar ministerie meer verantwoordelijkheid moet nemen voor strafuitvoering. Dat mag met meer gespecialiseerde magistraten gebeuren, en best in de omgeving van de strafuitvoeringsrechtbanken, omdat dan de vinger aan de pols gehouden kan worden.
Nu zijn er maar vijf strafuitvoeringsrechtbanken, maar dat aantal zullen we toch zien evolueren. We zullen meer moeten doen voor de geïnterneerden en misschien ook iets voor personen die tot minder dan drie jaar veroordeeld zijn. Dat wordt een volwaardige rechtbank met een volwaardig parket erbij. Het lijkt mij dat daar best de specialiteit verder uitgebouwd wordt van het openbaar ministerie, belast met de strafuitvoering.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de gerechtelijke hervorming" (nr. 4563)
06 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "la réforme judiciaire" (n° 4563)
06.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in een dubbelinterview in de krant De Morgen van 7 mei 2011, samen met rechter op prepensioen Freddy Troch, poneert u dat Justitie het grootste slachtoffer is van de politieke crisis.
U zegt immers dat de dag voordat Alexander De Croo en Vincent Van Quickenborne de stekker eruit trokken, u in de regering een akkoord had over een globale hervorming van Justitie: "Op 21 april had ik een go, op 22 april is de regering gevallen. Die dag zou ik mijn nota naar alle magistraten sturen. Nu kan ik hier en daar nog wel iets aanpakken, maar van een integraal beleid, een langetermijnvisie, is geen sprake meer”. Over de draagwijdte van deze globale hervorming bestaat vandaag nog steeds enige onduidelijkheid.
Mijnheer de minister, mag ik die nota van 22 april 2010 inkijken?
06.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, over de tekst van 21 april, die gevalideerd werd in het kernkabinet, is het volgende afgesproken. De brief ter beantwoording komt vandaag nog binnen, dat gaat over waaraan ik prioriteit geef en ik zeg daarin ook waarover ik een brief maak.
Ik zal u, gewoon ter informatie, ook de tekst bezorgen die op het kernkabinet van 21 april werd gevalideerd. Die houdt het geheel in. Een aantal onderdelen daarvan wordt verder aangepakt. Dat is een deel van het globaal debat.
Ik heb er geen probleem mee dat die tekst bestaat. Het is echter een tekst waarmee ik nu niet integraal kan verder gaan, omdat dit een volledig herschrijven is van het Gerechtelijk Wetboek.
Ik heb het als bijlage gevoegd bij de brief die straks bij u nog binnenkomt. Ik heb dus geen bezwaar tegen de mededeling van dat kaduke akkoord van 21 april.
06.03 Renaat Landuyt (sp.a): Ik ben heel blij dat ik eindelijk zal weten waarover er een akkoord was.
De voorzitter: In de reeks kaduke akkoorden.
06.04 Minister Stefaan De Clerck: Dit werd vroeger ook reeds verspreid. Dat was nooit een geheim.
06.05 Renaat Landuyt (sp.a): Ik kon niet meer volgen nadat ik het interview met u had gelezen.
06.06 Minister Stefaan De Clerck: Zo bent u terug bij de les.
06.07 Renaat Landuyt (sp.a): Ja.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de begroting van de gevangenis in Tilburg" (nr. 4564)
07 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "le budget de la prison de Tilburg" (n° 4564)
07.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, in een dubbelinterview in de krant De Morgen van 7 mei 2011 stelde rechter Freddy Troch dat de kostprijs voor de huur van de gevangenis in Tilburg 40 miljoen euro bedraagt. U sprak dat bedrag niet tegen. Ik besef dat de vraag wellicht past in de begrotingsdiscussie.
Hoe zit dat nu juist? Wat is er nu begroot? Hoeveel zult u te kort begroot hebben?
07.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb de cijfers inderdaad gegeven bij de begrotingsbespreking, waarbij we enerzijds de oorspronkelijke begroting hebben aangepast, zodat die op jaarbasis correct zou zijn en om te kunnen voorzien in bijkomende capaciteit waarbij we van 500 naar 650 of zelfs 680 gaan. Dat is dit jaar al in gang gezet en heeft uiteraard een meerprijs tot gevolg. Het betekent dat we voor het geheel voor 2011 op meer dan 39 miljoen euro komen. Ik heb dat niet tegengesproken.
07.03 Renaat Landuyt (sp.a): Ik dank u voor de verduidelijking.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "het POKO" (nr. 4565)
08 Question de M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "le CPROC" (n° 4565)
08.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, in een dubbelinterview in De Morgen van 7 mei 2011 geeft u toe dat er inzake seksuele delinquenten een manifest gebrek is aan capaciteit voor de directe analyse. U verwijst hierbij naar het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum (POKO) dat in 1999 werd opgericht, maar dat 12 jaar later alleen nog op papier bestaat. U kondigde aan hiervoor opnieuw een budget aan te vragen, vandaar mijn vragen.
Waarom hebt u tot vandaag gewacht om werk te maken van het POKO? Wanneer verwacht u er een budget voor te krijgen? Ik vind het een beetje eigenaardig dat u het niet in het huidig budget gevraagd hebt.
08.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik ben natuurlijk een groot verdediger van het POKO. Ik heb het mee gelanceerd in de globale hervormingsplannen van 1996-1997. Er is trouwens een koninklijk besluit gekomen, in 1999. Ik heb alleen vastgesteld, toen ik opnieuw minister werd, dat dit nog altijd niet uitgevoerd was.
Er is altijd een discussie geweest over waar het POKO het beste zou worden geplaatst. Ik heb gesuggereerd dat het POKO het best zou worden geplaatst in de nieuwe psychiatrische instellingen in Gent of Antwerpen, en dat het daar geïntegreerd zou worden. Wij hebben daar een nieuwe infrastructuur. Wellicht kunnen wij daar het best een nieuw gespecialiseerd centrum realiseren.
Wat de begroting betreft, moet ik even de principes met u doornemen. Er was geen nieuw beleid aanvaard voor deze begroting. Het gaat enkel om het beleid met de gewone continuïteit. Het budget geldt enkel voor lopende zaken, met enkele indexaanpassingen.
Er is wel een portefeuille van 180 miljoen gereserveerd waarmee een aantal justitiedossiers prioritair gefinancierd zal worden. Het gaat bijvoorbeeld over het dossier van de uitbreiding in Tilburg, het dossier van extra personeel voor de bijkomende gevangeniscapaciteit en Salduz. Die drie elementen zijn in het debat weerhouden, en er is gezegd dat zij prioriteit moeten krijgen.
Wanneer het debat gevoerd wordt over dossiers die nog niet verworven zijn, zal ik het POKO voordragen als een nieuw initiatief dat wij dringend moeten installeren. Ik zal kijken in welke mate ik daarvoor budget vrij kan krijgen. Ik meen dat er een consensus over bestaat dat het noodzakelijk is. Het is nu een budgettaire kwestie. Als wij het POKO dit jaar of volgend jaar kunnen starten, is dat absoluut positief om onmiddellijk de juiste diagnose te kunnen maken bij seksuele delinquentie en andere psychiatrische problemen.
,
08.03 Renaat Landuyt (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een bijkomende vraag.
U wil het systeem in Gent of Antwerpen plaatsen, maar dat zal niet voor morgen zijn. Waar zult u het in afwachting plaatsen, of is het louter aan Gent en Antwerpen gekoppeld, waardoor er de eerstkomende jaren geen budgettair probleem is?
08.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik zal het nu op de agenda plaatsen, om het, desgevallend al gedeeltelijk, rond te krijgen. Er moet immers een hele equipe worden samengesteld. Er zijn ook academici nodig. De tijd om het volledig operationeel te krijgen, zal ongeveer overeenstemmen met het realiseren van een van de gebouwen.
Het eerste project dat wij straks zullen opstarten – ik wacht nog op de juiste datum om de werken in Gent reëel aan te vatten –, moet over twee jaar operationeel zijn. Wij proberen dus nu al vooruitgang te boeken.
Het zou natuurlijk positief zijn mochten wij de nodige middelen vervroegd bekomen, teneinde het basissysteem al vervroegd in een bestaande gevangenis op te starten. Ik zal echter al heel gelukkig zijn dat het systeem in het nieuwe gebouw en dus in de nieuwe, psychiatrische, gespecialiseerde instelling in werking zal kunnen treden. Indien zulks zou kunnen, zou dat een realistische, positieve vooruitgang betekenen.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de juridische databanken voor de magistratuur" (nr. 4577)
09 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "les bases de données juridiques pour la magistrature" (n° 4577)
09.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, vandaag zijn er twee juridische databanken ter beschikking voor de magistratuur: Jura.be via Wolters Kluwer Belgium en Stradalex.be via Larcier De Boeck. Beide contracten zouden eind juni aflopen.
Eind maart is er een nieuwe ministeriële omzendbrief in dit verband verschenen. Op 30 oktober 2009 is er een overheidsopdracht uitgeschreven voor de terbeschikkingstelling van juridische databanken voor de magistratuur. Op 24 maart 2011 werd de opdracht gegund aan Wolters Kluwer België, dat de gegevensbank Justinfo.be levert, de opvolger van Jura.be. Stradalex.be zou bijgevolg van het toneel verdwijnen en nog slechts fragmentarisch beschikbaar zijn.
De adviesraad van de magistratuur heeft u eind maart een brief gestuurd waarin hij zijn bezorgdheid uitte over het teloorgaan van de toegang tot Stradalex.be. Beide databanken zijn volgens de adviesraad complementair.
In dat verband heb ik een aantal vragen.
Ten eerste, wat betreft de aanleiding voor het uitschrijven van die overheidsopdracht, gebeurde dat in het kader van besparingen?
Ten tweede, klopt het dat er door de leverancier van Stradalex beroep werd ingediend tegen de beslissing van eind maart? Wat is desgevallend de stand van zaken?
Ten derde, hoe reageert u op de bezorgdheid van de adviesraad van de magistratuur over het niet langer ter beschikking hebben van de volledige artikelen op Stradalex.be?
Ten vierde, klopt het dat er eventueel een andere complementaire gegevensbank zal komen? Zal dat lukken tegen eind juni?
Ten vijfde, wordt ook de papieren documentatie die ter beschikking staat van onze rechtbanken onder de loep genomen?
09.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, de aanleiding tot het uitschrijven van een overheidsopdracht voor het ter beschikking stellen van een juridische databank voor de magistratuur vindt zijn oorsprong in de wetgeving inzake overheidsopdrachten, maar ook in de verschuiving in de behoefte van de magistratuur om de opzoekingen in de veelheid van juridische documentatie op een snellere en meer accurate manier via het gebruik van elektronische databanken te kunnen verrichten. Bovendien heeft de huidige beschikbare juridische documentatie in de vorm van twee elektronische databanken een overlappend karakter. Met de contracten die wij vandaag hebben is dat overlappend. De contracten die aan de basis liggen van deze terbeschikkingstelling geven onvoldoende prijsgaranties voor de aanbestedende overheid.
Teneinde op een rationele, efficiënte maar toch bevredigende manier en zonder overlappingen de nodige juridische abonnementen ter beschikking te kunnen stellen werd op de Ministerraad van 30 oktober 2009 de goedkeuring bekomen om een onderhandelingsprocedure met voorafgaande bekendmaking op Europees niveau te lanceren. Het was dus niet vanuit het idee dat het huidige aanbod niet voldeed of vanuit het oogpunt van besparingen in de strikte zin van het woord, maar net om een efficiënter en rationeler systeem op poten te zetten.
Zowel bij de opmaak van het bestek voor deze opdracht als bij de analyse van de ontvangen offertes waren er representatieve vertegenwoordigers van de magistratuur betrokken, onder andere via de bevoegde Centrale Commissie voor de Documentatie, een commissie die de rechtspublicaties volgt. Zij zijn op de hoogte gebleven van de onderhandelingen en de inhoud ervan.
Conform de regelgeving lichtte de aanbestedende overheid de betrokken inschrijvers in over het voorstel tot gunning van de opdracht en over de mogelijkheid voor de niet-weerhouden inschrijver om desgevallend beroep aan te tekenen bij de Raad van State. Het klopt dat de niet-weerhouden inschrijver een beroep indiende tegen de beslissing van de Ministerraad van 24 maart 2011 bij de Raad van State tot opschorting van deze beslissing. Er is momenteel een beslissing tot opschorting van die aanbesteding. Wij bekijken hoe wij deze zaak verder kunnen aanpakken.
Op dit ogenblik lopen nog steeds de huidige contracten voor de beide databanken. De bezorgdheid van de Adviesraad van de Magistratuur over het niet-beschikbaar hebben van de volledige artikelen van stradalex.com is begrijpelijk maar op dit ogenblik niet aan de orde. Het blijft de bedoeling, op grond van de machtiging door de Ministerraad aan mij gegeven, om zuiver voor het complementaire gedeelte een bijkomende overheidsopdracht te lanceren en deze zo mogelijk rond te krijgen tegen het tijdstip dat de huidige lopende contracten hun einde nemen.
In de bestaande opdrachten overlapt immers een deel zodat de overheid dubbel zou moeten betalen. In het nieuwe voorstel van justinfo.be zit meer dan in het bestaande contract met iura.be. Voor het complementaire deel zal een andere opdracht worden afgesloten.
Ik blijf ervan uitgaan dat de totaliteit van de elektronische documenten en digitale informatie ter beschikking moet staan van de magistratuur. Dit is conform de beslissing van de Ministerraad. Dit standpunt werd hen ook duidelijk gecommuniceerd.
Eveneens conform de beslissing van de Ministerraad van 24 maart 2011 is het de betrachting, gezien de verschuiving van de behoeften naar meer moderne en efficiënte werkinstrumenten, om via een rationaliseringsronde het aantal papieren documentatie-abonnementen die een dubbel karakter vertonen met wat beschikbaar is op elektronische wijze, in volume terug te drijven.
Het lijkt mij niet meer dan logisch dat het gigantische budget dat jaarlijks wordt besteed aan de papieren abonnementen onder de loep wordt genomen en dat wordt nagegaan hoe dit efficiënter kan worden beheerd. Hiertoe worden de nodige initiatieven genomen door mijn administratie en door de bevoegde commissie.
09.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw verhelderend antwoord.
Zoals u zei, is de bezorgdheid op het terrein dat de datum van 30 juni nadert. U hebt ook gezegd dat het de bedoeling is om tegen die datum klaar te zijn met het complementair deel. Ik steun u in dat opzet en hoop dat er voor de magistratuur die, zoals u zelf aangeeft, vooral elektronisch werkt en elektronisch informatie wil bekomen om de vonnissen en arresten te stofferen, nog een stap verder wordt gegaan.
Heel belangrijk is ook het laatste wat werd gevraagd en uw antwoord daarop inzake de papieren documentatie. Ik denk dat er op dat punt heel wat besparingen zouden kunnen gebeuren. Dat zal een grote oefening zijn, maar het is niet meer van deze tijd dat alles dubbel voorhanden is, zowel op papier als elektronisch. Dit is volgens mij een punt dat prioritair moet worden bekeken en gerationaliseerd.
L'incident est clos.
- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de gebrekkige controle op de naleving van de opgelegde voorwaarden" (nr. 4561)
- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de gebrekkige controle van onder voorwaarden invrijheidgestelden" (nr. 4690)
- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "l'insuffisance des contrôles du respect des conditions imposées" (n° 4561)
- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "l'insuffisance de contrôles des condamnés en libération conditionnelle" (n° 4690)
10.01 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, in een dubbelinterview in De Morgen van 7 mei 2011 beklaagt de reeds gepensioneerde rechter, de heer Troch, zich erover dat de naleving van voorwaarden bij straffen nog amper worden gecontroleerd. Sommige dossiers worden door de justitiehuizen zelfs niet meer geopend, met alle gevolgen vandien. Personen die uit de gevangenis hadden kunnen blijven, belanden er uiteindelijk wel in. Zij die uit de gevangenis zouden kunnen komen, moeten blijven zitten.
Volgens gepensioneerd rechter Troch kampen de justitiehuizen met een gebrek aan personeel. U zelf legde het probleem veeleer bij de Gemeenschappen, die voor de behandeling instaan. De zorgsector heeft volgens u onvoldoende capaciteit om alle dossiers van Justitie af te handelen.
Ten eerste, hebt u een zicht op het aantal gevallen waarbij de voorwaarden niet worden gecontroleerd? Met andere woorden, wordt bijgehouden wat nog moet worden gedaan?
Ten tweede, is het volledig vastgelegde kader van de justitiehuizen ingevuld of klopt het dat de openvallende plaatsen om besparingsredenen niet worden ingevuld?
Ten derde, hoeveel openstaande betrekkingen bij justitiehuizen worden wegens de bewuste besparingsmaatregel momenteel niet ingevuld?
Ten vierde, u legt de verantwoordelijkheid voor de onmogelijkheid om voorwaarden te controleren of uit te voeren, bij de Gemeenschappen. Klopt het wat ter zake in de krant staat en in uw mond wordt gelegd?
Ten vijfde, hoe wil u het probleem verhelpen?
Ten zesde, hebt u ter zake nog geen afspraken met uw collega van Welzijn en voormalig minister van Justitie gemaakt?
10.02 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn collega heeft het probleem al geschetst. Ik heb enkele aanvullende vragen.
Heel belangrijk is natuurlijk de controle op de naleving van de voorwaarden. Belangrijk is ook de vlugge opvolging van die voorwaarden, dus geen of zo beperkt mogelijke wachttijd tussen de datum waarop de voorwaarden worden uitgesproken en het begin van opvolging door de justitiehuizen.
Uit cijfers die ik gehaald heb uit het colloquium “Tien jaar justitiehuizen” leer ik dat, spijtig genoeg, heel wat dossiers op de wachtlijst staan.
Mijnheer de minister, hoe zit het met de dossiers VOV en hoe zit het met het gemiddeld aantal dergelijke dossiers die op de wachtlijst staan in onze justitiehuizen? Beschikt u eventueel over de cijfers van vorig jaar?
Mijn volgende vraag gaat over de samenwerking van de justitiehuizen en de politie op het vlak van de naleving van die voorwaarden. Wordt de politie altijd verwittigd? Op welke manier wordt er dan samengewerkt?
Tot slot, welke initiatieven kunnen er genomen worden om te komen tot een betere controle?
10.03 Minister Stefaan De Clerck: Wij moeten ervoor waken het beeld op te hangen alsof in bepaalde dossiers mensen niet meer worden gecontroleerd en in andere wel, en alsof een en ander niet goed wordt opgevolgd. Ik denk dat de justitiehuizen goed werken, maar zij zijn de afgelopen jaren ook een beetje het slachtoffer geworden van hun succes. Zij moeten steeds meer dossiers behandelen.
Er werken daar ondertussen meer dan 1 000 mensen. Zij hebben steeds maar bijkomende opdrachten gekregen. Wij hebben daarnet over het elektronisch toezicht gesproken. Ook de werkdruk wordt steeds groter. Wij moeten daar voortdurend met de nodige zorg mee omgaan.
Ook voor de alternatieve maatregelen is er een groeiend succes geweest. Steeds meer sancties worden gedeeltelijk in de gemeenschap uitgevoerd binnen een justitieel kader van opgelegde voorwaarden. De dossiers moeten allemaal worden opgevolgd door de justitiehuizen. Door de groei ontstaan in sommige justitiehuizen en op sommige tijdstippen wachtlijsten waardoor niet elk mandaat onmiddellijk en overal kan worden opgenomen. Men mag ook niet vergeten dat justitiehuizen zelf geen impact hebben op de instroom. Zo kan het aantal doorverwijzingen plots sterk stijgen, maar het personeelsbestand kan natuurlijk niet met dezelfde snelheid stijgen. Voor dat laatste zijn procedures en aanwervingen nodig.
Zelfs in een dergelijke context wordt dagelijks geprobeerd om met de uitdagingen zo flexibel als mogelijk om te gaan. Zwaardere en dringende dossiers worden natuurlijk ook prioritair behandeld. Die dossiers komen helemaal niet op de wachtlijst. Eens een mandaat loopt, wordt elke voorwaarde opgevolgd overeenkomstig de bestaande methodieken en regels.
Het is de taak van het openbaar ministerie om de politie van de woonplaats van de onder voorwaarden in vrijheid gestelde te verwittigen. De politiediensten zijn immers belast met het toezicht op de veroordeelden die een strafuitvoeringsmodaliteit van de vrijheidsstraf genieten, op de veroordeelden die enig andere maatregel die de strafuitvoering schorst, genieten, op de veroordeelden met penitentiair verlof, op de veroordeelden tot de probatie-opschorting of een probatie-uitstel, alsook op de verdachten die in vrijheid gesteld zijn overeenkomstig de wet betreffende de voorlopige hechtenis.
Vraag is of wij ook de politie moeten inschakelen voor de thuisdetentie. Dat is een van de punten die moeten worden uitgeklaard. Aan wie vraagt men om controle in een vereenvoudigd model te doen? Ook dat is een van die modaliteiten waarover het laatste woord nog niet is gezegd.
Er zijn natuurlijk initiatieven genomen om de controle op de voorwaarden te verbeteren. De voorbije jaren heeft men in algemene termen geprobeerd om de controletaak van de politie beter af te stemmen op die van de justitieassistenten in het bijzonder. Om de samenwerking met de opdrachtgevers, magistraten, parket, probatiecommissie, strafuitvoeringsrechtbank en Directoraat-Generaal Penitentiaire Instellingen, te verbeteren en om de onderlinge afstemming te bevorderen, bestaat er een structureel overleg tussen de justitiehuizen en de opdrachtgevers. Het overleg is georganiseerd in twee overlegstructuren. De eerste heeft betrekking op verschillende alternatieve straffen die door de justitiehuizen worden opgevolgd, in de vorm van probatie, bemiddeling in strafzaken, vrijheid onder voorwaarden en de werkstraf. Dat overleg wordt zowel lokaal, regionaal als federaal georganiseerd. De justitiehuizen zijn de leidende kracht ter zake.
Daarnaast bestaat er een tweede overlegstructuur, met name met betrekking tot de strafuitvoeringsmodaliteiten. Dan spreken wij over het elektronisch toezicht, de voorwaardelijke invrijheidstelling, de beperkte detentie, de voorlopige invrijheidsstelling en de vrijheid op proef. Het overleg ter zake wordt op federaal en regionaal niveau georganiseerd.
Tot slot is er in
het College van procureurs-generaal een expertisenetwerk opgericht, waar de
justitiehuizen deel van uitmaken.
Overleg is dus
aanwezig. Men wil daar de afstelling realiseren.
Ik wil er vooral
ook op wijzen dat momenteel een gemeenschappelijke rondzendbrief van de
ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en het College van
procureurs-generaal wordt voorbereid. Die rondzendbrief heeft specifiek
betrekking op de manier waarop personen die in vrijheid onder voorwaarden
worden gesteld, worden opgevolgd.
De bedoeling van
de rondzendbrief is onder meer de opdrachten en bevoegdheden van de
gerechtelijke overheden en de lokale en federale politiediensten omschrijven en
de rol van andere instanties die betrokken zijn bij de opvolging van personen
die in vrijheid onder voorwaarden werden gesteld, zoals het
Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen en het Directoraat-Generaal
Justitiehuizen. De bedoeling is ook om toe te zien op de samenwerking en de
uitwisseling van informatie.
De werkgroep werkt
aan het ontwerp verder.
De samenwerking
met de andere overheden, het succes van de alternatieve maatregelen – we zitten
boven de 10 000 – en de groei van de sector brengen dus uitdagingen met
zich mee.
Het zijn niet
alleen de justitiehuizen, die met de toename van dossiers moeten omgaan. De
justitiehuizen worden meer en meer geconfronteerd met problemen bij de
aansluiting bij het zorg- en hulpverleningsaanbod waar in veel gevallen een
concrete invulling aan de opgelegde maatregelen moet worden gegeven.
Daarvoor zijn
structurele oplossingen noodzakelijk. Het gaat hier immers om een samenspel van
bevoegdheden van andere overheden.
Vandaar het belang
dat ik steeds heb gehecht aan het samenwerkingsmodel met de Gemeenschappen en
Gewesten bij de verdere ontplooiing van het strafuitvoeringsbeleid.
Ik ben van oordeel
dat het hele strafuitvoeringsbeleid beter naar de Gemeenschappen zou worden
overgeheveld. Het zou veel coherenter kunnen worden aangepakt.
Ik verwijs naar
mijn nota Straf- en Uitvoeringsbeleid van februari 2010. De nota toont
overduidelijk aan dat Justitie meer en meer een beroep op bevoegdheidsdomeinen
van andere overheden doet. De nota ging bovendien verder dan het vaststellen
van een aantal zaken. Er werden ook concrete voorstellen in gedaan.
Er werd ook een
interministeriële conferentie in februari 2010 geïnstalleerd, waar die
thema’s ook allemaal moeten worden besproken. Die wordt misschien beter nog
eens opnieuw samengeroepen. Ik dacht dat dat ook een van de aanbevelingen van
de commissie was.
Daarop werd afgesproken om bilaterale gesprekken te voeren met de verschillende gewest- en gemeenschapsoverheden. Er worden 6 thema’s besproken: alternatieve gerechtelijke maatregelen, de bemiddeling, de slachtofferzorg, de begeleiding en behandeling van seksuele delinquenten, de sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale re-integratie en gedetineerden met psychiatrische problematiek en of mentale handicap.
Voor sommige punten zijn wij ver gevorderd, in het bijzonder inzake de samenwerking met de heer Vandeurzen. Bestaande samenwerkingsakkoorden werden geëvalueerd en verbetervoorstellen werden uitgewerkt. Voor de leemtes die nog bestaan, werden ontwerpen van nieuwe samenwerkingsakkoorden opgesteld.
Dat was in volle uitvoering en zou eigenlijk in een nieuwe interministeriële conferentie moeten worden gefinaliseerd en bevestigd.
Er wordt dus wel degelijk structureel gezocht naar oplossingen in de diepte voor de tenuitvoerlegging, de controle en de samenwerking met de Gewesten en de Gemeenschappen. De politieke situatie heeft dat vertraagd, maar dat kan worden hernomen.
Tot slot, wat betreft de personeelssituatie, het personeelsplan 2011 is voltooid. Er komen nog 41 contractuele plaatsen bij voor justitieassistenten, Nederlandstalig en Franstalig samen. Zij zullen op korte termijn kunnen worden aangeworven. Ik herhaal nog eens dat ik in het kader van de besparingen bij Justitie geen beperkingen doorvoer. De opvulling gebeurt systematisch binnen de justitiehuizen, er wordt dus niet bespaard op personeelskredieten. Het niet-vervangen van vertrekkende personeelsleden is niet van toepassing in de justitiehuizen.
Als u dat wenst, geef ik u ook de wachtlijsten voor alle justitiehuizen. De gedetailleerde cijfers per justitiehuis en per regio kunnen beter via een schriftelijke vraag opgevraagd worden, maar ik kan u de totale cijfers geven voor 2010 en 2011 op bepaalde momenten. Het gaat om de workload en de wachtlijsten voor de verschillende initiatieven die genomen worden. Ik stel voor dat daar een kopie van gemaakt wordt. Dan ziet u de 14 verschillende opdrachten van de justitiehuizen en wat de achterstand is per prestatie. Uiteraard is dat soms heel beperkt. Ik geef u de lijst. Als u het opgesplitst wenst per justitiehuis, moet u een schriftelijke vraag stellen.
10.04 Renaat Landuyt (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, in het bijzonder voor de cijfers en de schema’s, omdat ik denk dat alles begint met een zicht op de stand van zaken. Gezien uw uitweiding over andere thema’s, wil ik twee puntjes van bezorgdheid aanhalen.
Wanneer justitieassistenten voortdurend het debat voeren dat controle en toezicht voor de politie is en dat zij maatschappelijk assistent met beroepsgeheim kunnen spelen, vind ik dat zij hun functie verkeerd invullen. Zij zijn uitvoeringsambtenaren en, indien zij wensen, maatschappelijk werk te doen, moeten zij bij de bevoegde overheid aankloppen, namelijk de Gemeenschap.
Dat brengt mij bij het volgende punt. Als men de strafuitvoering naar één overheid brengt, namelijk naar de Gemeenschap, dan zeg ik dat ik wel wil, maar dat wij dan voor een stuk in tegenspraak zijn met het feit dat wij zoeken om de federale procureurs, ik bedoel de procureurs die onder de federale overheid vallen, alle procureurs, hun verantwoordelijkheid te laten opnemen inzake strafuitvoering. Het grote probleem in het toekomstige schema zal zijn dat de procureur letterlijk zal zeggen dat hij het dossier ter uitvoering heeft gelegd en dat het de Gemeenschap is, die haar werk niet doet.
Dat zal de Belgische minister van Justitie toelaten om te zeggen wat u nu reeds zegt in interviews, namelijk dat het de Gemeenschappen zijn die hun werk niet doen. De Gemeenschappen zullen zeggen dat de andere overheid hen belast met taken die ze beter zelf doen. Met andere woorden, als de alternatieve strafuitvoering blokkeert, betekent het dat de federale overheid de veroordeelden dan maar in de gevangenis moet stoppen.
In het nieuwe concept dat u aankondigt, creëert u een nieuw conflict, dat veel groter is. Als u de gevangenissen mee overdraagt, hebben wij reeds iets meer logica. Men moet de procureur er echter bij zenden, want anders is er geen eindverantwoordelijke.
0verigens, ik stap mee met de idee om alle procureurs van de Gemeenschap te laten afhangen. De Gemeenschappen kunnen het strafbeleid voeren en zij hebben verantwoordelijke troepen. Dan is er eindelijk een duidelijk onderscheid tussen een rechter en een procureur. U zult mij daar niet tegen horen protesteren.
Als u het uitsplitst zoals vandaag, dan krijgt men interviews zoals vandaag, waarin de Belgische minister van Justitie aanklaagt dat de Gemeenschap haar werk niet doet.
10.05 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, het thema van de controle op de voorwaarden loopt gelijk met dat van het elektronisch toezicht.
Het aantal dossiers en de werklast stijgen inderdaad alsmaar. Het is echter heel belangrijk dat de voorwaarden correct en strikt worden gecontroleerd.
Ook het beroepsgeheim moet de wetgever volgens mij onder de loep nemen. Men kan zich niet verschuilen achter het beroepsgeheim om de voorwaarden niet grondig te controleren.
Ik juich toe dat een nieuwe rondzendbrief wordt voorbereid, in samenwerking tussen Justitie, Binnenlandse Zaken en het College van procureurs-generaal om ervoor te zorgen dat er in de toekomst nog nauwer wordt samengewerkt ter bevordering van een betere controle.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag 4582 van mevrouw De Wit is omgezet in een schriftelijke vraag.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "het extra budget voor meer veiligheid in Brussel" (nr. 4613)
11 Question de Mme Sonja Becq au ministre de la Justice sur "le budget supplémentaire alloué au renforcement de la sécurité à Bruxelles" (n° 4613)
11.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag zal vrij kort zijn. Naar aanleiding van de begrotingsbesprekingen heb ik u om meer details gevraagd over de extra inzet die er in Brussel gekomen is, onder andere de investering in de justitiehuizen om het justitieel beleid in Brussel sterker te kunnen uitbouwen naar aanleiding van een aantal incidenten. Kunnen wij daar concreet wat meer resultaten van krijgen, niet alleen wat betreft de investeringen voor concrete maatregelen maar ook de opbrengst van de extra financiële input, de concrete maatregelen die er genomen zijn en de resultaten daarvan?
11.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik heb daar zelf inderdaad een beetje aanleiding toe gegeven. Ik geef u graag de details.
Naar aanleiding van de begrotingscontrole 2010 zijn enkele nieuwe initiatieven toegelaten die niet zijn toegelaten voor de begroting 2011. Inzake Justitie en Veiligheid is een kleine 7 miljoen euro aan personeels- en werkingskredieten ingeschreven ter dekking van het volume-effect. Samen met de naar aanleiding van de bij de begrotingscontrole 2010 verkregen kredieten geeft dit de volgende totaalkredieten.
Ten eerste, is er een versterking met 50 voltijdse equivalenten van het Veiligheidskorps. Daarvoor wordt 2,2 miljoen euro uitgetrokken.
Ten tweede, is er de ontwikkeling van JustScan – en na verder overleg kunnen wij videoconferentie installeren – voor 700 000 euro.
Ten derde, is er de ontwikkeling van de thuisdetentie in de context van de strafuitvoering. Daarvoor hebben wij een aanpassing van 1,2 miljoen euro voor bijkomend personeel en ook voor de justitiehuizen.
Ten vierde, is er de professionalisering van de omkadering met het oog op een efficiëntere organisatie van de rechterlijk orde, bijgevolg de gerechtelijke activiteiten. Er komt dus bijkomend personeel voor de gerechtelijke activiteiten. Hiervoor wordt 3,2 miljoen euro uitgetrokken.
Ten vijfde, is er de managementondersteuning in de gerechten, voor een goede 1 miljoen euro.
Ten zesde, is er een zekere bijsturing gebeurd van rondzendbrief 154 inzake de monitoring en de beheersing van de personeelsuitgaven in de rechterlijke organisatie. Daar hebben wij wat corrigerend kunnen werken.
Ik wil even toelichten dat deze kredieten voor het Veiligheidskorps de “kapstokken” zijn. De agenten van het Veiligheidskorps zijn verdeeld over 28 politiezones, maar 2 Brusselse politiezones – namelijk Brussel-Hoofdstad voor het Justitiepaleis van Brussel, en Brussel-Zuid voor de penitentiaire inrichtingen van Vorst, Sint-Gillis en Berkendaal – hebben in 2010 een versterking gekregen van 50 agenten van het Veiligheidskorps. Binnen het kader van 420 agenten voor het hele Veiligheidskorps kunnen deze 2 Brusselse politiezones rekenen op bijstand van 156 agenten. Met deze maatregel wordt geïnvesteerd in het personeel dat nodig is om zowel de transfers van de Brusselse gevangenissen te bewaken als om de veiligheid in het Brusselse Justitiepaleis te garanderen, dit telkens onder de operationele verantwoordelijkheid van de politie.
Wat de rechterlijke organisatie betreft, moeten bijkomende kredieten toelaten het ritme van publicatie van de vacatures in de rechterlijke orde te behouden, conform rondzendbrief 154. De personeelskaders kunnen dus verder worden gerespecteerd zonder dat de besparingen bijkomende ingrepen in het personeelsbestand vereisen.
Tegelijk laten deze kredieten enige beperkte ruimte voor een aantal specifieke initiatieven. Ik noem er een paar.
Voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel werd een personeelsondersteuning toegekend voor het project JustScan in de 22 kabinetten van de onderzoeksrechters. Wij hebben bijkomend geïnvesteerd om de dossiers meteen digitaal te doen maken.
Daarvoor werd ook voor vier bijkomende contractuele medewerkers gezorgd. Verder laten de kredieten toe de HRM-structuur bij de rechterlijke orde uit te breiden, namelijk een bijkomende aanwerving van attachés HRM voor de selecties van het gerechtspersoneel. Het is ook met die kredieten dat wij nu bij het hof van beroep te Brussel de aanstelling krijgen van een beheersdirecteur. Die procedure is bijna afgerond. Er zal nu geëxperimenteerd worden met een beheersdirecteur, voor de eerste keer, die naast de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel zal staan en die het management voor zijn rekening zal nemen. Wij hebben daarvoor geld kunnen vrijmaken. Het wordt daarvoor gebruikt.
Wat de thuisdetentie betreft, moeten de bijkomende kredieten onder meer toelaten de wachtlijsten van het elektronische toezicht – ik heb daarnet al op die vragen geantwoord – weg te werken door een versterking van personeel en materieel op plaatsen waar dat noodzakelijk bleek. Een gedeelte van de wachtlijsten bevindt zich in het arrondissement Brussel. Bovendien kan hiermee werk worden gemaakt van de differentiatie van het huidige systeem van elektronisch toezicht. Ik heb daarnet al op twee andere vragen geantwoord dat wij in de justitiehuizen 41 bijkomende mensen kunnen aanwerven en dat wij daardoor een aantal bijkomende opdrachten kunnen laten vervullen en de strijd tegen de straffeloosheid verder doorvoeren.
De concrete modaliteiten van het systeem van thuisdetentie heb ik daarnet toegelicht. Wij zijn aan het kijken om daarin nieuwe stappen te zetten en om in de toekomst vereenvoudigde thuisdetentie te organiseren.
11.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, ik vond het toch belangrijk om die vraag te stellen, omdat wij op die manier wat meer zicht krijgen op de details van de middelen die regionaal, binnen Brussel, besteed zijn met het oog op meer veiligheid. Als mensen worden opgepakt, dan hoort men vaak dat men het zeker zo belangrijk vindt dat men nadien ook op een goede manier mee in het gerechtelijke circuit terechtkomt. Ik begrijp dat daar ook een stuk versterking mee gemoeid is, ook wat de structuur en de organisatie van de rechtbank betreft.
Wat het hof van beroep van Brussel betreft, ik heb onlangs het rapport van de Hoge Raad nog eens vastgenomen over de evaluatie van het hof van beroep, naar aanleiding van de zaak-Fortis. Ik hoop dat het ook in dat opzicht een stuk een versterking of een meerwaarde kan betekenen.
Wat thuisdetentie betreft, moeten de mensen effectief opgevolgd kunnen worden zodat er ook een vlottere afhandeling kan volgen, met uiteraard opvolging, op strafrechtelijk gebied, van de sancties die mensen oplopen.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Jean Marie Dedecker aan de minister van Justitie over "de werking van de strafuitvoeringsrechtbanken" (nr. 4654)
12 Question de M. Jean Marie Dedecker au ministre de la Justice sur "le fonctionnement des tribunaux de l'application des peines" (n° 4654)
12.01 Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de minister, wat de zogenaamde wet-Lejeune betreft zijn er in 2006 en 2007 een aantal wetten goedgekeurd met betrekking tot de installatie van de strafuitvoeringsrechtbank. Sinds 1 februari 2007 beslissen deze rechtbanken over de voorwaardelijke invrijheidstelling van gedetineerden die veroordeeld zijn voor een straf van meer dan drie jaar.
Mijnheer de minister, kunt u mij een overzicht bezorgen per strafuitvoeringsrechtbank en sedert de installatie van dit orgaan van het totaal aantal behandelde dossiers?
Ten tweede, kan tevens in het overzicht een opsplitsing gemaakt worden in hoeveel dossiers deze rechtbanken beslist hebben tot beperkte detentie, tot elektronisch toezicht, tot voorwaardelijke invrijheidstelling of voorwaardelijke invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op de overbrenging?
Ik weet dat de vraag korter is en dat het antwoord moeilijker is. Ik moet eerlijk zeggen dat ik van plan was deze vraag schriftelijk te stellen, maar ik heb schriftelijke vragen op uw kabinet liggen sedert september van vorig jaar, waarop ik geen antwoord kreeg. Ik heb dus besloten deze vraag mondeling te stellen, om toch een antwoord te krijgen. Gezien de doorgedreven informatisering van de rechtbanken kan dat met een druk op de knop geen enkel probleem zijn.
12.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik krijg de meeste schriftelijke vragen van alle ministers, maar ik geef ook de meeste antwoorden van alle ministers.
Ik heb de cijfers op dit moment niet. Ik ben niet in het bezit van de statistieken over de werking van de strafuitvoeringsrechtbanken. Het is ook niet mogelijk ze op korte termijn te bekomen.
Ik vind dit voor mij wel een goede gelegenheid omdat ook vorige week een debat over de strafuitvoeringsrechtbanken werd gevoerd. Ik heb dan ook beslist dat ik een zekere evaluatie wil maken. Deze rechtbanken werken nu zowat vijf jaar en het loont de moeite om de evaluatie te maken. Ik zal zelf een bevraging organiseren zodat het Parlement desgevraagd kan oordelen over wijzigingen op de wet.
Er zijn momenteel geen statistieken. Dit maakt wel deel uit van het contract voor de nieuwe software dat wij binnenkort moeten afsluiten. De toewijzing vindt binnenkort plaats. De procedure voor de SIDIS-databank is bijna ten einde. Alle veroordelingen en uitvoeringen zullen hierin worden opgevolgd.
Ik zal die cijfers punctueel opvragen. Ik maak van de gelegenheid gebruik om een kwalitatieve beoordeling te vragen van de werking van de strafuitvoeringsrechtbanken omdat het ogenblik is gekomen om te kijken hoe zij werken.
Het spijt mij dat ik niet meer details kan geven. Ik heb hier vandaag al veel cijfers gegeven, maar hierover heb ik in deze korte tijdsspanne de cijfers niet kunnen krijgen.
12.03 Jean Marie Dedecker (LDD): Ik hoop dat ik die cijfers zal krijgen. Ik herhaal nogmaals dat ik geen antwoord krijg als ik de vraag schriftelijk stel. Dat is de reden waarom ik het nu mondeling deed.
Mijnheer de minister, vorige week was er met de zaak-Martin sprake van steekvlampolitiek. Iedereen praat over de wet-Lejeune en de strafuitvoeringsrechtbanken. Men wil het dossier bestuderen om te weten te komen hoeveel uitspraken er zijn geweest om zo tot een onderbouwd dossier te komen.
Ik neem u op uw woorden, mijnheer de minister, en ik verwacht te gepasten tijde een antwoord.
12.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik doe een kwalitatieve bevraging van de strafuitvoeringsrechtbanken want ik denk dat wij het debat opnieuw ten gronde moeten voeren.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
13 Question de M. Éric Jadot au ministre de la Justice sur "la surpopulation au sein de l'établissement pénitentiaire de Verviers" (n° 4666)
13 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "de overbevolking van de strafinrichting te Verviers" (nr. 4666)
13.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, la situation de l'établissement pénitentiaire de Verviers avive mes inquiétudes. Il est question de surpopulation, mais également de graves dommages quant à la dégradation des infrastructures. Nous avions eu l'occasion de vous écouter sur le sujet, en réponse à une question de M. Landuyt, il y a quelques semaines. Vous aviez alors annoncé que des chiffres seraient divulgués en ce qui concerne des travaux de sécurisation. J'ai souhaité aller au-delà des chiffres en me rendant sur place ce vendredi 13 mai.
J'ai ainsi pu constater de visu la désolidarisation des différents murs de la prison, les risques d'éboulement et les parties d'ailes fermées avec des conséquences non négligeables. L'accès au culte, notamment, n'était plus garanti aux détenus. J'ai également appris que des menaces de mouvements sociaux planaient dans l'établissement, comme dans d'autres d'ailleurs. Il paraîtrait qu'aucune suite n'avait finalement été réservée à l'étude demandée au bureau Greisch et qui aurait duré trois mois. Lorsque je me suis enquis auprès de la direction de l'objectif politique des travaux de sécurisation en cours, celle-ci m'a répondu qu'il était de passer l'hiver. Bref, la prison de Verviers m'a donné l'impression d'être une marmite à pression, qui plus est, une marmite à pression fissurée.
Pour rappel, l'établissement pénitentiaire de Verviers a été construit en 1895. Dès son érection, ledit établissement était pourvu de 186 cellules prévues pour accueillir 186 détenus, soit un détenu par cellule. Un siècle plus tard, je constate que pour ce même établissement, le taux d'occupation est passé - si je m'en réfère à l'Administration centrale - à une norme de 240 détenus. La direction de l'établissement observe, par ailleurs, des pics d'occupation de 270 à 280 détenus, toujours pour 186 cellules.
Lors de la précédente législature, j'avais eu l'occasion de vous interroger sur les termes de "places" et de "cellules". Dans votre réponse, vous mettiez en avant que "la capacité d'une prison se calcule aujourd'hui à partir du nombre de places disponibles et non à partir du nombre de cellules, celles-ci n'étant pas nécessairement prévues pour héberger un seul détenu". Tel était pourtant bien le cas en 1895 pour ce qui était alors une nouvelle prison.
Dès lors, comment expliquez-vous ces normes de population surprenantes après plus d'un siècle de fonctionnement dudit établissement? J'imagine que vous allez évoquer la surpopulation globale et le caractère insolite de la problématique. N'est-il pas temps, politiquement - je n'ignore pas que vous êtes en affaires courantes -, de poser les questions et de demander au Parlement de débloquer la question pénitentiaire et de soutenir des actions prioritaires?
13.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, comme vous l'avez mentionné, la capacité de la prison de Verviers est de 186 places avec 186 cellules. Huit places y sont prévues pour les détenus en détention limitée. Mais, en raison de la surpopulation, il a fallu progressivement transformer des cellules mono en cellules duo avec des lits superposés, le nombre des cellules n'ayant pas augmenté.
En date du 16 mai, cet établissement comptait un total de 241 détenus.
Pour ce qui concerne la question de la surpopulation et des différentes mesures qui ont été prises, je vous rappelle l'accord passé avec Tilburg, la construction de huit nouveaux établissements, l'augmentation de la capacité sur différents sites. Comme je l'ai dit en réponse à une question précédente, jamais autant d'investissements n'ont été consentis pour la construction de bâtiments. Toutes ces mesures prises devraient permettre de revenir à des chiffres normaux dans tous les établissements.
Cela dit, il y a également la question de la vétusté de nombreux bâtiments qui complique encore les choses.
Parallèlement aux mesures prises, il faut discuter de la politique pénitentiaire afin de savoir qui doit être incarcéré. Comment gérer les peines qui sont de plus en plus importantes? De quelle manière les organiser avec les tribunaux d'application des peines qui prennent les décisions en vue d'une éventuelle sortie? Tous ces éléments doivent être pris en compte.
Entre-temps, les problèmes doivent continuer à être gérés. Toujours est-il que je pense que l'on avance bien dans beaucoup de domaines. Tout à l'heure, nous avons eu un débat sur le bracelet électronique. Il y a également le débat sur les peines alternatives. Nous essayons de trouver des alternatives aux peines d'incarcération. Mais quand la condamnation est supérieure à trois ans, l'incarcération doit avoir lieu. Les personnes concernées séjournent plus longtemps en prison. C'est ce qui pose problème.
Je vous ai fait remettre un document reprenant l'évolution des chiffres. Vous constaterez que les détenus restent beaucoup plus longtemps en prison qu'auparavant. Il s'agit là d'un des principaux problèmes que nous devons tenter de résoudre. Mais avant de progresser en termes de qualité et de gestion réelle de tous les éléments du processus de la détention et de l'exécution des peines, je veux que des solutions soient apportées en termes de capacité.
En tout cas, iI s'agit d'un large débat qui – je le crains – ne se terminera jamais!
13.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, la question portait sur la prison de Verviers car je suis inquiet sur ce qui pourrait s'y passer durant ces prochains mois. L'idée même que naîtraient en outre des mouvements sociaux m'inquiète d'autant plus.
Globalement, la politique pénitentiaire, comme d'autres, est une question de bassin de vie. Personnellement, en tant que Liégeois, je suis assez mal à l'aise de la situation en province de Liège: Verviers ne tient plus debout, la tour de Lantin s'effrite. De plus, la direction est laissée dans l'incertitude; après l'hiver, il a été fait état de la possibilité d'installer des conteneurs supplémentaires à Lantin. Tout cela ne me rassure pas.
Aucune décision n'est prise à long terme. Pourtant, à l'époque, vous aviez déjà évoqué la prison de Paifve et son élargissement. Il s'agira aussi de prendre ses responsabilités en de tels dossiers.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Éric Jadot au ministre de la Justice sur "les observations sur le système carcéral dans le cadre de l'examen périodique universel (EPU) de la Belgique à l'ONU" (n° 4667)
14 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "de opmerkingen over het gevangeniswezen in het kader van de universele periodieke doorlichting (UPR) van België door de VN" (nr. 4667)
14.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, on reste dans le même débat pris sous un autre angle, le regard porté sur notre administration pénitentiaire par des organismes internationaux.
Depuis 2006, la situation des droits humains au sein de chacun des États membres de l'ONU est passée en revue de façon systématique. La Belgique a présenté son rapport le 2 mai dernier pour l'examen périodique universel (EPU) organisé par le Conseil des droits de l'homme des Nations unies.
La compilation établie par le Haut commissariat aux Droits de l'homme (HCDH) est aujourd'hui connue. Les griefs concernant notre système carcéral sont identifiés.
Vétusté et/ou inadéquation des bâtiments et absence de séparation des détenus en fonction du régime de détention, carences en termes de droits à la santé et à la vie privée, des normes d'hygiène, de qualité alimentaire, etc.., augmentation du nombre de suicides chez les détenus. En ligne de mire des aspects touchant à notre système carcéral dans le cadre de l'EPU, je constate que c'est bien l'absence de politique pénale globale visant à enrayer le processus structurel d'inflation carcérale – vous venez de l'évoquer – qui se trouve mis en évidence dans les questions des pays tiers ainsi que dans les documents afférents à l'EPU
Mes questions sont donc les suivantes.
Quelle est l'analyse de votre département des enjeux liés à la politique carcérale abordés dans le cadre de l'examen périodique universel de la Belgique auprès des Nations unies?
Quelles réponses souhaitez-vous apporter aux observations et recommandations y afférent?
Selon quelles priorités? Selon quel calendrier?
S'agissant du point d'attention du HCDH quant à l'absence de stratégie de lutte contre la violence entre détenus, le développement de dispositifs spécifiques est-il à l'ordre du jour de votre département?
14.02 Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur Jadot, parmi les 143 recommandations adressées à la Belgique lors de l'examen périodique universel qui a eu lieu du 2 au 4 mai à Genève, 14 recommandations concernaient la situation carcérale de notre pays. Pour éviter tout malentendu, je vais souligner qu'il s'agit de recommandations des pays pris individuellement, non des Nations unies. La grande majorité d'entre elles visait la surpopulation et ses effets sur le régime des détenus.
Les réponses à ces questions se trouvent dans le développement du masterplan maintes fois évoqué. Ce plan d'action apparaît comme la réponse la plus complète et la plus élaborée à la vétusté des infrastructures carcérales et à la capacité insuffisante. Ont également été évoqués les points suivants. Premièrement, la forte proportion de détenus en détention préventive et les mesures à prendre pour réduire la durée de la détention préventive. La Belgique accepte cette recommandation et va poursuivre ses efforts pour résoudre ce problème. La Belgique entend donc donner suite à cette recommandation par des mesures autres qu'une limitation légale de la durée de la détention, par exemple par des mesures alternatives et par l'accélération du traitement des affaires.
Deuxièmement, les difficultés rencontrées pour assurer un régime correct aux détenus pendant les grèves. Ici aussi, les autorités sont conscientes du problème et mettent en œuvre les mécanismes de concertation qui devraient permettre d'éviter ces incidents. La réduction de la surpopulation vise le même effet.
Troisièmement, la séparation des détenus mineurs et des détenus majeurs. Cette recommandation est d'ores et déjà réalisée par l'entrée en vigueur de l'article 606 du Code d'instruction criminelle et l'accueil des mineurs dessaisis à Tongres et à Saint-Hubert.
Quatrièmement, la mise en œuvre des principes de la Déclaration de Bangkok relative aux femmes détenues ne pose pas de problème à la Belgique qui compte mettre l'accent sur les femmes avec enfants en prison, pour lesquelles nous devons prendre une série de mesures.
Cinquièmement, pour les personnes souffrant de maladies mentales, la recommandation telle que formulée n'a pas été acceptée car elle ne tient pas compte des mécanismes mis en œuvre en Belgique pour assurer des soins particuliers aux personnes souffrant de troubles mentaux – dont les internés – dans des institutions fermées, notamment les FPC en construction. Les autres questions évoquées font également l'objet de l'attention de l'administration pénitentiaire mais n'ont pas été abordées à Genève.
Vous voyez que la politique pénitentiaire est une vaste matière. Plusieurs éléments en ont été évoqués. Le ministre des Affaires étrangères qui a plaidé le dossier a eu l'impression que nous avions des arguments pour convaincre du fait qu'un réel effort était accompli par la Belgique pour tenir compte de toutes les remarques.
14.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, on touche à la globalité du débat de la politique carcérale. Vous évoquez le masterplan comme étant le plan le plus adapté pour répondre à ces défis.
Je suppose que vous savez pertinemment que ce masterplan est déjà dépassé sur plusieurs aspects et que les problèmes sont plus criants que ce qui était prévu dans sa version initiale. Je suis toujours satisfait de vous entendre dire qu'il faut revoir la question de la détention préventive. C'est ce que nous disent aussi les représentants du personnel des prisons et les directions qui ont parfois l'impression que ce ne sont pas toujours les bonnes personnes qui se retrouvent en prison et qu'il y aurait peut-être moyen de lutter efficacement contre la surpopulation par une mesure structurelle et à long terme sur le sujet. Nous continuerons à le revendiquer et nous espérons que nous aurons votre appui pour le concrétiser.
Het incident is gesloten.
15 Question de M. Éric Jadot au ministre de la Justice sur "l'encadrement des activités de prise de vue sur notre territoire de la firme Google dans le cadre de son programme Google Street View" (n° 4668)
15 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "de regelgeving met betrekking tot de opnamen die de firma Google voor Google Street View op ons grondgebied maakt" (nr. 4668)
15.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, vous n'êtes pas sans savoir que les équipes de la société Google ont commencé à effectuer des prises de vue rapprochées de notre territoire. Ces prises de vue constituent un premier jalon dans la mise en ligne prochaine de leur programme Street View. Je vous avais déjà interrogé à ce sujet.
Un élément nouveau, connexe, peut y être associé: Google a été condamné pour ses activités concernant le respect des droits d'auteur. En effet, le 5 mai 2011, la cour d'appel de Bruxelles confirmait ainsi la condamnation de Google à retirer de ses sites "actualités", l'ensemble des articles et photographies des éditeurs belges de presse. La société Google devra désormais obtenir l'autorisation préalable de l'auteur et, le cas échéant, rémunérer celui-ci avant toute diffusion en ligne d'images et textes de presse.
Si cet arrêt ne vaut que pour les sites accessibles sur le territoire belge, il démontre que, dans le champ des intérêts économiques, ladite société peut se voir enjointe à respecter un cadre légal strict.
J'en reviens à présent plus spécifiquement sur l'activité de Google Street View.
Quelle analyse développez-vous quant aux activités de la société Google dans le cadre de son programme Street View et aux litiges y étant liés observés à l'étranger?
Dispose-t-on à ce jour d'un droit de regard sur les prises de vue réalisées sur notre territoire par la société Google depuis 2010?
Ne considérez-vous pas que le citoyen belge mérite tout autant le respect que les éditeurs de presse pour ce qui concerne l'utilisation de son image?
En amont de la publication des données précitées par la société Google, un principe de précaution minimal est-il envisagé par l'échelon fédéral afin de garantir le strict respect de la vie privée et familiale?
Comment est-il mis en œuvre?
En matière de protection des infrastructures publiques, des mesures sont-elles à l'ordre du jour afin de conditionner toute mise en ligne à une autorisation préalable et, le cas échéant, obtenir le blurring de ces infrastructures avant la mise en ligne du programme Street View?
De fait, certains sites peuvent être considérés comme sensibles, tels les prisons, les hôpitaux ou les écoles.
Étant donné la faisabilité d'un encadrement des pratiques de ladite société dans le champ commercial – je pense ici à cet arrêt de la cour d'appel de Bruxelles du 5 mai –, il semble qu'il est plus que temps que notre pays pose des gestes clairs et enjoigne la société Google à mettre tout en œuvre afin d'obtenir l'autorisation préalable des particuliers comme des pouvoirs publics.
15.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, monsieur Jadot, plusieurs questions ont déjà été posées sur ce thème. Le cas échéant, je peux vous transmettre la réponse aux questions orales d'avril 2011 ainsi que d'autres plus anciennes.
La collecte de données photographiques constitue une collecte de données à caractère personnel qui tombe dans le champ d'application de la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l'égard des traitements de données à caractère personnel. La société Google est donc tenue d'en respecter le prescrit.
Des contacts ont eu lieu entre Google et la Commission de la protection de la vie privée, commission indépendante instituée auprès de la Chambre des représentants au Parlement et chargée du respect de la législation relative à la vie privée. En outre, étant donné que le service Street View est proposé dans plusieurs États membres, une approche commune européenne s'est révélée nécessaire afin d'assurer la cohérence dans le respect des droits fondamentaux des citoyens européens.
Le Groupe 29, organe regroupant les autorités de protection des données des 27 États membres, en ce compris notre Commission de la protection de la vie privée, a adopté un document, un common position paper, en la séance du 11 mai 2010, duquel il ressort que la directive s'applique bel et bien au service Street View proposé par Google.
Le Groupe 29 réaffirme l'application de certains principes comme que l'anonymisation des données personnelles via le floutage, le blurring des visages des personnes photographiées, une information adéquate et préalable des personnes photographiées, un droit d'accès, de rectification et de suppression des données via des procédures simples et en temps réel, des procédures d'audits réguliers avec publication des résultats et par la divulgation des données brutes, row data, à des tiers. Tout citoyen, s'il le souhaite, peut, une fois la publication intervenue, demander à Google, via un formulaire online, facile d'accès, que sa maison mais aussi son véhicule et son corps en entier fassent également l'objet d'un blurring.
En réponse à votre troisième question, les éléments de réponse communiqués par la Commission sont les suivants. Google a effectué une déclaration pour ce traitement de données à caractère personnel auprès de la Commission, conformément à l'article 17 de la loi du 8 décembre 1992, relative à la protection de la vie privée à l'égard des traitements de données à caractère personnel et, ceci, en mai 2009. Google s'est engagé à implémenter plusieurs mesures de protection des données, notamment le floutage systématique du visage des personnes ainsi que le blurring des plaques d'immatriculation des véhicules avant la publication online des images. La loi Vie privée protège des personnes physiques et non des bâtiments. Par ailleurs, la Commission de la protection de la vie privée a recommandé à Google d'éviter la publication d'images susceptibles de porter atteinte à la vie privée des citoyens, tels que des lieux de culte, des hôpitaux, des lieux de sorties et festivités.
Pour le surplus, il appartient aux personnes qui estiment qu'il y a une violation de la loi relative à la protection de la vie privée à l'égard du traitement de leurs données à caractère personnel de porter plainte, soit devant la Commission de la protection de la vie privée, soit devant les cours et tribunaux de l'ordre judiciaire, tant au pénal qu'au civil.
Si vous avez d'autres questions à ce sujet, il vous est toujours possible de vous adresser directement à la Commission de la protection de la vie privée, qui vous accueillera à bras ouvert pour vous donner toutes les explications. Cette institution a été installée auprès de la Chambre des représentants, vous en êtes donc le patron!
15.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je ne manquerai pas de suivre votre conseil. Ce dossier entraîne beaucoup de questions et vous avez donné un certain nombre de réponses.
Je m'intéresse à la question de l'information du citoyen car s'il y a des possibilités de recours, encore faut-il que tous les citoyens soient informés du fait que leur maison se trouve potentiellement sur le site de Google. Il reste des questions sans réponses et je ne manquerai pas d'aller rendre visite à mes employés!
Het incident is gesloten.
16 Question de M. Anthony Dufrane au ministre de la Justice sur "le manuel concernant les descentes sur les lieux à la suite d'une infraction" (n° 4620)
16 Vraag van de heer Anthony Dufrane aan de minister van Justitie over "het draaiboek voor het afstappen ter plaatse na een misdrijf" (nr. 4620)
16.01 Anthony Dufrane (PS): Monsieur le ministre, dans son rapport d'observatoire 2009, le Comité P recommandait qu'une attention accrue soit consacrée aux descentes sur les lieux à la suite d'une infraction. Il faisait également mention de la nécessité d'une directive nationale en la matière dans le but de standardiser les pratiques et de garantir la qualité des enquêtes.
Suite à ces recommandations, un groupe de travail composé de magistrats, de policiers et de scientifiques fut chargé de rédiger un manuel concernant les descentes sur les lieux. À ce jour, ce manuel, intitulé Décès suspect et publié par les éditions Politeia, a été diffusé largement et gratuitement parmi les magistrats du ministère public et les juges d'instruction de manière à ce qu'ils soient eux aussi attentifs aux principes essentiels contenus dans ce manuel, tandis qu'aucune diffusion n'a été faite pour les services de police.
Alors que ce manuel s'adresse avant tout aux intervenants de terrain, dont les services de police se trouvent être en première ligne, il apparaît que ceux-ci ne disposeront pas de ce manuel, à moins d'en faire l'achat; pour information, ce manuel coûte 39 euros, TVA comprise.
S'agissant d'une matière essentielle, aussi bien pour la magistrature que pour les services de police, pourquoi cette procédure standardisée n'a-t-elle pas été diffusée par le biais d'une circulaire du Collège des procureurs généraux qui, permettez-moi de le souligner, est quant à elle disponible gratuitement en version électronique ou papier pour l'ensemble de la magistrature et des services de police?
Dès lors monsieur le ministre, afin de ne pas avoir de discordances entre les procédures des magistrats et de la police, envisagez-vous d'étendre la diffusion de ce manuel aux services de police?
16.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, l'initiative de ce livre relatif à la descente sur les lieux a été prise avant que les conclusions du Comité P ne soient connues; toutefois, il répond aux préoccupations de ce dernier. Il s'agit des résultats de travaux menés de longue date et regroupant des représentants du Collège des procureurs généraux (le réseau police), de la police intégrée à deux niveaux et de scientifiques qui ont donné lieu à un texte important, dont il a été décidé qu'il devait être édité sous forme de manuel.
Ce livre reprend un ensemble de méthodes de travail qui permettraient de traiter ces dossiers de manière exemplaire, d'améliorer le processus de descente sur les lieux de faits significatifs, d'améliorer qualitativement les constatations de la police technique et scientifique ainsi que le travail policier et judiciaire et de garantir, de manière optimale, les suites d'enquête.
Tant le groupe de travail formé pour la confection de ce manuel que le réseau police du Collège des procureurs généraux estiment que la distribution de ce manuel auprès des magistrats du ministère public, des juges d'instruction ainsi que des forces de police devrait idéalement s'accompagner d'une circulaire commune du ministre de la Justice et du ministre de l'Intérieur.
Cependant, lors de la réunion du Collège des procureurs généraux du 20 janvier 2011, le problème de la capacité policière qui devrait être dégagée, afin de mettre en œuvre l'essentiel des directives du manuel, a été au centre du débat. Il faut évidemment éviter l'apparition de directives inapplicables dans la pratique et dont le non-respect engagerait éventuellement la responsabilité d'intervenants au niveau local. Par ailleurs, vous savez que si des directives peuvent être prises à l'égard du ministère public, elles ne peuvent s'imposer aux magistrats du siège que sont les juges d'instruction.
Face à ces problèmes, il a été décidé, dans un premier temps, de mettre le manuel à disposition des parquets et des juges d'instruction via les premiers présidents, non par une circulaire, mais avec une lettre d'accompagnement non contraignante.
Mes services ont dégagé les fonds suffisants en ce qui concerne les magistrats et cette diffusion se fait dans tous les ressorts en même temps. La diffusion du livre a eu lieu en ce qui concerne la police à l'occasion des journées d'étude qui se sont déroulées les 22 septembre et 11 octobre 2010, auxquelles ont pris part quelque 650 personnes.
Voorts werd het handboek reeds in 2010 op het budget van de directeur-generaal verspreid bij elke politiezone, de federale gerechtelijke politie, elke DirCo, de eerste interventiediensten van de bestuurlijke politie, de scheepvaartpolitie, de spoorwegpolitie, de luchthavenpolitie, de wegpolitie en elke politieschool. De verspreiding ervan bij alle politieambtenaren zou een ideale situatie zijn, maar kost uiteraard een hele hap uit het budget. Met het exemplaar in boekvorm alsook elektronisch dat elke politiedienst gratis ter beschikking werd gesteld kan al heel wat worden aangevangen.
En dehors de la diffusion de ce livre, il est apparu nécessaire de connaître la cartographie des moyens existants et de la comparer aux moyens nécessaires, dans le respect de schémas envisagés par le manuel. À la demande du Collège des procureurs généraux, la commission permanente de la police locale a lancé une vaste enquête auprès des différentes zones. Fin avril, sur les cent-vingt zones interrogées, septante-cinq n'avaient pas encore rentré leur rapport. Il conviendra d'attendre d'avoir un taux plus significatif de réponses afin de les analyser. À ce jour, il ressort déjà des réponses enregistrées que, d'une part, la situation varie fortement de zone à zone et qu'il s'agira de l'uniformiser et que, d'autre part, pour des raisons pratiques et de fonctionnement (manque de moyens, etc.), les capacités sont insuffisantes pour respecter l'intégralité des schémas prévus par le manuel dans chaque dossier, en tout cas dans les zones qui ont répondu.
Des choix politiques et une discussion de fond vont dès lors devoir être opérés avec ma collègue de l'Intérieur afin de fournir des investissements à long terme, tant en termes de capacité policière que pour envisager l'adaptation du système à l'évolution des techniques judiciaires. Si les choses sont envisagées à budget égal, la question se posera de savoir au détriment de quelles autres missions la police devra appliquer les schémas du manuel au cas où celui-ci serait diffusé avec une note directive contraignante.
J'ai rencontré le Collège des procureurs généraux en fin de semaine passée; cette question a été abordée. Il a été décidé de continuer l'étude lancée par la commission permanente de la police locale auprès des différentes zones et d'analyser plus en profondeur les résultas au sein du réseau police du Collège des procureurs généraux ainsi que d'établir un inventaire des priorités qui devront être uniformément mises en œuvre pour que rigueur et méthodologie existent dans toutes les descentes. Ces priorités pourront alors ensuite être rédigées dans une circulaire, soit par le Collège, soit en commun par les ministres de la Justice et de l'Intérieur.
Il apparaît également nécessaire d'envisager des modifications dans la loi sur la fonction de police pour préciser les règles fondamentales qui s'appliquent en matière de descentes sur les lieux de faits significatifs de manière à les rendre également applicables aux juges d'instruction.
C'était une des recommandations du Comité P dans le cadre du dossier Van Uytsel.
16.03 Anthony Dufrane (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse très claire. J'entends bien que certaines études sont encore en cours, notamment dans les zones de police. Je suppose que nous serons tenus informés et que vous prendrez des décisions en fonction de leurs résultats.
Si les policiers ont collaboré à la rédaction de cet ouvrage, pourquoi l'envoyer uniquement aux magistrats et aux parquets? J'estime que cet ouvrage pourrait être mis à leur disposition, d'autant que vous reconnaissez qu'il pourrait apporter une valeur ajoutée dans leur travail. Je ne demande pas qu'il soit envoyé à tous les policiers mais il en faudrait au minimum un par commissariat. Je peux comprendre que cela ait un coût mais pourquoi cette situation de deux poids, deux mesures alors qu'ils ont collaboré à cet ouvrage?
16.04 Stefaan De Clerck, ministre: Tous les commissariats ont reçu l'ouvrage. On ne peut effectivement l'envoyer à chaque policier mais toutes les zones de police en ont reçu un exemplaire!
16.05 Anthony Dufrane (PS): Il y a peut-être eu un manque de communication.
16.06 Stefaan De Clerck, ministre: J'ai apporté cette précision dans la partie de ma réponse en néerlandais.
16.07 Anthony Dufrane (PS): Je suis désolé, je n'ai pas entendu toute la traduction!
16.08 Stefaan De Clerck, ministre: Le texte est à votre disposition.
L'incident est clos.
17 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het uitblijven van betalingen aan gerechtspsychiaters" (nr. 4673)
17 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "l'arriéré de paiement auprès des experts psychiatres" (n° 4673)
17.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over het uitblijven van de betalingen aan de gerechtspsychiaters.
Op 11 mei 2011 besloot gerechtspsychiater Johan Baeke weg te blijven uit de assisenzaal omdat hij niet tevreden is over het uitblijven van de betalingen van zijn expertises. Hij zegt meer dan honderden onbetaalde facturen te hebben en de oudste dateren al van 2003.
Hij beweert dat de dienst Gerechtskosten hem boycot omdat hij in 2009 forse kritiek heeft geuit in de media. De dienst Gerechtskosten betwist sindsdien zijn facturen.
Het is niet de eerste keer dat deze problematiek de kop opsteekt, getuige eerdere vragen van onder andere collega's Laeremans en De Rammelaere vorig jaar.
Gerechtspsychiaters worden niet alleen laat, maar ook heel weinig en forfaitair betaald. In de loop van 2009 werd gestart met het implementeren van het betalingssysteem CGAB, waarbij facturen decentraal worden ingebracht, zodat de schuldvorderingen bij ontvangst in de gerechtelijke diensten onmiddellijk gekend zijn.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen. Hoeveel onbetaalde facturen van gerechtspsychiaters staan momenteel nog open en voor welk bedrag? Hoeveel verwijlintresten hebt u reeds uitbetaald? Wat is de gemiddelde betalingstermijn van een factuur?
Hoever staat het met de implementatie van het CGAB-systeem? Hoe evalueert u dit systeem?
17.02 Minister Stefaan De Clerck: Er is op dit ogenblik geen achterstand in de betaling aan de gerechtspsychiaters bij de Dienst Gerechtskosten voor de dossiers die overgezonden zijn door de diverse parketten. Ik heb vroeger al gezegd dat dit niet allemaal centraal binnenkomt. Het wordt wel centraal betaald maar de parketten krijgen eerst de documenten. Zij moeten ze eerst controleren en dan doorsturen. Op de Dienst Gerechtskosten is er dus op dat vlak geen achterstand.
Er zijn ook geen verwijlintresten verschuldigd. De relatie met de gerechtelijke overheid is immers reglementair van aard en niet contractueel. De gerechtelijke overheid heeft de bevoegdheid gekregen om te vorderen wie zij nuttig acht. De gevorderde moet uitvoeren en krijgt hiervoor een vergoeding die de overheid bepaalt en billijk acht voor de geleverde prestatie. Dat is het principe in dezen: het is dus geen contractuele, klassieke relatie.
Het gemiddelde bedrag voor de vergoeding van een gerechtspsychiater bedraagt 354,38 euro. Dit bedrag wordt desgevallend verhoogd met 144,05 euro wanneer een additioneel psychologisch onderzoek moet worden uitgevoerd en 145,88 euro voor het afnemen en lezen van een elektro-encefalogram. Dat is de betaling.
Ik weet dat er soms met bepaalde deskundigen debatten zijn over die tarificatie en over cumul van tarificaties. Vandaag is dit gereglementeerd en is daar een strakke toepassing van. Wij zullen dat ook opnieuw bespreken, want een van de documenten die we hier bezorgen betreft de problematiek van de gerechtskosten. Het is de moeite om dat even te bekijken en te zien in welke mate bijvoorbeeld ook de lijsten van prestaties en vergoedingen soms problematisch zijn. Maar goed, we zitten nu met dat systeem en we werken er mee verder.
Wij zullen wel een bijkomend systeem, een boekhoudsysteem of een betalingssysteem, introduceren. De implementatie van het systeem CGAB – Comptabilité Générale/Algemene Boekhouding – is een softwaresysteem dat bij de griffies is gestart en dat tegen het einde van dit jaar operationeel zal zijn. Dat systeem werd reeds gebruikt sedert 2008 voor de betaling van de deskundigen op het centrale niveau van de gerechtskosten. Gezien de goede werking ervan, wordt dit nu uitgebreid naar alle gerechtskosten en zal dit een veralgemeende toepassing kennen, waardoor het beheer van het geheel van de kosten alleen maar kan verbeteren.
Centraal antwoord: er is vandaag geen achterstand voor de betalingen aan de gerechtspsychiaters voor de dossiers die in Brussel bekend zijn.
17.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister,dat is een duidelijk antwoord.
Ik heb begrepen dat er geen achterstand is, behoudens dan in dossiers waarin er discussie bestaat over de kwalificaties van de ereloonstaten.
L'incident est clos.
18 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de pariteit bij het Hof van Cassatie" (nr. 4674)
18 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "la parité à la Cour de cassation" (n° 4674)
18.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, vorige week heb ik het jaarverslag van het Hof van Cassatie in mijn bus gekregen. Het is een dik boekje. Ik heb de cijfers eens bekeken.
Ik ben nagegaan hoeveel Nederlandstalige en Franstalige zaken er zijn. Blijkbaar zijn er 57 % Nederlandstalige zaken tegenover 43 % Franstalige zaken. Voor het aantal arresten zijn er cijfers van 55 % Nederlandstalige en 45 % Franstalige. Het aantal toe te wijzen zaken was verdeeld als volgt: 56 % Nederlandstalig en 44 % Franstalig. Voor nieuwe zaken loopt het verschil in fiscale zaken zelfs danig op. Maar liefst 65 % van die zaken is Nederlandstalig.
Het valt bovendien op dat bijna alle Nederlandstalige zaken een snellere doorlooptijd hebben dan de Franstalige zaken. Enkel bij de strafzaken worden Franstalige zaken sneller behandeld dan Nederlandstalige. Hier is de doorlooptijd echter voor alle zaken zeer kort, namelijk iets meer dan drie maanden.
Het Hof van Cassatie is paritair samengesteld, er zijn dus evenveel Franstalige als Nederlandstalige rechters. Er zijn veel meer Nederlandstalige zaken en die zaken worden ook veel sneller behandeld. Die pariteit heeft al heel vaak tot discussies geleid. In 1999 bleek bijvoorbeeld uit het jaarverslag dat die taalpariteit moest doorbroken worden. De toenmalige voorzitter van het Hof van Cassatie heeft toen gezegd dat de pariteit niet langer verdedigbaar was. Ik ben dezelfde mening toegedaan.
Mijnheer de minister, hoe verklaart u het verschil in doorlooptijden tussen de Nederlandstalige en de Franstalige zaken? Plant u ook daar een werklastmeting?
Hoeveel referendarissen telt het Hof van Cassatie momenteel? Hoeveel per taalrol?
Ten derde, wat is uw standpunt met betrekking tot de taalpariteit? Wil u die behouden? Welke initiatieven zou u ter zake kunnen nemen?
18.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, ik heb informatie gekregen, en u kunt zelf inschatten hoe zij begrepen moet worden.
Het relatieve verschil in doorlooptijd is verklaarbaar door verschillende factoren. In onderling overleg is bepaald dat twee derde van de referendarissen Nederlandstalig is en één derde Franstalig.
Een Franstalige magistraat die het bewijs heeft geleverd van zijn kennis van de Nederlandse taal zetelt ook regelmatig in de eerste kamer in de Nederlandse sectie. Hij woont één zitting per maand bij.
Er is ook een verschil in werkprocessen en werkmethoden, dat historisch gegroeid is uit de verschillende juridisch-culturele achtergronden. Deze werkprocessen en werkmethoden hebben elk hun voor- en nadelen.
In civiele zaken maakt de Nederlandse sectie van de eerste kamer veelvuldig gebruik van de wettelijke mogelijkheid te zetelen in een formatie van drie in plaats van vijf magistraten. Artikel 1105bis van het Gerechtelijk Wetboek voorziet daarin.
Aan Franstalige kant doet men dat niet.
De voormelde wetsbepaling laat de korpschef niet toe op dit punt in te grijpen. Het is een ingeburgerde praktijk: de Franstaligen zetelen met vijf, de Nederlandstaligen vaak met drie.
In het voorstel tot modernisering van de procedure voor het Hof van Cassatie in civiele zaken dat het Hof aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat heeft bezorgd, wordt wel in die mogelijkheid voorzien, zodat de korpschef tussenbeide kan komen om in kamers met drie magistraten te werken.
Artikel 135bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat het kader minstens vijf en hoogstens dertig referendarissen omvat en dat hun aantal door de minister van Justitie wordt bepaald. Het aantal referendarissen werd bij ministerieel besluit bepaald op vijftien, waarvan twee derde van de Nederlandse taalrol en één derde van de Franse taalrol.
In werkelijkheid zijn er op dit ogenblik slechts tien referendarissen actief, dit ten gevolge van drie vacatures – wegens overlijden, wegens benoeming tot rechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel en wegens benoeming tot staatsraad – die thans niet kunnen worden ingevuld bij gebrek aan wervingsreserve, in afwachting van een nieuw vergelijkend examen waarvan de procedure thans loopt.
Ik heb ook twee referendarissen toestemming verleend langdurig verlof om persoonlijke redenen op te nemen. Intussen worden zij niet vervangen.
De rekrutering van referendarissen wordt bemoeilijkt door het feit dat zij verplicht tweetalig moeten zijn. Zeker voor de Franstalige kandidaten is dat soms moeilijk en vindt men te weinig kandidaten.
Het ontbreekt ook aan een rechtstreekse toegang tot de magistratuur na een jarenlange praktijkervaring. Dat moet misschien worden herbekeken.
Het debat over de pariteit komt geregeld aan de orde. Volgens het Hof van Cassatie zou er zeker geen meerderheid zijn om de pariteit op te heffen. De politieke wereld moet het klassieke thema bespreken en ter zake trancheren. Ik denk dat het voorlopig kan worden aangetoond dat het Hof van Cassatie behoorlijk functioneert en dat er nu niet holderdebolder wijzigingen moeten worden aangebracht.
Ik herhaal dat er voorstellen zijn. Er is een voorstel tot modernisering van de procedure voor het Hof van Cassatie. Dat voorstel werd bezorgd aan Kamer en Senaat. Ook dat kan desgevallend voorwerp worden van bespreking.
18.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, wat is de verklaring voor het feit dat er meer Nederlandstalige zaken zijn, die echter vlugger worden beslecht.
18.04 Minister Stefaan De Clerck: (…) qua cultuur verschillen.
18.05 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Omwille van een cultuur?
18.06 Minister Stefaan De Clerck: Bent u al gaan pleiten in Franstalig België?
18.07 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ja.
18.08 Minister Stefaan De Clerck: Daar wordt langer gepleit.
De voorzitter: Bent u ook Franstalig?
18.09 Minister Stefaan De Clerck: Bent u al gaan pleiten in het Frans? Ik heb dat al veel gedaan. In Doornik, Brussel, Mons,…
18.10 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik vind het toch wel zeer raar. Toen ik het rapport kreeg, dacht ik dat er een achterstand zou zijn van Nederlandstalige zaken. Toen ik de cijfers beter bekeek, vond ik het zeer raar dat het toch omgekeerd is. Ik vind het gewoon speciaal.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 4681 van mevrouw Déom is uitgesteld. Vragen nrs. 4684 en 4685 van mevrouw De Wit worden in schriftelijke vragen omgezet.
19 Question de M. Georges Gilkinet au ministre de la Justice sur "la situation très difficile vécue au tribunal du travail de Namur" (n° 4688)
19 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Justitie over "de benarde situatie bij de arbeidsrechtbank te Namen" (nr. 4688)
19.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, le service du règlement collectif des dettes du tribunal du travail de Namur est fermé depuis le 2 mai et cette situation est inquiétante.
Depuis le transfert du contentieux du règlement collectif des dettes des tribunaux de première instance vers les tribunaux du travail, le tribunal du travail de Namur, comme d'autres (Malines et Gand) est confronté à un manque d'effectifs criant. En effet, bien qu'il ait été légèrement augmenté, le cadre du personnel ne permet pas de faire face à l'accroissement important du nombre de dossiers à traiter. La surcharge de travail n'est pas sans conséquence sur le bien-être et la santé des membres du personnel; certains sont absents pour maladie de longue durée.
En outre, il semble que des conflits humains détériorent l'ambiance de travail dans ce tribunal.
Comme l'a souligné un audit du Conseil supérieur de la Justice, le tribunal du travail de Namur a cruellement besoin de moyens supplémentaires. L'amélioration des conditions de travail au sein du tribunal de travail est une nécessité absolue aussi bien vis-à-vis du personnel que des justiciables confrontés à un allongement des procédures judiciaires, qu'il s'agisse de personnes débitrices ou créditrices, vu la fermeture depuis le 2 mai.
Monsieur le ministre, êtes-vous informé de la situation problématique à laquelle est confronté le personnel du tribunal du travail de Namur, ainsi que des ayants droit?
Quel est votre diagnostic quant aux causes de cette situation?
Quelles conséquences a-t-elle sur le traitement des dossiers pour les justiciables confrontés à de telles mesures d'ordre et pour leurs créanciers?
De tels problèmes sont-ils rencontrés par d'autres tribunaux du travail dans d'autres arrondissements judiciaires?
Ne convient-il pas dans ce cadre de remettre en cause le transfert du règlement collectif des dettes vers des tribunaux du travail?
Ou alors, êtes-vous prêt à leur accorder les moyens suffisants pour le traitement de ces dossiers?
Estimez-vous que le cadre théorique de personnel actuel est suffisant pour le nombre de dossiers à traiter par le tribunal du travail de Namur en matière de traitement collectif des dettes?
Ne devrait-il pas être proportionnel au nombre de dossiers?
Pouvez-vous m'indiquer quelles mesures sont envisagées afin d'apporter une solution à ces problèmes?
Dans quel délai, sachant que la réponse est urgente?
Pouvez-vous me dire dans quel délai un nouveau greffier en chef pourra être nommé? En effet, sa désignation a été cassée par le Conseil d'État.
19.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, je connais la situation qui est spécifique au tribunal du travail de Namur-Dinant, de même que les difficultés que rencontrent certaines juridictions du travail à la suite du transfert du contentieux du règlement collectif des dettes.
Nous avons déjà essayé de trouver une solution en cherchant des simplifications de procédures mais je sais que d'une manière générale le gouvernement a décidé que chaque service public devait réaliser pour 2010, mais aussi pour 2011, d'importantes économies sur l'ensemble des crédits budgétaires pour dépenses de personnel et que le non-remplacement des départs constituait une base.
Pour ce qui concerne l'organisation judiciaire, j'ai cependant toujours défendu l'idée qu'il fallait garantir le remplissage des cadres légaux. Je maintiens cette position jusqu'à nouvel ordre.
Une évaluation précise du travail pourra être réalisée aussitôt que l'analyse de la mesure de la charge du travail en cours dans un premier temps auprès des cours d'appel, mais généralisable ensuite à tous les types de juridictions dont celle du travail, permettra d'obtenir un instrument opérationnel d'évaluation. Les cadres des juridictions pourront par la suite être revus en conséquence.
Telles sont les grandes lignes.
Ceci dit, j'ai encore eu contact avec le Conseil supérieur de la Justice ce matin. Ils m'ont encore une fois répété la situation. Je sais qu'un audit est en cours au tribunal du travail de Namur-Dinant. J'attends les conclusions. Mais ils m'ont déjà informé que la situation était urgente et j'en ai pris acte et ai demandé d'aller plus vite dans la réponse à donner.
L'absence du greffier en chef dont la nomination a été annulée par un arrêt du Conseil d'État est en outre un élément supplémentaire de difficulté dans la gestion optimale de cette juridiction.
Le cadre du tribunal du travail de Namur-Dinant est fixé à 20 unités. L'effectif de cette juridiction, à la mi-mars, était de 19,1 unités plus 2 places vacantes. Je viens encore récemment d'autoriser le recrutement d'un collaborateur contractuel supplémentaire qui pourrait rapidement enter en fonction, ce qui portera l'effectif à 20,1 unités.
Je sais que deux agents du greffe du tribunal sont décédés récemment, ce qui rend la situation de la juridiction particulièrement difficile. Le service du personnel agit au plus vite dans le respect des délais de procédure pour que ces places soient pourvues. Dans cette perspective, la nomination du greffier en chef du tribunal du travail bénéficie maintenant d'un traitement prioritaire. La procédure de sélection en cours pourrait s'achever avant les vacances. La nomination du greffier en chef pourrait alors intervenir à court terme.
En outre, pour apporter une aide, j'ai demandé au service du personnel de me présenter un dossier pour le recrutement immédiat de deux collaborateurs contractuels afin de compléter le cadre en attendant des nominations statutaires. J'ai demandé une intervention rapide. J'attends de la part du Conseil supérieur de la Justice un audit sur la situation.
19.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse qui démontre que vous avez conscience du problème qui se pose à Namur. De là à l'action, je ne peux que vous encourager à agir dans le cadre qui vous est donné. Vous annoncez un cadre de 20 membres du personnel, ce qui ne correspond pas aux informations dont je dispose. Il faut évaluer si le cadre est suffisant sur le plan théorique et complet en réalité. J'espère que les contacts que vous avez pris permettront d'avancer sur le sujet. Je vous relancerai régulièrement à ce propos car il n'est pas acceptable pour les personnes concernées de voir fermer un service aussi important.
Voilà pour Namur. Pour réagir à la première partie de votre réponse, nous allons voter le budget jeudi en séance plénière dans des circonstances politiques particulières qui ne sont faciles pour personne. Or j'entends votre gouvernement en affaires courantes se réjouir d'une situation maîtrisée.
Cependant, nous constatons le coût de cette maîtrise, le coût du non-remplacement de fonctionnaires. Ceci engendre des répercussions sur la vie quotidienne de nos concitoyens. Fermer tous les robinets pour pouvoir économiser çà et là sans mesurer les conséquences n'est pas une politique, à mon sens, responsable et satisfaisante. À cet égard, j'entends que vous essayez, en votre qualité de ministre de la Justice, de résister, mais c'est une politique à court terme. Cela montre d'autant plus l'urgence pour le pays d'être correctement gouverné. Dans un premier temps, j'espère que l'on trouvera une solution pour le tribunal du travail de Namur. Je vous remercie d'en être conscient et d'y contribuer.
Het incident is gesloten.
20 Question de M. Georges Gilkinet au ministre de la Justice sur "le défraiement des magistrats sociaux pour les déplacements en vue de la signature des jugements avant leur prononcé" (n° 4689)
20 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Justitie over "de vergoeding voor de verplaatsingskosten die sociale rechters maken in het kader van de ondertekening van vonnissen vóór de uitspraak" (nr. 4689)
20.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, cette question n'est pas sans lien avec la précédente. Le transfert du contentieux du règlement collectif des dettes des tribunaux de première instance vers les tribunaux du travail a engendré une surcharge de travail pour ces tribunaux, notamment pour les juges sociaux bénévoles qui y interviennent. Ceux-ci sont appelés à venir sur place au niveau des tribunaux du travail pour signer les propositions de jugement.
Depuis quelques années, ils revendiquent le défraiement de leurs déplacements vers les tribunaux en vue de la signature de ces jugements. Cela me semble légitime par rapport au travail qu'ils assurent et à l'importance de ces juges sociaux dans l'exercice du droit mais aussi simplement par rapport à leur protection par assurance lors de ces déplacements. Quand ils bénéficient d'un jeton de présence, ils sont couverts par une assurance accident de travail. Par contre, lorsqu'ils viennent bénévolement, ils ne le sont pas et c'est là leur inquiétude. Ils sont également ouverts à d'autres solutions évitant ces déplacements assez contraignants.
Monsieur le ministre, en l'absence de défraiement, les juges sociaux concernés sont-ils, oui ou non, couverts par des assurances de type accident de travail dans le cadre de ces déplacements vers les tribunaux pour aller signer les jugements avant leur prononcé? Où en est la réflexion par rapport au défraiement des déplacements des juges sociaux vers les tribunaux? Pourquoi ce dossier est-il bloqué? N'estimez-vous pas légitime cette revendication des juges sociaux, soit d'être défrayés, soit de trouver une solution évitant ces déplacements assez lourds?
20.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, les juges sociaux entrent dans le champ d'application de l'arrêté royal du 24 janvier 1969 relatif à la réparation en faveur des membres du personnel du secteur public des dommages résultant des accidents du travail et survenus sur le chemin du travail. Dès lors, l'accident qui surviendrait alors qu'un juge se rend au tribunal pour signer un jugement sera certainement couvert.
Le jeton de présence attribué au juge social a été fixé sur base de l'article 356 du Code judiciaire par un arrêté royal du 22 avril 1999, qui prévoit que le jeton de présence est alloué par jour d'audience pour autant que l'audience ait une durée minimale de trois heures.
En ce qui concerne les frais de déplacement, il ressort de la circulaire 66/01 du 28 novembre 2006 que seuls les déplacements qui se situent en dehors du siège et au sein du ressort de la cour d'appel peuvent donner lieu à un remboursement des frais de parcours. Des frais de déplacement du domicile au lieu où siège la juridiction ne sont jamais alloués.
On peut s'interroger sur la nécessité de faire le déplacement pour la seule signature dans la mesure où cette signature peut être apposée sur le jugement à l'occasion des audiences de plaidoiries prévues pour d'autres affaires ou encore le jour même du prononcé, juste avant celui-ci si le juge social ou consulaire a décidé d'assister à l'audience du prononcé.
Je rappelle en outre que si le juge social ou consulaire est dans l'impossibilité de signer, il ne doit pas le faire et le greffier en fera mention au bas du jugement.
20.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vois à votre mimique que vous n'êtes pas tout à fait convaincu par la réponse que vous venez de nous lire, sans doute préparée par vos services. Comme sur le sujet précédent, vous êtes conscient comme moi qu'une solution doit être trouvée à cette situation.
Soit on autorise une forme de signature électronique qui permettrait de résoudre ce problème, soit on octroie des frais de déplacement aux juges sociaux afin de les défrayer et de couvrir les frais d'assurance.
Monsieur le ministre, vous savez qu'il y a deux types de juges sociaux: les représentants des employeurs, qui sont souvent des responsables de service juridique de grandes entreprises qui disposent d'un certain salaire, qui sont couverts et qui disposent même parfois d'une voiture de société, et les représentants de travailleurs qui sont des délégués syndicaux qui doivent négocier avec leur employeur. Ces derniers ne disposent pas des mêmes facilités de déplacement et il faut en tenir compte.
Pourquoi ne pas modifier l'arrêté royal auquel vous avez fait référence? Cela ne représenterait pas un coût extraordinaire, mais cela permettrait de reconnaître une fonction essentielle en matière de droit du travail.
Plusieurs possibilités existent pour régler ce problème qui se pose depuis quelques années déjà. Et le fait que le gouvernement soit en affaires courantes ne devrait pas vous empêcher d'avancer en la matière.
Comme cela sera le cas pour le dossier précédent, je compte bien vous interroger, monsieur le ministre, d'ici un mois ou deux afin de connaître la solution que vous aurez trouvée pour répondre à ce problème. En effet, je ne doute pas que vous y ayez été sensibilisé par ma question, même s'il en existe bien d'autres.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Alle vragen zijn gesteld. Ik sluit dus de vergadering.
La réunion publique de commission est levée à 16.56 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.56 uur.