Commission
des Finances et du Budget |
Commissie voor de Financiën en de Begroting |
du Mardi 5 avril 2011 Matin ______ |
van Dinsdag 5 april 2011 Voormiddag ______ |
La séance est ouverte à 10.08 heures et présidée par Mme Muriel Gerkens.
De vergadering wordt geopend om 10.08 uur en voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.
01 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eersteminister en minister van Begroting over "het ESR95" (nr. 3507)
01 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre du Budget sur "le SEC95" (n° 3507)
01.01 Hendrik Bogaert (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik verwijs naar de overeenkomst van 3 februari 2010 tussen de federale overheid, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Waals Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, betreffende de begrotingsdoelstellingen voor de periode 2011-2012.
Ik lees in artikel 8: “De partijen bij dit akkoord engageren zich ertoe om als respectievelijke voogdijoverheden van de lokale besturen te zullen waken over een strikte naleving van de E5R95-normen.” Een overgangsperiode lijkt noodzakelijk en de periode 2012-2013 lijkt redelijk.
Trouwens, de toepassing van de ESR 95-regels dient te gebeuren op een meerjarige basis, een gemeentelijke legislatuur, om rekening te houden met de investeringscyclus van de lokale besturen.
Een werkgroep zal worden opgericht om de modaliteiten en de kalender in toepassing van de ESR 95 op het niveau van de lokale overheden te onderzoeken. De toepassing van de normen van de ESR 95 zal onderworpen zijn aan een voorafgaand akkoord van alle betrokken partijen.
Deze werkgroep zal een eerste keer verslag uitbrengen van de vordering van de werkzaamheden op 19 maart 2010.
In het Belgische stabiliteitsprogramma 2009-2012, van januari 2010, lees ik het volgende: "In dit opzicht is op 25 januari een werkgroep samengekomen onder leiding van de Nationale Bank van België. Het doel ervan was de modaliteiten en de kalender vast te leggen voor de toepassing van de ESR-reglementering op het niveau van de lokale overheden. Er werd overeengekomen dat deze werkgroep een eerste verslag zal opmaken over de vooruitgang van de werkzaamheden op 19 maart 2010."
Mijnheer de vice-eersteminister, ik heb de volgende vragen voor u. Wat zijn de resultaten van de werkgroep? Heeft de werkgroep verslag uitgebracht op 19 maart 2010? Werden de werkzaamheden na die datum voortgezet? Hoe moet paragraaf 1 van artikel 8 worden begrepen?
Vanaf wanneer engageren de Gewesten zich om als respectieve voogdijoverheden van de lokale besturen te zullen waken over een strikte naleving van de ESR 95-normen? Uit de letterlijke lezing leidt men 2014 af.
De toepassing van de ESR 95-regels dient te gebeuren op een meerjarige basis van de gemeentelijke legislatuur om rekening te houden met de investeringscyclus van de lokale besturen. Wil dit zeggen dat het akkoord pas vanaf de volgende gemeentelijke legislatuur 2013-2018 effectief ingaat?
Volgens paragraaf 2 zal de toepassing van de normen van ESR 95 onderworpen zijn aan een voorafgaand akkoord van alle betrokken partijen. Wil dat zeggen dat artikel 8 pas uitwerking krijgt na een voorafgaand akkoord van alle betrokken partijen? Is dat akkoord al bereikt?
01.02 Minister Guy Vanhengel: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Bogaert, het materiaal is hier versleten.
La présidente: Il faut être prudent.
01.03 Minister Guy Vanhengel: U moet weten, zoals ik aan mevrouw de voorzitter heb uitgelegd, dat wij hier eigenlijk in de zaal van de Vlaamse Gemeenschapscommissie vergaderen. Deze zaal is de allereerste zaal van de Vlaamse Gemeenschapscommissie van Brussel. Vandaar dat het hier eigenlijk het klein halfrond is. Het Brussels Parlement vergaderde in de Congreszaal hier recht tegenover, die gebruikt werd als parlementszaal. De Vlaamse Gemeenschapscommissie vergaderde hier. De voorzitter zit op mijn gewezen stoel, want ik heb ooit de Vlaamse Gemeenschapscommissie voorgezeten. Dit was dus een klein halfrond, dat bestemd was voor het kleinste parlementje van het land. In 1995 ben ik hier toegekomen. De Vlaamse Gemeenschapscommissie werd in 1989 opgericht en bestond dus al zeven jaar toen ik hier ben toegekomen.
La présidente: Maintenant, c’est une liégeoise.
01.04 Minister Guy Vanhengel: Avec plaisir. La Commission
communautaire flamande a toujours été ouverte à tout le monde.
(…): (…)
01.05 Minister Guy Vanhengel: Mijnheer Bogaert, ik kom tot het antwoord op uw vraag.
Eerst en vooral geef ik u de wettelijke beschikkingen waarnaar wij moeten verwijzen als wij over dit onderwerp spreken en dat is in het bijzonder artikel 6, paragraaf 1, hoofdstuk 8, eerste lid van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, waarnaar u zelf ook al hebt verwezen. Daarin wordt bepaald dat de Gewesten in beginsel bevoegd zijn voor de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen.
In de memorie van toelichting van deze bijzondere wet, die de regionalisering van deze bevoegdheden heeft bewerkstelligd, wordt verduidelijkt dat deze bevoegdheid onder meer het beleid en de organisatie inzake financiën en personeelsaangelegenheden, alsmede het financiële beheer van gemeentebedrijven behelst.
Gelet op deze bevoegdheidsverdeling zijn het dus de Gewesten die de politieke verantwoordelijkheid inzake de begrotingsdoelstellingen van provincies en gemeentelijke instellingen opnemen of dienen op te nemen. Daarover bestaat volgens mij overigens geen discussie.
Deze legistieke evidentie is evenwel nog niet volledig in de praktijk omgezet. Ik heb het dan voornamelijk over de betrekkelijke kwaliteit van de ESR 95-rekeningen van de lokale overheden die al gedurende vele jaren een aandachtspunt vormen voor het Instituut voor de Nationale Rekeningen, de Hoge Raad van Financiën en Eurostat.
De huidige methode die wordt beschreven om die rekeningen op te stellen, is gepubliceerd op de website van de Nationale Bank van België en is gebaseerd op detailgegevens van enquêtes vóór een referentiejaar, die worden aangevuld met gegevens van tegenpartijen, administratieve informatie en externe studies. Zowel het Instituut voor de Nationale Rekeningen, de Hoge Raad van Financiën als Eurostat waren en zijn van oordeel dat dit een suboptimale situatie is. Het Instituut voor de Nationale Rekeningen heeft reeds herhaaldelijk – zowel in zijn jaarlijkse publicaties als door middel van brieven – aan de bevoegde ministers opgeroepen om deze situatie te verbeteren. Daarover wordt al vele jaren een heel uitvoerige briefwisseling gevoerd tussen het INR en de Gewesten en Gemeenschappen.
Om betere statistieken voor de lokale overheden te kunnen opmaken, dient het Instituut voor de Nationale Rekeningen onder meer te beschikken over de rekeningen van de gemeenten, de provincies, de lokale politiezones en de OCMW's die door de bevoegde overheden ter beschikking moeten worden gesteld op een geïnformatiseerde, geharmoniseerde en individuele wijze. Zoals vermeld, is het Instituut voor de Nationale Rekeningen reeds lang – de wetgeving dateert van 1980 – vragende partij om over deze gegevens te kunnen beschikken. Uit diverse werkgroepen waaraan het INR heeft deelgenomen of die op haar initiatief werden opgericht, bleek echter dat dit voor de Gewesten belangrijke investeringen en de nodige tijd zou vragen om dat op deze wijze te kunnen regelen.
Met het oog op het deblokkeren van de impasse waarin men was geraakt, werd in artikel 8, paragraaf 2 van het samenwerkingsakkoord van 15 december 2009 over de begrotingsdoelstellingen 2009-2010, bepaald dat een werkgroep zich moest buigen over deze problematiek. De eerste vergadering van deze werkgroep vond plaats op 25 januari 2010, in aanwezigheid van de Gemeenschappen en de Gewesten. Op de tweede vergadering van 8 februari 2010 was enkel het Vlaams Gewest vertegenwoordigd en werd vastgesteld dat, bij ontstentenis van de door het Instituut voor de Nationale Rekeningen gevraagde data, verdere vooruitgang niet mogelijk was. De inventaris die na die vergadering van 15 januari 2010 werd opgesteld, werd dan ook, gelet op artikel 8 van het samenwerkingsakkoord, als eindverslag weerhouden.
Onnodig te zeggen dus dat het Instituut voor de Nationale Rekeningen een cruciale rol speelt in het verhaal. Momenteel beschikt het INR enkel over de rekeningen van de gemeenten uit het Vlaams Gewest.
Deze gegevens worden momenteel, gezien de gehanteerde methodologie, niet gebruikt voor de opmaak van de statistieken, want door het ontbreken van gelijkaardige data voor de andere Gewesten diende het Instituut voor de Nationale Rekeningen zich te beperken tot een globale benadering voor de gemeenten en het geheel van de lokale besturen op nationaal niveau.
Het Instituut voor de Nationale Rekeningen heeft op 14 en 15 maart jongstleden opnieuw overlegd met de vertegenwoordigers van de drie Gewesten. Hieruit is gebleken dat er heel recent gegevens beschikbaar kwamen voor de gemeenten van het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In het Waals gewest zouden deze gegevens ook voor de OCMW’s bestaan. Het Instituut voor de Nationale Rekeningen heeft gevraagd dat deze gegevens uiterlijk eind april 2011 ter beschikking zouden worden gesteld.
Ik heb de mensen van het Instituut voor de Nationale Rekeningen overigens vorige week ontmoet. Er is vooruitgang geboekt sinds vorig jaar, sinds het eindverslag dat gemaakt was na de werkgroepen. Wij mogen verhopen dat er nu ook vooruitgang zal worden geboekt in de overdracht van de gevraagde gegevens.
Eerlijk gezegd, wij denken er zelf aan om in de wetgeving op de statistiek – het Instituut voor de Nationale Rekeningen zal wat dat betreft een voorstel formuleren – ook de wettelijke beschikkingen te treffen om die gegevensoverdracht een wettelijke basis te geven en nog beter te bepalen wat precies moet aangeleverd worden om statistisch over de juiste elementen te kunnen beschikken.
Naar analogie van wat er nu staat te gebeuren met de gemeenten blijft het Instituut voor de Nationale Rekeningen er vragende partij voor dat alle Gewesten op korte termijn inspanningen leveren om de rekeningen van de provincies, de politiezones, de OCMW’s en de autonome gemeentelijke bedrijven te bezorgen. Dat is natuurlijk nog een heel karwei.
In het licht van het stabiliteitsprogramma en van wat wij midden april bij de Europese Commissie moeten indienen, moeten wij de inschatting van het ESR-vorderingssaldo van de globale Belgische overheden opstellen. Het ESR-vorderingssaldo van de lokale besturen, namelijk de gemeenten, de OCMW’s, de provincies en de autonome gemeentebedrijven, dient te worden opgenomen. Deze vormen immers samen met de vorderingssaldi van de Gewesten en Gemeenschappen het vorderingssaldo van entiteit 2.
Ingevolge het uitblijven van een sluitend engagement inzake de begrotingsdoelstellingen van de lokale overheden door de toezichthoudende overheden, is men tot op heden genoodzaakt te werken met statische extrapolaties, ramingen op basis van rekeningen – in casu met cijfers van 1997 voor de OCMW’s en cijfers van 2001, 2002 en 2003 voor de gemeenten.
De alternatieve benadering die door de Vlaamse overheid tijdens het onderhoud van 14 maart jongstleden werd voorgesteld, actualiseert de basis waarop de statistische extrapolatie gebeurt. Daar hebben wij cijfers van de rekeningen van 2009 van de gemeenten. Dat laat echter nog steeds geen exacte begrotingsmatige, ex ante analyse toe van de vermoedelijke begrotingsprestaties van de lokale overheden.
Het is dan ook vanuit deze vaststelling dat de Dienst nationale rekeningen benadrukt dat, niettegenstaande deze fase – een belangrijke tussenstap in de verbetering van de kwaliteit van de lokale gegevens – er verder zal moeten worden gewerkt aan een meer verankerde wettelijke beschikking om de Gemeenschappen en vooral de Gewesten aan te sporen de juiste data te bezorgen.
Er is vooruitgang geboekt. De hele discussie tussen het Instituut voor de Nationale Rekeningen en onder meer het Vlaamse Gewest, met betrekking tot de vorderingssaldi die aanvankelijk werden genoteerd ingevolge ook onder meer de investeringscyclus van de gemeenten, is uitgeklaard. Wij ontwikkelen een stabiliteitstraject en wij zullen dat indienen. Het INR heeft bevestigd dat de cijfers die wij daarin gebruiken zullen kloppen. Die zijn in overeenstemming met de vastgestelde feiten op het niveau van de ondergeschikte besturen. Wij zullen proberen om in de wetgeving op de statistiek wettelijk te verankeren wat door de Gewesten moet worden aangeleverd met betrekking tot de begrotingssaldi van de gemeenten en aanverwante lokale besturen. Stapsgewijs zullen wij met een grote precisie en zekerheid de vorderingssaldi van dat deel van entiteit 2 kunnen inschatten.
01.06 Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de minister, ik heb drie punten van repliek.
Ten eerste, beiden zijn wij het erover eens dat dit een onaanvaardbare situatie is. Ik ben zelf actief geweest in de gemeente inzake financiën. Wij moeten vrij snel onze rekeningen en onze budgetten indienen bij de voogdijoverheid, respectievelijk de provincie en de Vlaamse overheid. Wij hebben daar geen enkele manoeuvreerruimte. Ik neem aan dat dit voor een gemeente of voor een stad als Brugge niet anders zal zijn. Ik begrijp aldus een en ander niet omtrent het op tijd indienen.
Als ik het goed heb begrepen werkt men voor de OCMW’s met cijfers van 1997 en voor de gemeenten met cijfers van 2001 en 2003. Het is nu april 2011. Er wordt dus erg afgeweken van een normale rapportering.
01.07 Minister Guy Vanhengel: De gemeenten en de OCMW’s dienen dat in bij hun voogdijoverheden, zijnde de Gewesten. Daarna moet het van de Gewesten naar het Instituut voor de Nationale Rekeningen komen en daar knelt het schoentje omdat, om dat goed te kunnen doen, dat op een individuele, geharmoniseerde en geïnformatiseerde manier moet kunnen gebeuren; anders is het niet verwerkbaar. De manier waarop de overdracht gebeurt van de Gewesten naar het INR, daar ligt het kalf gebonden.
01.08 Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de minister, daarop zoom ik in.
La présidente: Puis-je vous demander de raccourcir votre réplique?
01.09 Hendrik Bogaert (CD&V): Mevrouw de voorzitter, dit is een belangrijk punt en aangezien de vice-eersteminister zelf uitweidt over de materie, zal ik er toch nog even op ingaan.
Ik vind de situatie abnormaal. Alle gegevens bestaan en alle gemeenten en steden in het land zijn geïnformatiseerd. Ik kan mij niet voorstellen dat er nog gemeenten zijn waar de boekhouding niet via de computer verloopt. Of bestaat dat nog?
01.10 Minister Guy Vanhengel: Nee, maar niet iedereen doet dat op dezelfde manier.
01.11 Hendrik Bogaert (CD&V): Elke gemeente – en in mijn gemeente was dat niet anders – zet alle projecten op een investeringstabel. Dat is een beetje een politieke tabel, van de wijk die wilde dat zeker haar investeringsproject erop stond, want anders gaf dat de indruk dat men dat nooit ging doen. In principe is dat voor het eerste jaar. In mijn gemeente gebeurde het vaak dat al onze plannen voor de komende drie jaar erop vermeld stonden.
Dat is ook voorzichtigheid. Dat weegt dan ook budgettair, via de buitengewone begroting. Voor elk miljoen euro dat men investeert moet men een annuïteit nemen, dat was indertijd 80 000 euro op een miljoen, als ik mij niet vergis. Dat komt in de gewone begroting. Men moet wel zien dat op het eind de meerjarentabel op nul uitkomt.
01.12 Minister Guy Vanhengel: U bent er helemaal, daar zit het kalf gebonden. Het grote verschil tussen de gemeenten en bijvoorbeeld de overheidsbegrotingen die wij hier kennen op het federale niveau of op het gewestelijke en gemeenschapsniveau is dat een gemeente met een buitengewone begroting werkt, zonder dat men daar feitelijke ordonnanceringsplannen naastzet. Hierdoor komen cijfers vaak terug, zoals u zelf aangeeft, precies om aan te tonen dat men sommige investeringen niet uit het oog verliest. Dat betekent niet dat die investeringen worden uitgevoerd. Die komen soms jaar na jaar terug, met dezelfde bedragen, zonder dat men daarvan een ordonnanceringsschema ziet.
Dat is een van de elementen die in de discussie tussen het INR en het Vlaamse Gewest werd uitgevlakt. Dat is ook een van de discussiepunten waarrond de afwijking ineens zo groot werd tussen hetgeen het INR als vorderingensaldo voor de gemeenten voorzag en hetgeen Vlaanderen aangaf als zijnde het normale vorderingensaldo. Dat kan het INR niet zelf vaststellen als daarover niet op dezelfde geüniformiseerde, gestandaardiseerde en individuele manier door elke gemeente informatie wordt verschaft.
01.13 Hendrik Bogaert (CD&V): Men kan dat wel zien in de rekeningen, als men dat budgettair doet, heeft men dat probleem, maar in de rekeningen ziet men onmiddellijk wat er gebeurd is.
Nu komt mijn vraag. Donderdag kwam er een mededeling van het INR dat er goed nieuws is over 2010, in die zin dat het tekort niet 4,6 % maar 4,1 % is. Ik heb u daarvoor gefeliciteerd. Een deel daarvan kwam door de lokale problematiek en heeft te maken met de meerjarentabel, de investeringstabel. Zijn wij nu zeker dat wij niet die winst inpakken, want dat is een beetje winst, en dat wij geen verlies gepakt hebben? Waar kan dat verlies zitten?
Ik kom aan mijn volgend punt, over structurele gegevens. Als een gemeente een sporthal zet, volgens ESER-normen, zou dat onmiddellijk een gat moeten slaan in het jaar waarin dat geld wordt uitgegeven – kasboekhouding. Dat is nu echter niet het geval.
Als wij even afstand nemen van dit alles, zijn wij dan zeker dat wij voorzichtig bezig zijn? Ik heb namelijk het gevoel dat wij de winst inpakken van de investeringstabel, maar dat men het negatieve nog niet aan het verrekenen is. Immers, de gemeente schrijft de sporthal nu af, in tegenstelling tot wat de ESER-norm bepaalt. Hebben wij dan niet te snel victorie gekraaid over 2010.
01.14 Minister Guy Vanhengel: Die evidente vraag heb ikzelf ook gesteld aan de mensen van het Instituut voor Nationale Rekeningen die bij mij zijn geweest toen wij over die problematiek gesproken hebben. Ik kan niet zeggen dat dit gevaar onbestaande is, maar het moet toch zeer sterk gerelativeerd worden.
Het grote probleem met de vorderingensaldi van de gemeenten ingevolge hun investeringsbegrotingen, buitengewone begrotingen, heeft veel te maken met het inschrijven van bedragen die hoe dan ook niet worden gerealiseerd. Dat hebben zij geprobeerd eruit te filteren. In de investeringsbegroting, in de buitengewone begroting, zult u dus jaar na jaar bedragen terugvinden, bijvoorbeeld in een cyclus van zes jaar, die bijvoorbeeld in 2008, 2009 en 2010 voorkomen, en die iedere keer worden opgenomen in de boekhouding, terwijl de werken pas in 2012 zullen worden aangevat. Dat moet eruit gefilterd kunnen worden. Dat heeft men geprobeerd, onder andere op basis van de rekeningen die mee het voorwerp zijn geweest van de analyse.
Dé oplossing is op een correcte en gestandaardiseerde, geïnformatiseerde en individuele manier alles vanuit het Gewest doorsturen naar het INR, waar het door de machine kan draaien, zodat men een globaal beeld krijgt. Wij werken eraan om dat in orde te krijgen.
Wat mij daarin een beetje stoort, is het volgende. Ondanks het feit dat de federale overheid die verplichtingen heeft ten overstaan van de Europese Commissie, welke verplichtingen ook nog gevolgd worden door sancties indien wij ze niet nakomen in de toekomst, hebben wij daar voor het overige geen enkele vat op. Ik weet dat ik heel voorzichtig moet zijn met wat ik zeg ter zake, maar er is geen hiërarchie.
Men is voor een groot deel afhankelijk van de goodwill van de overkant om die informatie op een correcte manier aan te leveren. Die goodwill is eerlijk gezegd niet de eerste bekommernis geweest van geen enkele van de gefedereerde entiteiten. Dat is hun zaak niet. Zij trekken zich dat niet aan. Zij zijn niet verplicht om de cijfers bij Europa in te dienen. Zij hebben geen rechtstreekse band met de federale overheid die dat wel moet doen.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Kristof Calvo aan de vice-eersteminister en minister van Begroting over "de vragen van de Inspectie van Financiën over het MYRRHA-project" (nr. 3841)
02 Question de M. Kristof Calvo au vice-premier ministre et ministre du Budget sur "les questions de l'Inspection des Finances sur le projet MYRRHA" (n° 3841)
02.01 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit is een vervolgvraag op een vraag die ik aan de minister van Energie stelde. Het betreft de opmerkingen die zouden zijn geformuleerd door de Inspectie van Financiën bij het MYRRHA-project, de onderzoeksreactor voor het SCK in Mol en Dessel.
De Ministerraad heeft daarover een beslissing genomen in het voorjaar van 2010. Dat is een project met een aardige kostprijs, waarvan wij wel het begin kenden, maar wellicht niet het einde.
Naar aanleiding van mijn vraag in de commissie voor het Bedrijfsleven van 29 maart heeft de minister van Energie mij naar u doorverwezen. Hij zei mij dat hij een groot voorstander was van transparantie en zijn collega van Begroting zou vragen of hij geen probleem heeft met het publiek maken van dit advies.
Mijnheer de minister, ik wil u daarom deze vraag stellen in de commissie voor de Financiën. Welke opmerkingen werden er door de Inspectie van Financiën geformuleerde aangaande het MYRRHA-project? Werd er enkel een advies geformuleerd rond de beslissing van maart 2010 of zijn er tussentijds bijkomende initiatieven genomen door de Inspectie van Financiën? Zou ik, en bij uitbreiding het Parlement, kunnen beschikken over de adviezen van de Inspectie van Financiën over het MYRRHA-project?
02.02 Minister Guy Vanhengel: Mevrouw de voorzitter, ik meen niet dat het gebruikelijk is dat de opbouw van dossiers in zijn integraliteit aan derden worden bezorgd. Maar goed, ik ben voor transparantie en heb geen probleem met het aanbrengen van het advies van de Inspectie van Financiën met betrekking tot het MYRRHA-project.
De allerbelangrijkste conclusies van het advies van de Inspectie van Financiën – dat negatief was – was dat de begrotingskredieten die moesten worden ingeschreven om het project te kunnen opstarten nog niet ingeschreven waren toen het dossier werd voorgelegd aan de Ministerraad. Dat is inmiddels wel gebeurd. Ze staan op de kredieten van zowel het departement Wetenschapsbeleid als op die van het departement Energie.
Ik zal u het advies van de inspecteur van Financiën aan de regering voorlezen. “De inspectie van Financiën leest in de nota dat het MIRT-team concludeert dat er substantiële financiële risico’s verbonden zijn aan het project als gevolg van mogelijke overschrijdingen van de kosten en de duurtijd van het project en door het feit dat de installatie haar beoogde doeltreffendheid pas later zal bereiken”. Dat weten we, dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat we in een project zitten dat een onderzoeksproject is.
De resultaten van het onderzoek kunnen vooraf moeilijk worden ingeschat. Men hoopt echter dat het zal leiden tot datgene wat in het dossier voorkomt. “Ook is men niet zeker van de beschikbaarheid van de externe financieringsbronnen”. U weet dat het niet alleen om de federale overheid gaat maar ook om andere partners die moeten financieren om het project sluitend te maken. “Deze studiegroep beveelt dan ook aan dat ons land het risico ten bedrage van 40 % van de totale kosten reduceert door de voorafgaande fase aan de bouw te brengen op vijf jaar om het SCK toe te laten een aantal voorbereidende maatregelen te ondernemen.
Voor de financiering dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de investeringsfase – concept en bouw – en de uitbatingsfase. Tijdens de conceptfase moet het internationaal consortium van investeerders en gebruikers worden opgericht, waarbij de contractuele verantwoordelijkheden en de financiële bijdragen en de controlemodaliteiten op de uitgaven dienen te worden vastgesteld”. In feite zegt hij hier dat er nog veel werk is dat moet worden geleverd na de goedkeuring door de Ministerraad om het project helemaal te kunnen laten doorlopen zoals het voorzien is.
Ik ga verder met mijn citaat: “Het SCK stelt 70 miljoen euro jaarlijkse inkomsten voorop in de uitbatingsfase. Hierover bevat de nota geen details. “Zijn deze ramingen realistisch?”, vraagt hij zich af. Het voorstel van beslissing in de nota omvat een bijkomende dotatie van het SCK, zonder compensatie op de kredieten van de minister van Energie, voor de verwezenlijking van de studiefase van het gedetailleerde concept, op voorwaarde dat de minister van Energie vóór de begrotingscontrole een aangepast businessplan van het project brengt.
Het MIRT-team dient dan ook een roadmap voor de volgende vijf jaar voor te leggen in verband met de aspecten van technische bevoorrading, gebruik van brandstof en financiële aspecten. Er dient ook een jaarlijkse voortgangsevaluatie op basis van deze roadmap te worden gemaakt door een opvolgingsgroep ad hoc, met onder andere de Inspectie van Financiën. Tegen eind 2012 dient ook een onafhankelijke evaluatie door het NEA te Parijs te worden gemaakt.
Het IF stelt vast dat er voor de periode 2010-2014 nu reeds 80 miljoen euro wordt gevraagd voor de bijkomende dotatie van het SCK en het IRE. Ik geef de persoonlijke appreciatie weer van een inspecteur van Financiën: “De wafelijzerpolitiek wordt terug uit de kast gehaald.”
Zowel het IRE als het SCK hadden financiële noden. Het is niet omdat men aan beide noden tegemoet komt dat het daarvoor noodzakelijk een wafelijzerpolitiek is.
02.03 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Het feit dat u meteen de link legt met het IRE is toch opmerkelijk.
02.04 Minister Guy Vanhengel: Uit de nota blijkt nergens dat het absoluut noodzakelijk is dat ons land de voortrekker is van dit project. Dat is altijd zo bij zulke projecten. De absolute noodzakelijkheid daarvan kan altijd in vraag worden gesteld. Dat is bij wetenschappelijk onderzoek meestal zo. Als men de resultaten van wetenschappelijk onderzoek nog niet kan bepalen, wat normaal is, dan kan men ook altijd de vraag stellen: doen we het wel of niet? In deze was de wil van de regering duidelijk om het te doen.
“Zal het wereldbeeld nog zo zijn in 2024?”, vraagt de Inspecteur van Financiën zich af. Het wereldbeeld zal dan waarschijnlijk heel anders zijn. Nog niet langer dan een maand geleden hebben wij gemerkt dat het wereldbeeld heel snel kan veranderen.
“Wat is de toegevoegde waarde in economische termen voor ons land? Wie kan concreet iets vertellen over een project dat pas in 2024 in uitbating zal gaan? De opmaak van een realistisch businessplan zal dan ook geen sinecure zijn. Kan het consortium van investeerders en gebruikers nog uitgebreid worden teneinde het aandeel van ons land in de kosten terug te dringen? De nota zegt hierover niets.
Wie zijn de huidige deelnemers? Ook daarop geen antwoord. “De gevraagde kredieten voor de bijkomende dotatie aan SCK en IRE” – en dat is het belangrijkste voor wat mijn ambt betreft – “zijn niet voorzien in de begroting. Het IMF kan op basis daarvan” – dat is de reden waarom een negatief advies wordt gegeven – “en op basis van de vele onbeantwoorde vragen enkel maar een negatief advies uitbrengen op deze nota.” Getekend, de inspecteur-generaal van Financiën.
Dat is het advies dat ons werd bezorgd. Zoals u weet komt het de regering toe, in casu de verantwoordelijke voor Begroting, staatssecretaris Wathelet, om daar een door mij goedgekeurde appreciatie van te geven. Omdat de regering met het MYRRHA-project wilde doorgaan achtte hij het nodig om ondanks het negatieve advies een begrotingsakkoord te geven. Intussen zijn de kredieten ingeschreven op de departementen Wetenschapsbeleid en Energie.
02.05 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Bedankt voor het uitgebreide antwoord en de tentoongespreide transparantie.
Ik begrijp dat er in het wetenschapsbeleid altijd een investeringsrisico en nooit zekerheid is. Ik vermoed tegelijk dat de Inspectie van Financiën niet telkens een negatief advies geeft over elk innovatieproject. Dat hoop ik tenminste voor het innovatiebeleid in ons land.
Ten tweede, ik denk dat het negatief advies van de inspectie van Financiën te maken heeft met het feit dat er echt reëel een aantal problemen en een aantal bekommernissen zijn omtrent het MYRRHA-project, zoals het ontbreken van een duidelijk plan of de onzekerheid over externe investeerders. Wat dat laatste aangaat, heeft de premier een hele promotieronden gedaan, maar nog niemand heeft zich financieel geëngageerd.
Ik zie dus toch wel een aantal problemen voor een keuze die qua innovatie niet de onze is. Ik kom daar zeker nog op terug.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eersteminister en minister van Begroting over "de tewerkstellingsprogramma's" (nr. 3795)
03 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre du Budget sur "les programmes d'emploi" (n° 3795)
03.01 Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de vicepremier, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft, in tegenstelling met wat we vorige keer hebben besproken, indirect reeds niet onaardige bedragen in zijn begroting, vooruitlopend op de communautaire onderhandelingen. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ontvangt, onder andere in het kader van de wedertewerkstellingsprogramma’s, middelen via de bijzondere financieringswet.
In de begroting 2011 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd een aanzienlijk hoger bedrag ingeschreven voor wedertewerkstellingsprogramma’s. Het gaat om een bijkomend bedrag van 18 miljoen euro voor 2011 en 76 miljoen euro met terugwerkende kracht. In de federale begrotingen bleven de middelen voor de wedertewerkstellingsprogramma’s onveranderd. Dat is toch wel een belangrijk gebrek aan synchronisatie.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden voor de ontvangsten voor de wedertewerkstellingsprogramma’s ieder jaar hoge bedragen ingeschreven in de begroting, die bij de uitvoering dienen te worden gecorrigeerd. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voorziet, ondanks voorgaande calculaties, in 2011 in een tekort van 313 miljoen euro. Ik heb hier het akkoord bij de hand van 3 februari 2010 tussen de verschillende deelentiteiten. Er staat in artikel 6 heel duidelijk dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een tekort van slechts 254 miljoen euro zou hebben. Het betreft toch al een belangrijke afwijking. Er werd minder strikt toegezien op de uitgaven en het traject van het Stabiliteitspact naar 2015 werd duidelijk verlaten.
Ten eerste, welk bedrag schreef het Brussels Hoofdstedelijk Gewest indirect in zijn begroting 2011, vooruitlopend op de communautaire onderhandelingen?
Ik heb een bijkomende vraag, die ik niet had opgenomen in de schriftelijke versie van de vraag. Ik heb hier het rapport van de Hoge Raad van Financiën. Op het einde van die bundel gaat het over Brussel. Ik refereer aan tabel nummer 71 met een meerjarenraming 2011-2016. Ik herken de cijfers van 313 miljoen euro als ESR-vorderingssaldo. Het gaat verder met -254 en -172 enzovoort. Er staat in voetnoot A, ik citeer: “De meerjarenraming houdt rekening met een gewenste herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten belope van 496 miljoen euro.” Ik weet niet zo goed hoe ik die informatie moet kruisen. Het bedrag van 496 uit de raming zit dicht bij die zogenaamde 500 miljoen euro. Misschien kunt u hierbij enige toelichting geven?
Ten tweede, welke bedragen ontving het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de wedertewerkstellingsprogramma’s in respectievelijk 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010?
Ten derde, welke bedragen claimde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de wedertewerkstellingsprogramma’s in respectievelijk 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010?
Welke bedragen schreef het in zijn initiële begrotingen?
Hoe gaat u om met middelen die dubbel geboekt worden en voorkomen in de begrotingen van verschillende entiteiten? Hoe wordt dat gerapporteerd aan Europa?
Hoeveel bedroeg het tekort van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in respectievelijk 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010?
Wat waren de doelstellingen in het kader van het Stabiliteitspact in respectievelijk 2006, 2007, 2008, 2009, 2010 en 2011? Hebt u, en zo ja op welke momenten, uw Brusselse collega officieel uw grieven met betrekking tot het niet-respecteren van het stabiliteitspact meegedeeld?
03.02 Minister Guy Vanhengel: Ten eerste, ik vind een en ander wel fijn, maar we moeten toch eens een paar dingen op punt stellen. Er is een Brussels parlement met een Brussels regering, waar men vragen stelt en een fiat geeft over de Brussels begroting.
Ik wil natuurlijk wel mijn licht laten schijnen over de Brusselse begroting en over de uitvoering van de Brusselse begroting en ik wil dat eventueel ook doen over de Vlaamse begroting en de uitwerking van de Vlaamse begroting. Ik kan mijn collega uit de Vlaamse regering terechtwijzen, indien er ontsporingen zijn.
03.03 Hendrik Bogaert (CD&V): Ik verwijs gewoon naar de overeenkomst van 3 februari 2010.
03.04 Minister Guy Vanhengel: Die overeenkomst is gesloten met alle entiteiten.
Wat mij bijvoorbeeld verbaast, is dat de vraag niet gesteld wordt over de ESER-rechtmodificatie van 500 miljoen van Vlaanderen eind 2009, waarbij we ook een bonus hadden kunnen overzetten, een bedrag dat overigens even groot is of groter is dan de afwijking die voorkomt in de Brussels begroting.
Ik wil daarmee zeggen dat een van de ziektes van ons land is dat men zich niet houdt aan de bevoegdheden, die de zijne zijn. Ik stel vast dat de Vlaamse regering zich amuseert met te zeggen wat de federale regering moet doen en eisen stelt met betrekking tot wat er in het Brusselse moet gebeuren. Let wel, als de federale overheid ooit zou zeggen wat er fout zou kunnen lopen of verbeterd zou kunnen worden in Vlaanderen, dan is het kot te klein. We moeten daar voorzichtig mee zijn. Ik ben er een groot voorstander van dat iedereen bij zijn leest blijft.
Wat de verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden betreft, moeten de regeringen, die verantwoordelijk zijn, ondervraagd worden door de parlementairen die die regeringen controleren. Ik vind het iets moeilijker om mij uit te spreken over de entiteiten waarvoor ik niet bevoegd ben.
Ik stel overigens vast dat men nogal gemakkelijk vragen stelt over één entiteit, wat mij doet denken dat men zich focust op die ene entiteit, en dat men vermijdt diezelfde vragen te stellen over andere entiteiten, terwijl men dat ook zou kunnen. U zult begrijpen dat ik het daar als Brusselaar, tien jaar bevoegd geweest voor Financiën en Begroting in dat gewest, moeilijk mee heb. Ik zeg dat gewoon.
Als men dat wil, kan ik met de kennis die ik heb van zowel de Vlaamse regering – waarvan ik ook een jaar deel heb uitgemaakt –, de Brusselse regering – ik ben een unicum wat dat betreft – als de federale regering mijn licht laten schijnen op de drie vlakken. Ik ben de enige die in die drie regeringen zitting heeft gehad en dus de begrotingssituaties vrij goed kent.
In tegenstelling tot wat men denkt of tot wat u suggereert, heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geen bedragen ingeschreven in zijn begroting vooruitlopend op de communautaire onderhandelingen. Mocht dat wel het geval zijn, dan stond het nu niet met het vorderingssaldo dat het zijne is. Het is het vorderingssaldo dat tot uiting komt aan het einde van de begroting dat aangeeft dat er een structureel financieringsprobleem is.
Het vorderingssaldo wijkt af van het genormeerde traject. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft echter van het akkoord en de akkoorden die met de andere partners rond de tafel gesloten zijn, altijd gezegd dat erin moest worden genoteerd dat rekening gehouden moet worden met de specifieke situatie van het gewest.
Die specifieke situatie, waarvan men vraagt om er rekening te houden, is precies dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest – in mijn ogen volkomen terecht – aangeeft dat er een onderfinanciering is van dat gewest. Volgens mij is dat volkomen terecht, voor het bedrag dat overigens door het gewest is ingeschreven en dat overigens voorwerp uitmaakt van de Octopusnota waarvan men nooit spreekt, maar die ook door de Brusselse regering is opgemaakt en door alle partners van die regering is goedgekeurd.
In het dossier waarnaar u verwijst, namelijk de dotatie voor de wedertewerkstelling, is er een aanslepend conflict inzake de interpretatie van de vigerende wetsbepalingen tussen de federale en de gewestelijke bevoegde instanties. In feite beschouwt het Brussels Gewest de federale overheid daarin als een dubieuze debiteur. Concreet stelt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de vraag om, verwijzend naar de bijzondere wet die bepaalt dat de federale overheid de middelen toekent op basis van het aantal effectief gecreëerde arbeidsplaatsen, de historische verschuldigde bedragen te kunnen recupereren.
Het gaat om de volgende bedragen: 73 miljoen achterstallen voor de periode 1989-2006, 24,6 miljoen euro achterstallen voor de periode 2008-2010 en 54,6 miljoen euro, zijnde het verschuldigde bedrag voor 2011.
Ik zal nu concreet op uw vragen antwoorden. Wat werd er geraamd en geïnd door het Brussels Gewest in de voorbije jaren, met betrekking tot die wedertewerkstellingsprogramma’s?
In 2006 raamde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een inkomst van 42,5 miljoen en inde 48,7 miljoen. In 2007 schrijft het Brussels Gewest in zijn begroting 42,5 miljoen euro en int 49,4 miljoen euro. In 2008 raamt het Brussels Gewest 41,5 miljoen euro en int 38,9 miljoen euro. In 2009 raamt het Brussels Gewest 115,6 miljoen euro op basis van die programma’s en int maar 38,9 miljoen euro. In 2010 raamt het Brussels Gewest 56,4 miljoen euro en int maar 38,9 miljoen euro. Voor 2011 schrijft het Brussels Gewest 132,9 miljoen euro in.
Ten vierde, de rapportering aan Europa door het NIR gebeurt natuurlijk op basis van de economische codificatie van het Europees stelsel van de rekeningen, die mogelijke dubbelboekingen of onevenwichten tussen de ingaande en uitgaande stromen neutraliseert.
Als men de tabellen van de vorderingssaldi van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bekijkt, ziet men dat in de betrokken periode het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het ruim 175 miljoen euro beter doet dan de afgesproken begrotingsnormen. Dat behoeft wel enige verduidelijking.
Voor 2007 is de kleine overschrijding van de norm louter het gevolg van de door Eurostat besliste retroactieve sectorale classificatie van een operatie met De Lijn, TEC en MIVB. Dat verhaal is niet van dezelfde orde als wat Vlaanderen vorig jaar heeft meegemaakt.
Voor 2008 is de overschrijding van de norm het gevolg van de aankoop van een gebouw van de MIVB, dat nadien is geherkwalificeerd.
In globo, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest volgt de normering en doet het zelfs beter. Het is pas sinds deze legislatuur dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de normering niet meer volgt. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft in het samenwerkingsakkoord laten akteren dat er ter zake specifieke noden zijn. Het gaat om de specifieke noden, waarnaar de Hoge Raad van Financiën verwijst. Daarin zijn de Gewesten vertegenwoordigd.
03.05 Hendrik Bogaert (CD&V): Is dat uw antwoord op de vraag met betrekking tot de tabellen?
03.06 Minister Guy Vanhengel: Ja.
03.07 Hendrik Bogaert (CD&V): Zit dat daar dan in?
03.08 Minister Guy Vanhengel: Neen, het zit er niet in. Dat moet er bij komen om de normering te kunnen halen.
03.09 Hendrik Bogaert (CD&V): Men schrijft: “Het bedrag in mindering gebracht van de bruto-ontvangsten en de opbrengst van leningen”. Dat staat op pagina 135.
03.10 Minister Guy Vanhengel: Ik heb dat hier niet bij mij, maar normaal zit dat bedrag er niet in. Ik ken die begroting te goed om te weten dat dat daar niet kan inzitten met dat resultaat. Maak u geen zorgen. Dat zit daar niet in. Dat kan niet.
Zo niet krijgt men totaal andere resultaten.
03.11 Hendrik Bogaert (CD&V): Dan krijgt men plus.
03.12 Minister Guy Vanhengel: Natuurlijk. Daarvoor ken ik die te goed. Ik hoef dat zelfs niet te zien. Ik kan u zo zeggen dat het er niet in kan zitten.
03.13 Hendrik Bogaert (CD&V): De politieke vraag is dat we 500 miljoen euro toelaten, terwijl het Stabiliteitsprogramma tegen 2012 een tekort van slechts 134 miljoen oplegt. Waarom vraagt men dan 500 miljoen?
03.14 Minister Guy Vanhengel: Het debat wordt vertekend door degenen die altijd maar blijven wijzen op het feit dat iedereen onmiddellijk een evenwicht moet hebben, wat niet kan.
Bij de schuldverdeling die gemaakt werd toen de entiteiten werden gecreëerd, werden er verdelingen gemaakt, waardoor de afbouw van de schuld van de verschillende entiteiten niet hetzelfde ritme zou volgen. Dat wist men van in het begin. Het is dus zeer kort door de bocht, om niet te zeggen niet collegiaal, wanneer sommigen beweren dat, aangezien zij een evenwicht hebben bereikt, alle anderen dat nu ook maar moeten doen, terwijl ze weten dat in de trajecten die destijds ooit ontwikkeld zijn, het moment waarop niemand tekorten of vorderingssaldi zou noteren, niet voor iedereen gelijk is. Dat is zeer goed geweten, want die afspraken zijn historisch gemaakt.
03.15 Hendrik Bogaert (CD&V): Ik zou graag nog repliceren.
La présidente: Vous avez déjà eu la réplique.
03.16 Hendrik Bogaert (CD&V): Nee.
La présidente:
Un tout dernier mot. Vous avez déjà un quart d’heure la parole. Dat is te veel.
03.17 Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de minister, op de derde vraag, waar u op de verschillen doelt tussen, enerzijds, wat ingeschreven is en, anderzijds, wat u geïnd hebt, wat is de logica? Ik zie voor 2010 bijvoorbeeld dat er 56 ingeschreven is en maar 38 geïnd. In 2009 is 115 ingeschreven, maar u krijgt maar 38. Nu bent u bezig met de begroting van 2011 en er wordt opeens 132 ingeschreven.
03.18 Minister Guy Vanhengel: Natuurlijk, dat is niet moeilijk. Op een zeker moment zegt het Brussels Gewest dat het de achterstallen wil. Die achterstallen zijn verschuldigd. Het Brussels Gewest heeft daarin volkomen gelijk, dat zou ik niet anders durven te zeggen. Niet langer dan twee jaar geleden schreef u daarover kwade brieven over naar mijn voorganger op Begroting. Het Brussels Gewest heeft gelijk.
Echter, zoals ik al uitgelegd heb, om die bedragen te kunnen vrijgeven, is er weer een akkoord nodig tussen de entiteiten binnen het overlegcomité, omdat dat verdeeld moet worden over de drie Gewesten. Sommige gewesten gunnen dat het Brussels Gewest niet. Daardoor wordt er geen akkoord verkregen. Zo simpel is het.
03.19 Hendrik Bogaert (CD&V): Maar is het niet beter om het voorzichtigheidsprincipe zoals in elke boekhouding en begroting te respecteren?
03.20 Minister Guy Vanhengel: Mag ik u zeggen dat de federale overheid en de bevoegde minister de bedragen niet betwisten. Het zijn de anderen die ze betwisten.
03.21 Hendrik Bogaert (CD&V): Als er geen akkoord is, zou de voorzichtigheid gebieden het alvast niet in te schrijven.
03.22 Minister Guy Vanhengel: Nee, als men een dubieuze debiteur heeft, moet men voor de goede orde feitelijk, en om te tonen dat men het bedrag wel degelijk wilt innen, het inschrijven.
03.23 Hendrik Bogaert (CD&V): Een onzekere ontvangst inschrijven?
03.24 Minister Guy Vanhengel: Nee, dat is een zekere ontvangst die men inschrijft, maar alleen is de debiteur dubieus. En die debiteur is dubieus ondanks zijn wil, want de debiteur is dubieus, omdat andere entiteiten zich er dwars voor leggen dat een debiteur niet meer dubieus zou zijn tegenover het Brussels Gewest. Zo is de realiteit.
03.25 Hendrik Bogaert (CD&V): Dat is Vlaanderen dan?
03.26 Minister Guy Vanhengel: Natuurlijk!
La présidente: Il s'agit de deux appréciations différentes.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La semaine dernière et cette semaine, beaucoup de questions revenaient sur le même sujet. L'instruction sera dorénavant que les auteurs de telles questions seront renvoyés aux réponses déjà fournies, sauf éléments nouveaux.
La réunion publique de commission est levée à 11.05 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.05 uur.