Commission de l'Économie, de la Politique
scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles
nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture |
Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke
en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
du Mercredi 4 mai 2011 Matin ______ |
van Woensdag 4 mei 2011 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.25 uur en voorgezeten door mevrouw Liesbeth Van der Auwera.
La séance est ouverte à 10.25 heures et présidée par Mme Liesbeth Van der Auwera.
01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het verbod op het gezamenlijk aanbod van financiële producten" (nr. 3612)
01 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'interdiction des offres conjointes de produits financiers" (n° 3612)
01.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, in een vorige legislatuur hebben wij in onze commissie goed gewerkt. Wij hebben onder andere de wet op de handelspraktijken en de wet op de marktpraktijken en consumentenbescherming helpen wijzigen. U zult zich dat herinneren.
Een van de belangrijke wijzigingen was onder andere de opheffing van het verbod op het gezamenlijke aanbod, onder druk van Europa. Een belangrijke uitzondering blijft het gezamenlijke aanbod van financiële producten, dat nog steeds verboden is. De koppeling in de sector blijft nochtans grotendeels overeind, waarbij een voordelige intrestvoet voor een hypothecair krediet afhankelijk wordt gemaakt van het sluiten van een of meerdere verzekeringen. De koppeling is in bepaalde gevallen natuurlijk nadelig voor de klant, die op die manier zijn opzegrecht niet kan uitoefenen, omdat hij het risico loopt het rentevoordeel te verliezen. De klant is misschien een tweede keer het slachtoffer, als de verzekeringsmaatschappij haar voorwaarden wijzigt. Mijnheer de minister, erkent u de problematiek? Ik veronderstel van wel.
Voorts is de koppeling tussen hypothecair krediet en verzekeringen nog steeds een vrij verspreide techniek om de intrestvoet wat te verlagen in vergelijking met de concurrentie. De klant is op die manier natuurlijk wel gebonden aan de voortzetting van de verzekering bij dezelfde maatschappij. Wordt er aan gedacht om daaraan te remediëren?
Indien de verzekeringsmaatschappij ook in dat geval haar voorwaarden wijzigt, kan de klant niet weg, tenzij hij natuurlijk het risico wil lopen om de intrestvoet van de lening te zien stijgen.
Mijnheer de minister, als ik de problematiek wat samenvat, zou men, gelet op de wijdverspreide marktgebruiken inzake koppeling van hypothecaire leningen aan allerlei verzekeringen als schuldsaldoverzekering, levensverzekering en brandverzekering er niet beter aan doen het verbod op gezamenlijk aanbod van verschillende producten te schrappen, maar dat goed te kaderen en een wetgevend initiatief te ontwikkelen, zodat terzelfder tijd een aantal wanpraktijken zou kunnen worden uitgesloten?
01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: De wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming is een algemene wet. Die heft inderdaad het vroeger verbod op gezamenlijk aanbod van producten uit de vroegere wet betreffende handelspraktijken op, met uitzondering van het gezamenlijk aanbod van financiële diensten.
De wet betreffende marktpraktijken zelf voorziet in een aantal uitzonderingen op dat laatste verbod, zoals voor goederen met een beperkte waarde, bijvoorbeeld een spaarpotje met een banklogo.
Bovendien kan een bijzondere wet een regeling uitwerken. De wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet is zo’n bijzondere wet en bevat een regeling betreffende de voorwaardelijke vermindering van de rentevoet. Die regeling bestaat erin dat de kredietgever een rentevoetvermindering voor het krediet mag toekennen wanneer de kandidaat-kredietnemer ermee akkoord gaat bijvoorbeeld een brand- en/of een schuldsaldoverzekering aan te gaan bij een door de kredietgever aangeduide verzekeraar.
De informatie is overigens, in het belang van beide partijen, transparant en de kandidaat-kredietnemer wordt er eveneens van ingelicht dat hij of zij voor de toekomst zijn of haar rentevoetvermindering verliest als hij of zij zich in de loop van het krediet voor zijn of haar verzekering tot een andere verzekeraar wendt.
De kredietnemer-verzekeringnemer weet dat hij of zij steeds van zijn of haar jaarlijks wettelijk opzeggingsrecht gebruik kan maken. Hij of zij neemt dan een beslissing waarvan hij of zij op voorhand weet dat de duidelijk overeengekomen rentevoetvermindering zal wegvallen vanaf de opzegging van de verzekeringsovereenkomst.
De techniek van de voorwaardelijke rentevoetvermindering is inderdaad ruim verspreid en is wettelijk toegelaten. Het is met andere woorden een uitzondering op het verbod gezamenlijk aanbod van financiële producten.
De verzekeringsonderneming is vrij om haar voorwaarden te wijzigen en de klant is vervolgens vrij om jaarlijks een einde te maken aan de verzekeringsrelatie. Wanneer de verzekeraar de verzekering opzegt, bijvoorbeeld omdat hij een bepaald brandrisico niet langer wenst te dekken, wordt er vanzelfsprekend niet geraakt aan de rentevoetvermindering. Het gaat immers om een eigen beslissing van de verzekeraar.
Er kan moeilijk van wanpraktijken worden gesproken, aangezien de wetgever zelf die werkwijze mogelijk heeft gemaakt met de artikelen 9, 21 en 47 van de wet op het hypothecair krediet.
Zoals ik reeds heb gezegd, valt de vermindering weg wanneer de kredietnemer gebruik wenst te maken van zijn of haar jaarlijkse opzeggingsrecht. De rentevoetvermindering kon immers maar worden gegeven dankzij de verzekering.
Het gaat om een coherente en voor de consument begrijpelijke contractsvoorwaarde. De voorwaardelijke rentevoetvermindering is expliciet bepaald in het kredietaanbod en de kredietovereenkomst.
Het spreekt voor zich dat de informatie over de kandidaat-kredietnemer de voorwaarden en de gevolgen zo duidelijk mogelijk moet vermelden. Daarop wordt ook steeds streng toegezien.
01.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw klaar, duidelijk en volledig antwoord.
Uit ervaringen vanuit het veld heb ik de indruk gekregen dat een aantal kredietgevers annex verzekeraars het ook bij het opzeggen van de brandverzekering, wegens bijvoorbeeld een slechte schadestatistiek of omdat zij dat soort risico’s niet meer willen verzekeren, niet al te nauw nemen met het gegeven dat zij de rentevoet niet mogen laten stijgen, aangezien zij de brandverzekering uit eigen beslissing opzeggen. Ik zal de informatie bundelen en verder bekijken.
Uit uw antwoord leer ik in elk geval dat men er op regeringsniveau niet aan denkt om het verbod op koppelverkoop voor financiële producten geheel te schrappen of in de nabije toekomst te wijzigen. Of vergis ik mij?
01.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Het verbod op het gezamenlijk aanbod van financiële producten hebben wij uitvoerig in de commissie besproken. Dat blijft behouden, met de uitzonderingen.
Voor alle duidelijkheid, als de verzekeraar de verzekering opzegt, mag er niet aan de rentevoetvermindering worden geraakt. Als dat toch gebeurt, is er enerzijds het toezicht dat we uitoefenen en anderzijds is er de mogelijkheid om naar de ombudsdienst voor de banken te gaan. Het moet echter duidelijk zijn: dat mag en dat kan niet.
Het incident is gesloten.
02 Question de Mme Valérie Déom au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le résultat des négociations du traité ACTA" (n° 3613)
02 Vraag van mevrouw Valérie Déom aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het resultaat van de onderhandelingen over het ACTA" (nr. 3613)
02.01 Valérie Déom (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, l'an dernier à la même époque, je vous interrogeais sur la position adoptée par la Belgique dans le cadre des négociations sur l'accord commercial anti-contrefaçon, communément appelé l'ACTA. Vous n'aviez alors pas hésité à affirmer que la position belge était de défendre les acquis communautaires en matière de propriété intellectuelle, notamment déterminés par la directive 2004/48 relative au respect des droits de propriété intellectuelle, mais également que n'étaient pas visées par l'ACTA les activités non commerciales des particuliers.
Entre-temps, la Belgique a assuré la présidence l'Union européenne et a, à ce titre, eu une place prépondérante dans la finalisation du texte lors du onzième et dernier cycle de négociations qui a eu lieu au tout début du mois d'octobre 2010 au Japon. Suite à cela, le secret entourant ces négociations a été levé et le texte a enfin été rendu public.
Depuis, les critiques sont nombreuses et dénoncent les remises en cause par l'ACTA de droits fondamentaux et d'acquis communautaires. Parmi celles-ci, on retrouve une analyse sérieuse du texte signé par plusieurs professeurs et chercheurs universitaires européens spécialisés en droit de la propriété intellectuelle.
Je me permets ici de relater les principales critiques. Ainsi, cette analyse démontre à quel point le texte en l'état porte clairement atteinte aux droits de la défense, à la protection de la vie privée, au principe d'une réparation du dommage qui soit équivalent au dommage réellement subi ou encore à la nécessaire proportionnalité des procédures correctives et coercitives au mépris des acquis communautaires protégés par la directive susmentionnée et la résolution du 25 avril 2007 du Parlement européen. De plus, là où les mesures douanières permises par le règlement européen 1383/2003 ne visent que les "marchandises de contrefaçon", l'ACTA autorise des mesures à l'égard de tout cas lié à des droits de propriété intellectuelle.
Au-delà de ce surprenant élargissement du droit communautaire, cette situation est particulièrement inquiétante en matière de circulation des médicaments génériques qui pourraient être saisis uniquement sur base d'allégations d'atteinte ordinaire aux droits de propriété intellectuelle.
L'an dernier, vous assuriez que "l'ACTA n'a pas pour objet de viser les activités non commerciales des particuliers". Or l'ACTA définit les activités commerciales de façon excessivement large et n'exclut pas de façon claire et suffisante les sanctions pénales pour les copies privées ou les activités ayant pour objet la critique, l'information, l'enseignement ou la recherche.
Dans le même esprit, l'ACTA encourage à prendre des mesures pénales à l'encontre des personnes ayant réalisé sans autorisation des copies vidéo et ce, quelle qu'ait été leur intention, là où la loi belge sur les droits d'auteur exige une intention méchante et frauduleuse pour que soit constitué le délit de contrefaçon.
Contrairement à ce que vous nous disiez l'an dernier, les négociations secrètes sur l'ACTA, auxquelles la Belgique a pris activement part durant sa présidence européenne, ont abouti à un texte qui remet clairement en cause des acquis communautaires fondamentaux, mais aussi la circulation internationale des médicaments génériques – aspect également problématique – et abuse de la procédure pénale pour renforcer les intérêts principalement privés.
Il en ressort une disproportion évidente entre le but poursuivi, aussi légitime soit-il, et les moyens mis en œuvre pour y aboutir.
Monsieur le ministre, comment expliquez-vous que les négociations aient abouti à une telle remise en cause des acquis communautaires?
Considérez-vous que la Belgique et l'Union européenne peuvent signer et ratifier un tel traité?
Au vu du résultat, le secret de ces négociations était-il justifié alors qu'il semble avoir principalement bénéficié aux lobbies les plus établis au détriment des droits du citoyen?
02.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, madame Déom, différentes études ont déjà été publiées sur l'accord ACTA. Il est difficile d'apporter une réponse détaillée, étant donné que nous ne disposons pas des références précises de l'étude sur laquelle la question parlementaire se base. Néanmoins, je m'étonne des affirmations selon lesquelles l'ACTA remettrait en cause l'acquis communautaire. Je vous rappelle que jusqu'à la fin des négociations, la Commission européenne, la présidence belge et les États membres ont particulièrement veillé, dans un climat de forte collaboration, au respect de cet acquis communautaire. Je voudrais donc vous faire part de l'analyse de mon administration selon laquelle les dispositions ACTA ne remettent pas en cause l'acquis communautaire en matière de respect des droits de propriété intellectuelle.
À cet égard, il est important de clarifier que le texte n'oblige pas les États parties à prévoir une réparation du dommage qui aille au-delà du dommage réellement subi. L'article 9.3 donne une série de facultés aux parties pour définir les dommages et intérêts. La disposition relative aux punitive damages est une disposition optionnelle et non obligatoire. Les États ne sont donc pas obligés de reconnaître le principe d'une telle réparation du dommage.
Il convient également de souligner que les infractions aux brevets ne sont pas en tant que telles visées dans le champ d'application du chapitre douanier de l'accord. Il est seulement souligné qu'une discrimination déraisonnable entre les différents droits de propriété intellectuelle doit être évitée. Une note de base de deux pages au chapitre douanier explique en outre que les parties reconnaissent que les brevets et la protection des renseignements non divulgués sont exclus de la portée de la présente section. Par ailleurs, l'ACTA n'a certainement pas pour but de constituer une entrave à l'accès aux médicaments. Une référence vers la Déclaration de Doha et vers l'article 7 de l'ADPIC a été insérée à cet égard.
En ce qui concerne les définitions dans le chapitre pénal, celles-ci ne définissent pas les exceptions aux droits d'auteur ayant pour objet la critique, l'information, l'enseignement ou la recherche. Il convient en effet d'attirer l'attention sur le fait que l'ACTA est conçu uniquement comme un traité de maintien de droits. Il n'a pas pour objectif de définir les droits. La définition des droits et donc des exceptions aux droits, reste en dehors du cadre de l'ACTA.
En ce qui concerne les mesures pénales à l'encontre des personnes ayant réalisé des copies vidéo sans autorisation, il convient de souligner que la disposition sur le camcording est libellée comme une faculté pour les États parties. Une partie peut prévoir mais n'a pas l'obligation de prévoir une telle disposition.
Finalement, je voudrais vous faire part de l'intention de la Commission européenne de publier très prochainement une réponse aux critiques les plus régulièrement soulevées par les milieux intéressés.
Étant donné que l'accord ACTA est compatible avec l'acquis communautaire, la Belgique et l'Union européenne devraient être en mesure de le ratifier.
En ce qui concerne le secret des négociations qui a entouré les discussions ACTA, il est important de rappeler qu'il s'agit d'une pratique courante dans la négociation des accords commerciaux internationaux.
Plus particulièrement, les tendances des négociations commerciales multilatérales ne sont divulguées qu'avec l'accord de toutes les parties qui participent à ces négociations.
Il convient en outre de rappeler que le projet de texte issu des négociations a été publié systématiquement quelques jours après chaque round des négociations, et ce depuis les négociations de Wellington (Nouvelle-Zélande) en avril 2010. Cette négociation a d'ailleurs été rendue possible grâce aux efforts et à l'insistance de l'Union européenne, très soucieuse de la nécessité de rendre publics ces documents pour répondre aux préoccupations exprimées sur ce sujet.
Par ailleurs, différentes actions ont été menées afin d'informer les milieux intéressés sur divers aspects de la négociation. Des communiqués de presse et d'autres informations sur le développement des négociations ont été régulièrement publiés sur le site web de la Direction générale Trade de la Commission européenne. De plus, des rencontres avec les milieux intéressés ont été régulièrement organisées, particulièrement lors de la plupart des rounds de négociations.
02.03 Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, merci. C'est bien volontiers que je vous transmettrai l'étude, signée par une trentaine de professeurs de Strasbourg, de Munich, de Hambourg, de Cambridge…, donc diverses universités dont nous n'avons pas à douter de la compétence et du renom.
J'entends bien que, selon vous et vos services, l'ACTA respecte l'acquis communautaire et les droits fondamentaux, notamment de la copie privée ou des médicaments génériques.
J'espère néanmoins que vous aurez la possibilité de vous pencher sur les remarques émises de manière à éventuellement, si c'est encore possible, rectifier le tir si les dangers mis en exergue par cette étude s'avèrent réels.
Enfin, je suis plus qu'étonnée de la manière dont vous justifiez le secret entourant de telles négociations. Primo, cela voudrait alors dire que ce type d'étude ne tomberait pas à la dernière minute vu que, selon vous, "il n'y aurait plus rien à faire". Secundo, à mon avis, le côté secret des négociations encourage le lobby des plus puissants et constitue dès lors un danger pour la démocratie. En votre qualité de libéral, je suis étonnée d'entendre une telle justification par votre bouche.
Het incident is gesloten.
03 Question de Mme Karine Lalieux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "certains engagements pris lors de l'adoption de la directive SEPA" (n° 4125)
03 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de naar aanleiding van de goedkeuring van de SEPA-richtlijn gedane toezeggingen" (nr. 4125)
03.01 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, lors de l'adoption de la directive SEPA, il y a eu un engagement de votre part, de M. Magnette et de M. Reynders sur trois points d'une résolution que j'avais jointe au projet de loi SEPA et que j'avais fait retirer puisque j'avais eu la promesse de trois ministres, ce qui n'est pas rien. Le premier point portait sur la révision du système d'insaisissabilité du revenu et des allocations, notamment vis-à-vis des banques. Le problème était celui de la compensation du secteur bancaire.
Maintenant, les revenus garantis par le Code civil sont insaisissables sur les comptes bancaires sauf quand les banques doivent compenser. Je trouvais cela totalement inégal par rapport à tous les créanciers: pourquoi la banque est-elle le premier créancier, on se le demande. Avez-vous entamé le débat à ce propos avec les banques? J'ai redéposé ma proposition de loi. On pourrait donc aussi entamer le débat sur la compensation bancaire en commission, madame la présidente. Je voudrais que le ministre me dise s'il est prêt à entamer le débat et à me suivre sur cette question vu que j'avais sa parole sous la précédente législature.
Le deuxième point concernait les chèques circulaires. Monsieur le ministre, on a plaidé pour la survie de ce mode de paiement, même s'il doit s'éliminer petit à petit, un versement sur un compte bancaire étant préférable. Qu'en est-il de sa survivance aujourd'hui?
Enfin, le troisième point portait sur le nombre de retraits gratuits. Il y a eu un nouveau gentlemen's agreement entre le secteur bancaire et vous pour augmenter le nombre de retraits gratuits. Quelle est la situation actuelle? Un nouveau gentlemen's agreement est-il intervenu? Il semble qu'au-delà du nombre de retraits gratuits, le coût reste assez élevé quand vous opérez d'autres types de retraits dans d'autres banques ou en self banking par exemple, sans que le consommateur soit forcément au courant des frais que cela engendre: il n'y a pas de transparence, pas assez d'information. Que pouvez-vous dire à ce sujet, monsieur le ministre?
03.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Chère collègue, je comprends votre préoccupation. Cependant, je me permets de vous rappeler la distinction entre, d'une part, la protection des revenus et allocations contre la saisie et, d'autre part, la compensation par les établissements financiers.
La protection des revenus contre la saisie a été instaurée par les articles 4 à 8 de la loi portant des dispositions diverses de décembre 2005. Le législateur a établi alors un régime équilibré sans opter pour un montant fixe protégé pour chacun, mais pour un système dégressif de montants effectivement protégés. C'est à mon collègue le ministre de la Justice qu'il revient d'évaluer, le cas échéant, le seul dispositif légal récent.
La compensation, par contre, implique que les banques, en cas de solde débiteur sur compte, lorsque ce compte ne peut présenter de solde débiteur, ou de solde débiteur sur compte qui dépasse la limite autorisée, ont le droit d'utiliser tout montant entrant afin d'apurer ou de compenser le solde débiteur.
La compensation intervient généralement lorsque la banque fait passer, de manière manuelle, une opération même si le compte présente un solde insuffisant. Cela concerne généralement les dépenses importantes, comme le loyer, l'électricité et le gaz.
Je suis tout à fait disposé à engager une discussion sur la compensation, mais je tiens néanmoins à souligner les dangers potentiels d'une proposition. En effet, si l'on interdit la compensation, les banques risquent d'être bien moins enclines à autoriser un client, qui a temporairement des difficultés financières, à effectuer le paiement d'un loyer, d'une facture de gaz ou d'électricité. À mon sens, les banques ne prendront plus ce risque et bloqueront chaque paiement, pour lequel un montant insuffisant est disponible sur le compte.
L'utilisation de chèques circulaires est en recul depuis plusieurs années. C'est logique, car aujourd'hui, du fait du service bancaire de base et du régime d'insaisissabilité de certains montants sur un compte à vue, il existe une alternative moins chère, plus efficace et plus sûre avec le compte à vue. Malgré cette baisse, je n'ai pas connaissance du fait que le secteur bancaire envisage de mettre fin au chèque circulaire.
Le gentlemen's agreement conclu en 2004 entre l'État et le secteur financier prévoyait vingt-quatre retraits gratuits par an. Ce chiffre était basé sur une analyse du montant réel des consommateurs. L'accord de 2004 est toujours suivi par le secteur bancaire.
Selon les statistiques les plus récentes que Febelfin m'a communiquées, ce chiffre correspond toujours au nombre moyen de retraits effectués par an par compte à vue par le consommateur. En 2009, on a dénombré 314 millions de retraits d'argent aux distributeurs automatiques en Belgique et à l'étranger et aux guichets bancaires, soit vingt-quatre retraits par compte.
Une augmentation de ce nombre de retraits gratuits ne me semble donc pas à l'ordre du jour dans l'immédiat, mais un débat à ce sujet est toujours possible. Compte tenu de la démission du gouvernement, aucune concertation formelle n'a eu lieu à ce jour entre le secteur financier, les consommateurs, mes collègues Magnette, Reynders et moi-même.
S'agissant de la transparence des prix, les banques sont déjà soumises à un cadre légal strict. En ce qui concerne la transparence, il ne semble pas, à première, vue, y avoir de gros problèmes, compte tenu de l'existence de dispositions relatives à l'information préalable et aux modifications de prix. Je me réfère principalement aux dispositions de la loi du 10 décembre 2009, relative aux services de paiement et, de manière complémentaire, à la loi du 14 juillet 1991 sur les pratiques du commerce et sur l'information et la protection du consommateur ainsi qu'à l'arrêté royal du 23 mars 1995 relatif à l'indication des prix des services financiers homogènes.
Enfin, je puis vous communiquer que le Conseil de la Consommation a été chargé par le Bureau, lors de la réunion du 28 mars 2011, de formuler un avis sur un projet de co-régulation sur la transparence des frais bancaires élaboré par Febelfin au niveau national. Le secteur s'est fixé pour objectif d'établir un glossaire définissant les principaux termes utilisés pour les coûts des comptes à vue. Les notions relatives aux coûts seront donc désignées de la même façon par toutes les banques, ce qui facilitera la comparaison. C'est une initiative que je soutiens, bien évidemment.
03.03 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, en ce qui concerne la compensation, je ne parlais que de la compensation en matière d'insaisissabilité, que l'on avait retirée de la première proposition de loi que j'avais déposée et qui avait été reprise à l'époque par Mme Onkelinx via une loi-programme ou contenant des dispositions diverses. La négociation n'avait pas été assez loin et les banques voulaient bloquer le système technique pour l'insaisissabilité sur les comptes bancaires.
Il me semble que vous alliez travailler avec vos collègues sur cette question et qu'il fallait arrêter la compensation dans le cadre de l'insaisissabilité. Je suis prête à mettre une proposition de loi allant dans ce sens à l'ordre du jour car il est clair que ce sont les banques qui se servent avant les autres. Vous aviez dit que vous y étiez favorable lors de la transposition SEPA.
Quand on parle de vingt-quatre retraits gratuits par an, cela me semble très peu. On en fait vraiment beaucoup plus puisqu'on ne peut plus aller au guichet. Je pense qu'on pourrait franchement doubler le nombre. Je sais que vous êtes en affaires courantes et que vous ne pouvez pas engager de débat mais les banques pourraient s'engager elles-mêmes à autre chose de manière positive.
En ce qui concerne la transparence des frais bancaires, on voit bien qu'elle n'est pas encore là. Les gens ne comprennent pas tout. Le glossaire est une chose positive que nous suivrons avec intérêt.
03.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, madame Lalieux, une précision sur le nombre annuel de retraits gratuits. Certaines banques proposent des retraits gratuits illimités. Comme on a installé un système de transferts bancaires simple et efficace dans les huit jours ouvrables, je vous conseille de l'utiliser. Je l'ai fait moi-même: je suis passé d'une grande banque à une petite et je ne paie rien pour les retraits. Il faut que les consommateurs prennent leurs droits en main et changent de banque. Je ne peux que soutenir et faciliter cette démarche.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heren Clarinval, Van der Maelen en Jadot hebben niets laten weten. Hun vragen (nrs 3966, 4192, 4314 en 4323) zetten we om in schriftelijke vragen, zo gaan ze toch niet helemaal verloren.
04 Vraag van mevrouw Ann Vanheste aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de moeilijke situatie van krantenwinkels veroorzaakt door het monopolie van distributeur AMP" (nr. 4328)
04 Question de Mme Ann Vanheste au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les difficultés rencontrées par les libraires en raison du monopole du distributeur AMP" (n° 4328)
04.01 Ann Vanheste (sp.a): De krantenwinkels staan steeds meer onder druk door het monopolie van distributeur AMP en de organisatie van de markt. AMP maakt immers misbruik van zijn machtspositie om tal van veranderingen ten nadele van de krantenwinkel door te voeren. De cijfers zijn duidelijk. Twee zelfstandige persverdelers per week sluiten de boeken. Op dit moment zijn er in Vlaanderen nog 3 500 zelfstandige verdelers waarvan 2 000 zich toespitsen op de kerntaken van de dagbladhandelaar. AMP controleert de distributie van ongeveer 90 % van de kranten en tijdschriften in België en heeft dus een monopolie op het gebied van persdistributie. Door eenzijdige veranderingen van AMP in samenwerkingsregels met zelfstandige krantenwinkels komen die steeds meer onder druk te staan. Deze situatie is niet nieuw maar blijft wel duren, ondanks het feit dat verschillende beroepsverenigingen gerechtelijke procedures hebben ingesteld bij de rechtbank van koophandel en de Raad voor Mededinging.
In antwoord op de vraag van collega Lalieux op 23 november 2010 verwees u naar de klacht tegen AMP bij de Raad voor Mededinging en dat men de conclusies van dit onderzoek diende af te wachten.
Wat vindt de minister van de precaire situatie waarin de krantenwinkels zich bevinden ten gevolge van de dominante positie van AMP?
Wat is de stand van zaken in het onderzoek bij de Raad voor Mededinging?
In hoeverre kunnen de praktijken van AMP als een oneerlijke marktpraktijk jegens andere personen dan consumenten worden beschouwd overeenkomstig de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming?
Is de minister van plan om, gelet op de ernst van de toestand voor de vele kleine zelfstandigen, op korte termijn op te treden en maatregelen te nemen om de situatie voor de zelfstandige krantenwinkels leefbaar te houden?
Is de minister bereid om op korte termijn samen te zitten met alle betrokken partijen om een billijke oplossing uit te werken voor de krantenwinkels?
04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega, zoals u weet hebben wij in België een uitgebreide wetgeving wat de bescherming van de economische mededinging betreft. Een monopolie op zich is geen probleem, het misbruik van een machtspositie daarentegen is wel een probleem. Voorbeelden van misbruik van machtspositie zijn wurgprijzen, zogenaamde roofprijzen om concurrenten uit de markt te werken, te hoge prijzen, een duurtijd van een contract die te lang is, prijsdiscriminatie en andere misbruiken.
De Vlaamse Federatie van Persverkopers, Prodipresse en de keten Standaard Boekhandel hebben op 2 maart 2010 een klacht ingediend.
Het onderzoek is lopende en er wordt daarover vanuit het auditoraat niet gecommuniceerd. Aangezien de procedure nog loopt, kan ik geen uitspraken hierover doen. Ik ben zoals steeds bereid te luisteren naar de grieven en bezorgdheden van de sector, maar ik kan natuurlijk geen stappen zetten of uitspraken doen zolang de procedure bij de mededingingsautoriteiten loopt.
04.03 Ann Vanheste (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, hebt u er zicht op hoe lang die procedure nog zal duren, want eigenlijk is dat wel een dringende zaak voor de handelaars zelf, want die dreigen met de kop onder water te gaan?
04.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Zoals u weet, en u kunt dat ook lezen in het jaarverslag dat de mededingingsautoriteiten elk jaar uitbrengen, wij doen daarover ook rapportage hier in de commissie, duurt zo’n procedure gemiddeld anderhalf tot twee jaar. Dat zijn de normale procedures, in Europa loopt de termijn op tot drie jaar. Dat heeft te maken met het feit dat een onderzoek dat gevoerd wordt door de diensten van het auditoraat werk en tijd in beslag nemen.
Wij hebben de mededingingsautoriteiten gevoelig versterkt in aantallen, wij zijn van 27 naar 35 onderzoekers gegaan, ondanks het feit dat ik als minister het algemene aantal personeelsleden bij de FOD Economie met 10 % heb gereduceerd. Wij hebben twee diensten vrijgesteld van die vermindering, onder meer de dienst Mededinging, ik heb dat ook verschillende keren gezegd hier in het Parlement, precies om ervoor te zorgen dat wij zaken versneld kunnen bekijken.
Men heeft echter sowieso een duurtijd, die noodzakelijk is, en daarmee moeten wij rekening houden. Degenen die denken dat men zo’n zaak oplost in een aantal maanden, moet ik teleurstellen, dat is niet mogelijk.
04.05 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, daarop heb ik niet veel meer te zeggen.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de mogelijke verkoop van Mobistar" (nr. 4333)
05 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la vente éventuelle de Mobistar" (n° 4333)
05.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, om terug te komen op uw laatste uitspraak: monopolie is geen probleem, te hoge prijzen zijn dat wel.
Het is altijd een bijzondere betrachting van u geweest, ook in deze commissie, om de vrij hoge telefonie- en sms-kosten in dit land te doen dalen zodat de burgers tegen Europees vergelijkbare prijzen kunnen bellen, sms’en en aan ander telefonieverkeer kunnen doen.
Een van de pijnpunten hier is het zoeken in het klein aantal bedrijven dat op de markt actief is om op onze markt te komen. Onlangs was er een bericht van de Franse telecomreus France Télécom die eraan denkt het bedrijf Mobistar te sluiten, waardoor France Télécom België, Zwitserland en Oostenrijk zou verlaten.
Als ik sommige berichten mag geloven, zou een mogelijk alternatief erin bestaan dat Telenet Mobistar zou overnemen.
Mijnheer de minister, kunt u mij meedelen hoeveel telecom- en telefoniebedrijven er momenteel actief zijn in België? Als France Télécom inderdaad het bedrijf Mobistar te koop zet en Telenet het zou overnemen, hoe zou het dan zitten met de verdeling van de Belgische markt? Met andere woorden, hoe sterk staan de twee broers –Belgacom en Telenet – dan op de markt op het moment dat Mobistar zou worden overgenomen door Telenet?
Als Mobistar de markt verlaat, wordt de macht van Belgacom nog een stuk sterker en wordt het vrijwel een monopolie. Wordt ze dan niet te sterk, waardoor nieuwkomers op de markt het bijzonder moeilijk krijgen om aan de bak te komen? Heeft dat implicatie voor de vierde speler die op de markt zal komen?
Vergelijkingen dringen zich op. Wordt de situatie dan niet heel gelijkend op die van de energiemarkt in België? Welke maatregelen kunt u nemen als minister in lopende zaken? Ik vermoed niet zoveel.
Ik meen te weten dat de Raad voor de Mededinging ondertussen is ingeschakeld. Mij baserend op hetgeen u aan collega Vanheste hebt gezegd, zullen wij wellicht nog een tijdje moeten wachten op het antwoord. Werd de Raad voor de Mededinging al formeel gecontacteerd en hoe zit dat precies? Wanneer en welke maatregelen denkt u te moeten en te kunnen nemen?
05.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, collega, er zijn momenteel 233 spelers op de markt. De markt wordt echter gekenmerkt door een beperkt aantal grote spelers, onder meer op het vlak van het mobiel telefoonverkeer bestaan er drie grote operatoren, Proximus, Mobistar en Base, die natuurlijk werken met NVO’s, virtuele operatoren die ook een eigen aanbod hebben.
Wat uw vragen 2, 3 en 4 betreft, moet ik eerlijk toegeven dat dit speculaties zijn in de pers. Het enige wat ik daarover kan zeggen is dat, als ik alle verklaringen samen lees, zowel die van Telenet als van France Telecom, het niet zeer waarschijnlijk is dat er een overeenkomst zal worden bereikt tussen beiden. Die twee bedrijven beslissen daar echter zelf over, maar mij lijkt dit alvast meer speculatie dan waarheid. Ik neem mij daarom ook voor om hypothetische, speculatieve vragen niet te beantwoorden. Indien dit bewaarheid wordt, zullen wij ervoor zorgen dat er een duidelijk antwoord komt.
Sowieso is de procedure voor de Raad bij een overname een totaal andere procedure dan degene waarnaar mevrouw Vanheste verwijst. Bij overnames gaat het over een aanmelding. De doorlooptijden zijn op dat vlak veel korter. Ik verwijs u naar andere grote overnames die in het verleden hebben plaatsgevonden. Het is normaal dat dit op die manier gebeurt.
U heeft het over een vergelijking met de energiemarkt. Ik denk dat er toch serieuze verschillen zijn met de energiemarkt.
Ten eerste, ik denk dat er in ons land zeker kan worden gesproken over meer competitie op het vlak telefonie. Mensen hebben veel keuze. Wij hebben ook instrumenten waarmee wij mensen kosteloos advies geven om van operator te veranderen. Het veranderen van operator verloopt zeer snel in ons land.
Ten tweede, wij hebben een regulator die ik als minister respecteer. U weet dat wij in het Parlement de regulator hebben versterkt. Ik heb het advies van een internationale jury gevolgd bij de benoeming. Ik respecteer ook alle oordelen die mijn regulator uitspreekt. Dat is iets anders dan in de energiemarkt. Ik vind dat men regulatoren moet respecteren, anders heeft een regulator weinig zin.
Ten derde, ik ben ervan overtuigd dat wij in het Parlement de juiste beslissing hebben genomen om meer competitie toe te laten op de markt, met name door de veiling van de vierde licentie. Ik weet dat er op dit ogenblik weinig believers zijn, maar de toekomst zal mij gelijk geven.
05.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Dat laatste is natuurlijk volledig voor uw rekening. Ook dat is immers een hypothetische veronderstelling. Ik zal er dus niet op reageren. Wat de looptijd voor de Raad voor de Mededinging betreft neem ik aan dat er nog geen formele aanvraag is bij de Raad voor de Mededinging omwille van het feit dat er nog geen overname is.
Ik hou deze toestand toch een beetje in het oog omdat dit zou kunnen leiden tot een bepaalde verschrompeling. Ik neem er nota van – ik was mij er ook bewust van – dat u de regulator versterkt en dat u ook respect hebt voor zijn beslissingen ter zake. Maar goed, het is een markt in beweging, zoals gans de markt in beweging is. Wij zullen dat verder in het oog houden.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Ann Vanheste aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de aankondiging van InBev om de bierprijs met 3 procent te verhogen" (nr. 4372)
06 Question de Mme Ann Vanheste au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'annonce par InBev d'une augmentation du prix de la bière de 3 %" (n° 4372)
06.01 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, de grootste brouwer van België, InBev, zal vanaf 1 juni zijn bierprijzen met 3 % verhogen. Het betreft de zoveelste stijging in de afgelopen jaren en de tweede prijsverhoging op 1 jaar tijd door InBev. InBev wijst op de stijging van de energie- en grondstofprijzen om zijn bierprijzen te verhogen. De stijging van de energie- en grondstofprijzen heeft InBev er echter ook nu niet van weerhouden exuberante bonussen uit te keren aan zijn topman en de andere leden van het directiecomité.
Horeca Vlaanderen reageert teleurgesteld en vreest een verdere aderlating voor de caféuitbaters. De motivering van InBev, indien de prijs van de grondstoffen stijgt, stijgen de eindprijzen, hebben we al meermaals gehoord. Maar indien de prijs van de grondstoffen daalt, dalen de eindprijzen niet. Het Prijzenobservatorium heeft dat al eerder in andere sectoren aangetoond. Door de dominante positie van InBev is het tevens niet denkbeeldig dat de andere brouwers hun prijzen op korte termijn ook zullen verhogen.
Wat is uw reactie op de nieuwe prijsstijging? Acht u het raadzaam het Prijzenobservatorium te belasten met een bijzonder onderzoek naar de bierprijs in België, in het bijzonder bij InBev? In het verleden zijn er reeds verschillende klachten en onderzoeken bij de Belgische mededingingsautoriteit geweest met betrekking tot de dominante positie van InBev. Wat was het resultaat van die onderzoeken?
06.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Vanheste, InBev kondigde inderdaad een verhoging van de bierprijs met 3 % aan. De onderneming motiveert de forse prijsstijging door te verwijzen naar de toenemende kosten. Een blik op die kosten leert dat in de afgelopen periode de kosten sterk zijn gestegen. Ik denk onder meer aan de bijna verdubbeling van de prijs van de brouwerijgerst in vergelijking met een jaar geleden. Ook de inflatieversnelling van de afgelopen kwartalen zou een opwaartse impact kunnen hebben op de loonkosten.
De waargenomen prijsstijgingen van de afgelopen jaren zijn overigens geen louter Belgisch verhaal. Aan de hand van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen blijkt dat de bierprijs in de detailhandel, net als de prijs voor restaurant- en cafébezoek, in Nederland even sterk toeneemt.
Er zijn in het verleden reeds verschillende klachten en onderzoeken geweest.
In 2006 hebben wij exact dezelfde discussie meegemaakt. De toenmalige minister van Economie heeft toen aan de Raad voor de Mededinging gevraagd de prijsvoering van pils te onderzoeken. Er werd toen door die onafhankelijke instantie, die ik respecteer, geen enkele indicatie van misbruik vastgesteld.
Op 29 augustus 2006 kwam er een klacht binnen van de horecafederaties van Vlaanderen en Wallonië over de grootte van de Jupilerglazen. Ook in dat dossier werden er geen indicaties van misbruik vastgesteld. Het gaat hier om uitspraken van rechtbanken. De Raad voor de Mededinging is inderdaad een rechtbank.
Op 10 maart 2008 diende Freedom, een aankoopgroepering van groothandelaars in dranken, een klacht in wegens discriminatie. Het auditoraat besliste op 28 september 2010 de zaak te seponeren wegens niet gegrond. Freedom tekende echter beroep aan en de zaak loopt nog.
Indien er opnieuw klacht wordt ingediend tegen de prijsverhoging, zal die uiteraard opnieuw worden onderzocht.
06.03 Ann Vanheste (sp.a): Zal er opnieuw twee jaar moeten gewacht worden eer er een uitspraak is?
06.04 Minister Vincent Van Quickenborne: De onderzoeken die er geweest zijn, hebben allemaal geconcludeerd dat er geen misbruik was.
Mevrouw Vanheste, wij hebben destijds gekozen voor een onafhankelijke raad, een beetje vergelijkbaar met de regulator, waarin politiek niet tussenbeide komt. De raad maakt deel uit van de rechterlijke macht en het is aan de rechterlijke macht om te onderzoeken of er misbruiken zijn. Als die zegt dat er geen misbruiken zijn, dan moet de politiek dat aanvaarden, dan heeft het geen zin om te blijven beweren dat er met het dossier dat was voorgelegd, een probleem is.
Dat u dan de koppeling maakt tussen de prijsverhoging en de exorbitante bonussen, is natuurlijk een puur politieke uitspraak, waarmee u echt voorzichtig moet zijn, gelet op hetgeen wij vanochtend gehoord hebben van uw fameuze bonusbestrijder, dat is een politieke zaak. Het gaat hier over de vraag of die stijging van 3 % een misbruik is.
Als er een klacht wordt ingediend, zullen wij dat opnieuw onderzoeken, wij bekijken dat op een serieuze manier. Ik zeg u alleen dat in het verleden gelijksoortige klachten niet geleid hebben tot een besluit dat er misbruik zou zijn. Daarvoor moet de politiek ook respect hebben. Wat een rechtbank beslist, moet worden aanvaard, dat zijn basisbeginselen van het woord democratie.
06.05 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, u kunt niet ontkennen dat het de caféhandelaars tegen de borst stoot dat er zulke bonussen uitgedeeld worden en dat er dan toch ook een prijsverhoging is. Als het mijn zaak zou zijn, zou ik net hetzelfde reageren als de horeca-uitbaters.
06.06 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik heb daarover een licht andere mening. InBev is een wereldbedrijf waarvan ik blij ben dat het beursgenoteerd is bij ons, ik ben ook blij dat het wereldwijd actief is, het is een exportproduct.
Men moet steeds de schaal bekijken waarop een bedrijf werkt. Het gaat niet over een louter Belgisch bedrijf, het is een mondiaal bedrijf, waar de verloning steeds moet vergeleken worden met vergelijkbare bedrijven mondiaal, het gaat dus niet over een lokale speler.
Over bonussen kan men veel zeggen, maar als men de totale massa aan bonussen bekijkt en dat afzet tegenover de totale omzet van het bedrijf, dan denk ik, eerlijk gezegd, niet dat men met de bonussen veel uitkeringen zou kunnen doen aan alle caféhandelaars. Men moet alles in perspectief zien.
Als men mij daarover een vraag stelt, zou ik daarop licht anders antwoorden, maar dat is normaal, u bent een socialist en ik ben een liberaal.
06.07 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, ik ga daarop niet verder in.
Het incident is gesloten.
- Mme Karine Lalieux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la perception des droits d'auteur par Telenet" (n° 4391)
- Mme Karine Lalieux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le non-paiement des droits d'auteur" (n° 4392)
- mevrouw Karine Lalieux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het innen van auteursrechten door Telenet" (nr. 4391)
- mevrouw Karine Lalieux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het niet betalen van auteursrechten" (nr. 4392)
07.01 Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, je poserai mes deux questions à la suite.
Pour avoir eu des contacts avec le cabinet du ministre, je sais que M. Van Quickenborne a eu certaines difficultés à composer une réponse détaillée à toutes les questions. Il ne s'agira donc que d'une première salve avant d'obtenir des compléments par écrit.
J'ai pris la peine de compulser les informations disponibles sur le site web de Telenet/Liberty Global concernant la perception des droits d'auteur. Sur le site, j'ai pu lire que la société intervenait en tant qu'intermédiaire en imputant les droits d'auteur sur le relevé de compte de ses clients pour, ensuite, les reverser intégralement aux sociétés de droits d'auteur. Telenet prélève au titre de droits d'auteur 22,40 euros par an à Bruxelles et 32,52 euros par an à Anvers.
Monsieur le ministre, il convient de protéger les consommateurs du fait du monopole dont dispose Telenet en matière de distribution par câble analogique.
1. Selon vous, comment s'explique la différence de facturation pour droits entre les abonnés de Bruxelles et ceux de Flandre? Les sociétés d'auteurs ont-elles fixé des tarifs différents selon les Régions? Si oui, est-ce justifié?
2. Y a-t-il un risque que Telenet/Liberty Global décide unilatéralement d'aligner les abonnés de Bruxelles sur ses tarifs en Région flamande? Sachant que Telenet est candidat pour racheter Numericable, elle approvisionnerait alors quinze communes de la Région bruxelloise de manière monopolistique.
3. Au cas où il apparaîtrait que l'intégralité des sommes facturées aux abonnés ne devait pas avoir été reversée aux sociétés d'auteurs et que Telenet/Liberty Global aurait donc prélevé trop d'argent auprès de ses abonnés à ce titre, dans quel délai et selon quelles modalités, selon vous, Telenet/Liberty Global devrait-elle rembourser ces sommes indûment encaissées?
4. Les conditions générales de vente de Telenet sont-elles adaptées à cette activité d'intermédiaire dans la facturation et le reversement des droits d'auteur? Ne devraient-elles pas indiquer clairement à qui sont destinées ces sommes et comment s'effectue le remboursement d'un éventuel trop-perçu?
Il s'agit à présent de questions très techniques, monsieur le ministre, notamment sur la notion d'opérateur intermédiaire de perception des droits d'auteurs.
1. Telenet doit-elle prendre des dispositions particulières en matière de transparence et de protection des ayants-droit? Je vous avoue avoir vainement cherché dans les informations financières du groupe Telenet la trace de ces 75 millions d'euros perçus. Dans l'attente du reversement des droits d'auteurs, comment les sommes sont-elles provisionnées?
2. Telenet/Liberty Global indique que les tarifs qu'elle applique à l'égard de ses consommateurs sont fixés "pour les auteurs" et que Telenet est "obligé" de les facturer. Pouvez-vous m'indiquer qui a fixé ces tarifs: Telenet unilatéralement?
3. Vu les évolutions du tarif de ces droits, ne faut-il pas craindre un détournement du dispositif actuel de contrôle du prix des abonnements, si les distributeurs peuvent décider de fixer unilatéralement des progressions de prix aussi considérables?
Monsieur le ministre, il y a plein d'autres questions mais je sais que vous n'avez pas toutes les réponses aujourd'hui. J'attendrai donc des réponses plus précises de votre cabinet par écrit.
07.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Oui, je vous prie de m'excuser mais nous avons reçu votre question hier à 9 h 22 et notre expert au sein de l'administration était absent. Nous avons tout de même essayé de rédiger quelques réponses et nous y ajouterons toute autre information le plus vite possible. Permettez-moi de formuler une réponse commune aux deux questions préliminaires compte tenu de leur connexité en termes de contenu et du court délai imparti pour y répondre.
S'agissant de la perception des droits d'auteur par Telenet, il me paraît important de décrire tout d'abord le cadre général. Sur la base de la loi relative aux droits d'auteur, une rémunération doit être versée aux auteurs et aux titulaires de droits voisins pour l'exploitation de leurs œuvres comme pour la communication publique de leurs œuvres, entre autres pour la transmission par câble. Cependant, au sujet de ces exploitations, des discussions sont en cours et des litiges pendants entre Telenet et les sociétés de gestion de droits d'auteur et de droits voisins.
Ceux-ci portent par exemple sur la question de savoir si l'injection directe doit être également considérée comme une transmission par câble et si elle donne lieu par conséquent à une rémunération; sur la question de savoir si certaines rémunérations ont été réglées le cas échéant directement avec le producteur ou avec l'auteur et ne doivent donc plus être versées séparément aux sociétés de gestion.
Telenet demande à ses abonnés une contribution pour les droits d'auteur. La plus grande partie de celle-ci est destinée aux organismes de radiodiffusion alors qu'une autre partie est destinée aux sociétés de gestion de droits. Telenet indique que la contribution facturée est basée sur les montants dus contractuellement aux radiodiffuseurs et aux sociétés de gestion. La différence entre la contribution des droits d'auteur pour Bruxelles (22,40 euros par an) et Anvers (32,52 euros par an) s'explique donc par le fait que les radiodiffuseurs et les sociétés de gestion facturent des montants différents en chiffres absolus pour leurs territoires respectifs. Ces montants divergents résultent à leur tour d'une offre de contenu différente entre diffuseurs.
L'augmentation de la contribution pour droits d'auteur observée ces dernières années est due à l'augmentation du nombre de diffuseurs dans l'offre et à l'adaptation des tarifs d'un certain nombre d'entre eux. Les rémunérations pour droits d'auteur sont fixées par la voie d'une négociation pour l'émission des radiodiffuseurs. À ce sujet, je peux également indiquer que la législation limite la compétence du ministre en matière de prix à la fixation des tarifs de base pour l'abonnement de télédistribution hors TVA et droits d'auteur.
Selon les informations dont nous disposons, les montants perçus par Telenet sont versés trimestriellement aux organismes de radiodiffusion de sociétés de gestion dans délais fixés contractuellement.
Manifestement, Telenet paierait plus de droits d'auteur (environ 75 millions d'euros sur base annuelle) que n'en génère annuellement la contribution des abonnés, à savoir 64 millions d'euros.
Pour être considérée comme une société de gestion, il convient, conformément à l'article 65 de la loi relative aux droits d'auteur, de percevoir ou de répartir ces derniers pour le compte de plusieurs titulaires de ces droits. Cela ne me paraît pas être le cas pour un opérateur qui répercute auprès de ses clients les droits dus pour l'exploitation d'un répertoire protégé.
07.03 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Force est de constater qu'il y a litige. En effet, Telenet dit percevoir moins qu'elle ne verse alors que la société de gestion des droits d'auteur prétend le contraire.
Je propose d'attendre que votre administration vous donne des détails en la matière avant de vous interroger en vue d'avoir une information complète sur cette question. En effet, actuellement, des ayants-droit et des sociétés s'estiment lésés face au système de perception. Sans oublier les consommateurs.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Collega’s, voor het verslag wil ik het volgende zeggen. Er vindt hier een beetje discussie plaats. Toch vind ik, zeker wanneer er twee ministers naar onze commissie dienen te komen, dat de beleefdheid vereist dat wij toch even de tweede minister ervan op de hoogte brengen wanneer hij kan komen. Wij hebben dan ook getelefoneerd naar minister Magnette. Gelet op de aanwezigheden in onze commissievergadering, stelden wij namelijk vast dat minister Magnette rond 11 u 10, nu dus, aan zijn vragenreeks zou kunnen beginnen.
Ik wil wijzen op artikel 127, 10. van het Reglement van de Kamer, dat luidt als volgt. "Indien de auteur van de vraag bij de afroeping van zijn naam zonder verwittiging afwezig is, kan de voorzitter van de commissie zijn vraag als ingetrokken beschouwen en zal voornoemde auteur geen nieuwe vraag over hetzelfde onderwerp mogen stellen".
In dit geval heb ik de vragen laten omzetten in een schriftelijke vraag. Ik denk dat ik daarmee dan ook correct gehandeld heb.
Minister Magnette is hier, zodat wij kunnen overgaan tot de vragen die aan hem gericht zijn.
07.04 David Clarinval (MR): Madame la présidente, en fonction de l'ordre des questions, je suis arrivé trois quarts d'heure après le début de la réunion. À partir du moment où l'on est programmé comme étant le huitième intervenant, si les sept premiers ne viennent pas, il est difficile d'être là au bon moment. Ne serait-il pas possible d'acter dans le rapport les deux questions que j'avais mises à l'ordre du jour à l'intention du ministre Van Quickenborne? Je souhaiterais également que l'on indique qu'il m'a remis une réponse écrite et que celle-ci soit publiée ultérieurement dans le compte rendu des questions écrites. Peut-on faire état, dans le rapport, de la transmission de la réponse?
De voorzitter: Ik weet niet wat daar de gang van zaken is, maar uw vragen nrs. 3966 en 4192 worden omgezet in een schriftelijke vraag.
08 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "het blokkeren van de prijsstijging van gas door de Franse regering" (nr. 4006)
08 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le gel du prix du gaz par le gouvernement français" (n° 4006)
08.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de Franse regering, die onlangs werd geconfronteerd met een nagenoeg identieke situatie als bij ons, met name monopolisten die onder vuur komen te liggen door te hoge energieprijzen en het feit dat de vrijmaking van de energiemarkt ook daar waarschijnlijk niet echt gelukt is, is met een vrij drastisch politiek plan op de proppen gekomen. U weet dat. Zij roept de stijging een halt toe door gewoonweg de gasprijzen te bevriezen. De olieproducenten moeten daarenboven nog een bijzondere bijdrage betalen.
Ik heb daarover de volgende vragen.
Ten eerste, u hebt natuurlijk al kennis genomen van die bijzonder drastische maatregelen van de Franse regering. Hebt u daarop een eerste commentaar?
Ten tweede, het probleem in België is gelijklopend aan dat in Frankrijk, want, o wonder, dezelfde energiebedrijven passeren daar ook de revue, namelijk GDF Suez en EDF. Lijkt het niet aangewezen om analoge problemen op een analoge manier aan te pakken?
Ten derde, op welke termijn denkt de Belgische overheid eraan om de prijzen, bijvoorbeeld de gasprijzen, onder controle te houden, in het belang van zowel de particulier als van de bedrijfswereld?
08.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, ondanks de drie Europese liberalisatierichtlijnpakketten heeft Frankrijk steeds de energieprijzen, en vooral de prijzen voor gas en elektriciteit, gereglementeerd gehouden. De sterke participatie van de Franse Staat in het kapitaal van zijn grote energieproducenten, zoals EDF of GDF, heeft de Franse regering ook de mogelijkheid geboden de binnenlandse prijzen vrij voordelig te houden voor de Franse consumenten, zowel voor de particulier als voor de bedrijfswereld.
Met de huidige voorstellen om een veiligheidsnet uit te bouwen, zal ook de controle op de prijzen in België fors toenemen. De door de leveranciers voorgestelde prijsstijgingen zullen voortaan het fiat moeten krijgen van de CREG, die de redenen van de stijging zal verifiëren en zal nagaan of de indexberekening van de prijzen overeenstemt met de contractuele formules die door elke leverancier bij de regulator vooraf zijn ingediend.
Wanneer echter een prijsverandering wordt gevraagd die geen indexering is, zal de regulator ook de Nationale Bank van België consulteren en kan hij die stijging geheel of gedeeltelijk afwijzen, indien zij onvoldoende gerechtvaardigd is. Die maatregelen zijn geïntegreerd in de omzetting van het derde energiepakket en worden van toepassing op het moment dat de nieuwe wet goedgekeurd wordt. Door de omzettingstermijn bepaald door de Europese Commissie valt deze wet onder dringende zaken en kan zij aldus door de huidige regering voorgedragen worden.
08.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de uitvoering van het derde energiepakket kan worden voorgedragen omwille van het dringende karakter, maar zal dat ook worden voorgedragen? Wanneer wordt dat voorgedragen, mijnheer de minister?
Voorts zegt u dat Frankrijk aan zijn reglementering vasthield. Frankrijk heeft de prijzen vrij voordelig kunnen houden voor de eigen consumenten omwille van het feit dat Frankrijk meerderheidaandeelhouder van zijn eigen gas- en energiebedrijven is gebleven.
Ik herinner u eraan dat wij Electrabel voor een habbekrats aan Frankrijk hebben verkocht, mijnheer de minister, en dat wij die vaste voet niet meer hebben. Daar hebben wij geen schuld aan, maar dat ligt voor een deel wel bij het beleid in België.
Dan nog een opmerking met betrekking tot het fiat van de CREG over de prijsstijgingen en het contact met de Nationale Bank van België als de prijsstijging geen indexering is. Wij hebben gisteren een eerste hoorzitting gehad met de NBB over de prijzen en de nucleaire rente. Ik geef toe dat dit een andere materie is, maar daar ziet men dat de samenwerking tussen de NBB en de CREG toch niet zo ideaal verloopt. Wij zien daar een aantal pittige discussies tegemoet.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "ondergrondse parkeergelegenheden en CNG-wagens" (nr. 4010)
09 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les parkings souterrains et les véhicules fonctionnant au GNC" (n° 4010)
09.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wij moeten met zijn allen naar alternatieve, propere energie streven – u zei zulks gisteren of eergisteren nog op een belangrijke Europese vergadering –, niet alleen omdat fossiele energie milieuvervuilend is, maar ook omdat fossiele brandstoffen natuurlijk eindig zijn.
Het is alleen spijtig dat de regelgeving in Europa, maar vooral in België, niet voldoende snel en alert reageert op de snelle evolutie op de energiemarkt. Ik heb het bijvoorbeeld over de markt van de methaanwagens en wagens op CNG, een propere brandstof die CO2-arm is. Zoals ondertussen ook de Nederlandse, Duitse en andere overheden al hebben toegegeven, betreft het een heel veilige brandstof, die in niets te vergelijken is met de personenwagens op LPG.
In België zijn er nog altijd heel wat parkings waar wagens op LPG verboden zijn. Het verbod wordt er gewoon naar CNG-wagens uitgebreid. Nochtans is een dergelijke houding in het buitenland al lang bijgesteld en gecorrigeerd.
Mijnheer de minister, de Belgische regelgeving inzake CNG loopt achterop. Er is de problematiek van inschrijving van CNG-wagens bij de DIV. Ik heb de kwestie al met staatssecretaris Schouppe besproken. Er is echter ook de afwezigheid van regelgeving inzake het al dan niet parkeerverbod voor CNG-wagens in ondergrondse garages. Kent u en erkent u de problematiek?
Wordt ter zake wetgevend initiatief voorbereid? Steunt u of bent u bereid steun te verlenen aan wetgevende initiatieven inzake het afschaffen van bedoeld parkeerverbod? Kunnen wij ter zake iets doen?
Gelet op de nucleaire ramp in Fukushima worden allerlei vormen van alternatieve energie belangrijker. Op welke manier zal de regering in lopende zaken daarop inspelen en proberen verder haar rol ter zake te spelen?
09.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, de toegang tot parkeergarages voor wagens die rijden op gas, is gebonden aan veiligheidsverplichtingen, onder meer inzake de afvoer van het gas wanneer er een probleem zou zijn met de wagen. In tegenstelling tot LPG, is aardgas lichter dan lucht. De veiligheidsvoorschriften inzake CNG zijn dus niet allemaal identiek aan die voor LPG.
Aangezien het om een veiligheidsaspect gaat, behoort die materie tot de bevoegdheid van mijn collega van Binnenlandse Zaken, en van de lokale overheid.
Uitgaande van de vaststelling dat aan bepaalde vereisten inzake de luchtkwaliteit in België niet tegemoet wordt gekomen, heeft de interministeriële conferentie Leefmilieu beslist om een werkgroep op te richten waarin de federale en regionale milieuadministraties zijn vertegenwoordigd en die belast is met het analyseren van de maatregelen voor het terugdringen van de emissie van verontreinigende stoffen afkomstig van mobiele bronnen, voornamelijk de transportsector, en die daarover regelmatig verslag moet uitbrengen.
Het uiteindelijk doel is de uitwerking van een gemeenschappelijke visie tussen de deelregeringen en de federale overheid op het vlak van de luchtkwaliteit, waarbij ook rekening wordt gehouden met de klimaatdoelstellingen en de doelstellingen inzake de volksgezondheid.
Bij de uitwerking van die visie zullen onvermijdelijk verschillende energievormen of energievectoren moeten worden gecombineerd, daar er geen unieke mirakeloplossing bestaat, maar wel oplossingen afgestemd op de behoefte en de nieuwe technologie.
De regeringen van de Gewesten zijn niet in lopende zaken en zijn bevoegd om de hernieuwbare energie te promoten.
09.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, de federale regering is natuurlijk wel in lopende zaken. Dat is van belang als er overleg moet worden gepleegd. Dat vernam ik van de werkgroep van federale en regionale overheden, belast met maatregelen om de uitstoot van schadelijke stoffen door mobiele bronnen te beperken en die regelmatig bijeenkomt.
Ik weet wel dat dergelijke werkgroepen bestaan, maar kunnen wij de verslagen van die werkgroep consulteren? Wordt daar bijvoorbeeld ook over de CNG-materie gesproken? Dat was immers de strekking van mijn vraag.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van Klimaat en Energie over "de website www.go4seriousincome.biz" (nr. 4050)
10 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le site web www.go4seriousincome.biz" (n° 4050)
10.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, in mijn omgeving worden er de jongste tijd heel wat flyers uitgedeeld aangaande de vermelde website. Op de flyer staat dat men op zoek is naar mensen die tot 5 000 euro per maand willen bijverdienen. Er wordt opgeroepen zich op de website in te schrijven voor een gratis informatieavond. Op de website zelf wordt er geen informatie gegeven over het type van het aangeboden werk. Er staan alleen vage omschrijvingen als “een kans om gigantische nieuwe rijkdommen te verschaffen” en “biedt normale mensen de mogelijkheid een buitengewone levensstijl en rijkdom op te bouwen.”
Ik kom tot mijn vragen, mijnheer de minister. Hebben uw diensten klachten ontvangen over deze site? Waarover gingen deze dan? Moet er tegen deze website niet worden opgetreden, in het belang van de consument?
10.02 Minister Paul Magnette: De Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Economie ontving geen klachten over deze website. Wel ontvangt de ADCB op geregelde tijdstippen meldingen met betrekking tot de problematiek van piramideverkoop. Deze praktijk houdt in dat de consument tegen betaling kans maakt op een vergoeding die eerder voorkomt uit het aanbrengen van nieuwe consumenten in het systeem vanuit de verkoop of het verbruik van producten. Het opzetten, beheren of promoten van zulk piramidesysteem is een misleidende handelspraktijk die onder alle omstandigheden als oneerlijk wordt beschouwd krachtens artikel 91 van de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en de consumentenbescherming.
Indien er sprake is van een inbreuk treedt de ADCB repressief op door middel van een onderzoek ter plaatse bij alle personen die in België zijn gevestigd. Bij personen die in België zijn gevestigd en waarvan is vastgesteld dat de persoon deelneemt met kennis van zaken aan zulke verkopen wordt tevens een onderzoek ter plaatse gedaan. Wanneer de praktijk in strijd is met de regelgeving omtrent de marktpraktijken en de elektronische handel en indien de dienstverlener in België is gevestigd beschikt de ADCB over de klassieke actiemiddelen die door de wet betreffende de marktpraktijken worden voorzien: waarschuwingsprocedure, vordering tot staken of pro justitia eventueel vergezeld met een voorstel tot minnelijke schikking en strafsancties.
In het geval dat de dienstverlener niet in België is gevestigd beschikt het ADCB over de volgende actiemiddelen: ten eerste, de medewerking vragen van de controleoverheid van het land van de overtreder die in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd en dit via de gemeenschappelijke gegevensbank conform de EEG-verordening 2006 betreffende de samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming; ten tweede, de informele medewerking vragen van de bevoegde controleoverheid binnen het internationale controlenetwerk voor consumentenbescherming, ICPEN, indien de overtreder is gevestigd in een land buiten de Europese Unie.
Naast deze repressieve aanpak worden slachtoffers van deze praktijk preventief geïnformeerd door de ADCB, dit om te vermijden dat zij opnieuw slachtoffer worden van zulke feiten. Met betrekking tot de genoemde website gaat de ADCB na of er al dan niet een verband kan worden gelegd met Belgische dienstverleners. Indien er inbreuken op de economische wetgeving worden vastgesteld dan worden de nodige stappen ondernomen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De volgende vraag nr. 4071 van de heer Logghe werd al behandeld.
10.03 Peter Logghe (VB): De vraag werd verstuurd naar de commissie voor de Volksgezondheid, maar is daar bij mijn weten nog niet behandeld. Ze komt hier in elk geval niet voor.
De voorzitter: Vraag nr. 4105 van mevrouw Temmerman wordt uitgesteld.
Vraag nr. 4117 van de heer Blanchart wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
De samengevoegde vragen nr. 4138 van mevrouw Burgeon en nr. 4343 van mevrouw Déom worden omgezet in schriftelijke vragen.
11 Vraag van de heer Kristof Calvo aan de minister van Klimaat en Energie over "de stand van zaken van de procedure van het Grondwettelijk Hof over nucleaire export" (nr. 4176)
11 Question de M. Kristof Calvo au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'état de la procédure de la Cour constitutionnelle relative à l'exportation de matériel nucléaire" (n° 4176)
11.01 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de export van nucleaire materialen, kernmaterialen, kernuitrustingen, technologische kerngegevens en afgeleiden is geregeld door de wet van 9 februari 1981, de CANVEK-wet.
U hebt de wet via de wet diverse bepalingen van 28 april 2010 aangepast. U hebt de artikelen 25 en 26 toegevoegd. Enerzijds is er de verplichting om ook de CANVEK te consulteren als het gaat over leveringen aan kernwapenstaten. Anderzijds zijn er de zogenaamde catch-all-clausules die ertoe strekken dat alles wat nucleair zou kunnen worden gebruikt maar niet expliciet in de federale lijst is opgenomen aan de CANVEK-commissie moet worden voorgelegd.
De Vlaamse regering heeft hierover al van gedachten gewisseld en leek niet zo enthousiast over uw initiatief om de federale wetgeving aan te scherpen en eigenlijk alleen in overeenstemming te brengen met bestaande internationale voorschriften.
Hyperambitieus is dat dus niet. U probeert daar het hoogstnodige te doen, maar ik denk dat wij het erover eens zijn dat er nog werk aan de winkel is.
Er is een procedure bij het Grondwettelijk Hof door de Vlaamse regering geïnitieerd om die twee artikelen, enerzijds de advisering over kernwapenstaten en anderzijds de catch-all-clausules, te laten vernietigen.
Mijn fractie draagt de communautaire pacificatie hoog in het vaandel. Het zal u dus niet verrassen dat wij nog een aantal vragen over dat beroep hebben en er ons ook zorgen over maken.
Mijnheer de minister, hebt u alsnog – na een parlementaire vraag in november was dat nog niet het geval – overleg gepleegd met de Vlaamse regering, met de minister-president die het beroep bij het Grondwettelijk Hof heeft geïnitieerd? Zo ja, waarom werd er toch een beroep aangekondigd? Hebt u hen niet kunnen overtuigen tijdens het overleg? Zo neen, waarom hebt u die poging niet ondernomen?
Ik weet dat het niet zo evident is, maar het was misschien wel de moeite waard om het te proberen.
Vreest u niet dat de procedure bij het Grondwettelijk Hof onze reputatie ter zake die al vrij fragiel is verder in gevaar brengt en het beleid ter zake ondermijnt?
Binnen welke termijn verwacht u een uitspraak van het Grondwettelijk Hof? Belemmert de procedure vandaag de werking van de CANVEK? Respecteert de Vlaamse regering ondertussen de artikelen 25 en 26 van de wet van 28 april 2010 of rijst daar een probleem?
Ik heb de vertegenwoordigers van de CANVEK daarover vorige week tijdens de hoorzitting ook ondervraagd. Zij menen dat dit vrij goed verloopt. De signalen die ik op andere manieren krijg zijn iets minder positief.
Is het mogelijk om te beschikken over de memories van de Vlaamse regering en de CANVEK over dit beroep, de verzoekschriften bij het Grondwettelijk Hof? Mij lijkt dat in het kader van de openbaarheid van bestuur mogelijk te zijn. Het zou wel fijn zijn om dit te kunnen ontvangen.
11.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Calvo, door de artikelen 25 en 26 van de wet van 28 april 2010 houdende diverse bepalingen, werd de CANVEK-wetgeving aangepast aan de versterkte internationale nucleaire non-proliferatieverplichtingen. Het gaat hier om exclusief federale aangelegenheden. Dat werd bevestigd door het advies van de Raad van State daaromtrent.
Het Vlaams Gewest heeft de federale regering er nooit van op de hoogte gebracht dat zij een beroep bij het Grondwettelijk Hof zou aantekenen tegen die artikelen. Wij kunnen uiteraard niet vermijden dat het Vlaams Gewest ons niet op de hoogte brengt. Toen het beroep via een persbericht werd aangekondigd, had het Vlaams Gewest de beslissing al genomen.
Officieel zijn er nog geen reacties vanwege de internationale gemeenschap geweest op de procedure, maar er bestaat zeker een risico op reputatieschade bij een ongunstige uitspraak van het Hof ten aanzien van de CANVEK.
De procedure bij het Grondwettelijk Hof kan ongeveer een jaar duren. Het secretariaat van de CANVEK heeft mij laten weten dat zij exportdossiers ontvangt, ook al vallen die onder de artikelen 25 en 26 van de wet van 28 april 2010 houdende diverse bepalingen.
Voorts kan ik niets meer zeggen, aangezien de zaak nog aanhangig is bij het Grondwettelijk Hof.
11.03 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik ben blij dat u erkent dat er een risico bestaat aangaande de procedure. Dit is in elk geval geen voorbeeld van samenwerkingsfederalisme. Nochtans heeft volgens mij iedereen baat bij het overleggen en het delen van informatie.
Ik begrijp dat u geen grote politieke beschouwingen kunt maken over die procedure.
Mijn laatste vraag was echter heel erg duidelijk en expliciet, namelijk om in het kader van de openbaarheid van bestuur te beschikken over de memories van de Vlaamse regering en van de CANVEK. Die vraag heb ik heel erg duidelijk gesteld. Kan dat? Ik had gehoopt om die verzoekschriften vandaag van u te kunnen ontvangen.
11.04 Minister Paul Magnette: Onze advocaat zegt ons dat die documenten niet publiek gemaakt kunnen worden omdat dat onze eigen verdediging kan verzwakken.
11.05 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Goed, dan zal ik verder uitpluizen of die documenten werkelijk niet ter beschikking van het Parlement kunnen worden gesteld. Ik was namelijk vooral benieuwd naar de argumentatie van het Vlaams Gewest ter zake. Ik kom daar ongetwijfeld nog op terug.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Kristof Calvo aan de minister van Klimaat en Energie over "een nieuwe GEMIX-studie" (nr. 4177)
12 Question de M. Kristof Calvo au ministre du Climat et de l'Énergie sur "une nouvelle étude GEMIX" (n° 4177)
12.01 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in De Standaard van 16 april maakt u een aantal beschouwingen over het energiebeleid. U kondigde aan een groep van experts de opdracht te hebben gegeven om een rapport voor te bereiden over de energietoekomst van ons land. U verwees naar de GEMIX-studie en zou dezelfde groep van experts hebben gevraagd een nieuwe opdracht uit te voeren. Zij zouden moeten bepalen “hoe groot of hoe klein de kans is dat het licht uitgaat”, een slogan die wel heel populair is in het Belgisch energiedebat – zucht –, als in 2015 de eerste kernreactoren worden stilgelegd.
Ik vermoed dat er enige samenhang is met de statengeneraal voor de Elektriciteit of de investeringsanalyse die u samen met de regionale ministers, als ik mij niet vergis, hebt opgevraagd bij de vier regulatoren om na te gaan welke energieprojecten er op stapel staan.
Hebt u werkelijk een nieuwe studie aangevraagd vergelijkbaar met de GEMIX-studie? Zo ja, wie zal die studie uitvoeren en wat is de concrete opdracht? Zullen dat dezelfde mensen zijn?
Is er ooit een evaluatie gebeurd van de GEMIX-studie? Zijn de geformuleerde conclusies volgens u nog steeds geldig? Het gaat dan bijvoorbeeld over de vooruitzichten inzake de vraag naar elektriciteit, waar toch een discrepantie is tussen de cijfers in het GEMIX-rapport en de reële vraagcijfers vandaag.
Valt de nieuwe studie onder de voorbereiding van een statengeneraal voor de Elektriciteit? Zo ja, wat is het plan van aanpak voor deze statengeneraal? Hebt u daarover ondertussen reeds kunnen vergaderen met de Vlaamse minister voor Energie Freya Van den Bossche en zijn de agendaproblemen van de baan?
Binnen welke termijn verwacht u duidelijkheid over de aangekondigde investeringsanalyse van de vier regulatoren? Wanneer zullen deze regulatoren de informatie ter beschikking kunnen stellen? Is het juist dat zij voor einde mei enige informatie zouden moeten aanleveren?
Welke afspraken hebt u gemaakt met de regionale ministers in het kader van het samenwerkingsfederalisme opdat er snel duidelijkheid zou zijn over de geplande investeringen tussen nu en 2015, het moment waarop de drie oudste kernreactoren zouden moeten sluiten?
12.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Calvo, ik denk dat het nu het ogenblik is om de gegevens van de GEMIX-studie van oktober 2009 te actualiseren. Ik weet dat er bijvoorbeeld vertragingen zijn voor de nieuwe projecten voor nieuwe productiecapaciteit. De vraag verandert ook van jaar tot jaar. Daarom moeten wij over een nauwkeurige stand van zaken van vraag en aanbod van elektriciteit tegen 2030 en 2040 beschikken, teneinde de toestand op te maken van de energiemix van België.
Dat is de concrete opdracht. Daarom heb ik de Belgische deskundigen van de vorige GEMIX gevraagd om deze oefening te doen. Het gaat dus om de CREG, de Nationale Bank, de FOD Economie en het Federaal Planbureau.
Het verslag van GEMIX was het voorwerp van ruim overleg en talrijke debatten, inzonderheid bij de Centrale Raad van het Bedrijfsbeheer, de FRDO en in fine uiteraard het Parlement. Dit soort oefeningen moet geregeld worden herhaald in functie van de eventuele nieuwe gegevens. Het is als dusdanig niet verbonden met de toekomstige statengeneraal van de Energie, maar onder andere inzake schattingen van de toekomstige vraag, de evolutie van het toekomstige aanbod, de te verwezenlijken investeringen, is het duidelijk dat de werkzaamheden parallel zouden kunnen worden geleid. Nochtans is er strikt genomen nog geen bepaalde planning noch een datum om de besluiten in te dienen. Dit zal afhangen van de methodologie die gebruikt wordt door de regulatoren.
Een backcastingoefening met een hypothese van 100 % hernieuwbare energie in 2050 zal in samenwerking met de Gewesten worden opgestart, gecoördineerd op het niveau van de ENOVER-groep met de wetenschappelijke steun van het Federaal Planbureau. Ik heb er op Europees vlak tijdens de Energieraad voor gepleit om die oefening ook op Europees niveau te doen.
Betreffende de bestaande productiecapaciteit zullen alle Gewesten en de federale overheid de beschikbare informatie in volledige transparantie uitwisselen.
12.03 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik begrijp dat u formeel de opdracht hebt gegeven maar dat de timing nog niet is gedefinieerd?
Ik heb nog een paar bemerkingen. Studiewerk is natuurlijk nooit overbodig, het is welkom. Het regent studies als het gaat over energiepolitiek.
In lopende zaken vraagt u een actualisering van de GEMIX-studie en activeert u dus diezelfde mensen. Ik heb daar toch vragen bij.
Ten tweede, u geeft ook aan dat het parallel zal lopen met de statengeneraal voor Elektriciteit en met het zeer goede idee om een backcastingscenario voor 2050 te maken. Ik vraag mij dan af of het wel efficiënt is om die diverse zaken naast elkaar te organiseren. Zou het niet interessanter zijn om die zaken wat meer samen te laten sporen. Ik hoop dat u of uw opvolger daartoe initiatieven neemt. Dan is er niet enerzijds een geactualiseerde GEMIX-studie die dan misschien gecontesteerd wordt door wie ze heeft uitgevoerd, naast een backcastingscenario voor 2050 en een investeringsanalyse van de vier regulatoren. Dat is wat te veel van het goede. Ik hoop dat u toch probeert om die dingen wat beter in elkaar te passen. Het zou ervoor zorgen dat de resultaten minder gecontesteerd worden.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- Mme Colette Burgeon au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la fonction de géolocalisation placée dans les iPhone à l'insu de leurs utilisateurs" (n° 4138)
- Mme Valérie Déom au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la polémique entourant le possible traçage des utilisateurs d'iPhone" (n° 4343)
- mevrouw Colette Burgeon aan de minister van Klimaat en Energie over "de geolocatiefunctie die op de iPhones werd geplaatst zonder dat de gebruikers ervan op de hoogte zijn" (nr. 4138)
- mevrouw Valérie Déom aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de polemiek over de mogelijke opslag van locatiegegevens van iPhonegebruikers" (nr. 4343)
13.01 Colette Burgeon (PS): Madame la présidente, je vous prie d'excuser mon retard mais j'étais retenue pour des votes dans une autre commission.
Monsieur le ministre, selon une dépêche de l'AFP datée du 20 avril 2011, une équipe britannique de développeurs informatiques a découvert que l'iPhone enregistrait en permanence, à travers un fichier log, l'ensemble des déplacements de son utilisateur. Toutes ces données sont ensuite transférées sur un Mac, lors de chaque synchronisation et peuvent ainsi être exploitées.
Depuis l'arrivée du système iOS 4 à l'été, Apple a inclus dans le système d'exploitation de l'iPhone et de l'iPad une fonction permettant de garder sur un dossier caché non protégé la trace des mouvements de ses utilisateurs. Ces appareils stockent une longue liste de marqueurs d'endroits et d'heures. Ce qui apparaissait il y a peu comme de la science-fiction est désormais une réalité: il est possible de suivre un individu à son insu, heure par heure dans tous ses déplacements. Cette intrusion dans la vie privée ou professionnelle d'une personne est évidemment intolérable et doit être combattue.
Par ailleurs, ce qui est encore plus interpellant, c'est que le dossier est non crypté et non protégé et qu'il apparaît sur toute machine avec laquelle il y a eu synchronisation.
Monsieur le ministre, quelle est la position des autorités belges et européennes face à cette intrusion dans la vie des utilisateurs d'iPhone?
Envisagez-vous de déposer plainte contre Apple?
Comptez-vous demander des éclaircissements à Apple sur la présence de ce fichier de géolocalisation dans le système d'exploitation?
Allez-vous exiger le remplacement du système d'exploitation par une version corrigée dépourvue de cette fonction?
13.02 Paul Magnette, ministre: Madame la présidente, madame Burgeon, le problème que vous évoquez constitue en effet un sujet préoccupant pour l'ensemble des utilisateurs de ces équipements de communication électroniques, non seulement en Belgique mais partout dans le monde.
Face aux multiples interrogations et réactions formulées à propos de ce phénomène de stockage de données de localisation qui peuvent, si elles étaient dévoilées, causer à certaines personnes des troubles avec leur employeur ou, qui sait, avec leur conjoint, Apple a reconnu officiellement le problème. Celui-ci trouverait son origine dans un bug du système d'exploitation du terminal et Apple annonce la mise à disposition, dans les prochaines semaines, d'un logiciel téléchargeable gratuitement qui corrigera le défaut actuel, de manière à ce que les données litigieuses ne soient plus conservées dans le terminal ni transmises à la maison mère.
Sur le plan purement juridique, la Commission de la protection de la vie privée a souligné, par la voix de son président, qu'aussi longtemps que les données transmises sont au préalable "anonymisées", de telle façon qu'aucun lien ne puisse être établi entre les données de localisation et les données personnelles de l'utilisateur, le stockage et la transmission ne posent en soi aucun problème. Il en va tout autrement, bien entendu, si un lien existe entre la localisation et l'identification de l'utilisateur. Je resterai donc attentif aux suites de ce dossier.
Par ailleurs, il est évident que la question soulevée par des systèmes qui seraient présents dans les iPhone ou d'autres smartphones implique une réponse qui ne peut être que concertée aux niveaux européen et international. La législation européenne sur la protection des données personnelles et de la vie privée est d'ailleurs en cours de révision pour être adaptée aux développements technologiques et à la globalisation de l'économie. La réforme envisagée devra nécessairement prendre en compte ce genre de situation et prévoir des règles à la fois préventives et répressives à l'égard des contrevenants.
13.03 Colette Burgeon (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses et compte sur votre ténacité dans le cadre de la législation en cours de révision au niveau européen. J'espère que la Belgique pourra encore y mettre son grain de sel et que nous pourrons avoir toutes les protections et assurances que nous méritons.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Kristof Calvo aan de minister van Klimaat en Energie over "de rol van het SCK sinds de nucleaire ramp van Fukushima" (nr. 4180)
14 Question de M. Kristof Calvo au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le rôle du CEN depuis la catastrophe nucléaire de Fukushima" (n° 4180)
14.01 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, het Studiecentrum voor Kernenergie in Mol speelt traditioneel een belangrijke rol bij de verspreiding van wetenschappelijke informatie over nucleaire veiligheid. De nood aan objectieve en wetenschappelijke informatie is alleen maar toegenomen door de vreselijke gebeurtenissen in Fukushima. We stellen ook vast dat woordvoerders van het SCK regelmatig worden geconsulteerd in de berichtgeving over de ramp zelf, de gevolgen daarvan, de algemene risico’s verbonden aan nucleaire energie en eventueel zelfs de impact op gebeurtenissen hier. Denk aan de container in de haven van Zeebrugge gisteren, zonder dat ik daaraan een emotioneel discours wil vastknopen.
Ik heb begrepen dat bij het studiecentrum expliciet een Fukushimateam actief was, dat onder meer de evolutie van de ramp en de mogelijke gevolgen zo goed mogelijk in kaart probeert te brengen. Welnu, het bericht bereikt mij dat het Fukushimateam van het centrum, dat in totaal met 32 miljoen euro aan publieke middelen wordt gefinancierd, al vrij snel, nog voor de Japanse autoriteiten officieel deze inschatting maakte en iets later dan Greenpeace, op basis van informatie uit diverse hoeken intern de ramp van Fukushima als een nucleair incident van INES-schaal 7 beschouwden.
Bestaan er afspraken met het SCK over informatieverstrekking, bijvoorbeeld bij het uitbreken van een dergelijke nucleaire ramp? Zo ja, hoe zijn die afspraken geformaliseerd? Is er een link met de diverse dotaties en uitgavenposten in de begroting voor het studiecentrum? Voor wat hoort wat, zou men denken. Voor publieke middelen hoort objectieve en wetenschappelijke informatie, die dan ook ter beschikking wordt gesteld.
Heeft het SCK een specifieke rol gespeeld bij de opvolging van de nucleaire ramp in Fukushima? Ik heb begrepen dat er diverse overlegmomenten zijn geweest met u en met de minister van Binnenlandse Zaken, aangezien die bevoegd is voor het federaal agentschap. U hebt, denk ik, geprobeerd regelmatig die situatie op te volgen. Welke rol heeft het SCK daar dan bij gespeeld? Was er inderdaad een Fukushimateam actief in het studiecentrum? Zo ja, stond de regering actief ermee in contact om te beschikken over voldoende wetenschappelijke informatie, bijvoorbeeld over de inschatting van de ramp? Hoe verliep de samenwerking met het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle?
Samengevat, er bereiken mij berichten dat er wetenschappelijke analyses circuleerden bij het studiecentrum, die niet te rijmen zijn met de publieke verklaring van het studiecentrum over de ramp in Fukushima.
14.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Calvo, in geval van een nucleaire ramp in het buitenland is het in de eerste plaats het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle dat voor de opvolging ervan, in overleg met de algemene directie Crisiscentrum van de FOD Binnenlandse Zaken, en voor de nodige informatieverstrekking instaat.
Aangezien er geen gevaar dreigde voor België, hebben beide instellingen zich beperkt tot het verstrekken van informatie op hun website. Zij hebben zich ook, in overleg met de FOD Buitenlandse Zaken, beziggehouden met de repatriëring van een aantal Belgen uit Japan en met de controle van hun eventuele besmetting. Voor meer informatie op dat vlak verwijs ik naar de minister van Binnenlandse Zaken.
In het geval van een nucleaire ramp hangt het, wat informatieverstrekking betreft, ervan af of het Belgisch nucleair en radiologisch noodplan wordt afgekondigd of niet. Indien het Belgisch noodplan wordt afgekondigd, verloopt de coördinatie van de informatie via de infocel Beheer van het Coördinatie- en crisiscentrum van de regering.
Conform het koninklijk besluit kan het SCK-CEN een rol spelen in verband met de communicatie, indien hiertoe verzocht door de overheid. Het SCK-CEN treedt dan op als expert in de evaluatie van de situatie en in de ondersteuning van de metingen.
Als wetenschappelijke instelling heeft het SCK-CEN de gebeurtenissen op de voet gevolgd en heeft het in de mate van het mogelijke positief gereageerd op vragen om verduidelijking van journalisten, de pers of individuele burgers.
Hierbij werd op geregelde tijdstippen met het FANC en het Crisiscentrum overlegd om de domeinen waarover werd gecommuniceerd, op elkaar af te stemmen. Bij wijze van voorbeeld, de communicatie over de verdeling van jodiumtabletten werd systematisch overgelaten aan de officiële instanties die verantwoordelijk zijn voor de campagne, die toevallig samenviel met het voorval in Fukushima. De onderlinge afstemming is vlot verlopen. De contactpersoon bij het SCK-CEN werd overigens vermeld op de website van het FANC.
De opvolging van de gebeurtenissen in Fukushima heeft geen invloed op de dotatie die aan het centrum wordt toegekend. Ik beschouw de opvolging als deel uitmakend van zijn normale activiteit, die het moet kunnen uitvoeren met de dotatie die het ontvangt.
Het SCK-CEN heeft inderdaad een specifieke rol gespeeld bij de opvolging van de nucleaire ramp in Fukushima. Naast de rol in verband met communicatie, die het SCK-CEN op zich heeft genomen en die ik net heb toegelicht, heeft het SCK-CEN ook zijn expertise wat metingen betreft ter beschikking gesteld van de overheid.
Onder coördinatie van het Coördinatie- en Crisiscentrum van de regering heeft het SCK-CEN gedurende een week een meetploeg opgesteld in het militair hospitaal van Neder-over-Heembeek om personen te controleren op inwendige besmetting bij hun terugkeer uit Japan. Er werden effectief een vijftigtal personen gemeten, waarbij geen inwendige besmetting werd vastgesteld. Op die ploeg kan eventueel opnieuw een beroep worden gedaan in geval van noodzaak, maar ook de laboratoria in Mol zijn nog steeds ter beschikking.
Voorts heeft het SCK-CEN mij ook een aantal mogelijkheden voorgelegd voor het verlenen van een bijdrage aan het internationaal steunprogramma ten voordele van Japan. Die mogelijkheden werden meegedeeld op de Europese Buitengewone Raad van Energieministers van 21 maart 2011.
Zij werden ook bekendgemaakt aan de Europese Commissie en aan het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie in Wenen. Tot nu toe werd nog niet positief gereageerd op het Belgisch aanbod. Men heeft zich vooral gericht tot de grote landen.
Mocht er toch nog een beroep worden gedaan op België, dan is het SCK bereid om een ploeg naar Japan te zenden. Daarnaast werden deels op vraag van het FANC en deels op initiatief van het SCK extra metingen uitgevoerd om de besmettingen van lucht, stof, neerslag en gras in België te evalueren. De resultaten hiervan werden via het FANC publiek gemaakt. Op vraag van het FAVV heeft het SCK ook zijn labo’s voorbereid voor grootschalige controles in de voedselketen, mocht dat nodig zijn. Dat was tot nu toe niet het geval.
Het SCK heeft soms deelgenomen aan overleg met de overheid om het Belgische beleid inzake Fukushima in het algemeen te kunnen ondersteunen. Om de praktische opvolging van de informatie uit Japan te stroomlijnen en te verifiëren, zodat men zich degelijk kon voorbereiden op contacten met pers en overheid en om de diverse meningen te coördineren, werd intern bij het SCK een Fukushimateam opgericht, bestaande uit leden van de directie, leden van de communicatiedienst en experts van het SCK in diverse disciplines zoals reactortechnologie, veiligheid, stralingsbescherming waaronder meetmethoden. Het team onderhield contacten met het FANC en de voogdijoverheid.
14.03 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Bedankt, mijnheer de minister, voor het uitgebreide antwoord.
Het initiatief in Neder-Over-Heembeek is heel positief. Het voorstel om mee te werken aan internationale steun, is heel positief. De initiatieven voor extra metingen zijn heel positief. Toch blijf ik wat op mijn honger. Ik heb gehoord dat al vrij vroeg bij het SCK scenario’s en analyses circuleerden dat Fukushima moest worden ingeschat als een nucleair incident in een schaal 7. De Japanse autoriteiten zijn pas heel laat tot die inschatting overgegaan. Intussen heb ik ook de dotatie geraadpleegd, het is geen 32 maar 52 miljoen in de begroting van 2011. Het studiecentrum, dat dus 52 miljoen euro aan publieke middelen ontvangt, laat waardevolle wetenschappelijke analyses circuleren in een specifiek opgericht Fukushimateam bij het studiecentrum, maar vond het blijkbaar niet nodig om die informatie te delen op het moment dat zij als experts werden geraadpleegd.
Hebt u als politiek verantwoordelijke en als energieminister tijdens de Fukushimacrisis rechtstreeks contact gehad met het SCK?
14.04 Minister Paul Magnette: Ja, ik heb SCK-experts geraadpleegd om de ramp beter te begrijpen, om technische verklaringen te krijgen.
14.05 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Hebben zij u tijdens die overlegmomenten geïnformeerd over het feit dat zij op basis van de gegevens vanuit andere internationale organisaties en op basis van de met hun expertise samengebrachte data de ramp hadden ingeschat als een ramp van schaal 7?
14.06 Minister Paul Magnette: Neen, onze vergadering vond plaats tijdens de eerste momenten van de ramp en toen was het onmogelijk om een dergelijke evaluatie te maken, dat is later gekomen.
14.07 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Het SCK heeft u dus niet geïnformeerd over een evaluatie. Dan zal ik nu de hypothetische vraag stellen. Stel dat er een analyse bij het SCK circuleert die concludeert dat de ramp in Fukushima, in tegenstelling tot wat de Japanse autoriteiten beweren, vandaag reeds in schaal 7 moet worden gecatalogeerd, vindt u dan dat het SCK u daarvan op de hoogte moet brengen, aangezien het centrum kan rekenen op 52 miljoen euro aan publieke middelen?
14.08 Minister Paul Magnette: Als zij de evaluatie maken, moeten zij met de andere nationale instellingen in het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie overleg plegen om zo hun eigen evaluatie met die van de anderen te vergelijken. Zij kunnen mij informeren, maar dat is geen automatisch en direct mechanisme.
14.09 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Ik ben blij dat u erkent dat als die analyse circuleerde het SCK u, het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en andere instanties moest informeren over die analyse. Ik ben blij dat wij wat dat betreft op dezelfde lijn zitten.
L'incident est clos.
- de heer Kristof Calvo aan de minister van Klimaat en Energie over "de rondetafel over de nucleaire provisies" (nr. 4185)
- de heer David Clarinval aan de minister van Klimaat en Energie over "het voornemen van de minister om het beheer van de nucleaire voorzieningen toe te vertrouwen aan een externe instantie" (nr. 4279)
- M. Kristof Calvo au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la table ronde sur les provisions nucléaires" (n° 4185)
- M. David Clarinval au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la volonté du ministre d'externaliser la gestion des provisions nucléaires" (n° 4279)
15.01 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, u hebt aangekondigd dat er een rondetafel zou komen, georganiseerd door het NIRAS en de FOD Economie, afdeling Energie, over de nucleaire provisies. Het is een thema dat vrij populair was in de laatste reeks commissies. Die rondetafel heeft intussen plaatsgevonden.
In De Standaard van 16 april kondigde u daarom een aantal bijsturingen van de bestaande wetgeving aan. U maakte in het persartikel een onderscheid tussen de korte en de lange termijn. U zei dat op termijn het beheer van die provisies moet worden overgeheveld naar de overheid, naar een andere instantie. Intussen gaan we een aantal minimale aanpassingen van de bestaande wetgeving uitvoeren. Zo interpreteer ik uw verklaringen.
Ik heb dan ook enkele vragen. Kunt u ons iets meer vertellen over de uitkomst van deze rondetafel? Zou de commissie kunnen beschikken over de documenten en de presentaties van deze rondetafel?
Ten tweede, welke nieuwe wetgevende initiatieven plant u? Binnen welke termijn? Waarom maakt u het onderscheid tussen bijsturingen op korte en lange termijn? Zou het niet goed zijn om meteen ten gronde het beheer van de provisies bij te sturen en over te hevelen? Daarvoor kan er eventueel een initiatief vanuit het Parlement komen.
Ten derde, een meer praktische vraag. Misschien is er ergens iets verkeerd gelopen maar waarom zijn de leden van de commissie voor het Bedrijfsleven niet uitgenodigd voor de rondetafel, althans ik niet? Dat was nochtans aangekondigd bij een van de parlementaire vragen over de rondetafel voor nucleaire provisies.
15.02 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, dans Le Soir du 18 avril dernier, vous avez annoncé votre intention d'une part, d'externaliser la gestion des provisions nucléaires, en dehors de la structure de Synatom et, d'autre part, d'améliorer le contrôle public de Synatom.
Monsieur Ie ministre, où en est concrètement la traduction en texte de ces effets d'annonce? Comment allez-vous réaliser ces deux objectifs?
15.03 Paul Magnette, ministre: Monsieur Clarinval, monsieur Calvo, c'est une question qui me tient à cœur. J'avais déjà sollicité l'ONDRAF il y a plus d'un an pour une évaluation de ce système de provisions et pour une évaluation générale de la loi du 11 avril 2003 puisqu'un certain nombre d'éléments pouvaient donner à penser que ce système n'était pas suffisant.
L'ONDRAF a réalisé un travail très sérieux. Il a consulté toute une série d'experts, a comparé les systèmes étrangers et est venu avec ce premier rapport, qui est disponible sur son site. Comme vous pouvez le constater, il tire la conclusion que la loi du 11 avril 2003 doit être améliorée. L'adéquation des provisions n'est pas assurée; le mécanisme de la loi concernant la disponibilité des provisions n'est pas suffisant et rien n'est prévu pour le scénario d'arrêt anticipé des centrales nucléaires en cas de panne ou de décision politique.
Il faut donc que nous améliorions le système belge de provisions nucléaires pour que les ressources soient suffisantes et disponibles au moment désiré. Les experts indiquent que cette amélioration doit se fonder sur quatre principes: une responsabilité mieux définie des acteurs, une sauvegarde plus sûre des moyens financiers, un contrôle plus ferme du système et une totale transparence du système. Pour chacun de ces éléments, les experts ont formulé un certain nombre de recommandations. Je ne vais pas toutes les prendre ici dans les détails. Vous pourrez examiner le rapport. Mais pour la responsabilité par exemple, ils évoquent la définition et la composition de différents types de responsabilité (responsabilité financière, de gestion) qui doivent être améliorés.
L'établissement des provisions doit être considéré sous différents angles, à la fois sous l'angle de la continuité, du principe de territorialité, de la dimension dans le temps, d'une séparation plus nette entre les provisions pour le démantèlement d'une part, et pour la gestion des combustibles irradiés ou des déchets, d'autre part.
En matière de sécurité, il y a là aussi plusieurs façons de compléter le mécanisme et de le renforcer, soit en ne déléguant plus la gestion des provisions à une société qui exerce par ailleurs d'autres activités nucléaires, soit en soumettant la société responsable de la gestion des provisions à des règles claires de gouvernance interne et, en tous les cas, en définissant de manière plus claire les paramètres économiques applicables, en utilisant des ressources agréées pour la gestion des actifs et des passifs, en ayant une utilisation claire de l'actif pour les obligations couvertes par les provisions et en assurant aussi la traçabilité et la possibilité de saisie de ces actifs.
Pour le contrôle, certaines conditions doivent être remplies mieux qu'aujourd'hui en ce qui concerne l'indépendance et l'efficacité amenées par des entités ayant une expertise et un pouvoir suffisant en la matière.
Enfin, en matière de transparence, les améliorations suivantes sont possibles: un règlement légal complet qui remplacerait les conventions actuelles qui sont juridiquement trop fragiles et une publicité des règles de la bonne gouvernance.
Le rapport de la table ronde se trouve sur le site du SPF Économie et sur celui de l'ONDRAF.
Je n'avais pour ma part aucune objection à ce que les parlementaires participent au débat mais les experts ont souhaité dans un premier temps avoir un débat entre experts et ce, pour ne pas politiser d'emblée le débat et mener un débat d'expertise. Á présent que ce débat entre experts a eu lieu et que les conclusions sont disponibles, nous pouvons entrer dans le débat politique.
Er zullen dus inderdaad nieuwe wetgevende initiatieven moeten worden genomen om de toereikendheid en de beschikbaarheid van de nucleaire voorzieningen te verbeteren. De juridische waarborgen en de publieke controle zullen moeten versterkt worden. Er zal moeten overgeschakeld worden naar een systeem van geëxternaliseerde fondsen, zonder te raken aan de verantwoordelijkheid van de exploitanten.
Ik wil volgende maatregelen voorstellen. Eerst uitbreiding van de controlefunctie van de Staat op het beheer van de nucleaire voorzieningen. Het bestaande systeem moet verder uitgewerkt worden om te kunnen inspelen op een eventuele vroegtijdige sluiting van de centrales of economisch faillissement, bijvoorbeeld. Een uitbreiding van de publieke controle op Synatom is ook noodzakelijk. Synatom moet geen lid van de commissie meer zijn en er moeten voldoende onderzoeksbevoegdheden aan de commissie worden gegeven.
We hebben ook duidelijke en transparante regels nodig voor investeringen, een status van bevoorrechte schuldeiser voor de Staat, onderscheid van de fondsen voor enerzijds ontmanteling en anderzijds beheer van bestraalde brandstof en afval en een betere aanwending van de fondsen in het kader van het Belgische energiebeleid. Al deze initiatieven zullen en kunnen op relatief korte termijn worden genomen. Het zal natuurlijk enige tijd vergen om de te nemen initiatieven verder te bestuderen en de nodige wetteksten op te stellen. Later zal een gelijkaardig systeem moeten uitgewerkt worden voor de volledige nucleaire sector in België, natuurlijk aangepast aan de specifieke omstandigheden van de betrokken bedrijven.
Pourquoi "court" ou "long terme"?
Selon les experts, l'externalisation prendra du temps. En fait, l'externalisation est une opération financière et juridique compliquée qui prendra au moins deux à trois ans. Mais il me semble qu'il ne faut pas attendre que cette opération soit terminée pour renforcer le système. C'est pourquoi j'ai proposé d'avancer au niveau de l'externalisation et, sans attendre qu'elle soit accomplie, de renforcer simultanément les contrôles du système de provisions qui existe depuis 2003.
Comment procéder? C'est là toute la question puisque nous sommes en affaires courantes. J'aurais très bien pu ne rien faire, ne demander aucun rapport, n'organiser aucune table ronde, ne faire aucune proposition, mais, dans ce cas, j'aurais laissé là un dossier important sans procéder à aucune préparation pour mon successeur. Il m'a donc paru nécessaire de mettre tout en œuvre pour préparer le dossier et pour qu'il puisse s'en saisir.
En outre, comme je l'ai déjà mentionné – je pense d'ailleurs que Mme la présidente avait saisi l'occasion au bond pour ce qui concerne les assurances en matière de risques nucléaires –, le Parlement pourrait se saisir de ce dossier.
En tout cas, je suis tout à fait disposé, avec mon cabinet et avec toutes les instances dont j'ai la tutelle et qui m'ont aidé à élaborer ces propositions, à vous soumettre toutes les initiatives utiles pour avancer en ce sens. Mais je répète que le Parlement pourrait, en période d'affaires courantes, travailler sur le renforcement des garanties en matière d'assurances en cas d'accident et à un renforcement légal des mécanismes existant en matière de provisions nucléaires.
15.04 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Ik zal het rapport nader bestuderen maar ik hoor toch een aantal goede suggesties. U lijkt er samen met ons van overtuigd te zijn dat het extra analyseren van het Fonds nuttig is. Wat gebeurt er immers als wij er vroegtijdig uitstappen, zeker als wij de relatie bekijken met de veiligheidstesten die eraan komen en het toch wat andere debat over nucleaire veiligheid van vandaag. Dat is heel belangrijk. Synatom uit de commissie is een heel belangrijke suggestie, evenals een ander beheer van de aanwezige fondsen.
In deze commissie bespraken we onlangs het dossier van de FRGE-lening dat heel erg pijnlijk duidelijk maakte dat die fondsen allesbehalve goed werden aangewend en dat er dringend een andere cultuur en andere keuzes moeten worden geïntroduceerd. Op het eerste gezicht hoor ik een aantal goede pistes.
Ik ben blij dat u de hand uitsteekt en ruimte laat voor een parlementair initiatief. U zegt dat het goed zou zijn dat de initiatieven op het niveau van kabinet en administratie aan ons ter beschikking worden gesteld.
Mevrouw de voorzitter, het zou een goed idee zijn om rond deze problematiek een hoorzitting te organiseren en een parlementaire werkgroep op te zetten om in alle sereniteit en op een constructieve manier te zoeken naar een betere manier van het beheer van de provisies. Mijn fractie zal zich daar met veel plezier in inschakelen.
15.05 Minister Paul Magnette: Ik ben altijd bereid en beschikbaar om de wetten die door de groene ministers werden gestemd te verbeteren.
15.06 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Denkt u dat ik verrast ben dat u dát nog in het debat wilde gooien? Ik stel voor om nog eens te bekijken hoe het voordien geregeld was, of beter, hoe het voordien niet geregeld was. Als u op alle vlakken een stap vooruit zou hebben gezet ten opzichte van het beleid van staatssecretaris Deleuze dan zouden wij vandaag in een ander land wakker geworden zijn.
De voorzitter: Oei, misschien wel in een land zonder elektriciteit?
15.07 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Na drie of vier jaar minister van Energie geweest te zijn heeft u gezien dat een rondetafel over de provisies nuttig kan zijn. Er zijn genoeg zaken waarin u een renaissance heeft gelanceerd maar ik ga met veel plezier een debat aan over het verschil tussen paarsgroen en de huidige regering.
15.08 David Clarinval (MR): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse constructive.
Je partage les objectifs annoncés par le ministre et je prendrai connaissance des constats de l'ONDRAF avec attention.
En ce qui concerne la présence de parlementaires dans les débats d'experts, je partage également cette opinion. On l'a vu hier et on le verra encore sans doute cet après-midi. Quand les parlementaires discutent avec des experts, il y a parfois de grands écarts.
Enfin, j'entends votre appel pour avancer sur une amélioration des textes tant à court qu'à long terme. Même si cela prend du temps, il faudra néanmoins avoir une vision globale. Je rejoins l'avis de mon collègue Calvo sur la création d'un groupe de travail au sein de la commission pour rédiger une proposition de loi.
Je suis d'accord avec vous quand vous dites qu'il faut améliorer les textes qui ont été votés par des ministres "verts".
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Mijnheer de minister, ik heb een vraagje over onze agenda. Tot hoe laat kan u hier blijven?
15.09 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, ik kan blijven, zolang dat nodig en noodzakelijk is. Volgt er nu een reeks vragen van de heer Clarinval?
De voorzitter: Er volgt nu inderdaad een reeks “Clarinvalletjes”.
15.10 Minister Paul Magnette: Daarna volgen een “Calvoperiode” en vragen van de heer Logghe.
De voorzitter: Wij stellen niettemin voor de vergadering rond 12 u 30 te beëindigen.
15.11 Minister Paul Magnette: Volgende week zal ik afwezig zijn.
De voorzitter: Ik weet het.
15.12 Minister Paul Magnette: De week daarna is er een debat over de rente. Dat betekent dat de resterende vragen pas over drie weken kunnen worden beantwoord. Ik ben beschikbaar tot 13 u 00 of 13 u 30.
De voorzitter: Ik wil ook kunnen eten. Ik kan misschien aan de heer Calvo vragen de commissie voor te zitten.
16 Question de M. David Clarinval au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'avancement des négociations relatives au projet Nabucco" (n° 4193)
16 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Klimaat en Energie over "de voortgang van de onderhandelingen betreffende het Nabuccoproject" (nr. 4193)
16.01 David Clarinval (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, fin mars, Vladimir Poutine a affirmé que deux ans après un grand accord énergétique russo-serbe portant sur le projet South Stream, Gazprom allait entamer ces travaux en 2013. Il espérait arriver à une entrée en fonction du gazoduc fin 2015. Face à ce projet ambitieux, la Commission européenne est relativement inquiète. En effet, Nabucco, le projet concurrent, est embourbé dans des négociations politiques et énergétiques interminables. Nabucco devait pourtant permettre de livrer du gaz en passant par la Turquie pour éviter la Russie. Des hésitations européennes seraient à l'origine de ce retard. Le plus grand problème non résolu dans ce projet serait la source d'approvisionnement en gaz: la mer Caspienne, le Caucase, voire l'Asie centrale.
Monsieur le ministre, pourriez-vous me dire où en est le projet Nabucco et me donner davantage d'informations sur l'avancement des négociations sur ce sujet qui semblent interminables?
16.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur Clarinval, il ne se passe pas un Conseil européen de l'Énergie sans qu'on parle de Nabucco. On en a parlé hier midi. C'est en effet une des principales priorités en matière d'infrastructures de gaz naturel de l'Union européenne. Le point fort de ce projet par rapport aux projets concurrents, notamment le gazoduc transadriatique (le TAP) et le gazoduc Turkey–Greece–Italy Interconnector, c'est que le Nabucco prévoit la construction d'une infrastructure pour le transport de gaz naturel à partir de l'Azerbaïdjan vers l'Union européenne en transitant par la Turquie.
Actuellement, Nabucco se trouve toujours dans la phase de projet et a été confronté en effet à divers problèmes. Il y a d'abord eu la question de l'attribution du gaz naturel. Nabucco manque toujours de contrats de livraison de gaz concrets pour activer le gazoduc – et il ne sert évidemment à rien de construire un gazoduc si on ignore quel gaz il va faire transiter. Jusqu'à présent, seul l'Azerbaïdjan s'est engagé à approvisionner Nabucco à partir du champ de gaz naturel de Shah Deniz. Ce champ de gaz naturel qui est le plus grand d'Azerbaïdjan est considéré comme la source de gaz la plus importante pour Nabucco. L'Azerbaïdjan négocie en ce moment avec plusieurs groupes énergétiques l'achat potentiel de gaz en Europe. Il veut un tableau clair du portefeuille énergétique et décider lequel des gazoducs en jeu est le plus profitable.
Un autre fournisseur potentiel est le Turkménistan mais ce pays souhaite négocier avec un acteur unique. C'est la raison pour laquelle la Commission a suggéré la création de la Caspian Development Corporation, un consortium de plusieurs groupes énergétiques qui achèteront, transporteront et commercialiseront du gaz naturel du bassin caspien et développeront une infrastructure d'approvisionnement. Une étude de faisabilité à ce sujet vient d'être achevée.
Une autre source de préoccupation majeure est la situation en Turquie, pays de transit clé dans le projet Nabucco. L'Union a signé un protocole d'accord avec la Turquie qui devait être mis en œuvre en mars 2011 mais qui ne progresse pas, en raison essentiellement de la nécessité pour la Turquie de préciser sa position dans ce dossier.
Le prochain jalon est donc la décision relative au gazoduc qui transportera le gaz du champ de Shah Deniz en Azerbaïdjan. Cette décision est attendue pour la fin de l'année.
Par ailleurs, l'Union est fortement convaincue que Nabucco sera choisi, parce que c'est le projet le plus avancé et qu'il a le soutien de pays exportateurs potentiels. Si toutes ces conditions sont remplies, la construction de Nabucco devrait débuter à la fin de l'année 2012.
16.03 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces réponses très claires et très intéressantes. J'espère que l'on pourra respecter ce timing, car les ambitions russes sont grandes et en cette matière, il serait intéressant de pouvoir présenter une solution concurrente.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
17 Question de M. David Clarinval au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'éventuelle démission de M. Guido Camps" (n° 4275)
17 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Klimaat en Energie over "het mogelijke ontslag van de heer Guido Camps" (nr. 4275)
Président: Kristof Calvo.
Voorzitter: Kristof Calvo.
17.01 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, dans le cadre de l'étude de la Banque nationale de Belgique (BNB) en vue d'estimer la rente nucléaire, l'un des quatre membres du comité de direction de la Commission de régulation de l'électricité et du gaz (CREG), M. Guido Camps, alors que la BNB était en train d'effectuer son étude, a exercé une pression incroyable en annonçant publiquement que, si les estimations de la BNB n'étaient pas à la hauteur de celles de la CREG, il démissionnerait.
La presse nous apprend que non seulement la BNB n'a pas corroboré les chiffres de la CREG, mais, au contraire, a presque conforté ceux d'Electrabel.
Ainsi, les chiffres avancés par la BNB avoisinent les 750 à 900 millions d'euros. Il s'agit d'un écart d'environ un milliard d'euros par rapport aux données avancées par la CREG.
Ma question est toute simple: allez-vous demander à M. Camps de réaliser concrètement ce qu'il a annoncé et, dès lors, de démissionner de ses fonctions? Quelle altitude allez-vous adopter à ce sujet?
17.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur Clarinval, ma réponse sera très simple. Comme déjà indiqué à de multiples reprises, la Belgique ne dispose pas d'une vraie culture de la régulation.
Dans les pays anglo-saxons, où les régulateurs existent depuis bien longtemps, les parlementaires savent qu'ils n'ont rien à demander au gouvernement sur les régulateurs. En effet, les régulateurs sont des instances indépendantes du gouvernement, à côté du gouvernement, qui rendent directement compte devant un parlement puisque nous sommes en démocratie et dans un État de droit; leurs décisions sont donc contestables devant les juridictions.
Je n'ai donc rien à dire à ce sujet et je m'en porte très bien. L'inverse ne serait pas sain. D'ailleurs, la transposition du troisième paquet, que vous verrez arriver bientôt puisque approuvé par le gouvernement depuis une quinzaine de jours et soumis à l'avis du Conseil d'État, le précise davantage en indiquant que c'est uniquement vis-à-vis du parlement, en application des exigences européennes, que ces questions peuvent être posées.
De son côté, lors de sa réunion du 27 avril, le conseil général de la CREG a indiqué qu'il prendrait un peu de temps pour établir une réaction bien fondée par rapport à l'étude de la Banque nationale.
Pour le reste, monsieur Clarinval, si vous voulez demander la démission de M. Camps, vous pouvez le faire, mais ne me demandez pas mon avis sur la question.
17.03 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse et je ne manquerai pas de le faire dès cet après-midi.
Het incident is gesloten.
18 Question de M. David Clarinval au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les investissements engagés par la Belgique dans les énergies renouvelables" (n° 4278)
18 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Klimaat en Energie over "de Belgische investeringen in hernieuwbare energie" (nr. 4278)
18.01 David Clarinval (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, durant l'année 2010, les investissements dans le secteur des énergies renouvelables se sont envolés de 30 % pour atteindre 243 milliards de dollars au niveau mondial. L'éolien et le solaire sont en tête.
La Chine est devenue le premier investisseur mondial en énergies renouvelables. Elle a investi 54 milliards de dollars. Viennent ensuite l'Allemagne, les États-Unis, l'Italie et le Brésil. La Belgique, quant à elle, n'apparaît pas dans l'étude Pew Charitable Trusts.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me donner les chiffres pour notre pays? Non pas par le biais de cette étude car ils n'y apparaissent pas mais peut-être par le biais d'autres études. Quels investissements globalisés ont-ils été opérés?
18.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, monsieur Clarinval, c'est difficile de vous répondre car, comme vous le savez, les énergies renouvelables relèvent essentiellement des Régions, à l'exception de l'éolien offshore et des biocarburants.
Dans le cadre de mes attributions, je m'assure de la réalisation des investissements dans la zone actuelle de l'éolien offshore pour atteindre la capacité installée de 2000 MW en 2020 que nous nous sommes fixé comme objectif. Je n'ai constaté aucune perte d'intérêt de la part des candidats investisseurs grâce au régime de soutien très favorable pour ces projets malgré la crise financière.
Pour ce qui concerne les biocarburants, le fédéral a également mis en place un système permettant le développement de ces filières via des incitants fiscaux, d'une part, et une obligation d'incorporation, d'autre part. Là aussi, nous avons atteint nos objectifs. Je ne dispose pas des chiffres des investissements régionaux réalisés dans le secteur des énergies renouvelables. Je vous invite, pour ce faire, à prendre contact avec mes homologues régionaux.
En tout état de cause, le rapport de la Belgique sur la mise en œuvre des objectifs fixés en application de la directive Électricité renouvelable a fait apparaître que la Belgique a bien atteint les 6 %, à savoir l'objectif attendu pour 2010.
18.03 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je n'ignorais pas qu'une partie était régionale mais j'espérais qu'une étude avait été globalisée quelque part. C'est peut-être pour cette raison qu'elle n'apparaît pas dans l'étude américaine. Il y a manifestement différentes sources. Je prends cependant bonne note de ce que nous avons atteint nos objectifs. C'est déjà un bon point!
Het incident is gesloten.
19 Question de M. David Clarinval au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la hausse du coût de l'électricité qui serait, faussement, attribuée aux subsides octroyés pour les panneaux photovoltaïques" (n° 4281)
19 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Klimaat en Energie over "de stijging van de elektriciteitsprijs die (ten onrechte) toegeschreven wordt aan de subsidies voor zonnepanelen" (nr. 4281)
19.01 David Clarinval (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, depuis le début du mois d'avril, une polémique est entretenue par d'aucuns qui affirment que le grand nombre de panneaux photovoltaïques installés sur le réseau engendrerait une augmentation des coûts totaux de l'électricité. Or, des études réalisées en Allemagne, notamment par Prognos, ont démontré qu'en matière d'influence sur les coûts de production, on pourrait chiffrer l'impact des panneaux solaires à une baisse de 17 % pendant l'heure de midi.
Certes, la présence des panneaux photovoltaïques engendre toutefois une hausse des coûts de distribution, notamment par la présence de mécanismes de soutien ou par des adaptations techniques.
Monsieur le ministre, quel est l'impact total de la présence des panneaux photovoltaïques sur le coût de l'électricité en Belgique?
Disposez-vous d'une étude complète à ce sujet?
La hausse moyenne des coûts de distribution est-elle compensée par la baisse moyenne des coûts de production?
19.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur Clarinval, je n'ai pas de réponse à votre question puisque la promotion et le soutien financier aux énergies renouvelables sont de la compétence pleine et entière des Régions. En termes d'électricité, le fédéral n'a de compétences que pour l'éolien offshore.
En ce qui concerne le fédéral, à l'occasion des discussions sur le projet de loi transposant le troisième paquet, le Conseil des ministres s'est engagé à trouver une solution pour alléger le coût des mesures de soutien pour les consommateurs. Par ailleurs, même si ce n'est pas directement de ma compétence, lors des discussions que j'ai eues avec mes collègues régionaux le 28 mars 2011, je leur ai indiqué qu'eux aussi devaient s'engager.
C'est une chose de demander au fédéral de mieux contrôler les prix des fournisseurs – ce à quoi j'ai œuvré – mais les études de la CREG sur la composante des prix du gaz et de l'électricité montrent que si la composante fourniture a connu une hausse très forte en 2008, une baisse très forte en 2009 et une hausse légère en 2010, la composante distribution a connu une hausse constante et est en train de devenir une part très significative du coût final.
J'ai donc demandé à mes collègues régionaux, qui l'ont accepté, que chacun réalise une étude d'impact socioéconomique, c'est-à-dire, comme vous le demandez dans votre question, qu'on examine toutes les données de sorte à ce qu'on ait une évaluation objective et réalisée avec la même méthodologie. Les Régions pourront alors, le cas échéant, mettre en place des mesures correctrices.
19.03 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je comprends la problématique. La difficulté est de pouvoir obtenir des études globales et je suis donc content d'entendre que vous avez demandé cette évaluation objective.
Cependant, nous avons débattu, voici deux à trois ans, d'une proposition quelque peu similaire en matière de recherche avec la ministre Laruelle; à l'époque aussi, nous aurions aimé avoir une étude globalisée sur les efforts de recherche. Nous avons rencontré de la résistance de la part des Régions qui n'ont pas souhaité participer à l'alimentation des études fédérales car elles estimaient que ce n'était pas au fédéral de mener de telles études globalisées. J'espère que nous ne rencontrerons pas le même écueil et que la collaboration sera bonne entre tous les niveaux pour obtenir des réponses. En effet, nous constatons des hausses des coûts de distribution et, en revanche peut-être, des baisses des coûts de fourniture ou de production. Il faut pouvoir objectiver le débat et mener une étude générale.
19.04 Paul Magnette, ministre: (…) (Intervention hors micro)
Le fédéral travaillera avec les Régions sur les questions de sécurité d'approvisionnement alors que c'est une compétence fédérale exclusive. C'est la raison pour laquelle nous examinerons ensemble les capacités de production, le Backcasting 2050, etc., mais parallèlement les Régions travaillent avec le fédéral à l'évaluation des coûts, en ce compris dans leurs compétences exclusives.
On a mutualisé de manière à avoir une réelle vision globale. J'espère que chacun tiendra ses engagements jusqu'au bout.
19.05 David Clarinval (MR): Quelqu'un centralisera-t-il toutes ces informations et réalisera-t-il un document récapitulatif?
19.06 Paul Magnette, ministre: Oui!
19.07 David Clarinval (MR): Tant mieux!
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
20 Question de M. David Clarinval au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les investissements dans les énergies classiques actuellement engagés en Belgique" (n° 4289)
20 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Klimaat en Energie over "de huidige investeringen in grijze energie in België" (nr. 4289)
20.01 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, nous craignons qu'actuellement, les investissements dans les énergies classiques ne soient complètement au point mort. Le climat d'investissement est, en effet, désastreux en Belgique: volonté de taxation récurrente, difficulté d'obtention des autorisations communales ou régionales, absence totale de vision à long terme quant à notre mix énergétique. Si l'étude existe, nous ne sommes pas en mesure, vu le gouvernement en affaires courantes, de le mettre en œuvre. Dès lors, pendant ce temps, notre dépendance énergétique envers les importations étrangères s'accentue.
Monsieur le ministre, quels sont les investissements réalisés dans notre pays en matière de production d'énergie classique (gaz, charbon, nucléaire) au cours des années 2006, 2007, 2008, 2009 et 2010? Quels sont les projets actuellement à l'étude? Pour quels montants? Et quelles capacités de production?
20.02 Paul Magnette, ministre: Monsieur Clarinval, sachez que l'on travaille à l'amélioration constante du climat d'investissement! Le débat sur le mix énergétique se poursuit, mais vous aurez remarqué qu'il s'agit d'un débat sensible! J'ai demandé cette actualisation du rapport GEMIX pour bénéficier de l'ensemble des données actualisées.
Nous avons également travaillé au niveau fédéral à simplifier les procédures d'octroi d'autorisation d'exploitation. Les producteurs que l'on rencontre sont pleinement satisfaits de ce point de vue: une large partie des autorisations relève par ailleurs des Régions (autorisations urbanistiques, permis d'environnement, etc.). Mais je constate également qu'une Région a pris l'initiative d'établir un guichet unique et que l'autre, puisque Bruxelles n'a pas ou peu de capacité de production sur son territoire, étant donné la densité de population, semble s'engager dans cette même direction, ce qui simplifie déjà l'aspect administratif.
L'autre aspect, selon les autres producteurs, c'est le risque régulatoire. Cela fait partie du règlement d'un certain nombre de contentieux du passé qui, comme vous le savez en raison de vos débats d'hier et de cet après-midi, sont encore en cours de discussion dans notre pays. Mais c'est un risque qu'il faut courir, car il faut régler ces contentieux issus du passé.
Pour le reste, quelles sont les capacités installées? Je vous fais grâce des capacités en matière éolienne. En ce qui concerne les investissements en matière classique, il y en a eu dans les centrales nucléaires entre 2006 et 2010, parce que ces centrales doivent être constamment modernisées. Ainsi, le remplacement d'un générateur et le retrofit de certaines turbines a permis un accroissement de 110 MW pour la période indiquée.
Des autorisations ont également été accordées pour des investissements dans les centrales gaz classiques entre 2006 et 2010. Cela représente environ 2 960 mégawatts installés.
Pour ce qui concerne le charbon, une autorisation a été accordée au niveau fédéral à la société EON pour sa centrale charbon dans la zone d'Anvers, ce pour une puissance de 1 100 mégawatts. Mais les autorisations régionales n'ont pas été accordées et ne semblent pas devoir l'être.
Les projets en cours d'étude représentent environ 2 160 mégawatts de puissance installée, dont 800 pour le parc offshore, 900 en gaz, 650 en mégawatts et 400 autres.
Pour ces projets, je vous invite à consulter les réponses aux questions orales n° 3699 du 28 mars 2011 et n° 3789 du 30 mars 2011 de M. Logghe.
20.03 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Je ne dis pas que c'est votre faute, loin s'en faut, mais mes craintes sont fondées. En effet, si j'additionne les 2 960 mégawatts et les 110 mégawatts du gaz et de l'énergie nucléaire – le charbon compte pour zéro puisque la Région flamande n'accepte pas l'investissement –, on arrive à peine à 3 000 mégawatts. Or, toute une série d'outils ferment. Je crains donc que l'accroissement sur cinq ans soit annulé en raison de la fermeture d'autres outils.
En outre, si on se réfère aux études auxquelles il est fait référence – j'exclus ici celle relative à l'offshore –, on constate qu'il est à peine question de 2 000 mégawatts. Je ne suis pas certain que ces derniers permettront de faire face au remplacement des outils existants et à l'accroissement de la consommation.
Je constate que les investissements sont "en berne" et qu'il existe un assez grand péril pour le futur.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Logghe heeft het woord voor zijn vraag nummer 4294 over de ombudsdienst energie.
20.04 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, ik heb zojuist aan het kabinet laten weten dat ik die vraag twee à drie weken wil uitstellen. Ik vermoed dat het dan gemakkelijker zal zijn om een eerste evaluatie te krijgen. Ik ben iets te vroeg met de vraag, want er was een evaluatie gepland eind april. Ik laat dus die vraag uitstellen tot de volgende vergadering.
De voorzitter: Dat is erg constructief.
- de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "de concessie voor het zesde windmolenpark" (nr. 4298)
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister van Klimaat en Energie over "het intrekken van de offshore windmolenconcessie van Seastar voor de zone E" (nr. 4300)
- M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la concession pour le sixième parc éolien" (n° 4298)
- M. Willem-Frederik Schiltz au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le retrait de la concession pour le parc éolien offshore de Seastar dans la zone E" (n° 4300)
21.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, misschien berust het allemaal op een misverstand, maar berichten in L’Echo vermelden dat de concessie voor het zesde offshore windmolenpark dat verleend was aan Seastar, zou zijn ingetrokken. Het bericht werd nog dezelfde dag tegengesproken. Seastar zou een windmolenpark bouwen met een capaciteit van 246 megawatt, maar de concessie zou ingetrokken zijn omdat er blijkbaar voor dezelfde plaats al andere plannen waren. Nochtans zou Seastar nog geen weet hebben van het intrekken van de toekenning. Het is een zou-zou-spelletje aan het worden: de ene zegt dit, de andere zegt dat.
Mijnheer de minister, is het ministerieel besluit dat de toekenning intrekt, al in het Belgisch Staatsblad verschenen? Wanneer? Wordt het besluit ook nog expressis verbis bekendgemaakt aan de betrokken partijen?
Als de toekenning inderdaad ingetrokken is, op basis van welke argumentatie is dat dan gebeurd? Volgens het ene bericht zou op dezelfde plaats van exploitatie een concessie verleend zijn om onderzeese kabels aan te leggen. Volgens een ander bericht vraagt de Raad van State alleen een bijkomende motivering. U zult ons wel inlichten wat juist is.
Als de Raad van State inderdaad een bijkomende motivering vraagt, hebt u die dan ondertussen verstrekt of zult u die verstrekken? In welke richting zal de bijkomende motivering gaan? Bent u zinnens om de toekenning van de concessie te laten doorgaan of juist niet? Wat moet er nu gebeuren, mijnheer de minister? Welke tijdslijn wordt er gevolgd?
21.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Logghe, de concessie werd toegekend aan Seastar via een ministerieel besluit van 24 maart 2010 op basis van het door de CREG voorgestelde voorstel. Een van de afgewezen concessiehouders, Electrastar, heeft op 4 juni 2010 bij de Raad van State een beroep ingediend.
De Raad van State heeft de concessie schematisch opgeheven op basis van een onvoldoende motivering van de akte. De CREG heeft inderdaad voorgesteld Electrastar niet aan te houden wegens de kans op overlapping van een telecommunicatiekabel, terwijl dat risico voor het Seastardossier niet bestond. De Raad van State meent dat de beslissing onvoldoende uitlegt in welke mate men een overlapping kon vrezen.
Op basis hiervan heb ik ervoor gekozen de opgeheven akte in te trekken en de CREG te vragen een nieuw voorstel te formuleren aan de hand van de vier aanvankelijk ingediende dossiers. Er zal dus geen nieuwe projectaanvraag zijn, het voorstel van de CREG en de beslissing die hieruit zal voortvloeien, zullen gestoeld zijn op de selectiecriteria die in het koninklijk besluit van 20 december zijn opgesomd, en zal met de bezwaren van de Raad van State rekening dienen te houden.
21.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw vrij volledig antwoord.
Binnen welke termijn zal de CREG hierop moeten antwoorden?
21.04 Minister Paul Magnette: Die vraag moet u aan de CREG stellen.
21.05 Peter Logghe (VB): Dat zal ik dan vanmiddag zeker doen.
L'incident est clos.
- de heer Kristof Calvo aan de minister van Klimaat en Energie over "de export van gammagrafietoestellen" (nr. 4335)
- de heer Kristof Calvo aan de minister van Klimaat en Energie over "de export van een grafietpers naar Iran" (nr. 4399)
- M. Kristof Calvo au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'exportation des appareils de gammagraphie" (n° 4335)
- M. Kristof Calvo au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'exportation d'une presse pour le graphite vers l'Iran" (n° 4399)
22.01 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, Ik heb twee vragen over twee verschillende dossiers. Ik vermoed dat u ook een samengesteld antwoord hebt.
De eerste vraag gaat over een oud dossier, met name de export van gammagrafietoestellen.
Wij zijn op die export gestoten in het najaar, tijdens de commissie van 2 november, naar aanleiding van twee inbreuken op de wet van 9 februari 1981. Wij hebben dan een aantal zittingen gehad waar daarover vragen zijn gesteld.
Wij hebben van de hoorzitting vorige week in de subcommissie Nucleaire Veiligheid met de vertegenwoordigers van de CANVEK gebruikgemaakt, waar wij bezig zijn met de screening van de wetgeving ter zake, om over de levering van gammagrafietoestellen vragen te stellen.
De levering van gammagrafietoestellen is mijns inziens een dubbele inbreuk. Anderen bleken vorige week mijn mening daarin te delen.
Er is de coating van verarmd uranium en er zijn de gammagrafietoestellen die op zich problematisch zijn, in het bijzonder bij levering aan een land als Iran omdat ze kunnen worden gebruikt in de nucleaire industrie voor het detecteren van naden en gaten in verrijkingsinstallaties.
Tijdens de hoorzitting verklaarde de vertegenwoordiger van de CANVEK dat er uiteindelijk 22 gammagrafietoestellen aan een bedrijf in Iran zijn geleverd. In het CANVEK-verslag van 19 maart 2009 was er echter sprake van “slechts” acht verschepingen.
In het verslag van 19 maart van de CANVEK waarschuwde de vertegenwoordiger van het FANC toen al dat het gaat om veel meer bronnen dan in de uitvoeraanvraag vermeld.
De bron, iridium 192 die in de gammagrafietoestellen zit, heeft een levensduur van 200 dagen. Per jaar zijn er dus minstens twee bronnen per gammagrafietoestel nodig.
Het wordt heel erg ingewikkeld. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen het toestel en het aantal geleverde bronnetjes. In elk geval lijkt het scheppen van duidelijkheid mij in elk geval op zijn plaats.
Mijnheer de minister, ten eerste, kunt u voor die duidelijkheid zorgen? Zijn er werkelijk 22 gammagrafietoestellen geleverd? Ging het om één gelijktijdige export van 22 toestellen of zijn er meerdere leveringen gespreid in de tijd? Deze verschillende leveringen kunnen bijvoorbeeld deel uitmaken van één contract, maar de verschepingen konden op verschillende tijdstippen hebben plaatsgevonden. Zo ja, wanneer hebben die verschillende leveringen plaatsgevonden?
Ten tweede, u weet wellicht nog dat na een tijdje duidelijk werd dat het Waals Gewest, de Waalse minister-president, een attest had afgeleverd voor die levering. Ik een antwoord op een parlementaire vraag klonk het als des attestations non-visées. Is het zo dat voor elk van die leveringen er een attest was van het Waals Gewest? Of hebben bepaalde leveringen plaatsgevonden zonder attest?
Ten derde, wat mij na al die maanden nog altijd niet duidelijk is, is in welke mate die attestations non-visées van de heer Demotte verschillen van de reguliere exportvergunningen. Ik begrijp dat dit iets anders zou zijn. Wat is het verschil?
Ten vierde, als er 22 gammagrafietoestellen werden geleverd en wij weten dat de bronnetjes in die toestellen slechts een beperkte levensduur hebben, hoeveel bronnetjes iridium 192 zijn er dan geëxporteerd?
Ten vijfde, hadden alle leveringen dezelfde eindgebruiker? Gaat het om die eindgebruiker waarvan de vertegenwoordiger van Defensie in het CANVEK-verslag van 19 maart 2009 zegt dat die onderneming met de onuitspreekbare naam links heeft met de Iraanse nucleaire industrie? Zijn alle leveringen aan die onderneming gebeurd?
Ten zesde, klopt het dat zowel de levering van iridium 192 als de gammagrafietoestellen zelf vallen onder artikel 26 van de wet van 28 april 2010, de catch-all-clausule in de volksmond?
Ten zevende, wanneer verwacht u duidelijkheid over de juridische procedure naar aanleiding van deze inbreuk? Bent u of de CANVEK hiervoor al door Justitie geraadpleegd?
22.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Calvo, deze informatie staat onder voorbehoud van een gerechtelijk onderzoek en is gebaseerd op de initiële informatie die ik van de administratie heb gekregen en die zich op haar beurt moet beroepen op de informatie van de exporteur zelf. Justitie zal deze heel complexe zaak verder uitdiepen.
Men mag de term ‘verscheping’ die het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle gebruikt niet zomaar verwarren met de hoeveelheid uitgevoerde toestellen. Vanaf de invoegetreding van de Iransancties door de VN zijn er verschillende bewegingen naar Iran geweest. Er waren vijf verschepingen van verschillende gammagrafietoestellen waarvan de meeste waren uitgerust met verarmd uranium als afschermingsmateriaal. Er waren ook tien verschepingen van verschillende radioactieve bronnen die worden gebruikt voor niet-destructieve testen. Een verscheping is dus niet hetzelfde als het aantal toestellen of bronnen. Het kan meerdere bronnen of gammagrafietoestellen inhouden.
Deze verschepingen steunen op verschillende contracten naar vier verschillende eindgebruikers in Iran. Er waren nog een tweetal contracten lopende toen de sancties ten aanzien van Iran werden aangekondigd. Die werden dan ook zonder uitvoerdocument naar Iran uitgevoerd.
De beraadslaging van de CANVEK van 19 maart 2009 waar de vraag naar verwijst slaat niet op de verschepingen die ik net heb vernoemd maar op een specifiek contract met een eindgebruiker die niet dezelfde is als bij de voorgaande contracten. De CANVEK was op die datum namelijk nog niet op de hoogte van de uitvoer naar andere eindgebruikers die toen al was gerealiseerd of nog moest worden gerealiseerd. Pas in januari 2010 werd de CANVEK door Euratom op de hoogte gesteld van de uitvoer van verarmd uranium naar Iran. Deze uitvoer, gebaseerd op de verschillende voorgaande contracten, is de aanleiding van de strafklacht.
Niet alleen het aantal toestellen is belangrijk maar ook de hoeveelheid verarmd uranium dat dient als afschermingsmateriaal en het aantal radioactieve bronnen dat aan Iran is geleverd voor niet-destructieve testen. Meer informatie kan niet worden gegeven omdat het gerechtelijk onderzoek nog gaande is.
Uw tweede en derde vraag moeten in eerste instantie aan de Waalse regering worden gesteld. Ik kan enkel meegeven dat er een verschil is tussen een uitvoervergunning en een attest. Een uitvoervergunning kan worden uitgereikt voor goederen van tweeërlei gebruik die in de Europese controlelijst staan vermeld, een attest wordt uitgereikt voor goederen die niet in de Europese controlelijst staan.
Veel radioactieve bronnen hebben een beperkte levensduur zoals de medische radioactieve bronnen. Om de reisweg tussen fabrikant en cliënt vlotter te laten verlopen is de praktijk gegroeid om alle radioactieve bronnen te vergezellen van een attest van het gewest waarin staat vermeld dat de goederen niet onder controle staan.
Het is de praktijk om de behandeling van de uitvoer van de douanediensten vlotter te laten verlopen zodat voor de radio-isotopenexporten de hospitalen tijdig de medische radioactieve bronnen kunnen gebruiken. Er waren nog twee contracten lopende toen de Iransancties van kracht werden. De leveringen die uit die contracten voortkwamen, zijn gerealiseerd zonder attest van een Gewest. Een gedetailleerde uitsplitsing voor welke gammagrafietoestellen bij welke radioactieve bronnen horen, is niet voorhanden.
Op uw vijfde vraag heb ik al geantwoord dat er leveringen geweest zijn naar vier verschillende eindbestemmingen in Iran en dat de eindgebruiker van het exportdossier dat de CANVEK behandeld heeft, nog een andere eindgebruiker in Iran is. Een gammagrafietoestel kan pas worden gebruikt voor niet-destructieve testen als het toestel een radioactieve bron bevat. De uitvoer van gammagrafietoestellen kan dus niet opgelijst worden bij de uitvoer van de bijhorende bronnen.
De catch-allclausule in de CANVEK-wetgeving, die door artikel 26 van de wet van 28 april 2010 werd ingevoerd, was nog niet van toepassing op de gammagrafietoestellen die zijn geëxporteerd. De klacht gaat over de uitvoer naar Iran, sedert 2007, van verarmd uranium dat onder de garantie van vreedzaam gebruik en niet-wederuitvoer vanwege de Belgische Staat valt. Behalve het contract dat besproken werd op de bewuste vergadering van 19 maart 2009 werd de CANVEK nooit geïnformeerd, noch geraadpleegd, over de intentie van een dergelijke uitvoer.
De uitvoer van verarmd uranium naar een niet-kernwapenstaat buiten de Europese Unie moet aan de CANVEK worden gemeld. Op basis van de wet van 9 februari 1981 werd een strafklacht ingeleid. De uitvoer van gammagrafietoestellen en de radioactieve bronnen kunnen worden beschouwd als een inbreuk op de resolutie 1737 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties inzake non-proliferatie.
Aangezien de levering van verarmd uranium naar Iran implicaties heeft voor Euratom en in laatste instantie voor de verificatie- en inspectieactiviteiten van het Internationaal Atoomagentschap, was een strafklacht het gepaste antwoord van de Belgische Staat. De algemene directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie is de dossierbeheerder. Die directie onderhoudt de contacten met Justitie.
22.03 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, u hebt terecht gezegd dat dit een zeer complex dossier is. Hoe meer elementen er komen bovendrijven, hoe problematischer het dossier blijkt. Op het eerste gezicht lijken mij twee partijen stevige steken te hebben laten vallen. Ik heb het niet over u als minister of over de federale diensten, maar over MDS Nordion, het bedrijf in kwestie, en het Waalse Gewest.
Ik begrijp dat er gedurende een hele tijd regelmatig transporten hebben plaatsgevonden tussen MDS Nordion en diverse afnemers in Iran. U weet dat die afnemers schermvennootschappen kunnen zijn, kleine bedrijfjes waarvan men nooit zeker is wat de werkelijke eindbestemming is van een goed dat naar Iran wordt uitgevoerd. Het gaat hier om gammagrafietoestellen, waarvoor radioactieve bronnetjes nodig zijn, en waar telkens 5 tot 10 kilogram verarmd uranium in zit. Daarvan is er lange tijd een transport geweest tussen MDS Nordion en Iran.
Dit zijn de dingen die wij vandaag weten. Wij weten dat er 22 toestellen verscheept zijn, met 5 tot 10 kilogram uranium per toestel. De hoeveelheid verarmd uranium loopt dus op. Er zijn gemiddeld 2 bronnetjes per jaar nodig voor een gammagrafietoestel. Dat wil zeggen dat er aardig wat bronnetjes geleverd zullen zijn aan Iran, vermoed ik, op basis van de informatie die u me vandaag verstrekt.
Bijkomend zegt u dat voor die radioactieve bronnetjes de praktijk gegroeid is dat zij niet met exportvergunningen worden geëxporteerd, maar met attesten, wegens de beperkte levensduur. U verwijst naar medische bronnetjes, maar het gaat hier om iridium 192 voor gammagrafiestoestellen en niet voor een medische toepassing. Toch wordt blijkbaar dezelfde praktijk gehanteerd, wat zeer betreurenswaardig is.
U zei terecht dat op het moment dat het dossier werd ingediend artikel 26 van de wet van 28 april 2010 – de zogenaamde catch-allclausule nog niet van toepassing.
Als die clausule eerder ingevoerd zou zijn in de federale wetgeving, dan zouden die gammagrafietoestellen daar duidelijk wel onder vallen. Ik zie daar dus weer een hele hoop dingen die verkeerd lopen. Dat sterkt mij in de overtuiging dat die subcommissie Nucleaire Veiligheid die het dossier nu opneemt heel veel werk zal hebben. Ik hoop daar in u een bondgenoot te vinden, mijnheer de minister.
Mijnheer de minister, ik heb nog een tweede vraag. Het weekblad Humo pakte deze week uit met een bericht over de export van een grafietpers naar Iran. Daarbij zou het gaan om een toch wel opmerkelijke strategie van een Iraanse onderneming om in 2006 een grafietpers voor de nucleaire industrie los te weken bij een Vlaamse onderneming. Zo ziet men maar dat er overal wordt geshopt en men wat dat betreft geen onderscheid maakt tussen het Vlaamse en het Waalse Gewest. De strategie zou erop neerkomen dat men in eerste instantie een hoog technologische automatische rotatieve grafietpers model R53C in de catalogus heeft besteld, “enkel” bruikbaar voor militaire doeleinden, meer specifiek rakettechnologie.
Het dossier wordt besproken op de CANVEK in mei 2005, maar de CANVEK verklaart zich terecht onbevoegd: wapenexport is geregionaliseerd en het Vlaams Gewest moet zich daar alleen over uitspreken. Het resultaat is dat het Vlaams Gewest er geen graten in ziet en de grafietpers, “enkel” bruikbaar voor rakettechnologie, geleverd wordt met een vergunning van het Vlaams Gewest. Wat later krijgt dezelfde firma een aanvraag voor wisselstukken. De firma, van goede trouw, ruikt onraad, consulteert de CANVEK en stelt vast dat de firma in Iran via wisselstukken de grafietpers wil ombouwen voor militair nucleair gebruik. Dat is een zeer gewiekste, zeer creatieve strategie van het land van bestemming, Iran.
Het is een voorbeeld van globalshoppingstrategieën waarbij diverse bestellingen, al dan niet via schaduwvennootschappen, worden ingeschakeld om het uiteindelijk gevaarlijke nucleaire materiaal te krijgen. Iran zou die strategieën toepassen, vertellen experts mij. Pakistan zou ook op die manier te werk gaan. Dat maakt dat wij, als zulke strategieën worden toegepast door zulke landen, extra waakzaam en extra voorzichtig moeten zijn. Dat gebeurt op een moment dat er blijkbaar, lezen we in Humo, een tekort is aan personeel bij de inlichtingendiensten, info die het gehaald heeft uit een verslag van het Comité I over het dossier, en op een moment van communautair geruzie over de wetgeving, met het optreden van het Grondwettelijk Hof. Ik maak mij dus grote zorgen.
Mijnheer de minister, kunt u wat meer toelichting geven bij het verloop van het dossier over de grafietpers voor Iran?
Hoe anticipeert de CANVEK op de globalshoppingstrategieën van landen als Iran? Zijn er bijkomende maatregelen genomen sinds het dossier van de grafietpers in 2006?
Zijn andere landen via het Internationaal Atoomenergieagentschap verwittigd zoals gebruikelijk, als ik mij niet vergis, van de CANVEK-weigering om ervoor te zorgen dat de wisselstukken niet elders zouden kunnen vergaard worden door de Iraanse onderneming?
Zou de initiële grafietpers onder de toepassing vallen van artikel 26 van de wet van 28 april 2010, de catch-allclausule? Gaat de export sowieso niet in tegen de resoluties over Iran van de Verenigde Naties of moeten mijn collega’s in het Vlaams Parlement daar vragen over stellen aan de Vlaamse regering?
Ten vijfde, in het rapport van het Comité I over dit dossier zou worden gewezen op een tekort van personeel bij de inlichtingendiensten. Klopt dit? Hebt u hierover al contact gehad met de bevoegde collega’s in de regering?
22.04 Minister Paul Magnette: Mijnheer Calvo, op 3 februari 2005 ontving het secretariaat van de CANVEK een uitvoeraanvraag van de nv Courtoy, gevestigd te Halle, met betrekking tot de uitvoer naar Iran van een comprimeermachine voor het samenpersen van grafiet.
Op 1 maart 2005 heeft de CANVEK over deze pers beraadslaagd. Op basis van de technische gegevens kon de CANVEK geen nucleaire eigenschappen van de machine vaststellen.
In april 2006 bestelde de Iraanse klant tooling – dat zijn wisselstukken voor de grafietpers – bij hetzelfde bedrijf. Op 24 oktober 2006 ontving het secretariaat van de CANVEK bijkomende informatie van de exporteur over de uitvoer. De door de Iraanse klant gevraagde tooling zou over nucleaire karakteristieken beschikken.
Op 27 oktober 2006 werd de CANVEK op een spoedvergadering bijeengeroepen. Uit het onderzoek van de modellen van de tooling bleek dat de pers niet zou worden gebruikt voor het samenpersen van grafiet, maar voor het samenpersen van nucleaire brandstof tot brandstoftabletten bestemd voor een VVER-reactor, zoals Bushehr, in Iran.
Op basis van het negatieve advies van de CANVEK hebben de toenmalige bevoegde ministers op 25 januari 2007 de machtiging voor de uitvoer geweigerd.
De leden van de CANVEK zijn vertrouwd met de strategieën van landen die een clandestien nucleair programma willen ontwikkelen. Er wordt op internationaal en nationaal vlak informatie over nucleaire programma’s uitgewisseld.
Door de invoering van de catch-allclausule van artikel 26 in de CANVEK-wetgeving door de wet van april 2010 is een bijkomend instrument gecreëerd om niet-geviseerde nucleaire producten toch onder controle te kunnen plaatsen, zodat zij niet terechtkomen in een civiele brandstofcyclus zonder IAEA-controles.
Het IAEA is officieel op de hoogte gesteld, evenals Euratom. De FOD Buitenlandse Zaken heeft een diplomatieke demarche georganiseerd, de douanedienst en de inlichtingendiensten hebben hun buitenlandse collega’s gebrieft.
Op uw vierde vraag, waarschijnlijk wel, maar het zijn eigenlijk de leden van de CANVEK die zich moeten uitspreken of deze uitvoer onder de catch-allclausule zou vallen.
Op uw vijfde vraag, ik beschik over onvoldoende informatie. Ik betreur het als zou blijken dat er te weinig personeel bij de inlichtingendiensten is om non-proliferatiedossiers op te volgen. Ik zal mijn collega’s hierover contacteren.
22.05 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, dit is, eerder dan het andere dossier, een dossier dat aantoont dat soms ondernemingen niet van slechte wil zijn en zelf de CANVEK consulteren voor de levering van wisselstukken en dat daar op dat moment door de CANVEK de juiste beslissing is genomen.
Als er een niveau is dat zich op het vlak van dit dossier zorgen moet maken, dan is het de overkant van deze straat, dat een exportvergunning gegeven heeft voor een grafietpers bruikbaar in de rakettechnologie, waarvan blijkbaar de Iraanse onderneming het plan had om die om te bouwen, waarbij het vrij waarschijnlijk is dat ze na de mislukte poging hier de wisselstukken elders heeft proberen te vergaren.
Daarover kunnen zeker vragen gesteld worden in het Vlaams Parlement en mijn collega’s zullen dat ook doen. Dat in combinatie met het onderuithalen van de federale wetgeving door het Vlaams Gewest maakt mij een klein beetje misselijk, ik heb dat eerder deze week ook reeds verklaard.
Over de vijfde vraag, u bent niet op de hoogte van een tekort aan personeel bij de inlichtingendiensten. Dat is een probleem dat reeds eerder werd gesignaleerd door het Comité I, in zijn jaarverslag. Ik heb een tijdje geleden bij de senaatsvoorzitter een dossier opgevraagd over nucleaire export, waarin ook door het Comité I wordt gewezen op een tekort aan personeelsleden, waarbij zelfs, in dit dossier, dat van de grafietpers, het zo zou zijn dat de vertegenwoordiger van ADIV niet aanwezig kon zijn door een buitenlandse missie en dat die persoon niet zou kunnen vervangen worden. Er is daar een probleem en ik hoop dat u daar zelf een poging zult ondernemen om overleg te plegen met uw collega in de regering, maar ik zal hem daarover zeker ook nog vragen stellen.
L'incident est clos.
23 Vraag van de heer Kristof Calvo aan de minister van Klimaat en Energie over "de samenstelling van de CANVEK" (nr. 4336)
23 Question de M. Kristof Calvo au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la composition de la CANPAN" (n° 4336)
23.01 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, in januari 2006 formuleerde het Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten een aantal aanbevelingen. Ik zal ze niet citeren maar het komt erop neer dat de continuïteit van de vertegenwoordiging bij de CANVEK heel belangrijk is. Er moet ook voor gezorgd worden dat de plaatsvervangers de effectieve leden kunnen vervangen indien nodig. Mogelijk bedreigen een aantal factoren de uitvoering van deze aanbevelingen, namelijk het tekort aan personeelsleden bij de inlichtingendienst ADIV om bijvoorbeeld bij een buitenlandse opdracht iemand te vervangen. Mogelijk – het is speculatie – heeft ook het feit dat we met een ontslagnemende regering zitten met veel meer cabinetards die afscheid nemen een impact op de werking van de CANVEK.
Ik heb dan ook enkele vragen. Kunt u een overzicht geven van de huidige samenstelling van de CANVEK, de namen van de effectieve leden en de plaatsvervangers? U hoeft die niet allemaal voor te lezen, ik kan perfect leven met een schriftelijke weerslag.
Ten tweede, welke wissels werden de afgelopen drie jaar doorgevoerd? Idem daarover. Is er voldoende continuïteit bij de vertegenwoordigers?
Ten derde, klopt het dat bepaalde diensten, bijvoorbeeld de inlichtingendiensten, over onvoldoende personeel beschikken om afwezigheden op te vangen?
Ten vierde, hebben de lopende zaken met steeds meer afscheidsnemende kabinetsmedewerkers invloed op de aanwezigheden bij de CANVEK?
23.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Calvo, bij koninklijk besluit van 8 maart 2009 tot benoeming van de leden en plaatsvervangende leden van de Commissie van Advies voor de Niet-Verspreiding van Kernwapens werden 14 personen benoemd die de verschillende ministers, Gewesten en instellingen vertegenwoordigen. Ik heb hier de hele lijst, ik zal hem u bezorgen.
Majoor Benny Van Bocxlaer heeft een andere functie en dient als effectieve vertegenwoordiger van de minister van Landsverdediging te worden vervangen. Ook de vertegenwoordigers van de minister van Wetenschapsbeleid zijn niet meer actief. De administratie Federaal Wetenschapsbeleid zal nieuwe vertegenwoordigers voorstellen.
De vervanging van leden moet via een nieuw koninklijk besluit gebeuren zodra er een nieuwe regering aantreedt. Indien zowel het werkend als het plaatsvervangend lid niet aanwezig kan zijn op de vergadering bestaat de mogelijkheid om schriftelijk advies van de afwezige leden in te winnen. Is dat niet mogelijk, dan dienen de leden voor een nieuwe beraadslaging opnieuw opgeroepen te worden zoals dat in het huishoudelijk reglement is voorzien.
Artikel 8, § 2, van dit huishoudelijk reglement van de CANVEK bepaalt dat op elke vergadering telkens minstens een lid aanwezig moet zijn, die respectievelijk de minister van Economische Zaken, de minister van Buitenlandse Zaken, de minister die de Staatsveiligheid onder zijn bevoegdheden heeft, de minister van Defensie en de minister die het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle onder zijn bevoegdheden heeft, vertegenwoordigt.
De leden worden per koninklijk besluit benoemd. Een regering in lopende zaken heeft weinig invloed op de kabinetsmedewerker die in de commissie van advies zetelt.
23.03 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Bij dat laatste kan ik mij iets voorstellen. Uw antwoord maakt er mij op attent dat die benoemingen via KB moeten gebeuren en dat dit een beetje vervelend is in lopende zaken. Dit is opnieuw een reden voor de winnaars van de verkiezingen om snel werk te maken van een regering. Ik weet dat u zich daarin te allen tijde constructief opstelt.
L'incident est clos.
24 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Klimaat en Energie over "het verrekenen van windenergiekosten in de elektriciteitsrekening" (nr. 4340)
24 Question de M. Peter Logghe au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la prise en compte des coûts de l'énergie éolienne dans la facture d'électricité" (n° 4340)
24.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, Elia, de energiedistributeur, liet onlangs weten dat zij voor de aansluiting van een offshore windmolenpark zowat 25 miljoen euro moet bijdragen, terwijl netwerkbeheerder Eandis erop wees dat de volledige aansluiting van één windmolenpark meer dan 100 miljoen euro kost. Die kosten worden naar de consument doorgerekend. Dat mogen we in ieder geval denken en vrezen. Als alle windmolenparken in 2020 op volle kracht zullen draaien, dan zou dat volgens berekeningen voor elke klant meerkosten van minstens 26 euro bedragen, gerekend op een gemiddelde energiefactuur van 650 euro, dus een verhoging van 4 %.
U hebt al via de pers laten weten dat u naar oplossingen zoekt, eventueel in de richting van de nucleaire rente. Laat de berekening van die nucleaire rente nu net een zeer actueel thema zijn! Maar daarover gaat het mij niet. Het gaat mij nu om de verrekening van de windenergiekosten in de elektriciteitsrekening.
Mijnheer de minister, daarover heb ik enkele vragen voor u.
Worden de aansluitingskosten voor de windmolenparken inderdaad begroot op zowat 100 miljoen euro per park? Zijn de kosten voor een eventuele supergrid daarin al dan niet inbegrepen?
Zijn die aansluitingskosten recurrente kosten of eenmalige kosten? Wat is het percentage van de eenmalige kosten in die 100 miljoen?
Wat de piste van de nucleaire rente aangaat, die de financiële impact van de aansluiting van de offshorewindmolenparken zou moeten milderen, bestaat het risico niet dat u daardoor juist de positie van Electrabel op de Belgische energiemarkt nog zult versterken?
Zou het nuttig of interessant kunnen zijn voor deze commissie om een oplijsting te maken van alle aansluitingskosten van de verschillende energiemogelijkheden in België: warmtekrachtkoppelingen, gas- en steenkoolcentrales, nucleaire centrales, windmolenparken off- en offshore, recurrente en eenmalige aansluitingskosten?
24.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer de voorzitter, de kosten voor het aansluiten van een offshorewindpark variëren van het ene park tot het andere, maar liggen wel degelijk in de orde van 100 miljoen euro per park.
De tussenkomst van Elia in deze kosten is maximum een derde met een begrenzing van 25 miljoen euro, betaald in vijf termijnen, volgens de voortgang van de werkzaamheden.
De kosten voor de aansluiten en het optreden van Elia zijn niet terugkerend. De verplichting om groene certificaten terug te kopen, weegt daarentegen elk jaar op de transporttarieven van Elia als een extra offshorebelasting.
Voorstellen voor de kosten van offshore zullen worden geformuleerd in overeenstemming met het besluit van de Ministerraad tijdens de tweede lezing van het wetsontwerp tot omzetting van het derde pakket. Zij hebben tot doel om de kosten van groenestroomcertificaten voor huishoudens en bedrijven te verminderen.
Gezien de budgettaire impact van een dergelijke maatregel zou de toewijzing van een deel van de nucleaire bijdrage kunnen worden overwogen.
Ik deel uw mening over de noodzaak om de kosten voor het aansluiten van verschillende technologieën, met name om onze doelstellingen voor 2020 met de best beschikbare technologie te bereiken, op de lijsten.
Het is echter niet aan mij om commentaar te geven op de toereikendheid van de steunmechanismen die op regionaal niveau in werking werden gesteld. Er werd echter besloten om herhaaldelijk overleg met de regionale collega’s te plegen. Zij zullen zich onder andere richten op het beoordelen en corrigeren van de vormen van energiebeleid met betrekking tot hun sociaaleconomische weerslag.
24.03 Peter Logghe (VB): Het is zodanig veel informatie dat ik het rustig zal moeten nalezen. Ik wil enkel meegeven dat de dure energie in België nog duurder en duurder wordt. Als men dit soort van berichten leest dan vreest men voor de toekomst. Steeds meer mensen hebben het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Ik ben benieuwd naar uw lijst van de verschillende aansluitingskosten. Ik neem er nota van dat er opnieuw overleg wordt voorzien tussen de verschillende niveaus en overheden in dit land.
Ik heb u geen tijdslijn horen vernoemen voor de oplijsting van de verschillende kosten. Ik hoop in elk geval dat deze commissie daarin inzage krijgt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 13.11 uur.
La réunion publique de commission est levée à 13.11 heures.