Commission de la Défense nationale |
Commissie
voor de Landsverdediging |
du Mardi 26 avril 2011 Matin ______ |
van Dinsdag 26 april 2011 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.30 uur en voorgezeten door de heer Filip De Man.
La séance est ouverte à 10.30 heures et présidée par M. Filip De Man.
01 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Landsverdediging over "de bedreigingen die aan zijn persoon werden geuit door Sharia4Belgium" (nr. 3661)
01 Question de Mme Annick Ponthier au ministre de la Défense sur "les menaces proférées à son encontre par Sharia4Belgium" (n° 3661)
01.01 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, een tijdje geleden werd u met de dood bedreigd door Sharia4Belgium, de organisatie die inwoners van dit land oproept zich te gedragen naar de islamitische shariawetgeving.
De reden voor de doodsbedreigingen aan het adres van uw persoon en uw familie was de Belgische deelname aan Odyssey Dawn, de operatie in Libië. Abu Imran, de woordvoerder van die extremistische beweging, noemt de operatie in Libië een moderne kruisvaart en hoopt dat Allah een misdadiger als De Crem zijn rug breekt, dat Allah hem alle ziekten geeft en dat Allah zijn kinderen tot wees maakt. Ik zal daar niet verder over uitweiden, het is te flagrant. Wetende tot wat moslimfundamentalisten in staat zijn zou ik in uw geval wel iets ondernemen.
Wat is uw reactie op deze bedreigingen? Diende u klacht in? Zo ja, bij welke instanties? Zo nee, waarom niet?
Werden er ten aanzien van u speciale veiligheidsmaatregelen getroffen? Werd in het kader van de recente bedreigingen overleg gepleegd met de minister van Binnenlandse Zaken, eventueel met de minister van Justitie? Zo ja, wat was hiervan het resultaat?
01.02 Minister Pieter De Crem: Ik dank u voor uw bekommernis om mijn fysieke integriteit en die van mijn huisgenoten. Het is trouwens bijna twee jaar geleden dat ik nachtelijk bezoek kreeg van iemand die doorheen mijn hek en mijn garagepoort reed.
Mevrouw, ik kom tot de eigenlijke inhoud van uw vraag. Nogmaals, ik dank u voor uw bekommernis.
Ik ga er weinig filosofische beschouwingen bij maken. Ik kan er helaas op dit moment weinig over zeggen. Die bedreigingen zijn geuit ten aanzien van mijn persoon. Ik ben daarvan zelf op de hoogte gebracht door mensen die bevoegd zijn om dergelijke bedreigingen te bekijken, letterlijk en figuurlijk, en er ook het nodige gevolg aan te geven.
De analyse van de dreiging die mogelijks uitging, die opgemaakt is door het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, is een geclassificeerd document. Ik kan daarover op dit moment eigenlijk niet meer zeggen. In een openbare vergadering is dat nogal moeilijk. Bovendien is het onderzoek nog niet afgerond.
Ik zou daarover eventueel iets kunnen zeggen in de opvolgingscommissie. Ik ben bereid om dat te doen, omdat wij deze kwestie dan misschien in een ruimer kader dan alleen mijn fysieke integriteit kunnen bespreken. Dat zou misschien een rendez-vous kunnen zijn.
Samengevat, het onderwerp van uw vraag maakt deel uit van een gerechtelijk onderzoek, en ik kan daar niets over zeggen zolang er geen resultaat is.
01.03 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, ik had dit antwoord enigszins verwacht. De behandeling van een bedreiging ten aanzien van uw persoon is eigenlijk een privézaak en zo’n zaak vergt een gerechtelijk onderzoek.
Naar aanleiding van deze zoveelste bedreiging van personen door deze extremistische organisatie, had ik ten minste een signaal van de regering verwacht. U bent immers een minister in functie die het slachtoffer werd van doodsbedreigingen ten aanzien van u en van uw familie.
Ik had eigenlijk verwacht dat u met uw collega’s van de regering hierop een gezamenlijk antwoord zou bieden. Dat is niet gebeurd. Wij zijn dat gewoon. Wanneer het deze organisatie betreft, lijkt er altijd een oorverdovende stilte te ontstaan in dit land. Dat kan ik alleen maar betreuren.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "de Belgische aanwezigheid in Ivoorkust" (nr. 3860)
02 Question de M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "la présence belge en Côte d'Ivoire" (n° 3860)
02.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag handelt over de Belgische aanwezigheid in Ivoorkust. Ook in de opvolgingscommissie hebben wij het daar al over gehad. De vraag is al iets ouder, dus ik heb daar gedeeltelijk wel al antwoord op gekregen.
De Special Forces zitten daar al enkele maanden. Zal hun aanwezigheid verlengd worden, tot wanneer zullen ze daar blijven, zal dat in sterkere getale zijn, met hoeveel mensen zijn ze daar, zal er nog gewisseld worden, komen er nieuwe troepen, worden ze om de drie maanden gewisseld of om de maand en wat is de kostprijs van de operatie tot nu toe?
Dat is misschien al aan bod gekomen, maar misschien kunt u nog eens duidelijk zeggen hoe het nu juist staat met onze Special Forces in Abidjan.
Daarnaast gaat het over de Belgische staatsburgers. Op eerdere vragen hebt u geantwoord dat er ongeveer 350 Belgen in Ivoorkust zijn. Is er een zicht op hoeveel er nu nog aanwezig zijn? Ik heb net online gelezen dat er nog zware explosies te horen zijn in de hoofdstad, in de wijk waar de aanhangers van Gbagbo nog sterk zouden staan. Het is daar zeker nog niet rustig.
We hebben ook een heel interessante uiteenzetting gehoord van senator Rik Daems, die praat over etnische zuiveringen en genocide. Wat zullen we doen met degenen die niet vrijwillig geëvacueerd zijn uit Ivoorkust? Blijven die ginds? Hoeveel zijn dat er juist? Wat is de kostprijs van eventuele evacuaties die er in het verleden zijn geweest? Is dat altijd met de Fransen gebeurd? Hoe is de samenwerking met het Franse leger? Is de Belgische ambassade in de voorbije maanden effectief het doelwit geweest van agressie van Ivorianen? Kunt u meer uitleg verschaffen bij deze gebeurtenissen?
Mijn vraag is ook expliciet of onze Special Forces in Ivoorkust wapens hebben moeten gebruiken? Zijn daar incidenten geweest?
02.02 Minister Pieter De Crem: (…)
Dat is een standaardzin waarmee dergelijke vragen worden beantwoord en geopend, maar wij zullen het wel hebben over een aantal andere zaken.
De minister van Buitenlandse Zaken kan omtrent de globale geopolitieke toestand een aantal specificaties geven. In verband met de evacuatie van staatsburgers uit Ivoorkust zal hij dat ook doen. Die evacuatie heeft natuurlijk niet plaatsgevonden. Het ging eigenlijk ook niet over een evacuatie in de echte zin van het woord, het was meer het samenbrengen van de overblijvende Belgen op bepaalde plaatsen met het oog op het garanderen van de fysieke integriteit.
Er is een forward security team uitgestuurd voor de bescherming van de Belgische ambassade in Abidjan. Dat had als taak de beveiliging van de Belgische ambassade en de diplomatieke vertegenwoordiging. Dat team is uitgezonden in zijn huidige samenstelling. 9 leden ervan bevonden zich op de compound van de ambassade, zoals men dat in het moderne jargon zegt, 2 vergaarden in het kader van CIMIC informatie op basis van de opdracht van anderen en 1 persoon bevond zich op het hoofdkwartier van de Fransen, in totaal 12 personen.
De 12 leden hebben het voorwerp uitgemaakt van een normale wisseling en een normale rotatie vanaf het moment dat ze zijn uitgezonden. De specifieke toestand in Abidjan heeft daarop weinig of geen invloed gehad. De situatie wordt nu nog steeds opgevolgd door ons departement en door dat van de minister van Buitenlandse Zaken.
De informatie die wij hebben over de specifieke toestand in Ivoorkust, valt in grote mate samen met de informatie die daaromtrent op websites en door internationale nieuwsstations wordt meegedeeld.
Daarom is het ook belangrijk te weten dat onze ambassade nog steeds door het forward security team in dezelfde samenstelling wordt beveiligd. Het departement heeft niet beslist over de termijn van de inzet. Het forward security team is ingezet op vraag van Buitenlandse Zaken, weliswaar na een mededeling in het kernkabinet en een kennisgeving in de voltallige Ministerraad. Het zal dus ook op vraag van Buitenlandse Zaken zijn dat het team eventueel wordt teruggetrokken. Dat is de wisselwerking tussen de departementen Buitenlandse Zaken en Defensie in de praktijk. De brutokostprijs van de inzet bedraagt tot nu toe 555 000 euro.
Wat uw laatste vraag betreft, de Belgische ambassade is in de voorbije maanden nooit rechtstreeks het doelwit van agressie geweest. Gelet op de nabijheid van de presidentiële residentie was de ambassade meteen ook tijdens de laatste dagen van het bewind van Gbagbo vrij dicht bij de onlusten gelegen. Er is een keer informatie bij mij toegekomen die betrekking had op de inslag van een verdwaalde kogel en een aantal mortierinslagen in de nabijheid van de ambassade. Dat is de informatie die ik daarover op dit moment heb.
02.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor het antwoord. Natuurlijk kunnen wij hierop ook verder ingaan in de opvolgingscommissie, waar nu ook de situatie in Ivoorkust aan bod komt.
Ik denk dat het inderdaad verstandig is om ons forward security team daar nog een tijd te houden. Het is immers nog alles behalve veilig in Abidjan. Als daar een genocide wordt gestart of al bezig is, zoals de heer Daems zei, is het zeker goed dat wij daar nog een poos aanwezig zijn. Ik heb een diep respect voor het personeel van de ambassade, dat daar in zeer moeilijke omstandigheden blijft werken. Wij moeten hen de nodige veiligheid bieden door onze elitetroepen daar aanwezig te houden.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "de mogelijke aanwezigheid van CBRNE-wapens in Libië" (nr. 3862)
03 Question de M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "la possible présence d'armes CBRNE en Libye" (n° 3862)
03.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 4 april 2011 en dus enkele weken geleden hebt u op de Waalse commerciële zender Bel-RTL verklaard dat het Libische regime van kolonel Kadhafi mogelijks in het bezit is van chemische of biologische wapens.
Ik stond heel verstomd van uw uitspraak. Ik heb dan ook dezelfde dag nog een vraag ter zake ingediend. Op basis van welke informatie hebt u voornoemde uitspraak gedaan? U hebt ze niet op een Vlaamse zender herhaald, of ze is mij alleszins ontgaan.
Naar welke wapensystemen verwees u specifiek, toen u hebt verklaard dat het goed mogelijk is dat er nog gevaarlijke wapentuigen in het bezit zijn van kolonel Kadhafi of zijn troepen, zeker voor zijn eigen bevolking?
Welke stappen overweegt Defensie al dan niet te ondernemen, indien zou worden aangetoond dat het regime van kolonel Kadhafi over dergelijke erg gevaarlijke wapens beschikt?
03.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, waarde collega, wat betreft de aanwezigheid van de zogenaamde CBRN-wapens in Libië kan ik u verwijzen naar de officiële open informatiebronnen zoals bijvoorbeeld enkele publicaties van de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons waarin heel duidelijk een aantal inventarissen worden gemaakt. Ik ben ook van mening dat de recente media-aandacht betreffende het al dan niet gebruiken van clustermunitie wel kan worden beschouwd als een categorie van gevaarlijke wapentuigen die in het bezit zijn van Khadafi en zijn regime, en dat wij dit bovendien als een ernstig gevaar kunnen beschouwen voor zijn eigen bevolking.
Vanuit een operationeel standpunt is de verdediging tegen Chemical, Biological, Radiological and Nuclear CBRN-wapens voor de Belgische militairen die betrokken zijn bij deze operatie, als volgt georganiseerd. De militairen beschikken over een individuele CBRN-beschermingsuitrusting zoals beschermkledij, gasmasker, ontsmettingsmiddelen en detectoren. Volledige en grondige vorming en training in het gebruik van deze uitrusting maakt integraal deel uit van de voorbereiding van een dergelijke inzet. Die middelen zijn adequaat om het hoofd te bieden aan de vigerende CBRN-dreiging. Indien de situatie dat zou vereisen, zijn in de schoot van de Belgische defensie de ontplooibare gespecialiseerde CBRN-capaciteiten beschikbaar om het Belgische detachement bij te staan of te versterken. Een mogelijke reactie op het gebruik van CBRN-wapens door het regime van Khadafi zal kaderen in een gemeenschappelijke reactie van de ‘geallieerden’ die daarvoor tevens over de nodige middelen beschikken.
Ik heb met betrekking tot een aantal specificaties reeds de gelegenheid gehad om in de laatste vergadering van de commissie Opvolging Militaire Operaties daarover het een en ander te zeggen. De informatie werd ook op een militaire manier bevestigd.
03.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik begrijp dat er voorlopig geen wapens met clustermunitie zijn ingezet. Het is ook voor kolonel Kadhafi een ultieme overweging. Hij weet ook wel dat op het moment dat hij die wapens gebruikt, er binnen de kortste keren in de schoot van de VN een nieuwe resolutie wordt aangenomen die een stap verder gaat. De vraag om grondtroepen en wapenleveringen aan de rebellen zal dan misschien ook sneller positief beantwoord worden, zodat de regimewissel – waarvan ik een voorstander ben; u kent mijn standpunt wel – er eindelijk komt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 4003 van mevrouw Lahaye-Battheu is uitgesteld, verneem ik.
Voorzitter: Herman De Croo.
Président: Herman De Croo.
L'incident est clos.
- de heer Filip De Man aan de minister van Landsverdediging over "het aanbod van Nederland inzake meer militaire samenwerking" (nr. 4023)
- de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "de Benelux-samenwerking" (nr. 4101)
- M. Filip De Man au ministre de la Défense sur "la proposition des Pays-Bas de renforcer la coopération militaire" (n° 4023)
- M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "la collaboration Benelux" (n° 4101)
04.01 Filip De Man (VB): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het aanbod van Nederland om meer militaire samenwerking te organiseren. Wij weten allen dat wij in Den Helder nu al grotendeels samenwerken. Nederland wil echter nog meer samenwerking tussen onze legers.
Zulks was, omwille van de vakantie, nu al een poos geleden te lezen in de media. Het desbetreffende bericht kwam van het ministerie van Defensie in Den Haag. Het kon op de webstek van voornoemd, Nederlands ministerie letterlijk worden gelezen: “In navolging van de samenwerking met België op maritiem gebied wordt onderzocht of land- en luchtmacht meer samen kunnen werken met onze zuiderburen uit België en Luxemburg op het gebied van materieel, logistiek en onderhoud, maar ook op het terrein van de verwerving, standaardisatie, opleiding, gereedstelling en operationele taken, zoals de luchtruimbewaking en het luchttransport.”
Volgens de Defensiekrant aldaar hebben de drie Benelux-landen trouwens begin april 2011 een overeenkomst getekend voor samenwerking bij de aanschaf van militaire uitrustingen, standaardisatie, opleiding en zelfs het uitvoeren van operationele taken, zoals het surveilleren van het luchtruim en het luchttransport.
Mijnheer de minister, ik had van u graag het volgende geweten. Hoe ver reikt dat alles? Hoe staat u tegenover dat alles?
04.02 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil mij bij de vraag van de heer De Man aansluiten. Ik zal de kwestie dus niet uitvoerig behandelen, omdat de vorige spreker dat heel goed heeft gedaan.
De grote vraag is wat nu juist de stand van zaken is. Wanneer kunnen wij iets verwachten over dit nieuwe plan? Vooral, hoe zal het politiek bekrachtigd worden?
Ik ben natuurlijk bereid hierover een parlementair debat te voeren aangezien de regering nog altijd in lopende zaken is. Als we dergelijke heel belangrijke opties nemen voor de toekomst, dan is het zeker aan het Parlement om over die zaken te beslissen en minder aan de regering.
04.03 Minister Pieter De Crem: Collega Francken, om te antwoorden op uw laatste vraag, natuurlijk ben ik bereid om dat te doen.
Ik denk dat de evolutie in deze toestand de harten van de twee vraagstellers, in het kader van de Groot-Nederlandse gedachte die zij aanhangen, wellicht sneller zal doen slaan.
Collega’s, op vraag van Nederland heeft de voorbije maanden een aantal verkennende bilaterale gesprekken plaatsgevonden op het niveau van de Defensiestaven met als doel de mogelijkheden te identificeren om een samenwerking tussen de beide krijgsmachten verder uit te breiden.
De samenwerking op het vlak van de Marine tussen België en Nederland geldt hierbij als voorbeeld, niet als voorbeeld in de neutrale zin van het woord, maar ze is exemplarisch te noemen.
De stafbesprekingen gebeurden in het kader van de overeenkomst van 25 maart 1987 tussen de ministers van Defensie van de Benelux-landen. Hierin wordt voorzien in periodieke stafbesprekingen met het oog op onder meer de organisatie van gezamenlijke trainingsactiviteiten, de geleidelijke standaardisatie van de uitrusting en de tactische procédés, de gezamenlijke verwerving van materieel en de uitwisseling van personeel op voorwaarde dat werd deelgenomen aan de nodige opleidingen.
Er werden tot nu toe vier domeinen onderzocht waarin een aantal mogelijkheden werd geïdentificeerd om de samenwerking tussen België en Nederland te intensifiëren: de materieellogistiek en het onderhoud van uitrusting, de opleidingen en de paraatstelling, de gezamenlijke uitvoering van taken en de materieelverwerving.
De basisvoorwaarde voor de mogelijke uitbreiding van de samenwerking is dat er geen afbreuk mag worden gedaan aan het principe dat beide landen een operationeel ambitieniveau soeverein moeten kunnen waarmaken. Daarnaast is het uitgangspunt duidelijk dat nieuwe initiatieven evenwaardige winsten voor beide partners moeten genereren en dat de eindbalans globaal in evenwicht moet zijn.
Aangezien de gesprekken zich nog maar in een beginfase bevinden, is er nog geen enkele beslissing genomen, laat staan een overeenkomst gesloten met betrekking tot de verdieping en de mogelijke verbetering van de defensiesamenwerking met onze noorderburen.
Wel zijn mijn Nederlandse en Luxemburgse collega’s en ikzelf op 10 maart jongstleden overeengekomen om de besprekingen uit te breiden naar het Groothertogdom Luxemburg. Daartoe is onlangs voor het eerst een trilaterale stuurgroep samengekomen. Die is belast met de juiste afbakening van de bijkomende samenwerkingspistes, die tot nu toe geïdentificeerd werden, evenals met de voorbereiding van de besluitvorming.
Dat alles moet uitmonden in een gezamenlijk visiedocument aangaande de intensifiëring van de Benelux-samenwerking op het vlak van defensie. Die visietekst zal dienen als leidraad voor de werkzaamheden van de respectieve defensiestaven met het oog op de uitwerking van de technische en juridische aspecten van die samenwerking. De zogenaamde stuurgroep zal dan ook instaan voor de coördinatie van alle vervolgactiviteiten.
Alle gesprekspartners zijn het erover eens dat een intensifiëring van de samenwerking naar analogie van het BENESA-model, dat is de Belgisch-Nederlandse samenwerking, de doelmatigheid van de defensie-inspanningen door het benutten van de schaalvoordelen en door een verdere standaardisatie substantieel zal verbeteren.
De samenwerkingsmogelijkheden die worden onderzocht slaan eveneens op de pooling en de sharing van middelen en capaciteiten. Het gaat daarbij zowel over het wederzijds delen van de opleidingscapaciteiten van de vier componenten, als over het gezamenlijk gebruik van onderhoudscapaciteiten en een mogelijke gemeenschappelijke uitvoering van taken. Die initiatieven sluiten dus naadloos aan bij de ontwikkelingen ter zake binnen de NAVO en de Unie. De mogelijkheden voor de verdere uitbreiding van die initiatieven liggen uiteraard nog ter studie. Wij kunnen met de Benelux-landen op dat vlak zelfs een voortrekkersrol vervullen bij wat afgesproken werd aangaande de pooling en de sharing op de top van Gent tijdens het Belgisch Voorzitterschap van de Europese Raad, het zogenaamd kader van Gent, the Ghent framework.
De mogelijkheden om op het vlak van cyberdefensie tot een eventuele bundeling van de inspanningen te komen, zijn tot nu toe nog niet aan bod gekomen. Indien zij passen binnen de overeengekomen voorwaarden voor de samenwerking en bijdragen aan de beoogde doelstellingen van efficiëntiewinst, schaalvoordelen en een hoger rendement van de defensie-inspanningen, dan kan dat eveneens verder worden bestudeerd. Indien er bevestiging komt, zullen omtrent die laatste aangelegenheden en de voorgaande, de gesprekken morgen tussen afvaardigingen van Luxemburg, Nederland en België hervatten in de Koninklijke Militaire School.
04.04 Filip De Man (VB): Mijnheer de voorzitter, ik zag u opkijken toen het ging over de Groot-Nederlandse gedachte…
De voorzitter: Het gaat hier om een gewapende gedachte…
04.05 Filip De Man (VB): Die gedachte klopt niet helemaal met wat er hier op tafel ligt, natuurlijk. Wallonië en Luxemburg, dat lijkt mij veeleer om een Bourgondische gedachte te gaan.
Dat is in uw ogen wellicht nog veel meer verdacht, want dat komt van Van Severen en co. Voor de rest, mijnheer de minister, ben ik het volledig eens met de huidige ontwikkelingen.
04.06 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ik heb nog twee vragen.
Ten eerste, u zegt dat er een visietekst komt. Wanneer mogen wij die ongeveer verwachten? Is die nog voor dit jaar? Wanneer ongeveer zal die er zijn?
Ten tweede, wanneer volgt de politieke vastlegging daarvan?
Ik weet dat u steeds zeer veel respect hebt voor onze parlementaire democratie en ook steeds in debat wenst te gaan met het Parlement. Ik kijk ook nog steeds uit naar de kolonel die een uiteenzetting over cyber defence zou houden en die u persoonlijk naar hier zou brengen. Ik ben ervan overtuigd dat wij hier dan een grondig debat kunnen houden daarover.
Als men het grote plaatje bekijkt, hebt u bereikt dat een transformatieplan voor het leger werd goedgekeurd, met heel wat problemen. Het aantal militairen slinkt drastisch. Als u alles openstelt op 50 jaar, met een echte uitstroom, om zo te komen tot een jong, flexibel en dynamisch leger, dan is het natuurlijk wel zo dat wij met een heel moeilijk budgettair kader zitten. Als u kijkt naar de begroting voor 2011 en als u kijkt naar wat er de komende jaren op ons staat te wachten op budgettair vlak, dan zal het leger een moeilijke periode ingaan. Reeds een aantal jaren op rij verliest Defensie budget en de komende jaren zal iedereen een duit in het zakje moeten doen.
De investeringen op peil houden en materieel vervangen zoals onze F-16’s en ook aan andere grote bestellingen die dringend moeten gebeuren – u weet dat beter dan ik – zal alleen maar kunnen in een Benelux-kader. Wij hebben hier een voortrekkersrol voor Europa, zoals wij dat in het verleden ook hebben gedaan bij de oprichting van de Europese Unie, om met de Benelux hier het voorbeeld te geven zodat het Europese leger er eindelijk zal komen.
N-VA is hieromtrent heel actief, wij gaan hierop ook de komende weken en maanden verder door. Samen met collega’s Grosemans en Maertens zullen wij hierop verder onze visie geven. Ik hoop dat ik die visie ook in een visietekst zal kunnen terugvinden en dat wij in het Parlement hierover een goed debat zullen kunnen voeren. Dit is volgens mij immers een van de belangrijkste beslissingen die wij de komende jaren zullen nemen inzake Defensie en de organisatie.
U hebt het transformatieplan doorgevoerd. N-VA heeft dat ook steeds gesteund en ook mee goedgekeurd. Het transformatieplan zal evenwel alleen maar lukken als wij toewerken naar een groter geheel, naar een veel intensievere samenwerking met Nederland en Luxemburg, op alle mogelijke domeinen. Voor mij mag het nog veel breder gaan dan de vier domeinen die u genoemd hebt.
De voorzitter: Mijnheer Francken, dat was een groot debat in 1954, toen de zes stichters van de Europese Gemeenschap het oprichten van de Europese Defensiegemeenschap door Frankrijk verworpen zagen worden.
04.07 Minister Pieter De Crem: De EDG! Wij waren in de Franse Assemblée 16 stemmen verwijderd van de Europese Defensiegemeenschap.
Ik ga in telegramstijl even antwoorden op uw vragen.
Visienota: volledig akkoord.
Admiraal Hellemans komt zelf de uitleg geven met betrekking tot de visie van de Belgische Defensie op cyber defence. Die datum moet worden vastgelegd.
Ten derde, ik heb heel regelmatig contact met mijn Nederlandse en Luxemburgse collega’s. Ik heb de Luxemburgse collega gezien op de vrijdag voor het paasreces, als ik mij niet vergis. Ik zie mijn Nederlandse collega volgende week. Ook mijn Nederlandse collega staat voor de uitvoering van een gigantische besparingsoperatie, die in de grosse eigenlijk ingrijpender is dan de Belgische, die weliswaar in een andere toestand, ook met betrekking tot het personeelsstatuut, tot stand komt.
Het is echter heel duidelijk dat voor hem, ook door onze persoonlijke interventies, de Benesam, die er nu reeds is en waarvan de marinesamenwerking of de samenwerking op het vlak van de marinecomponenten de meest zichtbare is, ook het hervormingsplan van de Nederlandse Defensie in positieve zin mee heeft beïnvloed. Heel concreet, in mensentaal, bedoel ik dat de fregattencapaciteit die wij samen hebben ontwikkeld, in het Nederlandse leger ook na de hervorming een spitscapaciteit blijft.
04.08 Herman De Croo (Open Vld): Na de kerk is er ook nog een hervormd leger in Nederland.
04.09 Theo Francken (N-VA): Hebt u zicht op de visietekst? Als u daar morgen in de KMS opnieuw voor zult samenzitten, zal dat dan voor de zomer klaar zijn of ergens in het najaar? Hebt u daar enig idee van?
04.10 Minister Pieter De Crem: Voor einde april zal niet gaan, want we hebben nog een ander ultimatum voor einde april. Ik denk voor de zomer. Het is een heel belangrijk werkstuk. Dat is echt iets wat we kunnen verwachten in september: we moeten zoveel overleggen. Het heeft ook grote budgettaire en operationele implicaties.
04.11 Herman De Croo (Open Vld): Il n’y a que le provisoire qui dure. Dat is ook mijn geval.
L'incident est clos.
- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "de decompressie van militairen" (nr. 4037)
- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Landsverdediging over "de militaire decompressie" (nr. 4135)
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "het nut van decompressie" (nr. 4146)
- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Landsverdediging over "de decompressie en de terugkeer van militairen van buitenlandse missies" (nr. 4150)
- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "la décompression des militaires" (n° 4037)
- Mme Annick Ponthier au ministre de la Défense sur "une phase de décompression pour nos militaires en mission à l'étranger" (n° 4135)
- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "l'utilité de la décompression" (n° 4146)
- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense sur "la décompression et le retour en Belgique de militaires en mission à l'étranger" (n° 4150)
05.01 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, in de pers hebben wij al een aantal artikels kunnen lezen over het al dan wel of niet doorgaan van de decompressie. Ik vind het nuttig dat in deze commissie te duiden. Ik kom onmiddellijk tot mijn vragen.
Welke zijn uw argumenten om het niet eens te zijn met het voorstel van de CHOD? Wat zijn de argumenten van de CHOD om toch decompressie te vragen? Het kennen van de pro’s en de contra’s lijkt mij belangrijk om in dit dossier tot een vergelijk te komen.
Wat is de praktijk in de andere NAVO-landen? Ik heb gelezen dat het in Frankrijk wel gedaan wordt. Hoe wordt de decompressie daar georganiseerd? In welke mate verschilde het plan dat u werd voorgelegd met het voorgaande? Ik heb gelezen dat er een derde voorstel zou komen? In welke mate zijn de militairen zelf vragende partij? Waarschijnlijk wordt dat onderzocht?
Ik heb enkele mensen gehoord die zeiden: “Wanneer wij op weg zijn naar huis, vinden wij het een beetje eigenaardig te stoppen in Cyprus.” Dichter bij de plaats waar de militaire operaties plaatsvinden, lijkt hun logischer. Is dat onderzocht?
Indien de decompressie dichter bij de plaats gebeurt waar de militaire operaties vandaag plaatsvinden, welke locaties komen dan in aanmerking? Tot daar mijn zeer concrete vragen, mijnheer de voorzitter.
05.02 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb ook van mijnentwege een vraag ter zake. U weet immers dat in de media een polemiek werd gevoerd, waarbij zowel aan uw persoon als aan de CHOD allerhande menselijke eigenschappen werden toegedicht, de ene al wat positiever dan de andere. U stelde voor de tweede keer op rij uw veto tegen een voorstel van de stafchef over de decompressie van onze militairen op buitenlandse missie.
Ik stel u ter zake de hiernavolgende vragen. Ten eerste, hebt u een voorstel over een decompressieprogramma ontvangen? Er bleek immers nogal wat onduidelijkheid ter zake te zijn. Zo ja, in welk opzicht verschilde het nieuwe voorstel van het vorige? Ik heb nog een bijkomende vraag. Ondertussen is immers gebleken dat een derde voorstel op komst zou zijn. Klopt dat? Wat houdt dat derde voorstel eventueel in?
Ten tweede, klopt het dat er reeds hotelreservaties en dus kosten werden gemaakt? Zo ja, hoeveel bedragen de kosten?
Ten derde, hoe fundeert, enerzijds, u uw weigering en hoe verdedigt, anderzijds, de CHOD zijn voorstel?
Hoe gebeurt de decompressie in de andere NAVO-landen? Hebt u een zicht op de evaluatie van de gebruikte methodes?
Welke middelen zijn er momenteel in ons leger reeds voorhanden om te decompresseren?
U stelde in de pers dat de decompressie beter in eigen land zou gebeuren. Bedoelt u zulks buiten de huidige voorzieningen om, of zijn er al voorzieningen in die aard? Hoe beoordelen de militairen zelf het reeds bestaande decompressieprogramma en de decompressie in het algemeen? Hoe worden zij ter zake bevraagd of geconsulteerd?
Ten slotte, ik heb nog een vraag uit de commissie van 20 oktober 2011, waar het thema toen ook al aan bod is gekomen. Aan welke organisaties worden adviezen ter zake gevraagd? Ik denk immers niet dat er ondertussen al over de kwestie werd gecommuniceerd.
05.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, reeds enkele malen over een korte periode weigerde u uw goedkeuring te geven aan voorstellen van uw administratie om een decompressieperiode in het buitenland in te stellen voor militairen die van een buitenlandse operatie terugkeren.
In een vroegere, parlementaire vraag van 6 januari 2010 wees ik al op de voordelen die een dergelijke decompressie bieden. Andere landen passen de decompressie reeds toe. In feite gaat het om een periode van ontwenning en ontspanning, na actief te zijn geweest in gevechtsoperaties die bijzonder intensief kunnen zijn.
Graag wil ik met u een inhoudelijk debat voeren over de pro’s en de contra’s van een dergelijke decompressie in het buitenland.
Mijnheer de minister, ten eerste, graag verneem ik waarom u tegenstander bent van decompressie in het buitenland.
Ten tweede, welke vormen van decompressie worden nu reeds door Defensie aangeboden? Ik meen te begrijpen dat u decompressie eerder in het binnenland ziet.
Ten derde, hoeveel militairen komen volgens u jaarlijks in aanmerking voor een bepaalde vorm van decompressie?
Ten vierde, zult u de bestaande decompressiemogelijkheden alsnog uitbreiden? Zo ja, hoe zult u dat doen?
Ten vijfde, hoe verklaart u dat uw administratie herhaaldelijk decompressievoorstellen formuleert, terwijl u er als minister tegenstander van bent en dat ook al herhaaldelijk publiek hebt gezegd? Hebt u uw standpunt ter zake reeds met uw administratie besproken? Zo ja, wanneer en in welke hoedanigheid is dit gebeurd?
05.04 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal onmiddellijk overgaan tot mijn vragen vermits de vraag door de vorige sprekers al voldoende is ingeleid.
Er werd aangekondigd dat Defensie voor de derde keer de opdracht heeft gegeven om nieuwe mogelijkheden om te ontstressen te onderzoeken.
Uit recente gebeurtenissen blijkt dat de militaire autoriteiten noch de militaire vakbonden het thuis of op de basis ontstressen een goede oplossing vinden. Aan welke voorwaarden zal het voorstel van Defensie moeten voldoen om uw goedkeuring te krijgen?
Welke alternatieven schuift u eventueel zelf naar voren?
Welke nazorg is er momenteel voor militairen die terugkeren na een buitenlandse missie? Hoe wordt deze begeleiding geëvalueerd?
Investeert u verder in langdurige psychologische begeleiding na een buitenlandse missie?
Hoeveel militairen komen sinds 2007 jaarlijks in aanmerking voor de behandeling van psychologische problemen?
Hoeveel militairen werden er door Defensie effectief behandeld? Hoeveel van deze militairen hebben het leger verlaten door toedoen van psychologische problemen?
05.05 Minister Pieter De Crem: Mevrouw Grosemans, had u uw laatste vraag over het aantal militairen in decompressie al specifiek aan mij gericht? Ik geef u op dat deel van de vraag een schriftelijk antwoord.
05.06 Karolien Grosemans (N-VA): Kunt u daar voorlopig nog niet op antwoorden? Ik begrijp dat u nu niet in detail kan treden.
05.07 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, ik zal zien wat ik daarvoor kan doen
Collega’s, een testcase Third Location Decompression werd door de defensiestaf voorgesteld omdat langdurige buitenlandse opdrachten een zeker risico inhouden voor het oplopen van traumatische ervaringen bij personeel. Zoals reeds meermaals gesteld, ben ik niet tegen een dergelijk initiatief, op voorwaarde dat het een aanvulling inhoudt op reeds bestaande opvangmiddelen.
Het nieuw vooropgestelde programma bevatte evenwel geen enkel nieuw element. Er werd ook geen enkel initiatief tot boeking of reservatie van hotelfaciliteiten genomen. Er zijn dus geen hieraan gerelateerde kosten gemaakt.
Canada, Nederland en Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten hebben een Third Location Decompression Program voor hun militairen die een langdurige opdracht in Afghanistan uitvoeren. Al deze programma’s omvatten een aanpassings- en debriefingsgesprek in groep, een psycho-educatie, reïntegratiebriefings en -workshops, relaxatie en sport. Geen enkele accommodatie werd gereserveerd zoals ik reeds zei.
Op dit ogenblik bestaan er binnen Defensie al een aantal begeleidings- en opvangmogelijkheden voor onze militairen en hun families. Zo heeft Defensie raadgevers mentale operationaliteit, aalmoezeniers, sociale assistenten van de sociale dienst, een psychosociaal overlegplatform, een dienst traumapsychologie van het militair hospitaal, de achterwachten, de familiedagen, specifieke infrastructuur – de clubs Paola en Mathilde – en ook een specifiek telefoonnummer.
Voor alle Belgische detachementen worden bovendien, tijdens de laatste weken in het operatietheater, workshops gegeven ter voorbereiding op de thuiskomst en worden terugkeerbrochures verdeeld met tips over het weerzien van familie en vrienden. Dit wordt nog uitgebreid met de psycho-educatie over mogelijke mentale gezondheidsklachten en het hulpaanbod dat Defensie biedt.
Bijkomend wordt speciaal voor het detachement OMLT – relatief gezien de meest risicovolle operatie – een debriefingsgesprek in groep binnen de eenheid georganiseerd na de terugkeer uit het eindezendingsverlof. Alle militairen met zendingsgerelateerde psychische klachten worden systematisch in het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg, het CGG, van het militair hospitaal Koningin Astrid door psychologen opgevolgd, ook op de lange termijn indien dat op klinische grond aangewezen blijkt te zijn.
Ik onderken, zoals wij altijd hebben gedaan, dat militairen als gevolg van hun opdracht emotionele problemen kunnen hebben, maar de vraag kan hier worden gesteld of dit probleem alle militairen in buitenlandse operaties treft, of slechts een deel ervan. Is het misschien niet beter na te gaan welke functies de meeste kans maken op trauma’s en inspanningen en ons daarop ten volle te richten? Dat zijn onder andere elementen die niet werden geanalyseerd. Niettemin mogen ze in de toekomst geanalyseerd worden.
Voor alle duidelijkheid, de decompressie kan doorgaan, maar ze zal doorgaan in België en niet in het buitenland. Ik wens de geachte vraagstellers er trouwens ook op te wijzen dat de publieke acceptatie, zo zij niet onder nul is, zich op het nulpunt bevindt.
05.08 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, uit het omstandig antwoord blijkt dat een aantal dingen reeds bestaat. Ik neem uit uw antwoord het eerste en het laatste gedeelte.
U zegt dat u er niet tegen bent, maar dat het een aanvullend karakter moet hebben. Op dat moment hebt u een aantal maatregelen opgesomd. Op het laatste zegt u dat de analyse nog moet worden gemaakt van welke functies effectief nood zouden hebben aan een bijkomend, aanvullend karakter, naar ik aanneem.
Het volgende begrijp ik niet goed. Wellicht werd dit dossier u al voor de tweede maal voorgelegd. Waarschijnlijk hebt u de eerste maal ook uw bemerkingen aan uw administratie bezorgd. Ik begrijp niet dat er in tussentijd eigenlijk geen bijkomende elementen aangereikt zijn om de noodzaak daarvan aan te tonen. Dit is niet nieuw.
Collega De Vriendt heeft gezegd dat wij het debat in deze commissie hebben gevoerd. Ik heb het antwoord gelezen. Het verschilt inhoudelijk eigenlijk niet veel van hetgeen u vandaag zegt. Ik begrijp niet goed in welke patstelling wij ons bevinden of wie wat aan het spelen is? Vandaar lijkt het mij merkwaardig dat wij dat debat vandaag opnieuw moeten voeren.
Ik heb nog een bijkomende vraag over het aanvullende karakter. Ik heb in de eerste vraag ook gevraagd wat de voornaamste argumenten zijn om het tegen te houden. Wat ziet u dan als het aanvullende karakter of laat u dat open?
05.09 Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar ik moet mijn voorganger grotendeels bijtreden.
Het is natuurlijk bemoedigend dat de decompressie van militairen die terugkeren uit het buitenland niet slecht is geregeld. Dat klinkt positief, maar er is altijd room for improvement.
Meer dan een halfjaar geleden werd deze vraag ook gesteld naar aanleiding van het eerste voorstel en blijkbaar is er weinig of niets gebeurd. Ik denk dat het vooral belangrijk is dat de mogelijkheid wordt geboden. Zoals u stelt, mag het geen verplichting zijn. De vraag is immers niet overal even groot.
Wanneer zal de concrete afweging dan gebeuren van de functies die wel of niet in aanmerking komen of van welke mogelijkheden er bijkomend worden aangeboden buiten het reeds bestaande aanbod?
Ik stel mij daarbij vragen. Het antwoord dat u hebt gegeven, is bijna identiek hetzelfde als dat van 20 oktober 2010. Ik denk dat de uitdaging erin bestaat bijkomende elementen aan te voeren om een toegespitste decompressie aan te bieden aan onze militairen. Ik meen dat sommigen daaraan heel veel nood hebben en hoop dat u daarvan snel werk zult maken.
05.10 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik betreur uw standpunt.
U zegt dat u niet tegen een decompressie bent, maar dat deze een aanvulling moet zijn op de bestaande mogelijkheden. Die bestaande mogelijkheden bestaan en gebeuren in het binnenland. U hebt een aantal vormen van decompressiebegeleiding opgesomd.
Wat kan een aanvulling dan inhouden? Dat kan dan toch een decompressie in het buitenland inhouden, zoals in andere landen het geval is? Ik wil suggereren om een aantal best practices die in het buitenland worden gebruikt, te bestuderen en ernstig te overwegen ze ook in ons land te gebruiken.
U hebt niet geantwoord op mijn laatste vraag. Waarom blijven die voorstellen – als u er toch zo tegen bent – komen vanuit uw administratie? Ik stel mij ernstige vragen bij de coherentie van uw beleid. U zegt als minister herhaaldelijk iets anders dan uw administratie. U zegt er tegen te zijn en geen decompressie in het buitenland te willen. Toch blijven die voorstellen komen. Blijkbaar is er toch een probleem met uw beleid of met de link tussen u, als minister, en uw administratie?
05.11 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, in uw antwoord hebt u al verschillende begeleidings- en opvangmogelijkheden aangehaald. U wijst bijvoorbeeld op de raadgevers mentale operationaliteit (RMO) die meegaan op buitenlandse missie. U wijst ook op het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg. Dat is zeker positief, maar ik meen dat het niet altijd voldoende is.
Er is inderdaad nog maar weinig onderzoek naar gebeurd. De collega’s hebben dit al aangehaald. Ik meen dat het noodzakelijk is dat wij het dringend onderzoeken. Andere landen hebben dat al gedaan. Er zijn onder andere studies uitgevoerd in Nederland en Canada die zeggen dat decompressie zeer belangrijk is, en dat zij niet moet gebeuren op een plaats in het binnenland.
Uiteraard moeten we dat met gezond verstand benaderen. Het hangt natuurlijk af van de intensiteit van de missie en van het niveau van de bedreiging. Vechtmissies, echt met dagelijkse stress en vermoeidheid, met mensen die ernstige incidenten en misschien wreedheden zien – bijvoorbeeld als men in Kunduz zit omgeven door Taliban – kunnen evenwel ook hun tol eisen van de sterkste soldaten. Dan is zo’n decompressieperiode op een aparte locatie wel belangrijk, echt weg van het theater, in een rustige en veilige omgeving, met ontspanning en medische en psychologische debriefing.
Het is ook belangrijk dat een team van specialisten dan al kan zien welke militairen misschien problemen zullen hebben met hun terugkeer. Op dat moment kunnen we veel beter de impact beoordelen die de missie heeft gehad.
Als er geld is om onze militairen naar Afghanistan te sturen, dan vind ik dat er ook geld moet zijn voor de best mogelijke opvolging en verzorging. Dat is trouwens ook een erkenning van hun waarde en hun bijdrage aan de missie. Ik vind dat de militairen nog altijd centraal moeten staan.
Als er dan beslist wordt om voor een bepaalde missie een decompressie te organiseren, vind ik wel dat het een verplichting moet zijn voor alle militairen van die missie, niet alleen voor bepaalde mensen. Die gaan daar dan toch niet voor willen uitkomen en zeggen dat ze er nood aan hebben.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Landsverdediging over "de omvorming van leegstaande en overtollige militaire infrastructuur tot gevangenissen" (nr. 4003)
06 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Défense sur "la transformation d'infrastructures militaires inoccupées et excédentaires en prisons" (n° 4003)
06.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik kom terug op een vraag die ik in de commissie voor de Landsverdediging op 3 februari 2010 heb gesteld. Dat is dus meer dan een jaar geleden.
Mijn vraag handelde toen over de omvorming van leegstaande en overtollige militaire infrastructuur tot gevangenissen.
In februari 2010 hebt u geantwoord dat er een haalbaarheidsstudie bezig was voor de twee betrokken militaire sites, zijnde een site te Namen, met name het Kwartier Belgrade, en een site te Ghlin, met name het Kwartier Cabuy. De sluiting van voornoemde sites was gepland voor september 2011 en mei 2011, dus bijna volgende week.
U meldde ook dat wettelijk wordt bepaald dat de opbrengst van de verkoop van militaire domeinen door de FOD Financiën aan Defensie wordt teruggestort, teneinde andere investeringen mogelijk te maken.
Ik zou u vandaag willen vragen wat de stand van zaken is op het vlak van voornoemde haalbaarheidsstudie. Is de studie ondertussen afgerond? Zo ja, wat zijn de resultaten?
Vonden er intussen bijvoorbeeld al verkopen plaats? Zo niet, wat is de timing? Wat zijn de verkoopplannen?
Wat is in het algemeen de stand van zaken in de uitvoering van het rationalisatieluik van het infrastructuurpatrimonium uit het Globaal Transformatieplan van Defensie?
Ten slotte, mijnheer de minister, bevestigt u dat er, behalve de voornoemde kwartieren Belgrade en Cabuy, geen andere beschikbare infrastructuur bij Defensie voor de omvorming tot gevangenis in aanmerking komt?
06.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lahaye-Battheu, de studie van de verschillende militaire sites, waaronder de militaire kwartieren van Ghlin en Belgrade, werd uitgevoerd door het kabinet van Justitie en door de Regie der Gebouwen. De studie is afgerond.
Uit het onderzoek is gebleken dat geen enkele site van Defensie voldeed ofwel (…) de omvorming van de bedoelde kazernes tot gevangenissen onmogelijk is. (…)
Het kwartier te Ghlin is sinds kort volledig ontruimd. (…) Het is nu de bedoeling om de vervreemdbare delen van het militaire domein over te dragen aan de FOD Financiën voor verkoop. De stad Bergen heeft al haar interesse getoond voor de verwerving van de site te Ghlin.
Het plan “Voltooiing van de transformatie” is in volle uitvoering. Grote delen daarvan zijn reeds uitgevoerd.
Een lijst van de 22 kwartieren met de timing van de sluiting wordt aan de voorzitter van de commissie bezorgd en is beschikbaar voor alle leden en natuurlijk ook voor mevrouw Lahaye-Battheu.
Samengevat, wij hebben ons heel breed en coöperatief opengezet in het intentionele kader, maar de toestand, de ligging, de bereikbaarheid, de zonering van heel veel van deze gewezen militaire sites die door ons zijn gedesaffecteerd – en ik laat nog in het midden of het Comité voor Aankoop de schatting al heeft uitgevoerd – zijn van die aard dat, hoe mooi dit ook kan klinken, ze niet dienstig kunnen zijn voor Justitie, zeker niet rekening houdend met de eisen en voorwaarden die door Justitie zijn vooropgesteld.
06.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord.
Er was herhaaldelijk gezegd dat er samenwerking kon zijn tussen Justitie en Defensie op het vlak van nieuwe gevangeniscapaciteit. Er is intussen een studie uitgevoerd en afgerond. Daarin blijkt duidelijk dat er geen mogelijkheid tot extra gevangeniscapaciteit is.
Ik dank u voor het duidelijk antwoord en de lijst die ik nog zal ontvangen.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "de organisatie van bevorderingscomités in een periode van lopende zaken" (nr. 4038)
07 Question de M. David Geerts au ministre de la Défense sur "l'organisation de comités d'avancement en période d'affaires courantes" (n° 4038)
07.01 David Geerts (sp.a): Ik heb vernomen dat er een bevorderingscomité is samengekomen voor de graden van majoor, luitenant-kolonel en kolonel. Op dezelfde dag zei zowel premier Leterme als minister van Ambtenarenzaken Vervotte dat er geen benoemingen konden gebeuren bij het openbaar ambt, omdat men vreesde dat ze op een veto van de Raad van State zouden stuiten.
De benoemingen bij Defensie moeten achteraf met een koninklijk besluit worden bekrachtigd. Bovendien stuurt het Paleis alle benoemingsbesluiten in lopende zaken terug naar een volgende regering om te kijken of de nieuwe regering en de nieuwe minister in kwestie daarmee akkoord gaan, zo leer ik uit het verleden.
Welnu, kunnen er dan überhaupt bevorderingen bij Defensie gebeuren? Gelden daar andere juridische argumenten dan dewelke eerste minister Leterme en mevrouw Vervotte hebben gebruikt? Wat zijn uw juridische argumenten? In welke mate waren de eerste minister en de minister van Ambtenarenzaken op de hoogte van het feit dat bij het departement Defensie wel bevorderingen hebben plaatsgevonden?
07.02 Minister Pieter De Crem: (…) en geen andere ingestemd met het organiseren van het bevorderingscomité en heb de eerste minister hierover geïnformeerd. Ik geef meer duiding.
Vooreerst dient te worden onderstreept dat militaire bevorderingscomités geen benoemingen doen, doch wel voorbereidende acties voortzetten, die kunnen uitmonden in de benoemingen van de gunstig aanbevolen kandidaat. Heel het door collega Geerts aangehaalde bevorderingsproceduresysteem werd in tempore non suspecto voor de val van de regering en in het begin van de periode van lopende zaken volgens de gangbare procedure ingezet. Dat is ongeveer een jaar geleden.
De omzendbrief ter uitvoering van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren ter voorbereiding van de comités hoofdofficieren werd op 21 januari 2010 verstuurd. De dossiers van de kandidaten moesten voor 12 maart 2010 bij de inspectiediensten worden ingediend, dus voor het begin van de periode van lopende zaken. De comités waarover u zich hebt uitgesproken, werden dus zeker niet ongewoon vlug georganiseerd.
Na meer dan een jaar lopende zaken moet de continuïteit in bepaalde diensten blijvend worden gegarandeerd. Gepensioneerde hoofdofficieren dienen in hun functies te worden vervangen door nieuwe titularissen, die vooral in een context van internationale samenwerking met een juiste graadniveau worden bekleed, zeker wanneer het functies in internationale structuren zijn waarbij die hoofdofficieren gezag krijgen over buitenlandse officieren. Buiten de internationale context komen commandoposten vrij in het kader van de gebruikelijke postenrotatie van twee à drie jaar in Defensie en om ‘de aanbevolen hoofdofficieren’ te kunnen aanstellen voor de vorming van stafbrevethouder en militair administrateur, die in september start.
Dat is het geglobaliseerde interpretatiekader, waarin wij gewerkt hebben.
07.03 David Geerts (sp.a): Voor alle duidelijkheid, ik ga ermee akkoord dat er problemen zijn op het ogenblik dat een aantal bevorderingen en benoemingen niet plaatsvindt. Ik stel alleen een juridische vraag. U zegt dat er een verschil is tussen een bevordering en een benoeming, wat correct is. De bevordering dient eigenlijk achteraf geconcretiseerd te worden met de uitvaardiging van een koninklijk besluit, dat als benoemingsbesluit voor de bevordering geldt.
Wat gebeurt er echter als er bijvoorbeeld in een lijst van degenen die voorgedragen zijn voor een bevordering achteraf bij de benoeming wijzigingen gebeuren? Dat is mijn juridisch probleem. Is er dan een mogelijkheid van verhaal van de betrokkene? Wat gebeurt er als bijvoorbeeld iemand die nu bij de bevordering niet in aanmerking werd genomen achteraf vaststelt dat er na de benoemingsronde, bij de formele bekrachtiging van de bevorderingsronde bij KB, andere namen bij zijn? Dat was mijn juridische vraag.
U hebt een uitleg gegeven. Ik begrijp die. Ik ga ermee akkoord. Ik begrijp ook dat het noodzakelijk is dat bijvoorbeeld personen die leiding moeten geven in een internationale organisatie met de nodige graad moeten kunnen werken, maar ik vrees dat er achteraf onduidelijkheid zal worden gecreëerd, niet meer, niet minder.
07.04 Minister Pieter De Crem: Het gaat over een aantal administratieve zaken, maar het zijn geen benoemingen. Laat dat duidelijk zijn. Er is ook rechtspraak daarover. De Raad van State kan in dezen zijn werk doen. Ik heb geen indicaties dat dat georganiseerd zal gebeuren. Ik heb geantwoord op uw vraag in welke mate dat dat alles tot stand is gekomen. Er is eigenlijk nog meer. Er moet nog een comité 2011 uitgevoerd worden. Dat vergemakkelijkt de zaken niet.
07.05 David Geerts (sp.a): Het is juist daar dat er een probleem is, mijnheer de minister. Voor degenen die bijvoorbeeld nu bevorderd zijn en die achteraf eigenlijk zouden moeten kunnen deelnemen als jury bij de nieuwe comités, ziet men een cascade-effect. Laten we hopen dat mijn vrees ongegrond is.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Voorzitter: Theo Francken.
- de heer Filip De Man aan de minister van Landsverdediging over "de luchtaanvallen op Libië" (nr. 4090)
- de heer Filip De Man aan de minister van Landsverdediging over "het tekort aan precisiebommen" (nr. 4091)
- de heer Christophe Bastin aan de minister van Landsverdediging over "de operatie in Libië" (nr. 4123)
- M. Filip De Man au ministre de la Défense sur "les raids aériens sur la Libye" (n° 4090)
- M. Filip De Man au ministre de la Défense sur "la pénurie de bombes de précision" (n° 4091)
- M. Christophe Bastin au ministre de la Défense sur "l'opération en Libye" (n° 4123)
08.01 Filip De Man (VB): (…) Een element van de luchtaanvallen zijn de precisiebombardementen. Op gezag van hoge bronnen van de VS en van de NAVO meldt de pers dat er na nog geen maand van luchtaanvallen boven Libië een tekort aan precisiebronnen dreigt. Dit zou onder meer aantonen wat de beperkingen zijn van Groot-Brittannië, Frankrijk en andere Europese landen om zelfs een ‘kleine’ militaire actie lang vol te houden.
Mijnheer de minister, klopt het bericht dat het Europese arsenaal van lasergestuurde bommen uitgeput raakt? Klopt het dat de vliegtuigen van onze Britse en Franse coalitiepartners geen Amerikaanse bommen kunnen gebruiken? Hoe zit het met de voorraad voor de jachtvliegtuigen van ons eigen leger?
08.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega’s, u weet dat wij 6 F-16’s ter beschikking stellen voor het afdwingen van het wapenembargo, de no-flyzone, en de luchtaanvallen ter bescherming van de Libische bevolking. Er zijn voorlopig 14 landen die de no-flyzone in stand houden, namelijk: België, Canada, Denemarken, Frankrijk, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Turkije, Nederland, Spanje, Italië, Jordanië, Zweden, de Verenigde Arabische Emiraten en Qatar.
De 6 eerste landen leveren ook vliegtuigen voor de air-to-groundoperaties. Ondertussen zou ook Italië reeds deelnemen aan de air-to-groundoperaties. Daarvoor is nog bevestiging nodig. Ik heb het gisteravond vernomen.
De situatie in Libië wordt uiteraard van nabij gevolgd en indien de NAVO het nodig acht haar partners meer steun te moeten vragen of met minder beperkingen ingezet te moeten worden, zal dat vooraf worden voorgelegd aan de respectieve regeringen.
België heeft van meet af aan, en dat hebt u gezien in de commissie en gehoord in de plenaire vergadering, een ruim engagement genomen om tegemoet te kunnen komen aan de eisen van de VN-resolutie nr. 1973. Onze vliegtuigen opereren dan ook zonder de minste caveat, een caveat is een beperking, maar steeds binnen de rules of engagement en onder toezicht van de Belgische red card holder.
Over de betrokkenheid van de Franse en Britse vliegdekschepen, ik bedoel daarmee de directe betrokkenheid, kan ik mij niet uitspreken, het is een traditie dat men zich niet uitspreekt over de directe betrokkenheid van andere landen in een operatie. Zoals u en ik weten zijn de Franse en Amerikaanse vliegdekschepen in de regio van de Middellandse Zee aanwezig.
Zoals eerder gesteld in de verschillende commissies, hebben de Verenigde Staten verklaard zich te beperken tot een grote ondersteunende rol voor hun partners en sturen zij bovendien ook nog steeds de zogenaamde boots on the ground uit, in elk geval in de strikte interpretatie van de notie boots on the ground.
In het algemeen hebben de Amerikanen ook laten weten dat zij verwachten dat de Europese lidstaten of degene die in de coalition of the willing werken en nu onder het NAVO-verband opereren en ook een duidelijk deel van de verantwoordelijkheid op zich hebben willen nemen, dat grote deel verantwoordelijkheid op zich nemen. Ik heb soms het idee dat de indruk is ontstaan dat er – ik wik mijn woorden – enig ongeduld is ontstaan en dat in die zin ook de activiteiten van de bewapende onbemande Amerikaanse vliegtuigen moet worden begrepen.
Ik heb geen informatie ontvangen met betrekking tot de bevoorrading van precisiebommen voor onze eigen F-16’s. Dat is meteen ook een antwoord op uw vraag. Er stelt zich op dat vlak geen probleem. Met betrekking tot de eventuele bevoorradingsproblemen van de ‘geallieerden’ of deelnemers aan de operatie, ben ik ook niet op de hoogte.
Ik ga nu een simultane vertaling doen van het Franse gedeelte van mijn tekst.
Desalniettemin is het juist om te stellen dat de munitiestocks van de precisiewapens van Europese landen minder belangrijk zijn dan deze van onze Amerikaanse partner. In het heel specifieke geval van België moeten wij ook onze reserve garanderen om een voldoende stock te bewaren voor wapens die dienstig zijn voor onze F-16-operaties in Afghanistan. Dat is echter op zich nog steeds niet problematisch, verre van.
Op dit moment is er dus geen enkele melding van een bevoorradingsprobleem. De munitie die wij gebruiken, wordt in het buitenland gemaakt. Er zijn drie nieuwe verwervingsdossiers voor munitie van F-16-toestellen die recent op de markt zijn gebracht met het oog op het instandhouden van onze stocks.
08.03 Filip De Man (VB): Mijnheer de minister, ik kan mij alleen aansluiten bij uw antwoorden. Ik had graag geweten of er zich een probleem stelde met de Britten en de Fransen omdat zij andere wapensystemen gebruiken. Ik neem aan dat dit nogal moeilijk is en een meer delicate omgeving vergt dan een publieke commissievergadering.
Voorzitter: Filip De Man.
Président: Filip De Man.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.38 uur.
La réunion publique de commission est levée à 11.38 heures.