Commission des Finances et du Budget

Commissie voor de Financiën en de Begroting

 

du

 

Mercredi 23 mars 2011

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 23 maart 2011

 

Namiddag

 

______

 

 


Le développement des questions et interpellations commence à 15.48 heures. La réunion est présidée par Mme Muriel Gerkens.

De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 15.48 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.

 

La présidente: Les questions n° 2886 de M. André Frédéric, n° 2891 de M. Guy Coëme et n° 2990 de Mme Nathalie Muylle sont transformées en questions écrites.

 

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de te late aanpassing van risicoquoteringen door Delcredere" (nr. 3031)

- de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "vragen van de Europese Commissie bij overheidssteun aan de Nationale Delcrederedienst" (nr. 3056)

01 Questions jointes de

- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'adaptation tardive des cotations de risque de l'Office national du Ducroire" (n° 3031)

- M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les questions de la Commission européenne concernant l'aide de l'État à l'Office national du Ducroire" (n° 3056)

 

01.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, een van de twee vragen over de Delcrederedienst is van 23 februari en al een beetje gedateerd. De kern blijft wel overeind. Niet alleen de politieke overheden in Europa zijn blijkbaar verrast door snelle evoluties en revoluties in de Arabische wereld. De Delcrederedienst biedt – ik hoop dat u zult zeggen: bood – nog steeds informatie aan die toen totaal achterhaald was. Nochtans kan het belang van de Delcrederedienst moeilijk worden overschat. De Belgische openbare kredietverzekeraar verzekert bedrijven en banken tegen politieke en commerciële risico’s van internationale handeltransacties die vooral betrekking hebben op kapitaalgoederen, industriële projecten, aannemingswerken en diensten. ONDD werkt voor deze risico’s samen met banken op basis van risk sharingschema’s. ONDD verzekert eveneens politieke risico’s verbonden aan directe investeringen in het buitenland. ONDD financiert ook rechtstreeks handelstransacties van beperkte omvang.

 

Op de webstek van ONDD kreeg ik bijvoorbeeld een rating inzake de politieke stabiliteit in Libië die op dat moment, einde februari, totaal niet meer overeenstemde met de politieke realiteit. Op welk ritme worden de ratings aangepast?

 

Twee. Quid met ondertussen aangegane contracten? Zouden bedrijven of banken een deel van de verantwoordelijkheid bij het mislukken van grote contracten kunnen proberen af te schuiven op de Delcrederedienst wegens overduidelijk verkeerde of achterhaalde informatie? Hoeveel bedragen de momenteel uitstaande verbintenissen in het Midden-Oosten of Noord-Afrika? Op welke manier worden deze verbintenissen gevolgd? Verdient het geen aanbeveling om de ratings sneller op te volgen en aan te passen? Het gaat hier om een openbare kredietverzekeraar, waarvan de verliezen gedragen zullen worden door de belastingbetaler. Met andere woorden, heeft die belastingbetaler geen recht op een rationeel en zuinig gebruik van de overheidsmiddelen? Ik hoop dat u mij daarin zult bevestigen.

 

Ik ga onmiddellijk over naar de volgende vraag, ook in verband met de Delcrederedienst. Dit gaat over de Europese Commissie. Die is een formeel onderzoek gestart naar de overheidssteun aan de nv Delcredere. Die steun is er via het moederbedrijf ONDD gekomen. Er zou in 2007 al een vooronderzoek zijn geweest en daarbij zouden aanwijzingen naar boven zijn gekomen in de richting van illegale overheidssteun. Het moederbedrijf ONDD is de openbare kredietverzekeraar voor exportrisico’s die niet op de private markt kunnen worden verzekerd en zou als dusdanig een beroep kunnen doen op staatswaarborg.

 

Hoeveel steun heeft het moederbedrijf van de Belgische overheid ontvangen? Werd er een beroep gedaan op de staatswaarborg? Hoeveel en wanneer?

 

Ten tweede, ONDD, het moederbedrijf, zou bij nv Delcredere een kapitaalinbreng hebben gedaan van 100 miljoen euro en later nog eens van 50 miljoen euro.

 

Het probleem is dat die kapitaalinbreng blijkbaar niet aan Europa werd gemeld. Waarom niet, is de vraag die men zich blijkbaar op Europees vlak stelt.

 

Een van de aanwijzingen van vermenging van ONDD en nv Delcredere zou zijn dat ONDD personeel en gebouwen ter beschikking had gesteld van de nv Delcredere. Klopt dat en zijn er nog andere transfers tussen die beide bedrijven? Voor welke activiteiten heeft ONDD zijn staatswaarborg gebruikt? Volgens Europa zou die mogelijk gebruikt zijn voor courante risicodekkingen. U zult mij kunnen bevestigen of tegenspreken of dat ook klopt. Wat kunnen de gevolgen zijn van een negatief resultaat van het formeel onderzoek door de Europese Commissie? Zijn de resultaten te verwachten voor de nv Delcredere?

 

01.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Logghe, twee reeksen van vragen. Ik zal proberen een antwoord te geven op alle vragen.

 

De Nationale Delcrederedienst stelt per land meerdere classificaties op die elk betrekking hebben op verschillende risico’s. Met betrekking tot de classificatie van het politieke risico, elke gebeurtenis in het buitenland die voor de verzekerde of voor de debiteur een geval van overmacht inhoudt, zoals deviezenschaarste of oorlog, revolutie, natuurrampen en willekeurige overheidsmaatregelen, maakt de Nationale Delcrederedienst in zijn landenbeleid een onderscheid tussen betalingsrisico’s op korte termijn en betalingsrisico’s op middellange of lange termijn, meer dan een jaar. De classificaties voor het politieke risico op korte termijn worden minstens trimestrieel herbekeken. De classificaties voor het middellang en langlopend politiek risico worden systematisch geëvalueerd telkens als er nieuwe belangrijke informatie beschikbaar is, zoals artikel IV-rapporten van het IMF, en minimum eenmaal per jaar. Naast de classificaties voor de verzekering van exportkredieten worden ook classificaties opgesteld voor de verzekering van directe investeringen in het buitenland. Deze classificaties voor het investeringsrisico worden minstens driemaandelijks geactualiseerd. Indien nodig worden de classificaties tussentijds aangepast. Wanneer een verzekeringsbelofte of -polis is uitgegeven, is de verzekerde gedekt.

 

De uitstaande verbintenissen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika bedroegen op 31 december 2010 17,33 % van de totale verbintenissen die 20 252 000 000 euro beliepen. De opvolging van de uitstaande verbintenissen gebeurt door de afdeling Risk Management die deze verbintenissen periodiek rapporteert aan de raad van bestuur. Driemaandelijks wordt een rapport opgesteld van de concentraties inzake landen, sectoren en debiteuren. De classificaties kunnen te allen tijde worden aangepast. Restrictieve maatregelen zoals het opschorten van de verzekeringsmogelijkheid voor bepaalde landen kunnen worden getroffen wanneer zich acute situaties voordoen. Er wordt echter vermeden om te overreageren op snel en dikwijls sterk gemediatiseerde ontwikkelingen. Om een jojo-effect inzake verzekeringsmogelijkheden – vandaag wel verzekeren en morgen niet meer – te vermijden, worden de risico’s steeds gekaderd in een langer lopend perspectief.

 

ONDD is een autonome overheidsinstelling die wel de staatsgarantie geniet, maar geen beroep moet doen op staatsmiddelen.

 

Wat betreft uw tweede reeks van vragen over de Europese Commissie, heb ik een antwoord vanuit de ONDD zelf gekregen. De Nationale Delcrederedienst, een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, is opgericht door de wet van 31 augustus 1939. Bij de oprichting van de ONDD werd hem een dotatie toegekend die in de loop van de jaren, en voor het laatst in 1981, werd verhoogd. Ik verwijs naar artikel 5 van de wet van 31 augustus 1939. De dotatie betreft een eenmalige en niet een jaarlijkse bijdrage, dient beschouwd te worden als het kapitaal van de ONDD en bedraagt vandaag 297 470 000 euro.

 

ONDD was indertijd en is ook vandaag nog van mening dat de oprichting van een vennootschap waarin een deel van haar activiteiten wordt ondergebracht, geen steunmaatregel betreft in de zin van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Aangezien de lidstaten de Europese Commissie slechts over de invoering of wijziging van steunmaatregelen moeten informeren, gaat ONDD er bijgevolg van uit dat er voor de oprichting van de nv Delcredere en de opdracht van de kortlopende verzekeringsactiviteit geen notificatieplicht bestond.

 

De dienstprestaties die ONDD levert aan de nv Delcredere en vice versa zijn strikt contractueel vastgelegd in outsourcingakkoorden en maken het voorwerp uit van service level agreements die aan marktconforme prijzen zijn gesloten. De nv Delcredere heeft haar eigen personeel. Er wordt geen personeel gedetacheerd in de zin van de arbeidswetgeving. De nv Delcredere betaalt een marktconforme huurprijs voor haar lokalen. Buiten de marktconforme vergoeding voor geleverde diensten bestaan er geen transfers tussen beide entiteiten. Alle relaties zijn volledig transparant en de enige andere stroom van fondsen tussen beide maatschappijen zijn de afrekeningen uit eveneens aan marktconforme voorwaarden gesloten herverzekeringsovereenkomsten.

 

Wat uw eerste vraag over de Europese Commissie betreft, de beschreven dotatie dient ter financiering van alle activiteiten van ONDD, voor rekening van ONDD, die met de staatsgarantie worden uitgevoerd. Dat zijn alle activiteiten van ONDD, met uitzondering van deze die voor rekening van de Staat worden uitgevoerd en deze die van september 2003 tot en met eind 2004 op de zogenaamde commerciële rekeningen werden geboekt.

 

ONDD heeft sinds 1993 geen verhandelbare risico’s in de betekenis van de Europese Commissie meer gedekt met de staatsgaranties en zal de Commissie hiervan op de hoogte brengen.

 

ONDD is op 24 februari 2011 op de hoogte gebracht van de opening van het onderzoek en beschikt over een periode van 1 maand om te antwoorden op de gestelde vragen. De mogelijke concrete gevolgen van het formeel onderzoek worden momenteel nog onderzocht. De rechtsgevolgen van een beslissing door de Commissie dat niet-toegelaten staatssteun zou aanwezig zijn, staan beschreven in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, een verordening en mededeling die hiervan uitvoering geeft.

 

Er is een antwoord van de ONDD aan de Europese Commissie.

 

01.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, als ik uw antwoord op de tweede vraag aandachtig beluister, meen ik te begrijpen dat u met alle vertrouwen het resultaat van het onderzoek van de Europese Commissie afwacht. Ik hou een vinger aan de pols. Men heeft een maand de tijd om te antwoorden.

 

Ik heb geen duidelijk antwoord gekregen op de vraag wat de gevolgen kunnen zijn. Moet men het geld kunnen terugbetalen?

 

01.04 Minister Didier Reynders: Ik heb naar de regelgeving verwezen. Ik kan niet alle artikelen van dat verdrag opsommen.

 

01.05  Peter Logghe (VB): Ik kom nog even terug op de vierde vraag of het geen aanbeveling verdient om die rating sneller op te volgen. Ik meen uit uw antwoord te mogen begrijpen dat het nogal dikwijls gaat om driemaandelijkse rapporten. Er is een betalingsrisico op korte termijn. Men kan sneller aanpassen. Het gaat om een openbare kredietverzekeraar. Ik begrijp uw reactie dat wij geen jojo mogen spelen. Hier gaat het om informatie die maanden beschikbaar is en waarmee men niets doet. Men blijft nog altijd met dezelfde rating zitten. Men speelt met het geld van de mensen. Het gaat om gemeenschapsgeld.

 

Daarmee mag, mijns inziens, toch rationeler en zuiniger worden omgegaan.

 

Ik zou er dus voor willen pleiten om de desbetreffende termijnen in te korten en van drie maanden naar een maand terug te brengen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Question de M. Olivier Henry au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "un rapport de la CBFA relatif au déroulement des offres publiques d'obligations 'corporate'" (n° 3049)

02 Vraag van de heer Olivier Henry aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "een verslag van de CBFA over het verloop van openbare aanbiedingen van corporate obligaties" (nr. 3049)

 

02.01  Olivier Henry (PS): Monsieur le ministre, j'ai posé à M. le secrétaire d'État, le 10 février dernier, une question relative à une communication récente de la CBFA sur certaines pratiques d'institutions financières. Dans sa réponse, il m'invitait à ne pas confondre "inefficiences pouvant conduire à un traitement inéquitable et manquement administratif ou infraction pénale".

 

Le document du 20 décembre 2010 de la CBFA, intitulé "Déroulement des offres publiques d'obligations corporate", ne parle toutefois pas d'inefficiences. Les termes qui y sont utilisés sont très clairs. La CBFA confirme avoir constaté que plusieurs offres publiques d'obligations ont été entachées de problèmes. Voici les termes utilisés par la CBFA elle-même pour les décrire: "non-respect du délai légal de mise à disposition du prospectus", "réception de souscriptions en dehors de la période d'offre, ce qui constitue une offre irrégulière", "cette pratique ne semble pas admissible au regard de l'article 7 de l'arrêté royal du 17 mai 2007", "Cette 'notice' contient généralement plus d'informations que ce qui est prévu par l'article 31 du règlement 809/2004".

 

La CBFA précise également dans son document les normes légales qui n'ont pas été respectées. Selon ma lecture, ce ne sont donc pas des inefficiences que la CBFA a épinglées, mais bien des infractions aux normes légales et réglementaires. De plus, la description d'un des manquements nous amène à supposer que des infractions pénales auraient été commises. En effet, la CBFA relève que, dans certains cas, le trading desk de banques chargées du placement d'obligations reçoit une position en cas de forte demande pour cette émission. Cette position est généralement revendue peu de temps après, avec bénéfice pour la banque.

 

Outre le non-respect de l'article 7 de l'arrêté royal du 17 mai 2007, identifié par la CBFA, nous sommes peut-être confrontés à des cas de délit d'initié. En effet, une banque membre d'un syndicat de placement dispose d'une information privilégiée puisqu'elle connaît le niveau de demande d'une nouvelle émission. L'article 40 de la loi du 2 août 2008 interdit toutefois d'utiliser une information privilégiée en acquérant les instruments financiers sur lesquels porte cette information.

 

Dans ce contexte, je me permets de vous poser les questions suivantes. La CBFA mène-t-elle des instructions relativement aux infractions qu'elle a constatées? Dans le cas contraire, quelle en est la raison? Certains de ces dossiers font-ils actuellement l'objet d'une procédure de sanction administrative?

 

02.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur Henry, j'ai déjà eu l'occasion d'apporter des précisions à ce sujet. J'en rappellerai d'abord quelques aspects. La CBFA a en effet rendu publique, en décembre 2010, une communication sur le déroulement des offres publiques d'obligations corporate. Elle fait le point sur certaines inefficiences et formule des recommandations de bonnes pratiques pour y remédier. Le titre de cette recommandation est: "Les bonnes pratiques du secteur". Les inefficiences récentes ne sont pas propres aux marchés belges, mais trouvent leur source dans le mécanisme d'allocation des titres généralement utilisé dans d'autres marchés obligataires lors de ce type d'émissions basées sur le principe "premier arrivé, premier servi".

 

Bien que ce mécanisme d'allocation soit une pratique de marché répandue très largement dans les pays étrangers, y compris dans les pays immédiatement voisins de la Belgique, la CBFA a décidé de prendre l'initiative de recommander aux intermédiaires financiers d'opter pour un autre mécanisme d'allocation des titres, basé sur une répartition proportionnelle si nécessaire.

 

À ma connaissance, la Belgique est le seul pays à avoir osé ce pas. Il s'agit d'un réel progrès en termes de traitement plus équitable des clients. Cette initiative a été généralement saluée. Il convient toutefois de ne pas confondre inefficience pouvant conduire à un traitement inéquitable, d'une part, et manquement administratif ou infraction pénale, d'autre part. Comme indiqué dans le document précité, la CBFA procèdera à une évaluation du suivi de cette recommandation. Cette évaluation se fera après qu'un nombre suffisant d'opérations auront été réalisées pour que des enseignements puissent être utilement tirés de l'expérience. En l'espèce, il n'y a pas eu d'opérations de ce type depuis la publication de la communication. Il est dès lors aujourd'hui totalement prématuré de vouloir procéder à une évaluation. Nous pourrons y revenir lorsque l'occasion s'en présentera.

 

Pour le surplus, il est évident que si la situation avait été optimale, il n'aurait pas été nécessaire que la CBFA intervienne pour clarifier les règles qu'elle entend voir respectées. Je trouve par ailleurs un peu délicat d'extraire des bouts de texte de leur contexte pour en déduire de manière non nuancée l'existence d'infractions.

 

Vous relevez ainsi comme exemple le fait que "la CBFA relève l'existence de réception de souscriptions en dehors de la période d'offre, ce qui constitue une offre irrégulière." En réalité, le texte dit ceci - je cite -: "La CBFA considère que ce système de pré-souscription doit en réalité être assimilé à la réception de souscriptions en dehors de la période d'offre et souvent à un moment où le prospectus n'est pas encore disponible, ce qui constitue une offre irrégulière." Cette phrase réfère à des marques d'intérêt exprimées avant l'ouverture de l'offre. Les marques d'intérêt ne sont pas interdites en tant que telles. Mais dans le contexte particulier d'une allocation premier arrivé, premier servi, la CBFA assimile ces marques d'intérêt à des souscriptions afin d'éviter un déplacement de l'offre dans le temps et une inégalité de traitement entre investisseurs.

 

Il en va de même de votre renvoi au non-respect du délai légal de mise à disposition du prospectus. La communication dit ce qui suit à cet égard. Je cite: "Dans les faits, on constate cependant dans les placements obligataires les plus récents que le prospectus est rarement disponible pendant trois jours ouvrables avant la clôture de l'offre. À titre d'exemple, si la fixation du prix intervient le jeudi, le placard annonçant l'offre, en ce compris le prix, est publié dans la presse du samedi et le prospectus est mis à disposition du public le lundi. L'offre étant parfois entièrement souscrite après quelques heures, les intermédiaires souhaitant clôturer celle-ci sans délai le lundi. En effet, vu la méthode d'allocation des obligations qui prévoit que les souscriptions sont servies dans l'ordre où elles arrivent, il n'y a aucun intérêt à maintenir l'offre ouverte. On notera que dans certaines opérations, on a cependant annoncé que l'offre restait ouverte afin de satisfaire au prescrit de l'article 21, § 1er, alinéa 1er de la loi mais qu'aucune souscription ne serait plus acceptée. Ceci ne constitue évidemment pas une solution satisfaisante." Il s'agit donc d'un problème de fait et pas d'un manquement formel. La CBFA n'utilise d'ailleurs jamais les mots "manquement" ou "infraction" dans sa communication.

 

Par contre, elle relève des problèmes, c'est-à-dire des comportements qui posent question et qui appellent des réponses. La CBFA précise également son interprétation de certaines dispositions réglementaires, par exemple le fait que la détention de courte durée tombe également dans le champ d'application de l'article 7 de l'arrêté royal du 17 mai 2007.

 

Enfin, il n'est pas interdit qu'une notice contienne plus d'information que ce qui est prévu par le règlement 809/2004 mais la CBFA assimile en ce cas la notice à un document commercial devant être soumis à son accord préalable.

 

Je ne comprends pas les considérations que vous faites quant à l'assimilation de certaines pratiques critiquées à du délit d'initié. Ce qui a été critiqué, c'est le fait que dans l'allocation, à un moment où le montant de la demande n'est pas encore connu, une position soit attribuée au trading desk, considéré pour les besoins de la cause comme un client institutionnel pour alimenter le marché secondaire. Cette pratique a été considérée non conforme dès lors que le montant demandé excède in fine le montant de l'offre sur le marché primaire. Il n'y a pas, dans ce mécanisme, d'information d'initié au sens de l'article 3, 14° de la loi du 2 août 2002 mais bien un problème de bon fonctionnement du marché primaire auquel la communication apporte une réponse.

 

Je rappelle que la CBFA procèdera à une évaluation de l'application des recommandations. Je ferai volontiers rapport au Parlement des initiatives réglementaires qui pourraient s'avérer nécessaires s'il échet.

 

02.03  Olivier Henry (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. La qualification est effectivement différente et je me réjouis du fait que nous ne soyons pas dans des cas de délit d'initié. Je me pencherai également sur l'évaluation qui sera faite par la suite.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Ik geef de heer Goyvaerts het woord voor vraag nr. 3085 over het uitblijven van uitvoeringsbesluiten.

 

02.04  Hagen Goyvaerts (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, er is blijkbaar een door de regering overlegd antwoord met betrekking tot de koninklijke besluiten. Als u hetzelfde antwoord als uw collega’s hebt, trek ik mijn vraag in, tenzij u specifieke KB’s hebt die liggen te wachten.

 

Hebt u een ander antwoord dan uw collega’s of hetzelfde, mijnheer de minister?

 

02.05 Minister Didier Reynders: (…)

 

03 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de eventuele vervroegde terugbetaling van de door KBC aangegane lening bij de federale overheid" (nr. 3124)

03 Question de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le remboursement anticipé éventuel de l'emprunt contracté par KBC auprès des autorités fédérales" (n° 3124)

 

03.01  Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de minister, wanneer wij de voorbije weken de financiële berichtgeving in de krant opvolgen, lijkt het alsof de banken de financiële crisis al hebben verteerd. Wij horen dat zij dividenden zullen uitbetalen en dat er opnieuw winsten zijn geboekt. Vandaag is ook het verhaal van de bonussen opnieuw actueel.

 

Ik kom u vandaag ondervragen over de lening die de federale overheid aan KBC heeft verleend. Mijn vraag is op twee elementen gebaseerd.

 

Toen KBC begin 2011 de jaarresultaten van 2010 voorstelde, meende ik mij te herinneren dat er vanwege KBC een verzoek was om de terugbetaling van voornoemde lening te herbekijken.

 

Ook een andere topman van KBC, zijnde Jan Vanhevel, lanceerde in een interview op Kanaal Z, een financieel-economisch tv-kanaal, op 25 februari 2011 de piste van het heronderhandelen met de federale overheid van de voorwaarden van vervroegde terugbetaling van de lening.

 

Mijnheer de minister, ik heb ter zake de hiernavolgende vragen voor u. Ik overloop ze even voor de volledigheid van het verslag.

 

Ten eerste, hebt u al contacten gehad of zijn er al gesprekken gevoerd over een vervroegde terugbetaling van leningen van banken, in casu KBC?

 

Ten tweede, werd daarbij een eventuele korting op de bonus ter discussie gesteld?

 

Ten derde, op welke manier zou een vervroegde terugbetaling voor de federale overheid voordelig kunnen zijn?

 

Ten vierde, is de mogelijkheid van een vervroegde terugbetaling in de met KBC en dus ook met andere banken aangegane overeenkomsten opgenomen?

 

Tot slot en ten vijfde, overweegt de federale regering in het tegenovergestelde geval de terugbetalingsvoorwaarden van de leningen aan de banken te herbekijken?

 

Mijnheer de minister, ik kijk uit naar uw antwoord.

 

03.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, ik zal eveneens mijn antwoorden overlopen.

 

Op de eerste twee vragen is mijn antwoord neen.

 

De derde vraag is niet aan de orde.

 

Voor de vierde vraag is het inderdaad juist dat er een communicatie met specifieke voorwaarden is, die al door de communicatiedienst van KBC werd medegedeeld. Het is dus mogelijk om een en ander bij de informatie van KBC terug te vinden.

 

Op de vijfde vraag is mijn antwoord neen.

 

03.03  Hagen Goyvaerts (VB): Mevrouw de voorzitter, het is altijd goed, wanneer een minister een klaar en duidelijk antwoord geeft.

 

Ik begrijp uit zijn antwoord dat de federale overheid niet bereid is de voorwaarden te herbekijken.

 

Mijnheer de minister, ik ben geen voorstander van het herbekijken van de voorwaarden. Het is echter goed dat u ter zake klare wijn schenkt.

 

Ik had nog een kleine, bijkomende vraag.

 

Mijnheer de minister, kunt u soms mededelen of de contracten tussen de federale overheid en KBC publiek zijn dan wel of er ter zake geheimhouding is? Kunt u de contracten ter beschikking stellen van het Parlement of van de Parlementsleden die om de contracten vragen?

 

03.04 Minister Didier Reynders: (…) (Zonder micro.)

 

03.05  Hagen Goyvaerts (VB): Is de inhoud van het contract tussen de federale overheid en KBC publiek?

 

03.06 Minister Didier Reynders: Ik zal verifiëren of het mogelijk is het hele contract met de financiële clausules ter beschikking te stellen.

 

Uw vraag ging echter over de condities voor een vervroegde terugbetaling. U stelt nu een nieuwe vraag. Ik zal vragen of een vervroegde terugbetaling op basis van het contract mogelijk is. Ik kan het mij niet herinneren.

 

03.07  Hagen Goyvaerts (VB): Ik dank u voor het eventueel ter beschikking stellen van de informatie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "circulaire nr. Ci.RH.421/607.890 (AAF 64/210)" (nr. 3188)

- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de werking van de dienst Voorafgaande Beslissingen en onder andere de aanpassing van de tekst van een circulaire om de legitimiteit van eerder afgesloten rulings vast te leggen" (nr. 3550)

04 Questions jointes de

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la circulaire n° Ci.RH.421/607.890 (AAF 64/210)" (n° 3188)

- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le fonctionnement du service des Décisions anticipées et notamment l'adaptation du texte d'une circulaire afin de déterminer la légitimité de rulings établis précédemment" (n° 3550)

 

04.01  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik zou u willen vragen of het juist is dat mevrouw Véronique Tai, de voorzitster van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken, bij Jean-Marc Delporte, adjunct-administrateur-generaal van de belastingen, en bij de heer Carlos Six, dienstdoend administrateur-generaal van de fiscaliteit, heeft aangedrongen om de circulaire van 22 oktober 2010 betreffende de commentaar op de artikelen 128, 133, 134 en 136 van de programmawet van 23 december 2009, met name de betalingen aan belastingparadijzen, aan te passen om ervoor te zorgen dat de ruling die enkele maanden eerder werd afgesloten voor Total België voor zijn transfers naar de Bermuda-eilanden niet in gevaar werd gebracht.

 

Ten tweede, is het juist dat Jean-Marc Delporte, administrateur-generaal van de belastingen, en Carlos Six, dienstdoend administrateur-generaal, hiermee hebben ingestemd en de circulaire van 22 oktober 2010 hebben aangepast naar de wens van de voorzitster van de Dienst Voorafgaande Beslissingen met als resultaat de tekst van de aangepaste circulaire van 30 november 2010?

 

Ten derde, is het de normale gang van zaken dat de voorzitter van de Dienst Voorafgaande Beslissingen tussenkomt om omzendbrieven en circulaires in overeenstemming te brengen met de door de Dienst Voorafgaande Beslissingen afgesloten rulings?

 

Ten slotte, de ruling van Total op datum van 6 juli 2010 werd niet gepubliceerd. Wat is daarvoor de reden? Bent u het met mij eens dat alle rulings moeten worden gepubliceerd, ten eerste, omdat de Europese staatssteunregels dit vereisen, maar, ten tweede, vooral omdat artikel 24 van de wet van 24 december 2002 tot instelling van het systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken dit oplegt?

 

04.02  Hagen Goyvaerts (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de aanleiding van ons beider vraag is een artikel in Knack onder de titel “Geen artificiële constructie?” Ik neem aan dat u dat ook gelezen hebt. Bijgevolg kwam het mij toch nogal vreemd over dat een belastingplichtige uit de petroleumsector een buitengewoon gunstige beslissing weet af te dwingen en dat daarvoor een circulaire wordt aangepast, teneinde het akkoord veilig te stellen.

 

Aansluitend bij collega Van der Maelen heb ik ook een aantal vragen, die deels gelijklopend zijn.

 

Ten eerste, in het betrokken artikel, waarvan ik aanneem dat u het kent, staat de chronologie der feiten beschreven. Kunt u dat bevestigen? Is dat als dusdanig verlopen?

 

Ten tweede, behoort het tot de praktijk van de Dienst Voorafgaande Beslissingen om bij andere diensten, in casu de adjunct-directeur-generaal en de dienstdoende administrateur-generaal van de fiscaliteit, aan te dringen om aanpassingen aan circulaires door te voeren of paragrafen aan circulaires toe te voegen om de legitimiteit van een eerder afgesloten ruling vast te leggen?

 

Ten derde, hoe zit het met de hiërarchie der beslissingen tussen de Dienst Voorafgaande Beslissingen en uw fiscale diensten? Wie heeft daar voorrang op wie?

 

Ten vierde, waarom werd de betrokken ruling niet gepubliceerd, terwijl het toch de bedoeling was om alle rulings te publiceren? De argumentatie heeft de heer Van der Maelen juist gegeven.

 

Ten vijfde, wordt met een dergelijke praktijk vanuit de Dienst Voorafgaande Beslissingen de verstrenging van de controles op de transacties met fiscale paradijzen niet uitgehold, elke keer als men zo’n soort van overrruling doet?

 

Hoever komt men dan nog met controles op transacties met fiscale paradijzen?

 

Staat u achter de werkwijze van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in dit dossier? Bent u van oordeel dat het een goede zaak is dat zulke praktijken ingang vinden in uw departement?

 

04.03 Minister Didier Reynders: Ik heb dezelfde vraag beantwoord in de plenaire vergaderingen van Kamer en Senaat op 3 maart 2011, in de Kamer op vraag van de heer Mathot en in de Senaat op een vraag van mevrouw Matz.

 

Ik verwijs naar dat antwoord. Het is dezelfde vraag. Ik begrijp echt de bedoeling er niet van.

 

04.04  Dirk Van der Maelen (sp.a): Ik verwijs naar het gesprek dat we vanochtend in de Conferentie van voorzitters hebben gehad.

 

Mijn vraag was eerder ingediend dan de vraag van collega Mathot in de plenaire vergadering. U hebt daar geantwoord. Ik heb andere vragen en ik krijg daar geen antwoord op. Ik sta erop dat u mij een antwoord geeft. Ik heb daar recht op. Ik heb als eerste het thema aangebracht en ik krijg geen antwoord. Als u dat niet doet, dan maak ik daar een incident van.

 

04.05 Minister Didier Reynders: Ik zal niet dezelfde tekst lezen. Ik verwijs enkel naar mijn antwoord aan de heer Mathot en mevrouw Matz. Het is hetzelfde antwoord. Dan moet ik dat toch niet lezen? Ik heb geen nieuwe elementen.

 

De heer Goyvaerts heeft verwezen naar Knack. Drie weken geleden was het dezelfde Knack.

 

04.06  Dirk Van der Maelen (sp.a): Ik zal doen alsof u het antwoord heeft voorgelezen dat u aan collega Mathot heeft gegeven. Zijn vraag was niet zo uitgebreid als ons beider gemeenschappelijke vragen.

 

Ik breng dit opnieuw in de Conferentie van voorzitters.

 

Ik was aanwezig op die plenaire vergadering waarnaar u verwijst. Ik heb aandachtig geluisterd naar uw antwoord. U schermde met het feit dat de aankopen van ruwe olie werkelijk hebben plaatsgevonden en daarom zou het niet gaan om een artificiële constructie. Ik zal dat niet tegenspreken, maar ik wijs wel onmiddellijk op het volgende: wat indien Total Belgium meer dan de marktprijs heeft betaald voor de olie? Wat indien de betrokken betalingen ook zouden zijn gebeurd voor zogenaamde prestaties die de brievenbusvennootschap op Bermuda nooit heeft geleverd?

 

In die gevallen kan er een schending zijn van artikel 26, het verlenen van abnormale en goedgunstige voordelen, en van artikel 54, vergoedingen aan vluchtlanden, en heeft de fiscus de plicht om die transacties alsnog tegen het licht te houden. Dat blijkt ook duidelijk uit de betrokken circulaire. Ik vraag u nu nog eens of de rulingdienst die aspecten nagekeken heeft en of de aanvrager de artikelen 26 en 54 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen meegenomen heeft in de rulingvraag. Als dat niet het geval is, mijnheer de minister, dan ontstaat er hier een lacune en dan hebben wij te maken met fraudebestrijding à la Reynders: men keurt een wet goed en diezelfde wet holt men uit via een voorafgaande beslissing en via een circulaire.

 

Mijn tweede reactie op uw antwoord dat u in de plenaire vergadering van de Kamer hebt gegeven, betreft die circulaire. Ik moet er u op wijzen dat die circulaire contra legem is. Op grond van artikel 198, tiende alinea, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen is het de onderneming die moet bewijzen dat het gaat om werkelijke verrichtingen en niet om een kunstmatige constructie. De circulaire versoepelt de bewijslast in hoofde van de belastingplichtige. Zelfs indien het gaat om een kunstmatige constructie kan de onderneming aan de niet-aftrekbaarheid ontsnappen door aan te tonen dat de constructie niet heeft gediend om aan de Belgische belastingen te ontsnappen.

 

Mijnheer de minister, wat in dezen is gebeurd, is totaal onaanvaardbaar: een fiscale administratie die ten dienste gesteld wordt van de belangen van een grote onderneming die erop staat om via fiscale paradijzen te kunnen blijven werken.

 

04.07  Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de minister, u kunt natuurlijk verwijzen naar het antwoord dat u in de plenaire vergadering gegeven hebt. Ik kan daar niets tegenin brengen, maar ik dacht dat zowel de vraagstelling van collega Van der Maelen als die van mijzelf toch wel iets specifieker was dan een actualiteitsvraag in de plenaire vergadering.

 

Het gaat mij bovendien natuurlijk ook om de manier waarop er binnen uw fiscale administratie gewerkt wordt en de interferentie tussen de Dienst Voorafgaande Beslissingen en de andere diensten. Ik kan mij niet herinneren dat u daarop een antwoord hebt gegeven in de plenaire vergadering. Dat was de reden waarom ik daarover bij u terugkom. Als Parlementslid mogen wij, zelfs nadat u in de plenaire vergadering een antwoord hebt gegeven, nog altijd terugkomen. Het behoort tot de vrijheid van een Parlementslid om met meer specifieke vragen te komen, teneinde een betere kijk op het dossier te krijgen, zelfs al is de bron dezelfde. Ik betreur ook een beetje dat u het nu een beetje formeel en op de procedure speelt.

 

Ik kan bijgevolg niet tevreden zijn met het antwoord dat u geeft. U geeft mij geen beter inzicht in wat er allemaal gebeurd is met deze belastingplichtige. De Dienst Voorafgaande Beslissingen interfereert blijkbaar toch met uw andere fiscale diensten. Ik vind dat op zich niet zuiver op de graat.

 

Maar goed, als dat de manier is waarop u meent dit te moeten afhandelen, dan doet u maar.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de gevolgen van het arrest van het Europees Hof van Justitie voor de levensverzekering" (nr. 3243)

05 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'incidence de l'arrêt rendu par la Cour européenne de Justice sur les assurances-vie" (n° 3243)

 

05.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, mijn vraag is eigenlijk ingegeven door het antwoord op de vragen van collega’s George en Lalieux in de plenaire vergadering. Ik hoop dus dat ik niet hetzelfde antwoord krijg als de collega’s Goyvaerts en Van der Maelen op de vorige vraag. Het is eigenlijk een voortgangsvraag over een aantal gedetailleerde kwesties in verband met het arrest van het Hof van Justitie. Het betreft een verregaand arrest met mogelijke negatieve gevolgen voor de vrouwelijke consumenten. U hebt dat in de plenaire vergadering ook aangehaald. We bleven echter met een aantal vragen zitten. Ik kom nu even terug op die vragen.

 

Voor een overlijdensverzekering met een bepaald kapitaal betaalt een dame van 30 jaar nu een premie van bijvoorbeeld 241 euro en een man van dezelfde leeftijd 400 euro om hetzelfde kapitaal in overlijdensdekking te verzekeren. Als het arrest van het Hof van Justitie wordt gevolgd, dan voorspellen de verzekeraars een drastische verhoging van de premies voor vrouwen. U hebt dat allemaal in de plenaire vergadering gezegd.

 

Welke producten zullen door het arrest worden getroffen? Ik meen dat hierop nog geen antwoord is gegeven. Gaat het alleen om overlijdensverzekeringen? Dreigen ook schuldsaldoverzekeringen – die toch belangrijk zijn, omdat mensen op basis van een schuldsaldoverzekering een woning kopen en zich indekken tegen overlijden – hierdoor niet onbetaalbaar te worden? Wat zijn de gevolgen hiervan?

 

Vooral, in de plenaire vergadering heb ik u niets horen zeggen over de bestaande contracten. Ik meen te weten dat verzekeraars er nu al aan denken om de premies voor vrouwen voor bestaande contracten aan te passen.

 

Ten tweede, de Europese richtlijn van 2004 verbood om het geslacht als criterium te nemen, maar men kon hier als lidstaat van afwijken als men zich baseerde op objectieve statistische gegevens. De vraag dringt zich natuurlijk op wat er nu ineens verkeerd is aan onze statistische gegevens, zodat ze niet meer mogen worden gebruikt. Het Europees Hof van Justitie vindt dus dat dat criterium moet worden verworpen.

 

Ten derde, is er overleg met de sector gepland of georganiseerd? Is dat al doorgegaan?

 

Ten vierde, op basis van welk criterium zullen verzekeraars nu nog wel een onderscheid mogen maken wat levensverzekeringen betreft? Ik meen dat u die vraag niet hebt beantwoord in de plenaire vergadering. Op welke basis zullen zij hun premies mogen onderscheiden? Drijft men – het arrest van het Hof van Justitie zou een pervers effect kunnen hebben – verzekeraars niet in de richting van een zeer uitgebreide segmentatie waartegen dezelfde consumentenorganisaties, onder andere Test-Aankoop, zullen opwerpen dat de klanten door het bos de bomen niet meer zien? Zou het arrest geen gevolgen kunnen hebben, die de consumentenorganisaties zeker niet willen?

 

05.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Logghe, ten eerste, de gevolgen van het arrest van het Europees Hof van Justitie zullen zich uitstrekken tot de levensverzekeringen. Die verzekeringsproducten waren tot voor dat arrest nog de enige producten waarvoor er een verschil in de tarieven tussen mannen en vrouwen gemaakt kon worden.

 

Het is nog te vroeg om alle gevolgen van dat arrest in te schatten, dat een antwoord gaf op een prejudiciële vraag die door het Grondwettelijk Hof werd gesteld.

 

Het is nu wachten op het eindarrest van het Grondwettelijk Hof om alle gevolgen in te schatten, zoals de gevolgen voor de huidige contracten. Later zullen we een meer precies antwoord kunnen geven in dat verband.

 

Ten tweede, er is niets mis met statistische gegevens op zichzelf, maar wanneer geslachtsgebonden gegevens om sociaalpolitieke redenen niet langer gebruikt mogen worden, dan hebben de statistici zich daarbij neer te leggen.

 

Op uw derde vraag is het antwoord neen. Er heeft geen overleg met de sector plaatsgevonden wanneer die zijn genderbeleid heeft moeten wijzigen in de tarifering van de autoverzekering en de ziekteverzekering. Het gaat om een gewone toepassing van een beslissing. Ik heb ook gezegd dat we moeten wachten op het eindarrest van het Grondwettelijk Hof.

 

Ten vierde, elk criterium dat niet uitdrukkelijk verboden is, mag door de verzekeraars gebruikt worden bij de segmentering. Het is inderdaad niet uitgesloten dat de verzekeraars het wegvallen van het geslachtsgebonden criterium zullen compenseren door het gebruik van andere criteria, waardoor de tarifering ingewikkelder zal worden.

 

Ik herhaal dat we moeten wachten op het eindarrest van het Grondwettelijk Hof om alle gevolgen te kunnen bekijken.

 

05.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, daaraan heb ik niet veel toe te voegen.

 

Hebt u er enig zicht op wanneer dat eindarrest verwacht mag worden? Zal dat nog voor de zomervakantie zijn, of wordt het veeleer eind dit jaar?

 

05.04 Minister Didier Reynders: Neen, ik heb daar geen informatie over.

 

In tegenstelling tot wat de heer Van der Maelen heeft gevraagd, heb ik geen contact met magistraten. Ik bel dus niet naar de voorzitter van een of andere kamer, zoals de heren Blondeel en Van der Maelen.

 

05.05  Peter Logghe (VB): Dan zal ik hem moeten terughalen.

 

05.06 Minister Didier Reynders: Ik kan aan de heer Van der Maelen misschien vragen of het voor hem mogelijk is om vergelijkbare contacten te onderhouden met het Grondwettelijk Hof als met de voorzitter van de vierde kamer van het hof van beroep van Brussel.

 

05.07  Peter Logghe (VB): U zit natuurlijk in een andere politieke fractie.

 

05.08 Minister Didier Reynders: Jawel. Het is misschien gemakkelijker voor de heer Van der Maelen dan voor mijzelf om telefonische contacten te houden met een magistraat voor een specifieke zaak.

 

La présidente: (…)

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het toenemend aantal belastingplichtigen die geen aangifte meer doen" (nr. 3250)

- de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de belastingaangifte" (nr. 3368)

06 Questions jointes de

- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le nombre croissant de contribuables qui ne remplissent plus de déclaration" (n° 3250)

- M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la déclaration fiscale" (n° 3368)

 

06.01  Hagen Goyvaerts (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u weet dat het jarenlang een nationale sport was om belastingen te ontduiken in dit land. Ik stel vast dat de normvervaging zich nog verder doortrekt en dat het nu stilaan een nationale sport is geworden om gewoon geen belastingaangifte meer in te dienen.

 

De cijfers spreken voor zich. In 2008 deden 307 000 inwoners geen aangifte, in 2009 steeg dat aantal tot 325 000, en vorig jaar ging het om 330 000 niet-ingediende aangiften. Een op 20 belastingplichtigen doet dus geen aangifte meer.

 

Ook de regionale spreiding spreekt boekdelen. Brussel spant de kroon, waar 1 op 9 belastingplichtigen geen aangifte indient. De Waalse provincies Henegouwen, Namen, Luxemburg en Waals-Brabant vervolledigen het lijstje van minst trouwe belastingbetalers.

 

Het zal u in dit land als belastingplichtige die nauwgezet zijn belastbare inkomsten aangeeft en nauwgezet zijn belastingen betaalt maar overkomen. Mensen die aan al die plichtplegingen voldoen, voelen zich stilaan de idioot van dienst als zij zien dat 330 000 belastingplichtigen geen aangifte meer doen.

 

Met dergelijke aantallen niet-indieners slaagt u er als minister van Financiën, verantwoordelijk voor de inning van de belastingen, niet meer in om dit op een rechtvaardige manier te doen. Blijkbaar denken sommigen dat zij hieraan moeten ontsnappen.

 

Mijnheer de minister, vermits de cijfers nu bekend zijn, had ik graag vernomen hoe uw diensten omgaan met het toenemend aantal niet-indieners van een aangifte?

 

Bent u van oordeel dat er een dringende bijsturing moet komen van de kordate aanpak van de niet-indieners van een belastingaangifte?

 

 Hoe komt het dat er bij niet-indieners van een belastingaangifte niet systematisch wordt overgegaan tot een aanslag van ambtswege?

 

In de pers verscheen de informatie dat in het informaticasysteem van Financiën geen codes bestaan om de aanslag van ambtswege op een geautomatiseerde wijze uit te voeren. Klopt dat? Wat is de verklaring hiervoor en wat denken uw diensten hieraan te doen?

 

Mijnheer de minister, met deze vragen wil ik een betere kijk krijgen op de manier waarop de fiscus het aantal niet-aangegeven belastingaangiften onder controle probeert te krijgen of ten minste probeert weg te werken en alsnog over te gaan tot een ambtshalve aanslag. Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

06.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Goyvaerts, de algemene administratie van de fiscaliteit neemt de nodige maatregelen om zoveel mogelijk aangiften te doen indienen. Het gaat immers om een wettelijke verplichting. De administratie beseft ten zeerste dat niet optreden tegen een in gebreke blijvende belastingplichtige onrechtvaardig is ten opzichte van de burger die stipt aan zijn aangifteplicht voldoet.

 

De administratie heeft daarom in haar balanced scorecard die maandelijks wordt geëvalueerd, een indicator opgenomen om het aantal niet-indieners op te volgen, overigens niet alleen in de personenbelasting, maar ook in de vennootschapsbelasting en de rechtspersonenbelasting en binnenkort eveneens voor de btw.

 

Nochtans mag ook niet uit het oog worden verloren dat sommige van die belastingplichtigen eenvoudigweg over geen belastbaar inkomen beschikken. Dit is de reden waarom de doelstelling voor het aanslagjaar 2010 als volgt is bepaald. Het aantal niet-ingediende aangiften van de personenbelasting mag maximaal 5 % bedragen op het einde van de controleperiode, voorheen lag de marge op 10 %. Voor het aanslagjaar 2010 zijn er op datum van 21 maart 2011 percentsgewijs 4,91 % niet-indieners.

 

Mevrouw de voorzitter, ik heb twee tabellen – ik zal die niet voorlezen – voor de heer Goyvaerts, met alle indicaties per regio en per provincie, het is dus mogelijk om dat te volgen, voor 2008, 2009 en 2010.

 

Hieruit, uit deze twee tabellen, blijkt dat de doelstelling is bereikt en dat er zich voor bijna 6 miljoen belastingplichtigen geen probleem stelt. Verder is duidelijk dat de aanwezigheid van een grootstad in het ambtsgebied een negatieve invloed op het resultaat heeft en dat ook de economische toestand van het gebied een rol speelt.

 

Hoe dan ook heeft de administratie een aantal concrete acties ondernomen om de ratio naar beneden te krijgen. In september 2010 werd de beslissing genomen om automatisch herinneringsbrieven te verzenden naar de belastingplichtigen die hun aangifte nog niet hadden teruggezonden. Deze brieven werden in november 2010 verzonden naar de zelfstandigen en in januari 2011 naar de loontrekkers en bedrijfsleiders. Deze actie werd in februari 2011 geëvalueerd.

 

Voor de zelfstandigen werden ongeveer 21 000 brieven verzonden. Naar aanleiding daarvan werden meer dan 10 000 aangiften ontvangen, hetzij een respons van 49 %.

 

Voor de loontrekkers en bedrijfsleiders werden ongeveer 266 000 brieven verzonden. Hier bedroeg de respons 25 %, bijna 66 000 ontvangen aangiften.

 

Ook mag niet uit het oog worden verloren dat voor de categorie van de loontrekkers deze actie vaak aanleiding geeft tot een teruggave voor de belastingplichtige. De actie is dus vanuit twee oogmerken belangrijk voor de bevolking. Ten eerste, door de nalatige burger met belastbare inkomsten op zijn verplichting te wijzen en te vermijden dat deze door het niet indienen van zijn aangifte onrechtstreeks uitstel van betaling zou verkrijgen en op die manier ten onrechte een voordeel zou krijgen ten opzichte van de burger die zijn verplichting wel stipt nakomt. Ten tweede, door ervoor te zorgen dat de burger die recht heeft op een terugbetaling die effectief kan verkrijgen.

 

De actie heeft ook een aantal misverstanden bij de belastingplichtigen aan het licht gebracht. Het spreekt vanzelf dat zal worden getracht deze voor het aanslagjaar 2011 te vermijden door de communicatie rond de aangifteplicht aan te passen en te verduidelijken.

 

In antwoord op de schriftelijke vraag nr. 645 van 27 december 2010 van de heer Tommelein met betrekking tot het aantal niet-ingediende aangiften heb ik al een overzicht verschaft van deze problematiek voor de aanslagjaren 2008-2010. De gegevens in dit antwoord hebben betrekking op de gekende situatie op 11 februari 2011.

 

Teneinde het verloop van de problematiek wat aanschouwelijker voor te stellen heb ik er een tweede tabel cijfers tot en met 21 maart 2011 aan toegevoegd. Beide tabellen laten zich lezen als volgt. Voor de aanslagjaren 2008 en 2009 zijn er momenteel weinig schommelingen te verwachten in het aantal ingediende aangiften. De aantallen zullen nog slechts in heel beperkte mate teruglopen, wat trouwens blijkt uit de gegevens. Voor het aanslagjaar 2010 worden nog heel wat aangiften gerecupereerd en dit vooral ingevolge administratieve acties. Deze hebben tot gevolg gehad dat het aantal niet-ingediende aangiften tussen beide tijdstippen is teruggelopen van 327 940 op 11 februari 2011 naar 309 555 op 21 maart 2011.

 

Concreet betekent zulks dat het aantal niet-ingediende aangiften reeds duidelijk daalt ten opzichte van het aanslagjaar 2009 en in relatieve termen ook reeds beneden het niveau van het aanslagjaar 2008 is gedaald. Deze gegevens tonen dus overduidelijk aan dat de administratieve acties ter zake zeker vruchten afwerpen.

 

Ten slotte moet opgemerkt worden dat het niet aangewezen is om in elk geval waarbij geen fiscale aangifte werd ingediend, een aanslag van ambtswege te vestigen. Tijdens het jaar 2010 werden niettemin in totaal 89 785 aanslagen van ambtswege wegens afwezigheid van aangifte gevestigd en werd zo 1,5 miljard euro aan inkomsten belast, 1 582 959 841 euro om precies te zijn. Aangezien bij een taxatie van ambtswege echter geval per geval moet onderzocht worden of er al dan niet belastbare inkomsten aanwezig zijn, kan deze procedure niet worden geautomatiseerd, maar vergt zij een individueel onderzoek door een bevoegd taxatieambtenaar. Er is een automatiseringsproces voor de brieven, om iedereen een nieuwe brief te sturen. Voor de taxatie zelf is dat echter onmogelijk. Het is waar, er bestaat geen code, maar het heeft geen nut om dat te doen.

 

Ik heb hier de tabellen voor u.

 

06.03  Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de minister, uw antwoord was relatief eenvoudig. Ik stel vast dat het spreekwoord “de aanhouder wint” toch zijn vruchten afwerpt. Door het versturen van een herinneringsbrief zijn er blijkbaar toch belastingplichtigen die tot het besef komen dat ze blijkbaar een aangifte moeten indienen. U recupereert er daarmee een heel aantal. Er zijn ondertussen ook al een kleine 90 000 ambtshalve aanslagen.

 

Wat er met de rest gebeurt, weet ik natuurlijk niet. Ik neem aan dat dit allemaal in onderzoek gaat en dat u als minister van Financiën via uw diensten al het mogelijke doet om alles te recupereren en te komen tot een rechtvaardige fiscaliteit. Dat moet de betrachting zijn. Ik zou u willen aanmoedigen om dat te blijven doen teneinde iedereen die belastingen verschuldigd is die ook te laten betalen. De inspanningen die u daarvoor moet leveren zijn soms bij wijze van spreken belangrijk. Maar goed, zo werkt nu eenmaal een staat.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het aandeel van de overheid in Ethias Finance" (nr. 3323)

07 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la part de l'État dans Ethias Finance" (n° 3323)

 

07.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, in volle economische crisis, in oktober 2008, kreeg Ethias 1,5 miljard euro staatssteun. De federale, de Vlaamse en de Waalse regeringen, die allemaal deelnamen aan de reddingsoperatie, namen elk 500 miljoen euro voor hun rekening.

 

De Europese Commissie keurde eind 2009 de reddingsactie goed, maar drong sterk aan op een terugtrekking van de overheid, zonder evenwel de verplichting daartoe op te leggen. Uit een mondelinge vraag aan de Vlaamse minister, de heer Muyters, blijkt dat de Vlaamse overheid in elk geval niet van plan is haar aandeel in Ethias Finance onmiddellijk te verkopen.

 

Wat zal de federale regering doen? Zal zij in het kader van de opmaak van de begroting bijvoorbeeld overgaan tot de verkoop van haar aandeel in Ethias Finance?

 

Tot welke termijn is de regering zinnens om haar aandeel in die verzekeraar aan te houden? De vraag is belangrijk, omdat er toch heel wat verzekeraars zijn, die de 1,5 miljard euro als een soort concurrentievervalsing hebben gezien en het zo nog steeds zien.

 

De Vlaamse regering is zinnens om te wachten tot de consolidatieperiode van de herstructurering bij Ethias is afgelopen. Wanneer loopt die consolidatieperiode juist af? Wat zal het oordeel zijn van de ontslagnemende regering: wacht zij ook tot het einde van de consolidatieperiode?

 

07.02 Minister Didier Reynders: Ten eerste, de verkoop van het aandeel van de Federale Staat in Ethias Finance is op dit moment niet aan de orde.

 

Ten tweede, de regering zal daarover nog geen uitspraak doen, maar gaat uit van een recuperatie van de geïnvesteerde sommen als geviseerde minimumreturn.

 

Inzake de eventuele concurrentievervalsing heeft de Europese Commissie aan Ethias een streng herstructureringsplan opgelegd om dat risico weg te nemen.

 

Ten derde, het aandeelhouderspact voorziet in exitmogelijkheden op zekere termijn. De aandeelhouders hebben in elk geval aanvaard om een standstillperiode na te leven van 24 maanden na de ondertekening van de aandeelhoudersovereenkomst op 13 februari 2011. De aandeelhouders hebben ook een exit right vanaf de derde verjaardag van de closing. Elke aandeelhouder mag de raad van bestuur vragen een exitprocedure op te starten met als doel een koper voor het merendeel van de aandelen te vinden. De derde verjaardag vindt plaats op 13 februari 2012.

 

Het herstructureringsplan voorgesteld door Ethias en aanvaard door de Europese Commissie, bevat verschillende verbintenissen van Ethias, die grotendeels tegen 31 december 2013 moeten geïmplementeerd zijn. Het is voorts van belang dat de Staat nauwlettend kan toezien op een correcte implementatie, omdat de Staat hierbij ook partij is, zeker nu de Europese Commissie zich heeft geëngageerd.

 

Kortom, de verschillende verbintenissen tegenover de Europese Commissie worden correct uitgevoerd.

 

07.03  Peter Logghe (VB): Er zijn inderdaad drie belangrijke data: 13 februari 2011 is voorbij, 13 februari 2012 is de derde verjaardag na de closing en op 31 december 2013 moet aan alle door Europa opgelegde voorwaarden voldaan zijn.

 

Ik kom met een opvolgingsvraag in de loop van volgend jaar, bij u of bij uw opvolger.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de tussenkomst van het Bijzonder Beschermingsfonds bij een verzekeraar" (nr. 3488)

08 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'intervention du Fonds spécial de protection auprès d'un assureur" (n° 3488)

 

08.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, volgens berichten in de pers is het Bijzonder Beschermingsfonds voor een dreigend bankroet van een verzekeraar moeten tussenkomen en dit voor de eerste keer als ik het goed begrijp.

 

De Antwerpse verzekeraar Apra Leven had de door haar klanten ter beschikking gestelde gelden belegd in allerlei duistere Spaanse beleggingen waardoor de verzekeringsmaatschappij op sterven na dood was.

 

De CBFA heeft alle vergunningen ingetrokken. Als er geen overnemer wordt gevonden, lijkt een bankroet onvermijdelijk waardoor 2 700 klanten – het valt al bij al nog mee – via het Beschermingsfonds hun spaarcenten, een tak21-levensverzekeringscontract, zullen terugzien. Slechts enkele klanten zouden meer dan 100 000 euro hebben belegd.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, volgens de pers is dit een eerste reddingspoging van een verzekeraar. Dat zou tot nu toe nog nooit zijn gebeurd, maar is het niet zo dat het Beschermingsfonds al eens bij Ethias heeft moeten bijspringen of vergis ik mij?

 

Ten tweede, heeft men ondertussen een overnemer voor Apra Leven gevonden? Is deze maatschappij bankroet en zal het Beschermingsfonds moeten tussenkomen? Is daar ondertussen al nieuws over?

 

Ten derde, ik verneem uit de pers dat klanten met een groepsverzekering niet moeten wanhopen, want de werkgever zou verplicht zijn om de tekorten te dekken. Bedoelt men dat de werkgevers die voor hun werknemers een groepsverzekering afsluiten zelf voor de betaling zullen moeten instaan als een verzekeraar overkop gaat?

 

Ten vierde, zijn er nog verzekeringsmaatschappijen waarnaar de CBFA momenteel met een kritische blik kijkt? Zijn er verzekeringsmaatschappijen in België actief die onder curatele of bijzonder toezicht staan? Zijn er maatschappijen waarvan de vergunningen momenteel of in de nabije toekomst kunnen worden ingetrokken? Zijn er onderzoeken bezig?

 

08.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen is nog nooit tussengekomen. Er wordt aan herinnerd dat dit fonds door het koninklijk besluit van 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, werd gecreëerd.

 

De toetreding tot dit fonds is verplicht voor alle levensverzekeraars sinds 1 januari 2011.

 

De vereffeningsprocedure volgt haar koers overeenkomstig de toepasselijke wettelijke bepalingen. De vereffenaars werden benoemd door de algemene vergadering. Hun benoeming werd gisteren door de CBFA goedgekeurd en werd vandaag ter bekrachtiging voorgelegd aan de rechtbank van koophandel te Antwerpen. Zodra hun aanstelling definitief is, zullen de vereffenaars overgaan tot de vereffening van de activa van de vennootschap en zullen zij de mogelijkheid tot overname onderzoeken, in overleg met de andere betrokken partijen waaronder het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, dat principieel heeft toegezegd te zullen tussenkomen.

 

Overeenkomstig de toepasselijke wettelijke bepalingen komt het Bijzonder Beschermingsfonds enkel tussen voor individuele levensverzekeringen van tak 21 ten belope van een bedrag van 100 000 euro. Wat de groepsverzekeringen betreft, hebben de bepalingen van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, tot gevolg dat indien zou blijken dat er een tekort aan activa is om de pensioenverplichtingen volledig te dekken, de werkgever verplicht is om het tekort aan te zuiveren, aangezien hij de uiteindelijke verantwoordelijkheid heeft om zijn pensioenbeloften na te komen.

 

Wat uw laatste vraag betreft, alle verzekeringsondernemingen zijn onderworpen aan het prudentieel toezicht van de CBFA en vanaf 1 april 2011 aan dat van de NBB. Zij worden gecontroleerd overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. De CBFA heeft geen herstelmaatregelen bekendgemaakt over andere ondernemingen.

 

08.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik heb hieraan eigenlijk niets toe te voegen, behalve de opmerking over de groepsverzekering, namelijk dat het misschien toch wel aanbeveling verdient om eens te kijken hoeveel groepscontracten er bij Apra Leven inderdaad ondergebracht zijn. Het is toch wel een vrij verregaande bepaling dat de werkgevers verplicht zullen zijn om het tekort bij te passen.

 

Ik hoop inderdaad dat men niet te veel levensverzekeraars bankroet zal zien gaan. Ik kom uit die sector, dus ik weet wel dat men daar belegt in onroerende goederen enzovoort. Het geeft echter toch wel te denken als men als werkgever reeds een stuk van de premie voor de groepsverzekering betaalt en men dan nog eens het tekort zou moeten bijpassen voor die groepsverzekeringen. Ik hoop dat er niet te veel levensverzekeraars bankroet zullen gaan, want dan zullen er niet te veel groepsverzekeringen meer worden gesloten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de onderverzekering van kerncentrales" (nr. 3509)

09 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la sous-assurance des centrales nucléaires" (n° 3509)

 

09.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, een van de belangrijkste instrumenten die bedrijven, en in eerste instantie bedrijven met een zeer groot risico, hebben om zich in te dekken tegen mogelijke schadegevallen, is de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid. Daarmee dekt een bedrijf zich in tegen lichamelijke en stoffelijke schadeclaims bij een gebeurtenis, waarbij de aansprakelijkheid van het bedrijf betrokken kan zijn. Dat hoef ik u niet uit te leggen, want u kent dat veel beter dan ik. Belangrijk is vooral dat men zich indekt voor voldoende hoge waarborgbedragen.

 

Tot mijn niet geringe verbazing stel ik vast dat het uitbatingsrisico van de kerncentrales van Electrabel – als ik het goed begrepen heb en als ik het persbericht goed gelezen heb, dan kan ik niet anders dan dit vaststellen – sterk onderverzekerd zijn, wat natuurlijk risico's oplevert voor Electrabel zelf, maar in de eerste plaats voor de burgers en voor het land. Bepaald verontrustend vind ik het feit dat er na Tsjernobyl in 1986 blijkbaar afspraken waren gemaakt om de bedragen op te trekken, maar dat dit in België niet is gebeurd, niet is toegepast, of dat de voorwaarden niet zijn aangepast.

 

Mijnheer de minister, daarover heb ik vijf concrete vragen.

 

Ten eerste, wat bij een kernramp, waarbij zowel lichamelijke als stoffelijke schade werd geregistreerd, die de verzekerde bedragen te boven gaat? Ik vraag mij af wie er dan opdraait voor de schadebetaling. Tot wie kunnen burgers zich richten voor schadevergoeding? Bij wie kunnen bedrijven terecht voor schadevergoeding? Komt dat allemaal op de rug van de Staat?

 

Ten tweede, een cijfermatige vraag. Wat zijn de huidige verzekerde bedragen van de verschillende kerncentrales? Wat is het verzekerde bedrag lichamelijke letsels en wat is het bedrag voor stoffelijke letsels? In welke vrijstelling is voorzien in de aansprakelijkheidspolis?

 

Ten derde, daar een beetje bij aansluitend, hoeveel verzekeringsmaatschappijen verzekeren momenteel de aansprakelijkheid van de kerncentrales?

 

Ten vierde, toch wel belangrijk, welke afspraken werden er na de kernramp van Tjsernobyl gemaakt? Op welke termijn moesten de kapitaalsvereisten in de aansprakelijkheidsverzekering worden opgetrokken? Waarom werden ze niet gehaald? Werd Electrabel daarvoor op een of andere manier door de overheid in gebreke gesteld of aansprakelijk gesteld?

 

Ten vijfde, vooral na de ervaring in Japan, welke maatregelen zal deze regering van lopende zaken nemen om de belangrijke latente onderverzekering op te heffen?

 

09.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Logghe, in de wet van 22 juli 1985 over de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie wordt de aansprakelijkheid van de exploitant beperkt tot het bedrag waarvoor hij verzekerd moet zijn. Boven op dit bedrag zijn er nog 125 miljoen euro aan speciale trekkingsrechten (STR) ter beschikking ingevolge het Verdrag van Brussel van 31 januari 1963, dat het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 aanvult.

 

Dit bedrag wordt ter beschikking gesteld door het geheel van de partijen bij deze conventie. Als gevolg van artikel 20 van de genoemde wet kan de Koning billijke verdelingscriteria opstellen wanneer het totaal van de beschikbare middelen het totaal van de vergoeding te boven gaat of dreigt te boven te gaan.

 

Als gevolg van de toepassing van artikel 7 van de genoemde wet loopt het bedrag van de aansprakelijkheid van een exploitant van een kerninstallatie nu op tot 279 472 229 euro. Dit bedrag slaat zowel op schade die voortvloeit uit lichamelijke letsels als op materiële schade.

 

De verzekeringsovereenkomsten die in het bezit zijn van de administratie vermelden geen vrijstelling. Welke ook de vrijstelling is die in de verzekeringsovereenkomst voorzien zou zijn, deze is als gevolg van artikel 87 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst niet tegenstelbaar aan de slachtoffers. Zij speelt slechts in de relatie tussen de verzekeringsnemer en de verzekeraar.

 

De markt van de kernverzekeringen is weinig gediversifieerd, zowel in België als in het buitenland. In België zijn er op dit ogenblik twee verzekeraars actief.

 

Op het ogenblik van het Tsjernobylincident bedroeg het voornoemde bedrag 4 miljard Belgische frank, hetzij 99 157 409 euro. Het werd verdrievoudigd en opgetrokken tot het bedrag dat ik geciteerd heb, door de wijzigingswet van 5 juni 2000, dus tot bijna 280 miljoen euro.

 

Het vastgelegde bedrag overstijgt dus de aanbeveling van het directiecomité van het Agentschap voor Kernenergie van de OESO.

 

De voornoemde bedragen werden vastgelegd in het kader van het Verdrag van Parijs. Dit Verdrag werd in herziening gesteld. Bij de ratificering van de herziening zal het bedrag van de aansprakelijkheid van de exploitant op minstens 700 miljoen euro worden bepaald.

 

09.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb uw uitleg goed gehoord en heb er nota van genomen. Ik zal alle cijfers erop moeten nalezen.

 

Hoe hoog men ook verzekert, het zal waarschijnlijk nooit voldoende zijn bij een heel ernstige ramp. Ik lees vandaag in de krant dat men het in Japan heeft over een vermoedelijke, geschatte schade van ongeveer 250 miljard euro. Het zou wel eens kunnen dat dit bedrag totaal niet volstaat.

 

Men kan zich ook afvragen of er studies ten grondslag liggen aan de bedragen die momenteel verzekerd zijn. Het bedrag van 279 miljoen euro dat nu verzekerd is, komt voort uit de ramp met de kerncentrale van Tsjernobyl.

 

Ondertussen zitten wij met hogere bedragen en misschien met hogere risico’s. Men moet in elk geval oog hebben voor de verzekerde bedragen en men moet ook regelmatig de rekening durven te maken. Een goed bedrijfsleider kijkt regelmatig zijn polissen na en gaat na of de verzekerde bedragen voldoende zijn. Als overheid hebben wij de plicht om dat ook regelmatig te doen. Ik veronderstel dan ook dat dit wel eens een opvolgingsvraag zou kunnen worden.

 

La présidente: (Intervention hors micro)

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Theo Francken aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de royale bevoordeling van FC Standard de Liège en Basketclub Oostende door de Nationale Loterij" (nr. 3545)

10 Question de M. Theo Francken au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'avantage royal accordé au FC Standard de Liège et au Basketclub Oostende par la Loterie Nationale" (n° 3545)

 

10.01  Theo Francken (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben blij dat u hier in hoogsteigen persoon bent, want anders moeten wij het stellen met staatssecretaris Clerfayt.

 

Ik zal de inleiding van de schriftelijke versie van mijn vraag niet gebruiken. Ik zal u een aantal dingen zeggen die ik weet en die ik in de loop van tien jaar Wetstraat heb ontdekt. Men beweert vaak dat de N-VA zegt: “Wat Vlaanderen zelf doet, doet Vlaanderen beter.” U zult mij dat nooit horen zeggen. Ik heb als kabinetsmedewerker jarenlang op allerhande kabinetten gewerkt. Ik heb ook veel meegemaakt, want op kabinetten weet men altijd veel meer dan in het Parlement. U weet dit beter dan ik.

 

Ik heb gezien dat Vlaanderen haar subsidiecontracten voor Topsport Vlaanderen, Bloso en andere topsportactiviteiten verdeelt op een zeer subjectieve manier waarmee veel vriendjespolitiek was gemoeid. Een heel mooi voorbeeld daarvan is Sam Van Rossom. U zult hem ongetwijfeld kennen, want u bent goed vertrouwd met de sportwereld. Sam Van Rossom is een van de grootste talenten die ons land ooit heeft gekend in het basketbal. Hij speelt nu voor de Belgian Lions. Hij speelt in Milaan en is uitgeleend aan Santander. Sam Van Rossom heeft jarenlang subsidies gekregen van de Vlaamse overheid om als jong talent iets te worden. Ik heb dat jaren gesteund. Mijn ministers en de N-VA hebben dat jarenlang gesteund, tot op de dag dat Sam Van Rossom werd verpatst aan basketclub Milaan en hij toch zijn contract behield met de Vlaamse overheid.

 

Het lijkt mij niet de bedoeling om subsidies te geven aan beloftevolle jonge sporters zodat zij sterk genoeg staan om hun vleugels uit te slaan, uit het nest geduwd te worden en op eigen benen te staan. Ik denk niet dat dit de bedoeling kan zijn van een topsportbeleid. Het is door mij en door minister Bourgeois, de minister waarvoor ik toen werkte, dat daaraan een einde werd gesteld en die misbruiken werden weggesneden.

 

Wat Vlaanderen zelf doet, doet het dus niet altijd beter.

 

Ten tweede, als ik u vragen stel over de Nationale Loterij, dan ondervraag ik u niet over het personeel van de Nationale Loterij. Ik ondervraag u dan niet over Marc Frederix, de grote baas van de Nationale Loterij, want ik ben ervan overtuigd dat daar zeer capabele mensen zitten. Ik ben ervan overtuigd dat daar mensen zitten met een visie op marketing, een visie op sponsoring en een visie op subsidiepolitiek. Daarover ondervraag ik u niet.

 

Ik wil u echter wel ondervragen over de vriendjespolitiek, de politieke beïnvloeding bij het toekennen van subsidies en sponsoring met geld van de Nationale Loterij. Daarover zal ik u wel ondervragen. Ik zal het hierbij ook niet laten. U weet dat. Ik heb dat ook aangekondigd. Het stond ook in de media. U zult dit ongetwijfeld hebben gelezen.

 

Ik vraag daarover hoorzittingen. Ik wil eens met die mensen spreken, ik wil die mensen eens horen. Ik wil die mensen eens vragen hoe het komt dat Paul Magnette 5 000 euro geeft aan een tennisclub in Sambreville in het raam van, want het moet iets te maken hebben met duurzaamheid en klimaat, het vuilbakkenbeleid bij tennisclubs. Alstublieft, 5 000 euro, mooie cadeau.

 

Hij zegt dan in zijn parlementair antwoord dat zij geen projectoproep hebben gelanceerd, want dat zij elk jaar toch voor 1 miljoen euro aanvragen binnenkrijgen en dat hij daarover individueel beslist, voor 300 000 euro, voor de toekenning van subsidies.

 

Mijnheer de minister, uiteindelijk bent u responsabel, u bent de eindverantwoordelijke voor de Nationale Loterij. Ik heb ook weet van de politieke deal die er gesloten is zodat het toch zeker bij u zou zitten, want dat is natuurlijk een magnifieke pot om te hebben. U weet het misschien, ik ben een van de grootste tegenstanders van het Federaal impulsfonds voor het migrantenbeleid, waarvoor u ook elk jaar vanuit de Nationale Loterij 5 miljoen euro, 6 miljoen euro, 7 miljoen euro uittrekt.

 

Ik heb zeker niets tegen het personeel, ik zal zeker niet zeggen dat dit nooit gebeurt in Vlaanderen, maar ik wil wel mijn punt maken. Mijn punt is dat er inzake de besteding van middelen van de Nationale Loterij te veel subjectiviteit is en te weinig objectiviteit, dat er te veel vriendjespolitiek is en te weinig objectiviteit. Dat is mijn punt.

 

Mijnheer de minister, ik zal dat zeer concreet maken met enkel voorbeelden, als u mij even toestaat. U hebt – ik heb het koninklijk besluit van juni van vorig jaar goed bekeken – een potje van 1 miljoen euro dat u vrij kunt besteden. U besteedt dat vooral aan subsidies, het overgrote deel. Zo is er een subsidie in het raam van het Europees jaar. Daar sta ik volledig achter. Het is een goede zaak, zowel voor Vlaanderen als Wallonië, geen bevoordeling; dat vind ik goed, objectief. Proficiat.

 

U besteedt dat echter vooral aan subsidies voor basketclub Oostende, van collega Vande Lanotte, en voor Standard Luik, terwijl de andere clubs geen dossier hebben kunnen indienen, vermits er geen projectoproep is geweest. U beslist daarover en zegt dat u nu 375 000 euro gaat geven voor een jeugdopleiding aan Luik, terwijl zij volgens mij de meest recente en mooiste jeugdinstelling en jeugdopleidingcentrum hebben van heel België en toch gaat u ze nog geld geven. Dat is uw goed recht, maar lanceer dan op zijn minst ook de aanvraag aan alle andere clubs, zodat ook zij een aanvraag kunnen indienen. Neen, dat doet u niet.

 

U bent daar op een zeer dubieuze manier bezig met het bedelen van overheidsgeld. U bent natuurlijk de politieke prins van Luik, dat weet natuurlijk iedereen. Laat daarover geen onduidelijkheid bestaan, dat is geen toeval. Na tien jaar Wetstraat geloof ik in één ding niet en dat is in toeval, en u waarschijnlijk ook niet, maar u zult dat niet bevestigen; ik kan uw gedachten zo lezen.

 

Ten tweede, wat hebt u, behalve het verlenen van de subsidie, nog gedaan? U hebt een sponsoringbudget van de Nationale Loterij. U hebt sponsoring gegeven, en niet alleen aan Lotto, de eerste ploeg bij het wielrennen. Dergelijke sponsoring is goed. Daarover kunnen wij discussiëren. De ploeg bevat immers zowel Vlaamse als Franstalige renners. U geeft echter ook shirtsponsoring van e-Lotto ter waarde van – volgens mij, want u wil het bedrag niet geven – 500 000 à 600 000 euro aan Standard Luik, de voetbalploeg uit eerste klasse. Dat geeft u ook nog eens.

 

Geen enkele andere club heeft op voornoemde sponsoring kunnen intekenen. Meer nog, Eupen, ook een club uit Wallonië, zij het uit het Duitstalige gedeelte, heeft het hele seizoen zonder shirtsponsoring gespeeld. De club vond geen shirtsponsor. Ik ben ervan overtuigd dat Eupen ook een aanvraag zou hebben ingediend, mocht u het de club hebben gevraagd.

 

Wat antwoordt u in de commissie op een vraag van mijn collega, mevrouw De Ridder? “Tot nog toe zijn er nog geen aanvragen van andere Pro Leaguevoetbalclubs bij de Nationale Loterij binnengekomen.”

 

Kan het cynischer? U hebt geen oprechte oproep gelanceerd, waarna u verklaart dat er geen aanvragen zijn binnengekomen. Dat is totaal met de mensen lachen en is totaal niet ernstig.

 

Ik ben echt niet zinnens ter zake aan Reyndersbashing te doen. Mijnheer de minister, een dergelijke houding is echter gewoon niet ernstig, wat u volgens mij ook goed genoeg weet. Het is bovendien niet uit te leggen.

 

Ik zal u dus een aantal vragen stellen.

 

Wat blijkt uit de evaluatie? Zal het bewuste shirtsponsoringcontract met Standard Luik worden voortgezet?

 

Zullen ook andere clubs kunnen intekenen voor shirtsponsoring in het seizoen 2011-2012? Eupen zal nu zakken. De club zal dus misschien geen interesse meer hebben. Ik neem echter aan dat nog andere clubs geïnteresseerd zijn in het cashen van 500 000 euro per seizoen.

 

U stelt enigszins laconiek dat tot nog toe geen aanvragen van andere Pro Leaguevoetbalclubs bij de Nationale Loterij zijn binnengekomen. Werd het hen dan gevraagd? Waarom wordt Standard op een dergelijke manier bevoordeeld?

 

Welke eersteklasseclubs ontvingen de voorbije jaren subsidies voor een jeugdopleidingscentrum? Hoeveel geld ontvingen zij ter zake? Waarom wordt Standard op een dergelijke manier bevoordeeld? Volgens welke criteria worden de bedoelde middelen verdeeld? Wie adviseert u ter zake?

 

Tot slot, mijnheer de minister, heb ik nog de volgende opmerking.

 

Voor mij gaat het niet over een Waals-Vlaams debat, waarbij de Walen door Reynders worden bevoordeeld. Dat beweer ik niet. U bevoordeelt immers ook de heer Vande Lanotte en zijn basketbalclub uit Oostende. U bent dus communautair in orde. Dat is geen enkel probleem. Ik wil evenwel in pure objectiviteit opmerken dat uw houding vriendjespolitiek is.

 

10.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Francken, het lijkt mij nuttig vooraf te verduidelijken dat de vraag op twee verschillende dossiers slaat. Er is, enerzijds, een sponsoringcontract tussen Standard Luik en de Nationale Loterij, waarbij laatstgenoemde betaalt voor publicitaire tegenprestaties, onder meer voor de naamvermelding op de voetbalshirts.

 

Anderzijds werd bij ministerieel besluit een subsidie van 750 000 euro toegekend ten bate van de jeugdwerking van deze voetbalclub. De subsidie is in twee helften, gespreid over twee jaar, te betalen.

 

Uw eerste vraag betreft de sponsoring. Zoals ik al in het door u geciteerde antwoord aan mevrouw De Ridder heb aangegeven, is de sponsoring van Standard Luik een test. De marketingwaarde en de return on investment van die test zal eind maart, begin april 2011 geëvalueerd worden. Op basis van die evaluatie zal worden beslist of en hoe de Nationale Loterij voortgaat met de sponsoring van voetbalploegen uit de Jupiler Pro League. Tot nu toe is er een correct resultaat op sportief vlak, met de deelname aan de Play-off 1 en de halve finale van de Belgische beker. Tot nu toe is het dus een goede oplossing.

 

Ik heb, in antwoord op andere vragen, altijd gezegd dat het om een zeer klein bedrag gaat, in vergelijking met andere bedragen vanuit andere bedrijven, met een participatie van de Federale Staat. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het veel grotere bedrag voor Club Brugge vanuit Dexia, met als aandeelhouder niet alleen de Belgische Staat, maar ook het Vlaams Gewest. Het moet mogelijk zijn om aan uw minister, zoals u hebt gezegd, daarover iets te vragen. Is de investering in Club Brugge een zeer goede investering voor Dexia? Ik zeg dan nog niets over Anderlecht, dat misschien een nog groter bedrag van Fortis, nu BNP Paribas Fortis, krijgt.

 

Het is dus geen specifiek geval. Er zijn verschillende interventies met mogelijke interesse vanuit de Staat. Ik ben zeer geïnteresseerd in de vragen aan uw vertegenwoordigers in de Vlaamse regering, wat bijvoorbeeld de interventie van Dexia in een specifieke club betreft. Voor mij is dat een zeer goed punt, voor u misschien niet.

 

Uw tweede vraag betreft eveneens sponsoring. Er werd vooraf geen rondvraag gedaan bij de andere clubs over een mogelijke sponsoring. Standard Luik had zelf het initiatief genomen om een dossier in te dienen bij de Nationale Loterij. Op basis van de geboden voorwaarden, die zeer voordelig waren, is die laatste bij wijze van test op het voorstel ingegaan. Sindsdien hebben nog twee clubs uit eerste klasse contact opgenomen met de Nationale Loterij. Eén club zal een dossier indienen ter ondersteuning van zijn jeugdopleiding. De andere club wacht het resultaat af van de voornoemde evaluatie van Standard en de criteria die op basis daarvan eventueel zullen worden opgesteld.

 

Vraag drie betreft de subsidies. De voorbije jaren ontvingen geen andere clubs uit eerste klasse rechtstreekse subsidies voor hun jeugdwerking. De jeugdopleiding van de voetbalclubs wordt geëvalueerd door de UEFA. Van de Belgische eersteklasseclubs kreeg Standard Luik hierin de beste evaluatie op Europees vlak. Ik kan wel preciseren dat de Koninklijke Belgische Voetbalbond al sedert verscheidene jaren een subsidie van 250 000 euro ontvangt voor zijn jeugdwerking.

 

Vraag vier betreft de criteria voor de toekenning van de subsidies in het algemeen. Hiervoor kan ik verwijzen naar de antwoorden die ik respectievelijk gaf op de vraag om uitleg nr. 5311 van de heer Anciaux, die werd behandeld tijdens de vergadering van 9 februari 2011 van de Senaatscommissie voor de Financiën en de Economie, en op de schriftelijke vraag nr. 4350 van 31 juli 2008 van de heer Van Hauthem. De website van de Nationale Loterij verstrekt tevens een ruime toelichting bij de subsidiepolitiek met de winsten van de Nationale Loterij.

 

10.03  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. U bent, zoals altijd natuurlijk, de ironie of het cynisme zelve. U zegt dat ook Dexia en Fortis hetzelfde doen. Het gaat mij er niet om dat anderen dat ook doen. De Nationale Loterij valt volledig onder uw bevoegdheid. Het is een overheidsbedrijf. Het is een monopoliespeler in België.

 

500 000 à 600 000 euro is natuurlijk niet niets. Ik weet hoe het is gegaan. Zij zochten een shirtsponsor en zij hebben u gewoon aangesproken. Zo is het gegaan. Zij hebben een dossier ingediend en u hebt dat in orde gebracht. Iedereen weet dat. Laten we daar niet flauw over doen. Zo gaat dat natuurlijk en zeker in Luik blijkbaar.

 

Er zijn blijkbaar twee clubs, die zo’n dossier hebben ingediend. Ik ben zeer nieuwsgierig. Ik zal u hierover blijven ondervragen. De andere clubs hebben natuurlijk geld geroken en zullen zich ook geïnteresseerd tonen in shirtsponsoring. Zij zullen ook een dossier indienen. Ik hoop dat ook zij correct zullen worden behandeld. Ik neem aan van wel.

 

Ten slotte wil ik toch nog even het volgende zeggen. Ik zal hierop doorgaan. Ik weet dat er sponsoring is en dat subsidies worden toegekend. Ik weet dat die twee zaken gescheiden zijn. Ik weet echter ook dat u en uw kabinet de zaken heel goed in de gaten houden, als het gaat over geld.

 

Ik vraag – en ik neem aan dat u daarmee geen problemen hebt als alles toch zo transparant en open gebeurt – dat wij de mensen van de Nationale Loterij in deze commissie uitnodigen, eventueel in samenspraak met u of uw kabinet, en hen ondervragen over de subsidie- en de sponsoringpolitiek van de Nationale Loterij van de afgelopen jaren en vooral over de individuele potjes van elke minister die elk jaar steeds groter worden.

 

Ik heb net het antwoord van minister Magnette gekregen, waarin hij het had over 5 000 euro voor een tennisclub, waar hij wellicht zelf tennist. Als dat objectiviteit is.

 

U hebt er blijkbaar geen enkel probleem mee. Mevrouw de voorzitter, ik zal u een brief sturen met de vraag om, in samenspraak met het kabinet van de bevoegde minister, hier van de mensen van de Nationale Loterij te horen hoe het precies zit en wat de criteria en de objectiviteit zijn bij de afweging van het al dan niet toekennen van middelen aan deze of gene club.

 

La présidente: La question revenant plus ou moins chaque trimestre, elle reviendra aussi après les vacances de Pâques. Nous demandons aux groupes quels sont les sujets prioritaires qu'ils veulent travailler au sein de la commission. Il serait opportun de suggérer aux membres de votre groupe de proposer les sujets à la commission ce, en vue de l'organisation des travaux.

 

10.04 Minister Didier Reynders: Wij hebben tijd tot 2014. U zult dus zeker de tijd vinden om hoorzittingen te organiseren. Zelfs in lopende zaken moet dit mogelijk zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les déductions fiscales forfaitaires applicables aux accueillantes autonomes d'enfants" (n° 3563)

11 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de forfaitaire belastingaftrek voor zelfstandige onthaalouders" (nr. 3563)

 

11.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, il ressort de la réponse du secrétaire d'État, Hervé Jamar, à une question parlementaire en mars 2007 du député Drèze, confirmée récemment par une réponse du secrétaire d'État Clerfayt à une question de notre collègue Goffin, que "l'application du forfait de frais professionnels de 15 euros pour les accueillantes autonomes d'enfants n'est pas exclue pour les accueillantes autonomes pratiquant des formes d'accueil autres qu'à domicile lorsque les données propres à celles-ci sont similaires à celles qui ont été prises en compte pour les accueillantes à domicile".

 

Si cette déduction n'est pas exclue, elle n'est pas non plus systématiquement autorisée, ce qui constitue un flou peu confortable et peut conduire à de mauvaises surprises fiscales pour certaines accueillantes. Il me revient ainsi que plusieurs co-accueillantes, actives dans une même maison d'enfant de la province de Namur qui, sur la base de la réponse donnée en 2007, des conseils de leur fédération et de toute bonne foi, ont introduit dans leurs déclarations d'impôt pour les années 2008, 2009 et 2010 une demande de déduction de ce forfait de frais professionnels, se sont vu réserver un traitement différent par les contrôleurs fiscaux en charge de leurs dossiers suivant le bureau de contrôle. Certains ont accepté cette déduction fiscale forfaitaire, d'autres l'ont refusée, décidant un redressement fiscal de plusieurs milliers d'euros pour les revenus des années 2008 et 2009 d'une de ces co-accueillantes.

 

Cela pose différentes questions d'ordre général, notamment quant à la clarté et l'uniformité des règles communiquées et appliquées en matière de déduction fiscale forfaitaire pour les accueillantes autonomes mais également par rapport à la capacité de recours des contribuables qui, ayant agi de bonne foi, ont vu l'administration fiscale refuser cette déduction fiscale forfaitaire.

 

Monsieur le ministre, dans quels cas précis la règle selon laquelle la déduction du forfait est possible pour des accueillantes autonomes pratiquant des formes d'accueil "autres qu'à domicile" s'applique-t-elle? Est-il possible d'obtenir une liste positive en la matière?

 

Ce forfait est-il par exemple applicable pour trois ou quatre accueillantes autonomes indépendantes qui travailleraient dans une même maison d'enfants? Sinon, comment expliquez-vous que certains bureaux de contrôle l'acceptent et d'autres pas?

 

Comment l'information relative à ces règles est-elle assurée vers les accueillantes autonomes? N'y a-t-il pas lieu de leur assurer une information plus explicite, pour éviter une mauvaise compréhension des possibilités de déduction?

 

Quelles sont les voies de recours possibles pour des co-accueillantes qui, après avoir introduit de toute bonne foi une demande de déduction fiscale forfaitaire, se verraient imposer le paiement d'un supplément d'impôt? Vu le flou de la règle applicable, n'y a-t-il pas lieu de réserver un traitement spécifique à ce type de dossier?

 

11.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur Gilkinet, les réponses de l'ancien secrétaire d'État, Hervé Jamar, le 6 mars 2007, et de l'actuel secrétaire d'État, Bernard Clerfayt, le 1er septembre 2010, respectivement en réponse aux questions parlementaires n° 51/14462 et 53/1218, dont vous faites d'ailleurs mention dans votre question, apportent toute l'information nécessaire à la bonne compréhension de la règle applicable.

 

La ligne de conduite sur ce sujet a toujours été la même et n'apporte pas de surprise. Je confirme donc les deux réponses précédemment fournies. Par ailleurs, il y est clairement mentionné que l'accueil hors domicile doit avoir un caractère familial et que le co-accueil ne concerne que deux accueillantes au maximum. Je vous invite donc à parcourir les réponses dans leur entièreté.

 

De plus, afin de permettre un contrôle efficace et équitable des contribuables, j'ai toujours demandé à mon administration de diffuser ce type de réponse à des questions parlementaires aux différents services concernés, quel que soit le sujet abordé. Il faut d'ailleurs préciser que chaque contribuable doit déclarer ses frais professionnels selon le prescrit qui s'applique à sa situation propre. Les accueillantes autonomes recueillent des profits et déclarent des frais professionnels. Ce sera, comme pour tout contribuable, lors d'un contrôle que l'on pourra vérifier si le forfait s'applique bien ou ne s'applique pas à la situation rencontrée.

 

Pour terminer, vous semblez viser le cas de dossiers précis. Si vous me communiquez ces cas précis, je demanderai à mon administration de s'assurer du traitement égal des contribuables dans ce dossier et surtout d'appliquer la mesure, telle qu'elle répond à ce que je viens d'évoquer. J'espère que ce sera à l'avantage de certains contribuables et que cela n'entraînera pas de mauvaise surprise pour d'autres.

 

11.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces précisions. Manifestement, la règle est mal comprise par certaines personnes. Votre réponse est de nature à clarifier le cas qui, d'après ce que j'ai compris, n'ouvre malheureusement pas le droit au forfait déductible. La difficulté est que certaines fédérations n'ont pas été claires à ce sujet. Ce n'est évidemment pas de votre responsabilité mais il y a en tout cas un déficit, si pas au niveau de l'information, au niveau de la compréhension de la règle auquel je tenterai de remédier. Je prendrai contact avec les personnes concernées.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les nouvelles recettes annoncées ou étudiées dans le cadre du budget 2011" (n° 3572)

12 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de in het kader van de begroting 2011 aangekondigde of bestudeerde nieuwe ontvangsten" (nr. 3572)

 

12.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j'ai lu très attentivement le communiqué du gouvernement de ce vendredi ainsi que la presse qui a rapporté les décisions budgétaires qui ont été prises sur la base de ce qui a été dit par les membres du gouvernement. Des recettes nouvelles sont annoncées à la suite notamment de la décision de la levée du secret bancaire. D'autres sont envisagées, comme une taxe sur des billets d'avion ou des accises sur l'uranium. J'aurais voulu anticiper les débats budgétaires pour les préparer au mieux.

 

Monsieur le ministre, quels montants de recettes supplémentaires escomptez-vous à la suite de la levée du secret bancaire? Comment ce montant a-t-il été évalué? Qu'est-ce qui sera mis en place comme renforts de personnel ou en matière de réorganisation de l'administration fiscale pour y parvenir? À quel organe a été confiée l'étude de faisabilité en vue d'une taxe sur les billets d'avion? Quand la décision en la matière devrait-elle intervenir? Quelles sont les hypothèses du gouvernement en termes de types de billets taxés, de hauteur de la taxe et de recettes escomptées? À quel organe a été confiée l'étude de faisabilité en vue de l'instauration d'accises sur l'uranium? Quand la décision en la matière devrait-elle intervenir? Quelles sont les hypothèses du gouvernement quant à la base taxable, la hauteur de la taxe et les recettes escomptées?

 

D'autres recettes nouvelles sont-elles envisagées, notamment via une meilleure taxation du capital ou une taxe sur les transactions financières?

 

12.02  Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Gilkinet, nous reviendrons sur toutes ces questions lors de l'examen du budget. Nous allons adopter demain au Conseil des ministres les notifications et décisions y afférant; je peux donc revenir sur certains aspects.

 

Le dernier, les transactions financières: j'ai avancé cette question devant l'Europe et devant le Fonds monétaire international. C'est encore revenu au dernier sommet de l'Eurogroupe à travers une indication claire de ce sommet de la volonté d'aller dans cette direction. Nous devrons progresser rapidement sur ce sujet mais pas en Belgique seulement. Cela se fera au moins à l'échelle de la Zone euro. On tente de faire progresser le débat et il semble progresser car l'engagement est pris maintenant par tous les chefs d'État de la Zone euro.

 

Pour ce qui est plus particulièrement de notre budget, il n'y a dans ce budget aucune augmentation d'impôt ou de taxe existante ni aucune création de taxe ou d'impôt entrant en ligne de compte pour le calcul du budget. Je vais revenir sur deux études en cours. J'aurai l'occasion de détailler les divers éléments. Certains sont liés à la lutte contre la fraude. Comme je suis toujours très prudent à l'égard de toute étude, nous avons prévu 50 millions d'euros pour des contrôles supplémentaires liés à la levée du secret bancaire.

 

J'aurais évidemment pu vous suivre et proposer de retenir 10 ou 20 milliards d'euros, ce qui aurait remis le budget de la Belgique à l'équilibre. Mais, comme je ne suis toujours pas convaincu par les chiffres donnés de temps en temps par certaines études et diffusés notamment par la FGTB, je suis prudent. J'ai prévu 50 millions d'euros, mais des montants beaucoup plus importants sont prévus.

 

Grâce à l'échange d'informations et à la levée du secret bancaire, nous allons voir les régularisations fiscales augmenter. De plus, nous aurons un complément venant de régularisations qui devaient avoir lieu à la fin 2010, mais qui n'avaient pas pu se faire. Il avait fallu recomposer la commission en charge, c'est-à-dire le service des décisions anticipées. Ces opérations devraient intervenir dans le courant de 2011.

 

S'y ajoutent les 50 millions qui résultent des contrôles supplémentaires et les 50 millions en rapport avec les possibilités de transactions prévues dans la loi portant des dispositions diverses – transactions en matière criminelle et dans le cadre de procédures judiciaires en matière fiscale. Plus de 300 millions d'euros sont programmés en termes de régularisations au tarif que vous connaissez.

 

Les autres éléments de recettes fiscales sont surtout liés à l'augmentation des prix du tabac, qui va permettre d'accroître les recettes de l'État de 133 millions. Pour ce qui concerne les nouvelles dispositions en matière de Sicafi, une taxe de sortie de l'ordre de 50 millions d'euros sera payée.

 

Au total, 693 millions d'euros sont prévus en recettes fiscales, mais sans aucune augmentation de taxes ou d'impôts ni aucune création de taxe ou d'impôt.

 

Je peux vous livrer quelques éléments complémentaires. Tout d'abord, pour les accises sur l'uranium et d'autres matériaux entrant dans la production d'énergie nucléaire, une étude a été commandée à la Banque nationale de Belgique pour en vérifier la faisabilité et l'ampleur. J'ai demandé aussi à mon administration d'examiner dans quelle mesure cette taxation pourra être réalisée, notamment en termes de contrôle. J'ai entendu à plusieurs reprises des propositions de taxation de l'uranium au gramme. Je n'ai pas compris qui allait vérifier les quantités utilisées… Mais, bon, il doit sans doute exister des formules acceptables en la matière.

 

S'agissant de la taxation des billets d'avion, j'ai de nouveau fait remarquer qu'il me semblait anormal qu'on ne puisse pas prélever, par exemple, un euro sur des billets "classe économique" ou low cost pour des trajets de 1 000 kilomètres. Il s'agirait de moins prélever sur un trajet entre la Belgique et le sud de l'Espagne, le Maroc ou l'Italie que sur un litre d'essence ou de diesel chez nous.

 

Nous allons mener une étude sur les billets Business et First. J'ai fait des propositions et j'y reviendrai dans le débat budgétaire. J'espère que vous êtes favorables à ce genre de fiscalité sur les billets d'avion. Je dois vous avouer que, pour l'instant, le blocage concernant cette taxation provient du gouvernement wallon.

 

Il faudrait un relais assez fort en la matière. L'argument le plus usité est que l'introduction d'une telle taxe pourrait entraîner la délocalisation d'activités de l'aéroport de Charleroi. Je reste étonné que 1 euro par billet ait cette conséquence. Nous allons donc commencer par les billets Business et First, sauf si vous arrivez à convaincre certains membres du gouvernement wallon d'inverser la tendance; c'est peut-être envisageable.

 

Dernier élément que je puis vous communiquer, après l'avoir évoqué rapidement tout à l'heure: nous avons cliché le montant disponible en termes d'aide fiscale pour les véhicules "propres" – émission de moins de 105 ou 115 g de CO2 au km selon la cylindrée – à 230 millions d'euros.

 

Nous évaluerons durant les semaines qui viennent quel sera le résultat pour 2011, vu la croissance d'utilisation de ces mécanismes, et voir avec le secteur (FEBIAC) quelles adaptations seront nécessaires pour rester dans cette enveloppe. Je rappelle que nous avons commencé avec une trentaine de millions d'euros la première année, une bonne soixantaine la deuxième année et plus de 230 l'année dernière.

 

J'estime que 230 millions d'euros d'aide à l'acquisition de véhicules neufs, à condition qu'ils soient moins polluants et consomment moins, constitue une somme appréciable; au-delà serait déraisonnable.

 

Voilà les éléments que je peux vous donner pour l'instant. Nous y reviendrons dans le détail sur base du budget tel qu'il sera déposé.

 

12.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie pour ces éléments qui permettront de préparer les débats budgétaires.

 

Je note qu'en matière de fiscalité automobile, il risque d'y avoir des changements pour rester dans l'enveloppe. Certains travaillent aussi avec des éco-malus pour une approche plus dynamique et plus efficace sur le plan environnemental.

 

Pour la taxation sur les billets d'avion, je connais des membres du gouvernement wallon qui sont même favorables à une taxe sur le kérosène. Ce serait encore plus efficace pour limiter certains déplacements, notamment de marchandises, pas toujours utiles.

 

Je parle de membres du gouvernement wallon et je vous encourage à parler avec une de vos collègues vice-première ministre pour qu'elle convainque elle-même un vice-premier ministre du gouvernement wallon qui, me semble-t-il, est le problème.

 

Plus sérieusement, un dernier commentaire sur …

 

12.04  Didier Reynders, ministre: (…) (hors micro)

 

12.05  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Pardon?

 

12.06  Didier Reynders, ministre: Ce serait dommage de ne plus vous voir.

 

12.07  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Je reviendrai. J'ai encore un tas de questions à vous poser.

 

Plus sérieusement, j'ai une dernière question au sujet de la régularisation fiscale. Les montants escomptés – je suis étonné qu'on puisse prévoir ce qui sera régularisé – sont bien calculés sur la base du cadre légal actuel? On entend votre adjoint qui parle d'une nouvelle opération de régularisation.

 

12.08  Didier Reynders, ministre: C'est dans le cadre actuel puisque les limites, semble-t-il, des affaires courantes sont précises. On peut se lancer dans des opérations militaires à l'étranger; on peut adopter un budget; on peut traduire un accord interprofessionnel mais on n'a pas encore été jusqu'à modifier fondamentalement les règles en matière de régularisation mais c'est un débat qui va se poursuivre.

 

Cela étant, au-delà de la DLU qui avait été faite, la régularisation est une règle permanente et elle entraîne effectivement – on l'a vu l'an dernier – une augmentation très forte des recettes fiscales et donc des montants non seulement régularisés mais aussi des paiements d'impôts, avec une moyenne de l'ordre de 30 % de taux d'imposition, ce qui n'est pas rien par rapport au total régularisé.

 

12.09  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): En l'occurrence, ne vous méprenez pas sur ma demande de précision. Je ne voulais pas témoigner d'un enthousiasme démesuré à cet égard. Nous avons déposé une proposition de loi qui devrait permettre de taxer ces régularisations sur base de montants plus réels, notamment en fonction de la provenance de cet argent régularisé.

 

Parfois je critique les affaires courantes en ce qu'elles ne permettent pas d'avancer. En l'occurrence, je ne verrai pas arriver une nouvelle DLU avec le sourire.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 17.42 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.42 uur.