Commission des Finances et du Budget

Commissie voor de Financiën en de Begroting

 

du

 

Mardi 3 mai 2011

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 3 mei 2011

 

Namiddag

 

______

 

 


Le développement des questions et interpellations commence à 16.43 heures. La réunion est présidée par Mme Muriel Gerkens.

De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 16.43 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.

 

01 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het kadastraal inkomen van de overheidsgebouwen" (nr. 3643)

01 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le revenu cadastral des bâtiments publics" (n° 3643)

 

01.01  Hendrik Bogaert (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de vice-premier, in het bijzonder in de periode 2001/2007 verkocht de federale overheid heel wat overheidsgebouwen.

 

Hierover wens ik de volgende vraag te stellen aan de vice-premier. Wat was het kadastraal inkomen op het moment van verkoop van de overheidsgebouwen in respectievelijk de periode 2001/2007, 2008, 2009 en 2010, en dit uitgesplitst per Gewest? Alvast bedankt voor uw antwoord.

 

01.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Zoals het geachte lid in zijn vraag zelf vermeldt, zijn er vooral in de periode 2001/2007 heel wat overheidsgebouwen verkocht. In de verkoopakte daarvan staat het kadastraal inkomen jammer genoeg niet altijd vermeld. Ik beschik dus niet over de informatie die hij mij vraagt.

 

Ik heb hier wel een lijst.

 

01.03  Hendrik Bogaert (CD&V): Ik dank u voor uw antwoord. Ik zal de lijst even moeten analyseren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de mogelijke dubbele salariëring van gedetacheerde ambtenaren" (nr. 3477)

02 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "une éventuelle double rétribution des fonctionnaires détachés" (n° 3477)

 

02.01  Hendrik Bogaert (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik zal mijn inleiding overslaan om de vraag korter te maken.

 

Hoeveel ambtenaren werden gedetacheerd naar internationale organisaties of werden ter beschikking gesteld van een buitenlandse regering of andere overheid in 2007, 2008, 2009 en 2010 op een andere grond dan deze van het KB van 19 november 1998? Onder welk statuut werden zij gedetacheerd? Hoeveel ambtenaren waren er in 2007, 2008, 2009 en 2010 in bezoldigd verlof, en dit uitgesplitst volgens de vier gronden zoals bepaald in artikel 104, § 2, van het KB van 19 november 1998?

 

Hoeveel ambtenaren werden gedetacheerd en vergoed volgens artikel 108 van het KB van 19 november 1998? Wat was de globale enveloppe in 2010 voor vergoedingen en toelagen?

 

Ten vierde, onder welk statuut vallen de vertegenwoordigers bij respectievelijk de multilaterale ontwikkelingslanden, IMF en ECB? Wat was de globale enveloppe in 2010 voor salarissen, vergoedingen en toelagen respectievelijk betaald door de federale overheid en de Nationale Bank?

 

Overweegt u een gelijkaardige regeling als deze voorzien in de wet houdende diverse bepalingen van 29 december 2010? Wat zijn de beleidsopties die u ter zake wilt nemen?

 

02.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mevrouw de voorzitter, ten eerste, alleen de ambtenaren van de Algemene Administratie van de Thesaurie en de Administratie Internationale en Europese Financiële Aangelegenheden zijn op een andere basis dan deze vermeld in de artikelen 95 en volgende van het KB van 19 november 1998 werkzaam bij internationale organisaties. Deze ambtenaren zijn niet in opdracht, maar oefenen enkel en alleen hun functie uit waarbij het kenmerkend is dat zij zich bij een internationale instelling ontwikkelen. Van 2007 tot 2010 zijn er vier ambtenaren in dit geval.

 

Ten tweede, artikel 104, § 2 van hoger vermeld KB bepaalt de volledig lijst van de opdrachten waarvan de bezoldiging van ambtenaren uitzonderlijk ten laste van het departement blijft. Bij de FOD Financiën is het aantal ambtenaren aangewezen als nationaal deskundigen – artikel 104, § 2, ten eerste – in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 respectievelijk 8, 6, 5 en 5.

 

Bij de FOD Financiën is het aantal ambtenaren dat een opdracht uitvoert bij het Rentefonds voor het beheer van de federale staatsschuld – artikel 104, § 2, ten tweede – voor de voornoemde vier jaren respectievelijk 28, 26, 25 en 26.

 

Bij de FOD Financiën is er in 2007 een ambtenaar die een internationale opdracht, toevertrouwd door een beslissing van de Ministerraad, uitoefent.

 

Ten derde, in toepassing van artikel 108 van het KB van 19 november 1998 zijn er vijf ambtenaren die een postvergoeding ontvangen, bestaande uit een forfaitair gedeelte en een te rechtvaardigen gedeelte. De enveloppe in 2010 bedraagt 115 343,49 euro waaronder 89 812,40 euro als forfaitair gedeelte en 25 531,09 euro als te rechtvaardigen gedeelte.

 

Ten vierde, de Belgische vertegenwoordigers bij de financiële internationale instellingen behouden hun oorspronkelijk statuut, dat wil zeggen hun statuut als statutair of contractueel ambtenaar. De wedden voor de vier betrokken ambtenaren, Administratie Internationale en Europese Financiële Aangelegenheden, bedroegen 294 311 euro in 2010.

 

Ten vijfde, men kan ervan uitgaan dat de reglementaire bepalingen betreffende het verlof voor opdracht in het KB van 19 november 1998 gelijkaardig zijn aan deze bepaald in de wet diverse bepalingen van 29 december 2010. Het verlof voor opdracht dat wordt toegekend aan een ambtenaar is immers niet bezoldigd, artikel 104, § 1. De ambtenaren worden bezoldigd door de instelling waar zij hun opdracht vervullen.

 

In uitzonderlijke gevallen blijft de bezoldiging ten laste van het departement. De tenlasteneming wordt enerzijds strikt bepaald in de reglementering – het fameuze artikel 104, § 2 –en anderzijds is er de ambtenaar die ondanks het feit dat hij zijn functies vervult bij internationale instellingen, niet in opdracht is en dus zijn wedde behoudt. Het uitvoeren van zijn functie bij een internationale instelling is inherent hieraan. In ieder geval is er nooit sprake van een dubbele salariëring.

 

02.03  Hendrik Bogaert (CD&V): Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de staatssecretaris.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Gwendolyn Rutten aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de interpretatie door de fiscale administratie van het begrip 'verbruik ter plaatse'" (nr. 3657)

03 Question de Mme Gwendolyn Rutten au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'interprétation donnée par l'administration fiscale à la notion de 'consommation sur place'" (n° 3657)

 

03.01  Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, het Europees Hof van Justitie heeft zich in een arrest uitgesproken over de elementen die in essentie noodzakelijk zijn, om te weten of restaurantactiviteiten moeten worden beschouwd als leveringen van goederen in de zin van artikel 5 van de zesde btw-richtlijn dan wel als dienstverrichtingen in de zin van artikel 6, § 1, van voornoemde richtlijn. Ik verwijs naar het arrest van het Europees Hof van Justitie van 2 mei 1996 in de zaak-Faaborg-Gelting Linien.

 

Inzake de kwalificatie van de belastbare handeling antwoordde het Hof dat het verstrekken van ter plaatse te consumeren maaltijden en dranken, of met andere woorden de restaurantactiviteit, de volgende kenmerken vertoont, waarvan de eerste twee noodzakelijk en voldoende zijn en het derde facultatief is.

 

Ten eerste, het is het resultaat van een reeks diensten, gaande van het bereiden van een gerecht tot de eigenlijke levering van een rolwagentje.

 

Ten tweede, het gaat gepaard met het ter beschikking stellen aan de klant van een infrastructuur die zowel een eetzaal met bijruimten, zoals een garderobe, als het meubilair en het vaatwerk omvat.

 

Ten derde, in voorkomend geval zijn de natuurlijke personen van wie het beroep erin bestaat restaurantactiviteiten te verrichten, aanwezig om tafels te dekken, klantenadvies te geven, uitleg over de aangeboden gerechten of dranken te verschaffen, de producten op te dienen en nadien de tafels af te ruimen.

 

Het Hof bepaalt dat de restaurantactiviteit aldus wordt gekenmerkt door een geheel van elementen en handelingen, waarvan de levering van voedsel slechts een onderdeel is en waarbij de dienstverrichtingen ruimschoots de bovenhand halen.

 

Zulks is daarentegen niet het geval wanneer de handeling betrekking heeft op voedingsmiddelen om mee te nemen en wanneer zij niet gepaard gaat met diensten die bestemd zijn om de consumptie ter plaatse aangenamer te maken in een geschikt kader.

 

Er is ook nog een recenter arrest van 10 maart 2011 – ik verwijs naar zaak C-497/09 –, waarin het Europees Hof van Justitie onder meer voor recht verklaart dat in de artikelen 5 en 6 van de zesde richtlijn van de Europese Raad van 17 mei 1977, zijnde de btw-richtlijn, moet worden uitgelegd dat de verstrekking in snackbars, snackwagens of bioscoopfoyers van vers bereide spijzen of eetwaren voor onmiddellijke consumptie een levering van goederen in de zin van voormeld artikel 5 vormt, wanneer uit een kwalitatief onderzoek van de handeling in haar geheel blijkt dat de diensten waarmee de levering van de eetwaren gepaard gaat, niet overheersen.

 

Het geval wordt mij voorgelegd van een belastingplichtige die vanuit zijn garage ijsjes aan passanten verkoopt. Zij komen de ijsjes aan de toog in de garage kopen en nemen ze onmiddellijk mee naar buiten. Sommige klanten gaan evenwel zitten op een van de banken die zich buiten bevinden of aan tafeltjes of stoelen die zich onder een winddicht gemaakte luifel bevinden. In voornoemde attributen werd door de belastingplichtige voorzien.

 

De fiscale administratie komt in voorkomend geval tot de conclusie dat wanneer ijsjes worden verkocht in uitvoering van een handel die tot voorwerp heeft het verschaffen van spijs en drank in omstandigheden voor het verbruik ter plaatse, de handeling voor het geheel als een dienst in de zin van artikel 18, § 1, tweede lid, 11°, van het btw-Wetboek wordt aangemerkt.

 

Met het begrip “omstandigheden voor het verbruik ter plaatse” wordt inzonderheid bedoeld de ruimte, zelfs die in openlucht, die voor het verbruik ter plaatse werd ingericht.

 

Zij concludeert dat in onderhavig geval de belastingplichtige zowel de banken als de tafeltjes met stoeltjes ter beschikking van zijn klanten stelt om ijsjes ter plaatse te nuttigen. Niettegenstaande er geen enkele bediening is, zou de belastingplichtige desalniettemin een ruimte aanbieden dat bedoeld verbruik mogelijk maakt.

 

Blijkbaar wordt alle verbruik ter plaatse onder alle omstandigheden gelijkgesteld met het verbruik in een ijssalon hoewel dit een restaurantactiviteit is. Er is toch een wezenlijk verschil in arbeidsintensiviteit.

 

Omwille van welke reden worden de voorwaarden zoals uitgesproken door het Europese Hof van Justitie in voornoemde arresten over de elementen die in essentie noodzakelijk zijn om te weten of restaurantactiviteiten moeten worden beschouwd als leveringen van goederen in de zin van artikel 5 van de zesde btw-richtlijn, dan wel als dienstverlening in de zin van artikel 6, § 1, van diezelfde richtlijn, genegeerd in het geval dat mij werd voorgelegd?

 

Hoe kan desgevallend worden gecontroleerd door de belastingplichtige enerzijds en door de controledienst anderzijds hoeveel klanten effectief ter plaatse verbruiken?

 

03.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Alles wordt klaar en duidelijk door mevrouw Rutten vermeld.

 

Dat arrest van het Europees Hof van Justitie is nog vrij recent. Daarom onderzoekt de administratie nu nog de gevolgen van het arrest van 10 maart 2011 van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarnaar u verwijst. De administratie zal na deze analyse een publicatie voorbereiden.

 

Aangezien mevrouw Rutten een concreet geval beoogt nodig ik haar uit om mij de naam, het btw-identificatienummer en het adres van de betrokken belastingplichtige mee te delen zodat het dossier door de bevoegde diensten van mijn administratie kan worden onderzocht in het licht van het voornoemde arrest.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Meyrem Almaci aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het hoofdkwartier van de federale politie aan het Queteletplein" (nr. 3636)

04 Question de Mme Meyrem Almaci au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le quartier général de la police fédérale à la place Quetelet" (n° 3636)

 

04.01  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de federale politie zal haar hoofdkwartier aan het Queteletplein in Sint-Joost-ten-Node verlaten en de personeelsleden verhuizen allemaal. Ik vermoed dat daardoor het gebouw leeg zal komen te staan en dat lijkt een kans te zijn om het schrijnende capaciteitstekort aan scholen, dat onder meer in Sint-Joost-ten-Node zeer prangend is, het hoofd te bieden. Dat is ook een vraag van de lokale overheden.

 

Zal het gebouw effectief leegstaan of wordt het nog gebruikt voor federale doeleinden? Heeft de Regie der Gebouwen plannen met dat gebouw aan het Queteletplein? Zijn er nog andere diensten die er gebruik van maken of zouden maken? Is de Regie bereid om samen met de lokale overheden van de gemeente Sint-Joost-ten-Node – de ministers is bevoegd voor Onderwijs van beide Gemeenschappen – te bekijken of een overdracht, bruikleen of huur mogelijk is voor dat gebouw?

 

04.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mevrouw de voorzitter, de beslissing om het gebouw van het Commissariaat-Generaal aan het Queteletplein te verlaten is een beslissing van de voogdijoverheid van de federale politie. De federale politie heeft het gebouw nog niet formeel overgedragen aan de Regie der Gebouwen. Zodra dit gebeurt zal de Regie een andere bezetting voor dit gebouw zoeken, rekening houdend met het feit dat het huurcontract eindigt op 31 maart 2017. De uiterlijke opzeg dient te worden gegeven voor 1 oktober 2016. In het verleden werd dit gebouw onder meer gebruikt voor de huisvesting van ministeriële kabinetten. Dit kan desgevallend opnieuw worden overwogen voor de toekomst.

 

Dit gebouw wordt actueel enkel bezet door de diensten van het Commissariaat-Generaal van de federale politie. Indien de gemeente Sint-Joost-ten-Node het opportuun zou vinden om het huurcontract over te nemen dan zal de Regie der Gebouwen, op voorwaarde dat de gemeente in het gebouw geen staatsdienst huisvest en mits akkoord met de eigenaar, bereid zijn om deze mogelijkheid te onderzoeken.

 

04.03  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de staatssecretaris, het laatste zou, in het licht van de huidige communautaire spanningen in ons land, misschien een mooi voorbeeld kunnen zijn van hoe het anders kan. Gezien de realiteit in Brussel en de nijpende problemen in onder meer Sint-Joost-ten-Node is het nodig dat de Regie der Gebouwen goed nadenkt over de toekomstige bestemming en daarbij het maatschappelijke belang extra laat meewegen.

 

Het is goed om te vernemen dat het gebouw leegstaat, in die zin dat de federale politie de enige was die het gebruikte. Zo komt de mogelijke herbestemming in haar geheel in beeld. Ik hoop in ieder geval dat er mogelijkheden zijn ten voordele van de lokale overheden en vooral van de kinderen ter plaatse.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Jan Jambon aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de actuele situatie van de lening aan Luxemburg betreffende Kaupthing" (nr. 3597)

- mevrouw Meyrem Almaci aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de terugbetaling van de aan Luxemburg toegekende lening voor de overname van Kaupthing Bank Luxembourg" (nr. 4254)

05 Questions jointes de

- M. Jan Jambon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la situation actuelle du prêt accordé au Luxembourg et relatif à Kaupthing" (n° 3597)

- Mme Meyrem Almaci au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le remboursement du prêt accordé au Luxembourg pour la reprise de Kaupthing Bank Luxembourg" (n° 4254)

 

05.01  Jan Jambon (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, via wetsontwerp 1853 werd in de vorige legislatuur een lening van 160 miljoen euro aan het Groothertogdom Luxemburg toegestaan, teneinde voor 75 miljoen euro in te tekenen op een Super Seniorschijf van de New Facility-Iening en voor 85 miljoen euro op een Seniorschijf.

 

In het wetsontwerp staat: "De modaliteiten van de lening, met inbegrip van deze van haar terugbetaling, zullen nader worden bepaald in een tussen het Groothertogdom en ons land te sluiten overeenkomst".

 

Welke zijn de terugbetalingsmodaliteiten van de definitieve overeenkomst? Wat is de huidige waardering van de activa die met de lening werden aangeschaft? Wat is de situatie in Frankrijk met betrekking tot de activa van Crédit Agricole binnen de Union de Banques Arabes en Françaises? Heeft dit op een of andere manier impact op het Landbouwkrediet?

 

05.02  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag is even kort als eenvoudig. België heeft een lening toegestaan aan Luxemburg ter waarde van 160 miljoen euro, in de eerste plaats om de Belgische spaarders van de Kaupthingbank uit de nood te helpen, omdat zij op dat moment door de mazen van het net glipten door een lacune in de wetgeving.

 

Mijn vraag is heel eenvoudig. Wat is de stand van zaken voor de terugbetaling? Ik heb gezien welk bedrag in de begroting ingeschreven staat. Kunt u ons wat meer vertellen over het geheel?

 

05.03 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Jambon, mevrouw Almaci, ten eerste, wat de terugbetalingsmodaliteiten betreft, aan het Groothertogdom Luxemburg werd in juli 2009 een lening toegestaan ten belope van 160 miljoen euro. Zij was onderverdeeld in twee tranches.

 

De eerste tranche, T1, ten belope van 105 miljoen euro, komt overeen met de helft van de super senior notes, uitgegeven door de special purpose vehicle Pillar Securitisation SARL, een Luxemburgse effectiseringsvennootschap. Die notes worden aangehouden door het Groothertogdom Luxemburg.

 

De tweede tranche, T2, ten belope van 55 miljoen euro, komt overeen met de helft van de senior J-notes, eveneens uitgegeven door de SPV Pillar Securitisation SARL, en wordt aangehouden door het Groothertogdom Luxemburg.

 

De activa van Pillar Securitisation SARL zijn de slechte activa die uit Kaupthing gelicht werden, in de klassieke good bank/bad bank- benadering. De terugbetaling van het kapitaal van de tranches T1 en T2 van de lening volgt eveneens voor precies de helft de evolutie van de terugbetaling van de notes super senior en senior J.

 

Een eventuele ontoereikendheid van de activa van de SPV zou de betalingsrechten van de notes, evenals de vordering van de lener op de schuldenaar, definitief laten uitdoven. Het is bijgevolg onmogelijk om een welbepaalde maturiteitsdatum voorop te stellen. Eind 2010 was het uitstaande saldo van die leningen reeds teruggebracht tot 71 576 625 euro, of iets minder dan de helft.

 

Ten tweede, een correcte valorisatie van de waarden van deze activa is een technisch uiterst ingewikkelde oefening. Voor het overgrote deel van de componenten van de portefeuille bestaat immers noch een actieve, noch een indicatieve markt. Zelfs indien een theoretische waarde bepaald zou worden, zou de verscheidenheid van de aard van de activa een eindvalorisatie zeer dubieus maken.

 

Ten laatste, wij zijn er ons terdege van bewust dat de situatie in de Arabische landen, waar UBAF zeer aanwezig is, een groot kredietrisico inhoudt. Crédit Agricole Corporate and Investment Bank houdt evenwel slechts een belang van 47,01 % aan in die instelling.

 

Crédit Agricole du Nord en Crédit Agricole du Nord Est, die een belang van 50 % aanhouden in Landbouwkrediet worden, hoewel zij opereren binnen de Crédit Agricole-groep, niet in het gedrang gebracht door de eventuele verliezen bij UBAF.

 

Ik heb voor u de bedragen die reeds werden terugbetaald door Luxemburg. Ik zal u straks de precieze tabel geven. Op 17 augustus 2009 werd er bijna 16 miljoen euro terugbetaald, op 16 november 2009 bijna 15 miljoen euro, op 15 februari 2010 bijna 14 miljoen euro, op 17 mei 2010 bijna 13 miljoen euro, op 16 augustus 2010 17,5 miljoen euro, op 15 november 2010 13 miljoen euro, op 15 februari 2011 6,7 miljoen euro. Er staat nog een saldo open van 64 844 315,66 euro.

 

05.04  Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw duidelijk antwoord.

 

 Ik wil wel nog even terugkomen op het derde element van mijn vraag. Heb ik het goed begrepen? Crédit Agricole du Nord en Crédit Agricole du Nord Est hebben 47 % van de aandelen in UBAF? Crédit Agricole heeft 50 % van de aandelen in Landbouwkrediet? Hoe kunt u dan concluderen dat een probleem met een bank waarin men voor 47 % aandeelhouder is, geen invloed heeft op een andere bank waarin men 50 % aandeelhouder is? Ik zie die conclusie niet.

 

Wanneer men 47 % aandelen heeft in een bank en die dreigt in de problemen te komen, door de omstandigheden die wij kennen, heeft dat hoe dan ook een ernstige impact op de moedermaatschappij. Wij hebben daar voorbeelden van. Als de moedermaatschappij met een ernstige impact te kampen krijgt, zal de andere dochter, zeker een dochter die voor 50 % van de moedermaatschappij afhangt, ook een impact ervaren. Ik vind de conclusie van u dat het ene geen invloed heeft op het andere, dus een beetje kort door de bocht.

 

05.05  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik ben erover verheugd dat er sinds 2009 duidelijk terugbetalingen zijn gebeurd. Er valt wel nog een saldo van 64 miljoen terug te betalen. Wij verwachten voor dit jaar wel een terugbetaling van 50 miljoen? Zo staat het in de begroting?

 

Dat betekent dus dat er tegen eind 2011 een bedrag van 14 miljoen euro overblijft dat wij in 2012 verwachten terugbetaald te krijgen.

 

05.06 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Waarschijnlijk zal zulks het geval zijn. Ik kan het niet beloven, maar waarschijnlijk zal zulks het geval zijn. Ik beschik niet over de nodige informatie. Ik wil het dus ook niet beloven.

 

05.07  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Indien ik een en ander echter afweeg tegenover de cijfers die in de begroting staan, kan ik het volgende vaststellen Begin 2011, namelijk 15 februari 2011, hebben wij al iets meer dan 6 700 000 euro teruggekregen.

 

Betekent het voorgaande dat het restbedrag dat in de begroting is ingeschreven, het bedrag min de reeds betaalde bedragen zal zijn? Zulks betekent dus, wanneer ik een en ander ten opzichte van het openstaande saldo bekijk, dat wij verwachten dat er in 2012 een openstaand saldo van 14 miljoen euro zal zijn, dat hopelijk in 2012 zal worden terugbetaald.

 

De vraag is belangrijk, omdat in het licht van wat de heer Jambon heeft verklaard, een en ander ook voor ons repercussies kan hebben.

 

05.08 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Wat ik in mijn antwoord op de eerste vraag van de heer Jambon heb toegelicht, is dat de terugbetaling van het kapitaal van beide tranches de evolutie van de terugbetaling van de Note Supersenior and Senior J-notes volgen.

 

Wat u in de begroting terugvindt, is een schatting. Wij kunnen het precieze verloop van de terugbetaling niet kennen. Het is een schatting op basis van de informatie waarover wij nu beschikken. Of de schatting al dan niet precies zal zijn, is afhankelijk van de financiële condities van bedoelde elementen.

 

Ik wil de heer Jambon nog een antwoord geven.

 

Waar wij een verschil maken, is in het feit dat er bij de UBAF waarschijnlijk een landrisico is dat waarschijnlijk van het risico voor landbouwkredieten verschilt. Het betreft niet absoluut hetzelfde risico, hoewel de aandelen min of meer gelijk zijn. Een aantal van 157 % of 150 % is min of meer hetzelfde. Er is echter een landrisico, dat van instelling tot instelling erg verschilt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: Chers collègues, je propose de poursuivre avec la question n° 3764 de M. Arens, la question n° 3828 de M. Dufrane, la question n°4021 ou n° 4022 de Mme Wouters et de conclure par la question n° 4293 de M. Coëme. Étant donné l'heure, je vous demande d'être concis.

 

06 Question de M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les suites que le gouvernement a réservées à l'arrêt du 5 octobre 2006 de la Cour de justice des Communautés européennes" (n° 3764)

06 Vraag van de heer Josy Arens aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het gevolg dat door de regering werd gegeven aan het arrest van 5 oktober 2006 van het Europees Hof van Justitie" (nr. 3764)

 

06.01  Josy Arens (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, en exécution de l'arrêt de la Cour européenne de Justice du 5 octobre 2006 dans l'affaire C-377/03, un montant de 6 153 031,13 euros a été versé en 2007 à la Commission européenne par la Belgique. Cet arrêt concernait un contentieux douanier relatif à des carnets TIR non apurés – une soixantaine de dossiers concernant 112 carnets.

 

En réponse à ma question parlementaire d'avril 2009, le ministre m'avait appris que la Commission avait accepté de réduire le montant dû à 969 720,44 euros et que son administration réclamait à la Trésorerie le remboursement des sommes perçues, à savoir un montant de 5 183 300,68 euros. Toujours selon le ministre, consécutivement à un arrêt de la Cour de cassation prononcé le 9 janvier 2009, les arguments de l'organisation civilement responsable - la fédération professionnelle FEBETRA - ont été écartés dans une dizaine de jugements ou arrêts favorables et ce, à l'avantage de votre administration. En conséquence, cette dernière devait faire exécuter les condamnations définitives au profit des caisses de l'État.

 

Le ministre nous indiquait également que, malgré cet arrêt de la Cour de cassation, pour les dossiers encore pendants devant les tribunaux, l'IRU et la FEBETRA refusaient toujours de payer le montant pour lequel elles s'étaient portées garantes, de sorte que l'administration devait activer ces dossiers devant les tribunaux.

 

Monsieur le secrétaire d'État, votre administration a t-elle, à ce jour, perçu le remboursement promis de la Trésorerie européenne? Votre administration a-t-elle rendu exécutoire l'arrêt de la Cour de cassation en activant les dossiers pendants devant les tribunaux, et ce afin de recouvrer la totalité des sommes dues - principal et intérêts - auprès de l'organisation civilement responsable, la FEBETRA? Je vous remercie.

 

06.02  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur Arens, un montant de 5 188 902,37 euros a bien été repris dans l’état comptable 58E de l’administration des Douanes et Accises de septembre 2009 relatif au mois d’août 2009. La trésorerie avait diminué ce montant du montant des ressources propres à verser à la Commission européenne pour le mois d’août 2009, par rectification des constatations antérieures.

 

L’ensemble des sommes dues, à savoir le principal, les intérêts de retard et les frais de justice suite à des jugements définitifs, avait été mis en recouvrement et a entre-temps été acquitté par FEBETRA.

 

Enfin, les dossiers pour lesquels aucun jugement définitif n’est encore intervenu sont toujours pendants devant diverses instances judiciaires, en première instance, en appel ou en cassation selon le cas. Ils sont suivis de près par les services compétents de l’administration des Douanes et Accises. Ils sont suivis en l’état. La situation en affaires courantes ne permet pas au gouvernement et à l’administration de faire autre chose actuellement.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Anthony Dufrane au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la cité administrative de Charleroi" (n° 3828)

07 Vraag van de heer Anthony Dufrane aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het administratief centrum van Charleroi" (nr. 3828)

 

07.01  Anthony Dufrane (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, permettez-moi de vous interroger au sujet de l'avenir de la cité administrative de Charleroi. En effet, il me revient, par l'intermédiaire de plusieurs médias, que le bail locatif de ce complexe de bureaux arrive prochainement à échéance et que son renouvellement n'a pas encore été concrétisé. Dès lors, je m'inquiète du sort réservé aux quelque 500 employés travaillant dans ce bâtiment.

 

Où en est le processus de renouvellement du contrat de location de ce bâtiment? Si ce renouvellement n'avait pas lieu, pourriez-vous m'indiquer quelles seraient les alternatives envisagées? Enfin, si un déménagement était à l'ordre du jour, dans quel délai serait-il effectué et à quelle distance de la cité administrative actuelle?

 

07.02  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Madame la présidente, monsieur Dufrane, le bail de ce bâtiment se termine en effet au 31 décembre de cette année. La Régie des Bâtiments examine actuellement différentes possibilités qui restent ouvertes à ce stade: soit, renouveler le bail actuel, soit envisager une nouvelle location voire un marché de promotion sur la base du programme des besoins actualisés du SPF Finances qui profitera peut-être de l'occasion pour se réorganiser.

 

Aucune décision n'a été prise à ce stade. Nous explorons encore les différentes possibilités. Quelle que soit la piste retenue, une prolongation temporaire du bail actuel sera en tout cas nécessaire. La Régie prend actuellement contact avec le propriétaire, Sopima, pour discuter des modalités de cette prolongation.

 

07.03  Anthony Dufrane (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie. Pouvez-vous me dire ce que vous entendez par "marché de promotion"?

 

07.04  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: C'est l'hypothèse de la construction d'un nouveau bâtiment.

 

Les trois possibilités sont les suivantes: la prolongation du bail actuel éventuellement renégocié en fonction des circonstances, la location d'un autre bien ou la construction d'un nouvel immeuble par un marché de promotion. Le SPF Finances doit d'abord réaffiner ses besoins sur le moyen terme pour permettre de définir laquelle de ces trois options répond le mieux à ses besoins.

 

Comme cela prendra un peu de temps, le bail devra être prolongé. Dans l'immédiat, il n'y a pas de crainte à avoir. Il faut cependant rapidement faire les choix pour le moyen terme.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "de aangifteplicht van buitenlandse levensverzekeringscontracten" (nr. 4021)

08 Question de Mme Veerle Wouters au secrétaire d'État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances, sur "l'obligation de déclarer les contrats d'assurance vie étrangers" (n° 4021)

 

08.01  Veerle Wouters (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, via de media vernemen wij dat uw kabinet erop aanstuurt om een bestand van levensverzekeringscontracten, analoog aan dat van de bankrekeningen, op te richten. U zou ook overwegen om belastingplichtigen te verplichten in hun aangifte op te nemen dat zij levensverzekeringscontracten in het buitenland hebben afgesloten.

 

Is het inderdaad de bedoeling om die verplichting in te voeren? Wordt deze maatregel genomen in de verwachting dat de spaarrichtlijn niet naar de Tak-21 en Tak-23 producten zal worden uitgebreid?

 

Heeft de jaarlijkse aangifteplicht van levensverzekeringscontracten dan betrekking op alle levensverzekeringen of zal dit tot Tak-21 en Tak-23 producten beperkt blijven? Zal dit gelden voor alle bestaande of alleen voor de nieuwe contracten die vanaf nu in het buitenland zullen worden afgesloten?

 

Zal dit nog betrekking hebben op de aangifte voor de personenbelasting voor het aanslagjaar 2011 die uiterlijk tegen 30 juni van dit jaar moet worden ingediend?

 

Is het in tegenstelling tot wat tijdens de bespreking van de amendementen met betrekking tot de opheffing van het bankgeheim werd verklaard de bedoeling dat niet alleen leasingcontracten, want wij hadden toen een amendement om bepaalde zaken te schrappen of te veranderen, maar ook alle levensverzekeringscontracten op te nemen in de nieuwe databank die door de Nationale Bank zal worden opgericht?

 

08.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mevrouw de voorzitter, de mogelijkheid om een levensverzekeringregister aan te leggen wordt helemaal niet overwogen in het kader van de opheffing van het bankgeheim. Het werd voorgesteld door een groep experts die op ons verzoek bestudeerden welke vorm een nieuwe spontane regularisatiecampagne kon aannemen, vaak EBA-bis of EBA-ter genoemd.

 

Deze groep experts bestaat uit advocaten-fiscalisten die vaak worden geconfronteerd met belastingplichtigen die hun vermogen wensen te regulariseren, maar ook uit deskundigen uit de banksector.

 

Dankzij hun kennis van de sector kwamen zij tot de vaststelling dat de omzetting van de bankrekeningen in een levensverzekeringsproduct een steeds frequenter fenomeen is dat afbreuk dreigt te doen aan onze inspanningen om de transparantie te bevorderen en het vermogen te regulariseren.

 

Een gedrag aanmoedigen vraagt zowel een harde als een zachte aanpak. Dat is nog meer het geval in de fraudebestrijding. Berouwvolle belastingplichtigen de kans geven om zich onder redelijke voorwaarden te regulariseren is een beleidskeuze die heel wat geld naar de openbare schatkist zou laten terugvloeien. Een levensverzekeringsregister aanleggen zou de transparantie in de sector vergroten, wat een bijkomende stimulans voor regularisatie zou zijn. Het aanleggen van dit register zou een gunstige impact hebben op de Belgische verzekeringssector die momenteel te lijden heeft onder de oneerlijke concurrentie van buitenlandse verzekeringsondernemingen die niet onderworpen zijn aan de aangifteverplichting bij erfopvolging.

 

Dit register aanleggen zonder de belastingplichtige de kans te geven zich via een tijdelijke regularisatiecampagne te regulariseren, zou ongewenste effecten hebben en is bijgevolg geen goede benadering. Sommige belastingplichtigen zouden het gevoel kunnen krijgen dat ze vastzitten en dus kunnen beslissen om hun vermogen buiten de EU te plaatsen, in landen die op fiscaal vlak of op het vlak van witwassen of financieren van terrorisme minder scrupules hebben.

 

Door het toepassingsgebied van de spaarrichtlijn uit te breiden tot de levensverzekeringen zou eventueel hetzelfde doel bereikt kunnen worden als met het voorgestelde register. Het ligt echter moeilijk en delicaat om de waarschijnlijkheid en de modaliteit van deze eventuele uitbreiding te evalueren. Het staat niet vast of de inlichtingen die in het kader van een eventuele uitbreiding van de toepassing van de spaarrichtlijn verstrekt zouden worden, het aanleggen van dit register nutteloos zouden maken. Integendeel wat de uitwisseling van informatie over inkomsten uit intresten, bankrekeningen en effecten met vast rendement betreft, blijven verschillende landen een systeem toepassen waarmee zij medewerking aan de gegevensuitwisseling kunnen weigeren. Wij moeten nagaan wat de situatie zou zijn met eventuele automatische gegevensuitwisseling inzake levensverzekeringen.

 

Op uw derde en vierde vraag, het volgende. De nadere regels voor de toepassing van het register zijn natuurlijk nog niet bepaald. Dat was gewoon een idee dat geuit wordt door een aantal deskundigen bij dit symposium. Ter herinnering, in dit stadium gaat het enkel over een eenvoudige bespiegeling van een groep experts.

 

Aangezien het onderwerp nog niet door de regering besproken werd, is het uitgesloten dat een of andere maatregel vanaf het aanslagjaar 2011 in werking treedt. Het aangifteformulier “personenbelasting 2011” ligt nu definitief vast, werd op dinsdag 5 april aan de pers voorgesteld en zal binnenkort naar onze medeburgers verstuurd worden.

 

Een wijziging ervan is dus absoluut ondenkbaar.

 

Wat uw laatste vraag betreft, zoals vermeld in het antwoord op uw eerste vraag, is het aanleggen van dit levensverzekeringsregister een van de begeleidende maatregelen van de nieuwe tijdelijke spontane regularisatiecampagne die wij voorstellen.

 

Het past dus geenszins in de context van de oprichting van het bankrekeningregister, goedgekeurd in het kader van de uitbreiding van de mogelijkheid om bankonderzoeken inzake directe belastingen te verrichten. Voorlopig is er dus helemaal geen sprake van een opname van de levensverzekeringsovereenkomsten in ditzelfde register.

 

08.03  Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, uw toelichting maakt de zaken iets duidelijker, waarvoor dank.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Questions jointes de

- Mme Catherine Fonck au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la nomination d'experts fiscaux au secteur taxation" (n° 4168)

- M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la nomination d'experts fiscaux dans le secteur taxation" (n° 4293)

09 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Catherine Fonck aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de benoeming van fiscalisten bij de sector taxatie" (nr. 4168)

- de heer Guy Coëme aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de benoeming van fiscalisten bij de sector taxatie" (nr. 4293)

 

La présidente: Mme Fonck n'ayant pas présenté ses excuses, elle prendra connaissance de la réponse via les comptes rendus.

 

09.01  Guy Coëme (PS): Monsieur le ministre, en février, je vous interrogeais plus d'un an après la proclamation des résultats de l'examen d'expert fiscal. Les lauréats de cet examen attendent toujours leur nomination. À l'époque, vous m'aviez certifié "que tout était mis en œuvre pour que cette situation soit régularisée au 1er avril 2011". Cependant, il me revient qu'en date du 28 avril, aucune nomination n'est encore intervenue. Vous comprendrez l'inquiétude et le sentiment de découragement qui gagne de plus en plus les lauréats injustement oubliés.

 

Dès lors, puisque vous connaissez la question, je vous réitère celle qui se décline. Monsieur le ministre, pourquoi un retard aussi conséquent est-il apparu? Comment se fait-il que rien n'ait évolué? Allez-vous remédier rapidement à la situation?

 

09.02  Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur le député, il est tout à fait exact que, sur la base des informations reçues de l'administration, le ministre vous avait communiqué que tout était mis en œuvre pour que les nominations des experts fiscaux à l'administration de la Fiscalité des entreprises et des revenus aient lieu le 1er avril 2011.

 

Cela n'a pas été le cas. Il apparaît que l'administration n'a pu tenir son engagement, car l'étude approfondie des besoins fonctionnels des différents services n'a pas pu être terminée dans le délai escompté.

 

Compte tenu de l'impatience légitime et justifiée des candidats, le ministre a très fermement demandé à l'administration de réaliser les mutations et les nominations respectivement les 1er et 15 juin 2011. Elle s'est engagée à le faire. Je suis certain que vous resterez très attentif aux mouvements qui seront opérés. Mais je puis vous garantir que le ministre a également "mis la pression" sur l'administration pour qu'elle tienne, cette fois-ci, cet engagement.

 

La présidente: Sinon, la question pourra être, à nouveau, posée le 16 juin!

 

09.03  Guy Coëme (PS): Je déposerai la question plus tôt, de sorte qu'elle soit posée le 16 juin, madame la présidente!

 

Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour votre réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 17.30 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.30 uur.