Commission de l'Économie, de la Politique
scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles
nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture |
Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke
en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
du Mardi 26 avril 2011 Matin ______ |
van Dinsdag 26 april 2011 Voormiddag ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 10.41 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Liesbeth Van der Auwera.
Le développement des questions et interpellations commence à 10.41 heures. La réunion est présidée par Mme Liesbeth Van der Auwera.
De voorzitter: Mevrouw Van Vaerenbergh heeft haar vraag nr. 3760 uitgesteld. Mevrouw Van Eetvelde is er niet.
Sabine Laruelle, ministre: M. Balcaen n'est pas excusé. Sa question n° 3887 est donc annulée. Nous sommes bien d'accord.
La présidente: Oui.
Sabine Laruelle, ministre: Mme Van Eetvelde n'est pas là et elle n'est pas excusée; sa question n° 3851 est donc supprimée.
La présidente: Non, elle est excusée. Sa question est reportée.
Sabine Laruelle, ministre: Je vais un peu vite en besogne.
La présidente: Mme Van den Ende arrivera dans quelques minutes; Mme Lahaye-Battheu aussi.
Sabine Laruelle, ministre: Mme Gerkens remet sa question n° 4025 à la semaine prochaine car je dois recevoir des informations complémentaires.
La présidente: Il en va de même pour la question n° 3760 de Mme Van Vaerenbergh.
01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "het vertrek van O&O-vestigingen uit België" (nr. 4009)
01 Question de M. Peter Logghe à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "le départ de centres de recherche et de développement implantés en Belgique" (n° 4009)
01.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb deze vraag reeds schriftelijk gesteld, maar ze was dan vooral toegespitst op de cijfergegevens. Van de minister van Economie en Vereenvoudigen heb ik ondertussen reeds cijfers gekregen.
Met deze mondelinge vraag wil ik een aantal politieke topics aanraken uit hetzelfde thema. Uit een rapport van de Deutsche Bank Research, een rapport dat u misschien kent, blijkt dat steeds meer multinationals uit ons land onderzoekscentra openen in lagelonenlanden en steeds minder in het geïndustrialiseerde thuisland. U weet net zo goed als ik dat wanneer onderzoekscentra uit ons land vertrekken, dan ook de productie-eenheden gemakkelijk worden verplaatst.
Negentig procent van de grootste technologische bedrijven heeft onderzoeks- en ontwikkelingsvestigingen buiten het moederland. Mijn vragen zijn de volgende.
Ten eerste, kent u dat rapport van Deutsche Bank Research? Wat is uw reactie daarop?
Ten tweede, wat is de algemene toestand in België? Kunt u de grote lijnen schetsen van de evolutie bij ons? Volgen wij de cijfers van de Europese Unie of is de toestand bij ons erger? Zijn bepaalde sectoren er slechter aan toe dan andere en waarom?
Ten derde, welke maatregelen kunt u nemen als minister in lopende zaken?
Ten vierde, en belangrijkste vraag, welke politieke maatregelen zou een regering met volheid van bevoegdheid moeten nemen om ervoor te zorgen dat meer onderzoeks- en ontwikkelingscentra in ons land blijven. Dit is belangrijk, want ik heb de indruk dat ook de productie-eenheden de onderzoekscentra volgen. Wij moeten ervoor zorgen dat onderzoek en ontwikkeling hier blijven.
01.02 Minister Sabine Laruelle: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, het rapport is ons niet bekend, maar wij vermoeden dat u verwijst naar het rapport waarnaar de link verwijst die wij u zullen bezorgen.
Het fenomeen waarbij hoe langer hoe meer multinationals aanwezig proberen te zijn in de lagelonenlanden, meer bepaald die waar ook hun productie plaatsvindt, is een bekend fenomeen. In de mate dat de markt van die landen begint te groeien, is er immers een almaar toenemende behoefte om de productie ook aan te passen, zodat zij voldoet aan de eisen die op die markten gesteld worden. De aanpassing betreft dan elementen zoals het voldoen aan de plaatselijke normen en standaarden, maar ook aan de plaatselijke smaken en eisen van de consumenten. Dat kan zeer moeilijk gestuurd worden vanuit de hoofdkwartieren van de verschillende multinationals. Vandaar proberen vele multinationale ondernemingen hun onderzoeksafdeling uit te bouwen in de verschillende groeilanden.
Het onderzoek dat daar gebeurt, is dan ook meestal zeer toegepast onderzoek. Aldus zijn bijna alle grote multinationals aanwezig in landen als China, niet alleen met productie-eenheden, maar ook met researchafdelingen. China is immers een enorme groeimarkt. Sinds een aantal jaren is driekwart van hun groei niet meer bepaald door export, maar wel door interne groei en consumptie.
Ik kom tot uw tweede vraag. In België wordt een zeer groot aandeel van het onderzoek in de private sector uitgevoerd door filialen van buitenlandse ondernemingen, ongeveer 60 %. Dat heeft ook te maken met de grote concentratie van het onderzoek in de private sector in een beperkt aantal bedrijven. 50 bedrijven zijn verantwoordelijk voor het leeuwenaandeel van het onderzoek in de private sector. België is dus, zoals China, gastland van grote ondernemingen die hier hun onderzoek doen. Op dat vlak is België, samen met Ierland en Hongarije, recordhouder in Europa. Dat is een fenomeen dat zich in alle Belgische sectoren voordoet.
Op dat vlak is België dan ook meer dan eens afhankelijk van beslissingen die in buitenlandse beslissingscentra genomen worden. Die beslissingen kunnen voordelig zijn voor België. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de sterke toename van het onderzoek in de farmaceutische sector.
Het kan ook nadelig uitvallen. Hiervan getuigt het verdwijnen van het ICT-onderzoek omdat de grote buitenlandse spelers zich internationaal hebben georganiseerd. Alle maatregelen van de laatste jaren op het vlak van fiscale steun aan het onderzoek zijn zeer belangrijk geweest. Deze maatregelen hebben ertoe bijgedragen dat België als gastland voor het onderzoek aantrekkelijker geworden is. Het zijn dus maatregelen op federaal vlak die doorgaan ongeacht het feit dat er een regering is van lopende zaken. Daarnaast zijn uiteraard alle andere maatregelen op het regionale vlak, zoals de steun aan het industrieel onderzoek, of op het gemeenschappelijke vlak zoals de universitaire steun, ook zeer belangrijk. Het gros van het wetenschapsbeleid gebeurt immers op regionaal of gemeenschapsniveau.
Op federaal vlak bedraagt de fiscale steun aan het onderzoek op dit moment ongeveer 700 miljoen euro, quasi evenveel als de niet-fiscale steun aan het onderzoek op dit moment op federaal niveau. Ter informatie, ongeveer 25 % van de subsidies voor het onderzoek bevindt zich op federaal niveau, de rest bevindt zich op regionaal -en/of gemeenschapsniveau.
Een regering in volheid van bevoegdheden zou evenwel nog verder kunnen gaan in het uitwerken van fiscale instrumenten ter ondersteuning van onderzoek. Zij zou ook andere instrumenten van de federale overheid, standardisering, public procurement, enzovoort, kunnen inschakelen. In het algemeen dient de federale overheid er vooral voor te zorgen dat het algemeen sociaaleconomische reglementair kader attractief blijft voor ondernemingen. Fiscaliteit hoort daar ook bij.
Op dit moment wordt er door de administratie voor wetenschappelijk beleid, in overleg met het VBO, een evaluatie gepland van de fiscale steun aan onderzoek.
01.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreid antwoord
U bevestigt dat België een topland is op het vlak van onderzoek en ontwikkeling. Ik neem daarvan nota.
Ten eerste, dat betekent natuurlijk ook dat wij op dat vlak bijzonder kwetsbaar zijn, zoals u zelf zei. Als men ziet dat vooral buitenlandse multinationals hun onderzoeks- en ontwikkelingscentra in dit land hebben gevestigd, maar niet hun beslissingscentra, dan weet u ook dat een eenvoudige druk op de knop ervoor kan zorgen dat de onderzoeks- en ontwikkelingscentra terug uit ons land verdwijnen.
Ten tweede, ik spreek vanuit mijn ervaring in de textielindustrie. Ik hoor al jarenlang geruchten dat onderzoek en ontwikkeling daar gebeuren waar er productie-eenheden zijn, namelijk in de lagelonenlanden. Er is dus een verschuiving. Wij verliezen de onderzoeks- en ontwikkelingscentra steeds meer aan de lagelonenlanden.
U zegt voorts zelf dat fiscale en universitaire steun zeer belangrijk zijn. Dat is vooral een gemeenschapsbevoegdheid. Ik hoop dat die bevoegdheid sterk wordt uitgebreid.
Ik hoop tevens dat wij zo snel mogelijk een beleid op poten kunnen zetten waar de onderzoeks- en ontwikkelingscentra beter van worden. Het is hoe dan ook nodig voor het economisch weefsel van Vlaanderen.
Het incident is gesloten.
02 Question de Mme Annick Van Den Ende à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "l'accès à la profession de boulanger-pâtissier" (n° 3949)
02 Vraag van mevrouw Annick Van Den Ende aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de toegang tot het beroep van bakker-banketbakker" (nr. 3949)
02.01 Annick Van Den Ende (cdH): Madame la présidente, madame la ministre, vous précisiez à l'occasion d'une réponse à une question parlementaire de décembre 2008 que l'objectif des dispositions relatives à l'accès à la profession fixées dans la loi-programme du 10 février 1998 est de veiller à ce que le "starter" possède une base de compétence offrant les connaissances nécessaires pour exercer son activité d'indépendant et garantissant une protection suffisante au consommateur.
Le législateur n'a pas voulu réserver cet accès uniquement aux commerçants et aux artisans maîtrisant quasiment parfaitement leur métier. Mais il est évident qu'une activité professionnelle ne peut être exercée sans avoir les compétences nécessaires pour réaliser correctement son travail.
L'ouverture de nos frontières a permis à des professionnels de venir s'installer en Belgique. Cependant, les exigences professionnelles sont parfois très différentes d'un pays à l'autre. Il s'avèrerait, par exemple, que quelques cours du soir suivis aux Pays-Bas permettraient d'obtenir un titre donnant accès à la profession. C'est pourquoi la législation essaie d'empêcher une concurrence déloyale en Belgique.
Par ailleurs, la loi prévoit que le Roi peut, à intervalles réguliers et au moins tous les sept ans, actualiser les réglementations arrêtées en vertu de la loi du 1er mars 1976 réglementant la protection du titre professionnel et l'exercice des professions intellectuelles prestataires de services. Par exemple, pour l'horeca, le plan PME a voulu revoir les exigences et avait prévu que les aptitudes professionnelles devaient faire l'objet d'une réforme en profondeur pour une simplification accrue des critères d'accès à la profession.
Madame la ministre, avez-vous connaissance d'une grande différence entre les exigences professionnelles en Belgique et dans les autres pays européens qui pourrait entraîner un désavantage évident pour les prestataires belges, notamment pour les boulangers? Une étude comparative a-t-elle été réalisée?
Avez-vous réalisé, à intervalles réguliers, une analyse des différentes professions réglementées pour adapter les exigences et permettre un exercice de la profession dans les meilleures conditions?
Les dispositions actuelles garantissent-elles une concurrence saine entre les prestataires belges et les prestataires ressortissant d'un autre pays de l'Union européenne?
Une initiative législative au niveau fédéral ou européen est-elle possible pour permettre aux "petits indépendants" de faire face à une saine concurrence où tous les prestataires disposent de compétences équivalentes?
02.02 Sabine Laruelle, ministre: Madame la présidente, chère collègue, je tiens, tout d'abord, à préciser que je n'ai pas de définition du "petit indépendant". J'ai une définition de l'indépendant, d'une PME, d'une très petite entreprise, mais je ne sais pas vous dire ce que l'on entend par "petit indépendant". Si vous en avez une définition, je serais heureuse d'en prendre connaissance.
Nous ne disposons pas d'études comparatives en ce qui concerne les compétences professionnelles exigées pour l'exercice de la profession de boulanger-pâtissier dans les différents pays membres de l'Union européenne. Dès lors, nous ne savons pas vous dire si les artisans belges sont désavantagés ou pas. Que recouvre le terme "désavantagés"? Il faut savoir que la profession est demandeuse du maintien d'un accès rigoureux à la profession, lequel assure une réelle formation. Même s'ils sont peut-être désavantagés car les exigences sont moins strictes aux Pays-Bas, ils demandent ce maintien d'accès. Il faut faire attention en cas de demande d'équivalence. Si elle tend vers le haut, je suis d'accord. Dans le cas contraire, le secteur ne sera pas d'accord, et moi non plus!
Eu égard à l'initiative parlementaire au niveau européen, elle est déjà d'application, en raison de la directive 2005/36 du Parlement européen et du Conseil du 7 septembre 2005 relative à la reconnaissance des qualifications professionnelles. Cette directive prévoit un système de reconnaissance des qualifications professionnelles sur l'ensemble du territoire européen. Un cadre législatif existe donc au niveau européen et tous les États membres doivent évidemment l'appliquer et le transposer.
Depuis le début de mon mandat, j'ai soumis l'accès à la profession à une analyse profonde et à une évaluation. C'est la raison pour laquelle vous aurez remarqué, si vous comparez les modalités d'accès à la profession antérieures à 2004 aux modalités actuelles, notamment dans les secteurs de la construction, des véhicules à moteur et des soins aux personnes, qu'elles ont été profondément remaniées. Ainsi, dans le secteur de la construction, on recensait dix-sept accès à la profession. Aujourd'hui, ils ont été regroupés en sept accès, auxquels a été ajouté, par exemple, celui des entrepreneurs généraux. En effet, lors de leur mise en place dans les années 1940, il n'y avait pas d'entrepreneurs généraux.
Reste le secteur de l'horeca. Le plan PME que j'ai déposé et qui a été approuvé par le gouvernement prévoyait une évaluation et une réforme de ces accès à la profession. On a beaucoup travaillé avec l'horeca et les différents secteurs en sachant qu'obtenir le consensus de tous n'est pas chose aisée. Je ne dois pas vous rappeler qu'aujourd'hui, nous fêtons le premier anniversaire du gouvernement en affaires courantes! Aussi, réformer des accès à la profession dans ces circonstances est relativement compliqué. Mais peut-être que les semaines à venir nous le permettront. Bref, voilà un an que nous sommes bloqués en la matière, mais je vous rejoins lorsque vous dites que la réforme doit impérativement évoluer tout en axant un pan entier de l'accès à la profession sur la sécurité alimentaire, car ce point excessivement important doit être pris en compte dès la formation de base.
Concernant la directive européenne, nous distinguons deux points. Soit le professionnel européen non belge veut s'installer de façon temporaire ou occasionnelle. Il doit, par conséquent, prouver qu'il respecte les règles de son pays d'origine et, en l'absence d'accès à la profession dans son pays d'origine, il doit prouver une expérience professionnelle de dix ans. Soit, il veut s'installer en Belgique et y développer une activité permanente. Dans ce cas, il doit répondre à nos exigences relatives à l'accès à la profession. Dès lors, il n'y a plus de "distorsion de concurrence" à souligner. La directive voulait préciser qu'en cas d'activités de démonstration sur une foire, l'accès à la profession selon les normes belges ne devait pas être exigé. Par contre, en cas d'activités permanentes, le professionnel européen non belge doit répondre à nos dispositions.
02.03 Annick Van Den Ende (cdH): Madame la ministre, je vous remercie. Ces questions ont été relevées lors d'une rencontre avec le secteur de l'horeca et les indépendants, notamment les boulangers. Ceux-ci m'ont fait part de leurs inquiétudes et de leurs préoccupations.
Je ne dispose pas non plus d'une définition du "petit indépendant". Je l'avais d'ailleurs mis entre guillemets. Peut-être est-ce un abus de langage de ma part car il me semble effectivement que vous avez raison.
02.04 Sabine Laruelle, ministre: Madame Van Den Ende, j'utilise aussi ces termes mais on peut se demander ce qui se cache derrière.
02.05 Annick Van Den Ende (cdH): L'accès à la profession doit plutôt aller vers le haut. Je suis là aussi tout à fait d'accord avec vous, d'autant plus qu'ils en sont fortement demandeurs. Cela reflète exactement leurs exigences et leurs craintes face à l'arrivée d'acteurs provenant de l'extérieur et n'ayant pas les mêmes contraintes.
Voilà l'objet de mes questions.
02.06 Sabine Laruelle, ministre: Vous pouvez donc les rassurer: en Belgique, c'est l'accès à la profession belge qui prime.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "het statuut van meewerkende echtgenote" (nr. 3961)
03 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "le statut de conjoint aidant" (n° 3961)
03.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, mijn vraag dateert van begin april toen er cijfers werden bekendgemaakt door UNIZO over het aantal meewerkende echtgenotes.
Die meewerkende echtgenotes zouden in 2003 nog met bijna 60 000 zijn geweest. Intussen is het aantal gedaald tot 37 200 in 2009. Doordat zij zich niet registreren, hebben die vrouwen niet dezelfde rechten als hun echtgenoot en zijn zij onvoldoende beschermd, zegt Unizo. Unizo pleit er daarom voor het statuut van meewerkende echtgenote te vervangen door, ik citeer: “… een co-ondernemerscontract”. Dat contract voorziet in een fiscale stimulans om meewerkende echtgenotes te registreren als volwaardige zelfstandige. Ondernemers en hun meewerkende partner zouden op die manier dezelfde fiscale behandeling krijgen.
Mevrouw de minister, kloppen de cijfers? Klopt het dat het aantal meewerkende echtgenotes is gedaald van zowat 60 000 naar 37 200? Zo ja, wat is hiervoor de verklaring?
Hoe staat u ten opzichte van de piste om het statuut van meewerkende echtgenote te vervangen door een co-ondernemerscontract?
Is er ter zake al overleg gepleegd? Wat is de stand van zaken?
03.02 Minister Sabine Laruelle: Het klopt dat het aantal meewerkende echtgenotes opvallend is gedaald tussen 2003 en 2009. U hebt de cijfers aangehaald.
In 2003 telden we 64 424 meewerkende echtgenoten en in 2009 waren het nog 41 200 meewerkende echtgenoten. De daling kan aan diverse factoren worden toegeschreven.
Het gaat onder andere om een daling van het aantal aangesloten zelfstandigen in bedrijfstakken waar traditioneel veel meewerkende echtgenoten werkzaam waren, bijvoorbeeld de landbouwsector. We verliezen ongeveer 3 000 landbouwbedrijven per jaar.
Voorts is er het verhoogd aantal associaties van vrije beroepen, bijvoorbeeld groepspraktijken, en de toename van het aantal vennootschappen. Men kan geen meewerkende echtgenote zijn van een zelfstandig bedrijfsleider.
Het is ook gewoon te wijten aan een verandering in de mentaliteit van een aantal vrouwen.
Het statuut van de meewerkende echtgenote is in werking getreden in 2003. Het biedt een volledige dekking onder het maximumstatuut, dat sinds 2005 verplicht is, behalve voor wie geboren is voor 1 januari 1956. Het maakte reeds het voorwerp uit van bespreking, onder andere inzake pensioenrechten, in een werkgroep van het algemeen beheerscomité. Bij die besprekingen, waarbij UNIZO betrokken is, werd ook reeds de piste opgeworpen van een co-ondernemerscontract tussen echtgenoten. De piste werd echter tot nu toe niet in detail besproken.
03.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb geen repliek, want ik moet vlug naar een andere commissie.
Het incident is gesloten.
04 Question de Mme Colette Burgeon à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "le retard pris par le système européen Galileo" (n° 4043)
04 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de vertraging in de realisatie van het Europese Galileosysteem" (nr. 4043)
04.01 Colette Burgeon (PS): Madame la présidente, madame la ministre, ce 12 avril, la Chine a lancé un septième satellite parti compléter son système de navigation et de positionnement, dénommé Beidou. Cette constellation de satellites – qui en comptera trente-cinq à l'horizon 2020 – se pose en concurrente du GPS américain, du Glonass russe et du futur Galileo européen.
Cette montée en puissance du système chinois, qui, soulignons-le, répond d'abord à des impératifs militaires, a de quoi inquiéter l'Union européenne.
D'une part, Beidou devrait être pleinement opérationnel en 2020 et être capable de fournir des services au monde entier, en même temps que l'européen Galileo, voire avant, si la Commission continue à tergiverser sur son financement. D'autre part, en prenant un retard sur ses concurrents, l'Europe se met dans une position inconfortable sur la question des fréquences en bande L, celles qui seront réservées aux applications gouvernementales et aux mesures de très haute précision, qui doivent être les mieux sécurisées.
Madame la ministre, initialement prévu en 2008 puis repoussé en 2014, le déploiement complet de la constellation Galileo est désormais envisagé, au mieux, pour 2020. N'y a-t-il pas un risque réel que ses performances soient en deçà de celles annoncées au moment de la présentation du projet?
Il semblerait que la raison de ce retard soit d'ordre financier: sur les 3,6 milliards d'euros budgétisés, il manquerait 2 milliards pour déployer la constellation au complet. Est-ce exact? Sur quelles bases repose le financement de ce projet? Un financement alternatif est-il envisageable?
Enfin, n'estimez-vous pas qu'une fois encore l'Europe pèche par manque d'ambition au niveau de sa politique spatiale si l'on considère que le marché des services Galileo est évalué à plus de 240 milliards d'euros à l'horizon 2020? Quelle est la position défendue par la Belgique dans ce dossier?
04.02 Sabine Laruelle, ministre: Madame la présidente, madame Burgeon, en raison de problèmes organisationnels et de financement, comme vous le souligniez, le programme Galileo a en effet connu des retards importants, ce qui n'a nullement influencé la performance ni la précision du système satellite qui sera opérationnel en 2020, conformément au planning, avec une précision telle que prévue initialement, à condition évidemment que le financement complémentaire nécessaire soit trouvé afin de développer pleinement la constellation des trente satellites.
La Commission prévoit actuellement des besoins supplémentaires de financement de l'ordre de 1,86 milliard d'euros pour le développement complet du système dans le cadre du scénario de référence avec la constellation de trente satellites. Il est aujourd'hui un peu compliqué de savoir où la Commission va trouver ces fonds, sachant qu'elle aura des propositions qui seront discutées au niveau des chefs d'État mais aussi au Parlement. J'espère que l'Europe se montrera ambitieuse car, depuis lors, elle a reçu d'autres compétences en matière spatiale.
Les 3,4 milliards d'euros prévus actuellement pour ce projet au cours de la période 2007-2013 sont basés sur une décision du Conseil. Les budgets correspondants ont été approuvés par le Parlement. Ces fonds proviennent de différentes lignes budgétaires de l'Union.
En ce qui concerne la demande liée aux options de financement alternatif, je vous renvoie à l'historique du projet. Galileo devait initialement être mis en œuvre en tant que partenariat public-privé dans lequel le secteur privé devait financer deux tiers du système. En 2007, cependant, nous nous sommes éloignés de cette solution car elle s'est avérée irréalisable dans la pratique. Après de pénibles négociations, un financement public européen a été trouvé. C'est pourquoi l'Union européenne sera bien propriétaire du système.
Compte tenu des difficultés traversées dans le passé, l'espoir de trouver un financement alternatif me semble s'éloigner légèrement. Ce n'est évidemment pas parce que cela semble difficile qu'il ne faut pas essayer mais je ne vois pas très bien comment nous pourrions y arriver. Là encore, c'est aux commissaires à prendre les contacts nécessaires et à faire des propositions.
Pour ce qui est de votre troisième question, madame Burgeon, tant que nous ne voyons pas plus clair dans les budgets, je ne peux pas être d'accord avec vous et dire que l'Europe manque d'ambition. Le vrai test sera le test budgétaire!
Il faut financer Galileo mais, avec la réforme du Traité, d'autres compétences spatiales ont rejoint l'escarcelle de la Commission européenne. Là aussi, il faudra prouver qu'on a envie de les mener. Vous savez comme moi que le fait de mener des politiques demande des moyens budgétaires.
Les difficultés se situent en termes de mobilisation des moyens nécessaires. Il apparaît également que les estimations de coût initiales étaient optimistes et que les intérêts européens et nationaux doivent être conciliés. L'interaction de ces facteurs ainsi que l'important dépassement budgétaire ont conduit au retard subi par le projet.
Dans le dossier spatial, je suis fière de rappeler que la Belgique est le cinquième contributeur net de l'ESA, après la France, l'Italie, le Royaume-Uni mais avant l'Espagne. La Belgique a toujours joué son rôle de partenaire fiable au sein de l'Agence et dans la politique spatiale européenne, sans pour autant perdre de vue ses intérêts nationaux. Le budget de l'ESA vient d'être augmenté de 10 millions d'euros mais chaque euro investi nous rapporte au moins un en retour pour nos centres de recherche et nos industries.
Je vous renvoie également au rôle central assuré par la station sol ESA à Redu dans la phase in orbit test du programme ainsi qu'à la position de leader du marché des récepteurs Galileo pour l'entreprise louvaniste Septimo.
Dans le cadre du financement du système, je souhaite qu'une solution soit trouvée en urgence pour la phase opérationnelle ainsi que des ressources suffisantes et des instruments de financement adéquats. En effet, aujourd'hui, dans la politique spatiale, entre le moment où l'on engage l'argent et le moment où l'on paie, il se passe parfois plusieurs années. Le système d'annalité budgétaire de l'Union européenne ne permet pas toujours de répondre aux besoins. Il faudrait peut-être voir si, pour certains programmes, il n'y a pas moyen de créer des fonds pluriannuels. Nous attendons donc avec grande impatience les propositions de la Commission.
04.03 Colette Burgeon (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour vos réponses. On dit que l'Europe est ambitieuse mais si elle n'a pas de moyens, c'est un peu dommage. D'après ce que vous me dites, je ne suis pas certaine qu'on aura terminé le projet en 2020.
Les techniques évoluent très vite; il faudra donc adapter le projet en conséquence. Indépendamment du fait de se donner les moyens de ses ambitions, nos entreprises de pointe et nos centres de recherche sont également perdants dans ce projet puisque le retour sur investissement n'est pas immédiat.
Disons qu'il y a quatre grands pôles. Je n'ai pas envie que l'Europe soit à la traîne car c'est une matière importante.
04.04 Sabine Laruelle, ministre: Sur ce dernier point comme sur l'exercice budgétaire, qui est indispensable, je suis d'accord avec vous. C'est à l'aune des propositions budgétaires que je pourrai mesurer le degré d'ambition de la Commission européenne. J'ai une autre casquette, celle de ministre de l'Agriculture et cette matière représente un très gros budget pour l'Europe. Beaucoup de commissaires lorgnent sur la politique agricole commune mais pour ma part, il n'est pas question d'affaiblir une politique réellement commune pour en financer une autre. Il faudra être créatif pour trouver les moyens nécessaires.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La présidente: Nous accueillons maintenant le ministre Paul Magnette pour la deuxième partie de la réunion.
Le développement des questions et interpellations est suspendu de 11.13 heures à 11.30 heures.
De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 11.13 uur tot 11.30 uur.
05 Vraag van de heer Bert Wollants aan de minister van Klimaat en Energie over "de evaluatie van het akkoord en de gedragscode voor energieleveranciers" (nr. 3856)
05 Question de M. Bert Wollants au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'évaluation de l'accord conclu avec les fournisseurs d'énergie et du code de conduite rédigé à leur intention" (n° 3856)
05.01 Bert Wollants (N-VA): (…) tot stand gekomen na grondige onderhandelingen met de leveranciers zelf, met de regulerende instanties, gebruikersorganisaties en dies meer. In 2004 werd het uiteindelijk ondertekend om de consument beter te beschermen in de energiemarkt dan volgens de geldende wetgeving al was vooropgesteld.
In 2006 werd dat een keer bijgestuurd.
Nu merken we dat er, ook in deze commissie, een heel aantal wetsvoorstellen op tafel komt om die bescherming nog verder te verbeteren.
Mijnheer de minister, daarom heb ik voor u een aantal vragen.
Is er op dit moment al een grondige evaluatie beschikbaar van het akkoord en de gedragscode? Wat zijn volgens u de belangrijkste conclusies inzake de naleving van dat akkoord?
Hebt u weet van klachten die een inbreuk op het akkoord of de gedragscode melden? Indien ja, hoeveel zijn er dat dan?
Op welke basis moeten we eventueel bijsturen?
05.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Wollants, eerst en vooral wil ik er ter aanvulling op wijzen dat het akkoord voor de consument in de vrijgemaakte elektriciteits- en gasmarkt reeds tweemaal werd herzien. Zoals u hebt aangegeven, gebeurde een eerste evaluatie en bijsturing in 2006. Ik ben in 2008 overgegaan tot een tweede aanpassing, in overleg met de energieleveranciers, om het akkoord aan te vullen met een reeks regels die de leesbaarheid van de energiefactuur moeten verbeteren.
Sedertdien heeft de administratie een nieuwe evaluatie gemaakt, enerzijds op grond van een onderzoek van de websites van de energieleveranciers, en anderzijds op basis van de klachten die de controlediensten binnenkregen.
Ondertussen is ook de ombudsdienst voor energie effectief operationeel geworden. Deze houdt bij het onderzoeken van klachten ook rekening met het naleven van de regels van het akkoord.
Daarom lijkt het mij aangewezen eerst de weerslag op de markt van de bemiddeling die deze dienst doet, na te gaan. De praktijkervaring die zal worden opgebouwd, zal voor mij ook heel belangrijk zijn, naast de deskundigheid van de FOD Economie, om te zien hoe en in welke mate nieuwe aanpassingen en/of aanvullingen zich opdringen. In elk geval moet er thans naar worden gestreefd de bestaande gedragsregels zo goed mogelijk te doen toepassen.
In antwoord op het tweede deel van uw vraag, volgt hierna een overzicht van de klachten die bij de Algemene Directie Controle en Bemiddeling de voorbije jaren zijn binnengekomen. Ik heb alle cijfers en zal er een aantal citeren. In 2006 bijvoorbeeld waren er 2 763 klachten. In 2007 waren er 5 630. In 2008 waren er 4 129. In 2009 waren er 2 734. In 2010 waren er 1 168. Er is dus een constante daling van het aantal sinds 2007.
Deze cijfers vertonen inderdaad een sterk dalende tendens, maar daar zomaar uit afleiden dat er minder problemen zijn, zou een te snel besluit zijn. Voor juiste gevolgtrekkingen zouden ook de cijfers van de ombudsdienst en van de gewestelijke bemiddelingsdiensten erbij moeten worden genomen.
05.03 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad verstandig om ook de gegevens van de ombudsdienst energie erbij te nemen en het als een globaal pakket te bekijken, om op basis daarvan te zoeken waar de belangrijkste pijnpunten zitten, waar er eventueel zou moeten worden bijgestuurd en hoe we dat op de beste manier kunnen doen. We blijven dat zeker opvolgen, eenmaal het rapport ter beschikking is.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 3879 de Mme. Musin est retirée.
- M. Bert Wollants au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'importation de déchets nucléaires" (n° 3885)
- Mme Karin Temmerman au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'importation de déchets nucléaires en Belgique" (n° 3933)
- Mme Karin Temmerman à la ministre de l'Intérieur sur "l'importation de déchets nucléaires en Belgique" (n° 3934)
- Mme Catherine Fonck au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le traitement de déchets nucléaires allemands par Belgoprocess" (n° 3976)
- M. Kristof Calvo au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'importation de matériaux faiblement radioactifs en provenance d'Allemagne" (n° 4178)
- de heer Bert Wollants aan de minister van Klimaat en Energie over "de invoer van kernafval" (nr. 3885)
- mevrouw Karin Temmerman aan de minister van Klimaat en Energie over "de invoer van nucleair afval in België" (nr. 3933)
- mevrouw Karin Temmerman aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de invoer van nucleair afval in België" (nr. 3934)
- mevrouw Catherine Fonck aan de minister van Klimaat en Energie over "de verwerking van Duits kernafval door Belgoprocess" (nr. 3976)
- de heer Kristof Calvo aan de minister van Klimaat en Energie over "de invoer van Duits laagradioactief materiaal" (nr. 4178)
06.01 Bert Wollants (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wij hebben daaromtrent al een antwoord gekregen in de laatste plenaire vergadering. Mijn vraag werd ingediend alvorens de vragen in de plenaire vergadering werden gesteld, maar ik zal ze kort overlopen. Een heel beperkt antwoord is dan ook voldoende.
Het kader is voor iedereen duidelijk. Belgoprocess heeft van de overheid groen licht gekregen om 120 ton laagradioactief afval uit Duitsland in te voeren. Het gaat bijvoorbeeld over röntgenfoto's en schorten, allemaal uit de medische sector.
Het is ook de eerste keer in twintig jaar dat dit gebeurt en dat de capaciteit die daarvoor in de Kempen bestaat, kan worden benut.
Ik heb een aantal vragen. Wanneer en door wie in de regering werd die beslissing genomen? Is er overleg geweest met de Gewesten en wat was daarvan de conclusie? Kunt u iets meer duiding verschaffen bij de genomen beslissing?
06.02 Karin Temmerman (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ook ik had mijn vraag ingediend voor deze kwestie in de plenaire vergadering aan bod kwam. Een aantal vragen werd dus al beantwoord.
Toch houd ik eraan de vraag nogmaals te stellen omdat de gevoeligheid rond deze materie – terecht – heel groot is nu er zich een nieuwe kernramp voordoet in Japan.
Vond men dit een hoogdringende aangelegenheid?
Kan de formele beslissing ook effectief worden verkregen, met name de manier waarop is beslist?
Wat was de motivatie om het dossier goed te keuren?
Voldoet de invoer volledig aan de relevante wetgeving? Ik veronderstel van wel, of hoop dat althans.
Welke bijzondere voorzorgsmaatregelen zullen worden getroffen om het transport in zo veilig mogelijke omstandigheden te laten plaatsvinden?
Wat mij bijzonder interesseert, is het parcours dat het afval zal volgen.
Is de invoer het begin van veel meer? Is het een startschot en het begin van de heropleving van de verwerking die Belgoprocess zal krijgen?
06.03 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u, omdat u mijn vraag bij de vragen ter zake wil laten aansluiten.
De vorige sprekers hebben al verwezen naar de beslissing van de regering en het groen licht van u en de heer Van Quickenborne, indien ik mij niet vergis. Wij, parlementsleden, hebben een en ander via gelekte verslagen van de raad van bestuur van NIRAS moeten vernemen.
Op die manier is aan de oppervlakte gekomen dat 120 ton medisch laagradioactief afval uit Duitsland op komst is.
Er is al verwezen naar de periode dat het al geleden is dat dergelijke transporten hebben plaatsgevonden. Zij zijn een hele tijd geleden, na het verschrikkelijke, transnucleaire schandaal in de jaren tachtig, stopgezet.
Het grote vergeten is ondertussen begonnen. Het gelobby om opnieuw afval te importeren, is ondertussen al een tijdje bezig, met resultaat, blijkt nu.
Dit gebeurt bovendien door een regering van lopende zaken, wat het Parlement vragen moet doen stellen. Het gaat vandaag niet alleen om vragen aan de minister. Als commissie moeten wij ons ook afvragen of wij dat zomaar pikken. Behoort dat tot de lopende zaken? Is dat de voortzetting van een ongewijzigd beleid? Mij lijkt van niet.
Mijnheer de minister, ter opvolging van de vragen die ik aan de premier gesteld heb, heb ik de volgende vragen voor u.
Ten eerste, welke argumenten lagen aan de basis voor het groen licht? Quid lopende zaken? Past dat in het plaatje? Zo ja, waarom?
Ten tweede, welke initiatieven hebt u genomen om het Parlement, de publieke opinie en de inwoners van Mol en Dessel in het bijzonder te informeren? Heb ik die initiatieven gemist of zijn er geen initiatieven geweest om ons allen over dat transport te informeren?
Ten derde, heeft de regering voorwaarden gekoppeld aan de vergunning van de import? U weet dat er een zeer kritische nota was van het FANC, een bevoegdheid van minister Turtelboom, over de verwerking van Belgisch nucleair afval, dé kerntaak van Belgoprocess. Heeft de regering gezegd dat er misschien eerst orde op zaken moest worden gesteld alvorens afval te importeren, of is die voorwaarde niet gesteld?
Ten vierde, is er ondertussen al een conventie gesloten? De premier heeft in de plenaire vergadering heel veel moeite gedaan om mij te zeggen dat het afval er nog niet is, omdat er eerst een conventie gesloten moet worden. Is die conventie er?
Ten vijfde, ik vraag mij daarbij ook het volgende af. Veronderstel dat er een nieuwe regering komt, als die er ooit komt, die beslist om dat afval niet te importeren. Welke clausules zijn er opgenomen in die conventie? Stellen wij ons daar niet kwetsbaar op?
Ten zesde, is er ooit dergelijk afval van Belgische oorsprong – onschuldig afval volgens velen – verwerkt in het buitenland? Als de CILVA-verbrandingsoven toch onvoldoende gebruikt wordt, is er dan nooit onderzocht om ons afval elders te laten verwerken? Dat zou, economisch gezien, misschien een interessante keuze kunnen zijn.
06.04 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, collega’s, in antwoord op de eerste vraag, overloop ik in chronologische volgorde hoe de beslissing tot stand is gekomen.
Op 2 juni 2006 heeft de toenmalige Ministerraad, in volle bevoegdheid dus, ingestemd met de mogelijkheid om buitenlands afval te verwerken in België in de installaties op de site van Belgoprocess, de dochtermaatschappij van NIRAS, in Dessel, mits voldaan werd aan een aantal strikte voorwaarden. In de vergadering van 26 september 2006 heeft de raad van bestuur van NIRAS een goedkeuring gehecht aan de voorstellen die werden uitgewerkt om op reglementair, technisch en administratief vlak te voldoen aan de voorwaarden van de Ministerraad.
De voorstellen werden door NIRAS aan de toenmalige toezichthoudende overheid overhandigd op 9 oktober 2006, waarbij erop werd gewezen dat elk concreet dossier voor de aanvraag van verwerking van buitenlands afval in België geval per geval zou worden onderzocht, op basis van de bovenvermelde voorstellen.
In zijn vergadering van 27 juni 2008 heeft de raad van bestuur van NIRAS zijn goedkeuring gehecht aan het procedurereglement Procedures and Regulations Belgoprocess NIRAS for foreign waste, waarin rekening wordt gehouden met de voorwaarden van de Ministerraad. Een herziening van het procedurereglement werd door de raad goedgekeurd in zijn vergadering van 25 juni 2010.
Op de vergadering van 27 juni 2008 werden ook de algemene principes bepaald van de raamovereenkomst tussen NIRAS en Belgoprocess voor de verwerking van radioactief afval van buitenlandse oorsprong. Daarnaast werden de algemene principes vastgelegd van de meerpartijenovereenkomst die dient te worden gesloten tussen NIRAS, Belgoprocess, de aanvrager van de verwerking van buitenlands afval en het land van herkomst van het betrokken afval. In die overeenkomst moeten onder meer de nodige garanties worden geboden betreffende de terugname van het verwerkte buitenlandse afval door het land van herkomst.
De voorwaarden van de Ministerraad van juni 2006 en de drie eerder vermelde documenten vormen de basis om de verwerking van buitenlands afval in de installaties op de site van Belgoprocess in Dessel met de nodige waarborgen in veilige omstandigheden en tegen de juiste economische voorwaarden te doen verlopen.
In 2009 werd de aanvraag van het Duitse bedrijf Nuclitec ontvangen voor de verwerking van 120 ton laagradioactief afval afkomstig van de medische sector in de installaties op de site van Belgoprocess in Dessel. De aanvraag werd behandeld overeenkomstig het bovenvermelde procedurereglement. Het desbetreffende aanvraagdossier werd ter goedkeuring voorgelegd aan de raad van bestuur van NIRAS in zijn vergadering van 10 december 2010. De raad heeft daarbij vastgesteld dat volledig voldaan werd aan de voorwaarden van de Ministerraad van juni 2006. Tevens werd nota genomen van het advies van het FANC, dat stipuleerde dat het verwerken van het Duitse ziekenhuisafval voldoet aan de vergunningsvoorwaarden en aanvaardingscriteria die zijn vastgelegd in de vergunning en het veiligheidsdossier van de CILVA-installatie waarin het Duitse ziekenhuisafval zal worden verwerkt.
Het FANC heeft eveneens vastgesteld dat de Europese richtlijn Euratom betreffende de overbrenging van radioactief afval en verbruikte kernbrandstof werd omgezet in de Duitse wetgeving, waardoor Duitsland verplicht is het betrokken radioactieve afval na verwerking terug te nemen. Op grond van die vaststellingen heeft de raad van bestuur van NIRAS in zijn vergadering van 10 december 2010 zijn goedkeuring gehecht aan het aanvraagdossier voor de verwerking van 120 laagradioactief Duits ziekenhuisafval en heeft hij volmacht verleend om het dossier voor te leggen aan toezichthoudende overheid van NIRAS, conform de wettelijke bepalingen ter zake.
Het dossier werd mij en de minister van Ondernemen en Vereenvoudigen door NIRAS overhandigd per brief van 13 december 2010. Na bevestiging van het standpunt van het FANC door de minister van Binnenlandse Zaken hebben de minister voor Ondernemen en ikzelf op 3 maart 2011 NIRAS toestemming gegeven om het afval in België te beheren en daartoe de meerpartijenovereenkomst te ondertekenen voor het verwerken in de installaties op de site van Belgoprocess te Dessel van de betrokken partij radioactief Duits afval.
Aan de toestemming hebben de minister van Ondernemen en ikzelf naast de voorwaarden van de Ministerraad van juni 2006 de volgende bijkomende voorwaarden gekoppeld. Ten eerste moet er altijd voorrang gegeven worden aan de verwerking en conditionering van Belgisch afval. Ten tweede, twee keer per jaar moet aan de raad van bestuur van NIRAS verslag worden uitgebracht over de uitvoering van de opdracht, waarbij Belgoprocess de vereiste informatie in volle transparantie ter beschikking van NIRAS moet stellen. Ten derde moet Belgoprocess de kosten en resultaten van al zijn commerciële activiteiten duidelijk en afzonderlijk registreren in zijn analytische boekhouding. In onze toestemming hebben wij bovendien in het bijzonder gewezen op de noodzaak dat Belgoprocess de nodige maatregelen moet nemen om te beantwoorden aan de opmerkingen die het FANC geformuleerd heeft in zijn recente veiligheidaudit van het bedrijf.
Het Duits ziekenhuisafval wordt verwerkt in CILVA. Die wordt sinds jaren niet benut op haar volle capaciteit als gevolg van de beperkte aanvoer van Belgisch laag radioactief afval. De mogelijke verwerking van buitenlands afval in de installatie kan leiden tot een verbetering van de gebruiksgraad van de betrokken installatie. Bovendien kan daardoor een deel van de vaste kosten van de installatie verhaald worden op het buitenlandse afval, wat niet alleen de Belgische afvalproducenten ten goede komt, maar ook de nucleaire passiva BP 1 en BP 2 en het technisch passief van het SCK-CEN en het IRE, die van dezelfde installatie gebruikmaken voor het verwerken van het radioactief afval dat voortvloeit uit de sanering van de passiva en gefinancierd wordt door federale middelen. De verwerking van buitenlands afval is bovendien ook voordelig voor de werkgelegenheid in de streek en inzonderheid bij Belgoprocess.
Hoewel de bovenvermelde economische en financiële motieven niet zonder belang zijn, wens ik u erop te wijzen dat zij slechts van bijkomende aard zijn. Het is vooral op grond van het gegeven dat in het dossier van het Duitse ziekenhuisafval volledig voldaan wordt aan alle voorwaarden van de Ministerraad van 2 juni 2006 dat mijn collega en ik toestemming hebben gegeven voor het beheer door NIRAS van het betrokken afval in België.
De invoer van het Duitse ziekenhuisafval valt onder de toepassing van de ter zake vigerende wetgeving, op grond waarvan het FANC de vereiste invoervergunning dient af te leveren. Dat zal pas gebeuren wanneer aan alle relevante wetgeving zal voldaan zijn.
Alvorens minister van Quickenborne en ikzelf de toestemming gaven aan NIRAS om het contract te ondertekenen, heeft minister Turtelboom ons middels een brief van 10 februari 2011 het positieve advies van het FANC bezorgd. Het FANC stelt hierin onder meer dat de uitgevoerde audit bij Belgoprocess van oktober 2010 geen elementen naar voren heeft gebracht die de veiligheid van de uitvoering van de verwerkingsopdracht in het gedrang zou brengen. Het FANC bevestigt in het advies ook dat het betrokken afval voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de vergunning en het veiligheidsdossier van de installatie op de site van Belgoprocess, waarin het afval zal worden verwerkt. Die aspecten vallen onder de bevoegdheid en het toezicht van het FANC.
Het FANC heeft ook vastgesteld dat de Europese richtlijn betreffende de overbrenging van radioactief afval en verbruikte kernbrandstof werd omgezet in de Duitse wetgeving, waardoor Duitsland als land van herkomst van het afval verplicht is het afval na verwerking terug te nemen, wat het intussen ook bevestigd heeft te zullen doen. Er werd nog geen overbrengingsvergunning afgeleverd conform de Europese procedure. Vooraleer het vervoer mag plaatsgrijpen, moet het Federale Agentschap voor Nucleaire Controle de vereiste invoervergunning afleveren. De vergunning wordt pas afgeleverd als is voldaan aan de voorwaarden van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemer en van het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende straling. Dat hoofdstuk geeft de internationale overeenkomsten en reglementen aan, waaraan moet voldaan zijn. Het geeft ook de te volgen procedure aan die moet gevolgd worden om de vergunning te verkrijgen. Om reden van openbare veiligheid is het niet de gewoonte van de minister van Binnenlandse Zaken of van het FANC om dergelijke informatie op voorhand bekend te maken. Voor meer inlichtingen op dat vlak verwijs ik u naar de minister van Binnenlandse Zaken.
Met alle respect voor de onafhankelijkheid van de veiligheidsautoriteit mag ik ook zeggen dat het FANC ook een compliance audit gepland heeft, alvorens de vervoervergunning zal worden uitgereikt. Bovendien voorziet het FANC tevens in inspectie tijdens het vervoer op het Belgische grondgebied.
Is hiermee het startschot gegeven voor meer, of blijft het een uitzondering? Elk concreet dossier voor de aanvraag van verwerking van buitenlands afval in België wordt geval per geval beoordeeld en onderzocht op basis van de modaliteiten die werden uitgewerkt, om op reglementair, technisch en administratief vlak te voldoen aan de voorwaarden van de Ministerraad van juni 2006. De aanvraag voor de verwerking van 120 ton Duits ziekenhuisafval is het eerste concrete dossier dat op die manier werd beoordeeld en aan al de voorwaarden voldoet.
Ik kan u meedelen dat Belgoprocess nog andere aanvragen voor verwerking van buitenlands afval heeft ontvangen. Die aanvragen hebben tot nu toe evenwel niet geleid tot het indienen van een formeel aanvraagdossier bij NIRAS.
Indien ze tot een concreet aanvraagdossier aanleiding geven, zullen ze worden onderzocht op basis van de eerder vermelde voorwaarden van de Ministerraad.
06.05 Bert Wollants (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Samen met de toelichting die wij in de plenaire vergadering hebben gekregen, hebben wij nu een volledig beeld van wat er allemaal op stapel staat.
Ik denk dat het inderdaad de eerste keer is dat wordt gekeken op welke manier buitenlands afval hier kan worden verwerkt. Als wij de capaciteit en de expertise hier hebben, zie ik ook niet in waarom wij dat niet zouden doen.
De afgelopen weken was er ook heel wat te doen over de audit.
Het FANC bevestigt dat er problemen zijn met die audit. Een dag later bevestigt FANC dat Belgoprocess voldoet aan alle voorwaarden die op dit moment gelden. We moeten het blijven opvolgen opdat de conformiteit met de toekomstige geplande regelgeving, waarvoor de audit ook was bedoeld, kan worden gegarandeerd. Dat moeten we de komende maanden en jaren bekijken.
06.06 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, door het omstandige antwoord hebben we een duidelijk zicht. Alleen is mij nog niet echt duidelijk of wij als parlement en als publieke opinie in de toekomst worden geïnformeerd als die vergunningen er effectief zullen zijn. Zal men weten langs waar het transport gebeurt? Ik kan nog enigszins begrijpen dat de reisroute niet in de krant zal staan, maar zullen de plaatselijke autoriteiten worden verwittigd als het transport via hun grondgebied verloopt? In een ver verleden gebeurde dat wel, dat kan ik getuigen.
Ik heb begrepen dat er meerdere aanvragen in behandeling zijn. Worden wij daarvan in de toekomst op de hoogte gehouden?
06.07 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, het uitgebreide antwoord geeft ons niet alleen duidelijkheid over wat er op stapel staat, mijnheer Wollants, maar verschaft ons eindelijk ook duidelijkheid over wat de regering in lopende zaken en de raad van bestuur van het NIRAS al heeft beslist. Die duidelijkheid ontbrak tot voor kort.
Ten eerste, iedereen kijkt met een andere bril naar een samenleving. Iedereen heeft een andere visie op de evolutie van Vlaanderen en Mol en Dessel. Sta mij toe om met de collega’s en met u van mening te verschillen dat het minder onschuldig is dan het lijkt. Niet omdat het gaat om 120 ton laagradioactief afval uit de medische sector, maar wel omdat de uitvoering nieuw is. Het is de eerste keer in lopende zaken. Volgens ons is dit geen invulling van lopende zaken.
Ten tweede, als economische rentabiliteit het criterium wordt voor het beslissen over nucleair afval of niet dan is de volgende stap snel gezet. U geeft zelf al aan dat er nieuwe aanvragen op komst zijn. De kabinetten zullen nu al worden platgelopen door Belgoprocess om voor het volgende nucleaire dominosteentje groen licht te geven.
Ten derde, mijnheer Wollants, het is Belgoprocess zelf en niet het FANC dat heeft gezegd dat het in orde is met de bestaande wetgeving. In de veiligheidsaudit van het FANC staat: geen veiligheidscultuur, geen beleid inzake brandveiligheid, onvoldoende zicht op binnenkomend materiaal. Dat zijn geen kleine opmerkingen. Het gaat niet om kleine aanpassingen, het gaat om het volledig ontbreken van een veiligheidsbeleid bij Belgoprocess, waar u groen licht voor geeft, mijnheer de minister. Mijn fractie heeft daar een zeer groot probleem mee. Wij zullen vragen blijven stellen, onder meer over die meerpartijenovereenkomst. Ik ben heel benieuwd naar de clausules die daarin zijn opgenomen.
L'incident est clos.
- mevrouw Karin Temmerman aan de minister van Klimaat en Energie over "de voordelen verbonden aan dieselvoertuigen" (nr. 3886)
- de heer Bert Wollants aan de minister van Klimaat en Energie over "het rapport over de negatieve effecten van dieselmotoren" (nr. 3921)
- de heer Joseph George aan de minister van Klimaat en Energie over "de bevindingen van het rapport van de milieuministers met betrekking tot diesel" (nr. 3924)
- de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister van Klimaat en Energie over "het regeringsbeleid inzake dieselmotoren" (nr. 3972)
- de heer Jef Van den Bergh aan de minister van Klimaat en Energie over "de ministeriële overeenkomst over de aanpak van de verdieselijking" (nr. 4027)
- Mme Karin Temmerman au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les avantages liés aux véhicules propulsés au diesel" (n° 3886)
- M. Bert Wollants au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le rapport sur les effets néfastes des moteurs diesel" (n° 3921)
- M. Joseph George au ministre du Climat et de l'Énergie sur "le constat du rapport des ministres de l'Environnement relatif au diesel" (n° 3924)
- M. Willem-Frederik Schiltz au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la stratégie du gouvernement en matière de moteurs diesel" (n° 3972)
- M. Jef Van den Bergh au ministre du Climat et de l'Énergie sur "l'accord ministériel sur la politique en matière de carburant diesel" (n° 4027)
07.01 Karin Temmerman (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het is heel duidelijk dat wij de Europese doelstellingen inzake luchtkwaliteit niet zullen halen. Wij zullen zelfs niet in de buurt komen.
In 2001 werden de maximumplafonds ter zake voor de verschillende landen opgesteld. In 2010 zouden wij ze moeten halen. Nu blijkt echter dat België de vastgelegde norm met maar liefst 76 000 ton overschrijdt. Dat is dus ongeveer 43 % boven het plafond. Een en ander werd nagekeken: enkel Ierland doet nog slechter. Op voornoemd vlak doen wij het dus absoluut niet goed.
Een van de oorzaken is zeker het wegverkeer. Wij moeten dus alles in het werk stellen om het gebruik van de auto zo veel mogelijk te verminderen. Dat is één aspect.
Het andere aspect is dat wij het gebruik van dieselmotoren steeds meer stimuleren, onder andere door de fiscale voordelen die aan het gebruik ervan worden verbonden.
U hebt er zelf op gewezen. Op 31 maart 2011 vond er een conferentie in samenwerking met uw collega-ministers plaats over het afbouwen van de bedoelde voordelen voor wagens die momenteel op diesel rijden, dus voor de dieselmotoren in het algemeen.
Ik heb bijkomende vragen.
Wat is de status van de voorstellen ter zake? Zijn er concrete voorstellen? Ik vind ze in ieder geval in de begroting niet direct terug, mochten ze er zijn. Misschien heb ik echter niet goed gekeken.
Wat zijn de komende stappen die worden gepland om het gebruik van de dieselmotoren te verminderen?
Is er overleg met de sector daaromtrent? Ik begrijp uiteraard dat het een niet erg eenvoudige opgave is.
Wat is het verband tussen, enerzijds, de werkgroep die over de kwestie nadenkt en die na het begrotingsconclaaf werd opgericht, en, anderzijds, de vermindering op de factuur voor de aankoop van milieuvriendelijke wagens? Zullen zij ook worden geëvalueerd? Wat is de evaluatie ervan?
07.02 Bert Wollants (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het kader is door mevrouw Temmerman voldoende geschetst. Ik zal het dus niet herhalen. Ik zal mij concentreren op de specifieke vragen die ik ter zake heb.
Wat zijn, gelet op de hele context, de concrete voorstellen die u op basis van voormeld rapport zal doen? Wat betekent een en ander voor het federale ondersteuningsbeleid voor de dieselwagens?
Het beleid op het vlak van de luchtkwaliteit is in de eerste plaats natuurlijk een bevoegdheid van de Gewesten. Zij treffen ter zake een aantal maatregelen.
In welke mate zijn er naar uw mening mogelijkheden om het regionale beleid, dat nu al wordt gevoerd, via het federale beleid te versterken in plaats van het tegen te werken?
Ten slotte, kunt u het integrale rapport aan deze commissie bezorgen?
07.03 Joseph George (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, la Belgique reste sous la menace d'une action devant la Cour de Justice pour non-respect des normes en matière d'oxyde d'azote. J'ai également pris connaissance par voie de presse de l'existence d'un rapport émanant des quatre ministres régionaux et fédéraux de l'Environnement. Ce rapport énonce un constat clair, à savoir que le diesel a été trop favorisé et qu'il peut s'avérer nocif pour la santé et l'environnement, plus que d'autres carburants.
L'article indique aussi qu'il faudrait revoir
la fiscalité sur les carburants, les primes CO2 et le système
des voitures de société.
Monsieur le ministre, puisqu'il s'agirait d'une concertation entre vous-même et les ministres de l'Environnement des Régions, pouvez-vous fournir ce rapport aux parlementaires?
Deuxièmement, quelles sont les pistes envisagées au niveau fédéral? De fait, selon des articles de presse, il est question de rééquilibrer la fiscalité et, ensuite, de transmettre le document pour approbation aux Régions avant son retour au gouvernement fédéral.
Comptez-vous prendre rapidement des mesures concrètes à ce sujet? Si oui, lesquelles et dans quel délai?
07.04 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, ook mijn vraag situeert zich in hetzelfde kader, voortbouwend op een multidisciplinaire werkgroep van experten aan de KUL die toch aantonen dat er met die fiscaliteit toch een en ander schort.
Persoonlijk steek ik het niet onder stoelen of banken dat ik de fiscale aanmoediging voor wagens die een lagere CO2 uitstoten een goede zaak vind. Zo kunnen we aantonen dat de green tax shift niet alleen een verhaal van beteugeling maar ook van beloning kan zijn.
Ook in het aankoopgedrag van de consument konden wij een beweging zien. Zeker bij de constructeurs was er een ware wedloop naar een lagere CO2-uitstoot. Dat is uiteraard toe te juichen, maar wij zijn nu op een punt gekomen dat wij verder moeten durven te kijken.
Uit het rapport is enerzijds gebleken dat de CO2-uitstoot daardoor een verlaging kan kennen maar anderzijds is er het probleem van het fijn stof. Ik durf zelfs een stap verder te gaan: uit dat rapport blijkt evenzeer dat subsidies voor hybride en elektrische wagens ook niet zaligmakend zijn. Vanzelfsprekend is een elektrische wagen alleen milieuvriendelijk wanneer de elektriciteit uit milieuvriendelijke of hernieuwbare bronnen komt.
Bovendien is er het probleem van de levenscyclus, enzovoort.
Ik vind het vooral opmerkelijk dat in dit rapport de roep om over te schakelen op het uitstootcertificatensysteem luider begint te klinken. Ik meen dat wij niet anders zullen kunnen dan daarmee verder te gaan. Los van mijn persoonlijke bevindingen wil ik graag peilen naar uw mening over een systeem van uitstootcertificaten dat de huidige subsidieregeling aanvult of vervangt?
In hoeverre zult u de resultaten van het wetenschappelijke onderzoek meenemen in uw verdere gesprekken met de sectoren en met de andere regeringen van ons land?
07.05 Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit mij aan bij de vragen die reeds gesteld zijn door de collega’s.
De aanpak van dieselwagens is de voorbije weken al herhaaldelijk in het nieuws geweest. Er was het onderzoek van de experts van de KUL, er was ook het onderzoek van de VAB, en er kwam een document van de ministers van Leefmilieu – waaronder u, mijnheer de minister – waarin een aantal pistes naar voren werd gehaald, zoals een betere verdeling van de accijnzen op brandstof, herziening van het bonussysteem inzake CO2-uitstoot en het veranderen van de belasting op bedrijfsauto’s, om maar enkele elementen te noemen die in de krantenberichten aan bod zijn gekomen.
Ik sluit mij dan ook graag aan bij de vragen die reeds werden gesteld. Wat is de status van deze overeenkomst? Zal hierover nog overleg worden gepleegd met de betrokkenen in de sector? Kan het Parlement inzicht krijgen in dit document? Wat zijn de belangrijkste federale maatregelen die hierin worden voorgesteld om het “verdieselen” tegen te gaan?
07.06 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, collega's, sta mij toe eerst en vooral het statuut van deze werkgroep en de werkzaamheden ervan in een ruimer perspectief te plaatsen.
Het betreft een initiatief van de Gewesten dat bij de Interministeriële Conferentie Leefmilieu werd gebracht, vertrekkende van de vaststelling dat in België niet wordt tegemoetgekomen aan bepaalde eisen inzake de luchtkwaliteit, namelijk gebrek aan eerbied voor de bovengrenzen inzake de uitstoot van atmosferisch vervuilende producten zoals NOx, zoals vereist door de Europese Unie, en gebrek aan eerbied voor de Europese regels vervat in een Europese richtlijn inzake luchtkwaliteit.
Vetrekkende van die vaststelling heeft de commissie beslist een werkgroep op te richten waarin de federale en de gewestelijke administraties inzake leefmilieu vertegenwoordigd zijn, die belast is met de analyse van de maatregelen betreffende de vermindering van de uitstoot van vervuilende stoffen die voortkomen uit mobiele bronnen, voornamelijk vervoer, en hierover regelmatig verslag moet uitbrengen.
Op 31 maart jongstleden werd er bij de interministeriële conferentie een nota aanhangig gemaakt, die zij heeft goedgekeurd, over de vorderingsstaat van de werkzaamheden van de werkgroep over de federale maatregelen die verband houden met vervoer. Bij een volgende vergadering zal er een nota aanhangig worden gemaakt over de vorderingsstaat van de gewestelijke maatregelen die verband houden met mobiliteit, met name het beleid inzake de toegang tot agglomeraties, de rijtaksen en de verkeerstaksen, die gebaseerd zijn op milieucriteria en de afgelegde afstanden, om aldus over een volledig verslag te beschikken.
Eens het volledige verslag beschikbaar zal zijn, wellicht in het najaar van 2011, zal er met de sector een formeel overleg moeten worden gevoerd. In de nota die uit de werkgroep voortvloeit, wordt duidelijk gesteld dat de beheersing van de vervuilde uitstoot die verband houdt met de vervoerssector onvoldoende is en zodoende bijdraagt tot het feit dat België de doelstellingen die door de Europese Unie worden bepaald niet bereikt. In de nota wordt gewezen op het feit dat de overheden meer aandacht zouden moeten schenken aan de toename van het aantal afgelegde kilometers en de “verdieseling” van het autopark en worden aanpassingen voorgesteld aan de bestaande federale beleidsvorming, met het oog op het bijdragen tot de inspanningen van de Gewesten inzake luchtkwaliteit, in wezen op het niveau van de fiscale instrumenten, zoals fiscale verminderingen en accijnzen, en de mobiliteit, bijvoorbeeld de euronormen.
La Conférence interministérielle de l'Environnement a convenu que les ministres régionaux de l'Environnement soumettent la note à l'approbation de leur gouvernement respectif. Ensuite, les ministres-présidents des Régions devraient transmettre le document au premier ministre. La note, en tant que document de travail, devrait être disponible lors de l'adoption formelle du procès-verbal de la Conférence interministérielle du 31 mars et pourra alors être transmise. In fine, la note constitue une étape vers une vision commune entre les entités fédérées et le niveau fédéral en matière de la qualité de l'air à laquelle je contribue également par de nombreuses mesures du plan fédéral Air en ce qui concerne le secteur du chauffage tout en tenant compte des objectifs climatiques et de santé publique.
07.07 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor het antwoord, maar als ik het goed begrepen heb, moeten wij wachten op de nota om enige concrete maatregelen te kunnen vernemen. Mevrouw de voorzitter, ik veronderstel dan ook dat wij die nota hier in de commissie zullen kunnen agenderen en uitgebreid zullen kunnen bespreken?
De voorzitter: Wij moeten de agenda van morgennamiddag even aanvullen met een puntje regeling der werkzaamheden, zodanig dat wij dan ook dat mee kunnen opnemen in onze agenda voor de komende weken.
07.08 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, ik wil er nog aan toevoegen dat als wij iets aan de luchtkwaliteit willen doen, het niet voldoende zal zijn om alleen maar te mikken op de verhoging van de taks op diesel. Er zal een globaal plan nodig zijn om het openbaar vervoer en de fiets te stimuleren. Daarvoor zult u ook met uw collega’s van de Gewesten moeten samenwerken.
07.09 Bert Wollants (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik onthoud vooral dat er nog goed wordt nagedacht over hoe wij hiermee in de toekomst zullen omgaan. Bij de bespreking van de nota zullen wij een aantal maatregelen moeten voorstellen. Op dit moment lijkt het mij echter dat er nog weinig conclusies zijn getrokken om hiermee verder te gaan. Wij zullen dit opvolgen.
07.10 Joseph George (cdH): Monsieur le ministre, j'ai pris acte que la note serait éventuellement disponible d'ici-là. En effet, c'est un élément clef, parce qu'il importe de tenir compte de la santé publique. Il faudra certainement résister aux groupes de pression et ne pas prendre nos concitoyens en otage. Ceux qui ont fait des choix ne devront pas être pénalisés non plus. En cette matière, le conservatisme devra être également bousculé tout comme les comportements répétés d'année en année.
On pourrait pousser vers d'autres choix de modes de chauffage, de déplacement, etc., mais c'est un gros chantier pour lequel il est nécessaire que nous disposions rapidement des éléments de base.
07.11 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, de heer George haalt mij de woorden uit de mond. Wat hij zegt, klopt natuurlijk. Er zou toch een zekere omslag gerealiseerd moeten worden. Daarom had ik gehoopt om toch al iets meer te vernemen over uw persoonlijke visie, onder andere omtrent een certificaat of een uitstootcertificatensysteem. U hult zich in een CO2-arme mist. We zullen wel zien wat de nota brengt en welke maatregelen dan naar voren geschoven worden.
07.12 Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor de duidelijkheid die u hebt gecreëerd. Toen we de persberichten lazen, leek het toch wel iets meer te betekenen dan enkel een eerste werknota die dan nog aangevuld moet worden om ten slotte te komen tot een visienota na overleg met heel de sector. We kennen nu de status van die nota.
Het is in elk geval belangrijk dat wij daar ook met de commissie over doordenken.
Ter zake hebben wij ook een aantal voorstellen ingediend, onder andere aangaande de herziening van het bonussysteem voor CO2-vriendelijke voertuigen. Ik denk dat die maatregel zijn effecten heeft gehad, maar dat die normen ondertussen te weinig ambitieus zijn om nog zijn effect te hebben. Volgens mij moeten die normen ook opgesplitst worden tussen verschillende normen voor diesel en voor andere brandstoffen.
Een ander voorstel dat wij ook ingediend hadden, gaat over CNG. Dat verhaal komt heel weinig aan bod als we het hebben over brandstof voor voertuigen. Aardgas kan een interessant alternatief zijn en komt uit veel onderzoeken als een van de meest milieuvriendelijke alternatieven aan bod. Ik denk dat we die pistes toch ook moeten meenemen als we daar verder rond werken.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister van Klimaat en Energie over "slimme netten" (nr. 3946)
08 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les réseaux intelligents" (n° 3946)
08.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Op 4 april publiceerde het International Energy Agency de Smart Grids Technology Roadmap. Dit is een rapport met een consensusvisie van meer dan 200 academici, industriëlen, gouvernementele actoren en zelfs consumentenvertegenwoordigers over de stand van zaken van de slimme netten, en de voorspelling van een mogelijk gebruik daarvan tot aan 2050.
Volgens het IEA zijn de investeringen in slimme netten cruciaal voor de verdere ontwikkeling van schone en betaalbare energie – u hebt daarop in het verleden zelf al meermaals zijdelings allusie gemaakt – omdat die netten in staat zijn om op een efficiëntere manier decentraal geproduceerde stroom – zoals windenergie en zonnepanelen – op het net bruikbaar te maken.
De huidige netwerkinfrastructuur in Europa is hiervoor zeer slecht uitgerust. Destijds werd de grote infrastructuur gebouwd voor het topdown in plaats van gedecentraliseerd distribueren van elektriciteit. Om zo’n project doorgang te kunnen doen vinden, is er dan ook een aanzienlijke investeringslast.
Het IEA concludeert dat het nu wel het moment is om te investeren in dergelijke slimme netten omdat die decentrale productie in opmars is, zij het soms aan een bedenkelijke kostprijs maar dat is een ander debat. Bovendien hebben wij steeds meer te maken met piekmomenten waarbij het aanbod moeilijk af te stemmen is op de vraag. De huidige infrastructuur schiet dan ook te kort in alle landen en niet alleen in België.
Tot slot kan een efficiënte netinfrastructuur een temperende invloed hebben op de kostprijs van de elektriciteit en dat is toch wel interessant. Naast de grootschalige investeringen in pilootprojecten voor slimme netten stelt het IEA bovendien dat de overheden van zowel de ontwikkelde als ook de ontwikkelingslanden een consistent en duidelijk beleid daaromtrent dienen op te stellen. Plannen en reguleringen zouden van groot belang zijn om een innovatieve investering in slimme netwerken te realiseren. Ook coördinatie tussen de landen is essentieel zodat lessen kunnen worden getrokken uit ervaringen met pilootprojecten. Met andere woorden, tijd om over de eigen landsgrenzen heen te stappen en een grote internationale samenwerking op poten te zetten.
Mijn vragen, mijnheer de minister, zijn de volgende. Hebt u zicht op de huidige investeringen in slimme netten? Kan u daarover iets meer vertellen of hoe komt het dat daarover nog geen duidelijkheid bestaat? Welke pilootprojecten werden in het verleden en worden in de toekomst vooropgesteld? In hoeverre deelt België nu reeds haar kennis over en ervaringen met slimme netwerken met andere landen? Kunnen daaruit al lessen worden getrokken? Evaluaties? Zijn er evenementen gepland inzake pilootprojecten waaraan België zou kunnen deelnemen? Is de minister, rekening houdend met het gunstige moment, bereid om volop in te zetten op deze netwerken, of liever niet?
08.02 Minister Paul Magnette: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Schiltz, de verschillende Belgische netwerkoperatoren zijn vandaag betrokken in onderzoeksprojecten en in demonstratieprojecten. Deze hebben tot doel de technologie samen met de fabrikanten te ontwikkelen, uit te testen en te verbeteren onder reële omstandigheden. Voor het uitwerken van deze projecten doen ze een beroep op Belgische en buitenlandse universiteiten en researchcentra en werken ze samen met buitenlandse collega’s. Het merendeel van deze projecten wordt gefinancierd door de netwerkoperatoren, met steun van Europese fondsen.
De technology road map inzake slimme netwerken van het Internationaal Energieagentschap geeft aan dat naast onderzoek en ontwikkeling ook de nodige aandacht moet worden besteed aan pilootprojecten, waarbij de ontwikkelde technologie aan de reële omstandigheden wordt onderworpen.
Momenteel lopen tien van zulke demonstratieprojecten op het Belgische grondgebied. Deze projecten behandelen verschillende domeinen waarbinnen het elektriciteitsnet intelligenter kan gemaakt worden, onder andere de integratie van hernieuwbare energiebronnen door temperatuurbeheersing, het verhogen van de flexibiliteit van het netwerk, het actieve beheer van de vraag, het uitbouwen van meetinfrastructuur enzovoort.
De Belgische overheid is actief binnen verschillende fora waar slimme netwerken worden behandeld en waar best practices worden uitgewisseld: de European Electricity Grid Network, de International Smart Grid Action Network en Implementing Agreement on Electricity Network Alliances Research and Development.
In België heeft Elia het initiatief genomen een coördinatie op te zetten tussen gridoperatoren: het BEGi. Dit heeft tot doel de inspanningen van Belgische operatoren te coördineren en ervaringen uit te wisselen. Door de overname van het Duitse transmissienet heeft de Elia-groep directe toegang tot de ervaring die door de Duitse netbeheerder is opgebouwd met betrekking tot windenergie en offshoregrids.
Bovendien is Elia lid van een associatie van de 14 grootste netwerkoperatoren, wat toegang tot ervaringuitwisseling met de belangrijkste actoren over de wereld geeft.
Veel van de proefprojecten worden georganiseerd binnen een Europees kader en er nemen dan ook meerdere landen aan deze projecten deel. Er is een constante uitwisseling van ervaringen en kennis tussen de verschillende deelnemers. Er worden op regelmatige basis evenementen georganiseerd waaraan België steeds deelneemt.
08.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Dat is zeer bemoedigend nieuws. Ik ben blij dat u de bezorgdheid hieromtrent deelt. Ik dank u ook voor de informatie. Het is fijn om te vernemen dat België wat het energiebeleid betreft toch nog wakker is geworden en langzaam een nieuwe dageraad begint in te zetten.
De voorzitter: Daar is de paastijd altijd goed voor.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Bert Wollants aan de minister van Klimaat en Energie over "de aanbevelingen rond verwarming en isolatie" (nr. 3980)
09 Question de M. Bert Wollants au ministre du Climat et de l'Énergie sur "les recommandations en matière de chauffage et d'isolation" (n° 3980)
U hebt daarop gereageerd door te stellen dat u tegen 2015 nieuwe normen zou opstellen voor verwarmingsketels, isolatie en hernieuwbare brandstoffen.
U wilt de normen voor verwarmingsinstallaties verscherpen. Als ik de studie goed lees, concludeert men dat een verstrengde normering voor die installaties geen kostenefficiënte maatregel is. Waarom wilt u er dan toch mee doorgaan en wat zijn uw concrete voorstellen op dat vlak?
U kondigt ook normen aan voor hernieuwbare energie, dus hernieuwbare brandstoffen, tegen 2015 welteverstaan. Op dit moment zitten wij toch nog steeds met de omzetting van de richtlijn 2009/28 waarin ook reeds een aantal voorwaarden op het vlak van hernieuwbare energie zijn opgenomen met betrekking tot duurzame biobrandstoffen. Kunt u hierbij iets meer toelichting geven zowel wat timing als de planning betreft?
Ten slotte, u stelt ook normen voor voor isolatie, maar de Gewesten doen op het vlak van energieprestatieregelgeving het nodige, zij zijn daarmee bezig. Wat zijn uw specifieke plannen? Immers, federale wetgeving op de regionale regelgeving stapelen, lijkt mij ook niet het meest efficiënte, het verhaal van de verdieseling heeft dat ook aangetoond.
09.01 Minister Paul Magnette: Substantiële reducties van de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen worden verwacht wanneer er grondig werk wordt gemaakt van de isolatie van gebouwen, zodat de doelstellingen van de richtlijn betreffende de energieprestaties van gebouwen en de 20-20-20-doelstelling worden bereikt. Die hypotheses zijn echter erg ambitieus. Wij moeten zo snel mogelijk zorgen voor tastbare resultaten.
In het licht van de regionale inventarissen betreffende de evolutie van de luchtverontreiniging zal het Federaal Milieuagentschap van de FOD Volksgezondheid nieuwe strengere uitstootnormen voor verwarmingstoestellen motiveren.
Ik pleit er echter voor dat de inspanningen zullen worden geleverd binnen de sectoren waar dit het meest kostenefficiënt is. Niettemin, als nieuwe uitstootnormen moeten worden vastgelegd, zullen verwarmingstoestellen op gas, stookolie of met vaste brandstoffen het onderwerp uitmaken van een studie die de marges moet bepalen van de mogelijke aanpak en zo bijdragen tot de emissievermindering van verwarming.
De studie focust niet op biobrandstoffen en hun duurzaamheidscriteria die vastliggen in de richtlijn inzake hernieuwbare energie. Ik verwijs hier naar andere technische normen voor vaste hernieuwbare biomassa en brandstoffen zoals de houtpellets, eerder vermeld in het koninklijk besluit van 5 april 2011. Die normen zouden betrekking hebben op de afmetingen en de vorm van de brandstoffen, het asgehalte, het vochtigheidsgehalte, de verbrandingswaarde, enzovoort.
Waar het gebouwniveau meestal een hoofdzakelijk gewestelijke bevoegdheid is, is het op de markt brengen van producten en materialen een federale bevoegdheid. In plaats van het stapelen van regelgeving is het juist te spreken van complementaire regelgeving. Een voorbeeld van deze complementariteit is het evalueren van de milieu-impact van gebouwen - gewestelijk -, waar onder andere ook nood is aan gegevens over de milieu-impact van producten.
Hiervoor werkt de federale overheid een uniform en eenduidig systeem uit, in overeenstemming met Europese initiatieven. De Gewesten zullen deze informatie dan kunnen gebruiken. De producenten moeten niet per land en Gewest een andere levenscyclusanalyse uitvoeren. Daarenboven kan de federale overheid verdere acties op productnormniveau ondernemen om duurzame productie en consumptie te bevorderen.
Om deze complementariteit te garanderen, onderhoudt DG5 van de FOD Volksgezondheid nauw contact met de gewestelijke diensten en zijn er overlegstructuren.
Ten slotte zien wij ook op Europees niveau acties op verschillende niveaus die complementair zijn. Zo is er op productniveau onder andere de Europese richtlijn Ecodesign en de Construction Products Regulation, die beiden relevant zijn voor isolatieproducten. Op gebouwniveau is er de Energieprestatierichtlijn voor gebouwen.
09.02 Bert Wollants (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, als ik het allemaal goed heb begrepen, wil dat dan zeggen dat u op het vlak van uitstootnormen voor de installaties zelf op zoek gaat naar die plaatsen waar het het meest kostenefficiënt zou kunnen zijn om in te grijpen.
Ik wil nog zien op welke manier u dat zult doen, rekening houdend met de conclusies van de studie die stellen dat als wij op een kostenefficiënte manier te werk willen gaan, wij vooral moeten focussen op de vermindering van het verbruik en niet zozeer op het opleggen van specifieke normen voor die verwarmingsinstallaties.
Ik ben echter erg benieuwd naar wat u ter zake naar voren zult brengen.
Op het vlak van de vaste brandstoffen, zoals houtpellets, kan het inderdaad wenselijk zijn na te gaan wat voor de productie ervan wordt gebruikt en welke effecten een en ander op de uitstoot heeft.
Het is echter ook belangrijk dat wij een zicht krijgen op de duurzaamheidcriteria uit de richtlijn inzake hernieuwbare energie, met name het tijdstip waarop wij effectief met de criteria aan de slag gaan. Zij vormen immers uiteindelijk ook een specifieke invloed op wat wij ter zake qua uitstoot zullen hebben. Het gaat misschien niet specifiek over de verwarmingsinstallaties, maar wel over het ruimere kader.
Tot slot, inzake uw antwoord over de productnormen voor isolatie wijs ik erop dat de energieprestatie door het volledige huis of gebouw wordt bepaald. Dat betekent dus dat u productnormen voor isolatie kan opleggen waaraan een huis of gebouw moet voldoen. Echter, afhankelijk van het gebruik daarvan en van de energieprestatie van het gebouw op zich kan er qua luchtkwaliteit een effect ontstaan op de buitenwereld en de leefomgeving.
Of het opleggen van normen ter zake een specifieke meerwaarde heeft, weet ik niet. Het is wellicht goed om zeker te zijn van bepaalde waarden die worden opgelegd. Indien van een specifieke R-waarde wordt gesproken, is het nuttig na te gaan of de waarde correct is en klopt.
In voornoemde zin is het voor de Gewesten belangrijk na te gaan wat het volledige programma voor een gebouw is en op welke manier het gebouw uitstoot veroorzaakt, ongeacht of zulks al dan niet met een genormeerde isolatie gebeurt. Zolang de cijfers kloppen, zitten wij ter zake op het goede spoor.
Ik ben in ieder geval benieuwd naar uw voorstellen, die wij hopelijk binnenkort mogen ontvangen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Ik word er net attent op gemaakt dat hier om 12 u 30 de commissie voor de Wetenschappelijke en Technologische Vraagstukken zal plaatsvinden. Ik stel dus voor dat wij nog één vraag behandelen, met name vraag nr. 3981 van de heer Schiltz over de sterke reductie van interconnectiecapaciteit op 4 en 5 februari 2011.
09.03 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Begrijp ik goed dat de minister vandaag geen uitleg zal geven over de verschillende geruchten die wij in de krant konden lezen over het rapport van de Nationale Bank?
De voorzitter: Ja, dat is de logica van de agenda. Ik begrijp dat daarover een aantal vragen rijst.
09.04 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Ik wil niet inbreken in de agenda van de minister. Ik heb begrepen dat hij ons moet verlaten. Ik heb ook begrip voor de logistieke organisatie van het Parlement, maar het is toch niet ernstig dat wij twee weken lang van alles konden lezen in de kranten, omdat regeringsleden zich niet konden inhouden vroegtijdig te lekken uit rapporten en geruchten te lanceren, terwijl wij in onze Kamercommissie braafjes de minister moeten zien vertrekken en niets mogen vragen over het rapport van de Nationale Bank over de nucleaire rente?
Misschien moeten wij morgen in de kranten lezen wat dat rapport inhoudt? Dat is toch niet ernstig? Collega’s, daar kunnen wij toch geen vrede mee nemen?
09.05 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, ik zou graag mijn vraag stellen. Dan kunt u nog even bakkeleien over het verdere verloop van de agenda. Ik heb nog andere belangrijke vergaderingen.
Ik moet die rapporten nog lekken, mijnheer Calvo, alsof regeringsleden trouwens het monopolie hebben op het doorspelen van informatie aan de pers. Ik vind dat wel grappig.
10 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister van Klimaat en Energie over "de sterke reductie van interconnectiecapaciteit op 4 en 5 februari 2011" (nr. 3981)
10 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au ministre du Climat et de l'Énergie sur "la forte réduction de la capacité d'interconnexion des 4 et 5 février 2011" (n° 3981)
10.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, ik heb een zeer relevante vraag die voortbreit op mijn bezorgdheid over de netwerken in Europa. De contractuele interconnectiecapaciteit van België met Nederland en Frankrijk werd op vrijdag 4 februari en zaterdag 5 februari dramatisch verminderd. De capaciteitreductie heeft enorme gevolgen gehad. Daarom heeft de federale energieregulator een studie opgezet die de oorzaken en de gevolgen van een dergelijke capaciteitreductie in kaart brengt. In die studie kunnen we opmerken dat de transmissiesysteembeheerders van de CWE-regio de beslissing hebben genomen om op 4 en 5 februari de interconnectiecapaciteit op alle grenzen binnen de CWE-regio drastisch re reduceren. Daardoor werd België geconfronteerd met een interconnectiereductie van 96 %. In Duitsland betrof het gemiddeld een reductie van 76 %. Op sommige momenten was er zelfs een interconnectie van 0 MWh. België was dus op dat moment een eiland.
De CREG vermoedt dat de hoge voorspelde windproductie in het noorden van Duitsland onder andere een aanleiding is geweest voor die problemen. Metingen van die dagen laten zien dat er effectief een te hoge voorspelling voor windproductie was voor 5 februari. De gemiddelde voorspelde waarde lag immers op 18,3 GW, terwijl de effectieve windproductie gemiddeld 1 GW lager lag. In het verleden werden nooit voorspelde windproducties op die manier in aanmerking genomen. Een niveau van 17,2 is wel al meermaals voorspeld, maar 18,3 nog nooit.
Een dergelijk evenement heeft een enorme impact gehad op de Belgische economie. Vergeleken met Nederland heeft dat de Belgische economie 400 000 euro gekost en in vergelijking met Duitsland 1 430 000 euro, gewoon omdat er op een dag door een foute inschatting niet genoeg capaciteit gereserveerd was in het buitenland en iedereen op dat moment elektriciteit nodig had. De bekende congestieproblemen tussen Duitsland en België hebben er bovendien bijkomend voor gezorgd dat de vraagprijs gigantisch de hoogte in is geschoten.
Dat is volgens mij de reden waarom dat is gebeurd. Ik wil u graag vragen of u het daarmee eens bent. Hebt u weet van het probleem op dat moment?
Kunt u ook verklaren waarom de kopers op de Belpex veel meer hebben betaald in vergelijking met Frankrijk en Duitsland?
Hebt u er weet van waarom er destijds nog nooit voorspelde windproducties van 18,3 GW werden opgegeven? Met andere woorden, hoe gebeurt die voorspelling? Wat zijn de marges? Wat zijn de gevaren voor ons land?
Wat kunt u als aftredend minister van Energie, in lopende zaken verkerend, nog ondernemen om een dergelijk rampscenario in de toekomst te vermijden?
10.02 Minister Paul Magnette: Mijnheer Schiltz, dat is inderdaad een heel relevante vraag. De oorsprong van het probleem was terug te vinden in een gedeelte van het Duitse net. Op basis van een zeer hoge voorspelling van de windkrachtenergie voor de dagen van 4 en 5 februari, heeft de betrokken netbeheerder een risico voor overbelasting van het net aangetoond, congestie, met andere woorden. In de loop van de dag heeft de productie van windkrachtenergie het niveau van 20 Gigawatt overschreden. Bovendien was er ook een belangrijke injectie van voltaïsche energie.
Het risico op congestie was wel degelijk aanwezig. Het kon slechts worden opgelost door plaatselijke acties, hetgeen maatregelen heeft vereist op het niveau van de regio Centraal-West-Europa. Het gevolg van de vermindering van de capaciteit was dat de Belgische markt zo ongeveer als een geïsoleerde markt heeft gereageerd. De prijzen die hieruit voorvloeiden, waren hoger dan gewoonlijk, door het beperkte volume van vraag en aanbod op die markt. Het heeft het belang van het mechanisme van de koppeling van markten aangetoond dat sedert meer dan vier jaar met succes wordt geïmplementeerd.
Betreffende de cijfers moet men onderstrepen dat het er niet enkel om gaat rekening te houden met de gemiddelde productiecijfers, maar ook met de voorspelling van de maximumwind. De informatie waarover ik beschik, wijst erop dat de voorspellingen van de maximumwaarden zowel correct als uitzonderlijk, qua magnitude, waren. Het koppelingsmechanisme van de markt, op schaal van de regio Centraal-West-Europa, maakte het bovendien mogelijk om over een ruimere vraag en aanbod te beschikken, hetgeen in combinatie met het gebruik van de beschikbare interconnectiecapaciteit toeliet om gunstigere economische transacties te realiseren.
Het principe bestaat uit het samentreffen van een groter aantal aanbiedingen en vragen van elektriciteit, dankzij een beter gebruik van de interconnectiecapaciteiten. Sinds 2006 werden de voordelen van die handelswijze duidelijk aangetoond. Men merkt een significatieve convergentie van de elektriciteitsprijzen op de betrokken markten die zonder die procedure niet gerealiseerd zou zijn.
Dat effect was inzonderheid gunstig voor de elektriciteitsprijzen in België. Voor wat mij betreft zal ik er over waken dat dit mechanisme van marktkoppeling nauwer wordt opgevolgd door de betrokken staten in zonderheid in de schoot van het Pentalateraal Forum.
10.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Ik dank u, mijnheer de minister.
Vanuit uw achtergrond en uw visie op de markten begrijp ik dat u in eerste instantie heil zoekt in het bijsturen van mechanismen en reguleringen. De marktkoppeling tussen België en Nederland is inderdaad een goede zaak om en zekere stabiliteit en solidarisering te realiseren, maar u moet natuurlijk ook naar de fysieke markt kijken.
Er wordt enorm veel windenergie geproduceerd in Duitsland. Ik krijg het aan de mensen niet uitgelegd dat wij daardoor in België massaal veel moeten betalen. De mensen weten niet dat die stroom nergens geraakt, dat er congestie optreedt. Ik zou daarom veel liever van u horen dat u eindelijk eens werk zou maken van bijkomende interconnectiecapaciteit door de Ardennen. Dat zou voor het Belgisch energielandschap een goede zaak zijn om een iets meer fysiek liquide elektriciteits- of groothandelsmarkt te krijgen en niet alleen te moeten sleutelen en morrelen aan de marktmechanismen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
La réunion publique de commission est levée à 12.39 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.39 uur.