Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du Mardi 29 mars 2011 Après-midi ______ |
van Dinsdag 29 maart 2011 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.10 uur en voorgezeten door mevrouw Sarah Smeyers.
La séance est ouverte à 14.10 heures et présidée par Mme Sarah Smeyers.
Kattrin Jadin (MR): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, als jullie ermee akkoord gaan, wil ik mijn vijfde vraag omzetten in een schriftelijke vraag. Maar als u het antwoord hebt, zou ik het toch graag nu ontvangen.
De voorzitter: Gaat dat voor u, mijnheer de staatssecretaris?
Staatssecretaris Carl Devlies: Ja, geen probleem.
01 Question de Mme Kattrin Jadin au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice, sur "le site www.kawizz.be" (n° 3167)
01 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de site www.kawizz.be" (nr. 3167)
01.01 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je souhaiterais faire le point avec vous sur le site internet www.kawizz.be.
Il s'agit d'un site ouvert de 18 h 00 à 22 h 00 proposant d'acheter des produits neufs pour des prix allant jusqu'à 90 % de réduction. L'achat se fait par le biais d'enchères appelées Wizz (à partir de 0,01 euro). Chaque fois qu'une enchère est faite, un compte à rebours variant de deux minutes à dix secondes est lancé. Lorsque celui-ci arrive à zéro, le dernier joueur à avoir fait une enchère remporte l'objet tant convoité.
La personne n'ayant pas la possibilité de participer à l'enchère peut opter pour l'Automatizz, un système permettant d'automatiser ses enchères. Le joueur rentre alors une limite de Wizz et le prix maximum. L'Automatizz prendra la main chaque fois que nécessaire.
Les perdants de ces enchères ont toutefois la possibilité de racheter le produit à sa valeur marchande, diminuée du nombre de Wizz placés afin d'acquérir le produit.
Monsieur le secrétaire d'État, mon questionnement est le suivant.
Que pensez-vous de ce site au regard de notre législation sur les jeux de hasards? Kawizz est-il un jeu de hasard?
Ce site est-il légaI sur la toile?
01.02 Carl Devlies, secrétaire d'État: Madame la présidente, chère collègue, j’ai soumis votre question à la Commission des jeux de hasard. Elle m’a fait savoir que le site Kawizz fonctionnait comme suit: il est proposé d’acheter des Wizz via différents moyens de paiement. Ces Wizz permettent au joueur d’introduire une enchère. Chaque enchère coûte un cent et il est possible d’activer un robot permettant d’enchérir automatiquement en l’absence du joueur. Le but est de tenter d’obtenir le produit proposé (écran TV, iPod, appareil photo, etc.) au prix de l’enchère. L’enchère est gagnée si lorsque le chronomètre arrive à zéro, personne n’a lancé de nouvelle enchère.
Selon la Commission des jeux de hasard, cette activité entre dans la définition des jeux de hasard, conformément à la nouvelle loi. En effet, le joueur doit introduire un enjeu pour pouvoir enchérir. Le joueur espère gagner un prix, à savoir le produit proposé. Le hasard intervient dans le processus dans la mesure où l’événement permettant de gagner l’enchère entre dans la définition du hasard telle que donnée par les chercheurs de la KUL, dans l’étude "Jeux de hasard: définition juridique", vu que la réalisation de cet événement est indéterminée.
Il s’agit donc d’un jeu de hasard organisé sur internet. Or, la loi sur les jeux de hasard prévoit que seuls les jeux internet couverts par une licence A+, B+ ou F1+ peuvent être exploités. Comme le site Kawizz n’est pas couvert par une de ces licences, il est illégal. Toujours selon la Commission des jeux de hasard, ce site ne serait plus opérationnel pour l’instant.
01.03 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie une fois de plus pour toutes ces informations très intéressantes. Elles démontrent et mettent encore en exergue l'existence de nombreux sites et de personnes exploitant certains sites sous le couvert d'une législation plus ou moins nébuleuse. J'espère que le nécessaire sera fait pour mettre de l'ordre dans cette situation.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het grote aantal koperdieven" (nr. 3296)
02 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "le grand nombre de voleurs de cuivre" (n° 3296)
02.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, op 27 januari heb ik minister De Clerck ondervraagd in de plenaire vergadering over het grote aantal koperdiefstallen en de vrijlating van negen koperdieven die werden opgepakt in de streek rond Halle. Zij werden toen op heterdaad betrapt. Er werd een grootscheepse actie opgestart door verschillende politiekorpsen waardoor de koperdieven konden worden gepakt. Spijtig genoeg werden zij vrijgelaten door de onderzoeksrechter.
Sinds die grote zoekactie wordt de regio Halle een beetje minder geteisterd. Mijn vraag zou ik eigenlijk moeten actualiseren want ik heb die een aantal weken geleden ingediend. Intussen zijn de feiten achterhaald. Ik had het in de schriftelijke versie van mijn vraag over een vermindering van het aantal koperdiefstallen. Blijkbaar is in hetzelfde bedrijf, Nexans, in Halle ondertussen een nieuwe koperdiefstal gebeurd.
Niet alleen mijn streek rond Halle wordt geteisterd door die koperdiefstallen ook de streek rond Gent wordt geteisterd. Ik heb in mijn vraag een viertal feiten opgesomd die zich tijdens een en dezelfde week hebben voorgedaan. Er waren feiten op de Ottergemsesteenweg, in de Nieuwpoortstraat en in Zwijndrecht. In de nacht van 5 op 6 maart is er ook een grote koperdiefstal gepleegd waarbij onder andere een helikopter moest worden ingezet. Het is dus een fenomeen dat niet alleen in mijn streek maar ook in het Gentse voorkomt. Het is zelfs geen louter Belgisch fenomeen want ook in Nederland en Duitsland is het aan de gang.
Ik kom dan tot mijn vragen. Gaat het bij die incidenten in het Gentse over dezelfde verdachten? Gaat het over benden? Werden de gearresteerden in voorlopige hechtenis gehouden in afwachting van hun proces? Zo niet, waarom niet?
Sinds begin dit jaar is er opnieuw een identificatieplicht ingevoerd voor de verkopers van schroot en edelmetalen. Volgens berichten in de media zou dit geleid hebben tot een daling van de koperdiefstallen. Ook de dalende koperprijzen zouden daartoe hebben bijgedragen. Klopt die berichtgeving in de media? Wat is het aandeel van beide oorzaken?
Is er een stijging vastgesteld in het aantal koperdiefstallen in de periode tussen de opheffing van de identificatieplicht en de invoering van de nieuwe identificatieplicht? Zo ja, is het probleem voor u dan opgelost of zult u nog andere initiatieven nemen om het aantal koperdiefstallen in te perken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ten slotte, is het niet beter om ervoor te zorgen dat er op de actie en de samenwerking van de verschillende politiekorpsen een adequate strafrechterlijke afhandeling komt die de daders snel en correct sanctioneert? Zo ja, wat zult u doen om dit te realiseren?
02.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Van Vaerenbergh, ik heb een heel uitvoerig antwoord gekregen dat behoorlijk in detail gaat. Wij hebben heel even overlegd, om na te gaan of het mogelijk was om alle details uit het antwoord te geven. Er wordt immers naar heel concrete feiten verwezen. Echter, gelet op het feit dat de inlichtingen op voormelde manier door het parket aan de minister werden bezorgd, veronderstel ik dat er geen probleem was.
Meer bepaald wordt er op uw eerste vraag over de verschillende incidenten heel precies geantwoord.
Er wordt gesproken over feiten op de Ottergemsesteenweg in Gent, over feiten van 25 februari 2011 en 3 maart 2011, over feiten van 2 maart 2003 in Gent in de Nieuwpoortstraat 57, over feiten van 8 maart 2011 op de Snepkaai en, ten slotte, over een incident op het containerpark van Ivago op de Gasmeterlaan te Gent.
Wat uit de hiervoor vermelde feiten blijkt, is dat een aantal daders op heterdaad werd betrapt. Bij één welbepaald feit betrof het Slowaakse onderdanen. Voor de andere feiten zijn er geen gekende daders, zodat het niet mogelijk is u te melden of het al dan niet over dezelfde daders gaat.
Wanneer wij kijken naar de geïdentificeerde daders in andere zaken dan de daders die in de hiervoor vermelde feiten naar voren worden geschoven, kunnen wij vaststellen dat de daders doorgaans inwoners van de voormalige Oostbloklanden, zoals Bulgarije en Slowakije, zijn.
Recente gerechtelijke onderzoeken zijn onder meer onderzoeken die door de onderzoeksrechters Van Wambeke en Poppe zijn ingesteld. Dergelijke details behoren echter niet tot het voorwerp van de vraag.
Ik ga dus naar het tweede element van uw vraag over, met name of de gearresteerde verdachten in voorlopige hechtenis worden gehouden in afwachting van de behandeling van hun zaak ten gronde. Zo niet, waarom worden ze niet in voorlopige hechtenis gehouden?
Het parketbeleid te Gent vertaalt zich voor metaaldiefstallen als volgt.
Ten eerste, wanneer de dader bekend is, wordt de onderzoeksrechter steeds gevorderd, ingeval het om illegale burgers gaat en/of in geval van een duidelijk georganiseerd feit.
Over de vraag van het openbaar ministerie tot het afleveren van een aanhoudingsmandaat oordeelt de onderzoeksrechter onafhankelijk. Ingeval de onderzoeksrechter een aanhoudingsmandaat verleent, dient de aangehoudene binnen de vijf dagen voor de raadkamer te verschijnen. De raadkamer oordeelt op haar beurt onafhankelijk over de vraag of de hechtenis al dan niet dient te worden gehandhaafd. Ingeval de raadkamer meent dat de aanhouding niet moet worden verlengd, kan het openbaar ministerie tegen voornoemd oordeel beroep aantekenen, waardoor de zaak door de kamer van inbeschuldigingstelling wordt behandeld. Ook de kamer van inbeschuldigingstelling oordeelt autonoom over het al dan niet verlengen van het aanhoudingsmandaat.
Enkel ingeval de aanhouding zodoende telkens door de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling wordt verlengd, zal de verdachte aangehouden voor de bodemrechter verschijnen.
Bij lichtere feiten en voor zover het onderzoek is afgerond, wordt de betrokken dader onmiddellijk gedagvaard via de procedure van snelle afhandeling. Ingeval de feiten een occasioneel karakter hebben en men eerder kan spreken van een diefstal van afval en er geen voorgaande feiten gekend zijn, wordt de zaak geseponeerd.
In 2010 werden er in Gent 184 metaaldiefstallen geregistreerd, waarvan 117 koperdiefstallen. Deze cijfers liggen vermoedelijk hoger nu de input in de database afhankelijk is van de omschrijving gegeven door de eerste vaststeller. Zo zullen niet alle feiten van diefstallen van regenpijpen en dergelijke geregistreerd zijn.
Bij het gros van de feiten blijven de daders ongekend. Er werden slechts 33 gekende daders geregistreerd voor 16 feiten. Tot nu zijn er al 13 daders veroordeeld. Daarvan zijn er 3 aangehouden, 5 ter beschikking van het Antwerps parket overgemaakt, staan de feiten van 4 daders nog ter behandeling, zijn de feiten ten aanzien van 3 daders geseponeerd wegens onvoldoende bezwaren, zijn de feiten ten aanzien van 6 daders geseponeerd wegens het miniem karakter ervan, zijn de gekende daders zowel Belgen als inwoners van voormalige Oostbloklanden.
Het parket Gent heeft voor 2011 al 59 feiten van metaaldiefstal geregistreerd zodat er sprake is van een stijging. Er zijn 9 gekende daders voor 6 feiten.
Het staat buiten kijf dat de huidige identificatieplicht dient behouden te blijven. Dat is trouwens de beste manier om bij de schroothandelaars na te gaan wie er oud ijzer en koper aanbiedt. Alles staat of valt met de controle die de ijzerhandelaars zelf instellen. Navraag binnen het arrondissement Gent leert dat de ene handelaar de andere niet is. Bij sommige handelaars worden naast de kopie van de identiteitskaart tevens beelden genomen van de wagens die in- en uitrijden met nummerplaatherkenning, andere handelaars beperken zich tot het opschrijven van de naam. De prijs van het koper staat momenteel opnieuw op een recordhoogte van 7,2 euro per kilo. Vorig jaar was dat nog 4 euro per kilo.
In het najaar werd een stijging van het aantal metaaldiefstallen vastgesteld. De hoge prijs van het koper en de toen niet-verplichte registratie van de kopers van oud metaal zullen hier niet vreemd aan zijn geweest.
Wat preventie betreft, blijkt dat men op bouwwerven nogal dikwijls nonchalant omgaat met passieve veiligheid. Men hoeft geen groot inbreker te zijn om bouwwerven te betreden. In de haven van Gent zijn de kaaien twee à drie kilometer lang zodat een adequate preventie niet evident is. Het fenomeen draait niet alleen om metaal uit de haven of grote bedrijven.
Bij wijze van spreken is elke regenpijp een target voor de dieven. Ook elke werf die onvoldoende beveiligd is, krijgt bezoek. Het lijkt mij onmogelijk dat de politie op elke hoek van een straat de wacht kan houden.
Wat uw zesde vraag betreft, zorgt het openbaar ministerie, voor zover het parket geconfronteerd wordt met gekende daders, voor een passende vervolging die snel en adequaat is, ofwel door het aanstellen van een onderzoeksrechter, ofwel via de procedure van snelrecht.
02.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik zou willen vragen of ik een kopie kan krijgen van het antwoord, aangezien ik niet heel het antwoord mondeling heb vernomen.
Voor het overige, ik ken de procedure. Ik weet dat de onderzoeksrechter autonoom reageert; ik ken de stappen helemaal.
Ik denk echter dat we te maken hebben met een fenomeen, een koperdiefstallenplaag. Ik denk dat het noodzakelijk is dat ook door Justitie, naast het politiewerk dat al verricht wordt, een belangrijk signaal wordt gegeven, zodanig dat een halt kan worden toegeroepen aan die koperdiefstallen.
Het incident is gesloten.
03 Question de Mme Jacqueline Galant au ministre de la Justice sur "les nombreux recours introduits contre la législation et la réglementation en matière d'armes" (n° 3263)
03 Vraag van mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Justitie over "het hoge aantal beroepen tegen de wet- en regelgeving betreffende wapens" (nr. 3263)
03.01 Jacqueline Galant (MR): Madame la présidente, vous n'y pouvez rien mais je trouve dommage que ce ne soit pas le ministre de la Justice qui réponde aux questions. Les armes, c'est un dossier très particulier, très technique. Il est dommage qu'on ne puisse pas dialoguer avec le ministre que j'ai vu dans le couloir juste avant d'entrer en commission.
03.02 Carl Devlies, secrétaire d'État: Le ministre est au Sénat pour des projets de loi importants. La séance a débuté à 14.30 heures.
03.03 Jacqueline Galant (MR): Qu'on reporte les questions, alors! Je ne vais pas m'amuser à lire ma question ni vous à lire votre réponse. Je vais résumer.
Beaucoup de recours ont été intentés contre les arrêtés et les lois sur les armes. Je voulais connaître l'avis de l'administration sur ces nombreux recours. Y a-t-il déjà une position officielle du SPF Justice à ce sujet?
03.04 Carl Devlies, secrétaire d'État: Madame la présidente, chère collègue, je sais que dans le monde des amateurs d'armes, beaucoup de rumeurs courent et que certains prennent un malin plaisir à attiser les différends et les mécontentements auprès d'une minorité pour le moins assertive.
L'arrêté royal réglant le statut de l'armurier a été attaqué parce que certains n'apprécient pas que la profession soit soumise à des règles de déontologie. Ils auraient préféré rédiger ces règles eux-mêmes. L'arrêté a cependant été annulé parce que le Conseil d'État n'a pas accepté la motivation de l'urgence pour laquelle son avis avait été demandé dans les cinq jours. Le texte sera d'ailleurs bientôt remplacé par un nouvel arrêté qui aura été soumis à l'avis normal du Conseil d'État.
L'arrêté ministériel prohibant certains accessoires a été annulé pour des raisons comparables. Comme il ne sert à rien de prohiber le commerce de certaines choses, si cela ne peut pas se faire dans l'urgence, ce texte ne sera pas remplacé. De plus, la circulaire explicative vient également de faire l'objet d'un recours en annulation. Tous les acteurs du monde des armes étaient fort demandeurs d'une nouvelle circulaire expliquant l'ensemble des règles et la très grande majorité en est satisfaite. Mais cette circulaire de plus de cent pages comporte quelques éléments qui ne plaisent pas à tout le monde.
Enfin, je tiens à signaler qu'en matière de recours administratif contre des décisions individuelles en matière d'autorisation d'armes, le Conseil d'État confirme la très grande majorité de mes décisions. Dans la moitié des rares cas d'annulation, nous parvenons en outre à prendre une nouvelle décision qui dit exactement la même chose tout en réparant les vices de forme. Cela prouve que le travail accompli n'est pas de mauvaise qualité mais qu'il faut souvent faire face à des circonstances difficiles.
03.05 Jacqueline Galant (MR): Monsieur le secrétaire d'État, je ne tiens pas à répliquer car cela n'apporterait rien de plus au débat.
Madame la présidente, pour ce qui concerne la problématique des armes, il serait intéressant d'avoir une évaluation de la loi et de se rendre compte de la façon dont cela se passe dans les commissariats et communes. Je vous suggère donc d'organiser un petit débat d'évaluation sur cette loi qui pose quand même quelques soucis.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de aangekondigde rondetafelgesprekken over de vrijlatingen na inbraken" (nr. 3319)
04 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'annonce de l'organisation de tables rondes concernant les libérations après des cambriolages" (n° 3319)
04.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in een radioprogramma van de openbare omroep kondigde de minister van Justitie begin maart 2011 aan dat hij rondetafelgesprekken zou organiseren over de vrijlatingen die na inbraken plaatsvinden.
Hij heeft voornoemde verklaring gedaan na signalen van diverse burgemeesters, onder andere enkele burgemeesters van CD&V-strekking, ingevolge enkele ophefmakende voorvallen sedert begin 2011, waarbij op heterdaad betrapte boeven werden vrijgelaten.
Ondertussen heeft de burgemeester van Borgloon zich ook in het debat gemengd. Wij hadden eerst de burgemeesters van Halle, Heers en Beringen, maar nu ook de burgemeester van Borgloon. Immers, ook in zijn gemeente heeft een ophefmakende vlucht plaatsgevonden van inbrekers, die daarna de politie met allerhande materiaal bekogelden, maar nadien werden vrijgelaten.
Een rondetafel is nu aangekondigd. Wie wordt op de rondetafel uitgenodigd? Wie zal dus aan de gesprekken deelnemen? Wanneer zullen zij plaatsvinden?
Ik heb mij laten vertellen dat zij op 6 of 7 april 2011, dus volgende week, zouden plaatsvinden.
Wat zijn de doelstellingen?
Wat zijn concreet de beoogde resultaten van de rondetafel?
04.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Schoofs, het rondetafelgesprek waarnaar u vraagt zal plaatsvinden op woensdag 6 april 2011. De burgemeesters die gereageerd hebben op het initiatief dat tijdens het programma gelanceerd werd, hebben een uitnodiging ontvangen. Het gaat om volgende 21 burgemeesters, als u wilt lees ik de lijst voor, maar ik kan hem u ook ter beschikking stellen.
04.03 Bert Schoofs (VB): Als ik de lijst straks krijg, is het in orde.
04.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Ook de bevoegde gemeenschapsministers hebben een uitnodiging ontvangen. Minister Vandeurzen heeft zijn aanwezigheid bevestigd. Minister Huytebroeck heeft zich verontschuldigd.
Het is de bedoeling om een gedachtewisseling te voeren over hoe politie, justitie en lokale overheden zo goed mogelijk kunnen samenwerken om adequaat de delinquentie te bestrijden. Onder meer volgende elementen komen hierbij aan bod: de positie van de verschillende actoren en de knelpunten in de onderlinge afstemming, lokale ervaringen en initiatieven die kunnen bijdragen tot een oplossing.
Misschien ga ik toch heel even de lijst van de gemeenten geven waarvan de burgemeesters zich aanwezig melden op de volgende vergadering: Beringen, Temse, Borgloon, Sint-Niklaas, Halle, Gent, Leuven, Dendermonde, Londerzeel, Ternat, Asse, Blankenberge, Maasmechelen, Wervik, Bilzen, Oudenaarde, Beernem, Zelzate, Voeren, Hoogstraten en Lokeren.
04.05 Bert Schoofs (VB): Het zal geen CD&V-onderonsje worden, als ik de lijst met gemeenten even naga.
L'incident est clos.
- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de teruggave van drugs aan drugdealers" (nr. 3322)
- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het beleid rond synthetische drugs" (nr. 3439)
- M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "la restitution de drogue à des trafiquants" (n° 3322)
- Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "la politique en matière de drogues synthétiques" (n° 3439)
05.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, het is opnieuw een onvoorstelbaar verhaal voor de gewone mens die het aanschouwt. De politie en het parket van Kortrijk hebben een uitgebreide lading synthetische drugs, designer drugs of legal highs, in beslag genomen en moeten die nu volledig en helemaal terugbezorgen. Die drugs staan namelijk niet op de lijst van verboden drugs. Er is geen wetgeving of koninklijk besluit en dus is het niet verboden. De waarschuwingen uit het buitenland klinken nochtans vrij duidelijk. De gevaren zijn groot en in Nederland en Engeland zijn er al tientallen mensen op spoed beland en zijn er zelfs doden gevallen. Wat mij betreft, gaat het om een dringende materie die zowel de volksgezondheid als de veiligheid van de burgers aanbelangt.
Bent u op de hoogte van deze nieuwe drugsproblematiek? Het gaat dan om synthetische designer drugs, de legal highs. Heeft men zicht op de omvang van het probleem in België? Heeft men daar al onderzoek naar gedaan? Gelet op de dringende aard van de zaak – het gaat om de volksgezondheid en de veiligheid van de burger – welke maatregelen neemt de minister zich voor om te nemen? Aangezien vervolging niet mogelijk blijkt zonder wetgevend initiatief of zonder een nieuw KB, zal de regering hiervoor het nodige initiatief nemen? Ik weet dat het om een ontslagnemende regering gaat maar nogmaals, het betreft een dringende aangelegenheid, de volksgezondheid en de veiligheid van de burger zijn in het geding. Komt er een wetgevend initiatief ter zake?
05.02 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag sluit aan bij die van de heer Logghe. Het is zo dat synthetische drugs in heel Europa in opmars zijn.
Het gevaar zit hem erin dat die drugs heel onschuldige verkoopsnamen hebben, zoals “potpourri” of “herbal mix”. Die lijken wel onschuldig maar die zijn helemaal niet zo onschuldig als het lijkt. In ons land zijn er blijkbaar nog geen slachtoffers gevallen, maar in andere landen is dat wel zo. Die drugs worden zomaar aangeboden op het internet. Het zijn voornamelijk jonge mensen die op zoek gaan naar die drugs en die misschien ook denken dat het niet zo schadelijk is, terwijl zij dat natuurlijk wel zijn.
In ons land is er nog geen wettelijke regeling voorzien. Het is ook zo dat de speekseltest eigenlijk nog niet reageert op de aanwezigheid van synthetische drugs. Uw collega van Volksgezondheid, mevrouw Laurette Onkelinx, heeft in dit licht ook reeds vragen beantwoord en zij heeft aangekondigd dat er een KB zou komen dat ook die synthetische drugs strafbaar zou stellen. Zij gaf echter aan voorstander te zijn van een systeem waarbij een groep stoffen verboden zou zijn in plaats van het huidige systeem, waarbij elke individuele stof vermeld moet worden.
Ik heb dan ook volgende vragen, mijnheer de staatssecretaris.
Welke tijdslijn wordt vooropgesteld om de synthetische drugs waarvan sprake in het aangekondigde KB toe te voegen aan de lijst van verboden producten? Is er voorzien in een systeem dat regelmatige aanpassing van de lijst mogelijk maakt zodanig dat men korter op de bal kan spelen tegenover nieuw potentieel gevaarlijke en verslavende middelen?
Deelt u de mening van uw collega van Volksgezondheid dat het huidige systeem moet kunnen evolueren naar een systeem waarbij een groep stoffen verboden wordt in plaats van de vereiste dat elke individuele stof vermeld wordt? Beschikt u over de nodige instrumenten om het gebruikte systeem te hervormen?
Zijn er reeds initiatieven genomen en onderzoeken gedaan, om de huidig in omloop zijnde speekseltest te laten aanpassen aan de actuele noden, zodanig dat de nieuwe stoffen in de synthetische cannabis kunnen worden opgespoord via deze test?
05.03 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega’s, ik dank u om uw bezorgdheid omtrent die relatief nieuwe verschijningsvorm binnen de drugsproblematiek, die mij inderdaad bekend is.
Het betreft hier de zogenaamde “legal highs”. De nieuwste trend daarin zijn producten die gericht zijn op de cannabinoïdereceptoren. Die producten fluctueren snel en sterk. Het is begonnen met de zogeheten spice. Dat zijn kruiden waarmee bepaalde actieve stoffen worden gemengd. Het gaat over niet-gereglementeerde en dus niet-verboden stoffen. In de recente gevallen blijken het stoffen te zijn die onder meer de THC-receptoren in de hersenen activeren en dus gelijkaardige effecten als cannabis hebben.
De samenstellingen blijken geregeld te veranderen. Tot nu toe blijkt er in België nog geen geval bekend te zijn waarbij gebruikers van die producten dienden te worden gehospitaliseerd of erger. In andere landen blijkt dat echter wel het geval te zijn. Onder meer de Duitse autoriteiten hebben vorig jaar melding gemaakt van enkele jongeren die met ernstige gezondheidsproblemen, ten gevolge van een ingenomen overdosis, moesten worden opgenomen in het ziekenhuis.
Ik deel dus inderdaad uw bezorgdheid ter zake en ben, net als mijn collega van Volksgezondheid, mevrouw Onkelinx, van mening dat wij die producten snel moeten verbieden, vermits er voldoende indicaties blijken te zijn dat zij de volksgezondheid in gevaar brengen.
Wat de lopende en geplande maatregelen betreft, maakt de problematiek inmiddels al het voorwerp uit van besprekingen en voorbereidingen, zowel op het Belgische als het Europese niveau. Op Europees vlak kan ik ter zake nuttig verwijzen naar een publicatie van het Europese Drugsobservatorium betreffende het fenomeen.
Onder het Belgische Europese voorzitterschap werd de problematiek eveneens ter sprake gebracht op de Raad van ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van 9 november vorig jaar. Polen dat eveneens sinds lange tijd als een van de aanmaaklanden voor synthetische drugs geldt, beoogt hiervan overigens een beleidsprioriteit te maken van haar voorzitterschap in de tweede helft van 2011. Ten slotte kan ik ook meedelen dat de Europese Commissie een voorstel beoogt om die types van substanties onder Europese controle te plaatsen.
België heeft echter niet op Europa gewacht om ook zelf de nodige maatregelen voor te bereiden. Op 28 februari heeft er desbetreffend een vergadering plaatsgevonden met het NICC, het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, de cel Precursoren en de federale politie.
Eerder werd de problematiek ook reeds besproken bij het expertisenetwerk Verdovende Middelen van het College van procureurs-generaal. Het FAGG, het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, dat de aangewezen instantie is om het initiatief te nemen om dergelijke producten te reglementeren, heeft inmiddels een tekst klaar om het koninklijk besluit houdende de lijst van gereglementeerde producten aan te passen en deze producten toe te voegen, zodat zij strafrechtelijk verboden worden. Dit zal op korte termijn worden uitgevoerd.
Zolang de aangetroffen producten niet op de lijst voorkomen, staan politie en parket immers machteloos om enige strafrechtelijke respons te geven. Het werken met een exhaustieve lijst aan gereglementeerde producten leidt er echter toe dat de wetgever steeds opnieuw achter nieuw opduikende fenomenen, chemische alternatieven, samenstellingen met diverse werking, dient aan te hollen.
Daarom werd ook beslist om na te gaan in welke mate een alternatieve, meer generieke methode zou kunnen gehanteerd worden om dergelijke producten te verbieden. Dit is echter niet eenvoudig, omdat een strafwet eenduidig moet zijn en geen aanleiding mag geven tot dubbelzinnige interpretaties omtrent de strafbaar gestelde gedragingen.
Zoals u weet gaat ons strafrecht uit van een strikte interpretatie van de strafwet en laat deze geen interpretaties naar analogie toe. Het NICC stelt op heden een lijst met chemische basisstoffen op die in de verschillende synthetische drugs worden teruggevonden.
Indien een gemeenschappelijke groep van basisstoffen kan worden opgenomen, zal mogelijkerwijze een antwoord kunnen worden geboden op de snelle wijzigingen in de samenstelling van synthetische drugs en zal een volgende aanpassing van het koninklijk besluit worden doorgevoerd.
De verwoording van het voorstel zal in elk geval ter advies aan het expertisenetwerk Drugs van het College van procureurs-generaal en aan de FOD Justitie worden voorgelegd om te worden getoetst aan de legistieke vereisten van het strafrecht.
In verband met de speekseltest, u weet dat deze is ingeschreven in de verkeerswet van 1968 en dat dit instrument pas recent kan worden aangewend. Aangezien deze nieuwe synthetische substanties weldra strafbaar zullen worden gesteld en hun gebruik ook een zeer gevaarlijke invloed lijkt te kunnen hebben op de rijvaardigheid van de gebruiker, lijkt het mij raadzaam dat ook dit opsporingsinstrument zou worden aangepast voor zover dit technisch mogelijk is. Ik zal hieromtrent de staatssecretaris voor Mobiliteit, de heer Etienne Schouppe, om zijn advies verzoeken.
05.04 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord.
Mijnheer de staatssecretaris, ik neem in elk geval nota van de vaststelling dat u ook de principiële mening bent toegedaan dat dergelijke drugs zo snel mogelijk moeten worden verboden en dat de bedoelde, synthetische drugs met de grootste krachtdadigheid moeten worden tegengewerkt.
Ik neem ook nota – en de collega’s met mij, veronderstel ik – van het feit dat Polen, als aanmaakland van heel wat synthetische drugs, in de loop van de tweede helft van 2011 initiatieven zal nemen om een en ander tegen te werken en een beleid tegenover te plaatsen.
Ik neem, ten slotte, nota van de vaststelling dat op 28 februari 2011 een vergadering heeft plaatsgevonden. Het FAGG heeft ondertussen een tekst klaar om het koninklijk besluit aan te passen, waardoor enige drugs effectief zullen worden verboden.
Mijnheer de staatssecretaris, u hebt alleen niet vermeld binnen welke tijdstermijn u meent dat een en ander reëel kan worden gemaakt. Ik ga ervan uit dat, gelet op uw woorden dat alles snel en vlug zal gaan, het koninklijk besluit vóór de zomervakantie in de juiste vorm zal zijn gegoten. Vóór de zomervakantie zullen wij dus de lijst in kwestie aangepast zien.
Voor het overige kijk ik uit naar de initiatieven van staatssecretaris Schouppe ter zake op het vlak van de speekseltest.
05.05 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw toch wel uitgebreide antwoord.
Ik hoop dat er op korte termijn een oplossing voor het probleem kan komen. Het kan immers tot een gevaarlijke situatie leiden.
Het is ook goed dat wordt nagedacht over een andere methode, om een meer generieke methode te vinden, weliswaar binnen de mogelijkheden van het strafrecht. Het is immers moeilijk om altijd de markt achterna te hollen. De wetgever moet in de bedoelde materie snel kunnen zijn.
05.06 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, ik signaleer dat het FAGG onder de verantwoordelijkheid van mijn collega van Volksgezondheid valt. Het is dus niet onmiddellijk mogelijk om ter zake een precieze termijn te geven. De intentie is evenwel om zo snel mogelijk te werken.
L'incident est clos.
- de heer Ben Weyts aan de minister van Justitie over "het vernieuwingsproject van de Moslimexecutieve" (nr. 3186)
- mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Justitie over "het voorstel tot hervorming van de Moslimexecutieve" (nr. 3561)
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de hervormingsvoorstellen vanwege de Moslimexecutieve" (nr. 3652)
- M. Ben Weyts au ministre de la Justice sur "le projet de rénovation de l'Exécutif des musulmans" (n° 3186)
- Mme Nahima Lanjri au ministre de la Justice sur "la proposition de réforme de l'Exécutif des musulmans" (n° 3561)
- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les propositions de réformes de l'Exécutif des musulmans" (n° 3652)
06.01 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de Moslimexecutieve is een verhaal zonder einde. Nochtans heeft de regering eigenlijk een einde aan dit verhaal gesteld in het voorjaar van 2008, door de erkenning van de Moslimexecutieve te beëindigen.
Jaar na jaar heeft men die erkenning echter verlengd. Men heeft ook periode na periode de financiering erkend, niettegenstaande problemen met betrekking tot fraude – dat is echter eerder opgehelderd – en alleszins een kaduke, rammelende boekhouding, ook vandaag nog.
Gebrek aan representativiteit, zeer grote interne verdeeldheid, communautair gekibbel en etnische groepen die recht tegenover elkaar staan, hebben niet belet dat deze regering sinds 2008 bijna anderhalf miljoen euro heeft toegekend aan subsidies aan een orgaan dat eigenlijk afgeschaft is.
Ik heb minister De Clerck over deze problematiek ondervraagd telkens wanneer er een nieuwe deadline inzake de erkenning naderde. De laatste erkenningstermijn dreigt overmorgen te verstrijken. Intussen is er vanuit de Moslimexecutieve een finaal voorstel inzake vernieuwing ingediend. Die nieuwe manier van representatie zou steunen op een nieuwe manier van delegaties per moskee. Er is echter al onmiddellijk een tegenreactie gekomen van een ander deel van de Moslimexecutieve dat een alternatief heeft geformuleerd. Zij bestempelden de voorstellen van de tegenstanders als illegitiem, antidemocratisch, dictatoriaal, niet representatief, afwijzend tegenover vrouwen en afhankelijk van buitenlandse autoriteiten.
Bij gebrek aan de minister, stel ik mijn vragen aan u, mijnheer de staatssecretaris. Hoe ziet het nieuw project eruit? Hoe beoordeelt de minister dit plan, ook in het licht van de kritiek geuit door de “alternatieven”, zal ik maar zeggen?
Welke zijn de volgende stappen die de minister zal ondernemen? Quid de nieuwe samenstelling van het representatief orgaan, ook inzake de gegarandeerde vertegenwoordiging van minderheden bijvoorbeeld? Het kan dus niet enkel gaan om Turkse en Marokkaanse afgevaardigden.
Wat zijn de vooropgestelde budgettaire implicaties?
Tot slot, vreest de minster door het systeem zoals het nu wordt voorgesteld geen versterking van de invloed van buitenlandse autoriteiten via de moskeeën die immers onder de invloed van de ambassades staan? Vooral, gaat het dan enkel om de erkende moskeeën? In Vlaanderen zijn immers slechts 16 of 17 moskeeën erkend. In de pers is er evenwel sprake van 300 moskeeën die hun afvaardiging gaan mogen sturen naar de raad. Ik hoop dat de bevoegdheid van de Gewesten in deze gerespecteerd zal worden.
06.02 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik vind het ook jammer dat de minister zelf niet aanwezig kon zijn. Ik heb er evenwel alle begrip voor dat de minister thans aanwezig is in de plenaire vergadering van de Senaat.
Het mandaat van de Moslimexecutieve loopt inderdaad binnen een aantal dagen af. Zij heeft op 1 maart 2011 een vernieuwingsvoorstel ingediend over een nieuwe structuur. Daar is in het verleden al heel wat over te doen geweest, ook bij de structuur die in het verleden is uitgewerkt. Bij de rechtstreekse verkiezingen zijn er ook al conflicten geweest. Een aantal groepen voelde zich niet vertegenwoordigd. Nu vond men het opportuun om de manier van werken voor een deel over te laten aan de geloofsgemeenschappen zelf. Zij moeten zelf een voorstel uitwerken opdat de Moslimexecutieve een representatief orgaan wordt, niet meer en niet minder dan een gespreksorgaan voor de overheid.
Er is een voorstel uitgewerkt en op 1 maart 2011 neergelegd. Zoals gezegd is niet iedereen van de huidige Moslimexecutieve het daarmee eens. Een tweede voorstel van een minderheidsgroep die zich niet vertegenwoordigd voelde is intussen neergelegd. Daarin zitten onder anderen de bekeerde islamieten. Men vond dat bepaalde groepen zoals de Turkse en de Marokkaanse bevolkingsgroep werden bevoordeeld. Men had ook heel wat vragen met betrekking tot de vertegenwoordiging van vrouwen.
Welke voorstellen liggen er nu op tafel? Wat zijn de voornaamste bezwaren?
Welke maatregelen kan of zal de minister nemen om te proberen tot een oplossing te komen, rekening houdend met de bezwaren van de minderheidsgroepen? Men moet erover waken die bezwaren mee te nemen, naast een aantal praktische bezwaren en vragen die wij zelf hebben geformuleerd.
Het is een heel delicate evenwichtsoefening omdat een minister van Justitie niet kan interfereren en alles kan regelen. Het is een zaak over de scheiding tussen moskee en Staat. Hun vertegenwoordiging is een zaak die de geloofsgemeenschap in principe zelf moet regelen. Tegelijk heb ik de bekommernis dat het deze keer wel moet functioneren en dat het een gespreksorgaan wordt dat men effectief ook au sérieux kan nemen. Anders zijn het zoden aan de dijk. Een gespreksorgaan dat door de Gemeenschappen noch door de overheid wordt erkend, heeft weinig zin.
Welke stappen werden er tussen 1 maart en nu ondernomen? Is men ondertussen tot een voorstel gekomen dat wel de goedkeuring van iedereen of van een veel ruimere groep wegdraagt? Welke rol zal de minister hierin spelen of welke rol heeft hij hierin gespeeld?
Zal elke moskee stemrecht hebben of moeten de moskeeën worden vertegenwoordigd door een minimum aantal gelovigen? Hoe zal de verdeling gebeuren tussen de provincies, de Gewesten en Vlaanderen, Brussel en Wallonië?
Zal de screening worden aangepast nu er veel meer met de vertegenwoordiging van de moskeeën wordt gewerkt? Is er veeleer een screening van een groep van moskeeën dan van individuele personen? Aan welke criteria moeten die moskeeën voldoen? Blijkbaar is het niet de bedoeling om alleen af te gaan op de erkende moskeeën omdat in Wallonië en Brussel bijna geen moskeeën erkend zijn. Misschien vindt men dit ook een te grote vorm van inmenging. Toch moet er volgens mij over worden gewaakt dat er geen afvaardiging komt van moskeeën met extremistisch gedachtegoed. Wat bijvoorbeeld met een moskee die een erkenning heeft aangevraagd en die uitdrukkelijk is uitgesloten omwille van extremistisch gedachtegoed? Kunnen zij via deze weg dan wel een vorm van inspraak krijgen?
Heeft de minister een zicht op het werkingsbudget? Is de timing van 31 maart, overmorgen, wel haalbaar? Of is er nog geen oplossing en zal men noodgedwongen opnieuw een verlenging moeten toestaan? Dan hoop ik dat dit een zeer tijdelijke verlenging is die niet opnieuw maandenlang aansleept.
06.03 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, alle vragen zijn al gesteld. Ik sluit mij ook aan bij het bonte plaatje dat collega Weyts heeft geschetst van de toestand bij de Moslimexecutieve.
Ik heb de minister van Justitie ondervraagd op 3 maart jongstleden in de plenaire vergadering. Toen had hij nog maar pas de voorstellen van de Moslimexecutieve ontvangen en was de tweestrijd tussen twee verschillende strekkingen zoals die nu aan de oppervlakte is gekomen, nog niet zo lang aan de orde.
Is er al iets beslecht in het conflict?
Kan er meer duidelijkheid komen met betrekking tot de voorstellen die gedaan zijn en de wijze waarop er wordt op ingegaan?
06.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega’s, bij KB van 27 maart 2008 werd het mandaat van de leden van de Moslimexecutieve geschorst. Er diende te worden vastgesteld dat de representativiteit problematisch was geworden. Daarbij kwam ook een gerechtelijk onderzoek waar inmiddels werd geoordeeld dat er geen reden is voor vervolging.
Er wordt bij KB telkens een tijdelijk mandaat gegeven aan de leden van de Moslimexecutieve, doch met de uitdrukkelijke vermelding dat op de eerste plaats werk moet worden gemaakt van een hernieuwing van de structuren.
Op 20 mei en 24 juni 2010 werden mij de grote krijtlijnen van het hernieuwingsproject geschetst. Twee vaststellingen konden toen worden gedaan.
Ten eerste, het project bevatte nog vele leemtes en diende verder uitgewerkt te worden.
Ten tweede, binnen de Moslimexecutieve is er sprake van een alternatief voorstel onder de naam DAMB of Democratisch Alternatief van de Moslims van België, dat pleit voor een heruitgave van de algemene verkiezingen.
Aangezien het in de eerste plaats de executieve toekomt om een voorstel tot hernieuwing te doen, was mijn vraag om hierover samen te zitten en tot een gezamenlijk project te komen. Ik ben mij ervan bewust dat een voorstel moeilijk alle meningsverschillen kan verzoenen, doch democratie vraagt van iedereen een bereidheid om tot een compromis te komen dat dan gezamenlijk wordt gedragen en verdedigd.
Om de leemtes in te vullen is er ruim tijd gegeven. Via mijn mensen van de administratie en het kabinet heb ik duidelijk laten weten waaraan de nieuwe structuur mijns inziens moet voldoen om als representatief orgaan te worden aanzien. Om daarover geen misverstanden te laten bestaan, heb ik dit ook schriftelijk meegedeeld aan de voorzitter.
Op 1 maart 2011 werd mij door de voorzitter het definitief verslag overhandigd en toegelicht. Het is door 11 van de 16 leden ondertekend. Volgens het verslag dat wordt toegelicht, wil men een structuur opbouwen, vertrekkend vanuit de lokale islamitische gemeenschap, gevormd rond de moskee. Iedere lokale gemeenschap zou een verkozen of afgevaardigd vertegenwoordiger sturen naar een algemene raad met 292 leden.
De algemene raad vaardigt 51 personen af om in een algemene vergadering te zetelen. Elk Gewest stuurt een aantal vertegenwoordigers dat proportioneel is met de aanwezige moslimbevolking op zijn grondgebied. Aan die 51 leden worden 6 gecoöpteerde leden toegevoegd.
In een derde en laatste fase vaardigt de algemene vergadering 15 personen af om in het Moslimexecutief te zetelen, waaraan nog 2 gecoöpteerden worden toegevoegd. De coöptaties moeten dienen om personen die door hun specifieke kennis een nuttige bijdrage kunnen leveren, te betrekken bij de organisatie.
Aan de leden van de drie organen worden vereisten gesteld zoals: geen gerechtelijk verleden hebben, vrij zijn van politieke of diplomatieke activiteiten en engagementen, in het bezit zijn van een diploma van hoger secundair onderwijs, 26 jaar oud zijn, de Belgische nationaliteit hebben of minstens vijf jaar in België verblijven met een permanente verblijfstitel, een van de Belgische landstalen beheersen en in het bezit zijn van burgerrechtelijke en politieke rechten.
Daarin zitten toch reeds enkele garanties dat de thuislanden rechtstreeks kunnen participeren aan de organisatie. Het is evenwel een illusie te denken dat de thuislanden op geen enkele manier een invloed kunnen uitoefenen, wat ook de structuur zal zijn. Ik denk dat het zinvoller is om met die landen een gesprek te voeren en hen ervan te overtuigen hun invloed uit te oefenen op een wijze die bijdraagt tot de structurering van de Belgische moslimgemeenschap.
Bij de studie van de verslagen, laat ik mij vooral leiden door twee overwegingen, namelijk de volgende.
In welke mate is het Moslimexecutief werkelijk representatief voor de Belgische moslimgemeenschap? Ook de kleinere etnische groepen en minderheden zoals de bekeerde Belgen en zwakkere groepen zoals vrouwen, moeten zich vertegenwoordigd weten. Die bezorgdheid wordt gedeeld met het democratisch alternatief.
In geen geval kunnen er mensen naar voren geschoven worden die en bedreiging vormen voor de veiligheid van de Staat.
Ik wil wel reeds meegeven dat mijn marge om te handelen beperkt wordt door de grondwettelijke principes van de scheiding tussen Kerk en Staat – mevrouw Lanjri heeft ernaar verwezen – en de interne organisatievrijheid van de godsdiensten.
Ik heb de voltallige Executieve uitgenodigd op 31 maart 2011, dus overmorgen, om samen met hen de verdere toekomst te bepreken. U zult begrijpen dat ik, om dit gesprek niet te hypothekeren, nog geen verdere toelichting kan geven. In functie hiervan zal uiteraard ook de subsidie herbekeken worden.
06.05 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, dit is dus een lang antwoord waarin u zegt dat er nog steeds geen beslissing is genomen.
Wij zijn intussen drie jaar verder. Men heeft deze materie drie jaar laten etteren en wanneer die etterbuil uiteindelijk openbarst, gooit men de handen in de lucht en zegt dat men het gaat bestuderen.
Wij krijgen altijd maar hetzelfde antwoord. Wij vragen niet meer dan een algemeen systeem van representativiteit, van screening, van een vertegenwoordiging van minderheden. Volgens mij zijn in deze materie na drie jaar de normen allang overschreden en is de tolerantiegrens allang overschreden.
U hebt gelijk wanneer u zegt dat wij ons als overheid niet mogen bemoeien met de organisatie van een godsdienst. Wij moeten ons echter wel bemoeien met de besteding van belastinggeld als blijkt dat dit niet oordeelkundig wordt besteed.
Het is juist dat men een gesprekspartner moet hebben, maar die gesprekspartner moet representatief zijn. U erkent al drie jaar dat de gesprekspartner niet representatief is. Er wordt dus anderhalf miljoen over de balk gegooid, want u handelt met een niet-representatieve gesprekspartner die zichzelf instandhoudt en waarbinnen er absoluut geen eensgezindheid meer is.
Ik vind het godgeklaagd dat men nu nog laat betijen. Ik ga ervan uit dat er op 31 maart ongetwijfeld een nieuw besluit zal komen tot verlenging van de erkenning. Wij vragen formeel dat men daarmee zou stoppen en minstens de druk zou verhogen om te gaan naar een gefaseerde uitdoving van de financiering.
06.06 Nahima Lanjri (CD&V): Ik weet niet in welke mate de mensen die in de Moslimexecutieve zitten en die voorstellen doen zich hebben laten leiden door het goede voorbeeld van onze onderhandelaars. De onderhandelingen op regeringsniveau duren ook al ettelijke maanden. Ik hoop echter dat ze niet op die manier geïntegreerd of geassimileerd zijn dat ze dat ook beginnen overnemen en er heel lang over gaan doen.
Ik weet dat het tijd kost om te onderhandelen en om tot een goed akkoord te komen. Dat weet ik ook. Ik vind echter ook dat er nu wel heel veel tijd gegeven is. Het zou jammer zijn om nu te zeggen dat het echt geen dag langer mag duren maar het mag toch maar een kwestie van enkele weken zijn dat men nog kan dulden dat er geen oplossing is. We moeten een duidelijk signaal geven dat er nu beslist moet worden. Het is hoog tijd, het is geen vijf voor twaalf maar vijf na twaalf.
Dat moet gebeuren met de principes die wij altijd vooropstellen, zonder ons teveel te mengen in die discussies want het is een delicate aangelegenheid om zich daarin te bewegen, namelijk het belang van die gemeenschap en de veiligheid van de overheid en de staat die niet in het gedrang mag komen. De screening van zowel de moskeeën als de leden is echt wel belangrijk. Het moet een representatief orgaan worden, ook naar groepen toe. Ik heb het dan niet zozeer over etnische groepen want daarover gaat het niet, het gaat over dat geloof.
Verder moet het op zeer korte termijn gebeuren. Ik zou de minister dus willen vragen om 31 maart aan de leden van de executieve voor te stellen als een laatste kans die te nemen of te laten is. Daarna is het dan eigenlijk niet meer mogelijk om daar verder op in te gaan of nog veel uitstel te dulden. Ik denk dat het anders niet vooruit zal gaan.
06.07 Staatssecretaris Carl Devlies: Ik kan alleen verwijzen naar de verklaring van de minister die zegt dat hij over dit onderwerp voorlopig niet verder…
De voorzitter: Mijnheer de staatssecretaris, de heer Schoofs heeft eerst recht op een repliek vooraleer u nog een toevoeging kan maken.
06.08 Bert Schoofs (VB): De eerste de beste vzw die op lokaal vlak niet in orde is met het realiseren van haar doelstellingen wordt elke subsidie ontzegd. Men zegt dat de subsidie wordt herbekeken. Dat is een heel vaag antwoord. Daar kan men alle kanten mee uit. Ik vraag mij af hoelang de Moslimexecutieve nog subsidie zal krijgen om niet te doen wat zij precies wel zou moeten doen.
Ik geloof evenveel in Allah en Mohammed als in het welslagen van de saga rond de Moslimexecutieve. Het is een eindeloos verhaal. Men kan van de moslims niet vragen wat ze niet kunnen geven. Non dat quod non habet. Dat kunnen zij gerust inroepen. Zij hebben geen representatie. De islam beweegt zich op een heel andere manier in een samenleving. Wij willen dat schoeien op een westerse leest maar zullen daar nooit in slagen. In feite is het zelfs te veel gevraagd van hen. Men kan de politici die zich daarmee willen bezighouden evenveel verwijten. Ik blijf pleiten voor godsdienstvrijheid maar ik pleit er evenzeer voor dat de islam in deze samenleving niet erkend noch gesubsidieerd hoeft te worden.
06.09 Staatssecretaris Carl Devlies: Ik verwijs opnieuw naar de vergadering die de minister organiseert op 31 maart 2011. Om deze bijeenkomst niet te hypothekeren is het, mijns inziens, normaal dat hij zich tot dit antwoord beperkt.
06.10 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, het probleem is dat wij in het verleden al vele dergelijke antwoorden hebben gehoord. Elke keer opnieuw was er wel een vergadering gepland. Ik maak mij dan ook geen illusies: na 31 maart 2011 zal het nogmaals van hetzelfde laken een broek zijn.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de indexering van de rechtsplegingsvergoeding" (nr. 3267)
07 Question de Mme Sonja Becq au ministre de la Justice sur "l'indexation de l'indemnité de procédure" (n° 3267)
07.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, een wat technische vraag, maar blijkbaar hield die toch wel wat mensen bezig. Het gaat over de indexering van de rechtplegingsvergoeding.
Ik heb de minister er in januari over ondervraagd: in maart is er een indexsprong geweest waarbij de drempelwaarde van 10 punten werd overschreden en de rechtplegingsvergoeding werd aangepast. Ik heb de minister toen gevraagd welke bedragen nu eigenlijk werden aangepast. Worden de rechtplegingsvergoeding en de minimum-, maximum- en basisbedragen geïndexeerd? Wordt ook het basisbedrag op grond waarvan de rechtplegingsvergoeding wordt vastgesteld, mee aangepast? Op welke manier wordt dat aangekaart? Uit het antwoord bleek effectief dat alleen maar de basis-, minimum- en maximumbedragen geïndexeerd worden, maar niet het bedrag op basis waarvan de rechtplegingsvergoeding wordt bepaald. Dat roept vragen op.
Op een bepaald moment zal er een onevenwicht ontstaan. Op grond van het basisbedrag wordt gesteld dat x euro rechtsplegingvergoeding verschuldigd is. Die x euro rechtplegingsvergoeding kan geïndexeerd worden, maar het basisbedrag niet. Zo komt men wel tot een serieus onevenwicht, wellicht ook in de waarde van het geschil dat niet meestijgt, en in de vergoeding die naar aanleiding daarvan aan een advocaat gegeven wordt, waarbij die vergoeding dan wel stijgt, maar de waarde van de geschillen hetzelfde blijft. Naar aanleiding van dat antwoord heb ik wat aanvullende vragen.
Waarom werd er blijkbaar enkel beslist dat basisbedrag, minimumbedrag en maximumbedrag aangepast zouden worden en niet het bedrag op grond waarvan de rechtplegingsvergoeding berekend wordt? Is daar een reden voor? Het zou kunnen dat die mij ontgaan is.
Zou daar geen reden voor zijn en zou dit een vergetelheid zijn, dan is de vraag of er een initiatief zal worden genomen om dit recht te trekken en ervoor te zorgen dat de verhouding gelijk blijft en de waarde van de zaak mee wordt geïndexeerd.
Een laatste vraag naar aanleiding van het antwoord van de minister, die zei dat het de partijen zelf toekomt om de verhoging van de rechtplegingsvergoeding in te roepen. Door iemand die de parlementaire vraag had gelezen werd ik er op attent gemaakt dat er cassatierechtspraak bestaat die zegt dat de rechter dit ambtshalve zelf kan inroepen. Het moet niet louter van partijen afhangen, de rechter kan dit ook zelf. Vandaar dat ik de vragen nog eens terugspeel naar de minister. Ik ben benieuwd naar het antwoord.
07.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Becq, het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 is in hoge mate gegrond op het koninklijk besluit van 30 november 1970 tot vaststelling van het tarief van de invorderbare kosten, bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek. De beginselen die in dat besluit uit 1970 zijn vastgelegd, zijn behouden, voor zover zij niet in tegenspraak waren met het stelsel van het nieuwe artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek. Dat geldt ook voor de indexatieregels in artikel 8 van het besluit van 1970 die de bedragen van de vergoedingen vermeld in het besluit, beoogden.
Het huidig systeem moet behouden blijven. Het bedrag van de vordering moet niet gelinkt worden aan de indexering. Er moet vermeden worden dat, door het effect van de index, de partij die in het gelijk gesteld wordt, op overdadige wijze haar vordering opschroeft om in een hogere schaal terecht te komen met als doel een hogere rechtsplegingsvergoeding te krijgen.
Aangezien het voor de rechter verboden is om
een uitspraak ultra petita te doen, kan hij de in het ongelijk gestelde partij
niet tot een geïndexeerde vordering veroordelen als die indexering niet
gevorderd is door de in het gelijk gestelde partij in de staat van de
vereffening van de kosten. Er wordt hier verwezen naar G.F. Van Droogenbroeck en
B. De Coninck, “La loi du
21 avril 2007 sur la répétibilité des frais et honoraires
d'avocat”, verschenen in het Journal des Tribunaux van 2008, pagina 43.
Dat beginsel druist niet in tegen het arrest van het Hof van Cassatie waarnaar u verwijst, in de mate dat de indexering in principe gevorderd moet worden. Het komt aan de rechter toe om te oordelen over een geïndexeerde schadeloosstelling, waarvan hij het bedrag zal bepalen met verwijzing naar het gevorderd bedrag op de dag van de sluiting van de debatten.
07.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik wil u vragen of ik een kopie van het schriftelijk voorbereid antwoord kan krijgen.
Ik begrijp het antwoord eigenlijk niet zo goed, omdat ik mij kan voorstellen dat partijen ook los van de hele discussie omtrent de indexatie wel zullen proberen om hun kostenstaat of de vordering desgevallend wat hoger te stellen om in een hogere schijf te vallen. Ik denk dus dat die redenering evenzeer opgaat, los van de vraag over het principe of de indexatie gelijkmatig is, zowel van het bedrag op grond waarvan de rechtsplegingsvergoeding verschuldigd is… ik denk dat die discussie daar los van staat. Ik zal het antwoord nog eens grondig bekijken.
Uit het tweede gedeelte begrijp ik dat u zegt dat de indexatie niet te maken heeft met de werkelijke kosten, die volgens het Hof van Cassatie wel effectief beoordeeld kunnen worden door de rechter. Ook dat antwoord zal ik nog eens nalezen. Het artikel in de JT zal ik er eens op nalezen.
07.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Becq, u kan het antwoord nog grondig bekijken. Het antwoord is de opinie van de minister.
Ik wil er evenwel voor alle duidelijkheid nog even op wijzen dat het woord “schadeloosstelling” op het einde van het antwoord in feite door “rechtsplegingvergoeding” moet worden vervangen.
De voorzitter: Het antwoord zal worden gekopieerd of afgegeven.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Mijnheer Degroote, profiteer van de afwezigheid van andere leden.
07.05 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik heb ook nog een vraag.
De voorzitter: De heer Degroote wacht al een uur. Ik zal hem dus het woord geven voor zijn vraag nr. 3591 over de kosten van de lokale overheden.
07.06 Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik heb eerst nog vraag nr. 3502 over de gerechtelijke achterstand, onder meer in Brugge.
08 Vraag van de heer Koenraad Degroote aan de minister van Justitie over "de gerechtelijke achterstand onder andere in Brugge" (nr. 3502)
08 Question de M. Koenraad Degroote au ministre de la Justice sur "l'arriéré judiciaire et notamment à Bruges" (n° 3502)
08.01 Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, we hebben vorige week allemaal de zaak gevolgd van die trage rechter in Brugge en we zijn allemaal begaan met een correct en vlot verloop van de procedures voor hoven en rechtbanken.
Teneinde zoveel mogelijk te vermijden dat gerechtelijke achterstand te wijten zou zijn aan magistraten zelf die zaken op hun beloop laten – ik verneem dat er naast die Brugse rechter nog anderen zijn en er is vorige week zelfs een geval uitgebreid in de pers gekomen – werd bij wet van 26 april 2007 artikel 770 van het Gerechtelijk Wetboek vervangen. Dit voorziet erin dat hoofdgriffiers maandelijks een lijst moeten opmaken van zaken waarin de uitspraak met meer dan een maand werd uitgesteld en deze moeten doorsturen naar de betrokken korpschefs van de rechtbanken en de parketten. Ook dient de betrokken magistraat zelf de korpschef en de voorzitter van het hof van beroep of het arbeidshof naargelang het geval in te lichten wanneer het beraad meer dan drie maanden duurt. Gezien de minister van Justitie over een positief injunctierecht beschikt om wantoestanden na te gaan heb ik dienaangaande een aantal vragen.
Worden de lijsten die opgemaakt worden door de hoofdgriffiers ook bestudeerd? Welke gevolgen worden daaraan gegeven? Is er enige controlemogelijkheid inzake magistraten die zouden nalaten zelf aan hun meldingsplicht te voldoen van zaken die meer dan drie maanden in beraad blijven? Zijn er op basis van de thans bij het kabinet bekende gegevens nog magistraten met een te grote achterstand? Over welk aantal gaat het per rechtsgebied van het hof van beroep? Hoe wordt hiertegen opgetreden?
08.02 Staatssecretaris Carl Devlies: De lijsten worden conform het Gerechtelijk Wetboek overgezonden aan de korpsoversten van wie wordt verwacht dat zij, waar nodig, de nodige maatregelen nemen. In de wet is niet bepaald dat deze lijsten aan de minister op het Centraal Bestuur van Justitie moeten worden bezorgd.
De controle geschiedt door de overmaking van gegevens door de griffies. Het is de taak van de korpschefs die de maandelijkse lijsten ontvangen om waakzaam en opmerkzaam te zijn indien een rechter in overtreding met artikel 770, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek zijn korpschef en de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof er niet van verwittigt dat zijn beraad langer dan drie maanden aanhoudt.
In artikel 770, § 3, is bovendien bepaald dat ook de partijen in het geding de rechterlijke hiërarchie van zulke vertraging in kennis kunnen stellen. Overigens oefent het openbaar ministerie het toezicht uit op de werking van de hoven en rechtbanken. Zo controleert het parket elke maand de zittingsbladen en kan de procureur-generaal bij het hof van beroep vragen om een zaak te onttrekken aan een rechter die gedurende meer dan zes maanden verzuimt de zaken te berechten die hij in beraad heeft genomen.
Ter herinnering, het parket kan bij een tuchtoverheid een tuchtprocedure aanhangig maken op grond van artikel 410, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek.
Het antwoord op deze vraag vereist een nationale bevraging via de eerste voorzitters wat niet realiseerbaar is binnen de korte termijn die voor de beantwoording wordt voorzien. Ik heb enkel een antwoord gekregen van de procureur-generaal te Luik die mij liet weten dat hij in de loop van het kalenderjaar 2010 kennis heeft genomen van vertraging inzake de uitspraak van 52 beslissingen die ressorteren onder de bevoegdheid van dezelfde kamer van de rechtbank van koophandel te Luik en van 21 beslissingen betreffende drie verschillende kamers voor het gerechtelijk arrondissement van Hoei. Al deze overschrijdingen zijn ter kennis van de eerste voorzitter gebracht.
Ik kan u er tot slot op wijzen dat er thans op tuchtrechterlijk vlak geen dossiers betreffende artikel 770 van het Gerechtelijk Wetboek hangende zouden zijn bij de Nederlandstalige en Franstalige kamers van de Nationale Tuchtraad. Ter herinnering, een op grond van artikel 770 van het Gerechtelijk Wetboek opgelegde tuchtstraf moet ten minste voorzien in een zware straf van de eerste graad waardoor het advies van de Nationale Tuchtraad verplicht is. In de gegevensbank inzake tucht is een zware straf opgenomen die een Naamse rechter is opgelegd op grond van artikel 770 van het Gerechtelijk Wetboek.
08.03 Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.
Ik onthoud daaruit dat de bevoegdheid om die mistoestanden vast te stellen hoofdzakelijk aan de korpschef toebehoort, maar dat de minister op grond van het positief injunctierecht een aantal zaken te weten kan komen.
Ik apprecieer uw informatie aangaande het rechtsgebied Luik. Het zou interessant zijn mochten wij dezelfde informatie van de andere rechtsgebieden bekomen. Ik begrijp dat daarvoor wat meer tijd nodig is en stel voor dat ik een aanvullende schriftelijke vraag indien om die aanvullende informatie te bekomen.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Koenraad Degroote aan de minister van Justitie over "de kosten van lokale overheden" (nr. 3591)
09 Question de M. Koenraad Degroote au ministre de la Justice sur "les frais des pouvoirs locaux" (n° 3591)
09.01 Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb nog een vraag, uit bezorgdheid voor de lokale besturen, die mij na aan het hart liggen.
Wij constateren dat met behulp van de politiediensten jaarlijks heel wat zaken in beslag worden genomen, die later op vraag van het ministerie van Financiën moeten worden verkocht. De uiteindelijke opdrachtgever tot beslag is echter Justitie.
Alle, in beslag genomen goederen, zoals fietsen en bromfietsen, moeten gedurende maanden ergens worden ondergebracht, vooraleer ze kunnen worden verkocht. Zulks noopt diverse gemeentebesturen en politiezones ertoe bepaalde kosten te maken, onder meer om opslagruimtes te zoeken en garages te huren en om contracten aan te gaan.
In feite zijn het kosten die niet te hunnen laste zijn. In feite zijn het kosten voor Justitie.
Daarom heb ik de hiernavolgende vragen voor de minister.
Zal Justitie voortaan bij dergelijke inbeslagnames voor voldoende opslagruimte zorgen?
Wat zal met de gemaakte kosten gebeuren? Zullen zij vrijwillig aan de betrokken besturen worden terugbetaald?
09.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Degroote, volgens artikel 1 van het koninklijk besluit van 24 maart 1936 zorgt de griffier voor de bewaring van in strafzaken in beslag genomen zaken die op zijn griffie worden neergelegd. Voor zover de bewaring niet op de griffie kan plaatsvinden, moet naar een ad-hocoplossing worden gezorgd.
Ik wil erop wijzen dat zowel het openbaar ministerie als de onderzoeksrechter voor het waardevaste beheer van de in beslag genomen vermogensbestanddelen instaan. Ter zake dienen zij ook voor ogen te houden dat de kosten voor bewaring de kosten van een eventuele opbrengst na realisatie niet mogen overtreffen. Het COIV werd opgericht om de gerechtelijke autoriteiten in strafzaken ter zake bij te staan.
De problematiek in kwestie rijst scherp met betrekking tot in beslag genomen voertuigen. De bewaring kost veel geld en de voertuigen lijden een grote waardevermindering. Op het voorgaande zijn de omzendbrieven 6262bis en 6262ter van toepassing. De bewaring dient namelijk bij de door het parket erkende takeldiensten te gebeuren.
Zoals uit het voorgaande mag blijken, moet de bewaring bij diverse besturen de uitzondering zijn.
Om als gerechtskosten te kunnen worden aangemerkt, moeten de kosten volgens artikel 2, eerste lid, van de programmawet 2 van 27 december 2006 zijn veroorzaakt in elke strafrechtspleging in de fase van het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek en de uitspraak. De kosten moeten het gevolg zijn van een vordering door een magistraat die op zijn beurt de kwaliteit van de verleende dienst, de gelijkvormigheid ervan met de tarifering en de onkostenstaat vaststelt. Ik verwijs ter zake naar artikel 3 van de programmawet 2 van 27 december 2006. Pas daarna kan een onkostenstaat betaalbaar worden gesteld, zoals bepaald in artikel 4 van programmawet 2 van 27 december 2006.
09.03 Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris? Ik stel wel vast dat de uitzondering veeleer de regel wordt en dat de kosten hoe dan ook gemaakt worden. Ik meen dat er geen voorwaarden mogen worden gesteld om als gerechtskosten gezien te worden. Het zijn gewoon de kosten die men maakt en die men niet had moeten maken. In feite kan dit niet. Er moet een of ander initiatief komen, want de gemeenten kunnen die niet blijven dragen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "het Manifest van het Slachtoffer" (nr. 3684)
10 Question de Mme Sonja Becq au ministre de la Justice sur "le Manifeste de la victime" (n° 3684)
10.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de vzw Rechtvaardige Rechtspraak voor Slachtoffers zou een manifest hebben uitgebracht waarin zij een aantal mogelijke acties opsomt voor slachtoffers.
Een van die acties gaat in op mogelijke alternatieve maatregelen, zoals werkstraffen en verplichte therapie voor seksueel delinquenten, waarvan zowel de dader als de samenleving beter zouden worden, als men effectief te maken heeft met een therapie, om op die manier voor een deel te kunnen remediëren, ook ten opzichte van slachtoffers. Het zijn ook situaties, therapieën die de dader doen reflecteren over daden en kosten ten aanzien van de samenleving. Die zouden ook minder kosten dan detentie.
Bent u op de hoogte van de inhoud van dat Manifest van het Slachtoffer?
Bestaan er cijfers over het aantal daders dat verplichte therapie moet volgen naar aanleiding van een uitspraak?
Een aantal mensen dat normaal gezien moet veroordeeld worden, zit hun volledige straf uit gewoon om te voorkomen dat een therapie zou moeten worden gevolgd tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling. Bestaat daarover cijfermateriaal of bevestiging?
Hoeveel werkstraffen werden opgelegd in de voorbije jaren? Worden deze effectief ook uitgevoerd? Wordt dat ook opgevolgd? Weet men of die volledig zijn uitgevoerd of men die probeert te ontlopen of te ontwijken, of die vervroegd worden stopgezet?
10.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Becq, de minister van Justitie is op de hoogte van het initiatief en het manifest van de organisatie voor een rechtvaardigere rechtspraak voor slachtoffers.
Op 31 januari 2011 werd de voorzitter van die vzw ontvangen door de minister. Tijdens die ontmoeting werd het manifest uitvoerig toegelicht. De zorg voor slachtoffers en de zorg voor een rechtvaardige rechtspraak voor slachtoffers zijn voor de minister van Justitie een zeer belangrijk thema en een bezorgdheid die hij deelt met die organisatie.
Gedurende de laatste 15 jaar is de aandacht voor het slachtoffer, terecht, sterk toegenomen. Een veelheid aan initiatieven kwam tot stand om de mogelijkheden met betrekking tot de financiële schadeloosstelling te verbeteren, de gespecialiseerde diensten voor slachtofferhulp beter op elkaar af te stemmen en de rechtspositie van slachtoffers te verbeteren.
Dat werk moet worden voortgezet. De minister heeft in dat verband meerdere concrete voorstellen gelanceerd in zijn nota “Straf en strafuitvoeringsbeleid” van februari 2010. Het gaat onder meer om de nood aan een afstemming van de verschillende statuten, een betere informatieverstrekking en een versterking van de samenwerking met andere overheden. De bevoegdheden inzake slachtofferbeleid zijn immers verdeeld tussen de federale staat en de Gemeenschappen en de Gewesten. Een structurele samenwerking in de vorm van samenwerkingsakkoorden is daarom noodzakelijk.
Het samenwerkingsakkoord dat hieromtrent al sinds 1998 bestaat met de Vlaamse Gemeenschap werd recentelijk geëvalueerd in de schoot van het Nationaal forum voor slachtofferbeleid. Ook met de andere Gemeenschappen en Gewesten werden al samenwerkingsprotocollen afgesloten die zullen moeten uitmonden in geformaliseerde samenwerkingsakkoorden.
Wat de therapie voor seksuele delinquenten betreft, bestaan er geen gedetailleerde cijfers over het aantal gevallen waarin een dergelijke therapie als specifieke justitiële voorwaarde wordt opgelegd. In de veroordelingsstatistieken worden de concreet opgelegde voorwaarden niet opgenomen. Ook het registratiesysteem van de justitiehuizen laat momenteel nog niet toe dergelijke gedetailleerde cijfers te verkrijgen.
Uit de cijfers van de justitiehuizen kan wel, meer algemeen, worden opgemaakt dat er in 2010 in totaal 1 313 daders van seksuele misdrijven werden begeleid. Het gaat daarbij om verschillende kaders, zoals de probatie, de vrijheid onder voorwaarden, als alternatief voor de voorlopige hechtenis, de vrijheid op proef, als alternatief voor de internering of als voorwaarde bij de toekenning van een modaliteit van strafuitvoering, vervroegde invrijheidstelling, elektronisch toezicht, enzovoort.
Zoals gezegd valt dit cijfer niet noodzakelijk samen met het aantal dossiers waarin therapie ook als expliciete voorwaarde werd opgenomen. Evenmin zijn cijfers beschikbaar over het aantal gedetineerden dat zijn straf volledig uitzit om op die manier geen therapie te moeten volgen.
Ten derde, het aantal werkstraffen dat jaarlijks ter uitvoering aan justitiehuizen wordt overgemaakt, zit nog steeds in stijgende lijn. In 2007 ging het om 9 727 dossier, in 2008 en 2009 om 10 108 nieuwe dossiers en in 2010 om 10 527 dossiers. Volgens de statistieken van de justitiehuizen worden veruit de meeste werkstraffen tot een goed einde gebracht. Zowel in 2008, 2009 en 2010 schommelde dit percentage rond 82 %. Het Manifest waarvan sprake in uw vraag wijst in die zin terecht op een aantal positieve en toekomstgerichte aspecten van alternatieve sancties zoals de werkstraf. Dit is niet enkel van belang voor de dader maar ook voor de maatschappij en het slachtoffer.
10.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, dank u voor het antwoord.
Wat het manifest van de rechtvaardige rechtspraak en mijn vraag inzake specifieke aanbevelingen betreft, antwoordt u dat die nog worden meegenomen. Ik heb begrepen dat er een evaluatie bezig is rond de samenwerkingsakkoorden. Ik heb u geen termijn horen noemen wanneer die zouden afgerond zijn. Komt dit nog op een of andere manier ter bespreking in het Parlement? Anders moet ik dat nog eens aan de minister zelf vragen, of dat effectief nog gebeurt en er nog elementen kunnen worden ingebracht.
Ten tweede, rond het cijfermateriaal. Ik vind het ongelooflijk jammer dat er geen cijfers voor handen zijn en hoop dat bij een verdere informatisering ook die dingen worden opgenomen. Dat is belangrijk. Wil men beleidsmatig een aantal opties nemen, moet men weten welke voorwaarden er worden gesteld in het algemeen, of die worden nageleefd, of dat wordt uitgevoerd, wat effectief is en wat niet. Dat zijn belangrijke elementen voor de strafuitvoering. Ik hoop dat dit wordt meegenomen in heel het verhaal van informatisering van rechtbanken en van uitspraken.
Ten derde, rond de werkstraffen en cijfermateriaal dat er wel is, dat zijn belangrijke gegevens. Over de werkstraffen hoor ik af en toe zeggen dat men nog heel moeilijk plaatsen vindt om mensen werkstraffen te laten uitvoeren. Klopt dat of niet? Dat is een bijkomende vraag. Toegegeven, uit hetgeen ik u hoor zeggen, leid ik dat niet af. Daarom vraag ik het nog eens expliciet.
10.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Misschien eerst een algemene bemerking.
Hetgeen u zegt, overstijgt een mondelinge vraag. Dat zijn een aantal principiële zaken. Ik twijfel er niet aan dat die in de Kamer nog aan bod zullen komen, hetzij in de commissie via de voorzitter, hetzij in de plenaire vergadering.
Met betrekking tot uw concrete vraag: ik heb daar wel een idee over, maar ik heb in dit dossier geen concrete cijfers en ik houd er niet van om een aantal zaken te zeggen als ze niet echt gestoffeerd zijn door cijfers. Ik stel voor dat u daarover een nieuwe vraag stelt aan de minister.
Het incident is gesloten.
- Mme Özlem Özen au ministre de la Justice sur "les procédés d'économies budgétaires et les moyens actuels mis en oeuvre" (n° 3532)
- M. Franco Seminara au ministre de la Justice sur "les économies budgétaires et la politique de remplacement des magistrats" (n° 3645)
- mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "manieren om te besparen op de begroting en de middelen die daartoe worden aangewend" (nr. 3532)
- de heer Franco Seminara aan de minister van Justitie over "de begrotingsbesparingen en het beleid inzake de vervanging van magistraten" (nr. 3645)
11.01 Özlem Özen (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, j'ai lu attentivement votre réponse à la question n° 3109 de ma collègue Van Vaerenbergh concernant les critiques du Conseil supérieur de la Justice à propos de la publication tardive des places vacantes. Néanmoins, j'ai à ce propos encore quelques interrogations. En effet, les économies à effectuer en matière de Justice ne seraient rien de moins que la participation de votre ministère à l'effort global du gouvernement. Je me pose dès lors plusieurs questions. Est-il courant, dans votre ministère ou dans ceux de vos collègues, de procéder à des économies budgétaires à l'aide d'une circulaire? Vous êtes-vous assuré de la légalité de ce procédé? C'est d'ailleurs pour cette raison que le Conseil supérieur de la Justice suggérait, dans son avis du 24 février 2010, de modifier le Code judiciaire.
Au-delà de la légalité de cette circulaire, force est de constater que de tels retards volontaires de publication ne sont pas adaptés à toutes les juridictions et encore moins à tous les ressorts ou arrondissements. Un tribunal qui compte une centaine de magistrats n'est pas géré de la même manière qu'un tribunal qui n'en compte qu'une dizaine. Pourrais-je, dès lors, connaître votre politique de publication des places vacantes? Publiez-vous tous les postes vacants ou seuls certains postes font-ils l'objet de cette publication? Attendez-vous parfois plus de deux mois avant de publier une place vacante? Tenez-vous compte de l'arriéré judiciaire de certaines juridictions? Enfin, ne faudrait-il pas limiter la mesure d'économie aux grandes juridictions qui sont peut-être plus à même de supporter la vacance d'une place que les plus petites?
11.02 Franco Seminara (PS): Monsieur le secrétaire d'État, j’ai déjà eu l’occasion d'interpeller le ministre concernant la politique de remplacement des magistrats et sur les effets négatifs qu’elle engendrait sur le bon fonctionnement de nos cours et tribunaux. Pour des raisons d’ordre budgétaire, une circulaire a été adoptée visant à retarder et à échelonner dans le temps la publication des places vacantes pendant deux mois. Selon le Conseil consultatif des magistrats, cette décision débouche sur une surcharge de travail pour les magistrats, au détriment du justiciable.
L’obligation d’accomplir des tâches supplémentaires induirait, en effet, des inconvénients, comme par exemple des remises imprévues, un traitement plus lent des dossiers, la fermeture de chambres, des retards dans la fixation des affaires.
En outre, l'impact négatif de la circulaire n° 154, celle consacrée au service public de la Justice, serait d’autant plus grand que la moyenne d’âge des magistrats est élevée. Face à cette situation, les collèges néerlandophone et francophone du Conseil consultatif de la magistrature ont approuvé, les 1er et 7 mars 2011, une résolution concernant la politique de remplacement des magistrats en vigueur. Pour cette résolution, le Conseil consultatif souhaite que les places vacantes soient publiées sans aucun retard, afin de faire coïncider, autant que possible, le départ du magistrat retraité ou du chef de corps dont le mandat prend fin, avec la nomination de son successeur.
Comment interprétez-vous la position du Conseil consultatif de la magistrature en la matière? Quel sort comptez-vous accorder à la résolution adoptée par ce Conseil? Partagez-vous les inquiétudes formulées par les hauts représentants des magistrats? Enfin, comment expliquez-vous que la circulaire n° 154 ait été prise sans aucune concertation avec des magistrats ni avec des représentants, alors que le Conseil consultatif de la magistrature est désigné par la loi du 8 mars 1999 comme interlocuteur des autorités, notamment du ministre de la Justice, pour tout ce qui concerne le statut, les droits et les conditions de travail des magistrats?
11.03 Carl Devlies, secrétaire d'État: Chers collègues, en ce qui concerne les questions posées, je vous signale que j'ai récemment répondu aux interrogations similaires, notamment de la présidente du Conseil supérieur de la Justice et du premier président de la cour d'appel de Bruxelles, concernant les procédés d'économie budgétaire et la politique de remplacement des magistrats.
Dans ces courriers, j'ai entre autres signalé avoir toujours défendu l'idée qu'il fallait garantir le remplissage des cadres légaux et j'ai maintenu cette position jusqu'à nouvel ordre.
En outre, concernant la publication des emplois vacants au sein de la magistrature, j'ai toujours adopté, depuis les économies qui m'ont été imposées par le gouvernement, la même approche pour fixer le moment de publication des emplois vacants. J'ai également décidé, pour des raisons organisationnelles, de regrouper les annonces sur une base trimestrielle. Cette mesure a été assouplie depuis le mois de septembre 2010 permettant ainsi à nouveau une publication mensuelle des places vacantes, de sorte que, dans la plupart des cas, il sera plus rapidement pourvu aux postes vacants.
Je souligne que la situation budgétaire est évaluée tous les mois et qu'il n'existe actuellement aucune marge de manœuvre pour envisager un assouplissement de la méthode de travail actuelle.
En ce qui concerne la légalité de procéder à des économies budgétaires à l'aide d'une circulaire, le Conseil d'État, dans l'arrêt n° 203.731 du 6 mai 2010 concernant la requête tendant notamment à la suspension de l'exécution de la circulaire n° 154, a notamment considéré que la circulaire attaquée n'a ni pour objet ni pour effet de modifier une règle normative en vigueur dans l'ordre judiciaire belge, qu'elle se limite à prévoir les conséquences des restrictions budgétaires sur l'organisation du service des cours et tribunaux, sans modifier les droits et obligations des agents.
Il est exact qu'initialement les mesures d'économie ont été prises en urgence après avoir demandé des propositions du comité de direction du SPF Justice.
En effet, la décision gouvernementale ayant été prise à la fin de l'année 2009, on a été obligé de travailler en toute urgence.
Il n'est pas exact de dire qu'aucune concertation n'a été menée avec la magistrature. Début 2010, des concertations avec les chefs de corps et le Conseil supérieur de la Justice ont eu lieu. Certaines mesures ont d'ailleurs été adaptées après concertation et sur proposition d'un groupe de travail instauré en accord avec lesdits chefs de corps. La situation a également été expliquée au Conseil des partenaires au sein duquel siègent des représentants du Conseil consultatif de la magistrature. Je pense donc que j'ai pu concerter et expliquer largement la mesure d'économie.
Je reste évidemment ouvert à toute proposition d'alternative. Ainsi, je me suis déjà exprimé en indiquant être disposé à examiner d'autres mesures à la condition que le résultat permette de tenir les dépenses au même niveau. Toute nouvelle dépense doit nécessairement être compensée quelque part. Il est impératif que la solidarité subsiste et que l'économie demandée puisse être réalisée.
11.04 Özlem Özen (PS): En tout cas, le Conseil consultatif de la magistrature dénonce cette circulaire car, comme je l'ai dit, il estime qu'il existe une différence suivant la taille des juridictions. Ainsi, une différence est à constater entre des juridictions qui comptent une centaine de magistrats et d'autres qui en comptent une dizaine. Les arrondissements de plus grande taille peuvent, d'une certaine manière, s'organiser alors que cela est difficile pour les arrondissements de petite taille. Peut-être eût-il été préférable de trouver des moyens de diminuer les frais pour faire la chasse au gaspillage plutôt que d'opter pour ce système via une circulaire; cela aurait évité une augmentation des retards et un stress résultant d'une réorganisation de la magistrature.
11.05 Franco Seminara (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour la réponse dans laquelle vous parlez bien du Conseil consultatif.
11.06 Carl Devlies, secrétaire d'État: Oui.
11.07 Franco Seminara (PS): J'en prends acte et je m'en ferai modestement l'écho.
L'incident est clos.
De voorzitter: Eigenlijk ware het beter geweest de volgende vraag samen te voegen met de vraag van de heer Schoofs over de rondetafelgesprekken.
12 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de vermindering van de werklast bij Justitie door de uitbreiding van de gemeentelijke administratieve sancties" (nr. 3356)
12 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "la diminution de la charge de travail à la Justice par l'élargissement des sanctions administratives communales" (n° 3356)
12.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag over het rondetafelgesprek van een dertigtal burgemeesters, naar aanleiding van de mogelijk uitbreiding van gemeentelijke administratieve sancties, is inderdaad deels al beantwoord, maar ik zal mijn aanvullende vragen toch nog stellen.
De betrokken gemeenten willen een lik-op-stukbeleid met betrekking tot de kleinere criminaliteit. Zij zouden ter zake een gesprek hebben op 6 of 7 april met minister De Clerck.
Ik had nog een aantal aanvullende vragen. In hoeverre bent u betrokken bij het overleg tussen het openbaar ministerie en de burgemeesters van deze steden?. Op deze vraag meen ik al min of meer een antwoord te hebben gekregen.
Bent u bereid tot een uitbreiding van die gemeentelijke administratieve sancties tot correctionele misdrijven? Zo ja, voor welke misdrijven en onder welke voorwaarden zou deze uitbreiding kunnen worden toegepast door de steden en gemeenten?
In welke mate kan volgens u de uitbreiding van de gemeentelijke administratieve sanctie ook effectief voor een verlichting zorgen van de werking van het parket en de rechtbank en op die manier de straffeloosheid tegengaan?
12.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Van Vaerenbergh, ik verwijs voor het eerste deel van uw vraag naar het antwoord dat ik reeds heb gegeven over de betrokkenheid van de minister.
De uitbreiding van de toepassing van de gemeentelijke, administratieve sanctie tot correctionele misdrijven is in de nieuwe gemeentewet opgenomen.
Tot 2004 gold het algemeen principe dat de gemeenten zelf geen gedragingen strafbaar konden stellen die reeds in hogere normen strafbaar werden gesteld, zodat alle misdrijven die reeds in het Strafwetboek of in bijzondere strafwetten waren opgenomen niet voor gemeentelijke sanctionering in aanmerking kwamen.
Zo bepaalt artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet dat de gemeenteraad kan straffen of administratieve sancties kan bepalen voor overtredingen van zijn reglement of verordeningen, tenzij voor dezelfde overtredingen door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie straffen of administratieve sancties worden bepaald.
De regel werd in 2004 echter bijgeschaafd. Aangezien een aantal misdrijven uit het Strafwetboek door de parketten zelden of nooit werden vervolgd maar niettemin voor overlast zorgden, werd hier toch een maatschappelijke reactie gewenst. Zo werd onder meer in de nieuwe gemeentewet ingeschreven dat een aantal wanbedrijven uit het Strafwetboek ook administratiefrechtelijk kunnen worden gesanctioneerd indien het parket stilzit of beslist om niet te vervolgen.
Het gaat om de volgende correctionele misdrijven uit het Strafwetboek: bedreigingen, slagen en verwondingen, beledigingen, eenvoudige diefstal, grafschennis, graffiti en beschadiging van onroerende eigendommen, vernieling of beschadiging van bomen en vernieling of beschadiging van afsluitingen, grenspalen en hoekbomen.
De rondzendbrief COL 1/2006 van het College van procureurs-generaal bij de hoven van beroep, van 22 november 2007 betreffende de gemeentelijke sancties spreekt in punt 1b, d in dit verband van zogenaamde tweede en derde soort inbreuken.
De tweede soort inbreuken worden niet gedepenaliseerd en kunnen strafrechterlijk of administratiefrechtelijk worden vervolgd. De strafrechterlijke afhandeling blijft prioritair maar middels een cascadesysteem kan evenwel een administratieve sanctie, een geldboete, worden opgelegd, met name wanneer de procureur des Konings binnen een termijn van twee maanden hetzij niets heeft beslist, hetzij heeft beslist om niet tot vervolging over te gaan omwille van opportuniteitsredenen.
De derde soort inbreuken, artikelen 327, 330, 398, 448, 461 en 463 van het Strafwetboek, worden evenmin gedepenaliseerd en kunnen dus eveneens ofwel strafrechterlijk ofwel administratiefrechtelijk worden vervolgd. De prioriteit wordt tevens verleend aan de strafrechtelijke afhandeling. Middels het cascadesysteem kan evenwel een administratieve geldboete worden opgelegd, met name als de procureur des Konings binnen een termijn van twee maanden heeft laten weten dat hij het niet opportuun acht om vervolging in te stellen.
Als de procureur niets laat weten, kan de gemeente in dit geval niets doen. Deze inbreuken geven in de meeste gerechtelijke arrondissementen aanleiding tot een bestraffing via het klassieke strafrecht, maar de wet bepaalt dat het parket kan aangeven dat het meer aangewezen is om een administratieve geldboete op te leggen.
In dat geval kan de gemeentelijke ambtenaar een administratieve boete opleggen. Deze omzendbrief stipuleert dus dat elke burgemeester in ieder geval in overleg moet gaan met de procureur des Konings over de opportuniteit van de ene of de andere optie.
Wat de vraag betreft over de opportuniteit voor gemeenten om effectief gebruik te maken van de mogelijkheid voorzien in de nieuwe Gemeentewet, dit is een bevoegdheid van de lokale overheden en niet van de federale overheid, behoudens het administratief toezicht. Dit is de essentie van de gemeentelijke autonomie.
Wat uw derde vraag betreft, de nieuwe Gemeentewet voorziet voor de categorie misdrijven waarvan sprake in een intensieve tussenkomst van het parket. Dit blijft dus een zekere administratieve werklast vereisen. Indien gemeenten echter, in samenwerking met het parket, besluiten om dergelijke correctionele misdrijven op administratieve wijze af te handelen, zal de werklast van het parket op termijn wel verminderen, gelet op de concrete afhandelingsmodaliteit die aan de gemeenten wordt overgedragen. De werklast van de rechtbanken zal eveneens verminderen, vermits deze misdrijven niet langer aan de rechter worden overgemaakt.
Het antwoord op de vraag naar het tegengaan van de straffeloosheid zal zich op termijn moeten uitwijzen wanneer blijkt dat gemeenten inderdaad in staat zijn een lik-op-stukbeleid te voeren ten aanzien van dergelijke misdrijven. De bewijslast en de bestraffing liggen dan immers in hun bevoegdheidssfeer.
12.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.
Als ik het goed begrijp, gaat het dan over een cascadesysteem. De eerste prioriteit wordt nog altijd gegeven aan de strafrechtelijke vervolging en indien de zaak wordt geseponeerd, bestaat nog altijd de mogelijkheid tot het opleggen van een administratieve vervolging door de gemeente zelf.
12.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Het vervolgingsbeleid blijft inderdaad een aangelegenheid van het openbaar ministerie, dat de eerste beslissingen neemt.
12.05 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): En de minister is ook voor een maximale invulling door de gemeenten, en dus van de mogelijkheid van gemeentelijke administratieve sancties?
12.06 Staatssecretaris Carl Devlies: De minister is voorstander van de autonomie van de gemeenten, waarbij de gemeenten autonoom beslissen hoe zij gebruikmaken van de nieuwe mogelijkheden die door de wet worden gegeven.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
13 Question de Mme Özlem Özen au ministre de la Justice sur "les attaques de cybercriminels sur les SPF et la création du centre de lutte contre la cybercriminalité à Courtrai" (n° 3402)
13 Vraag van mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "cyberaanvallen op de FOD's en de oprichting van het centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit te Kortrijk" (nr. 3402)
13.01 Özlem Özen (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d’État, nous avons pu lire récemment que le ministère de l'Économie et des Finances français, plus connu sous le nom de Bercy, avait fait l'objet d'attaques de cybercriminels qui recherchaient, selon les autorités françaises, des informations sur la tenue du G20 à Paris.
Dans une déclaration d'avril 2010, vous nous faisiez savoir qu'un centre de cybercriminalité en vue de renforcer la coopération européenne allait voir le jour à Courtrai et ce, à l'initiative de la K.U.Leuven. Il était précisé qu'il serait opérationnel dès octobre 2010.
Suite à cette actualité, j'aimerais savoir si notre pays et, plus singulièrement, si nos administrations sont prêtes à réagir à de telles attaques informatiques.
Le centre de cybercriminalité est-il bien opérationnel à ce jour, comme annoncé en avril 2010? Avez-vous obtenu le financement européen tel qu'annoncé dans les déclarations d'avril 2010? Le financement européen conditionnait-il la présence du centre dans l'euro-métropole Lille-Courtrai-Tournai ou dans tout autre euro-métropole? Pourquoi a-t-il été finalement décidé d'établir ce centre de cybercriminalité à Courtrai?
13.02 Carl Devlies, secrétaire d'État: Madame la présidente, madame Özen, le 20 avril 2010, en compagnie des ministres de l'Intérieur et de l'Économie, j'ai signé une déclaration d'intention avec les entreprises Microsoft et CSC Cisco System, Athos Origin ainsi qu'avec l'organisation Febelfin et la KUL Research and Development au terme de laquelle elle s'est déclarée disposée à créer un Belgium Cybercrime Center of Excellence for Training, Research and Education et à introduire à cette fin un dossier européen dans le cadre du programme ISEC. En sa qualité de lead partner, la KUL a introduit un dossier européen en juin 2010.
Le 9 février 2011, ce qui est plus tard que prévu, la KUL a officiellement reçu l'approbation du dossier par la Commission européenne pour un financement de 1 343 589,92 euros par la Commission répartis sur trois ans. L'heure est à présent à la négociation des derniers détails, si bien que la convention entre la Commission européenne et la KUL pourra être bouclée prochainement.
Le Belgium Cybercrime Center of Excellence for Training, Research and Education organisera un événement pour son ouverture à Bruxelles le 27 mai prochain. Les activités de formation et de recherche démarreront en octobre 2011. Afin d'assurer un démarrage fluide, des préparatifs sont en cours depuis un certain temps. Le Belgium Cybercrime Center est une initiative de la KUL et se focalisera sur la recherche, la formation et les réseaux internationaux. La KUL a choisi d'établir le centre à Courtrai parce qu'on y trouve les facilités nécessaires à l'organisation des formations. Parallèlement, des projets de recherche ainsi que certaines formations seront aussi organisés ailleurs en Belgique.
L'approbation et la mise en place du Centre constituent une étape cruciale dans la lutte contre la cybercriminalité et la promotion de la sécurité informatique.
Cependant, notre ambition doit être d’étendre encore davantage nos efforts dans ce domaine. Pour ce faire, il convient d’abord de développer le Centre de façon fructueuse. Ensuite, il est nécessaire d’établir au plan national un inventaire des initiatives existantes en vue de développer une stratégie commune. Il va de soi que les différents aspects ne relèvent pas tous de ma compétence.
Enfin, l’intention est également de nous engager au niveau européen et international. Ceci est d’ailleurs une demande explicite des instances européennes. Dans ce cadre, je tiens encore à signaler que j’aurai une concertation avec mes collègues néerlandais et luxembourgeois à l’occasion d’une rencontre Benelux qui aura lieu à Maastricht le 5 avril prochain sur le thème de la lutte contre la cybercriminalité.
13.03 Özlem Özen (PS): Je vous remercie, monsieur le secrétaire d'État. Il est exact que l'initiative est excellente et que la Belgique doit faire face à d’éventuelles attaques informatiques.
Quand vous dites que la KUL a décidé de l’implantation de ce Centre à Courtrai, je me demande quels ont été les critères qui ont suscité cette implantation. Le ministre a-t-il eu son mot à dire? Je ne sais pas si c’est une pure coïncidence que cette implantation se trouve dans son arrondissement! Il y avait d’autres possibilités pour le faire ailleurs. On parle de facilité. Je ne sais pas de quelles facilités il s'agit!
13.04 Carl Devlies, secrétaire d'État: C’est une coïncidence que l’université de Louvain est implantée à Courtrai depuis très longtemps. Vu que c’est une décision de l’université, je suppose que des critères scientifiques sont à la base du choix entre le campus de Louvain ou celui de Courtrai, qui sont les deux possibilités pour la KUL. Opter pour Courtrai est une décision de la KUL.
13.05 Özlem Özen (PS): Pas de M. De Clerck?
13.06 Carl Devlies, secrétaire d'État: Je suppose que le ministre De Clerck se sera vraiment réjoui de cette décision! Mais je ne dirais pas que c’est lui qui l'a prise!
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 3421 van de heer Terwingen is uitgesteld.
14 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "evacuatieplannen in gevangenissen" (nr. 3434)
14 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "les plans d'évacuation des prisons" (n° 3434)
14.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, gelet op de kernramp die Japan heeft getroffen en op de mogelijke, desastreuze gevolgen, is het natuurlijk niet verwonderlijk dat ook in België vragen over de evacuatie van de bevolking in de omgeving van kerncentrales worden gesteld.
De fijne kam wordt door de verschillende rampenplannen gehaald. Dat is maar goed ook. Er worden ook stresstests aangekondigd.
Ik heb begrepen dat er verschillende evacuatieplannen bestaan. Ik stel mijzelf niettemin de vraag welke evacuatieplannen er voor gevangenissen bestaan. De gevangenissen kampen immers met een bijkomend veiligheidsprobleem. Het gaat tenslotte meestal om veroordeelde criminelen, die sowieso net omwille van het veiligheidsprobleem werden opgesloten. Ontsnappingen zijn met andere woorden niet denkbeeldig.
Mijnheer de staatssecretaris, mijn vragen zijn de volgende.
Op welke manier worden gevangenissen geëvacueerd? Zijn er bijkomende veiligheidsmaatregelen, die het evacuatieplan voor gevangenissen van andere evacuatieplannen doet verschillen?
Op welke manier wordt tijdens de bedoelde evacuatie de veiligheid van de bevolking gewaarborgd?
Mijnheer de staatssecretaris, op welke manier wordt tijdens de evacuatie de veiligheid van het gevangenispersoneel gewaarborgd?
Waarheen worden de geëvacueerde gevangenen gebracht, wetende dat in zowat alle Belgische gevangenen momenteel toch een acuut plaatsgebrek heerst?
Ik ben benieuwd naar uw antwoord.
14.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Collega Logghe, dank u voor uw bekommernis over de gevangenissen. Enkele gevangenissen hebben een nood- en interventieplan dat onlangs geüpdatet is. De andere inrichtingen zijn op dit ogenblik nog bezig met die update of met het opmaken van een nood- en interventieplan.
Het gaat om plannen inzake rampen – zowel binnen de gevangenis als buiten de gevangenis – die de procedures beschrijven die opgevolgd moeten worden bij zo’n ramp. Elk nood- en interventieplan is uiteraard aangepast aan de inrichting zelf en schrijft zich eveneens in de lokale en provinciale nood- en interventieplannen in.
Samenwerking en coördinatie met andere diensten – gemeentelijk, provinciaal of zelfs federaal – zijn uiteraard verzekerd.
De nood- en interventieplannen voorzien ook in evacuatieprocedures die specifiek zijn voor iedere gevangenis. Om veiligheidsredenen zal ik hier niet verder op ingaan. Ik kan u wel melden dat er een rol is weggelegd voor de politiediensten en dat de veiligheid van het personeel, van de gedetineerden en van de bevolking gegarandeerd is.
Ook hier zijn de coördinatie en samenwerking met de buitendiensten verzekerd.
Ik kan u eveneens melden dat de gevangenissen van Marneffe en Hoei, die zich binnen een straal van 10 km van de kerncentrale van Tihange bevinden, daarnaast nog een bijzonder noodplan hebben voor het geval er een incident in de kerncentrale zou plaatsvinden.
De Kempense gevangenissen beschikken over jodiumtabletten, en bij een kernramp in Mol is in de plannen ook in evacuatie voorzien.
14.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord en ik hoop voor ons allemaal dat de efficiëntie van die plannen nooit in de praktijk zal moeten worden bewezen, want ik heb er toch wel wat vragen bij.
Ik neem er in elk geval nota van dat voor de gevangenissen van Hoei en de andere plaats, die op minder dan tien kilometer van Tihange ligt, nog in een bijkomend evacuatieplan of een bijkomend rampenplan is voorzien.
Ik neem er ook nota van dat dit bijvoorbeeld voor Ieper niet het geval is. Ieper ligt vrij dicht bij de Franse kerncentrale van Grevelingen. Het zou mij meer geruststellen, mocht ik vernemen dat er bijvoorbeeld ook voor die gevangenissen die vrij dicht bij een grens met het buitenland liggen, en waar in de omgeving een kerncentrale is gebouwd, in een bijkomend evacuatieplan voorzien zou zijn.
Of de kernramp zich voordoet in een Belgische of een buitenlandse kerncentrale, de ramp zal even groot en desastreus zijn. Als men dan niet beschikt over een bijkomend evacuatieplan voor de gevangenissen die vrij dicht bij een buitenlandse kerncentrale liggen, dan is men eraan voor de moeite. Ik raad aan om dat eens te bekijken. In de gevangenis van Ieper, bijvoorbeeld, zitten vrij veel gedetineerden en is er ook veel gevangenispersoneel aanwezig. Men moet de veiligheid van een en ander goed in het oog houden.
Ik neem nota van uw antwoord, maar ik ben niet helemaal gerustgesteld.
14.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Ik neem nota van uw bijzondere bekommernis voor de gevangenis van Ieper. Ik zal dit aan de minister meedelen. U moet echter begrijpen dat in het kader van een mondelinge vraag onmogelijk een plan voor elke Belgische gevangenis kan voorgelegd worden.
14.05 Peter Logghe (VB): Ik neem daar natuurlijk nota van en dank u voor uw bijkomende antwoord. Mijn bezorgdheid werd alleen gewekt, mijnheer de staatssecretaris, door het feit dat u die gevangenis noemde die dichtbij een Belgische kerncentrale ligt, althans op een afstand van 10 kilometer. Er zijn natuurlijk heel wat Belgische gevangenissen die dichtbij een buitenlandse kerncentrale liggen en daarvoor moet men ook voldoende aandacht hebben. Ik neem er nota van dat u de bezorgdheid meeneemt.
14.06 Staatssecretaris Carl Devlies: Het eerste advies is altijd ramen en deuren sluiten. Voor een gevangenis zal dat geen probleem zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 3442 van de heer Bracke wordt uitgesteld. Mevrouw Musin is niet aanwezig voor het stellen van haar vraag nr. 3531
15 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "besparingen bij het gerecht" (nr. 3537)
15 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "des économies dans la justice" (n° 3537)
15.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik stelde de minister reeds een vraag over de kritiek van de Hoge Raad voor de Justitie op de besparingen die hij doorvoerde door middel van de laattijdige publicaties van vacatures. Hierover is vandaag al een vraag gesteld door een collega.
Tevens werd nog niet zo lang geleden een JustPax-project gefinaliseerd waarbij een model werd ontwikkeld dat zicht moest geven op de globale kost en de kostprijs per gerechtelijk product voor het geheel van vredegerechten en per vredegerecht. Het ontwikkelde model maakt het mogelijk aan de hand van elf inputpagina’s elf outputpagina’s te genereren en dit voor eender welk vredegerecht. Nadien kon men statistische bewerkingen uitvoeren, alsook benchmarks zetten en gegevens extrapoleren.
Met betrekking tot het doorvoeren van de besparingen heb ik volgende vragen voor u, mijnheer de staatssecretaris.
Ten eerste, in welke mate kunnen de resultaten van JustPax leiden tot een verhoogde efficiëntie, zowel qua rendement als kosten, bij de vredegerechten? Welke maatregelen heeft u concreet genomen ten gevolge van dit project?
Ten tweede, is het niet mogelijk om tijdelijk of zelfs definitief personeel over te plaatsen van vredegerechten met een personeelsoverschot naar vredegerechten met een personeelstekort? Wie komt hiervoor in aanmerking? Welke procedure moeten zij daarvoor volgen?
15.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Van Vaerenbergh, het project JustPax is een project van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde.
Het model dat de kostprijs moet bepalen van de gerechtelijke producten van de vredegerechten is een zeer interessant initiatief en kan inderdaad een hulpmiddel zijn om na te denken over de efficiënte werking van onze rechtbanken.
Zoals u weet was dit een eerste beperkte oefening met een steekproef van 19 vredegerechten. JustPax reikt in eerste instantie een conceptueel model aan om te redeneren in termen van producten en kosten. Het model geeft echter geen duiding over mogelijke efficiëntiewinsten en evenmin is het een werklastmetingsmodel. Het is dan ook voorbarig om nu reeds maatregelen of fundamentele ingrepen door te voeren op basis van dit eerste proefproject, te meer ook omdat de oefening nog niet is gebeurd voor de andere hoven en rechtbanken.
Ten tweede, in deze tijden van besparingen voor alle geledingen van Justitie doen we een oproep voor solidariteit onder de gerechten en horizontale flexibiliteit. Personeelsbewegingen als die in onderling akkoord worden overeengekomen tussen de vredegerechten, zullen worden ondersteund. Ik merk tevens op dat in rondzendbrief 154 de overplaatsing van een boventallig contractueel personeelslid als een van de mogelijkheden naar voren wordt geschoven.
15.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik dank u voor uw antwoord. Indien dit voorzien is in de rondzendbrief, hoop ik dat daar gebruik van zal worden gemaakt door de vredegerechten en de rechtbanken waar het nodig is, dat er een verplaatsing van personeel kan gebeuren.
L'incident est clos.
16 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de verscheidenheid van verjaringstermijnen" (nr. 3540)
16 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "la diversité des délais de prescription" (n° 3540)
16.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, op 9 maart 2011 verscheen in De Juristenkrant een artikel waarin de heer Claeys, docent aan de UGent, het heeft over het groot aantal verjaringstermijnen.
Blijkbaar heeft de heer Claeys een actieve zoektocht ondernomen naar het aantal verjaringenstermijnen. Op het ogenblik dat hij zijn boek uitgaf, kwam hij aan 1 007 verjaringstermijnen. Dit cijfer is intussen al achterhaald. Er werd daaromtrent immers een wedstrijd uitgeschreven en iedereen die op een nieuwe verjaringstermijn stuitte, kon die melden. Na de publicatie van zijn boek is er nog een aantal verjaringstermijnen bijgekomen.
Naast de gemeenrechtelijke verjaringstermijnen bestaan er nog de zakelijke verjaringstermijnen van 30 jaar en de verjaringstermijnen van persoonlijke vorderingen van 10 jaar. De verjaringstermijnen voor buitencontractuele schadevergoedingen is 20 jaar vanaf het jaar van het schadeverwekkend feit of 5 jaar na kennisname van de schade en de identiteit van de aansprakelijke.
Naast die grote categorieën van verjaringstermijnen bestaan er heel wat afwijkende verjaringstermijnen. Die afwijkende verjaringstermijnen nemen exponentieel toe en zijn bovendien ook nog eens verspreid over de verschillende wetgevingen en staan soms ook op heel onverwachte plaatsen.
Er werd daarover al heel wat discussie gevoerd en het leidt tot onenigheid in de rechtspraak en de rechtsleer. Ook heeft het Grondwettelijk Hof al een paar arresten moeten vellen, waarin moest worden besloten tot de ongrondwettelijkheid van die verjaringstermijnen.
Tevens bestaat het risico dat België omwille van het groot aantal verjaringstermijnen wel eens door het Europees Hof van de Rechten van de Mens zou kunnen worden veroordeeld.
Er wordt dan ook gepleit voor een globale wet waarin al die verjaringstermijnen zouden worden opgenomen, wat ook de rechtszekerheid ten gunste zou komen. Internationaal is die tendens al merkbaar en zou men daar ook gaan naar één globale wet, wat een vereenvoudiging zou inhouden.
Mijnheer de staatssecretaris, ik heb de volgende vragen. Bent u zich bewust van het groot aantal verjaringstermijnen in onze wetteksten? Zijn er intussen al initiatieven genomen om tot één globale wet te komen? Indien niet, zult u daartoe initiatieven nemen? Indien u geen initiatieven zult nemen, waarom niet?
16.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Collega Van Vaerenbergh, het recht op te treden in rechte verdwijnt na een wettelijk voorziene termijn, de verjaringstermijn. Met het oog op het algemeen belang is het immers noodzakelijk dat rechtsvorderingen niet tot in het oneindige kunnen worden ingesteld.
Aan de hand van de respectieve belangen van de betrokken partijen bepaalt de wetgever de keuze van de duur van de termijn, die aldus afgestemd is op situaties die grondig van elkaar verschillen. Verjaring is maatwerk. Wie immers zou kunnen ontkennen dat de bescherming van vermogensbelangen op een andere manier moet worden beoordeeld dan de belangen van een slachtoffer van een ongeval met lichamelijk letsel, en dat aan de verjaring van zakelijke vorderingen andere beschouwingen ten grondslag liggen dan aan de verjaring van contractuele vorderingen, of dat voor een schuld ingevolge een contract van zeevervoer een andere logica geldt dan voor een schuld die voortvloeit uit geneeskundige verzorging?
Het voorgaande heeft uiteraard tot gevolg dat er een groot aantal verjaringstermijnen bestaat. Een globale denkoefening over de verjaringstermijnen zou zeker zijn nut hebben. Gelet op de technische aard van de regelgeving en de omvang zou in deze context gedacht kunnen worden aan een commissie van specialisten.
De minister heeft inzake het zekerhedenrecht een expertgroep belast met een dergelijke oefening. Misschien kan zo’n aanpak ook worden overwogen in de materie van de verjaringstermijn.
Mevrouw de voorzitter, dit is een mooi onderwerp voor besprekingen in de commissie voor de Justitie. Het is uiteindelijk de wetgever die de termijnen bepaalt. Ik meen dat het Parlement een ruime marge heeft, zeker nu de regering in lopende zaken is, om ter zake voorstellen in te dienen.
De voorzitter: Misschien is dat ook het antwoord van mevrouw Van Vaerenbergh.
16.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, dank u voor uw antwoord.
Ik vind het inderdaad nuttig daar eens over na te denken. Ik ben zeker geen voorstander van de afschaffing van de verjaringstermijnen. Er zijn wel mensen die daarvoor pleiten. Ik alleszins niet, maar ik meen dat het nuttig kan zijn na te denken over het behoud van de opgesomde categorieën van verjaringstermijnen. Ik vraag me wel af of het echt nuttig is al die kleine verjaringstermijnen uit verschillende wetten te behouden.
L'incident est clos.
17 Vraag van mevrouw Barbara Pas aan de minister van Justitie over "de bestemming van de oude gevangenis te Dendermonde" (nr. 3700)
17 Question de Mme Barbara Pas au ministre de la Justice sur "l'affectation de l'ancienne prison de Termonde" (n° 3700)
De voorzitter: Mevrouw Pas, uw geduld wordt beloond.
17.01 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, er zijn u al heel wat vragen gesteld over de nieuwe gevangenis in Dendermonde, die er nog steeds niet is. Dat is een onderwerp voor volgende vragen. Mijn vraag gaat nog eens over de oude gevangenis aldaar.
De gebouwen van de oude gevangenis in Dendermonde vallen onder de bevoegdheid van de Regie der Gebouwen en dus onder de bevoegdheid van minister Reynders. Op de vraag naar de herbestemming van bedoelde gebouwen antwoordde minister Reynders in januari 2011 dat de FOD Justitie verschillende pistes inzake de herbestemming van de gebouwen van de oude gevangenis onderzocht. Met andere woorden, de Regie der Gebouwen zou in het dossier in kwestie op verschillende voorstellen van de FOD Justitie wachten.
De Dendermondse politiediensten gaan er ondertussen vanuit dat ook na de opening van de nieuwe, penitentiaire instelling de huidige gevangenis in de Sint-Jacobsstraat nog steeds als gevangenis zal blijven bestaan. Hun redenering is dat in de Belgische gevangenissen zodanig veel plaatstekort is dat het allicht niet anders kan.
Ik begrijp de terechte bekommernis van de politiediensten. De lokale politie heeft nu eenmaal heel wat werk met de gedetineerden. Indien zij zich over twee gevangenissen zal moeten ontfermen, zal de werkdruk er uiteraard niet op verbeteren.
Klopt het inderdaad dat de oude gevangenis van Dendermonde ook na de opening van de nieuwe, nog te bouwen gevangenis nog gedetineerden zal opvangen?
Welke pistes inzake de herbestemming van de oude gevangenis heeft de FOD Justitie onderzocht?
Ten slotte, heeft de FOD Justitie ondertussen een voorstel of verschillende voorstellen aan de Regie der Gebouwen bezorgd? Zo ja, wat zijn de voorstellen? Zo neen, wat is de timing? Wanneer mag de Regie der Gebouwen wél een voorstel van de FOD Justitie in het genoemde dossier verwachten?
17.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw Pas, er is momenteel nog geen beslissing genomen over de toekomstige bestemming van de oude gevangenis te Dendermonde.
Er circuleren inderdaad enkele ideeën, maar die zijn niet verder onderzocht of afgetoetst. Het is alleszins niet de bedoeling dat de inrichting dienst zal blijven doen als mannengevangenis. De reden waarom de gevangenis wordt verlaten en dat er een nieuwe inrichting wordt gebouwd, is immers de slechte en onveilige toestand van het gebouw.
U geeft het correct aan dat de gebouwen onder de bevoegdheid vallen van de Regie der Gebouwen. Het is samen met de regie dat op de gepaste tijd zal beslist worden over de toekomstige bestemming van die site.
17.03 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
U zegt dat te gepasten tijde met de regie zal worden overlegd. In 2013 zou die nieuwe gevangenis er moeten staan. Tegen dan zou een nieuwe bestemming moet worden gegeven aan die oude gevangenis.
Zoals u zegt, is het een oud gebouw. Als ik mij niet vergis, dateert het van 1863. U zei dat het zeker niet als mannengevangenis zou worden gebruikt, maar misschien is een vrouwengevangenis wel mogelijk. Naast de oplapmiddelen die er na de grote ontsnapping in 2006 zijn gebeurd, zullen er toch meer grondige, meer structurele werken nodig zijn om het gebouw als vrouwengevangenis of als andere instelling te kunnen blijven gebruiken.
Hebt u enig timing voor dat overleg met de regie? Als er een nieuwe bestemming moet worden gegeven tegen 2013, zal men volgens mij toch niet te lang meer mogen wachten.
17.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Ik heb u geantwoord dat er ideeën circuleren.
17.05 Barbara Pas (VB): En mogen wij die ideeën al kennen? Kunnen wij de politiediensten daarmee al geruststellen?
17.06 Staatssecretaris Carl Devlies: Ik denk persoonlijk dat het belangrijk is om in het overleg tussen de Regie der Gebouwen en Justitie ook de stad Dendermonde te betrekken, want het gaat over historisch patrimonium dat gelegen is in het centrum van de stad Dendermonde. Ik denk dan ook dat het van belang is dat met betrekking tot de toekomstige bestemming het standpunt van het stadsbestuur van Dendermonde wordt gehoord.
17.07 Barbara Pas (VB): Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
18 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "geschillen over parkeerretributies door vrederechters" (nr. 3713)
18 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "les litiges relatifs à des redevances de stationnement dont sont saisis les juges de paix" (n° 3713)
18.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, blijkbaar is het zo dat vredegerechten steeds meer uitspraak moeten doen over geschillen over onbetaalde parkeerretributies. Een aantal vrederechters zou ervoor pleiten om de bevoegdheid om uitspraak te doen over die geschillen toe te wijzen aan de burgerlijke kamer van de politierechtbank. Die rechtbanken zijn daar volgens sommigen intrinsiek het best voor geplaatst. Ze doen ook uitspraak in de aanverwante penale materie, in de strafrechtelijke sectie.
De burgerlijke sectie van de politierechtbank beschikt al over de nodige kennis om over die geschillen te oordelen. Het zou ook zo zijn dat de politierechtbank in tegenstelling tot de vredegerechten wel over het nodige personeel beschikt om over die geschillen uitspraak te doen vermits zij bij de depenalisatie van het parkeergebeuren eigenlijk hun personeel in die zin niet hebben afgeslankt terwijl het vredegerecht eigenlijk opeens geconfronteerd wordt met een groot aantal bijkomende zaken. Het zou ook zo zijn dat door een schaalvergroting het jurisdictioneel beleid over het hele arrondissement en dus niet per kanton zou kunnen worden geregeld.
Ik heb dan ook enkele vragen voor u. Ten eerste, is het stijgend aantal zaken bij vredegerechten ten gevolge van geschillen over parkeerretributies een algemene tendens of worden slechts enkele vredegerechten hiermee geconfronteerd? Indien het slechts over enkele vredegerechten gaat, welke vredegerechten zijn het dan en in welke mate? Zijn er cijfers bekend?
Ten tweede, bent u voor een bevoegdheidsoverdracht van de geschillen inzake parkeerretributies van de vredegerechten naar de politierechtbanken? Zo niet, waarom niet?
Heeft u, in geval u tegen een dergelijke bevoegdheidsoverdracht bent, andere oplossingen voor de vredegerechten die geconfronteerd worden met deze problemen? Zo ja, wat zullen uw initiatieven terzake zijn?
Ziet u dit eerder in het kader van een grotere hervorming van het gerechtelijk landschap?
Bent u op de hoogte van het standpunt van de politierechters over deze eventuele bevoegdheidsoverdracht?
18.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Van Vaerenbergh, wat uw eerste vraag betreft, mijn diensten hebben ter zake het Vast Bureau voor Statistiek en Werklastmeting bevraagd. Het blijkt dat het type geschillen waarnaar u verwijst niet het voorwerp uitmaakt van afzonderlijke statistieken.
Wat uw tweede vraag betreft, de politierechtbank is een bijzondere rechtbank, die werd opgericht om kennis te nemen van een specifiek contentieux. Het doel van de wetgever bestond erin de hoven van beroep te ontlasten van het strafrechtelijke en civiele luik betreffende verkeerszaken, teneinde de gerechtelijke achterstand aldaar te doen verdwijnen. Het kan worden overwogen om de bevoegdheid van de politierechtbanken uit te breiden met de geschillen over parkeerretributies, indien dat kan bijdragen tot een betere verdeling van de zaken tussen de verschillende rechtbanken en het bestrijden van de gerechtelijke achterstand. Vooraleer een beslissing te nemen, is er in dat domein een grondige analyse nodig.
Ik kom tot uw derde vraag. Daarbij is een eerste vaststelling dat de problematiek van de geschillen omtrent parkeerretributies ons niet als een structureel probleem wordt voorgelegd. Een eventueel verzoek van de vrederechters tot overdracht van die bevoegdheid is ons onbekend. Wij zijn bijgevolg evenmin op de hoogte van de stellingname van de politierechters tegenover een dergelijk voorstel.
Een toename van geschillen inzake parkeerretributies werd slechts punctueel opgeworpen door een enkele vrederechter, om een stijging van het personeelseffectief in de griffie van zijn vredegerecht te motiveren. Dat verzoek werd afgewezen omdat het gemiddelde activiteitscijfer overeenstemt met een effectief personeelskader van zes eenheden, alsook op basis van omzendbrief 154.
18.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, het is misschien inderdaad eens nuttig om daarover enige statistiek te verzamelen. Misschien kan het inderdaad wel een probleem zijn. Als het nog niet zo is, zal het probleem misschien wel vergroten omdat het aantal privé-maatschappijen dat vandaag de dag verkeersboetes uitschrijft ook verhoogt. Het zou dus wel kunnen dat het inderdaad een probleem aan het worden is.
Het incident is gesloten.
- Mme Muriel Gerkens au ministre de la Justice sur "le premier bilan de la loi sur la continuité des entreprises" (n° 3617)
- M. Karel Uyttersprot au ministre de la Justice sur "les difficultés liées à l'application de la LCE" (n° 3688)
- M. Karel Uyttersprot au ministre de la Justice sur "les résultats et l'évaluation de la LCE" (n° 3689)
- mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Justitie over "de eerste balans van de wet op de continuïteit van de ondernemingen" (nr. 3617)
- de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Justitie over "de problemen bij de toepassing van de WCO" (nr. 3688)
- de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Justitie over "de resultaten en de evaluatie van de WCO" (nr. 3689)
19.01 Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, een eerste vraag gaat over problemen bij de toepassing, meer bepaald met de kostprijs.
Zoals u weet is sinds 2009 de wet op de continuïteit van ondernemingen van kracht die de oude wet op het gerechtelijk akkoord vervangt.
Bij de toepassingen in de praktijk rijst een aantal onduidelijkheden over de kostprijs. Behalve de wettelijk bepaalde 52 euro rolrecht is er ook een aantal arrondissementen dat provisies op de gerechtskosten vraagt. Hierbij is het opvallend dat er geen uniformiteit tussen de griffies is.
Naast verschillen tussen de griffies zijn er ook grote verschillen in prijs. Wie moet die betalen? Is dat de FOD Justitie of de ondernemer zelf? Zo betaalt Brussel alles zelf, terwijl andere arrondissementen de kosten ten laste van de ondernemer leggen.
Ik geef een paar voorbeeld. In Dendermonde wordt een provisie van 500 euro gevraagd. In Ieper en Veurne is dat eveneens 500 euro. In Kortrijk is dat 1 000 euro voor een vennootschap en 500 voor een natuurlijke persoon, terwijl de andere arrondissementen alleen het rolrecht van 52 euro vragen.
Is het normaal dat op een verschillende wijze kosten aan de ondernemingen worden aangerekend, afhankelijk van het arrondissement? Kan niet naar meer eenvormigheid en rechtszekerheid tussen de rechtbanken onderling worden gestreefd? Kan dit via een rondzendbrief worden geregeld?
De kosten die in de arrondissementen Dendermonde, Veurne en Kortrijk worden aangerekend zijn voornamelijk publicatiekosten met betrekking tot de WCO.
In die arrondissementen is het de ondernemer die betaalt. In de andere arrondissementen bestaan die kosten, naast het rolrecht, niet. Wie draagt daar de kosten? Is dat de overheid? Is dat de FOD Economie of wordt dit later verrekend voor de ondernemingen?
19.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, geachte collega Uyttersprot, ik heb een gecoördineerd antwoord op de vraag van mevrouw Gerkens en uw vraag. Het antwoord voor mevrouw Gerkens was in de Franse taal opgesteld. Ik ga het gedeelte voor u nemen en we zullen dan zien dat uw vragen voldoende beantwoord zijn.
19.03 Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, hebt u liever dat ik mijn tweede vraag, die over de evaluatie gaat, nu stel of wenst u ze gesplitst hebben?
De voorzitter: Misschien moet u die vraag ook direct stellen, want het antwoord is samengevoegd. U kunt ze beter stellen, dan kan de staatssecretaris één antwoord geven.
19.04 Karel Uyttersprot (N-VA): Het ene gaat dus over de toepassing van het rolrecht en de kosten die aangerekend worden aan ondernemingen of ten laste zijn van de FOD Justitie.
De tweede vraag is een diepgaander vraag over de wet op de continuïteit van ondernemingen die in voege ging op 1 april 2009 en dus twee jaar oud is.
Zoals u weet vervangt deze wet de wet op het gerechtelijk akkoord. Na twee jaar is het tijd om eens een evaluatie te maken van deze wet.
De verwachtingen van deze wet waren hoog en de vraag is of deze wet aan die verwachtingen voldoet.
Hebt u zicht op het aantal WCO's dat sinds het in voege treden op 1 april 2009 is aangevraagd, dus de evolutie over de twee jaren, want ik verneem dat de aanvragen exponentieel stijgen?
Hebt u zicht op de aard en de sector van de bedrijven die een beroep doen op de WCO?
Hoeveel bedrijven zijn daadwerkelijk gered, want dat was toch de bedoeling van die wet, namelijk een aantal bedrijven nieuwe adem geven om zich over financiële problemen te heffen en zo het bedrijf te redden? Is dat ook gelukt? Hoeveel bedrijven konden al dan niet gered worden?
Hebt u ook een zicht op het aantal arbeidsplaatsen dat dankzij die wet op de WCO ook gered zou zijn?
19.05 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Uyttersprot, volgens de cijfers van Graydon die een stand van zaken opmaakten tot 1 december 2010, zijn er van de 1 759 ondernemingen die een procedure van gerechtelijke reorganisatie hebben aangevraagd, welgeteld 493 failliet gegaan. Op zich hoeft dit niet te verwonderen: enerzijds is het de bedoeling van de nieuwe wet om meer ondernemingen de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van de nieuwe wet, een mogelijkheid die door de ondernemingen duidelijk wordt benut, zoals blijkt uit de cijfers. Anderzijds dienen ondernemingen die niet te redden zijn, ook niet langer in het handelsverkeer actief te blijven en dus failliet verklaard te worden. Ik verwijs ook naar het antwoord dat ik u heb gegeven op de commissiezitting van 10 november 2010.
Wat de vraag betreft naar de werking van de wet, heb ik mijn administratie gevraagd de evoluties op te volgen. Anderzijds dient men een wet zoals deze enige tijd te laten om ten volle te kunnen fungeren. Zo blijkt uit de cijfers van Graydon dat de rechtbanken van koophandel al beter hun taak vervullen om op vrij korte termijn een eerste onderscheid te maken tussen de ondernemingen die wel slaagkansen zullen hebben en zij voor wie dat veel moeilijker is. Aan deze laatste kent men vaker een kortere beschermingsduur toe.
De heer Uyttersprot wijst tot slot op het verschil in kosten die worden aangerekend in verschillende arrondissementen. Het is correct te stellen dat sommige griffies een voorschot vragen voor de gerechtskosten en andere niet. Dit gebeurt namelijk op instructie van de respectieve voorzitters van de rechtbank van koophandel. Dit kan inderdaad leiden tot verschil in de praktijk en dat komt de duidelijkheid en de eenvormigheid niet ten goede. Ik zal laten nagaan of wij hier geen richtlijnen aan de rechtbanken moeten voorzien.
Als u mij toestaat de documenten nog even te controleren, kan ik nakijken of ik u nog elementen kan geven.
Misschien nog ter informatie over de aanwezigheid van de sectoren. Enkele sectoren zijn sterker vertegenwoordigd zoals de bouw. Het zijn natuurlijk deze die het meest vatbaar zijn voor problemen in economische crisisperiodes. Ook ondernemingen uit de sectoren metaal, transport, druk en uitgeverij maken gebruik van de wet.
Die sector wordt gevolgd door de sectoren van de horeca, de distributie en de diensten aan bedrijven.
Inzake het aantal werknemers in de ondernemingen dat een beroep doet op de nieuwe wet, zijn de cijfers de volgende: 17 % had geen personeel, 58 % had minder dan 10 personeelsleden, 4 % van de ondernemingen stelden 50 tot 250 personen tewerk. Op meer dan 200 werknemers waren er in 2010 maar 2 bedrijven die een beroep gedaan hebben op de nieuwe wet.
Ik denk dat ik daarmee de verschillende elementen van uw vraag beantwoord heb, in de mate dat de gegevens beschikbaar zijn.
19.06 Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik noteer dat er eventueel richtlijnen komen naar de rechtbanken voor uniformiteit in de toepassing.
Ik noteer ook de cijfers die u mij gegeven hebt. Ik denk dat er na twee jaar toch wel enkele anomalieën bestaan die uit de wet gehaald moeten kunnen worden. Van op het werkterrein hoor ik echter ook een bepaalde rechtbank waar 22 van de 29 WCO’s geleid hebben tot faillissement, in een ander kwartaal 25 op 32 en dit jaar al 8 op de 9.
Dat zijn toch wel frappante cijfers die afwijken van de gegevens die ik officieel krijg via Graydon, want Graydon heeft daarin waarschijnlijk niet ingecalculeerd wie er nadien wel failliet gaat. Er kan een WCO aangevraagd worden waarmee men even uit de miserie is, maar het kan uiteindelijk toch tot een faillissement leiden. Een grondige analyse van de juridische bepalingen – want er zijn enkele anomalieën – en misbruik op het terrein is nodig, opdat die eruit kunnen. Dat vormt voorwerp van een grondigere studie, een grondige analyse.
19.07 Staatssecretaris Carl Devlies: Zoals de minister stelt, we moeten natuurlijk de tijd nemen om te zien of de nieuwe wet functioneert. Misschien is het toch nog iets te vroeg om een evaluatie te maken.
Inzake de cijfergegevens kan ik u misschien suggereren om de cijfers die u zonet vermeldt, onder de vorm van een schriftelijke vraag weer te geven en de vergelijking te vragen met de cijfers die ik in het antwoord gegeven heb. Misschien is de informatie inderdaad niet volledig, maar ik denk dat dit eerder het voorwerp voor een schriftelijke vraag is.
19.08 Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik ga volledig met u akkoord dat een wet de tijd moet krijgen om haar te beoordelen op haar merites. Anderzijds moeten we echter voorkomen dat flagrante anomalieën blijven voortbestaan, want die leiden tot meer miserie.
L'incident est clos.
20 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het aanbieden van informatie door vredegerechten op het internet" (nr. 3714)
20 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "les informations mises à disposition sur l'internet par les justices de paix" (n° 3714)
20.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, tijdens de uiteenzetting van de minister over het Cheopsproject, begin dit jaar, meldde hij dat het nog tot 2014 zou duren vooraleer een module beschikbaar zal zijn die toelaat dat externen documenten beschikbaar stellen aan de verschillende instanties van Justitie via het internet. Met andere woorden, het online neerleggen van verzoekschriften van bijvoorbeeld een echtscheiding kan voorlopig dus nog niet en zal pas in 2014 mogelijk zijn.
Ik kan hiervoor begrip opbrengen omdat ik zeer goed besef dat de ontwikkelingen die gepaard gaan met zulke grootse projecten van lange duur zijn en ook dat men de voorkeur aan interne projecten binnen Justitie geeft.
Een aantal vredegerechten heeft echter zelf een website ontwikkeld waar men informatie aan internetgebruikers aanbiedt omtrent de wetgeving waarvoor men bevoegd is, gaande van uitleg bij procedures tot formulieren die kunnen worden afgeprint om ze dan ingevuld bij de griffie neer te leggen.
Opvallend is dat de aangeboden formulieren gelijkaardig zijn maar toch inhoudelijk verschillend. Sommige vredegerechten vragen voor sommige procedures meer gegevens dan anderen. Vorige week hebben wij in de commissie voor de Justitie een hoorzitting met de griffiers gehad. Zij hadden hier ook vragen bij.
Mijnheer de staatssecretaris, mijn vragen gaan over deze websites en formulieren.
Bestaat er enige vorm van controle op de inhoud van deze websites? Of zijn de vredegerechten volledig zelf verantwoordelijk voor het bestaan van hun website en de invulling ervan? Kiezen de vredegerechten er zelf voor te voorzien in deze websites en doen zij dit binnen hun eigen budget of worden zij hierin ondersteund?
De inhoud van de websites alsook de aangeboden formulieren baseren zich op de nationaal geldende wetgeving. Alle tekst en uitleg, alsook de formulieren zouden dus hetzelfde moeten zijn. Is hier geen taak weggelegd voor de dienst ICT van de FOD Justitie? Kan deze dienst deze informatie en de formulieren niet uniek en centraal op het internet aanbieden zodat de verschillen tussen de verschillende vredegerechten worden weggewerkt? Op die manier moet dat werk maar een keer centraal gebeuren en niet langer door elk vredegerecht afzonderlijk, zulks om de efficiëntie zowel inzake budget als inzake inzet van personeel te optimaliseren?
20.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Van Vaerenbergh, het gaat hier over een website die onder de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de rechterlijke orde valt. Als minister van Justitie wens ik dus geen inhoudelijke controle uit te oefenen. De rechterlijke orde beheert deze website zelf aan de hand van eigen budgetten.
Op uw tweede deelvraag is het antwoord nagenoeg identiek. Het komt de stafdienst ICT van de FOD Justitie niet toe de inhoud van formulieren of websites te bepalen. Deze dienst verzorgt enkel ICT-diensten. Daarnaast zijn alle rechtbanken, waaronder de vredegerechten, grondwettelijk onafhankelijk. Zij bepalen zelf wat zij ter zake doen.
Ik begrijp uw vraag naar coördinatie en eenvormigheid ten aanzien van het publiek. Dergelijke coördinatie zou net tot de opdracht van het college van de zetel behoren dat vervat is in de voorstellen omtrent het landschap van Justitie. De creatie van een dergelijk college is een opdracht van de wetgever. De val van de regering heeft mijn project, dat in concept was goedgekeurd door de regering, geblokkeerd.
Als volksvertegenwoordiger kunt u ter zake een initiatief nemen. Ik zal uw bezorgdheid overmaken aan het overlegplatform tussen stafdienst ICT, vertegenwoordigers van de rechterlijke orde en mijn beleidscel.
20.03 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik vraag mij af wat ik daar als volksvertegenwoordiger kan aan doen. We zitten in lopende zaken.
20.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Ik kan alleen maar vaststellen dat het begrip ‘lopende zaken’ zeer restrictief wordt ingevuld.
De voorzitter: Dat hangt ervan af waarover het gaat. Het is een rekbaar begrip in tijd en ruimte.
20.05 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Het enige wat ik daar nog wil aan toevoegen is dat de uniformisering van die formulieren het werk van de griffiers enorm zou vergemakkelijken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.50 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.50 heures.