Commission de la Défense nationale |
Commissie
voor de Landsverdediging |
du Mercredi 11 mai 2011 Matin ______ |
van Woensdag 11 mei 2011 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.22 uur en voorgezeten door de heer Filip De Man.
La séance est ouverte à 10.22 heures et présidée par M. Filip De Man.
De voorzitter: Mevrouw Temmerman heeft haar vraag nr. 3666 ingetrokken.
01 Vraag van de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "de opvang van asielzoekers in Belgische kazernes" (nr. 4418)
01 Question de M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "l'accueil des demandeurs d'asile dans des casernes belges" (n° 4418)
01.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik kom terug op de vraag over de opvang van asielzoekers in de Belgische kazernes.
Ik heb daar al verschillende vragen over gesteld en ik vind het zelfs zeer relevant om daar net vandaag op terug te komen, aangezien gisteren het belangwekkende rapport van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, het migratierapport 2010, werd gepubliceerd. Voor elke migratie-expert is dat het ultieme rapport. Iedereen kijkt er reikhalzend naar uit.
Het gedeelte asiel is het meest confronterende van alle onderdelen. Het is een rapport van 250 bladzijden. Ik heb het mij bij wijze van spreken toegeëigend en ik heb het heel grondig gelezen, zoals elk jaar. In het onderdeel asiel staat onder andere dat er vorig jaar meer dan 6 000 mensen geen opvangplaats hebben gekregen. Daarnaast zegt men dat er geen structurele extra opvangplaatsen gecreëerd zijn. Er zijn wel enkele duizenden tijdelijke extra opvangplaatsen gecreëerd. Toch bedroeg het bezettingspercentage 97 %.
Toen ik die cijfers las, vond ik het zeer confronterend dat een land als België 6 000 mensen niet kan opvangen. Dat is mijn ogen mensonterend. Het is de politiek onwaardig. Dat kan niet. Daarvoor moeten oplossingen gevonden worden, maar dat is voor een andere commissie. Wat mij vooral opviel is dat uit de cijfers bleek dat er een bezettingscapaciteit is van 97 %, terwijl ik hier bijna elke maand een vraag stel en uit het antwoord blijkt dat er nog heel wat onderbenutting is van de capaciteit bij Defensie.
Er zijn 1 500 tot 2 000 plaatsen bijgecreëerd en er zijn nog heel wat plaatsen vrij. Elke maand zegt u mij hier hoeveel er bezet zijn en hoeveel honderden er nog leeg staan. Ik vraag mij af of die cijfers van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding dan wel juist zijn. Bedraagt de bezettingsgraad dan niet 97 %? Hoe zit de vork juist aan de steel? In die zin is het goed dat ik daarop vandaag kan terugkomen.
Ik heb ook opnieuw dezelfde vragen, zoals elke maand of om de twee maanden.
Wat is de bezettingsgraad van de plaatsen bij Defensie, in de verschillende kazernes? Hoeveel kazernes zijn er effectief in gebruik? Over welke kazernes gaat het precies? Hoeveel plaatsen zijn er beschikbaar in de huidige infrastructuur van Defensie? Hoeveel van die plaatsen zijn effectief bezet? Hoeveel van de asielzoekers in kazernes werden voordien opgevangen in hotels? Hoelang blijven deze kazernes nog beschikbaar voor opvang? Zijn er plannen om nog extra plaatsen te creëren in kazernes van Defensie?
Mijnheer de minister, nog een belangrijk punt, dat weet u beter dan wie ook; is de belofte dat de hotels zouden worden leeggemaakt ten voordele van het opvullen van de kazernes. De hotelopvang creëerde immers een enorm aanzuigeffect in de wereld.
Hotelopvang is een zeer mooi begrip dat men overal kent. Daarvoor komt men ook naar België, evenals voor de dwangsommen en onze soepele regularisatiecriteria. Dat zijn de drie triggereffecten van het Belgische asielbeleid.
Ik zou graag cijfers krijgen over hoeveel asielzoekers die nu in de kazernes zijn gestationeerd vroeger op hotel hebben gezeten.
01.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, ongeacht het rapport waarnaar wordt verwezen door collega Francken en waarvan ik een aantal zaken ook reeds heb gelezen, heeft het kernkabinet zich op 8 april gebogen over de problematiek van asiel en opvang. Daar werden een aantal vaststellingen gedaan en nil novi sub sole: de instroom blijft hoog, te hoog, de procedure duurt veel langer dan oorspronkelijk in de wet voorzien en de uitstroom is weinig efficiënt. Die zaken stellen we vast.
Een van de gevolgen is dat de druk op het opvangnetwerk hoog blijft. Daarom zijn er bijkomende maatregelen waartoe werd beslist op het vlak van de asielprocedure en het opvangnetwerk. De Ministerraad van 15 april heeft die bevestigd. Een van die maatregelen slaat op de optimalisering en de uitbreiding van de capaciteit van het collectieve netwerk, waaronder de sites van Defensie in Bierset. Een honderdtal plaatsen zal worden ingevuld met woonunits om de capaciteit van dit opvangcentrum te optimaliseren tot 550 plaatsen zoals voorzien. In een uitbreiding met 450 bijkomende plaatsen te Bierset wordt eveneens later voorzien, om een totale capaciteit van 1 000 plaatsen te bereiken.
Het inrichten van deze bijkomende plaatsen is de taak van het Rode Kruis van België in samenwerking met Fedasil. Defensie heeft geen zicht op de timing van de terbeschikkingstelling van de bijkomende opvangplaatsen. Met het oog op de ontwikkeling van de mogelijke toekomstige opvangcentra wordt ook een screening en een haalbaarheidsstudie gemaakt voor de site van Defensie te Ans en een mogelijke uitbreiding van de site te Helchteren. Ik wil u nogmaals zeggen dat voor 2009 en 2010 samen meer dan 2 600 extra opvangplaatsen werden aangeboden door Defensie in het kader van de opvangcrisis.
Naar aanleiding van de beslissing van de
Ministerraad van 17 november 2010 met betrekking tot de opvang van
asielzoekers worden volgende kazernes ter beschikking gesteld: Bastogne 550 plaatsen, Bierset
550 plaatsen, Houthalen-Helchteren 550 plaatsen en Weelde
512 plaatsen. Deze kazernes zijn in concessie gegeven tot 30 november
van dit jaar. Het opvangcentrum van Houthalen-Helchteren vangt actueel ongeveer
550 personen op of een bezetting van 100 %. Het centrum van Bierset
zorgt momenteel voor de opvang van 444 personen of een bezetting van
81 %. Het centrum in Bastogne voorziet momenteel in de opvang van
519 personen of 94,4 %. Het centrum in Weelde vangt actueel
512 personen op of een bezetting van 100 %. Dat zijn de cijfers hic
et nunc, vandaag 11 mei 2011.
Deze opvangcentra
werden geïnstalleerd door het Rode Kruis en la Croix-Rouge die belast zijn
met het dagelijkse beheer ervan. Het zijn ook het Rode Kruis en la Croix-Rouge
die voor het vervoer van de asielzoekers naar de verschillende opvangcentra
zorgen.
Defensie komt dus niet tussenbeide in het vervoer en zal dat ook niet doen.
Om het aantal asielzoekers die voordien opgevangen waren in hotels te kennen zult u uw vraag moeten richten tot het staatssecretariaat van mijn collega’s Courard en Wathelet die bevoegd zijn voor de verdeling van de asielzoekers tussen de verschillende opvangplaatsen. Wat het verwijderen van asielzoekers uit de kazernes betreft, komen we niet tussen in de procedure. Defensie stelt enkel en alleen op mijn voorstel de gebouwen ter beschikking voor een welbepaalde periode.
01.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. U zegt toch wel enkele nieuwe dingen. Ik neem akte van het feit dat de beslissing is genomen om de kazerne van Bierset uit te breiden tot 1 000 plaatsen. Ik meen dat ze daarmee de grootste site voor opvang van asielzoekers in het land wordt.
Ik neem akte van het feit dat men bestudeert of de kazerne van Ans open kan gaan als opvangplaats. Ik had dat nog nergens gelezen.
Verder bekijkt men voor Houthalen-Helchteren of er extra plaatsen kunnen ingevuld worden om zo het totaal aantal opvangplaatsen van Defensie verder te verhogen.
Ik neem ook akte van het feit dat er op dit moment nog altijd zo’n 150 plaatsen vrij zijn in de verschillende kazernes van Defensie. Als ik dan vaststel dat er vorige week nog heel wat brieven van niet-toewijzing werden toegekend aan asielzoekers, dan kan ik alleen zeggen dat ik dat absoluut niet begrijp. Ik kan echt niet begrijpen hoe het komt dat asielzoekers die zich hier in Brussel aanmelden bij Fedasil geen plaats krijgen toegewezen in de kazernes als er in Bierset nog 150 plaatsen vrij zijn. Ik zal hier verder op doorgaan tot er eindelijk een deftige oplossing is voor iedereen.
L'incident est clos.
- de heer Gerald Kindermans aan de minister van Landsverdediging over "de lopende operatie boven Libië en de inzet van de Eurofighter Typhoon en de Rafale Jet door de NAVO-bondgenoten" (nr. 4187)
- de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Landsverdediging over "de operatie boven Libië en de mogelijke inzet van Amerikaanse onbemande vliegtuigen (UAV's)" (nr. 4189)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Landsverdediging over "de beslissing tot uitbreiding van de Belgische deelname aan de operatie in Libië" (nr. 4445)
- M. Gerald Kindermans au ministre de la Défense sur "l'opération en cours au-dessus de la Libye et l'utilisation de l'Eurofighter Typhoon et du jet Rafale par les alliés de l'OTAN" (n° 4187)
- M. Stefaan Vercamer au ministre de la Défense sur "les opérations en Libye et le déploiement éventuel d'avions sans pilote américains (UAV)" (n° 4189)
- M. Dirk Van der Maelen au ministre de la Défense sur "la décision d'étendre la participation belge à l'opération en Libye" (n° 4445)
02.01 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, een paar weken geleden hebben wij de kans gehad om met de leden van de commissie die daaraan deel wensten te nemen, een bezoek te brengen in Griekenland. Daar werden wij geconfronteerd met de problematiek met betrekking tot onze gevechtsvliegtuigen, die, zoals wij konden vaststellen, zeer behoorlijk werk leveren en ik bedoel vooral op technisch vlak. Wij hebben vernomen dat onze vliegtuigen en onze militairen bijzonder goed scoren in de ranking van doeltreffend optreden en kwalitatief werk. Het was bijzonder aangenaam om dat te horen.
Ondertussen is de operatie ongeveer anderhalve maand aan de gang. Wij hebben vastgesteld dat legers van enkele andere landen, zoals Groot-Brittannië en Frankrijk, zeer moderne gevechtsvliegtuigen inzetten. In dat verband denk ik aan de Eurofighter Typhoon en de Rafale Jet.
Op termijn zal ook een vernieuwing worden doorgevoerd van de Belgische vloot. De vraag is of de minister van Defensie en de Belgische luchtmacht de inzet van die toestellen van de andere NAVO-partners van dichtbij opvolgen, om op die manier een goed beeld te krijgen van hun efficiëntie. Het is immers niet alle dagen mogelijk om in operaties zo’n vergelijking te kunnen maken. Op die manier zou de efficiëntie, de flexibiliteit en de betrouwbaarheid van de nieuwe types gevechtsvliegtuigen kunnen worden beoordeeld.
Mijnheer de minister, graag had ik geweten hoe die opvolging eventueel gebeurt en hoe de samenwerking in de lucht precies verloopt tussen de Belgische F-16’s en die toestellen van de nieuwe generatie.
Is er eventueel sprake van een capability gap, zoals dat in het vakjargon genoemd wordt? Daarover had ik graag wat meer informatie gekregen.
De voorzitter: Ik merk dat de heer Vercamer eveneens een vraag heeft ingediend over dat onderwerp.
02.02 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de voorzitter, door een administratieve vergissing in onze fractie zijn de vragen op onze beide namen ingediend; het zou anders raar zijn dat wij samengevoegde vragen indienen. Het is echter niet onze schuld.
02.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Bij deze is dit rechtgezet, mijnheer de voorzitter.
Mijnheer de minister, de Amerikaanse minister van Defensie, Robert Gates, verklaarde eerder deze week dat de Verenigde Staten de huidige NAVO-operatie boven Libië zullen versterken met onbemande vliegtuigen. De Amerikaanse president Obama zou hiervoor zijn toestemming hebben gegeven.
Volgens de berichtgeving zullen deze toestellen niet alleen worden gebruikt voor verkenningsvluchten, maar ook worden bewapend met zogenaamde Hellfireraketten met het oog op offensieve acties tegen het Libische leger in steden en dichtbevolkte gebieden.
Mijnheer de minister, kunt u de inzet van die toestellen bevestigen? Welke impact zou dit kunnen hebben op de verdere ontwikkeling van de lopende NAVO-operatie?
02.04 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, via de krant heb ik vernomen dat de Ministerraad heeft beslist om de Belgische deelname aan de operatie in Libië uit te breiden. Sinds die beslissing kreeg de mijnenveger Narcis de toelating om mijnen te jagen in de haven van Misurata.
De Ministerraad heeft deze beslissing genomen zonder samenspraak met het Parlement, hoewel ze hierover met het Parlement in een resolutie een formele afspraak had gemaakt.
Waarom overtreedt de regering deze afspraak?
Komt de regering terug op deze formele afspraak met het Parlement? Zal zij in de toekomst nog eenzijdige beslissingen nemen en daarover pas achteraf met het Parlement, op vraag van de parlementsleden, debatteren?
02.05 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, waarde collega’s, onze F-16’s krijgen dagelijks opdrachten, zoals de airbourne air interdiction en de scout and armed recognition, dus verkenningsopdrachten. Het is tijdens deze opdrachten dat de vliegtuigen naar een zone worden gestuurd waar een gelegenheidsdoel wordt geïdentificeerd en na controle van alle parameters kan het doel worden aangeduid.
Enkele doelen werden dan ook als deliberate targets aangevallen. Hierbij zijn de doelen reeds volledig bestudeerd voor het opstijgen. Een belangrijk voordeel hierbij is dat de vluchtduur kan worden beperkt aangezien de toestellen rechtstreeks naar hun doelen kunnen toevliegen. Bovendien kan door de kennis van het doel de configuratie van de wapenparameters optimaal worden ingesteld.
De inzet van de nieuwe gevechtsvliegtuigen, zoals de Eurofighter Typhoon en de Rafale Jet, worden van dichtbij opgevolgd en dit niet alleen tijdens de operaties boven Libië, maar ook bij hun inzet in andere operatietheaters, zoals bijvoorbeeld de inzet van de Rafale in Afghanistan, en tijdens de normale internationale oefeningen waaraan ook Belgische toestellen deelnemen.
Met betrekking tot de specifieke operaties zoals die boven Libië worden uitgevoerd, bestaat er weinig verschil tussen operationele activiteiten en capaciteiten van de nieuwe en bestaande gevechtsvliegtuigen. Het is trouwens niet altijd het vliegtuig zelf dat deze operationele capaciteiten bepaalt. De capaciteiten van de specifieke wapensystemen die aan het vliegtuig toegevoegd worden, zijn bepalend, zoals bijvoorbeeld de doelaanduidingsystemen, de externe targeting pods en de geleiding van de wapens zelf.
De grondslag van het langdurig succes van een toestel zoals de F-16 ligt, enerzijds, in zijn modulair ontwerp en, anderzijds, in het feit dat de F-16 door zijn numeriek overwicht wereldwijd de markt van de wapensystemen aanstuurt. Bijna alle nieuwe wapensystemen zijn compatibel met zogoed als alle versies van de F-16. Zo zorgen de wapensystemen van de Belgische F-16’s, zoals de sniper targeting pod en de laser- en/of gps-geleide bommen, er tot op vandaag voor dat in de gegeven omstandigheden boven Libië geen sprake is van een capability gap met de Typhoon en de Rafale. Integendeel, een Rafale Jet kan tot op heden bijvoorbeeld nog niet beschikken over een sniper pod.
De inzet van onbemande predatorvliegtuigen gebeurt op beslissing van de NAVO-autoriteiten. Officiële berichten bevestigen het effectieve gebruik van dit type vliegtuig in de operatie boven Libië.
Met betrekking tot de beslissing van de Ministerraad van 2 mei jongstleden om aan de Narcis de toestemming te geven eveneens mijnenbestrijdingoperaties uit te voeren, dient er in de eerste plaats een aantal elementen in de juiste context te worden weergeven. Zodra ik door de NAVO op de hoogte werd gesteld van het feit dat er effectief zeemijnen werden opgemerkt in de wateren voor de Libische kust, meer in het bijzonder voor de haven van Misurata, werd ervoor geopteerd om, gezien de ernst van de situatie, binnen de bestmogelijke termijnen het gegeven onmiddellijk aan de voltallige regering voor te leggen, teneinde binnen het kader van VN-resolutie 1973 – en meer in het bijzonder rekeninghoudend met de humanitaire bijstand aan de Libische burgerbevolking – de nodige verantwoordelijkheid te kunnen opnemen.
Zeemijnen betekenen immers onmiddellijk een groot gevaar voor de algemene maritieme communicatielijnen en in het bijzonder voor de bijhorende bevoorrading van levensnoodzakelijke middelen aan een land en zijn bevolking. Onbevaarbare, maritieme routes voor een haven zouden bovendien een noodzakelijke evacuatie uit een belegerde stad onmogelijk kunnen maken, met de nodige denkbare gevolgen als consequentie, lees burgerslachtoffers.
Met deze elementen werd door de regering rekening gehouden, om zo snel mogelijk en bij wijze van noodmaatregel een adequate oplossing voor de nieuwe dreiging voor de Libische burgerbevolking te kunnen bieden, door in de vooravond van 2 mei met unanimiteit de mijnenbestrijdingsopdracht van de Narcis toe te staan.
Hoewel het in de lijn der verwachtingen lag dat een volwaardig operationeel mijnenbestrijdingsvaartuig, dat trouwens voor de crisis in Libië reeds bij de NAVO werd afgeleverd, voor de uitvoering van mijnenbestrijdingsoperaties in het kader van de NATO Rapid Reaction Forces in geval van een effectieve mijnendreiging zou worden ingezet, werd behalve de voorlegging aan de Ministerraad ook het Parlement zo spoedig als enigszins mogelijk was op de hoogte gebracht van deze operationeel noodzakelijke inzet, op dinsdag 3 mei 2011 in de commissie voor de Landsverdediging.
Binnen het hiervoor geschetste kader dien ik toe te voegen dat de operationele ‘dringendheid’ noodzaakte dat de beslissing door de regering onmiddellijk werd genomen.
Voor alle, andere aspecten verwijs ik naar het antwoord dat mijn collega van Buitenlandse Zaken gisteren in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen aan de heer Van der Maelen heeft gegeven.
02.06 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de minister, ik ben gelukkig te vernemen dat u nogmaals bevestigt dat de uitrusting van onze vliegtuigen bijzonder adequaat is voor de taken waarvoor zij worden ingezet.
Ik heb ook begrepen uit het bezoek dat wij aan Araxos hebben gebracht, dat er bij de coalitiepartners bijzonder veel respect is voor de inzet en voor de resultaten van onze Landsverdediging.
Zulks staat in schril contrast met de geluiden die vanuit de legertop te horen zijn over de problemen waarmee defensie kampt. Ter plaatse hebben wij van de DetCo en van alle militairen waarmee wij hebben gesproken, alleen maar gehoord dat zij heel tevreden waren, zowel over het materieel als over het financiële luik en de infrastructuur waarover zij beschikten. Eigenlijk was het één succesverhaal. Dat is wat ik van voornoemd bezoek heb onthouden.
Ik was dan ook enigszins verrast door de reacties die ik een paar dagen later van de legertop hoorde en die absoluut niet strookten met wat wij ter plaatse hebben gehoord van de mensen op het terrein en van degenen die deelnamen aan het bezoek. Zij kunnen dit alleen maar bevestigen.
02.07 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Wij zullen uiteraard de verdere evolutie opvolgen.
02.08 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik blijf van oordeel dat de beslissing van de Ministerraad haaks staat op de resolutie die wij op 18 maart 2011 hebben goedgekeurd.
Op uw argument van de hoogdringendheid wens ik te repliceren dat de boot zich zodanig ver van Misurata bevond dat hij er twee of drie dagen over moest doen om de plaats te bereiken.
Ik had in de krant gereageerd. Ik had vooraf twee zaken aangekondigd.
Ten eerste, ik ben van mening dat wij over de kwestie snel, met name maandag, de commissie voor de Landsverdediging bij elkaar moeten roepen.
Ten tweede, ik ben benieuwd naar het standpunt van de andere leden, maar voor mij kan het nieuwe engagement dat België op zich neemt, doorgaan.
Ik nodig evenwel alle collega’s uit om de resolutie die wij op 18 maart hebben goedgekeurd te bekijken en de regering te waarschuwen. Zij neemt nu een vinger, een volgende keer zal zij een arm nemen, enzovoort, en uiteindelijk zam er een Belgische mission creep ontstaan.
Ik vind dat een Parlement op zijn strepen moet staan als het een afspraak maakt met de regering. Ik lees: “De regering heeft zich geëngageerd om opnieuw te overleggen wanneer nieuwe omstandigheden de aard van het Belgisch engagement zouden wijzigen”. Hier heeft de regering een engagement gewijzigd zonder hierover vooraf met het Parlement te praten. Ik heb deze zaak bij de Kamervoorzitter aangekaart. Hij heeft mij gezegd dat wij volgende week de gelegenheid krijgen om daarover te overleggen met de eerste minister.
Ik hoop dat de collega’s van de Kamer, van de oppositie en van de meerderheid, dit standpunt bijtreden. Wij kunnen het niet pikken dat een regering terugkomt op gemaakte afspraken.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "la mise à disposition de logements aux militaires par l'Office central d'action sociale et culturelle du ministère de la Défense" (n° 3390)
03 Vraag van de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de terbeschikkingstelling van woningen aan militairen door de Centrale Dienst voor Sociale en Culturele Actie van het Ministerie van Landsverdediging" (nr. 3390)
03.01 Denis Ducarme (MR): Monsieur le ministre, le service Logements de l'Office Central d'Action Sociale et Culturelle (OCASC) gère et attribue les logements, qui sont propriétés de la Défense. J'ai appris par la presse qu'une de ces attributions s'était faite au profit du lieutenant-général Gérard Van Caelenberge, sous-chef d'état-major Opérations et Entraînement, qui occupe une maison à Piétrebais.
Auriez-vous l'amabilité de me faire connaître le nombre de demandes introduites à ce jour pour occuper un logement en province de Brabant wallon, en province de Brabant flamand et en Région bruxelloise? En effet, le plan de transformation de la Défense a provoqué des mutations, une forme de transhumance. Dès lors, l'attribution de logements est une problématique particulièrement importante dans le cadre du plan de transformation que vous souhaitez voir se conclure à la fin de l'année.
À quelles catégories de personnel appartiennent ces militaires? Le déménagement du Wing Héli de Bierset vers Beauvechain a-t-il des conséquences sur le nombre de demandes? Le plan de transformation dans sa globalité a-t-il également eu un impact sur le nombre des demandes introduites? De quel ordre? Qu'est-il prévu pour ces militaires spécifiquement concernés par ces déménagements?
Je suis de la région de Charleroi. On y a vu des logements sociaux – je reconnais que ce n'est pas le sujet que nous abordons maintenant – occupés par des personnes qui avaient largement les moyens d'occuper des logements privés et de ne pas être à charge de la collectivité. Cela a suscité – vous vous en souviendrez sans doute – un certain nombre d'affaires qui sont en justice par rapport à toutes ces questions. Bien des polémiques ont ainsi été suscitées. Je souhaiterais que ce ne soit pas une polémique qui gagne votre département.
Le cas du lieutenant-général Van Caelenberge est-il un cas isolé ou d'autres officiers généraux, en activité ou pensionnés, occupent-ils des logements attribués par l'OCASC. À quelles conditions?
Je vous remercie de me répondre, monsieur le ministre. Il importe, pour le bon fonctionnement de votre département, de faire preuve de transparence sur ces questions.
03.02 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, monsieur Ducarme, le service Logements de l'Office Central d'Action Sociale et Culturelle gère plus de 3 000 logements en Belgique au profit des bénéficiaires repris dans l'arrêté royal du 10 janvier 1978. Ces logements sont la propriété de l'OCASC et sont situés dans 30 % des cas sur des terrains concédés à l'OCASC par la Défense. Les logements de l'OCASC ne sont pas des habitations sociales. Selon la loi, l'OCASC doit être considérée, dans le secteur de l'immobilier, comme agence immobilière privée. L'OCASC ne perçoit donc aucune forme de subside, le secteur immobilier étant autonome.
Après une analyse approfondie du marché, le comité de gestion de l'OCASC a fixé le montant du loyer des habitations à un pourcentage déterminé du montant d'un loyer sur le marché immobilier privé. Le grade et les revenus du candidat locataire ne jouent aucun rôle dans l'attribution des logements. Septante-deux demandes ont été introduites pour un logement dans le Brabant, 27 à Bruxelles, 16 dans le Brabant flamand, 29 dans le Brabant wallon. Ces demandes ont été introduites par des bénéficiaires civils et militaires.
Pour l'ensemble de la Belgique, le plan de transformation a eu pour conséquence l'introduction de 39 demandes spécifiques depuis décembre 2009: 21 candidats ont déjà obtenu satisfaction. Toutes les demandes introduites bénéficient de la priorité maximale en tenant compte de la composition familiale. Afin de satisfaire à ces nouvelles demandes, l'OCASC a prévu la construction de 125 nouveaux logements. Dans le Brabant, 30 nouveaux logements seront disponibles en 2011. Fin mars, il s'agissait de 10 logements à Piètrebais, et de 20 logements à Neder-over-Heembeek fin mai 2011.
Le lieutenant-général dont vous avez parlé est le seul officier général en activité occupant un logement de l'OCASC. Il est locataire depuis le 1er mai 1984, donc bien longtemps avant sa nomination au grade actuel. Un logement est occupé à Bourg-Léopold par un officier général pensionné. Ces logements sont octroyés aux conditions applicables à tous nos bénéficiaires.
03.03 Denis Ducarme (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour la précision des chiffres que vous nous avez communiqués. Je vous avoue que cela me pose un problème car certaines demandes n'ont toujours pas été satisfaites pour une part de nos hommes qui ont dû déménager à l'occasion de la transformation de la Défense. Voir un général occuper un logement pour 600 euros alors qu'il pourrait être mis à la disposition de soldats, de familles qui n'ont pas les mêmes moyens que des officiers ou des généraux dans ce cas précis, cela suscite des questions.
Comme vous l'indiquez, le logement est loué par ce général depuis 1984, qui, à cette époque, n'avait pas ce grade. Toutefois, à partir du moment où les revenus du ménage de ce général deviennent conséquents, ne devrait-on pas laisser la place à des personnes qui ont moins de revenus? Cela m'interpelle.
Je vous adresse cette question non pas pour que vous y répondiez maintenant mais pour que vous puissiez y réfléchir et proposer, sans doute, à l'OCASC de rectifier son règlement afin qu'il puisse proposer ces logements à un certain nombre de personnes qui, financièrement, en ont plus besoin que nos généraux.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Gerald Kindermans aan de minister van Landsverdediging over "de mogelijke gehoorschade bij jonge kandidaat-militairen" (nr. 4188)
04 Question de M. Gerald Kindermans au ministre de la Défense sur "les lésions auditives éventuelles chez les jeunes candidats militaires" (n° 4188)
04.01 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de voorzitter, de gevraagde cijfergegevens over de gehoorschade bij jonge kandidaat-militairen heeft de minister intussen bezorgd.
Heeft Defensie een stijging vastgesteld in het aantal kandidaten die voor een militaire opleiding worden geweigerd op basis van gehoorschade? Is er een toename van het maatschappelijk probleem?
De minister is zo vriendelijk geweest om in zijn schriftelijk antwoord ook op die vragen te antwoorden. Ze zijn dus grotendeels beantwoord, tenzij de minister daar nog iets aan toe te voegen heeft.
04.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, ik meen dat de heer Kindermans ermee akkoord gaat dat hij kennis neemt van het uitgebreide antwoord.
Ik heb nog een belangrijke zijdelingse opmerking. Dit is nogmaals het bewijs dat Defensie niet naast maar pal in de maatschappij staat. De cijfers van de evolutie op de nieuwe rekruten of de indices van de schadelijke gevolgen van druggebruik of gehoorschade zijn het beste bewijs dat Defensie mee evolueert met de maatschappij.
Ik denk dat het interessant zou zijn om dezelfde vraag te stellen in de andere commissies aan andere collega’s die ook de zogenaamde gezagsdepartementen beheren. Dan zal men tot gelijklopende en misschien nog andere vaststellingen komen.
L'incident est clos.
- de heer Peter Logghe aan de minister van Landsverdediging over "de vertraging bij het terugbrengen van een overleden militair op het schip Godetia" (nr. 4317)
- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Landsverdediging over "een overleden militair op het marineschip Godetia" (nr. 4442)
- M. Peter Logghe au ministre de la Défense sur "le retard pris par le rapatriement d'un militaire décédé sur le navire Godetia" (n° 4317)
- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense sur "un militaire décédé sur un bâtiment de la Marine, le Godetia" (n° 4442)
05.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, op donderdag 21 april overleed plots een soldaat aan boord van het schip de Godetia. Voor zover ik goed ben ingelicht, was het niet ten gevolge van militaire inzet.
Onze verbazing was vrij groot toen bleek dat het blijkbaar niet lukte om het stoffelijk overschot van de militair onmiddellijk terug te brengen. In de pers kon men lezen dat pas tegen het einde van de daaropvolgende week – dus tegen 1 mei – het stoffelijk overschot van de 48-jarige militair kon worden gerepatrieerd. Een woordvoerder liet verstaan dat alles te maken had met administratieve formaliteiten, die tijdens het paasweekend moeilijker verlopen.
Het incident heeft bij mij toch een aantal vragen opgeroepen. Bevestigt u dat het stoffelijk overschot pas ten vroegste op zondag 1 mei is overgebracht? Is het ondertussen ter plaatse? Wat is hiervan de reden, mijnheer de minister? Hoe komt het dat dat zo lang heeft geduurd?
Welke administratieve formaliteiten zijn er te vervullen die het overbrengen van een lijk op die manier vertragen? Het is toch de kapitein van het schip, die de overlijdensakte opstelt? Ik vraag mij af welke obstakels er waren.
Is al uitgemaakt of het hier gaat over een arbeidsongeval, dan wel een beroepsziekte of geen van beiden?
Wordt er een bepaald pensioenbedrag uitbetaald? Wordt er bij een arbeidsongeval of beroepsziekte een bijkomende vergoeding uitbetaald? Wie draagt de kosten voor het overbrengen van het lijk?
Ik ben benieuwd naar uw antwoord.
05.02 Karolien Grosemans (N-VA): Op donderdag 21 april 2011 overleed een Belgische militair op het marineschip Godetia ten gevolge van een niet nader bekende ziekte.
De militair was pas sinds woensdag 20 april 2011 ziek geworden, een dag eerder. Het is uitzonderlijk dat een ziekte zo snel fataal is. Indien het om een besmettelijke ziekte ging, dan liep de gehele bemanning een reëel gevaar. Het schip voer op dat moment voor de kusten van Ghana. De autopsie gebeurde dan ook in de Ghanese hoofdstad Accra. Is er al meer duidelijkheid over de ziekte die de militair fataal werd?
Aan boord van het schip bevonden zich 109 bemanningsleden, 89 uit België en 20 uit Benin. Is hun gezondheidstoestand ooit in het gedrang gekomen?
Over welk medisch personeel en faciliteiten beschikt de Godetia?
05.03 Minister Pieter De Crem: De betrokken militair is op 21 april 2011 omstreeks 18 u 25 aan boord van de Godetia overleden. Het schip was op het ogenblik van de feiten net afgemeerd in de haven van Tema in Ghana. De sociale dienst en de familie werden verwittigd. Het stoffelijk overschot werd overgebracht naar het mortuarium van 37th Military Hospital, Liberation Avenue, Accra in Ghana, waar de Ghanese autoriteiten het lichaam in beslag namen en een autopsie uitvoerden. Na de autopsie werd het lichaam door de Ghanese autoriteiten vrijgegeven voor repatriëring, in samenspraak met de Belgische consul en het Belgisch federaal parket. De repatriëring is gebeurd met vlucht 267 van SN Brussels Airlines met aankomst op 2 mei om 5u15 te Zaventem onder de verantwoordelijkheid van de Belgische consul.
Het is niet uitzonderlijk dat de repatriëring zo lang op zich laat wachten. Het land waar het overlijden plaatsvindt, wenst ook vaststellingen te maken omtrent de aard van het overlijden om er zich van te vergewissen dat het om een natuurlijke dood gaat.
Het stoffelijk overschot werd naar het Brusselse Medicolegaal Instituut gebracht en nadien vrijgegeven door het parket en door de begrafenisondernemer opgehaald. In de overlijdensakte werd vastgesteld dat de militair overleden is aan een ziekte en dat de doodsoorzaak onbekend is.
De pensioendienst van de overheidssector, de PDOS, beslist soeverein of het om een werkongeval of een beroepsziekte gaat. Het vergoedingspensioen wordt toegekend door de PDOS op basis van onder andere een administratief onderzoek opgesteld door Defensie, dat de dienstsituatie van de betrokken militair weergeeft.
Om het risico van overlijden en van permanente ongeschiktheid op te vangen die een zogenaamde afkeuring door een eigen verzekering van de betrokken militair met zich zou kunnen meebrengen, heeft Defensie een specifieke verzekering aangegaan. Zij heeft in casu een schademelding gedaan bij de verzekering AGPM, die momenteel het dossier behandelt.
Met toepassing van het koninklijk besluit van 27 mei 1975 betreffende de tegemoetkoming van de Staat in sommige begrafeniskosten van militairen die in een werkelijke dienst zijn overleden, worden de kosten van vervoer van het stoffelijk overschot van de plaats van het overlijden tot de plaats van de teraardebestelling of van lijkverbranding en de plaats van bijzetting van de urne of de verstrooiingsplaats van de as in België door de Staat ten laste genomen.
Ten slotte werden ook verschillende sociale acties in het departement opgestart om de nabestaanden maximaal bij de gebeurtenissen te ondersteunen. De familie heeft ondertussen Defensie en in het bijzonder ex-collega’s bedankt voor de nodige steun die ze tot op heden hebben mogen ontvangen.
De Godetia is een logistiek steunschip met een medische zogenaamde rol 1-capaciteit, wat betekent dat het schip werd uitgerust met een volwaardige ziekenboeg, inclusief chirurgische capaciteit. Het medisch personeel omvat een dokter met ervaring als spoedarts, een niveau 1-verpleegkundige en een aantal militairen gekwalificeerd in eerste hulp bij ongevallen.
05.04 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik heb geen redenen om te twijfelen aan de ernst en de deskundigheid waarmee alles is gebeurd. Ik heb alleen vragen over het feit dat het wel heel lang heeft geduurd tot wanneer het lijk van de onfortuinlijke soldaat in België is aanbeland.
Ik ga niet in op de details, maar ik stel toch vast dat reisbijstandverzekeraars erin slagen om de repatriëring op enkele dagen rond te krijgen. Er zijn ook gevallen bekend van overleden ambassadepersoneel, dat op twee dagen wordt gerepatrieerd. Dat bezorgt mij toch een dubbel gevoel.
Ik ben blij dat ik alle gegevens heb ontvangen, mijnheer de minister. Ik hoop dat men druk blijft zetten op de verzekeringsmaatschappijen met het oog op de behandeling van het dossier.
05.05 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, de repatriëring heeft inderdaad heel lang geduurd. Men heeft daarvoor ruim de tijd genomen. Ik vermoed dat er grondig naar een oorzaak is gezocht en dat verschillende autopsies zijn gebeurd. Het is straf dat er dan nog altijd geen duidelijkheid over de doodsoorzaak is.
Ik neem aan dat de andere militairen ter plaatse of bij thuiskomst zijn onderzocht?
05.06 Minister Pieter De Crem: Ik heb nog een aanvulling over de termijnen. Repatriëringen in niet verdachte omstandigheden gebeuren vlugger, zeker binnen de EU. Voor landen buiten de EU duurt dat langer. Men moet ook de strafrechterlijke organisatie van een land waar het overlijden plaatsvindt, respecteren.
Nadien, wanneer het stoffelijk overschot op het Belgisch grondgebied komt, moet ook het Belgisch parket zijn werk kunnen doen.
Bovendien geldt voor de kwestie het medisch geheim, om evidente redenen. Ik heb u de oorzaak meegedeeld die werd aangehaald op het overlijdenscertificaat. Ik kan er in de Bijzondere Commissie voor de opvolging van de militaire operaties in het buitenland specificaties over geven, maar ik zal dat niet zelf doen. Ik zal dat laten doen door een militair geneesheer, die volgens de deontologie bevoegd is er meer over te zeggen.
05.07 Karolien Grosemans (N-VA): Dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Christophe Bastin au ministre de la Défense sur "le dernier incident à l'aéroport de Kaboul" (n° 4332)
06 Vraag van de heer Christophe Bastin aan de minister van Landsverdediging over "het jongste incident op de luchthaven van Kabul" (nr. 4332)
06.01 Christophe Bastin (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 27 avril, huit soldats de l'OTAN ont été tués à l'aéroport de Kaboul par un colonel de l'armée de l'air afghane qui a tiré sur eux dans une salle de réunion.
Cet incident n'est malheureusement pas isolé. Fin novembre, un homme portant un uniforme de la police avait tué six soldats des forces internationales au cours d'une séance d'entraînement dans l'est. En avril, un soldat afghan s'était fait exploser sur une base militaire, tuant cinq soldats de l'OTAN. Au total, 36 soldats de l'OTAN ont été tués par des hommes se présentant comme des militaires ou des policiers afghans ces deux dernières années.
Les Forces belges sont présentes à l'aéroport de Kaboul et sont également impliquées dans la formation de soldats afghans, à Kaboul et ailleurs dans le pays.
Monsieur le ministre, ces incidents ont-ils ou auront-ils des conséquences sur les règles d'engagement de nos militaires?
Des mesures particulières ont-elles été prises, notamment à l'égard personnes dont les militaires belges assurent la formation?
La répétition de ce genre d'incidents aura-t-elle une influence sur la stratégie globale de l'OTAN, notamment sur la date de départ de ses troupes?
06.02 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, nos règles d'engagement suffisent pour répondre à ce type d'incidents; il n'y a donc aucun besoin de les modifier. J'en ai déjà parlé lors de la discussion sur les conséquences de la mort de Ben Laden sur notre présence militaire en Afghanistan.
Comme je l'ai déjà souvent répété devant cette commission, le risque zéro n'existe pas et rien n'est à exclure! Nos militaires doivent rester vigilants, à tout prix et à chaque instant. Dans le même ordre d'idées, aucune mesure de protection supplémentaire n'a dû être prise en plus des mesures actuellement requises par la FIAS. Ce genre d'incidents n'aura pas d'effet sur la stratégie globale de l'OTAN en Afghanistan.
En ce qui concerne les détails relatifs à cet incident, je vous renvoie aux explications données lors de la séance à huis clos de la commission parlementaire de Suivi des opérations militaires du 5 mai 2011.
06.03 Christophe Bastin (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos propos rassurants. Je suis également convaincu que le risque zéro n'existe pas. J'espère que tout est bien mis en place pour la sécurité de nos soldats et de nos formateurs.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Gerald Kindermans aan de minister van Landsverdediging over "de werking van de dienst Oorlogsgraven" (nr. 4339)
07 Question de M. Gerald Kindermans au ministre de la Défense sur "le fonctionnement du service des Sépultures militaires" (n° 4339)
07.01 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag gaat specifiek over de werking van de dienst Oorlogsgraven.
Sinds januari 2009 is die dienst ondergebracht bij het Instituut voor Veteranen, Nationaal Instituut voor Oorlogsinvaliden, Oud-strijders en oorlogsslachtoffers. De dienst staat in voor het beheer van de nationale militaire begraafplaatsen waar, volgens de informatie die ik heb gekregen, 16 617 Belgische militairen en 417 burgers begraven liggen.
Tot eind augustus 2008 zou die dienst op een reserveofficier hebben kunnen rekenen die werd ingezet, maar dat zou sindsdien zijn afgeschaft.
Ik zal niet de hele informatie voorlezen, dat is niet nuttig, maar ik ga over tot de vragen zelf.
Kan de dienst Oorlogsgraven met slechts twee onderofficieren als voltijdse medewerkers haar taak als verstrekker van informatie aan familieleden, belanghebbenden en onderzoekers nog naar behoren uitvoeren?
Kan een onderofficier instaan voor de contacten met buitenlandse beheerders van militaire begraafplaatsen in België, zoals de Duitse, Britse en andere? De Amerikaanse, Britse, Duitse en Franse diensten worden blijkbaar behartigd door een officier met de graad van majoor of hoger. Waarom wordt België niet vertegenwoordigd door een officier van gelijke graad?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de digitalisering van de fiches van de gesneuvelde Belgische militairen? Krijgt de dienst eventueel versterking om dat te realiseren?
Waarom werd de samenwerking met de reserveofficier beëindigd? Wordt het budget van de dienst Oorlogsgraven in het licht van de nakende herdenking 100 jaar Grote Oorlog verhoogd of niet? Worden er eventueel meer medewerkers aan die dienst toegewezen in het kader van die herdenking?
07.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega, op 1 januari 2009 werd de dienst Oorlograven overgeheveld naar het Instituut voor Veteranen. De reserveofficier waarnaar u verwijst, was toen niet meer in dienst.
De dienst Oorlogsgraven kan haar taak naar behoren uitvoeren met het beschikbare personeel.
De buitenlandse beheerders van de militaire begraafplaatsen zijn vaak burgers.
Tijdens vergaderingen op het niveau van de bestuursorganen wordt het Instituut voor Veteranen vertegenwoordigd door functionarissen van niveau A, met name de administrateur-generaal of bij zijn afwezigheid door een adviseur-generaal. De vertegenwoordiging gebeurt dus op een niveau hoger dan majoor.
Teneinde heel het steekkaartenbestand van de dienst Oorlogsgraven te digitaliseren, heeft het Instituut voor Veteranen in december 2010 verschillende prijsoffertes gevraagd. De firma aan wie het contract is toegewezen, voert momenteel de prestaties zoals voorzien in het speciale lastenboek uit.
Op 31 januari 2011 was reeds de helft van het steekkaartenbestand gedigitaliseerd. De andere helft met daarin onder andere de steekkaarten van soldaten die begraven zijn op ereperken of in het buitenland is klaar sinds maart 2011.
Dezelfde firma werd belast met het tot stand brengen van een database waarin alle essentiële informatie vermeld op deze steekkaarten zal worden hernomen, zijnde: de naam, de voornaam en de overlijdensdatum, hetgeen het publiek toelaat om zo snel mogelijk toegang te krijgen tot de gevraagde gegevens.
Aangezien de regering zoals u weet nog altijd in een periode van lopende zaken zit en dat wellicht nog een tijd zal duren, wordt het budget van de dienst Oorlogsgraven niet verhoogd.
De dienst Herinnering van het Instituut voor Veteranen bestaande uit historici is belast met het opstellen van een actieplan voor de honderdjarige viering van de oorlog ’14-’18. In deze context zal de dienst Oorlogsgraven worden versterkt door de medewerkers van de vermelde dienst zodat er voldoende man-, vrouw- en slagkracht aanwezig zal zijn om van deze herdenking een onvergetelijke gebeurtenis te maken.
07.03 Gerald Kindermans (CD&V): Mijnheer de minister, ik ben gelukkig te vernemen dat de vrees die uit mijn vraag blijkt en die gebaseerd is op mensen die daarin zeer geïnteresseerd zijn weggenomen wordt nu we merken dat er op een zeer moderne en adequate wijze wordt omgegaan met die informatie. Het is ook goed dat mensen die op zoek gaan naar informatie over hun overleden voorouders die gedigitaliseerd kunnen krijgen. Op die manier wordt ook getoond dat er bij onze Defensie nog altijd een groot respect bestaat voor de overledenen uit de wereldoorlog.
L'incident est clos.
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "sharing en pooling - het Ghent Framework" (nr. 4385)
- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "de bijeenkomst op 23 mei met de EU-ministers van Landsverdediging" (nr. 4454)
- de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "pooling and sharing" (nr. 4466)
- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "le sharing and pooling - le Ghent Framework" (n° 4385)
- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "la rencontre du 23 mai des ministres européens de la défense" (n° 4454)
- M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "le pooling and sharing" (n° 4466)
08.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, eind mei zullen de ministers van Defensie van de Europese Unie voor het eerst de resultaten van het Ghent Framework analyseren. Op de top in Gent van 9 mei 2010 onder uw voorzitterschap werd beslist om een lijst te maken van de capaciteiten die de lidstaten autonoom wilden beheren en welke openstaan voor pooling en sharing.
Pooling en sharing van capaciteiten kent een relatief grote steun uit de Belgische politiek, maar een discussie over het aanbod dat ons land wil doen, is zeker essentieel. We zitten nog altijd in lopende zaken en het Parlement moet betrokken worden omdat het per definitie gaat om een visie op de lange termijn op Europese defensie.
Mijnheer de minister, ik heb een viertal vragen voor u.
Ten eerste, kunt u ons de voorlopige of definitieve versie bezorgen van de bijdrage van ons land aan dat framework?
Ten tweede, hoe verantwoordt u de keuzes die u wel en niet gemaakt heeft?
Ten derde, hoe schat u de kansen in dat er een doorbraak komt in die materie?
Ten slotte, welke signalen heeft u dat er voldoende draagvlak zal zijn om aan pooling en sharing te doen, met andere woorden, dat het niet beperkt blijft tot twee of drie lidstaten, maar dat er ook grote groepen lidstaten zich achter eenzelfde pooling- en sharingproject scharen?
08.02 David Geerts (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is gelijksoortig. Wat de output van het Ghent Framework betreft, is er op 23 mei blijkbaar een nieuwe bijeenkomst gepland. Ik heb daarover de volgende vragen.
Wat zijn de conclusies van het departement Landsverdediging met betrekking tot de analyse van de eigen capaciteiten? Dat is namelijk één van de afspraken die in december werden gemaakt. Hoe hebt u die analyse uitgevoerd en in hoeverre is er daaromtrent overleg geweest met de defensiestaf?
Welk overleg met de collega-EU-ministers werd er gepleegd en wat zijn de conclusies daarvan?
Welke lessen kunnen wij bijvoorbeeld trekken uit de hervormingen die Nederland heeft doorgevoerd? U hebt daarbij vorige week reeds een toelichting gegeven. Is er een samenwerking mogelijk in het kader van pooling en andere?
Worden er nieuwe initiatieven genomen die onder de aspecten van het Ghent Framework vallen?
Welke standpunten en voorstellen zult u op 23 mei voorleggen? Wat is uw visie omtrent de permanent gestructureerde samenwerking?
08.03 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik zal de context niet meer schetsen want dat is al gebeurd door de collega’s. Ik kom dan ook meteen tot mijn vragen.
Ten eerste, mijnheer de minister, kunt u een overzicht geven van de resultaten van het Belgische eigen onderzoek over de capaciteiten? Welke capaciteiten wil men op nationaal niveau behouden? Welke capaciteiten willen wij ter beschikking stellen? Welke capaciteiten willen wij op termijn misschien afstoten?
Ten tweede, beschikt u al over de al dan niet voorlopige resultaten van andere EU-lidstaten en de oefening die daar is gebeurd? Ik denk in het bijzonder aan onze buurlanden. U weet dat ik in het bijzonder aandacht heb voor onze buurlanden Nederland en Luxemburg. Zo ja, kunt u dit wat toelichten?
Tot slot, zijn er in de afgelopen maanden positieve of negatieve signalen opgevangen door onze defensiemensen van andere lidstaten die zouden kunnen duiden op mogelijke struikelblokken of grote doorbraken?
08.04 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega’s, het was inderdaad ter gelegenheid van de Top van Gent op 23 september 2010 dat het politieke momentum werd gecreëerd voor een doorgedreven samenwerking tussen de lidstaten met het oog op een optimale ontwikkeling van de capaciteiten ter ondersteuning van het Europese veiligheids- en defensiebeleid.
U weet dat ons land reeds jaren actief betrokken is in een aantal lopende initiatieven: de marinesamenwerking met Nederland, het gezamenlijke opleidingsprogramma voor piloten met Frankrijk en het Europese luchttransportcommando met Nederland, Duitsland en Frankrijk, om nog niet onze deelname aan gemeenschappelijke Europese operaties te vernoemen. Intussen werd inzake de mogelijke opportuniteiten voor pooling and sharing een eerste reflectieoefening gehouden op het niveau van de nationale defensiestaven. De Europese chefs van defensie hebben op 3 mei, vorige week, tijdens hun zesmaandelijkse vergadering hun eerste bevindingen uitgewisseld.
Op dit ogenblik neemt pooling and sharing een zeer belangrijke plaats in bij alle gesprekken over de ontwikkeling van de capaciteiten, the capability forming. Deze vormen van samenwerking bieden ongetwijfeld veel mogelijkheden in minder gevoelige domeinen als de logistiek en de training. Bovendien zullen in de nabije toekomst ook bijzondere en bijkomende mogelijkheden ontstaan tot samenwerking in meer gevoelige domeinen. Het is echter belangrijk dat het denkpatroon niet te veel beperkt wordt en dat men bewust blijft van de verschillende mogelijkheden tot samenwerking die zich aandienen.
Inhoud is hier belangrijker dan vorm om eender welke succesformule te kunnen uitbreiden tot nieuwe partners, of om ze te laten overnemen door anderen. Meer dan ooit worden er voorstellen aangemoedigd en in kaart gebracht om nieuwe samenwerkingsvelden te identificeren die gebaseerd zijn op de nationale capaciteiten.
Een grondige analyse kan de militaire capaciteiten groeperen in 3 categorieën: ten eerste, de capaciteiten die belangrijk zijn voor de individuele naties, en te houden op nationaal vlak; ten tweede, de capaciteiten die een groot potentieel bieden en die ideaal zijn voor de pooling en, ten derde, de activiteiten en capaciteiten die het beste kunnen worden uitgevoerd door andere partners en die daarom het voorwerp uitmaken van task sharing.
Op de Top van Gent werd unaniem aangenomen dat het Europese Agentschap (EDA) een centrale rol moet vervullen in de verdere noodzakelijke capaciteitsanalyse en de identificatie van de mogelijke samenwerkingsverbanden tussen de verschillende lidstaten.
Het is duidelijk dat de politieke wil momenteel absoluut bestaat en dat de budgettaire noodzaak de meeste landen ertoe aanzet verdere diepgaande samenwerking en opportuniteiten voor pooling and sharing uit te werken.
De belangrijkste criteria voor succes blijven het wederzijds vertrouwen met de aanvaarding van een zekere graad van afhankelijkheid; een gemeenschappelijke cultuur, die zich vaak vertaalt in regionale samenwerking, zoals bijvoorbeeld de Nordic Cooperation en de Benelux, en de relatieve kleinschaligheid door de deelname van een beperkt aantal landen in een project.
Ghent Framework werd tijdens het Hongaarse voorzitterschap overgenomen door mijn collega. Maandag 23 mei heb ik een eurotop met mijn collega’s van Defensie waar deze aangelegenheid opnieuw geagendeerd wordt en door mij wordt aangestuurd. Het is echter evident dat deze aangelegenheid, vermits ze valt onder het Europese veiligheids- en defensiebeleid, die door de Europese top werd aangenomen op de formele top van december van ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie, ook het voorwerp uitmaakt van de acties die mevrouw Ashton en haar diplomatieke diensten dienen te ondernemen, vermits zij ook bevoegd is voor het defensiebeleid.
08.05 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, misschien ben ik niet zo duidelijk geweest, maar mijn vraag was eigenlijk wat het aanbod is dat België zal doen op die top van einde mei, inhoudelijk, welke keuzes ons land maakt?
08.06 Minister Pieter De Crem: Over haar intenties kan een regering nooit ondervraagd worden. De enige intentie die ik heb is de intentie dat wij een heel concrete invulling kunnen geven aan pooling and sharing, maar ik ben onmiddellijk na de vergadering van 23 mei ten zeerste bereid om daarbij tekst en uitleg te geven, al dan niet in antwoord op vragen.
08.07 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, sta mij toe te zeggen dat ik dat bijzonder betreur. Het is beter om voorafgaandelijk een debat te houden in het Parlement, want dit gaat niet alleen om capaciteiten die ons eigen land moet kunnen houden, het gaat om capaciteiten, zoals u zelf hebt gezegd, die wij willen sharen, die wij willen poolen. Dat heeft een impact op heel onze defensie. Zo’n debat moeten wij toch voorafgaandelijk kunnen voeren in het Parlement, vooraleer u standpunten inneemt op Europees niveau.
08.08 Minister Pieter De Crem: Om uw ontgoocheling wat de temperen, wij zullen met België geen duikboten kopen. Dat is een capaciteit die wij gaan poolen en sharen met andere landen.
08.09 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, het is jammer dat u op zo’n manier antwoordt op een reeks parlementaire vragen. Ik herhaal het, het heeft een impact op defensie en u weigert hier een parlementair debat voorafgaand aan een Europese top.
Mijnheer de minister, ik hoop wel dat u ter zake een visie hebt, ik twijfel daaraan, gezien uw non-antwoord vandaag. De laatste jaren is er ook zeer weinig gebeurd op dat vlak. Wij hebben zeer weinig initiatieven van u gezien om de efficiëntie van het leger te vergroten door meer aan samenwerking te willen gaan doen en om daaromtrent een aantal ideeën te lanceren.
In tijden van budgettaire nood kan het nochtans een middel zijn om de efficiëntie van ons leger te gaan vergroten. Ik meen ook te mogen zeggen dat Defensie zelf, de militairen zelf, vragende partij zijn voor een signaal vanuit de politiek. De politiek moet hier een initiatief nemen, moet met voorstellen voor de dag komen.
Er is een Europese top, u zult daar een voorstel doen en u weigert hier een voorafgaandelijk parlementair debat. Ik vind dat bijzonder jammer en ik hoop dat mijn standpunt gedeeld wordt door de collega’s. Wij zijn allemaal parlementslid. Het is gebruikelijk dat voorafgaand aan een Europese top een parlementair debat plaatsvindt.
08.10 Minister Pieter De Crem: Het is een belangwekkende vaststelling te weten dat het Ghent Framework en de pooling en sharing een initiatief is van Groen! naar aanleiding van de top die zij georganiseerd hebben in Gent.
De voorzitter: Ik stel voor dat u eerst de replieken aanhoort vooraleer u er nieuwe uitlokt.
08.11 David Geerts (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik had gevraagd welke standpunten de minister zal innemen en welke voorstellen hij zal doen op de vergadering van 23 mei en in hoeverre hierover overleg werd gepleegd met de legerleiding. Van de legerleiding zullen we dat morgen waarschijnlijk in de krant moeten lezen.
08.12 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, ik betreur dat u nog geen concrete resultaten kunt meedelen en we daar nu weinig concreets over kunnen zeggen. Ik steun u als u zegt dat het klimaat voor dergelijke pooling en sharing waarschijnlijk nog nooit zo groot is geweest als vandaag, gelet op de budgettaire context. Ik heb over de toekomst van het leger en de internationale samenwerking ook een brief gericht aan de voorzitter om het debat daarover in het Parlement te kunnen starten. Ik hoop dat we ook dit element kunnen meenemen als men misschien volgende week beslist om dat debat effectief op te starten.
De voorzitter: Ik heb inderdaad een brief gekregen van de N-VA-fractie om een hoorzitting te vragen over de toekomst van het Belgisch leger. Mijnheer de minister, ik hoor van uw medewerkers dat dit niet tot de lopende zaken behoort en dat u daar niet uw medewerking aan zou verlenen, als ik dat goed lees. U mag mij tegenspreken. Ik weet niet of we dit debat vandaag dan wel volgende week moeten voeren.
08.13 Minister Pieter De Crem: (…)
De voorzitter: Mijnheer Maertens, ik neem aan dat het daar voorlopig bij blijft. De minister kan alleen maar toestemming geven of niet aan generaals, kolonels en dergelijke.
08.14 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, niets belet ons om niet-militairen en andere specialisten uit te nodigen. Het zou natuurlijk nuttig zijn mocht dit wel kunnen.
De voorzitter: De relevantie van een en ander wordt natuurlijk nogal klein.
08.15 Bert Maertens (N-VA): Absoluut. Ik stel voor dit volgende week te hernemen bij de regeling van de werkzaamheden.
De voorzitter: Dat zullen we dan bij de volgende regeling der werkzaamheden in aanwezigheid van alle fracties behandelen. Ik heb trouwens net een tweede vraag tot hoorzitting gekregen van de heer De Vriendt. Hij vraagt om in dialoog te treden met de militairen zelf en uit eerste hand te vernemen wat de bekommernissen van de legertop zijn. Dat heeft te maken met de al dan niet op een hoek van de tafel geschreven nota, denk ik.
Ik leg de situatie uit: als de minister dat interessant vindt, zal hij toestemming geven. Doet hij dat niet, dan zitten we vast. Dan kunnen we professor De Vos vragen of zo, maar niet de generaals en kolonels die u zou willen horen. Hebt u daar nu al commentaar bij, mijnheer de minister, of houdt u dat liever voor volgende week?
08.16 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mijn antwoord is kort. De heer De Vriendt heeft dienaangaande nog een vraag op de agenda staan. In de marge daarvan kan ik misschien antwoorden.
De voorzitter: Goed, dan zetten we dat even opzij.
Heren Maertens en De Vriendt, ik zal dat agenderen op de volgende nuttige vergadering als regeling der werkzaamheden. Dan kunnen alle fracties zich erover uitspreken. De minister heeft dan ook de tijd om al dan niet uitgebreid te antwoorden op jullie vraag naar die hoorzittingen.
Eigenlijk gaat het om twee verschillende hoorzittingen, want het is niet precies hetzelfde wat er gevraagd wordt door de heer Maertens en door de heer De Vriendt. Logisch, zou men kunnen denken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
We zijn nu toe aan vraag nr. 4446 van mevrouw Boulet. Zij is niet aanwezig en heeft niets laten weten. Ik verwijt haar niets. Zoals u allen weet, collega’s, is zij hoogzwanger.
We komen nu tot samengevoegde vragen. Ik moet een vervangende voorzitter aanstellen omdat er ook een vraag van mij aan is toegevoegd.
Président: Anthony Dufrane.
Voorzitter: Anthony Dufrane.
- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "de kritiek van de legerleiding op het gevoerd beleid" (nr. 4455)
- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Landsverdediging over "de discussie tussen de generale staf en de minister" (nr. 4456)
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "de kritiek van de legertop" (nr. 4457)
- de heer Filip De Man aan de minister van Landsverdediging over "de 'interne nota' van de legertop" (nr. 4515)
- de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "de vermeende kritiek van de legertop over de budgettaire situatie van Defensie" (nr. 4550)
- de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de kritiek van de CHOD op het begrotingsbeleid van de minister" (nr. 4567)
- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "les critiques de la direction militaire au sujet de la politique mise en oeuvre" (n° 4455)
- Mme Annick Ponthier au ministre de la Défense sur "la discussion entre l'état-major et le ministre" (n° 4456)
- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "la critique du haut commandement de l'armée" (n° 4457)
- M. Filip De Man au ministre de la Défense sur "la 'note interne' du haut commandement de l'armée" (n° 4515)
- M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "la critique présumée du haut commandement de l'armée concernant la situation budgétaire de la Défense" (n° 4550)
- M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "les critiques budgétaires émises par le CHOD à l'égard de la politique du ministre" (n° 4567)
09.01 David Geerts (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb daarstraks met een cynische ondertoon al opgemerkt dat wij de visie van de legerleiding morgen dan wel in de krant zullen vernemen. Mijn vraag geeft aan dat er blijkbaar een interne spanning was, of nog steeds is, tussen u en de CHOD en dat er ter zake een nota zou bestaan.
Ik heb mij in de media over de zaak uitgelaten. Voor alle duidelijkheid: ik ben van mening dat, wanneer de politiek een beslissing neemt, het aan de legerleiding is om de politieke beslissing uit te voeren. Indien de top het niet met de beslissing eens is, moet hij zijn conclusies trekken.
Het is betreurenswaardig dat er op het moment dat wij met een begrotingsdebat bezig zijn, onmiddellijk kritiek komt.
Mochten de begrotingstabellen die wij die bewuste dag hebben besproken niet realistisch zijn en niet met de legerleiding zijn overlegd, dan had ik graag gehad dat de legertop ons kenbaar had gemaakt in welke mate de tabellen niet in orde waren. Ik betreur dan ook dat er al dan niet nota’s worden geschreven en het Parlement wordt bedot.
Daarom begrijp ik uw kritiek. Ik zou een dergelijke houding ook niet aanvaarden, mocht ik tot de meerderheid behoren. Dat geef ik eerlijk toe. Ik heb echter wel de hiernavolgende vraag.
In welke mate zijn de begrotingstabellen die wij vorige week hebben besproken, realistisch, gezien de vaststelling dat de legeradministratie zelf erop wijst dat met het vooropgestelde begrotingssaldo het leger zijn 1 200 militairen in het buitenland niet kan behouden?
Mijnheer de minister, ik moet mij verontschuldigen. Ik zal uw repliek in gedrukte versie lezen.
Het voorgaande is echter de visie van mijn partij. Wanneer er een politieke beslissing is, mag ik hopen dat de legerleiding ze uitvoert.
09.02 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u weet ongetwijfeld waarover het gaat. Het gaat over de waarschuwing die de defensiestaf de wereld heeft ingestuurd via de media – wat wij trouwens betreuren – inzake de toekomst van de Belgische strijdkrachten. Ik had graag wat meer duiding gekregen bij deze nota die op zijn minst verontrustend te noemen is, misschien niet zozeer omwille van de inhoud maar wel omwille van de manier van communicatie.
U wuift de kritiek weg. De nota is op de hoek van een tafel bijeengeschreven, zegt u. Op die manier maakt u het interne debat een beetje moeilijk. Ik pleit er dan ook voor om dit zeer binnenkort in deze commissie te bespreken, mijnheer de voorzitter. Ik vraag mij ook af hoe de bespreking van uw beleid met de stafchef verloopt? Ik stel mij daar vragen bij. U zegt ook dat de nota vol fouten staat. Hoe motiveert u dat? U spreekt zelf over de opvolging van de huidige stafchef. Ik weet niet of er volgens u nog een verdere samenwerking mogelijk is? Ik had daarop graag een antwoord gekregen.
09.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik heb uiteraard min of meer dezelfde opmerkingen. Wanneer de minister en de CHOD publiekelijk in de media vechtend over straat rollen, is dit een majeur conflict binnen Defensie.
Er wordt eigenlijk aan de kern van ons defensiebeleid geraakt en er ontspint zich een ganse discussie. Ik vind eerlijk gezegd dat dit een debat op zich verdient, een debat dat de reikwijdte van een parlementaire vraag moet overstijgen. Ik heb u de vraag gesteld of u het Parlement een afschrift kunt bezorgen van de interne nota van de legertop die op 5 mei in de pers werd gelekt en uiteraard ook uw reactie op de geformuleerde kritiek. Die kritiek komt eigenlijk neer op overstretching en is tevens kritiek op het budget. Dit wijst op budgettaire problemen en raakt aan de toekomst van onze Defensie. Vandaar dat ik een hoorzitting gevraagd heb met de CHOD en leden van de generale staf.
Ik vind eigenlijk fundamenteel dat er tussen de politiek en Defensie veel te weinig contactmomenten zijn. Er is een jaarlijks bezoek aan het Parlement waarbij parlementsleden in dialoog kunnen treden met militairen. Eigenlijk gebeurt dat echter veel te weinig, zeker gezien de conflictstof die er is en de grote debatten die er zijn tussen de minister en zijn departement. Ik vraag dus om die hoorzitting toch mogelijk te maken zodat wij als parlementsleden uit de eerste hand kunnen vernemen wat de bekommernissen zijn van de militairen.
09.04 Filip De Man (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil het specifiek hebben over het statuut van de nota. Ik weet dat mijn collega Ponthier er vragen over stelt, maar ik ben toch een beetje verbaasd. U zult dat begrijpen.
Op 4 mei las ik bijvoorbeeld in Het Nieuwsblad dat de minister een mentaliteit van “après moi le déluge” heeft, dat “de defensiestaf waarschuwt en zich grote zorgen maakt” en dat een en ander zal leiden tot “een desastreuze cocktail". Verder staat er nog: "De Crem maakt het leger totaal ongeloofwaardig. Hij is het hervormingsplan helemaal aan het ondergraven. De training van onze mensen komt in gevaar. Wij verliezen aan geloofwaardigheid binnen de NAVO." In het Frans zegt men “excusez du peu”.
Hetgeen u daar allemaal in uw nek wordt geslagen, mijnheer de minister, komt uit een nota. Ik wil van u weten wat voor een nota dat is. Is het een nota van één persoon of van verschillende personen? Is het een officieel document, dat als het ware door de defensiestaf is uitgevaardigd? Is het een rancuneus documentje dat op de hoek van een tafel is geschreven?
Ik vind het kras dat wij in dit land – als men een beetje inzit met het departement Landsverdediging – zoiets moeten meemaken. Wij zien hoe degene die verantwoordelijk is voor het beleid en degene die het beleid moet uitvoeren frontaal in botsing gaan, tenminste als ik mag geloven wat ik in de pers lees.
Ik zou dus heel graag van u horen wat de bron is van die bijzonder scherpe kritiek ten aanzien van u. Is dat inderdaad een nota van de defensiestaf? Praat u nog wel eens met de CHOD? Praat u nog wel eens met de legertop inzake het algemene beleid?
09.05 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is niet de eerste keer dat een dergelijk incident gebeurt. Herinner u de befaamde brief in de nieuwjaarsperiode. Toen was duidelijk dat er een verschil in visie is tussen de minister en de legertop die het beleid moet uitvoeren.
Ik volg de heer Geerts helemaal als hij zegt dat het primaat bij de politiek ligt en niet bij de uitvoerende mensen uit de administratie of hier de legertop.
Mijnheer de minister, ik heb gelezen, gehoord, gezien dat u vrij scherp in uw eigen stijl – uiteraard met een vleugje humor – op de nota hebt gereageerd. Kunt u die reactie iets meer onderbouwen? Hoe komt u tot die uitspraken? “Het is op de hoek van de tafel geschreven”. Over het water en de eend zal ik maar zwijgen. Kunt u uitleggen hoe u komt tot uw kritiek op de interne nota?
Ik denk dat het zeer belangrijk is dat een minister goed en frequent met zijn leidende ambtenaren overlegt, in uw geval met de CHOD en de legerstaf. Hoe gebeurt het overleg tussen u en de legertop? Op welke manier? Met welke frequentie? Wie is daarbij betrokken?
In welke mate bemoeilijkt dit nieuwe incident de werkrelatie tussen u en de CHOD? Ik lees in De Morgen dat u generaal Jockin al openlijk hebt gevraagd om kandidaat te zijn voor de functie van stafchef. Klopt dat? Hebt u dat gevraagd? Meent u dat? Ik neem aan dat dit als een grap bedoeld is, maar het dekt wellicht een zekere serieuze lading. Graag wat meer informatie daarover.
09.06 Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, à la lecture de la presse qui fait état de votre conflit avec le chef de la Défense, on peut être surpris. On a le sentiment que, depuis quelques mois, la grande muette a retrouvé sa langue, même plusieurs, ce qui pourrait nous satisfaire.
Le point culminant semble être un article paru dans le journal De Morgen de ce samedi selon lequel le CHOD serait surnommé "Prussien à casque à pointe". Monsieur le ministre, il me semblait utile de vous le dire. J'ignore si c'est vrai; les journalistes sont parfois des poètes. Toutefois, si tel était le cas, il faudrait suggérer à certains membres de votre cabinet de lui choisir un surnom moins connoté, s'ils tiennent vraiment à lui en donner un. Ce sont en tout cas des polémiques dont on pourrait se passer. Même si cette note a été écrite sur un coin de table, certains coins de table font mal quand on s'y cogne!
En tant que parlementaire, si j'avais disposé de cette note la semaine dernière lorsque nous avons abordé la question du budget, j'aurais été assez satisfait de la correspondance de l'approche que le MR a voulu présenter avec celle d'une note interne. Celle-ci rappelle finalement les arguments que nous avons pu porter en commission par rapport aux investissements, aux rééquipements, aux coupures de moyens de liquidation. Je renvoie simplement aux informations que j'ai soulevées lors de la dernière commission: 250 millions d'euros en moins par rapport à 2009, pas d'indexation, une demande de l'état-major de 400 millions d'euros pour le rééquipement, un octroi de seulement 145 millions d'euros dans le cadre de cette enveloppe, des craintes quant à notre capacité et notre ambition en matière d'opération à l'étranger. À mon sens, cette note est justifiée. Le point de vue s'explique. Le problème est que cette note se soit retrouvée dans la presse.
Pourquoi en rajouter sur un problème que rencontre aujourd'hui la Défense? Monsieur le ministre, comment cette note s'est-elle retrouvée dans la presse? Ce genre de dérapage pourrait être évité. S'il y a une tension aussi forte au niveau des questions relatives à la Défense aujourd'hui, c'est clairement dû au fait que nous sommes aujourd'hui à un virage. Ces tensions s'expliquent mais faut-il véritablement les étaler? Je ne pense pas.
Monsieur le ministre, la sérénité est-elle enfin revenue au sein de votre département, dans votre relation avec le CHOD? Puis-je vous demander de vous exprimer non pas sur la polémique mais sur le fond des craintes émises par le CHOD quant à l'avenir au niveau du département et à notre capacité à assumer toujours les opérations à l'étranger, tel que nous les menons aujourd'hui.
09.07 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega’s, de interne nota waarop wordt gealludeerd in de pers en waarin kritiek zou worden geuit op mijn beleid, is allerminst een angstvallig voor mij verborgen gehouden document, waarvan ik geen weet zou hebben. Het betreft een nota die de chef Defensie aan mij heeft gericht op 13 april jongstleden, waarin hij de aandacht vestigt op de mogelijke gevolgen voor Defensie van de conclaafbeslissing over de begroting van 2011. Het betreft een vertrouwelijke nota, die zodanig vertrouwelijk is dat niet weinigen in de commissie en ook daarbuiten er uitvoerig lezing van geven.
De chef Defensie oordeelt in die nota dat er op korte termijn geen noemenswaardige problemen rijzen. De personeels- en werkingsuitgaven, alsook de kosten van de operaties zijn gedekt, dat laatste mits een beroep kan worden gedaan op interdepartementale middelen, wat vandaag de dag het geval is voor de financiering van de operatie Libië.
Op langere termijn vormt vooral de actuele beperking van de vastleggingskredieten een probleem op het vlak van de investeringen. Er resten nog een aantal jaren om de transformatie van de landcomponent te voltooien, voor de eerste leveringen van de vervanger van de C-130, de A-400M en de daaraan gekoppelde betalingen, die eraan komen. Nogmaals, een huidig budget kan men niet zomaar vastleggen met het oog op de toekomst, maar moet altijd rekening houden met het in het verleden aangegane engagement.
De nota is geschreven in de voorwaardelijke wijze, in een soort als-danredenering. De chef Defensie wijst er in dergelijke als-dantekening op dat, indien de door Defensie vrijgemaakte marges opnieuw worden opgegeven aan besparingen, het transformatieplan niet lukt, nieuwe herstructureringen eraan komen, de internationale geloofwaardigheid kan worden aangetast, de operationaliteit in het gedrang kan komen en een negatief effect op de geloofwaardigheid van Defensie als werkgever kan sorteren. Rond die als-danredenering is de nota opgebouwd.
Wat de investeringen betreft, vindt de CHOD in mijzelf natuurlijk een eerste partner. In mijn antwoord in de plenaire vergadering van vorige week heb ik al gewezen op de historische context, die heeft geleid tot de bestaande budgettaire situatie. Ik zal daar niet meer op terugkomen, maar ik wil u wel eventjes zeggen dat er in België per jaar ongeveer 100 miljard euro wordt verdeeld.
Van die 100 miljard euro gaat er, buiten de schuldaflossing, ongeveer 55 miljard euro naar de federale departementen. De openbare schuld bedraagt ongeveer 26 % of 14,3 miljard. De sociale zekerheid is goed voor ongeveer 23 % of 12,8 miljard. Het aandeel voor de pensioenen bedraagt 16,5 % of 8,5 miljard. Aan Mobiliteit en openbaar vervoer wordt 3,5 miljard besteed of ongeveer 6,4 %. Op de vijfde plaats komt, nog altijd, de Belgische defensie met 2,7 miljard, geïndexeerd, wat ongeveer 5 % van de nationale rijksuitgaven is. Ik meen dat dat genoeg is en dat weet u ook.
Bij vorige gelegenheden ben ik uitgebreid ingegaan op het budgettaire thema. Er heeft een hoorzitting plaatsgevonden in de Senaat op 15 februari jongstleden. Zonet zag ik collega Vanlouwe uit de Senaat nog, maar hij is nu niet meer hier. Wie de tekst van die hoorzitting doorneemt, zal vaststellen dat de door de chef Defensie geuite bezorgdheden daarin nagenoeg volledig zijn hernomen, en, wat meer is, in een tekst die van mijn eigen hand is.
Ik schets nog even kort en voor alle duidelijkheid de situatie bij mijn aantreden als minister op de kortste dag van het jaar 2007. Ik erfde toen een departement met op zijn passief een grote investeringsschuld als gevolg van de wederuitrustingprogramma’s gerealiseerd in een vorige legislatuur met uitvoering van het stuurplan 2003. Begin 2008 bedroeg die schuld meer dan 2 miljard euro, op een budget van 2,7 miljard! Het was 2,195 miljard euro om precies te zijn, payer à la caisse.
Ik steek geenszins onder stoelen of banken dat ik mede dankzij die investeringen Defensie voor een stuk opnieuw op de kaart heb kunnen zetten, wat ook zo hoorde te zijn. Het voeren van operaties is immers de bestaansreden van Defensie. De investeringen mogen best wel renderen. Wat voor een domme redenering is het te zeggen dat het materiaal verslijt, omdat het wordt gebruikt! Die redenering lijkt mij zeer kort door de bocht. Het materiaal wordt ingezet in verschillende operaties tot eenieders tevredenheid.
Een kleiner en snel inzetbaar leger kan natuurlijk niet zonder investeringen. Net door mijn plan worden er overschotten geboekt vanaf 2012. Het is voor de eerste keer in vijftien jaar dat we vanaf 2012 zullen opbouwen met, tot in 2015, tot bijna 200 miljoen euro marge per jaar, die gecreëerd wordt op de eigen en na besparingen totstandgekomen begroting.
Naast de afbetaling van de schulden moesten wij ook nog besparen. Ik heb mijn deel gedaan, met volle overtuiging. Ik wil de collega’s verwittigen dat de besparingen klein bier zijn in vergelijking met de besparingen die een volgende regering in alle federale departementen zal mogen uitvoeren. De besparingen die op ons afkomen, zullen nog ingrijpender zijn in alle aspecten van de werking van de federale departementen. Ik vraag mij trouwens af of dat geen reden is van de absolute sloomheid in de regeringsonderhandelingen. Het perspectief is maar matig wervend op dat vlak.
Verwacht van mij niet dat ik mij laat meeslepen in budgettaire avonturen. Ik ben een kind van de crisissituatie. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig zag ik de schuld exponentieel stijgen. De werkloosheid nam in een jaar tijd met selectieve relance met honderdduizend eenheden toe. Toen ik begon te werken, mocht ik een solidariteitsbijdrage betalen om de schuld te helpen afbouwen. Als parlementsleden moeten wij ervoor zorgen dat een situatie zoals vroeger zich niet meer herhaalt.
Mijn eerste zorg was dat het departement solvabel bleef, dat het al de betalingsverplichtingen kon nakomen, het personeel betaalde, het materieel onderhield en de investeringsschuld afloste, zoals ik contractueel met de leveranciers was overeengekomen. Op dat punt gaat men kort door de bocht. De engagementen waren niet alleen in woord en gedachte. De contracten waren tot stand gekomen met contractuele verplichtingen en jaarlijkse aflossingen voor Defensie. Dat is gelukt. Ik heb er nooit veel voorstellen over gehoord. Die hebben mijn medewerkers en ik zelf bedacht.
In 2008 heb ik voor 350 miljoen euro afbetaald, in 2009 voor 337 miljoen euro, in 2010 voor 269 miljoen euro en ook dit jaar zal ik voor 224 miljoen euro schuld afbetalen. Mogen wij nog rekenen in Belgische frank? Dit jaar wordt er tien miljard Belgische frank afbetaald voor engagementen uit het verleden. Dat betekent dat ik eind dit jaar ongeveer 1,3 miljard euro aan schuld zal hebben afbetaald. Wij zijn niet bij de pakken blijven zitten.
Ik heb de staf opgedragen een plan uit te werken met maatregelen die toelaten om op korte termijn de draad van de investeringen op te nemen. De geplande transformatie van oktober 2009 is voor meer dan 80 % uitgevoerd en heeft nog een korte weg te gaan.
Als er vandaag, zoals ik reeds zei, opnieuw marges zijn om te investeren, dan is dat omdat, zoals het een goede huisvader betaamt, de schuld is afbetaald, in combinatie met genomen maatregelen. Defensie hoeft hiervoor zelfs geen betalingsmiddelen bij te krijgen.
Laat het duidelijk zijn dat met de betalingscapaciteit waarover Defensie vandaag beschikt, op basis van de vereffeningskredieten ingeschreven in de begroting van 2011, de financiële draagkracht bestaat om de komende jaren nieuwe investeringschuld af te betalen. Alleen moet Defensie hiervoor kunnen beschikken over de nodige vastleggingsmiddelen die toelaten contracten te sluiten in uitvoering van een goedgekeurd investeringsplan. De beperkingen die zijn opgelegd aan een regering in lopende zaken hebben echter niet toegelaten deze noodzakelijke vastleggingskredieten in het kader van de begrotingsopmaak 2011 in te schrijven.
Ook hier heb ik mijn verantwoordelijkheid genomen. Toen tijdens de begrotingsbesprekingen bleek dat een verhoging van de vastleggingskredieten in de initiële begroting niet mogelijk was, ben ik blijven aandringen om een tussenoplossing te vinden.
Zo heeft de Ministerraad van 24 maart 2011 beslist om een werkgroep op te richten onder leiding van Defensie en met vertegenwoordigers van de vice-eersteministers en de minister van Begroting, met als doel vast te leggen over hoeveel vastleggingskredieten Defensie zou moeten kunnen beschikken om de noodzakelijke investeringen te doen en in voorkomend geval aan de Kamer een verhoging voor te stellen ter gelegenheid van een volgende begrotingsaanpassing en dit zonder enige voorafname op een toekomstige politieke consensus rond de concrete investeringsprogramma’s.
Het zou trouwens goed zijn om daaraan in de komende dagen en weken aandacht te besteden, want op het vlak van de collectieve veiligheid moeten wij solidair blijven.
Pour conclure, monsieur Ducarme, je me dois d'établir le constat que vous acceptez comme seule vérité tout ce qui est écrit et repris dans des articles et commentaires de presse.
C'est étonnant: vous me posez la question de savoir d'où vient la fuite. C'est la même question que j'ai posée au chef de la Défense lors d'un entretien la semaine passée. Jusqu'à présent, je n'ai obtenu aucune réponse à ma question.
Comme vous, je me demande à qui profite le crime. Pas à l'état-major et certainement pas au niveau politique.
Het plan is door de regering en in de Kamer goedgekeurd. Het zal onverkort door de legerleiding worden uitgevoerd. De enige, politieke verantwoordelijke in het departement ben ikzelf. Ik zie dan ook de noodzaak niet om hoorzittingen met wie dan ook te organiseren, om over de uitvoering van het plan in kwestie te spreken.
09.08 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw erg uitgebreide antwoord.
U verdedigt uw beleid. U gaat met heel veel cijfers en percentages op de inhoud van de kritieknota in. Dat is natuurlijk uw goed recht. Er valt ook heel wat voor te zeggen.
Zoals u opmerkt, kost investeren in een degelijk beleid nu eenmaal geld. In combinatie met een schuldenlast is zulks niet eenvoudig.
De invalshoek van mijn vraagstelling is echter de verhouding tussen u, enerzijds, en de stafchef, anderzijds.
U hebt een aantal vragen niet beantwoord, met name de vraag op welke manier en op welke basis de besprekingen van uw beleid met uw staf concreet verlopen. Gebeuren ze al dan niet regelmatig? Acht u een verdere samenwerking met uw stafchef nog mogelijk?
U moet immers toegeven dat een en ander intern erg contraproductief werkt. Hoe ziet u de situatie in de toekomst?
09.09 Minister Pieter De Crem: Ik heb er geen enkel probleem mee om met de stafchef samen te werken. Ik heb in de voorlaatste zin van mijn antwoord heel duidelijk aangegeven op welke manier in België wordt gewerkt. Het is met name de politiek die beslist.
09.10 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, hoewel ik van mening ben dat u soms wat lacherig doet. U onderschat in enige mate het conflict. Wij worden hier geconfronteerd met een groot conflict bij Defensie, dat op het hele departement afstraalt.
In een dergelijke context lijkt een hoorzitting tussen het Parlement en de generale staf mij erg nuttig. U wil niet op de suggestie van een dergelijke hoorzitting ingaan. U weigert dat, wat van een gebrek aan respect tegenover het Parlement getuigt. Het Parlement wordt immers ook maar met allerlei berichten in de pers geconfronteerd.
De kritiek die in de interne nota naar buiten kwam, ging niet zozeer over een gebrek aan budget op zich, maar wel over overstretching, met name te veel willen doen met het geld waarover Defensie nu beschikt. Op voornoemde kritiek bent u niet echt ingegaan.
Te veel willen doen met het budget waarover Defensie nu beschikt, komt het functioneren en de kwaliteit van het leger niet ten goede.
In die zin – ik koppel terug naar een vroegere, parlementaire vraag – zijn meer samenwerking met andere landen, meer pooling en sharing mogelijke oplossingen.
Ik herhaal mijn kritiek. Het is jammer dat wij niet voorafgaand aan de Europese top van eind mei 2011 met u over de kwestie in discussie kunnen treden.
Uw antwoord is ondermaats. Ik heb van u ook geen enkele oplossing of geen enkel initiatief gehoord, teneinde dergelijke conflicten in de toekomst te vermijden. Wat zult u ter zake ondernemen?
Ik heb u ook gevraagd om over de interne nota in kwestie te kunnen beschikken. Op voormelde vraag heb ik echter geen antwoord van u gehoord. Bent u bereid de bewuste nota aan het Parlement mee te geven?
U hebt geantwoord dat het een nota is die u al sinds 13 april 2011 kent. Opnieuw wijs ik erop dat een zekere mate van respect tegenover het Parlement u zou moeten toelaten de nota hier te delen, teneinde een grondig debat over die heel fundamentele kwestie te kunnen voeren.
Op onze vragen gaat u echter niet in, wat ik ten zeerste betreur.
09.11 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig en inhoudelijk degelijk antwoord, maar ik had, zoals mevrouw Ponthier, ook nog een vraag gesteld over het overleg tussen u en de legertop. Daarover heb ik niets gehoord. Op welke manier gebeurt dat en met welke frequentie? Ik heb namelijk de indruk dat een en ander ter zake mank loopt. Of de legertop dan wel uzelf daaraan ten grondslag ligt, laat ik in het midden. Ik spreek er mij niet over uit, maar toch zou ik daarover nog wat uitleg willen krijgen, als dat kan.
Ik denk dat het tijd is voor rust en sereniteit. Wij moeten spelletjes en uitspraken zoals die van vorige week vermijden. De uitspraken van beide zijden bevorderen de wederzijdse samenwerking en het wederzijdse begrip absoluut niet. De budgettaire situatie is wat ze is. Ik meen dat wij dringend moeten kijken naar oplossingen. Dat is al gedeeltelijk gebeurd met het budget voor dit jaar. Maar wij moeten verder durven te kijken en oplossingen in detail zoeken in de samenwerking van ons leger op het internationale vlak.
Ik kom nog eens terug op mijn vraag in welke mate het intern overleg gebeurt. Haalt u daar voldoening uit? Ik heb u daarover weinig of niet gehoord.
09.12 Minister Pieter De Crem: Het is in commissie niet zoals bij de hartenrubriek. Vragen als “hoe voelt u zich” en “hoe gaat u om met elkaar”…
09.13 Bert Maertens (N-VA): Ik heb een concrete vraag gesteld.
09.14 Minister Pieter De Crem: De vraag is heel concreet te beantwoorden. Het samenwerkingskader is per wet vastgelegd. Een minister is het politieke hoofd van het departement. Aan het hoofd van de administratie staat, ook bij Defensie, iemand die het hoofd van de administratie is. Het hoofd van de administratie en zijn staf zijn verondersteld uit te voeren wat politiek beslist wordt. Zo wordt er gewerkt.
09.15 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, ik weet wat u bedoelt. Ik ken het primaat van de politiek en de manier van werken uiteraard, maar mijn vraag gaat verder dan dat. Ik vraag mij af of het interne overleg en de interne kanalen tussen u en de legerstaf voldoen om eventuele beleidsproblemen en beleidszaken wederzijds voldoende te kunnen aankaarten.
Ik vrees dat situaties zoals wij die vorige week meegemaakt hebben, zich zullen blijven voordoen, als de interne kanalen en de interne overlegstructuur in de praktijk niet worden versterkt.
L'incident est clos.
Voorzitter: Filip De Man.
Président: Filip De Man.
De voorzitter: Wij keren terug tot punt 5 van onze agenda, zijnde de vraag nr. 4247 van de heer Francken, die daarnet even werd uitgesteld omdat de heer Francken naar een andere commissievergadering moest gaan.
09.16 Theo Francken (N-VA): Ja, mijnheer de voorzitter, ik moest even een amendement toelichten in de commissie voor de Begroting. Zeer kort, het volgende. Wat cyber defense betreft, zullen er tijdens de begrotingsbesprekingen, volgende week, heel wat amendementen worden behandeld. Mocht dat woensdag zijn, …
De voorzitter: ’s Namiddags?
09.17 Theo Francken (N-VA): Is de begrotingsbespreking niet voor de hele dag gepland?
Wij hebben dat natuurlijk met Marche-en-Famenne ook gedaan. Dat ging echter over seksueel misbruik en dat is toch net iets minder relevant dan de begroting.
De voorzitter: Wij gaan ’s ochtends om 10 u 00 naar Evere, niet ver van hier. Om 12 u 00 kunt u alweer beschikken, mijnheer Francken. Ik zie het probleem niet.
09.18 Theo Francken (N-VA): Goed. Mijn excuses dan, mijnheer de voorzitter.
10 Vraag van de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "de activiteiten van Belgische huurlingen in het buitenland" (nr. 4247)
10 Question de M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "les activités de mercenaires belges à l'étranger" (n° 4247)
10.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uit recent onderzoek van de Griekse criminoloog Michel Koutouzis bleek dat in Libië momenteel 300 tot 500 Europese huurlingen actief zouden zijn. Ook Belgen zouden hierbij betrokken zijn. Met ongeveer 2.000 dollar per dag kan Kadhafi zich van de loyauteit van deze guns for hire verzekeren.
Mijnheer de minister, naar aanleiding van deze studie had ik graag willen weten u op de hoogte bent van het aantal Belgen dat als huurling actief is in Libië en in de rest van de wereld. Waar precies? Hoeveel militairen kiezen er jaarlijks voor een job als huurling en welke bedrijven kapen de meeste ex-militairen weg om voor hen te werken?
10.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, ik zal mijn antwoord kort houden en verwijzen naar wat collega Vanackere gisteren heeft gezegd. Ik heb echter een schriftelijke backing bij mijn vraag omdat ik voor collega Francken de tekst heb van de Conventie van Genève van 1949 waarin het begrip huurling nogal strikt wordt toegepast.
Het aantal huurlingen noch de nationaliteit van de huurlingen is door mijn diensten gekend. Dit is niet alleen voor Libië het geval maar ook voor elders. Defensie heeft dus geen gegevens over ex-militairen die als werknemer actief zouden zijn bij firma’s in conflictgebieden. Ik heb alleen, net als u, kennis genomen van de wijze waarop bedrijven rekruteren en welke vergoedingen er op dagbasis worden betaald in functie van de verschillende opdrachten die zij uitvoeren.
Er zijn bij het departement Defensie geen gegevens bekend omtrent Belgische huurlingen in het buitenland, wel over de huurlingenactiviteiten, bijvoorbeeld over wat huurlingen in het verleden hebben gedaan in voormalige mandaatgebieden van België. Heel specifiek over de Belgische huurlingen, hun aantal en hun namen, hebben wij geen gegevens.
10.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, ik vreesde al dat België daarvan niet op de hoogte zou zijn. Misschien creëert dit wel een window of opportunity nu het rapport gelekt is of alleszins is bekendgemaakt om een onderzoek te doen naar wie die personen precies zijn die er bedenkelijke praktijken op nahouden.
Eventueel moeten wij er eens over nadenken om, mochten militairen een toekomst willen uitbouwen in dergelijke privébedrijven, het leger op te dragen om aan betrokkenen voldoende duidelijk te maken waarover het precies gaat. Het zijn immers zeer bedenkelijke praktijken.
Ik vind alleszins dat het leger dienaangaande zeker eens een onderzoek zou moeten doen.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "de operaties in Libanon en Congo" (nr. 4508)
11 Question de M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "les opérations au Liban et au Congo" (n° 4508)
11.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in de krant hebben we kunnen lezen dat Defensie een fax naar de VN heeft gestuurd om ze op de hoogte te brengen van de terugtrekking van de Belgen uit de VN-operaties in Libanon en Congo.
Wij hebben ook uw reactie kunnen lezen, waaruit blijkt dat dit niet meer dan een voorzorgsmaatregel is. Kunt u daarbij enige toelichting geven?
Wordt de Belgische deelname aan deze operaties in Libanon en Congo verlengd en wanneer wordt hierover beslist?
Kunt u ook cijfers voor de beide operaties geven, van de kostprijs, bruto en netto, per jaar voor de laatste vijf jaren met inbegrip van dit jaar, van het aantal ingezette Belgische militairen per jaar voor de laatste vijf jaren met inbegrip van de geplande bewegingen dit jaar?
11.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, de defensiestaf heeft op 3 mei naar aanleiding van de regeringsbeslissing betreffende de operationele inzet 2011 op de Ministerraad van 29 april een fax gestuurd naar de VN met betrekking tot de voortzetting van de operaties in Libanon, UNIFIL en de Democratische Republiek Congo, MONUSCO.
Een eventuele verdere deelname aan deze operaties in het raam van de VN-opdrachten, na wat reeds was vastgelegd in het VN-mandaat en beslist werd door de huidige regering met het dossier operationele inzet 2011, zal zoals steeds met een individueel dossier opnieuw worden voorgelegd aan de regering zodra een nieuwe VN-mandaat en de hiervoor gevraagd capaciteiten zouden zijn gekend.
De kosten voor de Belgische deelname aan MONUSCO in de Democratische Republiek Congo en de kosten voor de Belgische deelname aan UNIFIL in Libanon gedurende de laatste vijf jaar zal ik als bijlage aan de voorzitter van de commissie ter inzage bezorgen.
Ook het gevraagde aantal ingezette militairen voor de opdracht MONUSCO in de Democratische Republiek Congo en voor de VN-opdracht UNIFIL in Libanon zal ik als bijlage aan de voorzitter van de commissie bezorgen.
In 2011 werden tot op heden voor de VN-opdracht MONUSCO 65 militairen naar Congo uitgezonden en worden nog 132 militairen gepland die met 6 rotaties MONUSCO zullen vervroegen en of verlaten.
Voor de VN-opdracht UNIFIL zijn er in 2011 tot op heden al 102 personen vertrokken en wordt eveneens nog in 206 personen voorzien op basis van 2 rotaties.
Het incident is gesloten.
12 Question de M. Anthony Dufrane au ministre de la Défense sur "l'impact de la finalisation de la transformation pour le personnel de la Défense ayant subi une mutation" (n° 4520)
12 Vraag van de heer Anthony Dufrane aan de minister van Landsverdediging over "de impact van het plan 'De voltooiing van de transformatie' op het personeel van Defensie dat wordt overgeplaatst" (nr. 4520)
12.01 Anthony Dufrane (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'implémentation du plan de finalisation de la transformation de la Défense a nécessité la fermeture de plusieurs quartiers militaires et une réorganisation structurelle importante au niveau, notamment, de certaines unités de la composante Terre. Une des conséquences de ces restructurations est, bien entendu, la mutation d'un certain nombre de militaires vers de nouveaux quartiers se trouvant parfois plus éloignés de leur domicile qu'auparavant.
Afin de limiter l'impact social et financier de cette réorganisation, vos services ont mis en place différentes mesures d'accompagnement pécuniaire pour le personnel devant faire l'objet d'une mutation. L'une d'entre elles consiste à indemniser le personnel militaire et civil de la Défense pendant 12 mois pour les frais en nourriture et en transport engendrés.
Malgré cette indemnité, il semble qu'un certain nombre de militaires et de civils peuvent éprouver des difficultés financières en fin de mois, notamment pour remplir le réservoir de leur voiture.
Monsieur le ministre, vos services ont-ils connaissance de tels cas? À combien s'élève l'indemnité de transfert du lieu habituel de travail? À l'heure actuelle, combien de militaires ou de civils de la Défense bénéficient-ils de cette indemnité? Que se passera-t-il pour le personnel bénéficiant de ces indemnités lorsque les 12 mois seront écoulés? La Défense dispose-t-elle d'autres structures susceptibles d'aider ces militaires ou ces civils en difficulté?
12.02 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, par le biais du service social de l'Office Central d'Action Sociale et Culturelle (OCASC) de la Défense, celle-ci a connaissance du personnel qui rencontre des difficultés financières, entre autres dans le cadre de la transformation.
La réglementation normale prévoit que, sous certaines conditions, le militaire à qui un nouveau lieu habituel de travail est assigné en Belgique perçoit pendant la période de trois mois qui suit la date de sa mutation une indemnité de transfert du lieu habituel de travail.
Cette indemnité est accordée à condition que la distance entre l'ancien et le nouveau lieu habituel de travail soit supérieure à 10 km et que la distance entre le domicile du militaire et son nouveau lieu habituel de travail soit également supérieure à 10 km.
Dans le cadre du plan d'accompagnement et pour les changements d'affectation effectués dans le cadre de la transformation entre le 1er janvier 2010 et le 31 décembre 2014, un arrêté royal spécifique a été pris.
Il prévoit que, lorsque la distance entre le nouveau lieu habituel de travail et le domicile est supérieure à 30 km et que la distance entre l'ancien et le nouveau lieu habituel de travail est supérieure à 10 km, la période d'octroi de l'indemnité de transfert du lieu habituel de travail est portée à 12 mois au lieu de trois mois.
Ces dispositions sont également applicables au personnel civil du département.
L'indemnisation est équivalente à ce que perçoit un militaire pendant un déplacement de service. Elle n'est pas forfaitaire. Il n'est dès lors pas possible de fournir le montant octroyé car celui-ci dépend de plusieurs facteurs. L'indemnisation est fonction du fait que l'intéressé choisit de rejoindre quotidiennement son domicile ou de loger sur place. Ce choix de l'intéressé, ainsi que sa catégorie de personnel mais également la distance à parcourir ont un impact sur le montant de l'indemnité.
En cas de déménagement de l'intéressé vers un domicile situé à une distance inférieure à 30 kilomètres de son nouveau lieu habituel de travail, l'extension à 12 mois prend fin.
Je souhaite également attirer l'attention sur le fait que la Défense, à l'instar des autres SPF, offre à son personnel la possibilité d'utiliser gratuitement les transports en commun.
Dans le cadre de la transformation, à ce jour, 1 846 membres du personnel profitent ou ont profité de cette indemnité spécifique.
Les membres du personnel ayant des difficultés financières ont toujours la possibilité de se mettre en contact avec le service social. Ce service peut, sous certaines conditions, procurer une aide financière ou matérielle ou octroyer des prêts sociaux sans intérêts, des prêts d'équipements ménagers sans intérêts ainsi que des prêts sans intérêts pour la constitution d'une garantie locative au personnel qui le demande, que ce soit dans les 12 mois suivant la mutation ou non.
12.03 Anthony Dufrane (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je vous demande de continuer à tenir compte de la dimension sociale qu'implique une telle réforme.
Het incident is gesloten.
13 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de la Défense sur "les problèmes rencontrés par la base du SHAPE de Casteau" (n° 4471)
13 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Landsverdediging over "de problemen waarmee SHAPE in Casteau geconfronteerd wordt" (nr. 4471)
Le président: Madame Galant, je vous recommande de résumer votre question qui m'a l'air très longue, compte tenu du fait que la question et la réponse doivent prendre en principe cinq minutes.
13.01 Jacqueline Galant (MR): Pas de problème, monsieur le président!
Monsieur le ministre, je vous ai déjà interrogé à plusieurs reprises sur la situation du SHAPE à Casteau. Je me réjouis de l'abandon du projet d'un centre de demandeurs d'asile en face de ce site.
Ma question aujourd'hui porte davantage sur des problèmes de sécurité. La police fédérale est opérationnelle sur le site du SHAPE à Casteau. Or il semblerait que cette police fédérale interfère de plus en plus dans le fonctionnement interne de la base. Alors qu'à l'origine, la gendarmerie devait plutôt s'occuper de problèmes administratifs, d'assistance à l'immatriculation de véhicules, de formalités communales, d'enregistrements d'armes, elle semble s'immiscer actuellement dans les affaires du SHAPE en laissant de côté les aspects de sécurité extérieure des installations, ce qui engendre des coûts considérables pour le SHAPE qui doit engager un budget annuel d'un million d'euros environ pour recourir aux services de firmes de sécurité privées.
De plus, le gouvernement wallon, depuis 2004, tente de prélever des charges pour la consommation d'eau des installations de la base, alors que le SHAPE jouit d'une exemption à la suite du protocole de Paris.
Monsieur le ministre, êtes-vous au courant des problèmes que j'évoque? Dans l'affirmative, depuis combien de temps? Quelle est votre réaction face aux plaintes du SHAPE en ce qui concerne l'immixtion de la police fédérale dans le fonctionnement interne de la base? Comment réagissez-vous aux préoccupations du SHAPE concernant le manque d'attention que la police fédérale consacrerait à la surveillance et à la protection de la base? Quelle est votre réaction face à l'affirmation du SHAPE selon laquelle le gouvernement wallon essaierait de prélever des charges quant à la consommation d'eau des installations de la base? Quelles mesures et quelles initiatives spécifiques avez-vous prises depuis l'adoption par le parlement de la résolution visant à maintenir le SHAPE à Casteau?
13.02 Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, madame Galant, les problèmes évoqués dans votre question, en particulier ceux relatifs à la signalisation à l'entrée principale du SHAPE, à la SHAPE International School et les éventuelles actions de la police fédérale à l'intérieur ou à l'extérieur de la base, la sécurité extérieure des installations, le prélèvement ou non de charges par le gouvernement wallon sont bien connus et ont déjà et régulièrement fait l'objet de discussions au sein du Comité interministériel pour la Politique de Siège (CIPS). Comme je viens de le dire, ces problèmes relèvent du domaine de compétence du vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères qui a la politique du siège dans ses attributions. Je vous suggère dès lors de poser certaines questions à M. Vanackere.
En ce qui concerne le maintien des installations du SHAPE à Casteau, je n'ai pas attendu la résolution au parlement pour en parler. Comme vous, je mesure l'importance de l'implantation d'une organisation telle que le SHAPE pour une région mais aussi pour notre pays. Lors du sommet de Lisbonne du 4 octobre dernier, j'ai clairement indiqué à mes collègues ministres de la Défense que l'étude en cours prenait en compte tous les frais notamment indirects avant qu'une décision intervienne en juin 2011. Que ce soit clair: je ferai tout ce qui est en mon pouvoir pour garder le SHAPE sur le territoire belge!
13.03 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le ministre, je me réjouis de votre conviction à vouloir garder le site du SHAPE à Casteau.
Pour ce qui est du problème de sécurité, il me semble qu'il ne concerne pas uniquement les Affaires étrangères mais aussi l'Intérieur. Je m'étonne qu'il n'y ait pas de concertation entre les différents départements sur un sujet aussi important. Je ne manquerai pas d'interpeller vos collègues de l'Intérieur et des Affaires étrangères. J'espère qu'à la suite de cela, il y aura une concertation entre les trois départements. Cela en vaut la peine!
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "de mijnenbestrijdingscapaciteit op zee" (nr. 4549)
14 Question de M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "la capacité de lutte contre les mines en mer" (n° 4549)
14.01 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de mijnenvegers, meer specifiek naar aanleiding van besparingsplannen in Nederland. Nederland moet zoals u weet 1 miljard besparen op een totaal van 8 miljard en minister Hillen heeft beslist van de oorspronkelijke 10 mijnenvegers er 6 operationeel te houden. Met andere woorden, de mijnenbestrijdingscapaciteit van Nederland daalt gevoelig. Zij wordt bijna gehalveerd. U weet dat België en Nederland, wat de marine betreft, al heel lang samenwerken in het raam van de Admiraliteit Benelux. Deze heeft onder andere één geïntegreerde staf, waarvan het hoofdkwartier in Den Helder is gevestigd. Ook op het vlak van opleiding slaan wij de handen in elkaar.
Mijnheer de minister, mijn vragen gaan over de impact die de afbouw van de Nederlandse mijnenbestrijdingcapaciteit kan hebben op de samenwerking binnen de Admiraliteit Benelux.
Ten eerste, in welke mate zal de vermindering een weerslag hebben op de gezamenlijke operationele capaciteit, en onder andere op de opleiding van de bemanningen van de mijnenvegers?
Ten tweede, zijn er gemeenschappelijke moderniseringsprogramma’s gepland voor de mijnenvegers? Als ik goed ben ingelicht, hebben wij ook 6 mijnenvegers die op termijn gemoderniseerd moeten worden. Hebt u daar zicht op? Zo ja, welke gemeenschappelijke moderniseringsprogramma’s zijn er en wanneer worden die uitgevoerd?
Ten derde en tot slot, wat is de geschatte resterende levensduur van onze Belgische mijnenvegers en van die van onze Nederlandse buren?
14.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mag ik u en collega Maertens het volgende voorstel doen? Binnenkort vindt ons bezoek aan Zeebrugge plaats. Ik stel voor de mijnenbestrijdingsschool Eguermin in Oostende te bezoeken. Wij kunnen die bezoeken combineren en te dien einde kunt u contact opnemen met mijn kabinetssecretaris Peetermans.
Collega Maertens, daar Nederland op dit ogenblik de analyse van de gevolgen van de uitvoering van het besparingsplan nog bestudeert, en mijn collega Hillen pas over enkele weken zijn beleidsbrief aan de Tweede Kamer bezorgt, kan ik geen concrete besluiten formuleren over de impact van die maatregelen op de Belgische Landsverdediging, ofschoon de uitzonderlijke samenwerking BENESAM tussen Nederland en België natuurlijk in alle aspecten behouden zal blijven.
Een belangrijke daling van het aantal mijnenbestrijdingsopleidingen is niet waarschijnlijk. De technische opleidingen worden immers volledig verzorgd in België, door Belgisch personeel, en blijven als dusdanig bestaan. De operationele opleidingen worden eveneens in België gegeven, zij het door een gemengd Nederlands-Belgisch kader, in de binationale mijnenbestrijdingsschool Eguermin.
De impact zal gering zijn. Tijdens het gemeenschappelijk Belgisch-Nederlands project Capability Upgrade Program werden de mijnenjagers – geen mijnenvegers, zoals u stelt in uw vraag – sinds 2001 gemoderniseerd. Het programma werd in 2010 reeds volledig afgewerkt.
Naast de aan de gang zijnde gezamenlijke vervanging van verouderde dieselgeneratoren, zijn er momenteel geen nieuwe grote gezamenlijke moderniseringsprogramma’s gepland op de mijnenjagers. Rekeninghoudend met de modernisering loopt de verwachte levensduur van de Belgische mijnenjagers tot het begin van het volgend decennium.
14.03 Bert Maertens (N-VA): Dat is duidelijk, dank u.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "de overplaatsing van militairen naar de lokale besturen" (nr. 4553)
15 Question de M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "la mutation de militaires vers les administrations locales" (n° 4553)
15.01 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag handelt over de overplaatsing van militairen naar andere besturen, in casu de lokale besturen.
De dienst Externe Mobiliteit van Defensie stimuleert de aanwerving van militairen door federale overheidsdiensten. Er bestaat daarover een koninklijk besluit. Ook over de politiezones van de lokale politie bestaat een koninklijk besluit.
Onlangs hadden wij het in deze commissie nog over de overstap van militairen naar de federale politie in Brussel.
Voor al deze bewegingen is een wettelijke basis aanwezig.
Voor de overstap van militairen naar lokale besturen als bijvoorbeeld gemeenschapswacht of veiligheidsambtenaar, is volgens de informatie die ik kreeg van DGHR nog geen regelgevend kader aanwezig. Uit contacten met de task force Externe Mobiliteit heb ik geleerd dat Defensie wel degelijk positief staat tegenover externe mobiliteit naar de lokale besturen, maar tot op vandaag heeft een poging tot overleg met de FOD Binnenlandse Zaken nog geen concreet resultaat opgeleverd.
Mijnheer de minister, is er sprake van overleg tussen Defensie en Binnenlandse Zaken? Tot voor kort heeft dat alleszins nog geen resultaat opgeleverd. Is dat sindsdien veranderd? Welke initiatieven neemt u met uw collega-minister om de overplaatsing van militairen naar lokale besturen mogelijk te maken? Wat is de stand van zaken van het overleg met Binnenlandse Zaken?
Als de task force Externe Mobiliteit mij inlicht en zegt dat er overleg is met de FOD Binnenlandse Zaken, vraag ik mij af als het over lokale besturen gaat, in welke mate er moet worden overlegd met de deelstaten.
15.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer Maertens, de vermindering en verjonging van het personeelsbestand van Defensie heeft ons genoodzaakt om bijkomend ook een beleid externe mobiliteit te gaan voeren. In 2005 werden er 119 militairen tewerkgesteld in gemeenten, dit in het raam van de uitreiking van de elektronische identiteitskaart. Dit gebeurde op basis van een protocolakkoord dat werd afgesloten tussen de FOD Binnenlandse Zaken en Defensie. Dit protocolakkoord is ondertussen niet meer van toepassing.
Wij ontvangen regelmatig aanvragen van gemeente- en stadsbesturen die geïnteresseerd zijn in het aanwerven van militairen, vaak voor zeer specifieke functies zoals ambtenaar noodplanning of veiligheidscoördinator. Daarnaast hebben militairen aangegeven geïnteresseerd te zijn in een overstap naar lokale besturen, maar ook naar diensten als brandweer en civiele bescherming. In het raam van de transformatie en de sluiting of verhuis van eenheden, past een overstap naar lokale besturen in het sociale begeleidingsplan voor het getroffen personeel.
Naar aanleiding van de behoeften uitgedrukt door verschillende gemeenten, werd meermaals met de FOD Binnenlandse Zaken contact opgenomen met de bedoeling tot een nieuw protocolakkoord te komen, dat de aanwerving van militairen door lokale besturen mogelijk maakt. Om onze objectieven inzake personeel te realiseren en tegelijk enigszins tegemoet te komen aan de vraag van de gemeenten, werd hen sinds dit jaar de mogelijkheid geboden hun vacatures te publiceren op het intranet van Defensie. Militairen die op deze jobaanbiedingen ingaan, uiteraard op vrijwillige basis, doorlopen dezelfde selectieprocedures als alle andere potentiële kandidaten. Indien ze voor deze functies weerhouden worden, moeten ze ontslag nemen uit Defensie vooraleer ze door de gemeenten kunnen worden aangeworven. De militairen verliezen in dat geval uiteraard hun statuut van militair.
Voor de volledigheid wil ik u meegeven dat naast de externe mobiliteit de vrijwillige opschorting van de prestaties ervoor zorgt dat de vermindering van de effectieven zo sociaal mogelijk verloopt, dit om in 2012 het vooropgestelde doel van 34 000 personeelsleden te halen.
Ik kan u tot slot nog meedelen dat de aanwezigheid van militairen en gewezen militairen in stads- en gemeentebesturen tot algemene tevredenheid leidt, zowel bij de besturen als de militairen en gewezen militairen zelf.
15.03 Bert Maertens (N-VA): Ik ben zeer blij om dat laatste te horen, mijnheer de minister. Ik begrijp dat er een aantal ad-hocinitiatieven zijn genomen die al dan niet afgelopen zijn. Mijn vraag is of het niet nuttig is om hiervoor een algemeen regelgevend kader te creëren zoals dit geldt voor de overstap naar overheidsdiensten van de federale overheid en politiezones van de lokale politie.
U heeft gezegd dat er een overleg is geweest met de FOD Binnenlandse Zaken. Wat heeft dit opgeleverd? Zijn die gesprekken gestaakt of worden nieuwe initiatieven genomen? De link met de deelstaten en de gewestregeringen is mij evenmin helemaal duidelijk.
15.04 Minister Pieter De Crem: Voor Defensie is ons objectief bereikt omdat dit past in de personeelsproblematiek. Er zullen wellicht gesprekken zijn met Binnenlandse Zaken, maar er moeten een aantal nieuwe wettelijke bepalingen worden genomen om dit opnieuw mogelijk te maken. Ik moet u wel zeggen dat dit niet met alle FOD’s een even groot succes is.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "de hulp aan bootvluchtelingen uit Libië" (nr. 4558)
16 Question de M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "l'aide aux 'boat people' en provenance de Libye" (n° 4558)
16.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze week verscheen er onrustwekkend nieuws over Libiërs die het geweld in hun land per boot ontvluchten.
Volgens de Britse krant The Guardian zou een groep vluchtelingen op zee gestorven zijn nadat Europese en NAVO-schepen hun roep om hulp genegeerd hebben. Een schip met 72 passagiers zou in de problemen geraakt zijn en 16 dagen in open zee rondgedreven hebben. Slechts 11 mensen zouden het overleefd hebben. Het schip met vluchtelingen in nood zou in de buurt van een NAVO-vliegdekschip rondgedreven hebben, dicht genoeg om opgemerkt te worden. Twee jets van het vliegdekschip zouden over het schip gevlogen zijn.
Onlangs zou ook een schip met 600 vluchtelingen uit Tripoli gezonken zijn op zowat honderd meter uit de haven.
België zet sinds 23 maart de mijnenjager Narcis in, eerst tussen Sicilië en het Italiaanse vasteland, en sinds kort om de haven van Misurata te ontmijnen.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.
Heeft de Narcis al noodsignalen waargenomen van schepen of mensen in nood? Welke actie werd er ondernomen?
Ten tweede, bent u op de hoogte van het incident dat in The Guardian aangehaald werd? Wat is er van aan? Hoe wordt die zaak verder onderzocht binnen de NAVO?
16.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, waarde collega, op 7 mei omstreeks 05 u 40 heeft de officier van dienst op het Belgian navy ship Narcis een noodbericht mayday op het VHF-kanaal ontvangen. Op dat ogenblik vaarde de Narcis dicht bij de Libische kust. Het bericht, waarvan er slechts één werd verzonden, was zowel in het Engels als in het Italiaans, en slechts zeer onduidelijk via de radio te horen. Enkel de eerste twee cijfers van de breedtegraad werden duidelijk verstaan, namelijk 37 graden noord, wat ter hoogte is van Sicilië. De Narcis bevond zich op dat ogenblik op ongeveer 36 uur varen van de mogelijke plaats van het incident.
De maritime combined task group (CTG), ingezet ten voordele van de operatie Unified Protector, werd door de Narcis onmiddellijk op de hoogte gebracht, waardoor alle schepen van de task group eveneens onmiddellijk werden gewaarschuwd, en er werd gevraagd of zij meer van dat maydaybericht hadden gehoord.
Meer details werden niet vernomen over dat vermoedelijk incident.
16.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik zou u willen vragen om toch attent te zijn tegenover dergelijke incidenten. Te vrezen valt dat dergelijke zaken zich in de nabije toekomst wel frequenter zouden kunnen afspelen. Vermits de Narcis daar aanwezig is, wil ik toch vragen om door te geven om zeer attent te zijn ten aanzien van eventuele noodsignalen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Daarmee zijn we aan het eind van deze vergadering gekomen.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.28 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.28 heures.