|
Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et
de la Fonction publique |
Commissie
voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt |
|
du Mercredi 30 mars 2011 Après-midi ______ |
van Woensdag 30 maart 2011 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.30 uur en voorgezeten door de heer Ben Weyts.
La séance est ouverte à 14.30 heures et présidée par M. Ben Weyts.
01 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de nog bestaande mogelijkheid om islamitische hoofddoeken te dragen op foto's bestemd voor identiteitskaarten" (nr. 3320)
01 Question de M. Bert Schoofs à la ministre de l'Intérieur sur "la possibilité qui subsiste encore de porter le foulard islamique sur des photos apposées sur les cartes d'identité" (n° 3320)
01.01 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de maatschappelijke discussie over het dragen van de islamitische hoofddoek wint alsmaar meer aan belang en intensiteit. De kwestie over de toelating vanwege diverse maatschappelijke instanties, zowel in de private als in de publieke sfeer – ik denk dan aan gemeentelijke en andere administraties, scholen, ondernemingen en handelszaken – met betrekking tot het dragen van zo’n godsdienstig, maar ook politiek symbool is niet meer uit de actualiteit weg te branden.
Ik wil ook nog zeggen dat steeds meer levensbeschouwingen hier aannemen dat tal van uitingen van de levensbeschouwing van de islam haaks staan op de normen en waarden van onze beschaving. Meerdere levensbeschouwingen in onze samenleving, die hier traditioneel ingebed zijn, beginnen dat ook te vinden. Ik sta daarin niet meer alleen, samen met mijn politieke formatie.
Dames die aanhangster zijn van de islamitische godsdienst eisen steeds vaker een zogenaamd recht op om altijd en overal, te pas en te onpas, de hoofddoek te dragen. Recent bleek dat nog in die Hemakwestie. Dit leidt tot onaanvaardbare toestanden, laat mij het zo noemen, en steeds vaker ook tot conflictsituaties waarbij het beginsel van de neutraliteit, bijvoorbeeld van dienstverlening, en andere fundamentele rechten en vrijheden, andere beginselen dus, in het gedrang komen; ook tradities, normen en waarden die in onze cultuur hoog in het vaandel gedragen worden.
Mevrouw de minister, er is een ministeriële omzendbrief van 7 oktober 1992 die bepalingen bevat over foto's die in aanmerking komen voor de identiteitskaart. De hoofddoeken staan hier centraal als het erom gaat deze omzendbrief in een politieke discussie te gooien.
Volgens de omzendbrief moet de foto onder meer van voren genomen worden, zonder hoofddeksel en schoon, recent en gelijkend zijn. Op het verbod van een hoofddeksel zijn er twee uitzonderingen. Er staat namelijk: om een ontegenzeggelijk godsdienstige of medische reden kan een foto met hoofddeksel toegestaan worden, op voorwaarde dat het gezicht volledig vrij is. Deze oplossing kan slechts aanvaard worden als de betrokken burger een ernstige rechtvaardiging voorlegt.
De enige maatschappelijke relevantie van de uitzondering om religieuze redenen in die omzendbrief heeft actueel uitsluitend nog betrekking op een gunstmaatregel en volgens mij onaanvaardbare positieve discriminatie ten bate van een welbepaalde religieuze overtuiging en politieke ideologie, namelijk de islam. Deze uitzondering is volgens mij echter niet maatschappelijk te rechtvaardigen en dient te worden afgeschaft.
Mevrouw de minister, bent u bereid om bij wijze van krachtig signaal de omzendbrief van 7 oktober 1992 te wijzigen en de uitzondering op het verbod van het dragen van hoofddeksels uitsluitend te beperken tot de medische gronden, en de uitzonderingen gegrond op religieuze overtuiging aldus te schrappen?
01.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, in principe moet men zonder hoofddeksel worden afgebeeld op de foto van de identiteitskaart.
Overeenkomstig de algemene onderrichtingen met betrekking tot de elektronische identiteitskaart kan om onbetwistbare godsdienstige of medische redenen een foto met hoofddeksel worden toegestaan, op voorwaarde dat het gezicht volledig vrij is.
Dit betekent dat de wangen, de ogen, de neus en de kin volledig onbedekt moeten zijn. Hierbij is het wenselijk, maar niet vereist, dat het haar en de oren eveneens vrij zijn. De foto moet het dus steeds mogelijk maken de betrokken persoon te identificeren. Deze oplossing kan bovendien slechts worden aanvaard als de betrokken burger een ernstige rechtvaardiging voorlegt.
Het toestaan van een foto met hoofddeksel om onbetwistbare godsdienstige redenen kan niet als een positieve discriminatie worden beschouwd, aangezien dit is gebaseerd op artikel 19 van de Grondwet, met name de grondwettelijke vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan en de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten.
In een arrest van 22 december 2000 stelde het Hof van Cassatie hierover onder meer dat het dragen in het openbaar van een hoofddoek overeenstemt met de voorschriften van de islam, zoals deze wereldwijd door een groot deel van de gelovigen worden nagekomen.
Tevens moet worden benadrukt dat het toestaan om godsdienstige redenen van een foto met een hoofddoek niet enkel geldt voor de moslimvrouwen. Deze uitzonderingsgrond is eveneens van toepassing op andere godsdiensten, onder meer ook op de katholieke kloosterzusters.
De voorschriften inzake de foto op de identiteitskaart zijn enkele decennia geleden vastgelegd in de algemene onderrichtingen en leiden in de praktijk tot steeds minder problemen.
Rekening houdend met de godsdienstvrijheid zoals gewaarborgd in de Grondwet lijkt het mij niet opportuun om deze voorschriften te wijzigen.
01.03 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de voorzitter, godsdienstvrijheid is een zaak. Ik denk echter dat er zich een maatschappelijke evolutie voltrekt die in een andere richting wijst en ik meen dat men niet te veel eieren moet leggen onder de godsdiensten en de erediensten.
Ik ben geen tegenstander van de zusters, maar iedereen weet dat de hoofddoek tegenwoordig voor heel wat problemen zorgt. Veel argumenten die in het debat rond het boerkaverbod werden aangebracht, gaan ook op voor de hoofddoek.
Ik geef een anekdote mee als uitsmijter. In mijn gemeente Beringen zijn veel dames van allochtone, meestal Turkse, origine en er zijn er ook veel die een hoofddoek willen dragen.
Een dame had een rechtszaak aangespannen en gewonnen tegen de gemeente Beringen om een hoofddoek te kunnen dragen op de foto van haar identiteitskaart. Op het ogenblik dat die procedure hangende was en zij op alle documenten met een hoofddoek stond, moest zij dringend naar Turkije, waar hoofddoeken niet toegelaten zijn op dergelijke documenten.
Die dame bood zich doodleuk aan het loket van de gemeente aan met een foto zonder hoofddoek en dat moest dan ook nog worden gehonoreerd. Dat men dus maar ophoudt met gewetenskwestie, godsdienstvrijheid enzovoort. Het is volgens mij gewoon een politiek symbool dat meer en meer wordt gebruikt om islamitische dames die geen hoofddoek willen dragen onder druk te zetten. Dat is een zorgwekkende evolutie en wij lijken daaraan toe te geven.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
02 Question de M. Éric Jadot à la ministre de l'Intérieur sur "la présence d'effectifs policiers sur les lignes du réseau de la STIB" (n° 3344)
02 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het inzetten van politieagenten op de lijnen van het MIVB-net" (nr. 3344)
02.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, ces derniers mois, les agressions se multiplient dans le métro bruxellois ainsi que sur les lignes de surface de la STIB. En marge du débat sur la sécurité du réseau de la STIB, divers éléments se trouvent mis en avant et ce, sans vision d'ensemble de la problématique. Il nous revient tantôt que le sous-effectif policier serait un facteur causal, tantôt qu'il s'agirait de carences propres à la STIB ou encore que les agents de police locaux ne disposeraient pas de cartes d'accès aux infrastructures. Difficile pour le citoyen dans l'attente d'y voir clair.
Il apparaîtrait toutefois que la défaillance de la police fédérale serait systématiquement mise en évidence, lorsqu'on se penche sur les aspects de sécurité sur les lignes de la STIB. La police fédérale serait tenue d'assurer la sécurité sur le réseau souterrain, tandis que cette mission relèverait de la compétence des polices locales pour ce qui est du réseau de surface.
Or, les policiers n'utilisent que sporadiquement ce réseau de surface. Une présence policière dans les trams et les bus serait pourtant de nature à y améliorer le sentiment de sécurité subjectif, tout en augmentant la sécurité objective. Il me revient, en outre, que depuis plusieurs années, la STIB, à de nombreuses reprises et en concertation avec la Région bruxelloise, aurait entamé des démarches auprès des autorités fédérales pour obtenir la mise à niveau des effectifs de police chargés d'assurer la sécurité des personnes dans les transports publics. Cependant, ces demandes seraient restées sans réponse pratique sur le terrain.
Madame la ministre, pouvez-vous m'éclairer quant à l'analyse faite par votre département des enjeux de sécurité au sein du réseau STIB, qu'il s'agisse des infrastructures souterraines et de surface?
Quelle est l'actuelle répartition des secteurs entre vos services? Quelles sont les carences identifiées?
La police fédérale du métro doit assurer la sécurité dans les 69 stations du réseau de métro et pré-métro de la STIB. Elle éprouverait de grandes difficultés à remplir le cadre effectif qui lui est pourtant reconnu (environ 115 équivalents temps plein)? Confirmez-vous ces difficultés? Qu'est-il envisagé afin de compléter ce cadre? Selon quels délais?
Enfin, pouvez-vous m'éclairer quant aux difficultés dénoncées par les pouvoirs régionaux concernant la coordination de vos services avec la STIB et les acteurs de la sécurité bruxelloise? La mise en œuvre d'une plate-forme de coordination concernant le réseau STIB est-elle à l'ordre du jour?
02.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, pour ce qui concerne la sécurité des transports en commun à Bruxelles, la police fédérale des chemins de fer de Bruxelles opère dans le réseau de métro et pré-métro bruxellois, les chemins de fer de l'arrondissement de BHV et le contrôle frontière du terminal Eurostar. Elle n'est donc pas chargée du reste du réseau STIB, les trams et les bus, qui relèvent de la compétence des différentes zones de police locale. Celles-ci sont coordonnées par le dirco de la police fédérale de Bruxelles, notamment dans le domaine de la sécurité dans les transports en commun depuis 2004.
La présence de policiers locaux dans les transports de surface est notamment stimulée par cette coordination policière. Actuellement et aux fins de répondre à une situation ponctuelle, la police de la zone de Bruxelles-Capitale-Ixelles investit quotidiennement six policiers sur la ligne de tram 94.
Le tableau organique de la SPC Bruxelles compte un effectif de 229 personnes pour ce service, dont 115 pour le poste métro. Actuellement, 196 personnes sont affectées au SPC Bruxelles et 51 y sont détachées. L'effectif réel est donc de 247 personnes dont 120 au poste métro.
La SPC Bruxelles met tout en œuvre pour utiliser cet effectif de la façon la plus optimale possible au profit de la sécurité dans le métro en étroite collaboration avec le service de sûreté et de contrôle de la STIB et avec les zones de police, grâce entre autres à la coordination assurée par le dirco et aux renforts quasi-quotidiens de policiers de son corps d'intervention.
L'intervention sur le réseau de métro est divisée en trois secteurs de patrouille. Dans chaque secteur, une équipe de deux policiers patrouille dans le réseau à pied pendant les heures d'ouverture du métro, une équipe de réserve en véhicule de deux policiers se tient prête à renforcer les autres équipes, une équipe en véhicule se charge du transfert et de l'administration en cas d'interception par une équipe en patrouille. S'il n'y a pas de transfert à assurer, cette équipe patrouille aussi. En cas de besoin urgent, deux à trois équipes orientées vers les chemins de fer bruxellois peuvent également renforcer le métro.
En plus de ces patrouilles, des équipes spécifiques renforcent la présence policière dans le métro. Il s'agit des équipes orientées vers les vols à la tire ou d'autres phénomènes, les équipes du team SDA (?) et les équipes maîtres-chiens.
Un renfort ponctuel est également assuré par le corps d'intervention du dirco Bruxelles qui est régulièrement mis à disposition pour des patrouilles supplémentaires.
Suite aux signaux de sentiment d'insécurité émanant du personnel de la STIB, la SPC Bruxelles a déjà pris l'initiative d'organiser des actions supplémentaires en étroite collaboration avec le CIK et la STIB. Depuis février 2011, 21 actions ont ainsi été organisées et jusque fin mars, 40 actions similaires sont planifiées. Il s'agit aussi bien d'actions préventives que d'actions répressives.
Depuis janvier 2004, à l'initiative du dirco de Bruxelles et du gouverneur de l'arrondissement de Bruxelles-Capitale, une plate-forme "Sécurité intégrale dans les transports en commun" a été mise en place. Celle-ci réunit mensuellement, sous la présidence du dirco, les opérateurs (SNCB, STIB, TEC et De Lijn), les polices locales et fédérales ainsi que le parquet. Cette plate-forme vise à l'échange d'informations judiciaires et administratives, à l'analyse stratégique des phénomènes de criminalité, à la mise en œuvre de tous les mécanismes de collaboration entre les sociétés de transport, les forces de police et le parquet.
Des opérations policières sont organisées de manière systématique dans une approche intégrale de la sécurité et comprennent des volets de prévention, de présence dissuasive et de répression. Régulièrement, la concertation provinciale de sécurité aborde les aspects plus stratégiques sous la présidence du gouverneur et avec les ministres régionaux compétents. La dernière réunion de la concertation provinciale de sécurité s'est tenue le 14 mars 2011.
02.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie pour cette réponse détaillée qui démontre votre vive attention au dossier et aux efforts entrepris. Mon impression en consultant la presse et en écoutant ce qui se dit dans la rue, c'est que cette question tient à cœur au citoyen et qu'elle reste problématique malgré tous les efforts. Idéalement, il faudrait augmenter les efforts et les effectifs alloués à cette question. Pour les écologistes, la promotion des transports en commun va de soi. Pour les promouvoir, il faudrait déjà que les gens soient persuadés que ces transports en commun sont sûrs, qu'on puisse voyager avec eux au cœur de la ville en toute sécurité.
Des efforts supplémentaires devront être faits et j'imagine que ce sera plus simple quand le gouvernement ne sera plus en affaires courantes, comme on nous le répond assez souvent.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "dual purpose honden" (nr. 3501)
03 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "les chiens dual purpose" (n° 3501)
03.01 Leen Dierick (CD&V): Al veertig jaar zijn de politiediensten gespecialiseerd in het werken met diensthonden. Een van de huidige regels is dat de hond slechts één discipline tegelijk mag uitvoeren. Nu gaan er stemmen op om dual purpose honden in te zetten, bijvoorbeeld voor drugs en patrouille.
In hoeveel uren voorziet men om deze dual purpose honden op te leiden?
Wat zijn de ervaringen op internationaal vlak?
Is het de bedoeling om patrouille-drugshonden en patrouille-bomdetectiehonden op te leiden of worden er eveneens bomdetectie-drugshonden opgeleid?
In welk budget wordt er voorzien voor de opleiding en de opvolging?
Zal de invoering van de dual purpose honden leiden tot een vermindering van het aantal politiehonden?
Het is duidelijk de bedoeling van deze maatregel om besparend op te treden. Wat is de berekende budgettaire meerwaarde van deze maatregel?
Is het mogelijk om de honden die momenteel voor één discipline zijn opgeleid nog een andere opdracht aan te leren?
Hoeveel honden zijn er nu ingeschakeld en in welke discipline?
03.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, momenteel ontwikkelt men een erkenningsdossier voor de hondenteams dual purpose, met een combinatie van de disciplines patrouille en drugs. Het erkenningsdossier van de discipline patrouille bedraagt 460 uur en dat van een volledige opleiding in de drugsdiscipline 760 uur. Voor een dual purpose team zouden 840 uur nodig zijn.
Het principe van dual purpose wordt in een aantal landen toegepast, onder meer in Duitsland, Zwitserland, Zweden, Frankrijk, Oostenrijk, Roemenië, Bulgarije, Tsjechië, de USA en Canada. De International Working Dog Conference, die wetenschappers en praktijkdeskundigen samenbrengt, heeft in 2009 een congres in Ieper gehouden, waar dual purpose op de agenda stond.
Zij kwamen tot de conclusie dat, mits een goede selectie, opleiding, normering, omkadering en opvolging, die honden op het terrein een meerwaarde kunnen bieden. Er bestaat in ons land momenteel enkel een intentie om dual purpose teams op te leiden in een combinatie van de disciplines patrouille-drugshond en patrouille-speurhond. De programma’s voor die opleiding worden momenteel geëvalueerd. Een kostprijs zal pas na die evaluatie berekend kunnen worden.
Het is niet de bedoeling om te besparen en om het aantal politiehonden te verminderen, wel om de inzet van die honden op het terrein efficiënter te maken. Een hond met de disciplines patrouille en drugs kan na een patrouilleopdracht bijvoorbeeld onmiddellijk een drugsopsporing verrichten. Voor de steunverlening op het terrein betekent dual purpose bijgevolg een grotere rendabiliteit en flexibiliteit.
Het aanleren van een extra discipline aan alle patrouillehonden kan niet als een algemeen principe worden beschouwd. Sommige teams beschikken over de vereiste voorwaarden, onder andere de aanwezigheid van speurdrift bij de honden. Patrouillehondenteams kunnen pas met dual purpose starten als zij voldoen aan een aantal vooropgestelde normen. Slechts een beperkt aantal teams kan worden opgeleid voor dual purpose.
De federale politie beschikt momenteel over 30 patrouillehonden, 3 migratiecontrolehonden, 16 actieve drugshonden en 2 stille drugshonden, 16 speurhonden, 6 explosievenhonden, 3 honden voor de opsporing van menselijke resten en 4 brandhaarddetectiehonden. De lokale politie beschikt in 2011 over 381 patrouillehonden en 25 actieve drugshonden, waarvan een beperkt aantal dual purpose, patrouille en drugs.
03.03 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor haar zeer uitgebreid antwoord.
03.04 Minister Annemie Turtelboom: U vraagt, wij draaien.
03.05 Leen Dierick (CD&V): Dank u wel.
De bekommernis is vooral dat er toch in voldoende tijd wordt voorzien voor opleiding. Niet elke hond kan die twee disciplines zomaar doen. Er moet nauwgezet op toegezien worden welke twee disciplines er gecombineerd worden. Ik ben in elk geval tevreden met uw antwoord.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Éric Jadot à la ministre de l'Intérieur sur "le cadre des CALog B opérationnels de la police technique et scientifique" (n° 3529)
04 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de leden van het operationele CALog B-personeel van de technische en wetenschappelijke politie" (nr. 3529)
04.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, ma question a trait à une catégorie de salariés qui travaillent pour les services de police. Ainsi, les CALog B opérationnels des laboratoires de la police technique et scientifique sont des civils du cadre administratif et logistique revêtus de la qualité d'officier de police judiciaire, auxiliaires du procureur du Roi à compétences limitées. Ils sont affectés aux mêmes tâches que leurs collègues inspecteurs principaux spécialisés.
Je constate toutefois que leur statut diffère de celui des inspecteurs principaux spécialisés. Cette différence statutaire se traduit par un moindre salaire, l'absence de primes liées aux spécificités de leur métier ainsi que des carences en termes de perspectives de carrière en comparaison des autres agents du cadre. Le rôle de ces professionnels au sein des services de police est pourtant fondamental en termes de qualité de service.
Madame la ministre, comment expliquez-vous les différences statutaires concernant les CALog B opérationnels des laboratoires de la police technique et scientifique?
Comment expliquez-vous qu'à travail égal, ceux-ci ne disposent pas de rémunérations et primes en phase avec leurs homologues inspecteurs principaux?
Quelle est l'analyse de votre département quant au statut des CALog B?
L'adaptation de ce statut au sein du cadre et la mise en lien avec la réalité des tâches réalisées au quotidien par ceux-ci est-elle à l'ordre du jour? Si oui, quels aspects sont-ils identifiés quant à la réévaluation des salaires?
Quels sont les délais d'adaptation de ce statut au sein du cadre? Quelle réponse votre département souhaite-t-il apporter aux revendications des CALog B concernant l'octroi des primes opérationnelles, l'ajustement de l'âge de la pension de retraite et l'accès à la formation continue?
04.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je vous rappelle qu'en 2004, le gouvernement a décidé de renforcer les labos de la police technique et scientifique. À ce moment, il a été décidé de recruter des CALog de niveau 2+ sur base d'un double raisonnement: premièrement, il ne faut pas nécessairement être fonctionnaire de police à part entière pour fonctionner en tant que laborantin de police et deuxièmement, l'exigence du diplôme d'études supérieures scientifiques non universitaires comme condition de base est nécessaire.
D'une manière générale, les différences entre le statut applicable aux membres du personnel CALog et celui applicable aux membres du personnel du cadre opérationnel se justifient pour des raisons fonctionnelles.
Les fonctions exercées par les membres du personnel du cadre opérationnel sont très variées et sont souvent peu comparables aux fonctions administratives et logistiques exercées par les membres du personnel CALog. En l'espèce, les fonctions exercées par les membres du personnel CALog B des laboratoires de la police scientifique et technique ne requièrent pas toutes les compétences d'un fonctionnaire de police.
Actuellement, un groupe de travail interne à la DGJ se penche sur la nature des fonctions à attribuer à ces deux catégories de personnel. À cet égard, les deux aspects des labos de police technique et scientifique sont pris en considération, l'aspect technique étant le prélèvement des traces sur les lieux et l'aspect scientifique étant l'analyse et l'explication des prélèvements.
En ce qui concerne les traitements, je souligne que la moyenne d'âge des membres du personnel CALog B des laboratoires de la police scientifique et technique est inférieure à celle des membres du personnel du cadre opérationnel originaires de l'ancienne police judiciaire. Ils ne se situent dès lors pas dans le même échelon au sein de leurs échelles de traitement et de leurs carrières barémiques respectives. Il est dès lors assez difficile de comparer les traitements des intéressés, surtout depuis la revalorisation du statut CALog en 2007. Le traitement des membres du personnel CALog est certainement conforme au marché de l'emploi.
Si vous comparez les échelles de traitement des différents cadres et l'allocation de développement des compétences pour le CALog, vous constaterez que les différences ne sont pas tellement grandes, contrairement à ce qu'il se dit parfois. Vu ce qui précède, vous comprendrez qu'il n'est pas envisagé de modifier les conditions d'octroi des droits pécuniaires ni de procéder à un ajustement de l'âge de la pension de ces membres du personnel. Ils ont par ailleurs accès à une offre de formation, au même titre que les autres membres du personnel CALog.
04.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, votre réponse ne me satisfait pas totalement. Aux États-Unis, les personnes qui exercent ce métier, c'est-à-dire qui analysent les taches de sang sur les lieux du crime deviennent des stars de feuilletons. Chez nous, ils sont moins bien payés que leurs homologues de la police. Pourtant, leurs revendications, formulées dans un courrier, me semblent justifiées. À terme, une révision s'impose.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président:
(…) (hors micro)
04.04 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, il s'agissait initialement d'une question d'actualité en plénière. Comme l'actualité datait plutôt du mercredi que du jeudi, j'ai proposé à Mme la ministre de lui poser ma question en commission et de ne pas l'embêter en plénière. Du coup, ma question a dû être jointe à une autre question. Je suppose que c'est ce qui s'est passé.
Le président:
(…) (hors micro)
04.05 Catherine Fonck (cdH): Dans ce cas, tout va bien, monsieur le président! Nous sommes de la même famille! Vous êtes un bon président! C'est peut-être dû au hasard mais vous faites bien les choses!
05 Question de Mme Myriam Delacroix-Rolin à la ministre de l'Intérieur sur "la mise en place de Child Alert" (n° 3581)
05 Vraag van mevrouw Myriam Delacroix-Rolin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de implementatie van Child Alert" (nr. 3581)
05.01 Myriam Delacroix-Rolin (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, en collaboration avec la police fédérale et le SPF Justice, Child Focus a récemment lancé la plate-forme de communication Child Alert. Il s'agit d'un dispositif permettant de solliciter l'aide du grand public en cas de disparition d'enfants.
Concrètement, les citoyens sont invités à
s'inscrire dans une base de données. En cas de disparition inquiétante, un avis
leur est envoyé, par e-mail ou par sms, pour les inviter à relayer des
informations en leur possession vers un numéro central: le 0800/30300 de la police
fédérale ou le numéro 116.000 de Child Focus.
ChiId Alert permet de maximiser l'information et la vigilance du public dans un laps de temps très court. Cette alerte se distingue des avis de recherche classiques par son caractère instantané, son caractère d'urgence et l'implication volontaire des personnes mobilisées. C'est pourquoi Child Focus et la police fédérale croient beaucoup en l'efficacité de ce dispositif.
Encore faut-il que le public connaisse son existence et y participe. Or, plus d'un mois après sa mise en place, ChiId Alert ne compte que 2 200 inscrits.
Madame la ministre, aux Pays-Bas, 50 000 personnes s'étaient inscrites dès la première semaine de la mise en place d'un système similaire. Comment expliquez-vous le manque de publicité autour du dispositif Child Alert? Ne serait-il pas envisageable de réaliser une campagne de communication renseignant cette plate-forme aux citoyens?
L'inscription à la base de données est gratuite, mais il faut compter 0,50 euro par envoi de sms. Il serait dommage qu'en raison d'un manque de crédit sur un prepaid, la police ou Child Focus manquent une information urgente. Comme les services d'urgence, les services de Child Alert devraient être gratuits. Qu'en pensez-vous?
La photo de l'enfant est-elle diffusée par sms? Comment cela fonctionne-t-il pour les gsm qui ne reçoivent pas les photos? Le message renvoie-t-il le destinataire vers un endroit où une photo est visible?
Child Alert est compatible avec les systèmes d'alerte similaires à l'étranger. Pouvez-vous expliquer ce que cela signifie concrètement? Les citoyens belges reçoivent-ils des avis étrangers et réciproquement?
05.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chère collègue, ma réponse sera particulièrement brève.
La mise en place de Child Alert est une initiative de l'ONG Child Focus. Vos questions relatives à cette initiative ne relèvent donc pas de mes compétences, mais bien de la compétence directe de Child Focus et de sa direction générale.
05.03 Myriam Delacroix-Rolin (cdH): Madame la ministre, merci. J'irai donc poser mes questions à Child Focus.
Het incident is gesloten.
06 Question de Mme Myriam Delacroix-Rolin à la ministre de l'Intérieur sur "le personnel des sociétés de gardiennage et de sécurité" (n° 3582)
06 Vraag van mevrouw Myriam Delacroix-Rolin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het personeel van de bewakings- en beveiligingsondernemingen" (nr. 3582)
06.01 Myriam Delacroix-Rolin (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, ces dernières années, le besoin de sécurité des citoyens s'est beaucoup développé. Il est non seulement le résultat du respect de l'ordre public mais également le résultat d'un travail de prévention. Dans cette tendance à la prévention, on a vu fleurir un grand nombre de sociétés de sécurité et de gardiennage.
La loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière encadre ces sociétés. La loi prévoit ainsi une série de conditions (art. 5, 6), de contrôles (art. 14, 16) et de sanctions (art.17, 19) afin de garantir l'intégrité et la déontologie du personnel.
Les articles 5 et 6 disposent que "chaque entreprise, service ou organisme, visé à l'article 1er, est tenu de prévenir immédiatement le ministre de l'Intérieur dès qu'il ou elle a connaissance du fait qu'une personne ne satisfait plus à cette condition à la suite d'un jugement coulé en force de chose jugée, et doit immédiatement mettre fin à toute tâche remplie par cette personne dans cette entreprise, ce service ou cet organisme".
L'article 15 stipule également qu'"indépendamment de la faculté de saisir les autorités judiciaires, toute personne peut dénoncer au ministre de l'Intérieur les irrégularités qu'elle constate dans et à propos des activités visées à l'article 1er." Le ministre de l'Intérieur pourra alors sanctionner en retirant ou suspendant l'agrément ou la carte d'identification.
Madame la ministre, pouvez vous m'indiquer le nombre de sociétés de sécurité privées qui, pour les années 2009-2010, ont fait l'objet de contrôles à la suite de telles plaintes? Quel type d'infraction ou de comportement a-t-il donné lieu à ces plaintes? Combien de sociétés se sont-elles vu retirer ou suspendre leur agrément, pour les années précitées? Combien de cartes d'identification ont-elles été retirées pour ces mêmes années? Une personne qui s'est vu retirer sa carte d'identification peut-elle en obtenir une nouvelle? Si oui, un contrôle particulier est-il organisé avant sa délivrance? Enfin, dans quelle mesure une société qui s'est vu retirer son agrément peut-elle le récupérer? Un contrôle particulier est-il organisé avant sa délivrance?
06.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, madame Delacroix, je vous communique ici les chiffres relatifs aux contrôles effectués par mes services pour les années 2009 et 2010. Ces chiffres ne distinguent cependant pas les contrôles effectués à la suite d'une plainte.
En 2009, il y a eu 796 contrôles, 824 procès-verbaux, 138 amendes administratives, 268 arrangements à l'amiable et 156 avertissements. En 2010, il y a eu 630 contrôles, 823 procès-verbaux, 83 amendes administratives, 197 arrangements à l'amiable et 230 avertissements.
La plupart des plaintes concernent l'exécution des tâches de gardiennage sans que la personne ou l'entreprise concernée ne dispose de l'autorisation requise à cet effet. D'autres portent sur les comportements inadéquats d'agents de gardiennage tels que des irrégularités commises dans le milieu des portiers ou dans des commerces. Les sociétés qui se sont vu retirer leur autorisation d'exploiter une entreprise de gardiennage sont au nombre de cinq dont une en 2009 et quatre en 2010.
En 2009, vingt-six cartes d'identification ont été retirées. En 2010, quinze dossiers ont donné lieu à un retrait de carte d'identification d'agent de gardiennage.
En principe, toutes les personnes qui satisfont aux conditions légales d'exercice peuvent obtenir une carte d'identification d'agent de gardiennage, même si elles ont fait l'objet, dans le passé, d'une décision de retrait ou de refus de carte d'identification. Il faudra néanmoins tenir compte du fait que ces personnes ne pourront obtenir une carte d'identification que dans les cas suivants: si elles ont été condamnées après avoir obtenu leur réhabilitation, dans le cas d'un retrait sur la base d'infractions graves à la déontologie ou sur la base de faits qui n'ont pas nécessairement conduit à une condamnation pénale, trois ans au minimum s'étant écoulés depuis les précédents refus.
En principe, toute entreprise de gardiennage pour laquelle une autorisation a été retirée et qui satisfait à toutes les conditions d'autorisation peut obtenir une nouvelle autorisation après un avis favorable du procureur du Roi et de la Sûreté de l'État.
Madame, je vous remets une copie du document reprenant les chiffres.
06.03 Myriam Delacroix-Rolin (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Les chiffres que vous avez donnés en disent long. Je vais donc les étudier. Je ne manquerai certainement pas de vous réinterroger à ce sujet. En effet, j'estime que les sociétés de gardiennage et de sécurité doivent remplir leur fonction. En outre, il est très important que les citoyens puissent avoir confiance en elles, sachant qu'elles sont régulièrement contrôlées, ce qui n'était pas le cas dans le passé.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Jan Van Esbroeck aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de geschorste ex-korpschef van de Mechelse politie die promotie maakt" (nr. 3583)
07 Question de M. Jan Van Esbroeck à la ministre de l'Intérieur sur "la promotion du chef de corps suspendu de la police malinoise" (n° 3583)
07.01 Jan Van Esbroeck (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, Rony Vandaele, de geschorste ex-korpschef van de lokale politie van Mechelen maakt promotie. Hij kan na het afleggen van examens directeur worden van een afdeling bij de federale politie.
Na een anonieme klacht werd een onderzoek opgestart naar onterecht opgestreken vergoedingen van ongeveer 40 000 euro. De onderzoeksrechter bevestigt dat de zaak ondertussen is afgerond. Het is nu aan het openbaar ministerie om te bepalen of de gewezen korpschef wordt vervolgd of niet.
Op vraag van de procureur-generaal heeft de burgemeester van Mechelen de voormalige zonechef van zijn politiekorps in februari voor vier maanden geschorst.
Ik besef dat er aan het systeem en in het geheel niets fout is met deze vacature en de wijze waarop hij aan deze examens heeft deelgenomen. Dat is ook het verhaal van insiders bij de politie. Ook burgemeesters Somers bevestigt dit. Toch blijf ik met een wrang gevoel zitten.
Mevrouw de minister, welke houding zal de federale politie aannemen met betrekking tot deze benoeming, rekening houdend met het imago van de politie bij de bevolking? Men benoemt hier tenslotte iemand die voorlopig geschorst is, weliswaar op een ander niveau, terwijl de uitspraak van het onderzoek nog steeds niet gekend is.
07.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de voormalige korpschef van de politiezone Mechelen werd via een statutair bepaalde mobiliteitsprocedure aangewezen voor de functie van hoofd van de dienst Hondensteun van de federale politie.
Om rechtsgeldig aan die procedure te kunnen deelnemen, moet men op de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen administratief in aanmerking komen om aanspraak te kunnen maken op de bevordering van een baremische loopbaan.
Op het ogenblik van zijn aanvraag was de heer Vandaele nog niet geschorst zodat hij voor die functie kon solliciteren. Na afloop van de selectieprocedures werd hij door de selectiecommissie geschikt bevonden en voorgedragen voor de functie.
In afwachting van het resultaat van het gerechtelijk onderzoek geniet hij dus het vermoeden van onschuld. De lokale overheden beslissen soeverein over de noodzaak van een ordemaatregel, gelet op de lokale omstandigheden.
Blijkbaar was in Mechelen uiteindelijk een schorsing aangewezen. Nu gaat de heer Vandaele over naar een nieuwe functie in een totaal andere context. Sommigen spreken van een promotie, maar dat is het niet. Het betreft geen mandaat, wel een gewone aanwijzing via de klassieke mobiliteitsregels. Uiteraard zal zijn nieuwe werkgever, de federale politie, de zaak diligent opvolgen, zoals voor andere dossiers en er de passende gevolgen aan geven op grond van de gerechtelijke beslissing.
07.03 Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik had dit eigenlijk een beetje verwacht. Het lijkt alsof het allemaal volgens de wet is, maar ik vraag mij toch af of dit nu de grote geïntegreerde politie is waarvan altijd zoveel sprake is. Men kan op een niveau geschorst zijn en tegelijkertijd, gedurende die schorsing, toch nog benoemd worden in een andere functie, want het is wettelijk in orde en het is op een ander niveau. Dat verontrust mij. Het is geen persoonlijke zaak met betrekking tot de heer Vandaele, maar de publieke opinie zal daar haar oordeel over vormen. Dit komt immers in de media. Daar heb ik dus wel problemen mee.
L'incident est clos.
- de heer Peter Vanvelthoven aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het bewaren van gebruikte kernbrandstof in België" (nr. 3618)
- mevrouw Catherine Fonck aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de radioactieve wolk na het nucleair ongeval in Japan" (nr. 3640)
- de heer Kristof Calvo aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de informatiecampagne 2011 over nucleair risico" (nr. 3737)
- de heer Kristof Calvo aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de evaluatie van de aanbevelingen van de onderzoekscommissie over de nucleaire veiligheid in 1991" (nr. 3738)
- de heer Denis Ducarme aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het voorbijdrijven van de radioactieve wolk boven België en de communicatie van de overheid dienaangaande" (nr. 3750)
- M. Peter Vanvelthoven à la ministre de l'Intérieur sur "le stockage de combustible nucléaire usé en Belgique" (n° 3618)
- Mme Catherine Fonck à la ministre de l'Intérieur sur "le nuage radioactif émis suite à l'accident nucléaire au Japon" (n° 3640)
- M. Kristof Calvo à la ministre de l'Intérieur sur "la campagne d'information 2011 au sujet du risque nucléaire" (n° 3737)
- M. Kristof Calvo à la ministre de l'Intérieur sur "l'évaluation des recommandations de la commission d'enquête sur la sécurité nucléaire de 1991" (n° 3738)
- M. Denis Ducarme à la ministre de l'Intérieur sur "le passage du panache radioactif sur la Belgique et la communication des autorités publiques organisées dans ce cadre" (n° 3750)
08.01 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): (…) (zonder micro)
08.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Calvo, het is ontroerend dat u mij wilt helpen, maar we’ll manage. Ik denk dat het voor vrouwen moet lukken, en als dat niet zo is, kan ik steeds de hulp van een man inroepen; er zijn er hier genoeg aanwezig.
08.03 Catherine Fonck (cdH): Madame la ministre, le nuage traversera-t-il la Belgique? Sera-t-il toxique ou non? Ces deux questions ne se posent plus de la même manière aujourd'hui, mais elles se sont quand même posées pendant un certain nombre de jours, voire de semaines. C'est compréhensible!
À cet égard, on a entendu tout et son contraire, non quant à savoir si le nuage allait survoler notre pays, car les mystères des vents ne sont pas toujours explicables à 100 %, mais on a entendu tout et son contraire sur les risques potentiels.
Ceux qui se sont exprimés - cela m'a frappé - n'étaient pas des représentants officiels, mais des météorologues ou des scientifiques. Ils utilisaient tous le mode conditionnel, laissant ainsi place à une interprétation tant dans un sens que dans un autre et laissant libre cours à une inquiétude plus ou moins importante de la population. La seule certitude que l'on a eue, c'est que c'était tout sauf clair!
Compte tenu des distances, des dilutions et des informations, qui sont pour la plupart connues et qui peuvent être maîtrisées, pourquoi n'y a-t-il pas eu de communication officielle, soit de votre part, madame la ministre, soit venant des structures publiques compétentes et désignées comme telles? Cette communication aurait pu éviter des commentaires et des supputations en tous sens et aurait, en bonne partie, contribué à diminuer l'inquiétude compréhensible de la population.
08.04 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mevrouw de minister, ik heb twee vragen, die elk op zich staan. Mijn eerste vraag gaat over de informatiecampagne over het nucleair risico, opgebouwd rond de website nucleairrisico.be. Reeds in 1999 en in 2002 heeft Binnenlandse Zaken een dergelijke preventiecampagne georganiseerd. Nu wordt er opnieuw een opgezet. Heel toevallig valt die samen met de vreselijke nucleaire incidenten in Japan. De informatiecampagne bevat een nationaal onderdeel met brochures en op zonaal niveau specifieke informatie voor de burgers in de nucleaire noodplanningszones, aangevuld met een reclamespotje verspreid door de regionale televisie, als ik mij niet vergis. Daarbij komt ook nog het onderdeel van de jodiumtabletten. De campagne wil de jodiumtabletten verspreiden onder meer bij burgers, scholen, ziekenhuizen en bedrijven. Ik begrijp min of meer waarom de campagne is opgezet. Zoals ik daarnet zei, wil het toeval dat ze samenvalt met de gebeurtenissen in Fukushima. Dat kleurt de perceptie en de reacties toch enigszins en vraagt om eventueel bijkomende maatregelen en een woordje uitleg.
Ten eerste, ik weet dat de informatiecampagne reeds was gepland. Is er vóór de opstart om een of andere reden overwogen de campagne wat uit te stellen, naar aanleiding van de gebeurtenissen in Japan? Zo ja, waarom is er dan toch overwogen de campagne te lanceren?
Ten tweede, ik weet dat er heel veel meningen bestaan over reclamecampagnes. Over smaken kan men eigenlijk niet discussiëren, maar ik begrijp dat er toch heel wat verontwaardigde en/of verraste reacties van burgers komen. Klopt die indruk? Is er een aantal vragen binnengekomen bij Binnenlandse Zaken en het FANC, net door de wat lacherige manier van communicatie in het spotje?
Ten derde, wat is de kostprijs van de gehele informatiecampagne, uitgesplitst per onderdeel? Het is mij niet helemaal duidelijk of het gaat om middelen van Binnenlandse Zaken of van het FANC.
Ten vierde, is er een tussentijdse evaluatie gemaakt van de campagne, die nu al een tijdje loopt, bijvoorbeeld van het reclamespotje? Zo ja, waarom werd beslist het reclamespotje nog voort te gebruiken?
Ten vijfde, hebt u al enig idee hoeveel jodiumtabletten reeds werden afgehaald bij de apothekers in de noodplanningszones? Ik vermoed dat dat aantal op een of andere manier wordt gemonitord om de boel georganiseerd te krijgen.
Zijn er cijfers beschikbaar per zone?
Ten zesde, door de gebeurtenissen in Fukushima krijgen ook de apothekers bijkomende vragen. Is er daarom voor hen een bijkomende briefing georganiseerd om op een adequate en perfecte manier de burgers te woord te kunnen staan?
Ten zevende, welke initiatieven zijn er specifiek genomen ten opzichte van scholen, bedrijven en hospitalen, aangezien ik begrijp uit de website van de campagne dat zij toch een belangrijke doelgroep zijn?
Ten achtste, hoe zal de globale evaluatie gebeuren? Is er een gebeurd voor de campagne 1999-2002? Wat waren toen de belangrijkste conclusies?
Mijn volgende reeks vragen gaat over de aanbevelingen geformuleerd door de onderzoekscommissie Nucleaire Veiligheid in 1991 en het debat naar aanleiding van de Japanse gebeurtenissen in de subcommissie voor de nucleaire veiligheid en op andere fora. Misschien zou het wel goed zijn vooraleer in het Parlement of elders bijkomende aanbevelingen te formuleren, een kijkje te nemen naar wat er in het verleden door het Parlement of anderen is gezegd aangaande nucleaire veiligheid.
Mijn aandacht werd getrokken door de aanbevelingen van de onderzoekscommissie in de Senaat na de Tsjernobylramp. Daar is toen heel wat werk verricht. Dat heeft geresulteerd in een rapport van 238 pagina’s, ingediend op 12 juli 1991, met een analyse over nucleaire veiligheid in brede zin, dus ook in verband met de aspecten transport en afval, en met aanbevelingen hoe we dat alles moeten organiseren.
Heeft het FANC ooit een evaluatie gemaakt van het pakket aanbevelingen? Zo ja, wat leert die evaluatie ons? Is er een idee van welk aandeel van die aanbevelingen vandaag is geïmplementeerd in beleid? Ondanks dat de tijd niet stilstaat en er ondertussen al heel wat is veranderd, kunnen en moeten een aantal aangelegenheden toch worden opgevolgd.
Acht u het wenselijk dat het FANC, dat onder uw voogdij staat, op korte termijn een analyse van die aanbevelingen en van de stand van zaken maakt voor het Parlement en de publieke opinie? Zo ja, binnen welke termijn kan dergelijk evaluatiedocument opgemaakt worden?
08.05 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, des masses d'air contaminées par les rejets des centrales nucléaires endommagées sont entre-temps arrivées en Europe, les jours précédents.
Je tiens avant tout à dire que, compte tenu de la distance entre le Japon et la Belgique, donc de la dilution des particules dans l'atmosphère, la radioactivité de l'air sera si faible qu'elle ne pourra être distinguée par le réseau Telerad des variations naturelles des bruits de fond. Il n'y a donc aucun risque de contamination.
En ce qui concerne la communication, l'AFCN, via son site web, informe en toute transparence la population de l'évolution de la situation tant au Japon qu'en Europe. Dès la semaine passée, soit le 23 mars, l'AFCN décrivait les risques potentiels. Cette information est mise à jour quotidiennement.
Je dois vous informer que le site fait l'objet de nombreuses consultations. Ainsi, avant l'incident à la centrale de Fukushima, le site comptait 10 000 consultations par mois alors qu'aujourd'hui, on enregistre pas moins de 55 000 consultations.
Door een samenloop van omstandigheden ging een nationale informatiecampagne over nucleaire risico’s, die gedurende jaren werd voorbereid en sinds verschillende maanden werd gepland voor de maand maart 2011, van start op maandag 14 maart 2011, enkele dagen na de jammerlijke gebeurtenissen in Japan.
Op zondag 13 maart heb ik samen met de vertegenwoordigers van de algemene directie Crisiscentrum de lancering van deze campagne, in het zicht van de gebeurtenissen in Japan, besproken. Aangezien er een enorme nood was aan informatie over het nucleaire risico, het nucleaire noodplan en over de te volgen aanbevelingen in België, vanuit zowel de bevolking als de media, werd besloten om de nucleaire campagne 2011 te behouden, evenals de predistributie van jodiumtabletten. Vergeet ook niet dat de uitnodiging voor die persconferentie al verstuurd was vóór de gebeurtenissen in Japan. Een uitnodiging voor een persconferentie terugtrekken is ook niet neutraal, want dat betekent dat er eigenlijk onrust ontstaat omwille van het feit dat wij een persconferentie hadden gepland, dat wij zouden starten met de verdeling van jodiumtabletten en dat een informatiecampagne werd opgestart. Als men die op dat ogenblik terugtrekt, geeft men eigenlijk nog een veel groter gevoel van non-transparantie en onzekerheid aan de mensen, dan wanneer alles verder blijft doorgaan.
De campagne heeft ook duidelijk aan deze behoefte beantwoord. Er werd aan iedereen – burgers, lokale overheden, journalisten – volledige en duidelijke informatie ter beschikking gesteld via verschillende kanalen, in het bijzonder via de website www.nucleairrisico.be. Een tv-spot werd uitgezonden via de regionale media om de omwonenden van nucleaire sites te sensibiliseren rond nucleaire veiligheid. In de spot wordt uiteindelijk een eenvoudige vraag gesteld: “Weet u werkelijk wat te doen in geval van nucleair risico?” Vijf zeer eenvoudige en snel uitvoerbare reflexen worden uitgelegd aan de kijkers om snel te kunnen reageren in geval van nood.
Als gevolg van de tv-spots hebben slechts drie personen het Crisiscentrum aangeschreven. Hun reacties sloegen voornamelijk op de ongelukkige samenloop van omstandigheden tussen de campagne en de situatie in Japan. Daaruit kan worden afgeleid dat de tv-spot geen bijzondere ontevredenheid, noch paniek heeft opgewekt bij de bevolking. Integendeel, er werd vastgesteld dat de website binnen enkele dagen werd bezocht door 54 266 bezoekers. Dit lijkt te beantwoorden aan de nood aan informatie van onze burgers. Het bewijst dat onze inwoners deze informatie op een serene en ernstige manier opnemen. Het informatienummer dat werd geopend in het kader van de campagne heeft in 15 dagen slechts 1 600 oproepen ontvangen. Dat zijn voornamelijk vragen om verduidelijking over de predistributie van jodiumtabletten, de situatie in Japan en haar eventuele gevolgen voor België.
Alle acties die worden ondernomen in het kader van de nationale informatiecampagne over het nucleair risico, evenals de predistributie van jodiumtabletten, worden integraal betaald door het zogenaamde Nucleair Fonds dat gestijfd wordt via een retributie ten laste van de producenten van kernenergie en wordt beheerd door de FOD Binnenlandse Zaken.
Het totaalbedrag van de informatiecampagne bedraagt circa 1 miljoen euro. Een gedetailleerd overzicht van de kostprijs van de aparte componenten kan ik u via het commissiesecretariaat bezorgen.
De kostprijs voor de productie van de jodiumtabletten door de farmaceutische ondernemingen bedroeg 1,56 miljoen euro en de verdeling ervan via de farmaceutische sector 385 000 euro. Op 14 februari 2011 werd een eerste lot van 1,7 miljoen doosjes jodiumtabletten geleverd. Een tweede lot van 2,3 miljoen doosjes wordt verwacht voor de maanden juni-juli 2011.
De farmaceutische sector dient de eerste statistieken te leveren in het begin van de maand april inzake het aantal doosjes jodiumtabletten dat effectief werd overhandigd door de apotheken aan hun klanten. Die gegevens zullen toelaten om de penetratiegraad van de jodiumcampagne te kennen in elke betrokken gemeente.
Als gevolg van de gebeurtenissen in Japan en met het oog op de verspreiding van duidelijke en exacte informatie, heeft het geneesmiddelenagentschap op 17 maart een rondzendbrief verstuurd naar alle apotheken in het land. De Algemene Pharmaceutische Bond heeft eveneens informatie verspreid via haar kanalen, namelijk via de website apb.be. Gelijkaardige stappen worden ondernomen in overleg met de FOD Volksgezondheid voor de specifieke informatie aan gezondheidsspecialisten, in het bijzonder geneesheren-generalisten in de nucleaire zones.
Ook alle collectiviteiten, zoals scholen, bedrijven en hospitalen, hebben een brief en brochures ontvangen en kunnen ook een beroep doen op de predistributie van jodiumtabletten. Tot nu toe werden 5 747 aanvragen voor jodiumtabletten geregistreerd, komende vanwege collectiviteiten.
Een algemene evaluatie van de campagne met alle betrokken actoren zal worden georganiseerd in de loop van de volgende weken. Uiteraard zullen die conclusies ook gepubliceerd worden.
De kernramp in Tsjernobyl is inderdaad de aanleiding geweest voor de oprichting van bijzondere commissies die lessen hebben trachten te trekken uit de ramp voor het eigen nucleair veiligheidsbeleid. De meest omvangrijke evaluatie heeft plaatsgevonden in de commissie voor Informatie en Onderzoek inzake Nucleaire Veiligheid, opgericht door de Senaat op 15 mei 1986 en in zijn opdracht hernieuwd op 24 maart 1988. De Senaatscommissie heeft haar eerste verslag uitgebracht op 6 mei 1987. Gespreid over vijf jaar werden er zeven interimverslagen uitgebracht en een eindverslag volgde op 12 juli 1991. Die verslagen werden gebundeld in een algemeen verslag van 238 pagina’s met 256 aanbevelingen, gericht tot de toenmalige regering.
Bij mijn weten heeft er nooit een allesomvattende en systematische evaluatie plaatsgevonden van de mate waarin de aanbevelingen van de commissie werden uitgevoerd. Het verslag dateert van meer dan twintig jaar geleden, wat de actualiteitswaarde ervan enigszins relativeert.
Zo baseert het verslag zich nog op de resultaten van de eerste tienjaarlijkse veiligheidsherziening van de drie oudste kerncentrales. De nucleaire veiligheid is gelukkig geen twintig jaar ter plaatse blijven trappelen. Inmiddels werden de tweede en derde herziening afgerond. Een aantal belangrijke vervangingsinvesteringen die nadien werden uitgevoerd in deze centrales staan niet in het rapport vermeld, zoals de vervanging van stoomgeneratoren in elk van de drie eenheden, de vervanging van het deksel van het reactorvat in Tihange 1, de vervanging van de elektrische uitrusting enzovoort.
De overeenkomstige investeringen lopen in de ettelijke honderden miljoenen euro. Citaten uit het verslag moeten bovendien met de nodige voorzichtigheid en zin voor nuancering worden aangehaald. De voltallige vergadering van de Senaat heeft na het verschijnen van de zeven interimverslagen enkel een motie aangenomen om de aanbevelingen van de commissie goed te keuren. De goedgekeurde aanbevelingen zijn opgenomen aan het einde van elk hoofdstuk in het eindverslag. De overige informatie valt onder de verantwoordelijkheid van de commissie en haar rapporteurs.
De allerlaatste aanbeveling van de commissie van de Senaat was gericht tot de Senaat zelf, namelijk de verdere opvolging van de uitvoering van de goedgekeurde aanbevelingen door de vaste commissies. Ik stel zelf samen met u vast dat deze systematische opvolging er niet is gekomen. Wat een nieuwe evaluatie van de Senaat betreft, het staat de subcommissie voor de nucleaire veiligheid vrij om gelijk welk initiatief in dit kader te nemen.
08.06 Catherine Fonck (cdH): Madame la ministre, je vous remercie.
Je reconnais que vous avez été claire sur la non-toxicité. En revanche, en ce qui concerne l'information, je suis tout de même plus partagée. Certes, l'AFCN – il faut le souligner – a donné toute une série d'informations officielles sur son site. Je suis branchée online, c'est l'avantage des wifi.
Si elle a bien informé et donné des explications sur la situation de la centrale de Fukushima et sur d'autres centrales nucléaires, sur les risques pour les Belges au Japon, sur les risques concernant les denrées alimentaires, les marchandises qui arrivent en Belgique, pour ce qui est de la toxicité pour les habitants en Belgique, les informations sont arrivées extrêmement tardivement. Si le site est bien fait, la date reprise est certainement correcte. Cela m'a frappé et c'est évidemment la raison de ma question. Date officielle: 24 mars 19 h 08, c'est-à-dire le jeudi soir alors que le nuage avait été annoncé depuis plusieurs jours. J'en suis certaine car j'avais déjà déposé cette question le mercredi.
Je crois que cela a permis aux médias de s'engouffrer à droite, à gauche et d'interroger ceux qui s'exprimaient toujours au conditionnel sur le sujet.
L'enjeu n'est évidemment pas de polémiquer mais je me dis que la communication est un élément fondamental et malgré toute une série de choses positives, cela reste toujours et encore potentiellement améliorable. Tout le monde y gagnera si l'information est meilleure.
Il y a eu beaucoup de consultations du site parce que beaucoup d'inquiétude. Donc s'il y a beaucoup d'inquiétude, y compris sur la toxicité, il faut pouvoir être clair et encore plus lorsqu'on est certain de la non-toxicité.
08.07 Kristof Calvo (Ecolo-Groen!): Mevrouw de minister, ik begrijp de redenering volgens dewelke u en anderen hebben beslist om de informatiecampagne toch te laten plaatsvinden. Dat is een verstandige keuze geweest. Er waren sowieso heel veel vragen en de informatiecampagne biedt daarop in grote mate een antwoord.
Ik neem ook met een positief gevoel kennis van een aantal bijkomende stappen dat gezet is richting scholen, bedrijven en apothekers, naar aanleiding van de gebeurtenissen in Fukushima. U hebt uitgelegd hoe de distributie van de jodiumtabletten gebeurt. Dat is een goed verhaal.
Zoals ik vorige week in deze commissie heb gezegd, is het reclamespotje dan wel de zwakke schakel in die campagne. Hierover verschillen wij misschien van mening. Volgens u hebben slechts drie personen de crisiscel van Binnenlandse Zaken gecontacteerd. Misschien ligt de drempel op dat vlak redelijk hoog. Ik merk toch een aantal reacties van verontwaardiging dienaangaande. Het filmpje past volgens mij niet in deze context en is eigenlijk ook in een andere context ongepast. Er wordt een ongepast bericht gegeven over een nucleair risico. Het ontsiert een beetje de campagne die is opgezet. Dat is mijn persoonlijke inschatting.
Voorts ben ik benieuwd naar de gegevens van april, maar daarop komen wij later nog terug.
In verband met de aanbevelingen van de onderzoekscommissie Nucleaire Veiligheid, meen ik dat een systematische opvolging, een gestructureerde evaluatie van die aanbevelingen, een goed idee is. Ik zal dat meenemen naar de subcommissie voor de nucleaire veiligheid. Dat kan voor u en uw opvolger een belangrijke bron van informatie zijn voor het toekomstige beleid inzake nucleaire veiligheid.
Het is juist – dat gaf ik ook aan in mijn vraagstelling – dat er technologisch en investeringsgewijs een aantal dingen gebeurd zijn. Het gaat dan vooral over design. De designtekortkomingen die zijn gesignaleerd in de aanbevelingen van de onderzoekscommissie zijn zelfs niet geheel weggewerkt. Ik verwijs naar het ontbreken van een dubbele betonnen reactor bij Doel 1 en Doel 2.
Er zijn echter meer aspecten dan alleen het design van de centrales. Ik heb verwezen naar het zeer uitgebreide gamma aan aanbevelingen, zoals inzake nucleair transport en maatregelen ingeval van evacuatie. Een evaluatie van die aanbevelingen lijkt mij dus gepast.
Het incident is gesloten.
09 Question de Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "la transgression de la zone neutre de Bruxelles, par les manifestants, lors de la manifestation du 24 mars 2011" (n° 3660)
09 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het binnendringen van de neutrale zone te Brussel, door manifestanten, tijdens de manifestatie van 24 maart 2011" (nr. 3660)
09.01 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, vous n'êtes pas sans savoir que jeudi dernier, une manifestation s'est déroulée à Bruxelles qui a causé pas mal de désagréments en termes de mobilité mais aussi en termes de sécurité. Par exemple, l'ancien bâtiment du service des Naturalisations a reçu des pavés dans ses vitres et les fonctionnaires ont été quelque peu traumatisés. J'ai été surprise par les propos de Mme Onkelinx qui disait qu'il fallait "marquer le coup". C'est un peu fort de cautionner ce genre de faits. Je veux bien qu'on puisse s'exprimer et faire passer ses revendications mais pas par la force et par la violence.
J'ai pu voir de mes propres yeux des manifestants dans la soi-disant zone neutre de la rue de la Loi. Par conséquent, madame la ministre, je voulais vous demander quelles règles régissaient cette zone neutre. Existe-t-elle encore? Cette zone neutre a-t-elle été envahie le 24 mars dernier? Jusqu'à présent, cette zone a toujours été respectée: il n'y a pas eu de manifestants, en tout cas pas de violences dans cette zone. Enfin, quel est votre avis sur l'attitude du bourgmestre de la Ville de Bruxelles qui est le chef de la police administrative et qui a dû donner des instructions. A-t-il autorisé le passage dans cette zone neutre?
09.02 Annemie Turtelboom, ministre: Chère collègue, lors de la manifestation du 24 mars 2011, le chef de la police de Bruxelles a fait respecter les règles en vigueur concernant la zone neutre. Le dispositif policier mis en place était suffisant vu que les affrontements résultent précisément des mesures prises par la police pour interdire aux manifestants de pénétrer dans la zone neutre, ce qu'ils n'ont pas réussi à faire: ils n'ont pas atteint la rue Ducale.
La loi du 2 mars 1954 tendant à prévenir et à réprimer les atteintes au libre exercice des pouvoirs souverains établis par la Constitution prévoit entre autres que "les rassemblements en plein air et les démonstrations individuelles sont interdits dans la partie du territoire de la capitale comprenant les voies publiques ci-après dénommées: rue Ducale, rue de Louvain, de la rue du Nord à la rue Royale, rue Royale du carrefour des rues des Croix-de-Fer et de l'Enseignement et du Treurenberg à la place Royale, place des Palais, place du Trône et rue de Brederode ainsi que l'intérieur de la zone délimitée par ces voies".
La zone neutre est généralement respectée lors des manifestations pour lesquelles une demande a été introduite auprès du bourgmestre de la Ville de Bruxelles.
En cas de manifestation spontanée pour laquelle aucune demande n'a été introduite et au cas où celle-ci se déclencherait inopinément dans la zone neutre, la police locale interviendrait alors pour y mettre fin et dresserait procès-verbal pour infraction à la loi de 1954 susmentionnée.
09.03 Jacqueline Galant (MR): Madame la ministre, je vous remercie pour ces précisions car je ne connaissais pas exactement les limites de la zone neutre. Je m'étonne du fait qu'elle ne s'étende pas jusqu'au croisement de la rue de la Loi et du boulevard du Régent car il y a là des bâtiments publics importants. Je trouve qu'il est dangereux d'avoir permis à des manifestants violents et qui avaient bu de franchir cette zone.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 3664 de M. Anthony Dufrane est reportée.
10 Question de M. Éric Jadot à la ministre de l'Intérieur sur "le remplacement des FN-Browning GP35 de la police" (n° 3674)
10 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vervanging van de FN-Browning GP35 van de politie" (nr. 3674)
10.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, le mardi 23 mars dernier, la presse s'est fait l'écho du remplacement des pistolets de poing des services de police. Il est fait état des suites d'un appel d'offres au terme duquel la commission d'évaluation du matériel aurait approuvé le choix de nouvelles armes Smith & Wesson de fabrication américaine.
Ce choix peut étonner lorsqu'on sait que notre pays dispose d'un savoir-faire et d'une longue tradition d'armement des services de police à travers la Fabrique Nationale de Herstal. À ma connaissance, nos policiers disposent principalement de FN-Browning modèle GP35 fiables et connus des agents. Les évocations de "sûreté supplémentaire" et de "coûts non significativement plus élevés" des Smith & Wesson vis-à-vis des FN-Browning, relayées ces derniers jours ne dissipent pas mes interrogations, qui sont les suivantes.
Quels ont été les points d'attention ayant balisé l'appel d'offres concernant l'actuel choix de commande de Smith & Wesson à destination des services de police? Comment expliquez-vous le choix de ces nouvelles armes de poing? Les Browning GP35 usités aujourd'hui sont-ils devenus obsolètes ou inadaptés?
Il me revient que les syndicats policiers n'ont pas eu leur mot à dire. Comment expliquez-vous que les principaux utilisateurs n'aient pas été consultés s'agissant du renouvellement de leur matériel d'intervention? Comment expliquez-vous que le marché de renouvellement ait été lancé avant que lesdites organisations syndicales soient représentées à la commission du matériel?
10.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Jadot, l'arme à feu de la police intégrée doit répondre aux spécifications de l'arrêté royal du 3 juin 2007 et du livre des normes pris en exécution de cet arrêté royal. L'article 25 de cet arrêté royal prévoit une période transitoire de six ans à partir de l'entrée en vigueur de l'arrêté royal pour la mise en conformité. Cette période prend fin le 1er juillet 2013.
L'arrêté prévoit que l'arme à feu doit être de type pistolet semi-automatique d'un calibre n'excédant pas 9 mm, tandis que le livre des normes imposait un système de précaution, qui garantit un poids de pression constant sur la détente à l'exécution d'un système de simple action. L'arme actuelle en dotation individuelle, le GP35, étant une arme à simple action, son remplacement doit intervenir d'ici au 1er juillet 2013.
Dans le cadre du marché public, dont le cahier spécial des charges a été publié le 19 mars 2010 en plus des critères de prix, des délais de livraison et des délais de garantie, l'offre a été examinée sous l'angle de quarante critères exerçant, entre autres, la fonctionnalité et l'utilisation opérationnelle ainsi que l'ergonomie.
La société adjudicataire a remporté le marché public conformément à la législation relative au marché public, dont le respect garantit l'absence de toute pratique de passe-droit.
La fiabilité de l'arme a fait partie de l'évaluation, car c'est elle qui garantit au policier que le matériel qui lui est fourni fonctionnera en toutes circonstances lorsqu'il devra recourir à ce moyen ultime.
Chaque soumissionnaire a reçu un document contenant les appréciations relatives aux qualités et aux défauts de l'arme qu'il a à présenter. La FN dispose de ce document depuis décembre 2010. Cette société est libre de vous en communiquer le contenu.
Les syndicats représentatifs ont été associés à la rédaction du livre des normes. Ce document a fait l'objet d'un examen et d'une approbation en comité de négociation des services de police. D'ailleurs, ils ont été invités à participer à la réunion d'évaluation des matériels. Deux des quatre syndicats étaient représentés.
10.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie. En tant qu'écologiste, et particulièrement en tant qu'écologiste de Herstal, je ne peux évidemment pas remettre en cause la légitimité des appels d'offres.
Il est vrai que ce contrat a suscité des polémiques dans la presse liégeoise: d'un côté, la police se plaignait que la FN n'avait peut-être pas fait suffisamment d'efforts pour répondre à l'appel d'offres et, de l'autre côté, les syndicats regrettaient que leurs armes ne puissent pas servir en priorité à la police belge.
Comme eux, je pense qu'on peut le déplorer. Toujours en tant qu'écologiste, tant qu'à fabriquer des armes, j'aimerais autant que leur vente bénéficie à mon pays plutôt qu'à des contrats peut-être plus polémiques.
Het incident is gesloten.
11 Question de M. Éric Jadot à la ministre de l'Intérieur sur "la prévention policière des paris illégaux et des truquages de compétition dans le monde du football" (n° 3683)
11 Vraag van de heer Éric Jadot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het preventief optreden van de politie om illegaal gokken en wedstrijdvervalsingen in de voetbalcompetitie tegen te gaan" (nr. 3683)
11.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, les dossiers de corruption liés au monde du football sont en grande partie traités par l'Office central de la répression de la corruption (OCRC) de la Direction de la lutte contre la criminalité économique et financière (DJF).
Durant ces dernières années, l'OCRC a acquis une expérience certaine dans le traitement des dossiers en matière de corruption dans le cadre de matchs de football.
J'avais déjà eu l'occasion de vous interroger le mois dernier sur le Service "Fraude football" et sur son site internet. Si je me permets de revenir vers vous concernant le travail policier réalisé en la matière, c'est qu'une fois encore, l'actualité rappelle l'apparente difficulté pour les services concernés d'appréhender les phénomènes de falsification et de trucage de matchs sur le terrain. Ce type de pratique perdure, comme en témoigne une nouvelle affaire de paris illégaux impliquant l'Union royale de Namur en cours de traitement au tribunal de Nuremberg en Allemagne.
Les faits évoqués par la presse allemande font état de corruption de plusieurs anciens joueurs de l'Union royale de Namur corrélée au développement de paris illégaux sur les matchs disputés par cette équipe en 2009. Il semble toutefois que ces pratiques étaient loin de se dérouler en totale clandestinité: soupçons de l'entraîneur et de certains supporters, constatation de forte présence de spectateurs asiatiques plaçant des paris via gsm lors des rencontres et ce, sous les yeux des services de police.
Madame la ministre, les faits de corruption de joueurs ainsi que les trucages présumés des matchs concernant l'Union royale de Namur durant l'année 2009 étaient-ils connus de vos services? Des plaintes ont-elles été déposées auprès des services de police concernant cette affaire? Si oui, quel en a été le suivi? Y a-t-il eu enquête? Dans la négative, comment expliquez-vous la difficulté d'identification des faits évoqués? Celle-ci est-elle due à une carence des services précités? Quelle est votre analyse?
11.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, les faits de corruption de joueurs et de trucages présumés auxquels vous faites allusion étaient effectivement connus de la police et de la justice grâce à la coopération judiciaire et policière internationale.
Les services de police de Bochum avaient averti la Belgique des irrégularités découvertes à l'occasion d'une enquête s'étendant à plusieurs pays européens. C'est ainsi que le parquet fédéral a détaché, début 2010, une commission rogatoire internationale à Bochum pour pouvoir entamer des poursuites en Belgique contre les suspects localisés chez nous et ayant commis des faits sur notre territoire. Cette dénonciation des autorités allemandes fait actuellement l'objet d'une information judiciaire pour laquelle le parquet fédéral mène l'action publique avec l'appui de la police judiciaire fédérale.
Si vous souhaitez plus d'informations, je vous invite à interroger mon collègue de la Justice qui est compétent en la matière.
11.03 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. J'interrogerai donc le ministre de la Justice.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 3641 van mevrouw Almaci is uitgesteld.
12 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bescherming van politie en hulpdiensten tegen geweld" (nr. 3748)
12 Question de M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "la protection de la police et des services de secours contre les actes violents" (n° 3748)
12.01 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, mijn vraag gaat over een incident, eind november 2009, waarbij een politieman van de politiezone Demerdal na een achtervolging op de afrit in Diest levensgevaarlijk gewond geraakte. De politieman werd namelijk beschoten met een oorlogswapen. Hij is trouwens nog steeds herstellende van zijn verwondingen.
Na grondig onderzoek door de FGP van Hasselt werd in mei 2010 een verdachte opgepakt. Het DNA van de verdachte blijkt te zijn aangetroffen op het oorlogswapen dat ter plaatse was achtergelaten. Niettegenstaande dat gegeven weigerde de verdachte elke medewerking.
Vreemd genoeg werd de betrokkene op 24 maart vrijgelaten na de betaling van een borgsom van 2 500 euro en louter op voorwaarde dat hij het land niet mocht verlaten.
U begrijpt dat de politiemensen nogal geschokt op die vrijlating reageren, vooral gelet op de overmaat aan bewijslast. Zij kondigen vakbondsacties aan. Zij vragen zich af wanneer er echt werk zal worden gemaakt van een bescherming van de politie en andere hulpverleners en van de effectieve vervolging van de aanvallers van personen met een gezagsfunctie, zoals politieagenten.
Mevrouw de minister, wat is uw standpunt daarover? Ik weet wel dat ik u eigenlijk vraag om een signaal en een publieke reactie. Ik zal de vraag ook stellen aan de minister van Justitie.
Welke maatregelen hebt u al genomen om de politie- en de hulpdiensten meer bescherming tegen geweld te garanderen?
Wat moet er volgens u nog worden geconcretiseerd?
12.02 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb eveneens kennis kunnen nemen van de vrijlating waarnaar u verwijst, maar ik beschik niet over alle noodzakelijke informatie om een duidelijk beeld te krijgen van die gerechtelijke beslissing, want het is echt een gerechtelijke beslissing.
Wel stel ik vast dat de verdachte van mei 2010 tot eind maart 2011, tien maanden, in voorlopige hechtenis werd gehouden. Ik ga ervan uit dat die vrijlating onder voorwaarden toch wel zal resulteren, uiteindelijk, in een ernstige veroordeling.
De volgende maatregelen werden genomen om de politie- en de hulpdiensten meer bescherming te bieden. De wetten van 20 december 2006 en 8 maart 2010 tot wijziging van het Strafwetboek hebben de straffen voor geweld tegen personen die beroepshalve in dienst van het publiek staan, verzwaard. De wet van 29 december 2010 past de wet op het politieambt aan, waardoor de toekenning van rechtshulp wordt versoepeld. De werkgevers van politiemensen, lokaal en federaal, kunnen zich burgerlijke partij stellen voor alle geweldfeiten tegen politiemensen die tot een ruim arbeidstijdverlies leiden. Er is extra geïnvesteerd in beschermingsmateriaal, waaronder de kogelwerende vesten. Diverse overheidsopdrachten zijn daaromtrent op dit ogenblik in volle uitvoering. Ik kijk ten slotte uit naar de rondzendbrief van het College van procureurs-generaal die voor de parketten toelichting zal geven bij voormelde wetswijzigingen en die zal aandringen op daadwerkelijke vervolging van de geweldplegers tegen ambtenaren van het openbaar ambt.
12.03 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik hoop dat u ook bij uw collega, de minister van Justitie, aandringt op een krachtige vervolging van de betrokkene en een krachtig signaal aan de politieagenten. Volgens mijn informatie werden de betrokkenen zelfs niet op de hoogte gesteld van de vrijlating van de vermeende dader. Dat is dus ook een manco. Ik hoop samen met u dat daders van zulke zware misdrijven tegen personen in een gezagsfunctie harder worden aangepakt dan vandaag het geval is.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.50 uur.
La réunion publique de commission est levée à 15.50 heures.