Commission de la Défense nationale

Commissie voor de Landsverdediging

 

du

 

Mercredi 16 mars 2011

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Woensdag 16 maart 2011

 

Voormiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.19 uur en voorgezeten door de heer Herman De Croo.

La séance est ouverte à 10.19 heures et présidée par M. Herman De Croo.

 

01 Vraag van mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Landsverdediging over "het uitblijven van uitvoeringsbesluiten ten gevolge van het uitblijven van een regering met volheid van bevoegdheid" (nr. 3075)

01 Question de Mme Annick Ponthier au ministre de la Défense sur "l'absence d'arrêtés d'exécution à la suite de l'absence d'un gouvernement bénéficiant de la plénitude de compétences" (n° 3075)

 

01.01  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is een technische vraag, die daarom echter niet minder belangrijk is.

 

In het tijdschrift Lokaal van 16 november 2010 doet de VVSG zijn beklag over het feit dat er voor de wet van 10 januari 2010 tot wijziging van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen nog geen uitvoeringsbesluiten zijn.

 

Naar verluidt liggen momenteel meer dan zestig koninklijke besluiten op een regering met volheid van bevoegdheid te wachten, teneinde voornoemde koninklijke besluiten in werking te kunnen doen treden.

 

Kan u mij voor uw bevoegdheidsdomeinen mededelen welke koninklijke besluiten momenteel klaar zijn, maar op een regering met volheid van bevoegdheid liggen te wachten, om te kunnen worden uitgevaardigd?

 

Ik dank u alvast voor uw antwoord.

 

01.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, waarde collega, ik geef u kennis van het antwoord dat de eerste minister ons gelast heeft te geven op de vragen die inzake deze gelegenheid door u door andere collega’s zijn gesteld.

 

De regering die gelast is met de lopende zaken is een grondwettelijke gewoonte die de bevoegdheid van de regering in haar uitvoerende taken beperkt. Rechtsleer en rechtspraak hebben “lopende zaken” aan de hand van een aantal criteria nader omschreven. Deze criteria zijn opgenomen in de traditionele rondzendbrieven inzake lopende zaken bij het begin van een periode van lopende zaken.

 

Er worden drie categorieën van handelingen onderscheiden.

 

Ten eerste, zaken van dagelijks beheer. Zij kunnen worden afgehandeld als steeds.

 

Ten tweede, belangrijke handelingen die het dagelijks beheer overschrijden. Deze kunnen genomen worden in de mate dat zij geen nieuw initiatief van de regering vereisen. Zij moeten de normale afwikkeling vormen van beleidskeuzes die reeds voor de periode van lopende zaken genomen werden.

 

Ten derde, dringende zaken die geen uitstel dulden omdat anders de fundamentele belangen van het land en de Natie kunnen worden geschaad. Ook hierin mag een regering van lopende zaken optreden.

 

Het is in deze context dat de regering haar opdrachten als uitvoerende macht telkens moet afwegen of een maatregel effectief kan worden genomen. Dit vergt een onderzoek, geval per geval, rekening houdend met de omstandigheden en de noodzaak de maatregel te nemen. Enkel uitvoeringsbesluiten die deze toets doorstaan kunnen worden uitgevaardigd.

 

01.03  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, u weet waarschijnlijk dat wij aan de verantwoordelijken van ieder bevoegdheidsdomein dezelfde vraag hebben gesteld. Ik had uw antwoord zelf kunnen meelezen. Toch iets waar de regering in lopende zaken eensgezind over is! Ik dank u voor uw antwoord.

 

De voorzitter: Het is al geruststellend dat dezelfde vragen blijkbaar hetzelfde antwoord krijgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "de opleiding van het Congolees leger" (nr. 2984)

02 Question de M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "la formation de l'armée congolaise" (n° 2984)

 

Ik kom net uit Kinshasa, maar ik zal geen commentaar leveren.

 

02.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Wat mij betreft, mag u dat nochtans wel, mijnheer de voorzitter.

 

Mijnheer de minister, deze vraag gaat over de opleiding van het Congolees leger door België. In februari kwamen wij te weten dat Defensie opnieuw begonnen is met de opleiding van Congolese militairen. Dat lijkt mij een belangrijk element te zijn.

 

Mijnheer de minister, vandaar heb ik de volgende vragen.

 

Ten eerste, zijn er garanties dat de eenheden die wij trainen, niet betrokken zijn bij schendingen van de mensenrechten en geweld tegen burgers?

 

Ten tweede, wat houdt de opleiding in? Hoelang duurt die? Welke thema's komen er aan bod?

 

Ten derde, zijn de soldaten gekazerneerd?

 

Ten vierde, kunt u meer informatie geven over het andere initiatief, namelijk de omkadering van de bouw en de heropbouw van plaatselijke installaties en huisvesting voor de families van militairen?

 

02.02 Minister Pieter De Crem: Bij de hervorming van het Congolese leger werden expliciet de volgende doelstellingen gesteld: het versterken van de militaire discipline, het verzekeren van het respect voor de fundamentele rechten van de mens en het verbeteren van de levensomstandigheden van de militairen.

 

De Belgische defensie is natuurlijk bezorgd omwille van verslagen die gewag maken van het gedrag van de strijdkrachten van de Democratische Republiek Congo tegenover de civiele bevolking. Het domein van de eerbied voor de mensenrechten is een belangrijk onderdeel van de vormingen die door de Belgische militairen ter plaatse worden verstrekt. Tijdens de opleiding van de eenheden wordt er ook een cursus recht van de gewapende conflicten gegeven. De commandant van het 321ste Congolese bataljon URR (unité de réaction rapide) heeft zelf ook verschillende vormingen gekregen in dit domein.

 

De door Belgische militairen gegeven opleiding behelst de vorming van 175 nieuwe Congolese rekruten van het 321ste bataljon URR, die de initiële vorming in de periode 2009-2010 niet hebben gevolgd. De opleiding begon in januari 2011 en zal worden beëindigd einde maart 2011. De opleiding bestaat hoofdzakelijk uit tactiek, ethiek, techniek en fysieke en mentale paraatheid. De soldaten die momenteel zijn opgeleid worden gekazerneerd in de garnizoensstad, in het kamp Rwama in Kindu.

 

De bouw van het logement voor de families van de militairen van Kindu, het project Famiki, is een project van de FOD Ontwikkelingssamenwerking, uitgevoerd door Congolese geniemilitairen, met een coaching door vier Belgische militairen.

 

De voorzitter heeft mij toegefluisterd dat hij tijdens zijn recente bezoek aan Congo heeft kunnen zien dat de nieuwe aanpak loont.

 

De voorzitter: Ik weet dat het 321ste – daar gaat het over – werd geapprecieerd. Dat is mijn commentaar van eergisteren.

 

02.03  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Het blijft een delicaat probleem, gecontesteerd door een aantal mensen.

 

Ik heb in de eerste vraag gepeild naar mogelijke garanties dat de eenheden die wij opleiden en trainen niet betrokken zijn of betrokken zijn geweest bij schendingen van de rechten van de mens. U hebt daar niet op geantwoord. Respect voor mensenrechten blijft delicaat, zeker in het oosten van Congo. Ik refereer aan uitspraken van Margot Waldström namens de VN, die toch heeft gewezen op deelname van Congolese militairen aan groepsverkrachtingen en dergelijke. Het gaat ook om het oosten van Congo: daar situeren zich de meeste problemen.

 

Ik vraag mij af, mijnheer de minister: het 321ste bataljon, dat hebben wij ook in het verleden opgeleid, maar is daar een evaluatie van gemaakt? Het lijkt mij interessant eerst een evaluatie te hebben en ons daar over uit te spreken, vooraleer te beslissen over een verdere opleiding.

 

02.04 Minister Pieter De Crem: Dat is natuurlijk het debat. Ik heb antwoord gegeven op de vraag. De evaluatie gebeurt voortdurend, intern en extern, en ook door de internationale gemeenschap. Ik ben bereid daar wel eens een ruimer debat aan te wijden. Het valt buiten de context van deze vraag omdat u ook weet dat de EUSEC daar aanwezig is, dat we daar niet alleen zijn, de internationale gemeenschap daar is en ook in het oosten van Congo. Wij zijn ook actief in de MONUSCO-operatie, die weliswaar niks te maken heeft met de opleiding van het 321ste bataljon. Het is eigenlijk een multi-gefaceteerde aanpak.

 

02.05  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Het gaat om hetzelfde bataljon, mijnheer de minister. Wanneer u zegt dat er constant een evaluatie wordt gemaakt, zou het goed zijn dat wij als Parlement over die informatie kunnen beschikken. Ik zal daar misschien een specifieke vraag over stellen om meer elementen daarover te weten te komen.

 

02.06 Minister Pieter De Crem: Heel goed.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Arma cedant togae. Ik laat de plaats aan de heer De Man

 

Président: Filip De Man.

Voorzitter: Filip De Man.

 

Sorry voor mijn laattijdigheid.

 

03 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "het presteren van overuren in het kader van de variabele arbeidstijd" (nr. 3233)

03 Question de M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "les heures supplémentaires effectuées dans le système d'horaires flottants" (n° 3233)

 

03.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het raam van de variabele arbeidstijd kan personeel van Defensie beneden de rang van officier overuren presteren, boven de 38 uur per week, maar maximum 12 uur per maand. Nu moeten de overuren opgenomen worden voor het einde van de maand die volgt op de maand waarin de overuren werden gepresteerd. Vroeger was dit slechts voor het einde van het semester die volgt op de maand waarin de overuren werden gepresteerd. Dat is met andere woorden een verstrakking van het regime en nog maar eens een maatregel die volgt uit het transformatieplan, maar die weinig rekening houdt met de dagelijkse leefwereld en praktijk en noden van de militairen zelf.

 

Mijnheer de minister, kunt u verduidelijken waarom die maatregel werd ingevoerd en waarom de termijn om overuren op te nemen van zes maanden naar één maand werd teruggebracht? Ik wijs u er ook op dat niet alle vakbonden met die maatregel akkoord gingen.

 

Bent u bereid om de huidige termijn van één maand volgend op de maand waarin de overuren werden gepresteerd, te verlengen? Dat zou ten goede komen aan een aantal terechte verzuchtingen.

 

Tot slot, in uw antwoord op mijn parlementaire vraag nr. 325 over het transformatieplan, gesteld in deze commissie op 27 oktober 2010, hebt u het volgende geantwoord, dat ik citeer: “De korpscommandanten en de base-commandanten hebben als richtlijn meegekregen dat soepel omgegaan moet worden met de interpretatie van maatregelen die voorzien zijn in het transformatieplan.” Kunt u mij een kopie bezorgen van die richtlijn en ook het nummer van die richtlijn meegeven?

 

03.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega’s, er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de overuren die gepresteerd zijn tijdens oefeningen, zendingen, schietbeurten en trainingen – dit is een niet-limitatieve lijst – en de overuren die worden gepresteerd als variabele arbeidstijd.

 

Voor de eerste categorie worden de prestaties opgelegd door de dienstchef. Zij hebben het presteren van overuren tot gevolg. Deze overuren moeten gecompenseerd te worden binnen de 6 maanden of in bepaalde gevallen binnen de 2 keer 6 maanden. Wanneer het onmogelijk blijkt deze overuren binnen deze termijn te compenseren, kunnen zij worden uitbetaald.

 

Het tweede systeem werd eerst voorgesteld als een begeleidingsmaatregel naar aanleiding van de transformatie maar het werd uiteindelijk structureel verankerd in een reglementaire tekst. Deze maatregel is dus bedoeld te blijven bestaan na de transformatie.

 

Het systeem van variabele arbeidstijd biedt elk personeelslid de mogelijkheid op eigen initiatief overuren te presteren. De wekelijkse arbeidsduur wordt immers gespreid over 5 arbeidsdagen van gemiddeld 7 uur en 36 minuten. Bij de maatregel van de variabele arbeidstijd wordt erin voorzien dat deze dagelijkse grens de 9 uur niet mag overschrijden en dat er maximaal 12 overuren per maand kunnen worden opgebouwd. Deze overuren moeten gerecupereerd worden voor het einde van de maand die volgt op de maand waarin zij werden gepresteerd. Dit systeem is vergelijkbaar met wat bestaat in de overheidsdiensten.

 

Ik heb niet de intentie de termijn waarbinnen de overuren gecompenseerd kunnen worden, te verlengen. Tijdens het syndicaal overleg van 14 april 2010 inzake de verankering van deze maatregel in het reglement van de arbeidsregeling hebben 2 van de 4 vakbonden een positief advies gegeven. Nadien werd de vraag opnieuw gesteld door een vakorganisatie en werd het punt opnieuw behandeld tijdens de vergadering van het Hoog Overlegcomité van 23 december 2010.

 

Er werd beslist de termijn van 1 maand na de maand van de prestatie te behouden. 3 van de 4 vakbonden hebben toen een positief advies gegeven. U zult uw informatie waarschijnlijk gekregen hebben vanuit de 4e vakbond, die dit niet goedgekeurd heeft. Ik overhandig een kopie van de door u gevraagde nota van de Defensiestaf inzake variabele arbeidstijd, gericht aan de lokale overheden, ter beschikking van de voorzitter.

 

03.03  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik zal die nota en die richtlijn uiteraard bestuderen. U hebt eigenlijk niet geantwoord op de vraag over de verstrakking van zes maanden naar een maand. Dit komt de militairen volgens mij niet ten goede. U mag ook niet vergeten dat het transformatieplan toch voor veel sociale problemen heeft gezorgd. Het op een flexibele manier kunnen opnemen van overuren zou een goede compensatie kunnen zijn. U hebt dat verstrakt. U hebt niet gezegd waarom. Dit komt militairen niet ten goede. Ik betreur dan ook deze beslissing.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Dan hebben we normalement la question de M. Clarinval sur les concessions agricoles du camp militaire de Marche-en-Famenne. Il viendra plus tard.

 

Wij zullen nog even wachten. Men mag er echter geen gewoonte van maken zich in te schrijven voor veel vragen en dan te speculeren dat men op het einde van de vergadering zijn vraag kan stellen. Anders komt iedereen hier om 11 u 30 of 12 u 00.

 

Wij zullen nog een keer een uitzondering maken voor de heer Clarinval, die trouwens binnenkort zijn vragen ter plaatse zal kunnen stellen. Na Leopoldsburg zijn wij immers uitgenodigd in Marche-en-Famenne. Het is dus misschien nuttig om een verdere toelichting te krijgen van een van de medewerkers om te zien wanneer wij naar daar gaan.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "het inzetten van militairen op het openbaar vervoer in Brussel" (nr. 2962)

- de heer Christophe Bastin aan de minister van Landsverdediging over "de inzet van militairen bij de MIVB" (nr. 2972)

- de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "het inzetten van militairen bij de MIVB" (nr. 2973)

- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Landsverdediging over "het inzetten van militairen bij de MIVB" (nr. 2988)

- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "de overgang van militairen naar het openbaar ambt voor bijvoorbeeld controle op metro en bus" (nr. 2996)

- de heer Rachid Madrane aan de minister van Landsverdediging over "de overstap van militairen naar de federale politie" (nr. 3191)

- de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "de status van overplaatsingen van militairen naar de federale politie" (nr. 3278)

04 Questions jointes de

- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "le recours à des militaires dans les transports en commun bruxellois" (n° 2962)

- M. Christophe Bastin au ministre de la Défense sur "l'utilisation de militaires à la STIB" (n° 2972)

- M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "la présence de militaires à la STIB" (n° 2973)

- Mme Annick Ponthier au ministre de la Défense sur "la présence de militaires à la STIB" (n° 2988)

- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "le transfert de militaires vers la fonction publique pour, par exemple, effectuer les contrôles dans les métro et bus" (n° 2996)

- M. Rachid Madrane au ministre de la Défense sur "le transfert de militaires vers la police fédérale" (n° 3191)

- M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "la situation en ce qui concerne les mutations de militaires vers la police fédérale" (n° 3278)

 

04.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, vice-eersteminister Onkelinx opperde het idee om militairen in te zetten op het openbaar vervoer in Brussel. Volgens haar verklaringen had ze aan u reeds gevraagd of en hoe militairen het veiligheidspersoneel op het openbaar vervoer kunnen bijstaan.

 

Kunt u mij wat meer duidelijkheid geven? Deze vraag dateert reeds van februari en ik veronderstel dat er inmiddels al heel wat is gebeurd.

 

Wat was de precieze vraag van vice-eersteminister Onkelinx?

 

Wat is uw standpunt?

 

Werd er reeds een beslissing genomen? Zo ja, welke?

 

04.02  Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, ik zal geen inleiding meer houden, de heer De Vriendt heeft de context geschetst. Ik ga meteen over tot mijn vragen.

 

Wat is uw antwoord?

 

De heer De Vriendt heeft u gevraagd welke vraag mevrouw de minister heeft gesteld. Mijn vraag is ook wat uw antwoord is.

 

Indien er militairen worden ingezet, welke zijn dat en voor welke periode? Wat is uw mening in het algemeen over het inzetten van militairen voor dergelijke bewakings- en veiligheidsfuncties?

 

Hebt u plannen om militairen op te leiden voor het uitvoeren van dergelijke bewakings- en veiligheidsfuncties in de toekomst? Wie draagt in dat geval de kosten voor die opleiding? Hoe lang duurt deze? Gebeurt die opleiding en de overplaatsing naar de MIVB in dit geval en naar andere diensten op vrijwillige basis?

 

04.03  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de minister, uw collega, mevrouw Onkelinx, stelde in februari voor om militairen in te zetten in de stations om de veiligheidsagenten te helpen. Wat is uw reactie op het voorstel van minister Onkelinx?

 

Met welke partijen werd er intussen overleg gepleegd?

 

Om hoeveel militairen zou het gaan?

 

Over welke termijn zou het gaan?

 

Worden de militairen opgeleid voor zulke taken? Zal dit in de nabije toekomst gebeuren? Hoe zal deze opleiding concreet gebeuren?

 

De ACOD Defensie verklaart dat deze opleiding op vrijwillige basis dient te gebeuren. Volgens de vakbond moet een hele procedure worden opgestart om een en ander te concretiseren. Bevestigt u dit? Hoe pakt u dit concreet aan?

 

Hoe wordt de financiering van de eventuele acties geregeld? Om welk bedrag gaat het?

 

04.04  Rachid Madrane (PS): Monsieur le ministre, le 16 février dernier, j'ai interrogé la ministre de l'Intérieur, votre collègue Mme Turtelboom, au sujet du transfert d'une centaine de militaires vers la police fédérale. Dans sa réponse, elle a considéré qu'il s'agissait d'une bonne mesure offrant à Bruxelles un renfort policier structurel. La base légale de cette mesure a été complétée par la loi du 30 décembre 2010. Un arrêté royal, semble-t-il, doit encore être finalisé pour régler définitivement les modalités de transition. Dans sa réponse, la ministre de l'Intérieur a également insisté pour que l'exécution de la mesure soit accélérée et que, je cite: "tout le monde reste fidèle aux accords pris". Elle a également affirmé avoir donné les instructions nécessaires à ses services.

 

Pouvez-vous nous faire l'état d'avancement de la situation et des contacts qui ont été établis entre votre département et celui de l'Intérieur à ce sujet? Quelles sont les mesures que vous avez prises pour encourager ce transfert? Accessoirement, le Conseil des ministres du 18 février 2011 a approuvé un projet d'arrêté royal relatif à l'utilisation de militaires en dehors des forces armées. Cette mesure pourra-t-elle également s'appliquer pour les militaires désireux d'être transférés à la police?

 

04.05  Bert Maertens (N-VA): De context is bekend denk ik.

 

Mijn vraag gaat specifiek over het feit dat u toen op 1 december vertelde dat er nog onderhandelingen moesten plaatsvinden met de vakbonden en dat er nog een specifiek KB over de overgangsmodaliteiten voor de betrokken militairen moest komen. Ook de wet over de diverse bepalingen moest nog worden goedgekeurd door de Ministerraad.

 

Mijn concrete vragen zijn de volgende. Hebben de vernoemde onderhandelingen met de vakbonden bij Defensie plaatsgevonden? Wat waren de resultaten? Wat was de beslissing van de regering over de wet over diverse bepalingen die het financieel mechanisme voor de oversten regelt? Zijn er nog veranderingen doorgevoerd in vergelijking met uw antwoord op mijn vorige vraag van 1 december? Zijn de betrokken militairen ondertussen in dienst van de federale politie? Zo ja, sinds wanneer? Zo neen, wanneer zal dit gebeuren?

 

04.06  David Geerts (sp.a): Waarschijnlijk zal het meeste over het thema wel gezegd zijn. Ik heb slechts één vraag. In het verleden werden er al militairen ter beschikking gesteld van verschillende politiezones met een tenlasteneming van de loonkosten, het eerste jaar volledig en dan gradueel afbouwend.

 

Hoe worden de lopende projecten ter zake geëvalueerd? Zijn de conventies nog geldig?

 

Ik had graag ook een stand van zaken van het nieuwe project. Moeten er daarvoor verder nog maatregelen met het oog op de uitvoering genomen worden of zijn die allemaal al genomen?

 

04.07 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega’s, het vervullen van bewakings- en veiligheidsopdrachten ten voordele van andere, openbare diensten behoort niet tot de taken van Defensie. Het personeel van Defensie is en blijft opgeleid voor de uitvoering van de kerntaken, met name het voeren van operaties.

 

Daarom werd in 2010 beslist dat, om de veiligheid in de samenleving, in het bijzonder in Brussel, te verhogen, honderd militairen naar het operationele kader van de politie zouden overstappen. Het gaat hier om een project van definitieve overplaatsing, waarbij bepaalde militairen zich op vrijwillige basis kandidaat kunnen stellen.

 

De militairen die door de politie worden geselecteerd, kunnen aan een opleiding van een jaar tot kandidaat-inspecteur beginnen. Bij het slagen in de opleiding worden zij naar de politie overgeplaatst en verliezen zij hun militaire statuut. De bedoeling is dat zij gedurende hun eerste vijf jaar bij de politie te Brussel worden tewerkgesteld en dus in de metrostations kunnen worden ingezet.

 

Voor de honderd betrokken militairen betaalt Defensie gedurende vijf jaar twee derde van de weddelast van de betrokkenen. Daarna komen zij voor 100 % op de payroll van Binnenlandse Zaken.

 

Voor het project in kwestie diende vooreerst een wettelijke bepaling te worden genomen, om de financieringsmechanismen te regelen. Zulks gebeurde via artikel 77 van de wet diverse en dringende bepalingen van 29 december 2010.

 

Bovendien diende Defensie in een koninklijk besluit de specifieke doelgroepen van het project vast te leggen. Zulks gebeurde met het koninklijk besluit van 14 februari 2011, dat op 25 februari 2011 in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd.

 

Aldus kunnen de onderofficieren, soldaten en matrozen van 29 tot 39 jaar oud zich voor het project kandidaat stellen. Het gaat dus om jongere militairen dan zij die voor de oudere projecten van externe mobiliteit kunnen opteren.

 

Uiteindelijk diende Binnenlandse Zaken een tweede koninklijk besluit te nemen, om de overplaatsing van de militairen in kwestie te regelen. Het ontwerp van koninklijk besluit werd op 24 november 2010 met de vakbonden van de politie en op 12 januari 2011 met de militaire vakbonden onderhandeld.

 

Zeven van de acht vakbonden gaven een negatief advies. Op 3 maart 2011 heeft de Ministerraad besloten dat voornoemd koninklijk besluit het proces van administratieve en budgettaire controle verder mag doorlopen.

 

Ce projet d'arrêté royal reprend les modalités de transfert qui sont de la compétence de l'Intérieur. Entre-temps, l'appel aux candidats a été lancé au sein de la Défense en date du 4 mars. Une session d'information pour les intéressés est organisée en commun par la police et la Défense en date du 24 mars. Les inscriptions pour ce projet seront clôturées le 18 avril et la sélection par la police débute début du mois de mai. En principe, les candidats sélectionnés débuteront leur formation en école de police, début octobre.

 

Le projet de passage de 100 militaires vers les cadres opérationnels de la police fédérale cadre dans une politique de mobilité externe de la Défense. Cette politique vise à stimuler, sur base volontaire, le départ de soldats, matelots et sous-officiers ayant atteint un certain âge et ayant servi, durant une certaine période, au sein des forces armées. Cela ne nuira, dès lors, en rien à l'exécution des missions de la Défense et permet d'assainir la structure d'âge du département.

 

Le projet que je viens de décrire n'a rien à voir avec le projet d'arrêté royal relatif à l'utilisation de militaires en dehors des forces armées qui a été approuvé lors du Conseil des ministres du 18 février 2011. En effet, ce dernier vise les militaires âgés de plus de 40 ans et permet de les mettre à disposition d'un autre employeur public afin de leur faire exercer des tâches administratives. Cette mise à disposition est temporaire. À l'issue de la période de mise à disposition, les militaires concernés rejoignent leur lieu habituel de travail.

 

Pour ce qui est de l'application du protocole d'accord existant, il existe deux protocoles de collaboration entre la police et la Défense: un dans le domaine non opérationnel qui date de 2007 et un dans le domaine opérationnel qui date de 2003. Le premier porte sur la mise à disposition de matériels, d'infrastructures, de services, de personnel ou encore sur la participation à des formations. Le second porte sur l'appui fonctionnel et temporaire de la Défense aux opérations des services de police. Il concerne, par exemple, la mise à disposition de démineurs, de chiens pisteurs ou encore de motocyclistes de la police militaire en appui d'une opération de police.

 

Le protocole précise qu'il ne peut y avoir de tâches de confrontation physique pour le personnel de la Défense, que ce dernier intervient de manière non armée et qu'il ne se substitue pas à la police.

 

Wat betreft de stand van zaken in de vrijwillige overgang van militairen naar de openbare sector, zijn er vijf nog lopende projecten. Ten eerste, de overstap als neutrale calltakers bij de oproepcentrales. Ten tweede, de overstap naar de administratieve kaders van de lokale politie. Ten derde, de overstap naar de FOD Buitenlandse Zaken. Ten vierde, de overstap naar de FOD Justitie. Ten slotte, de overstap naar de Rijksdienst voor Pensioenen.

 

In 2010 zijn in het kader van die projecten 24 militairen een stageperiode bij die diensten begonnen. Er werden 33 militairen definitief naar een van deze diensten overgeplaatst. Deze laatsten hebben hun hoedanigheid van militair verloren. Daarnaast hebben 21 militairen de overstap gemaakt naar de privésector, via een begeleidingsproject gepiloteerd door Defensie, en hebben er vier in 2010 een dergelijke begeleiding opgestart.

 

04.08  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, veiligheid in het openbaar vervoer is en blijft zeer belangrijk. Ik had de indruk dat het werd gelanceerd als een stoer voorstel; het leger inzetten op het openbaar vervoer klinkt natuurlijk aantrekkelijk.

 

Ik stelde mij echter vragen over de modaliteiten en de opportuniteit ervan. Ik denk dat de veiligheid op de metro een geïntegreerde aanpak vereist. Er zijn al veiligheidsagenten en stewards. Misschien was extra personeel aanwerven en die mensen een betere bijkomende opleiding geven, ook een alternatief geweest voor het inzetten van het leger. Mijn vrees is dat de kerntaak van het leger onder druk komt.

 

Ik houd ook mijn hart vast als ik hoor dat twee derde van de wedde door Landsverdediging zal worden gedragen. Bovendien zou het vooral gaan om het inzetten van jonge militairen. Mijns inziens is dat in het kader van de verjonging van het leger een probleem. Ik stel mij vragen bij een model waarbij goede jonge krachten verhuizen naar de openbare sector en naar de politie. Volgens mij zal dat ten koste gaan van de operationaliteit van het leger.

 

04.09  Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag sluit aan bij wat de heer De Vriendt zegt. Waarom juist jonge militairen inzetten als we eigenlijk streven naar een kleiner maar dynamischer en jonger leger?

 

Ten tweede past dat voorstel volgens mij bij deze regering van lopende zaken waarin een aantal ideetjes sneller worden gelanceerd dan in een volwaardige regering. Mijns inziens moet elk voorstel op zijn merites beoordeeld worden. Het is echter niet de bedoeling dat Landsverdediging het manusje-van-alles wordt.

 

Het verbaast me wel dat collega De Vriendt dezelfde mening toegedaan is aangezien hij eerder over asiel en migratie en het inzetten van bussen een andere mening had.

 

04.10  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik kan mij aansluiten bij het meeste van wat hiervoor gezegd is. Ik stel mij ook vragen bij de opmerking van de fractie Ecolo-Groen! over dit onderwerp.

 

Volgens mij mogen we op zich begrip hebben voor de vragen omtrent het voorstel dat uw collega-minister heeft gedaan. Veiligheid op het openbaar vervoer is heel belangrijk. Tegelijk wil ik aangeven dat er vooral gezocht moet worden naar alternatieven en waarschuwen voor het leegzuigen van het leger. Momenteel krijgen militairen veeleer het etiket van reservepolitie, reservecipier of reserve van alles en nog wat opgeplakt. Dat kan niet de bedoeling zijn. Hopelijk zult u er alles aan doen om dat in de toekomst te vermijden en focust u op de kerntaak van het leger.

 

04.11  David Geerts (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik meende dat bij de voorgaande projecten de leeftijdsvoorwaarde van 45 jaar voor de overgang van militairen naar het openbaar ambt, het veiligheidskorps, enzovoort, werd gesteld door de wet op de beziging van militairen, precies om te vermijden dat het departement krachten zou verliezen die zij zelf zou kunnen gebruiken. Ik denk dat dit het verschil is met het voorliggend voorstel.

 

Ten tweede, misschien heb ik u niet goed begrepen, maar u zei dat er een tweede informatiezitting plaatsvond op 24 maart. Zal de opkomst groot zijn?

 

04.12 Minister Pieter De Crem: (…)

 

04.13  David Geerts (sp.a): Dat is wel belangrijk. Men kan initiatieven aankondigen en informatiezittingen organiseren in verband met de 100 vacante plaatsen, maar als blijkt dat niemand daarop afkomt, heeft dat geen waarde.

 

04.14 Minister Pieter De Crem: (…)

 

04.15  David Geerts (sp.a): Nee, maar het is de intentie. Moet men zich daarvoor inschrijven of niet? Ik neem aan dat de inschrijvingsperiode afgesloten is.

 

Wij zullen daaromtrent op 25 maart een vraag stellen.

 

De voorzitter: (…)

 

04.16  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik wil even het woord nemen voor een persoonlijk feit. Als de heer Maertens mij vernoemt, moet hij toch wel de dossiers kennen.

 

Wat mij betreft, is het openstellen van kazernes voor daklozen wel een kerntaak van het leger, evenals het vervoer, wanneer geen enkel ander departement dat op zich neemt. Dat is echter een verschil met een bijna structureel wegzuigen van jonge krachten uit het leger naar andere openbare sectoren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "de 'autopromotie' van generaals" (nr. 2983)

- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Landsverdediging over "de verklaringen van de MR omtrent de Vlaamse 'zelfpromotie' onder generaals" (nr. 2989)

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de benoeming van generaals door de bevorderingscomités of de problematiek van de onderlinge promoties van Nederlandstalige generaals" (nr. 3384)

- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "de getalsterkte van de Belgische krijgsmacht" (nr. 2995)

- de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "de kritiek van de MR op het hervormingsplan en de benoemingen in het leger" (nr. 3272)

05 Questions jointes de

- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "l''autopromotion' de généraux" (n° 2983)

- Mme Annick Ponthier au ministre de la Défense sur "les déclarations du MR relatives à l''auto-promotion' des généraux flamands" (n° 2989)

- M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "la nomination de généraux lors des derniers comités d'avancement ou la problématique dite de 'l'autopromotion' des généraux néerlandophones" (n° 3384)

- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "les effectifs des forces armées belges" (n° 2995)

- M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "les critiques du MR au sujet du plan de réforme et des nominations à l'armée" (n° 3272)

 

05.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit is een korte vraag naar aanleiding van een aantal verklaringen van een van de regeringspartijen die mij toch wel hebben verbaasd.

 

Een van de regeringspartijen kondigde in februari initiatieven aan om “de autopromotie van Nederlandstalige generaals in te dijken.” Dat was een citaat.

 

Mijnheer de minister, ik heb dan ook de volgende vragen voor u.

 

Ten eerste, hoe reageert u op de uitlatingen van uw regeringspartner en op de initiatieven die door die regeringspartner aangekondigd worden?

 

Ten tweede, is het onevenwicht in de taalverhoudingen bij de generaals volgens u een cyclisch of een structureel onevenwicht?

 

05.02  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op een persconferentie half februari kondigde uw regeringspartner MR aan een aantal wetsvoorstellen uit te werken om de Vlaamse zelfpromotie onder generaals af te blokken.

 

Mijnheer de minister, daarbij stel ik de volgende vragen.

 

Wat is uw reactie op die aangekondigde initiatieven en op de vaststelling door de initiatiefnemers dat uw hervormingsbeleid de taalonevenwichten binnen het leger verder zou hebben aangescherpt?

 

05.03  Bert Maertens (N-VA): Om aan de regeling van de werkzaamheden en aan uw wens tot snelheid tegemoet te komen kan vraag 8 daarbij gevoegd worden, of toch zeker mijn vraag.

 

05.04  David Geerts (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in uw transformatieplan hebt u te kennen gegeven dat u de getalsterkte van de Belgische krijgsmacht op 34 000 militairen wou stabiliseren. Op basis van dit getal werd een nieuwe structuur uitgewerkt.

 

Uit een schriftelijke vraag weet ik dat de uitval van de verschillende wervingen na 1, 2 en 3 jaar vrij groot is.

 

Daarnaast blijkt ook dat er een enorme pensioneringsgolf is, zoals ook het geval is in een aantal andere departementen zoals Financiën.

 

Als ik die twee tabellen naast elkaar leg, stel ik vast dat dit in 2020 om 20 000 tot 25 000 militairen gaat, als de huidige tendensen zich doorzetten.

 

Mijnheer de minister, welke scenario's inzake werving zijn er? Wat is het gevolg op de getalsterkte van de krijgsmacht in 2020?

 

Hebt u een zicht op de pensioneringsgolf? Gaat het daadwerkelijk om het getal dat wij hebben ontvangen?

 

Wat is de budgettaire impact van een verminderde getalsterkte?

 

05.05  Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, het is bekend dat de heer Ducarme – uw coalitiepartner, die hier helaas niet is, maar goed – tijdens zijn persconferentie kritiek heeft geuit op twee punten.

 

Ten eerste, uw hervormingsplan zou aan het ontsporen zijn, of het zou ontspoord zijn. In plaats van een tijdlang 34 000 militairen te behouden, zoals u voor ogen hebt in uw plannen, zouden er volgens hem slechts 25 000 overblijven.

 

Ten tweede, komt het fameuze taalevenwicht in het leger volgens MR in het gedrang door uw plannen. De partij spreekt over autopromotie van de Vlamingen in het leger.

 

Mijn vragen zijn niet echt verrassend.

 

Ten eerste, klopt het dat er slechts 25 000 militairen behouden zullen worden, in plaats van de door u voorziene 34 000? Over welke prognoses beschikt u ter zake?

 

Ten tweede, welke maatregelen neemt u om de voorgestelde doelstellingen alsnog te bereiken?

 

Ten derde, is er volgens u binnen het leger daadwerkelijk sprake van zelfpromotie door de Nederlandstalige officieren? Hoe weerlegt u de beschuldiging van MR in dit verband?

 

05.06 Minister Pieter De Crem: (…) de bespreking bij de werkzaamheden van de commissie die voorgezeten wordt door collega Maertens. Ik ga dus geen standpunt innemen, en zeker niet vooruitlopen op de conclusies, hoewel die natuurlijk reeds zonneklaar zijn.

 

Ieder parlementslid of elke fractie heeft natuurlijk het recht om een wetsvoorstel in te dienen om situaties die volgens hen onrechtmatig zijn, te verbeteren. Wanneer die situatie zou bestaan, dan mogen en moeten er voorstellen komen om de situatie te laten verbeteren. Ik heb tot op heden nog geen kennis genomen van een dergelijk voorstel in het raam van het benoemingsproces van de opperofficieren.

 

Wat de impact van mijn transformatieplan betreft, kan ik het volgende zeggen. Een vergelijking van de structuur van Defensie voor en na de finalisatie van voorliggende transformatie heeft aangetoond dat de vermindering van het aantal posten in Vlaanderen, namelijk van 48,89 % naar 47,41 %, en in Wallonië, namelijk van 33,37 % naar 32,9 %, nagenoeg equivalent was. Er is enkel een proportionele toename van het aantal posten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waargenomen, namelijk van 17,74 % naar 19,69 %. Dat cijfer moet echter in zekere mate gerelativeerd worden.

 

Wat betreft het aantal mutaties, geldt het volgende. Er werden in totaal voor 8 041 Nederlandstaligen en voor 6 970 Franstaligen mutaties uitgeschreven, wat op een totaal van 15 011 neerkomt. Het gaat daarbij zowel om overplaatsingen tussen garnizoenen als binnen hetzelfde garnizoen. Procentueel uitgedrukt gaat het over 53,6 % Nederlandstaligen tegenover 46,4 % Franstaligen. Dat stemt overeen met de bestaande taalverhouding binnen het personeel van Defensie, namelijk 54,1 % Nederlandstaligen tegenover 45,9 Franstaligen.

 

Het besluit dat ik daaruit trek, ligt dan ook voor de hand. Indien alle aspecten beschouwd worden, en met inachtname van alle nuances, kan enkel maar vastgesteld worden dat het transformatieplan, ook voor wat betreft het taalaspect, evenwichtig is. Er werd geen taalonevenwicht versterkt, en evenmin werd de ene of andere taalgroep of het ene of andere Gewest bevoordeeld. Dat geldt ook voor de taalverhouding bij de generaals. Er werd in de werkgroep aangetoond dat er over de laatste 15 jaar zich een cyclisch fenomeen heeft voorgedaan, en blijft voordoen. Nogmaals, ik wil niet vooruitlopen op de conclusies van het Parlement.

 

Met betrekking tot de aansluitende vragen nrs. 2995 en 3272, gesteld door collega’s Geerts en Maertens, wens ik nogmaals te benadrukken dat de doelstelling van het transformatieplan niet de evolutie naar 34 000 militairen op zich is, maar wel 32 000 militairen en 2000 burgerpersoneelsleden tegen het einde van 2012. Het gaat dus niet om 25 000 personeelsleden.

 

Daarnaast mogen we niet stellen dat de beoogde wervingsobjectieven niet werden behaald.

 

Uit de jaarlijkse balansen van de werving leren we dat 99 % van de openstaande plaatsen wordt ingevuld. De doelstelling van 32 000 militairen wordt dus aan het eind van dit jaar bereikt. Vanaf dan zal de werving opgedreven worden, teneinde de beoogde aantallen in stand te houden, conform mijn plan. Voor de volgende jaren kunnen we de doelstelling behouden met een gemiddelde jaarlijkse werving van ongeveer 2 000 militairen.

 

Verschillende wervingsscenario’s worden in beschouwing genomen, maar die zullen afhankelijk zijn van de budgettaire middelen, de selectie- en vormingscapaciteiten en de situatie op de arbeidsmarkt. Het aantal plaatsen voor de werving wordt jaarlijks vastgelegd op basis van de waarde van de factoren die ik zonet heb opgesomd.

 

De studie van de MR waarnaar collega Maertens verwijst, is wellicht gebeurd op basis van andere factoren zoals een bijkomende substantiële budgetvermindering voor Defensie. Dat is niet mijn visie. Defensie moet kunnen beschikken over het huidige budget ten belope van ongeveer 2,8 miljard euro. Ik verwijs daarvoor nogmaals naar mijn toelichtingen van een kleine maand geleden in de Senaat.

 

Voor wat u de uitval noemt kan ik u melden dat er van de 1 091 militairen die in 2008 werden aangeworven, op 1 januari 2009 nog 894 in dienst waren. Op 1 januari 2010 waren er dat 683 en op 12 januari 2011 waren het er nog 585. Van de 1 218 militairen die in 2009 werden aangeworven, waren er op 1 januari 2010 nog 1 048 in dienst en op 12 januari 2011 nog 810. Van de 1 327 militairen die in 2010 werden aangeworven, zijn er op 12 januari 2011 nog 1 081 in dienst.

 

In 2011 zullen er normaal gezien 953 militairen met pensioen gaan wegens het bereiken van de leeftijdgrens. In 2012 zijn het er 1 238 en in 2013 bereiken 1 399 militairen de leeftijdgrens. Wervingen en afvloeiingen wegens het bereiken van de leeftijdgrens zijn de hoofdelementen bij de instandhouding van het personeelsbestand. De budgettaire impact is dus eigenlijk neutraal. De opgedane zogezegde winst verkregen door de pensioenen wordt opgeslorpt door het rekruteren van jonge militairen. Zo wordt de leeftijdstructuur eveneens gesaneerd.

 

05.07  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik denk dat het incident – als ik het zo mag noemen – met de MR een zaak bewijst, namelijk dat de eenheid ver zoek is in uw regering van lopende zaken. De persconferentie waarbij het standpunt van de MR werd toegelicht, werd niet alleen gedragen door collega Ducarme maar ook door Charles Michel, net geen minister meer maar intussen voorzitter van de MR.

 

Het leven kan hard zijn, zeker voor u misschien, mijnheer de minister.

 

05.08 Minister Pieter De Crem: Zo zie ik het toch niet.

 

05.09  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): U zegt dat de conclusies van de discussie rond het taalevenwicht klaar zijn, maar u spreekt zich niet verder uit. Dat vind ik eigenlijk wel een beetje jammer want het zou interessant geweest zijn om te weten wat uw bevindingen waren. Ik denk dat uw cijfers in de realiteit twee zaken bewijzen inzake attritie.

 

Ten eerste is de uitstroom uit het leger te groot en de instroom in het leger van efficiënte, jonge krachten is te klein. Dat betekent dat ik toch met enige nadruk wil suggereren om het gevoerde beleid grondig te evalueren en te herzien. Ik weet dat u geen voorstander bent van het gemengde loopbaanconcept, maar het gemengde loopbaanconcept kan mijn inziens toch zijn waarde hebben als blijkt dat jonge krachten op het goede moment in het leger worden gehouden en er dan een mix, een uitstroom komt naar andere overheidsdiensten. Het GOC concept hebt u bijvoorbeeld verlaten. U rekent meer op andere zaken zoals vrijwillige legerdienst, EVMI, VOP en dergelijke meer, maar de cijfers tonen aan dat er toch nog altijd een immens probleem is.

 

05.10  Annick Ponthier (VB): Ik ga het heel kort houden. Het leven kan heel hard zijn, maar politiek kan soms ook vermoeiend en frustrerend zijn als je continu hetzelfde moet blijven herhalen. Ons standpunt hierover kent u en dat wordt bevestigd tijdens de werkgroep over het taalonevenwicht. Ik denk dat men daar omtrent alle componenten en op alle niveaus zijn best doet om zowel bij de aanwervingen als tijdens de loopbaan het taalevenwicht te bewaren of bij te sturen waar nodig.

 

Ik beschouw de beschuldigingen of initiatieven die genomen worden als losstaand van het hervormingsplan. Ik denk dat het een ander debat is. Ik ervaar dat sommigen dat continu proberen te koppelen en ik hoop dat we daarmee kunnen afronden. Ik dank u alvast voor uw antwoord.

 

05.11  David Geerts (sp.a): Met betrekking tot frustratie vind ik het eigenlijk wel merkwaardig en spijtig, vooral voor de militairen zelf. Wanneer je vaststelt dat je van een werving van 1081 à 1091 na drie jaar naar 585 personen zakt, denk ik dat er een verspilling van talent is. Er zullen verschillende redenen zijn. Ik wil het zeker en vast niet in uw schoenen schuiven want het is iets dat al langer gekend is. Het is alleen spijtig dat de uitval zo groot is en dat we er na een aantal jaren nog niet in slagen om die te verbeteren.

 

05.12  Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, ik denk dat de uitval in het leger gedurende de eerste jaren een probleem is, dat moet worden aangepakt. U hebt ter zake heel wat initiatieven genomen. U blijft daar aandacht voor hebben. Ik denk dat dat voor het leger een van de doelstellingen wordt.

 

Over de zelfpromoties kan ik kort zijn. Ik zal geen stoute uitspraken doen of ik word alweer geciteerd in de Franstalige pers als de baarlijke duivel. Ik weet niet hoe dat komt. Ik houd dat even in beraad voor de werkgroep. Wij zullen het resultaat van het rapport van de werkgroep afwachten en welke initiatieven ter zake eventueel mogelijk zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. David Clarinval au ministre de la Défense sur "les nouveaux contrats de concessions agricoles du camp militaire de Marche-en-Famenne" (n° 2938)

06 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Landsverdediging over "de nieuwe contracten voor landbouwconcessies in het militaire kamp van Marche-en-Famenne" (nr. 2938)

 

06.01  David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, récemment le camp militaire de Marche-en-Famenne qui ne compte pas moins de 250 hectares de prairies, a renouvelé sa concession aux agriculteurs pour la période allant de 2011 à 2015. Les termes des nouveaux contrats ont toutefois été modifiés unilatéralement, entraînant des problèmes pour de nombreux exploitants. Le renouvellement de la concession a eu lieu en décembre dernier et a pris cours le 1er janvier 2011 pour une période de cinq ans.

 

Les agriculteurs locaux, avertis personnellement, ont eu 15 jours pour se porter candidats sur une quinzaine de lots. Les précédentes concessions avaient été attribuées aux agriculteurs en tenant compte de critères de priorités définis préalablement. La concession pour 2011-2015 a été attribuée tout simplement aux plus offrants. Cette nouvelle règle entraîne de lourdes conséquences pour tous les agriculteurs. Un tiers seulement des terres agricoles wallonnes sont exploitées en pleine propriété et les fermiers utilisent naturellement les terres les plus proches. Ils n’ont donc pas le choix de la typologie des terres, prairies ou cultures, pas le choix du changement d’activité et des outils de travail quand ils perdent ces terres.

 

Avec cette nouvelle concession, certains agriculteurs ont perdu plus de la moitié de leurs terres exploitées. Je ne prendrai qu’un seul exemple: M. Renaud, qui passe de 70 à 18 hectares. Je ne cite pas les autres exemples; ils figurent dans le texte écrit. Ceux qui ont remporté le marché paieront, quant à eux, beaucoup plus cher les terres, pour un contrat de seulement cinq ans. Globalement, avec ce nouveau contrat de concession sur le camp Roi Albert, cinq fermiers de Hotton et de Marche-en-Famenne ont donc perdu plus de 150 hectares.

 

Monsieur le ministre, avez-vous pris connaissance de ces faits? Pouvez-vous m’indiquer pourquoi les règles d’attribution de terres dans ce camp militaire ont été modifiées? Ces nouvelles règles sont-elles également d’usage dans d’autres camps militaires? On me dit que le cas serait identique à Florennes. Pensez-vous organiser une concertation avec la Fédération wallonne de l’agriculture afin qu’elle puisse vous exposer son avis sur ce sujet? Et, la question la plus importante selon moi, cette nouvelle méthode d’attribution est-elle compatible avec la législation relative au bail à ferme?

 

06.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, j’ai effectivement pris connaissance de la problématique en question sur base des dossiers que mon administration m’a soumis. Fin 2010, il a été procédé à un renouvellement des droits de pacage sur le domaine militaire de Marche-en-Famenne sur la base d'un nouveau cahier des charges. Vu qu’il s’agit de concessions sur un domaine militaire, que celles-ci sont essentiellement précaires et révocables, on a estimé opportun d’établir un cahier des charges qui ne soit pas soumis aux règles restrictives de la loi du 4 novembre 1969 concernant les baux à ferme. Le cahier des charges a obtenu l’accord du Service public fédéral des Finances, dont le receveur des domaines compétent est responsable de l’organisation de la procédure d’adjudication publique.

 

Les nouvelles règles seront également appliquées pour les futures adjudications de terrains du domaine militaire. Néanmoins, pour ces adjudications, mon département se concertera encore avec le SPF Finances, afin de fixer définitivement les règles des adjudications. Dans le cas précis de l’adjudication organisée à Marche-en-Famenne, un contrat avec l’adjudicateur a été conclu et, de ce fait, l’adjudication est devenue définitive. Néanmoins, dans le cadre d’une mise au point de la procédure pour les futures adjudications, une concertation avec la Fédération wallonne des agriculteurs peut encore avoir lieu.

 

Vu qu’il s’agit de concessions sur le domaine militaire, en l’occurrence des occupations en vue de l’entretien, la législation relative au bail à ferme n’est pas d’application.

 

06.03  David Clarinval (MR): Un élément positif de la réponse, c’est que vous n’excluez pas la concertation avec la Fédération wallonne de l’agriculture. Je peux comprendre que la loi sur le bail à ferme ne soit pas appliquée en l’état, vu que la spécificité des terrains militaires doit permettre une application assez souple. Toutefois, ces baux qui sont très facilement révocables induisent une réelle précarité pour certains agriculteurs. Je pense qu’il faudrait maintenir des baux précaires, mais qui puissent s’étendre sur une certaine durée. C’est un des points sur lesquels il faudra travailler avec la Fédération wallonne de l’agriculture.

 

Second point: l’adjudication pure et simple au plus offrant est également une chose peu courante dans le monde agricole. Il y aurait donc matière à réflexion sur cet aspect des choses également.

 

Je vous remercie pour votre réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Questions jointes de

- M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "le missile MILAN" (n° 2991)

- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense sur "les missiles antichars téléguidés" (n° 3387)

07 Samengevoegde vragen van

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de MILAN-antitankraket" (nr. 2991)

- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Landsverdediging over "telegeleide antitankraketten" (nr. 3387)

 

07.01  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij konden in de kranten lezen dat het Belgische leger heeft beslist alle telegeleide antitankraketten van het type MILAN minstens tijdelijk uit gebruik te nemen.

 

Defensie is daardoor niet langer in staat pantservoertuigen of versterkte doelwitten op middellange afstand uit te schakelen en verliest dus een van de tussenkomstmogelijkheden.

 

De beslissing werd door Defensie uit veiligheidsredenen genomen. De missiles vallen buiten de gegarandeerde werkingsperiode. De kruiten die de voortstuwing verzorgen, breken af door ouderdom. De materie droogt uit en er komen barsten in, waardoor zij afbreken en verbranden. Dat kan tot gevolg hebben dat de controle over de missiles wordt verloren, met alle gevolgen van dien. Zo waren er in november 2009 enkele incidenten tijdens een training. Op dit ogenblik wordt er nog geoefend met de MILAN, maar zonder munitie. Een vervanger is pas gepland voor 2016.

 

Mijnheer de minister, ik wil u hierover graag de volgende vragen stellen. Ten eerste, over hoeveel MILAN-afvuursystemen en -missiles beschikt het Belgisch leger nog? Wat zal er met de afvuursystemen gebeuren? Wat zal er met de verouderde munitie gebeuren? Indien deze vernietigd zou worden, hoeveel exemplaren zullen precies worden vernietigd? Wat is de kostprijs van deze operatie? Zal DOVO de vernietiging uitvoeren of zal hiervoor een gespecialiseerde externe firma onder de arm worden genomen?

 

Ten tweede, kan Defensie meer uitleg geven over de uitgebruikname van MILAN?

 

Ten derde, kan Defensie een korte uiteenzetting geven over de rapporten die zijn opgesteld naar aanleiding van de incidenten met de MILAN?

 

Ten vierde, over hoeveel incidenten gaat het in totaal? Hebben personen bij deze incidenten ook letsels opgelopen?

 

Ten vijfde, wat is de budgettaire ruimte voor de aankoop van een opvolger van de MILAN-raketten? Hoever is dit dossier gevorderd? Welke impact heeft de uitgebruikname van de MILAN op het tijdskader voor de aankoopprocedure van de opvolger?

 

Ten slotte, voor welke tussenoplossing opteert Defensie? Wat is hiervan het budgettaire kader?

 

07.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Grosemans, de initiële opdracht van het MILAN-systeem – Missile d’Infanterie Léger Antichar – was samengesteld uit 416 schootsposten met bijhorend materieel –testbanken, individuele simulatoren en een aantal andere zaken – en 1 800 MILAN-raketten.

 

Het geheel werd in 1976 aangeschaft voor een globaal bedrag van omgerekend ongeveer 20 miljoen euro.

 

Het wapensysteem is niet buiten gebruik gesteld. Het is de bedoeling om de tactische opleiding met gedemilitariseerde schootsposten verder te zetten en een zeker aantal posten in operationele reserve te houden teneinde te kunnen beantwoorden aan elke punctuele operationele behoefte.

 

De raketten van het type MILAN werden buiten gebruik gesteld omwille van een ongeval met een gekwetste tijdens een oefening in Bergen-Hohne in november 2009. Het onderzoek heeft geen enkel gebrek aangetoond betreffende de schootsposten. Deze kunnen verder worden gebruikt. De uitgebreide onderzoeken worden gevoerd op restanten van het ongeval en op het betrokken munitielot.

 

Ze waren zowel van theoretische als van destructieve en non-destructieve aard. Daaruit bleek dat raketten die dertig jaar oud zijn risico’s voor het gebruikend personeel zouden kunnen inhouden waardoor een uitdienstneming van de volledige stock verantwoord werd geacht. Die beslissing is definitief.

 

De buiten dienst gestelde raketten zullen worden vernietigd door een bedrijf dat zich in die materie heeft gespecialiseerd. Het bedrijf werd geëngageerd via het partnerprogramma rond de demilitarisering van munitie in de NAVO, meer bepaald via NAMSA, het NATO Maintenance and Supply Agency.

 

Er zijn geen risico’s op het vlak van de stockage. De raketten blijven dan ook opgeslagen in de daartoe voorziene munitiebunkers tot ze afgevoerd worden voor vernietiging ten vroegste in 2012. Het betreft 926 raketten.

 

De kostprijs van de vernietiging van de raketten bedraagt 140 000 euro, 150 euro per raket.

 

Ten einde op korte termijn de mogelijke operationele behoeften gekoppeld aan het verlies van die capaciteit in te vullen, onderzoekt de Belgische defensie een oplossing via partnerlanden die nog voorraden van MILAN-raketten in goede staat hebben.

 

Voor de toekomst is een prospectie lopende om het wapensysteem MILAN te vervangen. De definitie van minimale functionele karakteristieken en de studie van de mogelijkheden van de markt zijn lopende. De lijst van de eventuele kandidaten is nog niet vastgelegd. De omvang van de noodzakelijke budgettaire middelen voor die oplossing zal voortvloeien uit de resultaten van de hiervoor vermelde analyses.

 

07.03  Karolien Grosemans (N-VA): Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister.

 

Volgens mij heb ik iets gemist. Het ging enorm snel, is er iets gezegd over mijn laatste vraag in verband met de tussenoplossing? Raketten met partnerlanden? Is het de bedoeling om eventueel jongere munitie aan te kopen?

 

07.04 Minister Pieter De Crem: Ik ga hier geen engagementen doen die buiten het dossier en het toepassingsgebied van de vraag vallen. Ik kan en wil u daar graag antwoorden op geven, maar dan moet u die aangelegenheden specifiek in de vraagstelling vermelden. Geen enkel antwoord is immers neutraal, en deze zouden dat zeker niet zijn.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "zijn bezoek aan de IDEX-wapenbeurs in Abu Dhabi" (nr. 3004)

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "zijn bezoek aan de IDEX-wapenbeurs" (nr. 3005)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Landsverdediging over "zijn bezoek aan een wapenbeurs in Abu Dhabi" (nr. 3147)

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "zijn bezoek aan de IDEX-wapenbeurs" (nr. 3148)

08 Questions jointes de

- M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "sa visite au salon de l'armement IDEX à Abu Dhabi" (n° 3004)

- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "sa visite au salon de l'armement IDEX" (n° 3005)

- M. Dirk Van der Maelen au ministre de la Défense sur "sa visite à un salon de l'armement à Abu Dhabi" (n° 3147)

- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "sa visite au salon de l'armement IDEX" (n° 3148)

 

08.01  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik heb deze vraag gesteld in de hoop dat ik ze kon stellen toen ze actueel was. Dat is in de plenaire vergadering uitgebreid aan bod gekomen. Ik was toen blijkbaar juist te laat. Dat kan gebeuren. Ik heb daar antwoorden gekregen en ik trek mijn vraag dus eigenlijk in.

 

08.02  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, we zaten een beetje met hetzelfde probleem. Mijn eerste vraag is vervallen door het antwoord van de minister in de plenaire vergadering. Ik heb toen ook een aantal bijkomende vragen gesteld in opvolging van het antwoord van de minister. We hebben allemaal kunnen vaststellen dat terwijl het Midden-Oosten in brand stond en er in ons land, ook in de Gewesten, een debat woedde over de wapenuitvoer naar het Midden-Oosten de minister van Landsverdediging de creativiteit heeft gehad om toch de IDEX wapenbeurs in de Verenigde Arabische Emiraten te bezoeken.

 

Mijnheer de minister, ik wil van u graag een antwoord op enkele vragen. Was u er op uitnodiging van de wapenindustrie? Indien niet, op wiens uitnodiging was u er? Kunt u ons een afschrift van de uitnodiging bezorgen?

 

Wat zijn de resultaten van het bezoek?

 

Bezorgt u ons ook een lijst met de namen en de functies van de mensen die deel uitmaakten van uw delegatie? Wanneer vertrok u uit België? Wanneer kwam u terug aan?

 

Hoeveel kostte het bezoek in totaal opgesplitst in drie categorieën, namelijk reiskosten, verblijfskosten en andere? Ik hoop dat u een precies en gedetailleerd antwoord kunt geven op mijn vraag.

 

08.03  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik heb mijn vraag kunnen stellen in de plenaire vergadering omdat mijn fractie er een actuele vraag van gemaakt heeft. Ik was niet zinnens om daarop terug te komen. Toen ik echter zag dat twee andere collega’s erop terugkwamen in de commissie heb ik eens de oefening gedaan om na te gaan op welke vragen de minister niet geantwoord had in de plenaire vergadering.

 

Ik heb de minister ook gevraagd hoeveel de zending kostte, reis- en verblijfskosten. Ik heb daar geen antwoord op gekregen omwille van de beperktheden van het debat. Ik vond het een pittig debat. In de pittigheid is er echter geen antwoord gekomen op die vraag. Een tweede vraag waar ik geen antwoord op kreeg was met wie juist de minister daar gesproken heeft en op welke plaats.

 

Men zegt mij – maar dat zijn geruchten en u kan die geruchten uit de wereld helpen – dat de meeste van die contacten op die wapenbeurs zelf hebben plaatsgevonden.

 

08.04 Minister Pieter De Crem: (…) de exportlicenties door de Vlaamse regering worden goedgekeurd, waar de sp.a ook deel uitmaakt van de regeringscoalitie en waarvan de resultaten ook dagelijks op onze televisie binnenlopen.

 

Ik ga hetzelfde moeten zeggen als de vorige keer. Ik ben ingegaan op de uitnodiging van de regering van de Verenigde Arabische Emiraten. Ik kon zodoende mijn collega, de minister van Defensie sjeik Mohammed bin Rashid al Maktoum, die ook vicepresident is, en de kroonprins, sjeik Mohammed bin Zayed al Nahyan die deputy-chief van het leger is, ontmoeten. Ik heb de regering en het Parlement, zoals het hoorde, hiervan in kennis gesteld.

 

De Verenigde Arabische Emiraten zijn een belangrijke partner voor ons en zijn samen met ons actief in de operaties in Libanon, Afghanistan en de missie Atalanta. Zij leveren ons onderhoudsfaciliteiten en refuelmogelijkheden bij tussenvluchten. F-16 en C-130 worden door hen bediend en onderhouden. Verder kwam de permanente vertegenwoordiging bij de NAVO waarvoor de emiraten kandidaat zijn eraan, waarvoor zij op onze steun rekenen.

 

Voor dit bezoek bestond mijn delegatie uit zes personen van mijn kabinet: mijn kabinetschef, de secretaris-generaal van het departement, de diplomatieke raadgever en ambassadeur, de raadgever parlementaire betrekkingen, mijn verbindingsofficier-majoor, de woordvoerder en een secretaris.

 

Daarnaast maakten drie militairen van het departement deel uit van de delegatie: een expert operaties, een expert overheidsopdrachten en een fotograaf. Ter plaatse werd de delegatie uitgebreid met de Belgische ambassadeur, met de Belgische defensie-attaché en met een liason-officier van de Verenigde Arabische Emiraten. Het was de ambassade van België, onder leiding van ambassadeur Van Calster, die het bezoek organiseerde en in goede banen heeft geleid.

 

Ik ben in de nacht van zaterdag op zondag, tot uw grote geruststelling en gemoedsrust, 20 februari met een toestel van Defensie vertrokken en kwam daar zondag rond 9 uur in de ochtend aan, waarna ik mij onmiddellijk heb begeven naar de opening van de beurs om 10 uur. Gedurende deze zending had ik naast een bezoek aan de beurs ook ontmoetingen met de voornoemde autoriteiten met wie ik de contacten voor de toekomst heb besproken en heb ik op Al Dhafra-airbasis over de samenwerkingsakkoorden onderhandeld op het vlak van de samenwerking van de luchtcomponent, de luchtmacht van de Verenigde Arabische Emiraten en de uitwisseling van studenten met de Koninklijke Militaire School.

 

Ik heb woensdagmorgen 23 februari de Verenigde Arabische Emiraten nog voor het krieken van de dag verlaten en was terug in Brussel in het begin van de namiddag.

 

De contacten met de wapensector betroffen een bezoek aan de Belgische bedrijven die ofwel in Vlaanderen, ofwel in Wallonië, ofwel in Brussel gevestigd zijn: Barco, Conteno, Varec, FN Herstal, CMI, BSDI en Ilias Solutions. Tijdens mijn bezoek werden geen wapens gekocht noch verkocht.

 

De totale kostprijs – logement, maaltijden en transport ter plaatse – van dit bezoek bedroeg 16 149 euro. De kostprijs voor de vlucht is ten laste van het vluchtplan van Defensie zoals dat voor het staatshoofd, de eerste minister en de minister van Defensie de regel is. Alle andere faciliteiten en regelingen werden door de ambassade van België in Bahrein en Abu Dhabi afgehandeld.

 

08.05  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ingaand op het laatste: dit is dus geen totaaloverzicht van alle kosten, verbonden aan dit bezoek.

 

08.06 Minister Pieter De Crem: Ik kan u zeggen dat alle kosten gedragen zijn door België. Op geen enkele wijze – zelfs niet voor een glas water, om iets te vervoeren, noch om een deur open te houden – zelfs niet in de verste verte of op een of andere manier was er een link met de aanwezige Belgen op de beurs in Abu Dhabi.

 

08.07  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik heb u gevraagd naar reiskosten. Ik vroeg u naar verblijfskosten en alle andere kosten.

 

08.08 Minister Pieter De Crem: Logement, maaltijd en transport ter plaatse.

 

08.09  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): U zegt dat een aantal kosten door de ambassade en door België werd opgenomen. Ik heb u een totaaloverzicht gevraagd, opgesplitst in drie categorieën. U heeft slechts een cijfer gegeven. U antwoordt onvolledig op mijn vraag.

 

Het gaat om een ongelooflijk uitgebreide delegatie die een wapenbeurs bezoekt en een memorandum afsluit dat, zoals ook al door mijn collega’s is opgemerkt, niet door iemand van uw niveau moet worden afgesloten. Het is een verkeerde besteding van belastinggeld. Het getuigt van een enorm cynisme. Op een moment dat het Midden-Oosten in brand staat bezoekt u een wapenbeurs. Dat vind ik niet kunnen. Ik vind het smakeloos.

 

08.10 Minister Pieter De Crem: Ik heb mij bij de vertegenwoordigers van de Verenigde Arabische Emiraten verontschuldigd. Zij zeiden mij dat het niet nodig was omdat ze wisten uit welke hoek de kritiek kwam.

 

08.11  Dirk Van der Maelen (sp.a): (…)

 

08.12 Minister Pieter De Crem: Ik heb dat antwoord al een honderdtal keer gegeven. U kunt het nalezen in de Parlementaire Handelingen.

 

08.13  Dirk Van der Maelen (sp.a): (…)

 

Ik stel vast dat u niet heeft gezegd waar u die instanties heeft gezien. Bent u die gaan bezoeken in hun departement? Heeft u die in de marge van de wapenbeurs ontmoet? Daarop geeft u geen antwoord. Het is aannemelijk om te denken dat het op de wapenbeurs is gebeurd. Het is niet alleen misplaatst dat u daar naartoe gaat maar dat u dat daar ook doet.

 

Ik blijf grote vragen hebben bij de omvang van uw delegatie als u daar niet naartoe ging om te kopen, noch om te verkopen. Ik begrijp niet waarom u daar met negen mensen en uzelf naartoe moest gaan om een document te ondertekenen dat normaal gezien niet door de minister zelf wordt ondertekend.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Karin Temmerman aan de minister van Landsverdediging over "de verwachte migratiestroom uit Noord-Afrika" (nr. 3112)

- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Landsverdediging over "de opvang van de te verwachten vluchtelingenstroom" (nr. 3128)

09 Questions jointes de

- Mme Karin Temmerman au ministre de la Défense sur "le flux migratoire prévu en provenance d'Afrique du Nord" (n° 3112)

- Mme Annick Ponthier au ministre de la Défense sur "l'absorption de l'afflux probable de réfugiés" (n° 3128)

 

09.01  Annick Ponthier (VB): Ik heb een vraag naar aanleiding van de crisis in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Die crisis doet vermoeden dat onder andere België zich mag verwachten aan nieuwe vluchtelingenstroom. Vooruitziende mensen in onze samenleving zoals asielmanager Peter De Roo riep via een persmededeling de federale regering op dringend werk te maken van een apart statuut en aparte opvangcentra. Dat is belangrijk voor die oorlogsvluchtelingen.

 

Voor de opvangcentra denkt de heer De Roo aan oude kazernes zoals die van Ans, Baronville en Diest. Ter zake wil ik u volgende vragen stellen.

 

Werd dat onderwerp reeds besproken op de Ministerraad?

 

Zo ja, werden daaromtrent al beslissingen getroffen waarin Defensie een rol te spelen heeft?

 

Zo ja, welke zijn die beslissingen en wat houden zij concreet in?

 

09.02 Minister Pieter De Crem: Mevrouw Ponthier, de crisis in Noord-Afrika riskeert een nieuwe vluchtelingenstroom naar ons land op gang te brengen en ik verwijs hiervoor naar het antwoord dat de premier heeft gegeven in de plenaire vergadering van 3 maart, waaruit blijkt dat de instroom van migranten uit de regio naar België vooralsnog zeer beperkt is, maar op de voet wordt gevolgd door de Dienst Vreemdelingenzaken. De problematiek is hoe dan ook een bevoegdheid van collega’s Wathelet en Courard die daarover nog recentelijk samen met de premier een coördinatievergadering hadden.

 

Defensie heeft zich vanaf het begin van de opvangcrisis in 2010 constructief opgesteld wat finaal resulteerde in het ter beschikking stellen van ongeveer 2 000 nieuwe opvangplaatsen in militaire kwartieren. Dat waren er vier. Bijkomende opvangcapaciteiten zijn niet aan de orde.

 

Wat de kwartieren van Ans, Baronville en Diest betreft, werd het transformatieplan onvermijdelijk uitgevoerd en worden deze kwartieren niet als bijkomende opvangcapaciteit voorzien. Zodra de kwartieren definitief gedesinfecteerd zijn, worden ze overgedragen aan de Federale Overheidsdienst Financiën, meerbepaald het Comité van Onroerende Goederen, met het oog op een zo spoedig mogelijke vervreemding. De vervreemdingsprocedure wordt vaak opgeschort in afwachting van de toekenning van een nieuwe stedenbouwkundige bestemming van de domeinen. Afhankelijk daarvan zullen de domeinen aan de meest biedende worden verkocht, tenzij een overheid gebruik maakt van haar onteigeningsmacht.

 

In zijn antwoord heeft de premier ook gesteld dat er voor plekken voor humanitaire opvang gezorgd moet worden en dat er over gewaakt moet worden dat mensen niet zozeer naar Europa komen. Daarom heeft de regering 1 miljoen euro vrijgemaakt. De premier stelde dat er tevens over gewaakt moet worden dat deze mensen zo snel mogelijk terug zouden moeten gaan naar hun land van herkomst. Defensie heeft daartoe substantieel bijgedragen door de Airbus A330 gedurende één week in te zetten bij de evacuatie aan de grens tussen Tunesië en Libië.

 

Het toestel repatrieerde in totaal meer dan 1 500 inwoners van Afrikaanse landen die terug naar hun land wilden keren als gevolg van het geweld in Libië. Maandag vloog de Airbus 256 Egyptenaren naar Caïro. Dinsdag en woensdag voerde het toestel vluchten uit tussen het Tunesische Djerba en de Ghanese hoofdstad Accra. Het repatrieerde daarbij respectievelijk 250 en 237 vluchtelingen. Donderdag stonden er twee vluchten op het programma tussen Djerba en Bamako, de hoofdstad van Mali. Toen werden telkens 256 passagiers vervoerd. Vrijdag bracht een laatste vlucht 262 mensen naar Mali, waarna de Airbus terugkeerde naar Melsbroek.

 

09.03  Annick Ponthier (VB): Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Ik ben blij te horen dat de extra opvang van vluchtelingen geen prioritair onderdeel van uw huidig beleid vormt. Het is namelijk zo dat we de organisatorische en maatschappelijke gevolgen van zo een beslissingen absoluut niet mogen onderschatten. U zal het ongetwijfeld met ons eens zijn.

 

U hebt al het grootste deel opgesomd en herhaald van wat er in de plenaire vergadering werd gezegd omtrent datgene wat we wel kunnen doen. Er is binnen uw regering aandacht voor de stappen die nodig zijn, en men zal die zetten daar waar ze nodig zijn. Men moet de nodige signalen sturen. Ik ben er van overtuigd dat u uw uiterste best zal doen om uw collega’s binnen de regering van lopende zaken te overtuigen om hun best te blijven doen om de bevolking ter plaatse te ondersteunen. Naar mijn mening noemen ze dat een win-winsituatie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 3115 van mevrouw Fonck wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

10 Questions jointes de

- M. Philippe Blanchart au ministre de la Défense sur "la situation en Libye et l'option d'une intervention militaire" (n° 3201)

- M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "l'attitude de la Belgique concernant l'insurrection en Libye" (n° 3351)

10 Samengevoegde vragen van

- de heer Philippe Blanchart aan de minister van Landsverdediging over "de situatie in Libië en de optie van een militaire tussenkomst" (nr. 3201)

- de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "de houding van België inzake de opstand in Libië" (nr. 3351)

 

10.01  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, la communauté internationale s'interroge actuellement sur le scénario d'une intervention militaire en Libye ainsi que sur l'imposition d'une zone d'exclusion aérienne pour les avions de combat libyens afin d'empêcher le bombardement de civils et d'opposants.

 

Même si ces hypothèses sont évoquées actuellement avec beaucoup de prudence, il semble cependant qu'elles soient discutées sérieusement au sein des instances internationales. En effet, le vendredi 25 février dernier, une réunion du Conseil de l'Atlantique Nord de l'OTAN, qui regroupe les ambassadeurs des 28 pays membres, fut consacrée à un échange d'informations sur la situation en Libye et à la discussion d'"options possibles".

 

Le secrétaire général de l'OTAN, M. Rasmussen, a déclaré que l'OTAN disposait de certains "moyens utiles pour une telle situation" tout en insistant sur la nécessité de disposer d'un mandat clair du Conseil de sécurité des Nations unies en cas d'action. Les ambassadeurs de l'OTAN devraient se réunir une nouvelle fois ce mercredi, mais il semble qu'aucun consensus ne se soit dégagé sur une option militaire et l'établissement d'une zone d'exclusion aérienne qui exigerait de détruire au préalable les capacités de défense antiaérienne libyennes.

 

En outre, une réunion des ministres de la Défense de l'Union européenne s'est tenue le même jour à Budapest avec également à son agenda la situation en Libye. Par ailleurs, le Sénat américain a voté, mardi soir, une résolution demandant à la communauté internationale d'envisager l'instauration d'une zone d'exclusion aérienne au-dessus de la Libye et plusieurs navires de guerre américains se déploient actuellement autour des côtes libyennes.

 

Monsieur le ministre, une réunion des ministres de la Défense de l'OTAN s'est tenue les 10 et 11 mars derniers. Quel est l'état des discussions en cours sur ces "options"? Que signifient les propos du secrétaire général de l'OTAN déclarant que l'OTAN dispose de "certains moyens utiles"? Il semble que les membres de l'Alliance sont divisés sur la question. Qu'en est-il de notre position? Et de manière générale, celle des autres pays européens? Pouvez-vous également nous informer quant aux discussions qui se sont tenues à Budapest lors de la réunion des ministres de la Défense de l'UE?

 

10.02  Theo Francken (N-VA): Ik was er vorige week een weekje tussenuit, en wie zie ik daar op de Spaanse televisie? Minister De Crem. U was blijkbaar aanwezig op een Europese top van de ministers van Defensie.

 

Ik heb de volgende vragen in verband met het conflict in Libië. Wat is nu juist het standpunt van België inzake het al dan niet uitvoeren van een militaire interventie? Wat is er besproken op die top?

 

Het is pijnlijk om te zien. Ik ben een grote fan van Luc Van der Kelen. Hij heeft enkele dagen geleden een magnifiek editoriaal geschreven over de onmacht van Europa inzake het ingrijpen in het bloedige conflict in Libië. Ik ben het daar volledig mee eens.

 

Wat is het standpunt? Wordt er ingegrepen? Bent u bereid om mensen in te zetten? Premier Leterme zei dat het dossier momenteel nog niet klaar was. Bent u voorbereid? Indien dat het geval is, kan u daar dan meer toelichting over geven?

 

10.03 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, in antwoord op de specifieke vraag van de heer Francken wijs ik erop dat de minister van Buitenlandse Zaken op dit moment in de Kamer is. Het dossier-Libië staat in de desbetreffende commissie nogmaals op de agenda.

 

Hij spreekt zich namens de regering uit over het regeringsstandpunt inzake Libië, wat ondertussen is gekend, zeker wanneer het over de no-flyzone gaat.

 

Ik zal echter de antwoorden geven die ik heb voorbereid en waarvan de teneur reeds is gekend. Een en ander is trouwens ook in de media geweest, met name op maandagochtend op de VRT-radio.

 

Ik onttrek mij niet aan het antwoorden op uw vraag. Niettemin maakt uw vraag deels voorwerp uit van de bespreking in de commissie voor de Buitenlandse Zaken op dit moment.

 

10.04  Theo Francken (N-VA): Ik heb de vraag ook eerst aan minister Vanackere gesteld. Mijn vraag wil echter vooral het militaire aspect onder de loep nemen. Daarom stelde ik mijn vraag ook aan u.

 

10.05 Minister Pieter De Crem: Ik kom er nog op terug.

 

Monsieur Blanchart, les États membres ont demandé aux autorités militaires de l'OTAN d'étudier, dans le cadre strict d'un mandat préalable du Conseil de sécurité de l'ONU et en étroite concertation avec les acteurs régionaux et internationaux, la contribution que l'OTAN pourrait apporter à une résolution de la crise libyenne. On parle au conditionnel.

 

Dans ce cadre, l'OTAN pourrait, par exemple, contribuer avec ses moyens de transport aériens et maritimes à une opération humanitaire ou d'évacuation des ressortissants étrangers regroupés à la frontière entre la Libye et la Tunisie.

 

À la demande de l'Union européenne, le gouvernement belge a décidé le 4 mars de participer au pont aérien instauré par le United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) et l'International Organization for Migration (IOM) pour la libération des réfugiés à la frontière entre la Tunisie et la Libye.

 

En répondant à Mme Ponthier, j'ai déjà fait référence aux activités que nous avons entreprises. Un Airbus belge a été affrété entre le 7 et le 11 mars. La Défense belge a également engagé une personne dans le cadre de la United Nations Disaster Assessment and Coordination Team (UNDAC) qui assure la coordination et l'appui aux réfugiés sur place.

 

Une autre contribution possible pourrait se situer dans le cadre de l'exécution de l'embargo sur l'armement prévu par la résolution 1970 du Conseil de sécurité.

 

La Belgique est favorable à cette planification qui conditionne toute action de l'OTAN à un mandat préalable du Conseil de sécurité de l'ONU et qui se fait en étroite concertation avec les acteurs régionaux et internationaux plus spécifiquement par l'Union européenne et l'ONU.

 

Lors de la réunion des ministres de la Défense des États membres de l'Union européenne à Budapest, la haute représentante, Mme Ashton, a dressé un état des lieux de la situation sécuritaire et politique en Libye. En ce qui concerne la position des autres pays membres de l'Alliance, je dois vous renvoyer au ministre des Affaires étrangères qui est compétent pour cette matière. Entre le moment où vous avez posé la question et maintenant, un certain nombre de réunions ont déjà eu lieu au niveau européen.

 

Pour conclure et être bref, trois conditions étaient fixées. Elles devaient être remplies pour éventuellement participer à une no-fly zone (interdiction de voler).

 

Tout d'abord, il faut délimiter le territoire. S'il s'agit d'une no-fly zone le long de la région côtière, cela correspond à la distance entre Bruxelles et Naples, c'est-à-dire 1 800 km. Ensuite, le fait d'avoir une action limitée et une zone d'interdiction de vol implique que l'on prenne des mesures non négligeables pour éviter justement ces vols. Il faut donc aussi procéder à la neutralisation des moyens qui se trouvent au sol pour effectuer d'éventuels actes de défense.

 

Les trois conditions étaient remarquablement bien rédigées par mes collègues anglais de la Défense et des Affaires étrangères. En résumé, un besoin devait être démontré. Il devait y avoir un mandat du Conseil de sécurité des Nations unies ainsi qu'un soutien régional.

 

Ces trois conditions devaient être remplies. Ce qui n'est pas encore le cas. La communauté internationale reste dans l'expectative en ce qui concerne l'établissement de cette zone de non-survol. Nous avons vécu une très mauvaise expérience en Bosnie où l'instauration d'une zone de non-survol n'a pas empêché le massacre des bosniaques à Srebrenica. Nous devons donc être vigilants.

 

10.06  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, cette instauration d'une zone de survol provoquerait malheureusement une série de dégâts collatéraux avec une retombée certaine sur la population. En ce qui concerne la première partie de votre intervention relative à l'aide humanitaire, je suis rassuré que les choses soient en ordre et que la Belgique ait pris des dispositions dans ce sens.

 

10.07  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Questions jointes de

- M. Patrick Moriau au ministre de la Défense sur "l'arrestation de militaires belges en Suède" (n° 3229)

- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "l'incident dans lequel ont été impliqués quelques militaires en Suède" (n° 3230)

- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "l'incident survenu en Suède" (n° 3234)

11 Samengevoegde vragen van

- de heer Patrick Moriau aan de minister van Landsverdediging over "de aanhouding van Belgische militairen in Zweden" (nr. 3229)

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "het incident met enkele militairen in Zweden" (nr. 3230)

- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "het incident in Zweden" (nr. 3234)

 

11.01  Patrick Moriau (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, nous avons pu prendre connaissance par voie de presse de l'arrestation de trois militaires belges en Suède. Après s'être bagarrés dans un hôtel, ces derniers auraient été inculpés de coups à agents et de violences commises en public contre des fonctionnaires. Il semblerait que ces militaires appartiendraient au groupe des Forces spéciales basé à Flawinne.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous fournir des compléments d'information sur cet incident?

 

D'après la radio publique suédoise, les militaires étaient en période d'entraînement hivernal mais celui-ci aurait été interrompu. Quelles sont les causes de cette interruption? En quoi consistait cet entraînement et combien de militaires y participaient?

 

Enfin, comptez-vous prendre des mesures disciplinaires une fois l'enquête terminée?

 

11.02  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb ook een aantal vragen om een beter zicht te krijgen op de context en de omstandigheden waarin het incident zich heeft voorgedaan, alsook over de achtergrond en de opleiding.

 

Ik had graag een exacte beschrijving van wat er precies gebeurde. Hoe zal Defensie optreden tegen de betrokken militairen? Heeft ons land samenwerkingsakkoorden met Zweden met betrekking tot de uitlevering van verdachten en de vervolging en of uitvoering van een straf in België? Zijn die hier van toepassing?

 

Hoeveel maanden opleiding kregen de betrokken militairen in hun Special Forces-training? Hebt u plannen om deze opleiding te verlengen of te verkorten?

 

Liepen de betrokkenen in het verleden al veroordelingen op? Deden zich eerder al incidenten met deze militairen voor?

 

Kwamen zij in aanmerking, op basis van hun gedrag en verleden, om naar het buitenland te gaan?

 

Wat is de evolutie van het aantal Special Forces in ons leger van 2007 tot nu?

 

Is er volgens u een tekort aan Special Forces in het leger? Kunt u met cijfers aantonen of de Special Forces meer dan andere militairen betrokken raken bij incidenten waarbij ze met de politie in aanraking komen?

 

11.03  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, le groupe des Forces spéciales a envoyé un détachement en Suède pour y suivre un entraînement en conditions arctiques. Cet entraînement a débuté le 14 février et s'est terminé le 5 mars. Les participants à cet entraînement étaient libres le samedi 26 février au soir.

 

Nous ne disposons pas de tous les détails précis sur le déroulement des faits. Les autorités judiciaires suédoises n'ont donné qu'une information sommaire et il nous est très difficile d'entrer en contact avec les militaires appréhendés. Le procureur fédéral, M. Johan Delmulle, a été informé des faits. Il est en contact avec son collègue suédois et mène son enquête. Trois militaires belges se trouvent actuellement en détention préventive.

 

Op de vraag hoe Defensie tegen de betrokken militairen zal optreden, kan ik alleen meedelen dat het onderzoek in handen is van zowel het Zweedse parket, de vermeende misdrijven zijn op Zweeds grondgebied gebeurd, als van het Belgische federaal parket. Defensie dient de uitkomst van het gerechtelijk onderzoek af te wachten.

 

Ik kan u wel meedelen dat op 15 maart een delegatie van het Belgisch federaal parket naar Zweden is gegaan om de situatie ter plaatse te kunnen bespreken.

 

Voor verdere vragen over het gerechtelijk onderzoek dient u zich te wenden tot de minister van Justitie.

 

In 2010 vonden geen incidenten plaats met Belgische militairen in Zweden. Er kan niet worden gezegd dat Special Forces meer betrokken raken bij incidenten waarbij ze met de politie in aanraking komen dan andere militairen.

 

Si les faits sont établis et qu'ils sont susceptibles de constituer un délit, ils pourront dès lors connaître une suite pénale. Une condamnation pénale peut mener à des mesures statutaires.

 

De problematiek van de uitoefening van rechtsmacht van militairen wordt geregeld door een SOFA, een status of forces agreement. Zweden is weliswaar geen NAVO-land, maar doordat Zweden wel degelijk deel uitmaakt van het PfP, het Partnership for Peace, is het NAVO-SOFA via het PfP-SOFA van toepassing.

 

Niettemin heeft Zweden uitdrukkelijk voorbehoud gemaakt betreffende het artikel 7 van dit verdrag, waardoor het bevoegd blijft voor misdrijven, gepleegd op het Zweedse grondgebied.

 

Met betrekking tot de uitvoering van de straf in België bestaat er geen samenwerkingsakkoord met Zweden.

 

De opleiding van Special Forces bestaat uit een vorming van twee jaar, die opgebouwd is in drie delen. Het eerste deel, de basisopleiding Special Forces, duurt zes maanden en bevat naast de vorming eveneens het aspect Selectie.

 

Het tweede deel, de voorgezette vorming Special Forces, duurt eveneens zes maanden en omvat voornamelijk speciale technieken en procedures.

 

Vervolgens worden de nieuwe operatoren geïntegreerd in de reeds bestaande teams en zijn deze nog een jaar in stage.

 

Actueel is er geen studie lopende om deze vorming te verlengen of in te korten.

 

Internationaal staan de Belgian Special Forces zeer goed aangeschreven en worden ze gewaardeerd voor hun geleverde werk.

 

De Special Forces werden in 2000 opgericht. Momenteel is de bezetting van de Special Forces Group 72,5 % in de structuur waarin is voorzien in de transformatieplan van de landcomponent.

 

Sinds de oprichting is er elk jaar een opleiding Special Forces geweest, maar alleen zij die slagen in de volledige vormingscyclus kunnen toetreden tot de Special Forces Group.

 

Gezien de hen toevertrouwde taken is kwaliteit belangrijker dan kwantiteit.

 

Als Belgische militairen hun kandidatuur stellen om de opleiding Special Forces te starten, worden zij grondig doorgelicht door de veiligheidsdiensten van de Belgische krijgsmacht.

 

Een van de vijf voorwaarden voor het indienen van een kandidatuur is dat de kandidaat Special Forces tot vijf jaar voor de kandidatuur geen veroordeling mag hebben opgelopen.

 

11.04  Patrick Moriau (PS): (Intervention hors micro) … Curieusement, c'est dans le même hôtel que des forces militaires ont des problèmes. Enfin, je n'en sais rien. Cela m'avait frappé.

 

11.05  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Questions jointes de

- M. Damien Thiéry au ministre de la Défense sur "la protection des systèmes d'information de l'État face aux récentes attaques subies par la France" (n° 3280)

- M. Siegfried Bracke au ministre de la Défense sur "l'attaque informatique perpétrée en France" (n° 3345)

12 Samengevoegde vragen van

- de heer Damien Thiéry aan de minister van Landsverdediging over "de beveiliging van de informatiesystemen van de Staat naar aanleiding van de recente cyberaanvallen op Frankrijk" (nr. 3280)

- de heer Siegfried Bracke aan de minister van Landsverdediging over "de cyberaanval in Frankrijk" (nr. 3345)

 

12.01  Damien Thiéry (MR): Monsieur le président, je vous remercie. La presse a relaté que l'État français venait de subir la plus importante attaque informatique à ce jour. Selon mes sources, plus de 150 ordinateurs du ministère de l'Économie et des Finances ont été piratés à de nombreuses reprises entre décembre 2010 et maintenant. Les pirates se sont concentrés sur la Direction du Trésor en dérobant des documents ayant trait à la présidence française du G20 ainsi que des dossiers économiques internationaux.

 

Ce type d'attaque de grande ampleur visant des administrations publiques n'est donc plus de la science-fiction. Déjà en 2009, plusieurs sites internet officiels des États-Unis avaient fait l'objet d'une attaque simultanée par des pirates informatiques. Il s'agissait notamment du site de la Maison Blanche, du Département d'État, du Trésor, du Nasdaq et du New York Stock Exchange.

 

Ces attaques peuvent avoir pour but d'espionner, ce qui est vraisemblablement le cas en France, ou de paralyser l'administration, à l'instar de l'attaque subie par les sites de la présidence, de l'Assemblée nationale et de la Défense de la Corée du Sud en juillet 2009. Une coupure d'Internet d'un mois en Europe ou aux États-Unis coûterait au moins 150 milliards d'euros. En avril 2009. dans le cadre d'une conférence sur la sécurité se tenant à Tallinn en Estonie, c'est par ce constat alarmiste que Viviane Reding, alors commissaire européenne pour la Société de l'information et les Médias, illustrait les risques encourus par l'Union en cas d'attaques informatiques.

 

Dans ce contexte, la Commission européenne a dévoilé en septembre dernier deux nouvelles mesures qui doivent permettre à l'Europe de parer aux attaques contre ses systèmes d'information essentiels. Il s'agit d'une proposition de directive sur les mesures à prendre contre les nouvelles formes de cyber-criminalité, notamment les cyber-attaques à grande échelle, complétée par une proposition de règlement destinée à renforcer et à moderniser l'Agence européenne chargée de la Sécurité des réseaux et de l'Information.

 

La proposition de directive prévoit d'incriminer la production, la vente, l'acquisition en vue de l'utilisation, l'importation, la distribution et la mise à disposition par d'autres moyens utilisés pour commettre des infractions. Il s'agit aussi de collecter des statistiques sur la cyber-criminalité.

 

Il semblerait que la France se soit déjà dotée d'un nouvel organisme, l'Agence nationale de la sécurité des systèmes d'information qui a notamment pour mission la sécurisation des réseaux de l'État, en particulier par l'introduction d'un système de détection des événements susceptibles d'affecter la sécurité des systèmes d'information de l'État.

 

De même, les États-Unis viennent d'instaurer au Pentagone un commandement militaire, le "cyber-commandement", destiné à protéger leurs réseaux sensibles. Cet organe devrait être opérationnel à partir de l'automne.

 

La création d'un organisme similaire à l'Agence française de la sécurité des systèmes d'information est-elle envisagée en Belgique? D'éventuelles mesures sont-elles prévues afin d'anticiper les innovations apportées par le projet de directive mentionné?

 

12.02  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de feitelijkheid om deze vraag te stellen, is beschreven door collega Thiéry, dus ik hoef ze niet te herhalen.

 

Ik heb u eerder al een paar vragen gesteld over het cybergevaar en de cyberaanvallen. Wat de heer Thiéry heeft gezegd, klopt wel: in andere landen wordt dat kennelijk anders aangepakt dan bij ons, al moet ik eraan toevoegen dat ik via een vraag in een andere commissie vernomen heb dat uw collega De Clerck plannen heeft voor of al bezig is met – dat weet ik niet precies – de oprichting van een kenniscentrum in verband met bescherming van onze informatiesystemen.

 

Uit uw vorige antwoorden herinner ik mij dat wij hier, in ons land, werken met veel verschillende systemen die bezig zijn met virtuele veiligheid. Ik moet ze u niet opnoemen. Wat u toen in uw antwoord hebt gezegd, wil ik even citeren: “Het is niet de taak van Defensie om alle overheidssystemen te beschermen tegen cyberspionage.” Verder zei u ook nog: “De algemene dienst Inlichtingen en Veiligheid speelt slechts een ondersteunende rol.”

 

Dat is het verschil met Frankrijk. In Frankrijk is er blijkbaar een Agence Nationale, van waaruit, als ik het goed begrepen heb, alles in de gaten zal worden gehouden. Daar wordt er een soort van comprehensieve aanpak voorgesteld. Als ik uw vorige antwoorden bekijk, dan zitten wij met een aanpak in stukjes.

 

Eerlijk gezegd, ik begrijp heel goed dat vanuit Defensie de typisch militaire informatie wordt bewaakt, maar men moet niet echt een defensiespecialist zijn om te weten dat een echte aanval niet zozeer gaat over wat wij militair betekenen, maar wel over wat wij sociaal-economisch betekenen.

 

Mijnheer de minister, daarom zou ik u de volgende vragen willen stellen.

 

Wat moeten wij juist verstaan onder de ondersteunende rol, waarover u het eerder hebt gehad, van uw specialisten of uw diensten? Met andere woorden, hoe staat die dienst in verhouding tot andere spelers in het veld?

 

De belangrijkste vraag is wie de centrale speler is in heel dat systeem in de bestrijding van cyberspionage.

 

Wat is het beleid omtrent de bescherming van gevoelige digitale gegevens bij andere overheidsdiensten?

 

Welke sectoren worden naar uw inschatting of naar de inschatting van Defensie het meest geviseerd? Zijn die voldoende beschermd? Is er de jongste tijd effectief sprake geweest van een verhoogde activiteit op dat punt? Met andere woorden, is het voor u mogelijk om doorheen de jaren een soort van evolutie te geven?

 

12.03 Minister Pieter De Crem: (…) Ik denk trouwens dat er een onderhoud in het vooruitzicht was gesteld met admiraal Hellemans, die het hoofd is van de militaire inlichtingendienst. Ik meen dat ik dat de vorige keer had aangehaald. Ik begrijp uit uw vraagstelling dat dit onderhoud nog niet heeft plaatsgevonden. Ik zal mijzelf garant stellen dat dit zo vlug als mogelijk met de leden van de commissie mogelijk gemaakt zou kunnen worden.

 

Ik verwijs naar de zeer uitgebreide antwoorden die ik reeds op de schriftelijke parlementaire vragen van volksvertegenwoordiger Ducarme heb gegeven op 10 maart en ook op 3 augustus. Ik wil daar toch nog een aantal zaken uitlichten die het dossier nog eens in scherpte zetten.

 

Wij werken met ons Computer Emergency Response Team, het CERT, dat verdachte activiteiten analyseert en behandelt. Dat zijn activiteiten gericht tegen de veiligheid van computers en de netwerken. Ik doel dan op het defensiegebeuren zelf.

 

De Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid levert permanent steun aan andere overheidsdiensten. Als voorbeelden daarvan kan ik het volgende opnoemen:

 

- La collaboration avec la Sûreté de l'État dans l'analyse des logiciels d'espionnage;

 

- L'appui à la Computer Emergency Response Team nationale qui a été créée tout récemment par le SPF Technologie de l'Information et de la Communication et par l'Institut belge des services postaux et des télécommunications pour le traitement des incidents de sécurité informatique;

 

- L'avis donné à d'autres services publics fédéraux lors de la mise en œuvre de réseaux sécurisés;

 

- Het onderhouden van een beveiligd netwerk voor de uitwisseling van de geclassificeerde informatie tussen de diverse overheidsdiensten.

 

Donc, la Défense est fort consciente de l'importance de la menace d'attaques informatiques et suit attentivement les événements en France pour en tirer des leçons. Les informations que nous recevons à travers les entretiens avec nos homologues européens sont d'une extrême importance. Je pense à celles qui nous sont fournies par le ministre de la Défense estonien qui a été lui-même victime d'une terrible offensive informatique organisée sans doute par certains voisins.

 

Het overlegplatform Informatieveiligheid BeNIS werkt momenteel aanbevelingen uit voor de oprichting van een nationaal agentschap voor informatieveiligheid. Dat voorstel en de te nemen acties zullen door de nieuwe regering worden beoordeeld.

 

De centrale cybersecurity-autoriteiten van onze buurlanden vallen niet onder de bevoegdheid van het departement Defensie. Dat is operationeel een nadeel om te komen tot een geconcerteerde aanpak.

 

Gelet op het civiel karakter van de bescherming van kritieke infrastructuren, neemt Defensie in dezen niet de leiding, maar is het uiteraard bereid om de technische steun te leveren wanneer die gevraagd wordt. Ik denk dat dit een van de kernzaken is die met admiraal Hellemans besproken zou moeten worden. Nogmaals, ik zal ervoor zorgen dat die bijeenkomst kan plaatsvinden.

 

Monsieur le président, chers collègues, pour en conclure, comme vous le savez, la Défense n'a ni la vocation ni les moyens de protéger tous les systèmes des services publics et de l'infrastructure critique nationale contre ces cyber-attaques. Les incidents de sécurité dans les systèmes d'information des administrations publiques sont traités par le Computer Emergengcy Response Team (CERT), auquel j'ai fait référence. Les experts en cyber-défense améliorent les techniques de détection d'intrusion dans les réseaux de la Défense. Leurs compétences servent à des projets spécifiques et, de manière contrôlée, sont partagées avec d'autres instances publiques. La collaboration avec l'IBPT et le Federal Computer Crime Unit est essentielle. Le développement des nouveaux senseurs en offre un exemple.

 

Il reste encore du travail à fournir. Je m'en chargerai avec mes collègues de la Justice et de l'Intérieur, avec lesquels je rédigerai un document qui vous sera utile.

 

12.04  Damien Thiéry (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse qui me convient. J'ai compris que vous étiez en contact avec vos homologues européens pour profiter de l'expérience vécue dans d'autres pays et pouvoir réagir opportunément. Il reste du travail à faire. Il nous reste donc à savoir quand nous serons opérationnels pour contrecarrer ces cyber-attaques.

 

12.05  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, ik kijk uit naar dat onderhoud met admiraal Hellemans, want dat zal inderdaad veel verduidelijken.

 

Ik begrijp uit uw antwoord dat men ermee bezig is en dat Defensie wel een centrale rol wil spelen als Defensie die centrale rol toebedeeld krijgt. Het lijkt mij eerlijk gezegd wel vrij logisch dat dit binnen Defensie zou gebeuren, maar het gesprek met de heer Hellemans zal ons dat moeten verduidelijken.

 

Ik heb nog een bijkomende vraag. Wat mij opvalt, is dat iedereen op zich bezig is. Ik vraag mij af in welke mate dit verhaal past in een NAVO-verhaal, waar men ook met dat soort van dingen bezig is.

 

12.06 Minister Pieter De Crem: Past dit in het NAVO-verhaal? Ja. Maar de NAVO is een politiek-militaire organisatie die politiek richtlijnen uitstippelt, maar waarbij een grote, belangrijke militaire structuur de implementatie van al die maatregelen moet uitvoeren.

 

Daarom hebben wij deze aangelegenheid in het militair comité van de NAVO reeds ter sprake gebracht. Wij hebben een antwoord proberen te geven op de vraag hoe we alle verschillende individuele maatregelen zullen samenbrengen, ten eerste om de dreiging van een cyberattack in kaart te kunnen brengen, want dat is het belangrijkste, en ten tweede, wanneer zo’n aanval zich voordoet, om onmiddellijk de gestoorde netwerken operationeel te kunnen maken of vervangingsnetwerken te kunnen openen.

 

12.07  Siegfried Bracke (N-VA): Dat is dus een politieke beslissing die genomen moet worden?

 

12.08 Minister Pieter De Crem: Het is een politiek-operationele beslissing die genomen moet worden in antwoord op de vraag of we doorgaan op een bepaalde richting of niet. Ik zal zelf proberen om aanwezig te zijn op de vergadering met het hoofd van de militaire inlichtingendienst, zodanig dat wij dat eens goed in kaart kunnen brengen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "het aantal vrouwen in het leger" (nr. 3307)

13 Question de M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "le nombre de femmes dans l'armée" (n° 3307)

 

13.01  Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, de vraag gaat niet over de meerwaarde want die betwist ik absoluut niet. Ik ben er nogal van overtuigd dat de aanwezigheid van vrouwen in onze samenleving maar ook in het leger een goede zaak is. Maar goed, als voorzitter van de commissie voor Landsverdediging is u dat wellicht vergeven.

 

Mijnheer de minister, een job bij het leger is voor vrouwen natuurlijk niet altijd evident. Het is niet vanzelfsprekend want het is een fysiek veeleisende job die bovendien soms moeilijk combineerbaar is met de zorg voor kinderen en het gezin. Uit uw antwoord op mijn schriftelijke vraag blijkt dat sinds 2006 de man-vrouw verhouding in het leger 92 % mannen en 8 % vrouwen bedraagt of 90 % mannen en 10 % vrouwen als we daar ook het burgerpersoneel bij rekenen. Dat betekent dat er de laatste vijf jaar een stagnatie is geweest. Het vrouwelijk aandeel in het personeelsaantal van Defensie bleef sinds 2006 nagenoeg ongewijzigd.

 

Het is zo dat uw voorganger, de huidige voorzitter van de Kamer, met de toenmalige CHOD en onder andere de Vrouwenraad in 2007 een charter heeft ondertekend, een charter voor het bevorderen van de gelijkheid van mannen en vrouwen in Defensie. Dat charter stelt een actieplan in het vooruitzicht met beleidsdoelstellingen en operationele doelstellingen, personeel, materieel en budgettaire middelen, een kalender, de te bereiken resultaten en indicatoren om die resultaten te meten. Dat charter schrijft ook voor dat Defensie naargelang het eigen budget extra financiële middelen moet vrijmaken voor het bevorderen van de toepassing van gender mainstreaming en/of voor de structuren die bij Defensie werken rond genderkwesties en gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Tot slot engageert Defensie zich in het charter tot een permanente en democratische – zo staat het althans in het charter – evaluatie van de gemaakte vorderingen en de behaalde resultaten van het actieplan.

 

Daarover gaan mijn specifieke vragen. Ik weet dat de verhouding man-vrouw in het leger bij de militairen 92 % en 8 % is. Hebt u zicht op de cijfers bij de verschillende componenten? Hebt u daar een overzicht van? Ik begrijp het als u daar niet meteen een antwoord op kunt geven.

 

Ten tweede, het actieplan. Wat is eigenlijk de inhoud van dat actieplan? Wanneer werd dat plan uitgewerkt? Wanneer werd de uitvoering ervan gestart? Wat zijn de concrete doelstellingen en initiatieven die in dat plan zijn opgenomen?

 

Ten derde, werden de inhoud en de uitvoering van dat plan al geëvalueerd? Indien wel, wat waren de conclusies van die evaluatie? Indien niet, neemt u – afgezien van het vermelde actieplan – andere beleidsinitiatieven die dus niet opgenomen zijn in het plan om meer vrouwen bij het leger in dienst te krijgen? Zo ja, welke?

 

13.02 Minister Pieter De Crem: Het aandeel van de vrouwen bij Defensie is stabiel gebleven tijdens de laatste tien jaar. In 2010 hebben we een lichte daling opgemerkt die grotendeels te wijten was aan de werving voor gevechtsfuncties die minder aantrekkelijk zijn voor vrouwen. Momenteel heeft Defensie 92,2 % mannelijke personeel en 7,8 % vrouwelijk personeel waarvan 94 % mannen en 6 % vrouwen bij de landmacht, 91,7 % mannen en 8,3 % vrouwen bij de luchtmacht, 89,3 % mannen en 10,7 % vrouwen bij de marine en 77,2 % mannen en 22,8 % vrouwen bij de medische dienst.

 

Het is inderdaad zo dat mijn voorganger op 8 maart 2007 een charter heeft getekend voor het bevorderen van de gelijkheid van mannen en vrouwen bij het departement Defensie en voor de toepassing van de principes van resolutie1325 van de Verenigde Naties. Het bleek al snel dat omtrent dit charter twee hoofdthema’s de aandacht verdienen. Enerzijds was er het thema gender mainstreaming en anderzijds de resolutie 1325 van de Verenigde Naties “Vrouwen, vrede en veiligheid”. Beide thema’s worden gepiloteerd door de stuurgroep Diversiteit onder de leiding van de diensten van de algemene directie Human Resources die verantwoordelijk is voor het ontwikkelen van diversiteitsbeleid. Dit beleid is gestructureerd rond vijf grote thema’s waaronder genderculturele verschillen.

 

Door te focussen op het aspect gender met daaraan verbonden de gelijkheid van vrouwen en mannen en het aspect culturele verschillen beoogt Defensie in te spelen op het functioneren van de organisatie en op de attitude en competentie van zijn medewerkers. Wat het thema gender mainstreaming betreft, handelt Defensie niet alleen gezien het rekening dient te houden met de wet van 12 januari 2007 strekkende de controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijn. In dit kader zetelt Defensie in toepassing van het koninklijk besluit van 26 januari 2010 in de interdepartementale coördinatiegroep.

 

Er werden verscheidene projecten hieromtrent opgestart. Zo heeft Defensie bijvoorbeeld al veel maatregelen genomen in het domein van infrastructuur, uitrusting en welzijn voor al haar personeel, kinderdagverblijven, arbeidstijdregeling en nog enige andere. Op verschillende niveaus krijgt het personeel diversiteitvormingen om zo respectvol samen te werken.

 

Wat de resolutie 1325 betreft, wens ik te melden dat ik in mijn politieke oriëntatienota van 2008 bijzondere aandacht heb besteed aan de uitvoering van deze resolutie. Om die reden heeft Defensie actief deelgenomen aan het opstellen van het nationaal actieplan 1325 dat in februari 2009 door de Ministerraad werd goedgekeurd. In dat actieplan is Landsverdediging verantwoordelijk voor de uitvoering van hoofdstuk 5, vredesmissies.

 

Het implementeren van resolutie 1325 houdt in dat de wijze waarop Defensie deze operaties voorbereidt, uitvoert en evalueert geanalyseerd en desgevallend aangepast moet worden in functie van de doelstellingen van de resolutie. Defensie heeft zich geconcentreerd op de implementatie van het nationaal actieplan in zijn core business, namelijk het voorbereiden en uitvoeren van operaties. Zo is een module gender mainstreaming opgenomen in de jaarlijkse training van alle personeelsleden van het stafdepartement Operatie en Training dat het merendeel van het personeel van de detachementen in het buitenland levert.

 

Een plan is ontwikkeld dat de reeds te ondernemen acties voor elk bevoegdheidsdomein en elke fase van de operatie herneemt. Vooreerst was een sensibilisering en een vorming van het sleutelpersoneel noodzakelijk. Nadien zullen de concrete resultaten zich geleidelijk aan laten voelen op het terrein, wat mijn hoofdobjectief is. Voor meer details in verband met de acties en de evaluatie van deze acties verwijs ik graag naar de hoorzitting van 25 januari die dit jaar heeft plaatsgevonden in de Senaat in verband met de evaluatie van het Belgisch nationaal actieplan voor de implementatie van VN-veiligheidsresolutie 1325 “Vrouwen, vrede en veiligheid”.

 

13.03  Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, ik constateer net als u dat er geen positief effect blijkt te zijn. Het aandeel vrouwen stagneert al tien jaar zegt u. Ik heb de cijfers voor de laatste vijf jaar. Ik denk dat het zeer nuttig is dat de initiatieven die genomen zijn en die ik absoluut zeer waardeer grondig geëvalueerd worden.

 

Wij moeten eens bekijken hoe dat genderbeleid nu effectief wordt uitgevoerd. Ook de uitgaven die daarmee gepaard gaan moeten bekeken worden. Als men uitgaven doet en investeert verwacht men immers toch een zeker effect. Ik stel dus voor dat we dat eens grondig evalueren en dat we bekijken of we nog bijkomende of andere initiatieven moeten nemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Samengevoegde vragen van

- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "het mogelijk pestgedrag bij de lichting EVMI te Aarlen" (nr. 3311)

- de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "de mogelijke pesterijen in de legerbasis van Aarlen" (nr. 3347)

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "het pesten binnen Defensie" (nr. 3366)

14 Questions jointes de

- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "le harcèlement moral dont serait victime une nouvelle recrue EVMI à Arlon" (n° 3311)

- M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "le harcèlement qui aurait eu lieu à la base militaire d'Arlon" (n° 3347)

- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "le harcèlement au sein de la Défense" (n° 3366)

 

14.01  David Geerts (sp.a): Er zou een proces verbaal opgesteld zijn na klacht bij de politie en dit op aanraden van de betrokken korpscommandant. Er zouden twee jongeren effectief verantwoordelijk gesteld zijn voor dat pestgedrag. De jongen die onder het pestgedrag heeft geleden zou de EVMI hebben verlaten.

 

In het verleden is er onder generaal Van Daele een richtlijn opgesteld omtrent pesten op het werk. Daarin werd gesteld dat in het geval van een klacht bij de burgerlijke overheid alle andere aspecten binnen Defensie on hold zouden worden gezet. Anderzijds, wanneer iemand ’s maandags op het werk zegt dat hij in het weekend een jointje heeft gerookt dan wordt de betrokkene niet meer preventief geschorst.

 

Als er bij een burgerlijke rechtbank een klacht wordt neergelegd over pestgedrag dan mag de betrokken pester in het betrokken departement blijven functioneren. Dat is een paradox in de toepassing van de reglementering.

 

Wat is de exacte toelichting bij het gebeuren?

 

Wanneer werd de militaire autoriteit op de hoogte gebracht? Welke maatregelen werden er genomen?

 

14.02  Bert Maertens (N-VA): Kunt u de feiten zoals beschreven in de pers en voorgesteld door de heer Geerts bevestigen?

 

Waarom kan of kon Defensie niet ingrijpen zolang het politieonderzoek nog loopt? Kunnen de pesters niet preventief worden geschorst in afwachting van de afloop van het politieonderzoek zoals ook in andere sectoren meermaals gebeurt, bij de overheid of in de sportsector bij een dopinggeval?

 

Was Defensie, in casu de overste van het slachtoffer, op de hoogte van de pesterijen voor de promotie van die pesters tot volwaardige militairen? Wanneer werd die promotie een feit?

 

Neemt u nieuwe maatregelen of beleidsinitiatieven om het pestgedrag in het leger in te dijken?

 

Ik weet dat er een goed uitgewerkt beleid is inzake anti-pestgedrag in het leger. Misschien heeft u door deze zaak inspiratie opgedaan en zijn er nieuwe initiatieven ontwikkeld. Indien ja, welke?

 

14.03  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Het incident zoals beschreven in de media is vrij ernstig. Pestgedrag van zulke omvang heeft ook een negatief effect op de aantrekkelijkheid van het leger voor rekruten. Gezien de eerdere discussies vandaag over instroom en uitstroom lijkt het problematisch.

 

Wanneer werd men binnen het leger op de hoogte gesteld van het pestgedrag?

 

Welke stappen hebben de oversten ondernomen om het pestgedrag te stoppen, de kandidaten te sensibiliseren en de daders te sanctioneren?

 

Wanneer werden de vrijwilligers tegen wie het onderzoek loopt toegelaten tot de verdere volwaardige militaire opleiding?

 

Is er binnen Defensie een registratie van het aantal pesterijen en/of incidenten waarmee pestgedrag gepaard gaat? Heeft u cijfers over de evolutie per jaar vanaf 2005 tot en met 2010?

 

Is de minister van oordeel dat pestgedrag binnen het leger een probleem is dat verergert?

 

Welke maatregelen worden er getroffen? In hoeverre klopt het dat incidenten met pestgedrag uitdraaien op een overplaatsing van het slachtoffer in plaats van een sanctie voor de dader?

 

(Ten gevolge van een technisch mankement ontbreken de eerste 30 seconden van het antwoord van de minister).

 

14.04 Minister Pieter De Crem: (…) Tevens is er een richtlijn betreffende de integratiepraktijken die van toepassing is sinds 10 september 2010. Momenteel worden er geen andere beleidsinitiatieven genomen.

 

Het is binnen het gegeven tijdsbestek niet mogelijk om een evolutie tot en met 2010 te geven. Ik kan hierop terugkomen wanneer de cijfers van 2010 beschikbaar zijn. Ik stel voor dat het via een schriftelijk antwoord gebeurt.

 

Het gedrag waarvan sprake is in ieder geval onaanvaardbaar. Alle preventieve maatregelen worden genomen om dit te voorkomen. Defensie beschikt daarenboven sinds vorig jaar over een dienst Klachtenmanagement die alle aan hen gemelde klachten onderzoekt.

 

Omtrent de melding van het pestgedrag in Arlon zou er sprake zijn van ernstig ongewenst gedrag van twee kandidaat-vrijwilligers. De feiten zouden hebben plaatsgegrepen tussen 12 december 2010 en 14 februari 2011, toen het vermeende slachtoffer het kader van zijn eenheid op de hoogte heeft gesteld. Dezelfde dag heeft de pelotonscommandant contact opgenomen met de klachtenmanager van Defensie om na te gaan welke actie diende te worden ondernomen. Hem werd uitgelegd dat artikel 29 van het Wetboek van strafvordering voorziet in een meldingsplicht voor ambtenaren die in de uitoefening van hun ambt kennis krijgen van een misdrijf. De pelotoncommandant had intussen een onderhoud met het slachtoffer waarop deze besliste om zelf bij de politie van Arlon formeel klacht in te dienen tegen de twee kandidaten die volgens hem de aanstokers waren.

 

Aangezien het slachtoffer op dat ogenblik al had beslist om het departement te verlaten werd hij uit zijn peloton verwijderd om verder contact met de pesters te vermijden. Tijdens zijn exit interview van 21 februari 2011 maakte hij melding van mogelijke andere slachtoffers. De korpscommandant van de opleidingseenheid werd gevraagd om een korpsonderzoek uit te voeren en de klachtenmanager van Defensie op de hoogte te houden. Na het afsluiten van de eerste opleidingsperiode in Arlon werden alle kandidaat-vrijwilligers gemuteerd naar hun respectievelijke eenheden voor het voortzetten van hun opleidingen. Het gaat hier dus niet om een promotie. De korpscommandant van de nieuwe eenheid van beide vermoedelijke daders werd op de hoogte gebracht van de vermeende feiten en van het opgestarte korpsonderzoek.

 

Het korpsonderzoek is een administratief onderzoek dat binnen de eenheid de vermoedelijke feiten dient na te gaan en staat los van de klacht die bij de politie werd ingediend. Het korpsonderzoek dient te worden beschouwd als de inleiding op eventuele bewarende ordemaatregelen bij beslissing door de minister van Landsverdediging. De resultaten van het korpsonderzoek kunnen leiden tot het nemen van gepaste maatregelen. Aangezien betrokkenen minder dan twee jaar dienst hebben kan hen een tijdelijke ambtsontheffing of een dienstverbreking van ambtswege worden opgelegd indien het korpsonderzoek uitwijst dat de betrokkenen schuldig zijn aan ernstige feiten en een slechte wijze van dienen.

 

Het indienen van een klacht bij de politie schorst de andere mogelijke disciplinaire maatregelen niet op tot na de definitieve uitspraak. Eens het korpsonderzoek mij wordt overgemaakt kunnen de gepaste disciplinaire en/of statutaire maatregelen worden genomen gaande tot en met ontslag, maatregelen die ik in het verleden al heb genomen.

 

14.05  David Geerts (sp.a): Het is belangrijk om de nuance van het korpsonderzoek duidelijk te maken. De minister heeft na dat korpsonderzoek de bevoegdheid om maatregelen te nemen. Wat mij wel blijft verbazen is dat er soms preventieve maatregelen worden genomen, zoals na het roken van een joint in het weekend, terwijl dat hier niet gebeurt. Dat vind ik raar.

 

14.06  Bert Maertens (N-VA): Iedereen is het erover eens dat pestgedrag niet wordt getolereerd. Er wordt een degelijk onderzoek naar gevoerd.

 

Wanneer wordt dat korpsonderzoek afgerond? Het is wenselijk dat het korpsonderzoek en uw uitspraak over een eventuele sanctie kort volgt op het geval zelf.

 

14.07  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Het is wachten op de cijfers voor 2010 en op de resultaten van het onderzoek.

 

Tijdens het bezoek aan de kazerne in Leopoldsburg heb ik samen met de collega’s een slide gezien over verklaringen en factoren die bijdragen tot uitstroom. Pestgedrag en asociaal gedrag was daarin een belangrijk element. In het kader van de meer algemene discussie over de toekomst en visie op ons leger moeten wij dit absoluut ernstig nemen. Ik ga ervan uit dat u het als minister even ernstig neemt als de vraagstellers hier. Uitdijend pestgedrag is niet alleen slecht voor de slachtoffers maar ook voor de toekomst van het leger.

 

14.08 Minister Pieter De Crem: Het korpsonderzoek wordt mij uiterlijk op 31 maart 2011 toegezonden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "de werking van Euromut" (nr. 3312)

15 Question de M. David Geerts au ministre de la Défense sur "le fonctionnement d'Euromut" (n° 3312)

 

15.01  David Geerts (sp.a): Het Ziekenfonds Euromut heeft permanentie in Evere en een aantal kazernes. Ik veronderstel dat de militairen die deze permanentie doen een cumultoestemming hebben gekregen en dat zij dit doen als zelfstandige in bijberoep.

 

Zijn er ook andere ziekenfondsen die toelating hebben om permanentie te doen op de verschillende militaire domeinen?

 

Kan men permanentie doen als zelfstandige in bijberoep tijdens de diensturen?

 

Is er een concessieovereenkomst tussen Defensie en Euromut?

 

Hoeveel militairen hebben toelating voor hun werk als zelfstandig agent voor Euromut?

 

15.02 Minister Pieter De Crem: De permanenties van Euromut zijn historisch gegroeid, daar het vroegere FEMADA/VEMUREL de mutualiteit van de militairen was. De organisatie in een bepaald kwartier van de eventuele permanentie van de mutualiteit is de bevoegdheid van elke kwartiercommandant.

 

Noch Euromut, noch enig ander ziekenfonds heeft een concessieovereenkomst met Defensie. Militairen die officieel een bijberoep wensten uit te oefenen dienen dit via hiërarchische weg aan te vragen. De functionerings- en beheersregels omtrent het verkrijgen van deze toelating staat beschreven in een richtlijn. Een militair mag in geen geval als zelfstandige in bijberoep een permanentie tijdens de diensturen houden. Een permanentie buiten de diensturen kan wel voor zover de betrokkene hiervoor een toelating heeft gekregen.

 

Actueel zijn er twee militairen die een toelating hebben om als zelfstandige in bijberoep te werken voor Euromut als verzekeringsagent of als makelaar.

 

De voorzitter: De heren Francken en Dufrane zijn afwezig. Bijgevolg vervallen hun vragen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "le plan de finalisation de la transformation de notre Défense" (n° 3386)

16 Vraag van de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de voltooiing van de transformatie van Defensie" (nr. 3386)

 

16.01  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, je voudrais présenter mes excuses au ministre, j’étais retenu dans une autre commission et je n’aurais pas pu appuyer ce qu’il a certainement souligné à savoir que dans les deux derniers comités, il y a eu 12 généraux flamands nommés pour 3 francophones. Nous aurons certainement l’occasion d’en reparler la semaine prochaine mais je suis persuadé qu’il a rappelé ces éléments.

 

16.02  Pieter De Crem, ministre: Le son des cloches sera accueillant!

 

16.03  Denis Ducarme (MR): C’est amusant parfois. Vous savez, monsieur le président, que quand on dépose une question parlementaire avec un titre donné, on se rend compte, parfois, que les services en mettent un autre à l’ordre du jour. Donc, ma question porte bien sur les doutes que nous avons par rapport à l’échec du plan de transformation de la Défense et non par rapport au plan de transformation de la Défense en soi.

 

Monsieur le ministre, vous avez pu présenter le plan de finalisation de la transformation de notre Défense et, plus on avance, plus on commence à avoir des doutes et on se demande s’il va véritablement se finaliser un jour ou finaliser quelque chose. On doit naturellement reconnaître que le plan a été pris dans son ensemble et avalisé comme tel par le gouvernement; le MR y était. Mais la présentation initiale n’accentuait aucun déséquilibre or, on doit constater aujourd’hui qu’il semble, petit à petit, qu’il en soit autrement.

 

Parmi les éléments qui avaient été présentés comme des réussites du plan, j’en citerais trois qui sont essentiels: le personnel, le matériel et les investissements en termes d’infrastructure. En matière de personnel, le taux d’attrition ne diminue pas. La presse s’en faisait encore l’écho il y a quelques jours. Or, le plan repose sur le préconçu d’une armée de 34 000 hommes et femmes dont 2 000 civils. Le rythme des départs anticipés, suspensions volontaires de prestations, mises à disposition ou transferts, conjugués aux départs naturels à la pension dans les prochaines années, nous conduira irrémédiablement à une armée de 28 000, voire 24 000 hommes dans peu d’années. À cette cadence, il est certain que vous ne disposerez plus, que nous ne disposerons plus du personnel indispensable dès aujourd’hui pour composer à 100 % les unités transformées.

 

En termes de matériel, nous sommes bien plus encore le nez dans le guidon. La commande d’une tranche optionnelle de MPPV n’a pas été opérée. Le marché pourrait être relancé. La tranche optionnelle d’AIV 30mm n’est toujours pas passée. Ne parlons pas des AIV 90mm dont on ne sait toujours pas s’ils équiperont un jour nos unités. Or, le plan de transformation est clair: la levée de ces tranches optionnelles est indispensable à la réussite du projet de finalisation. À terme, faute d’hommes et de matériel, ce sont sans doute le 12e et le 13e régiment de ligne à Spa et le 1er et 3e lancier à Marche-en-Famenne, deux bataillons francophones, qui seront dissous.

 

En ce sens, la question est de savoir si le plan de transformation ne contient pas, en filigrane, une réduction du nombre de militaires, en ce compris côté francophone. Il restera alors en Wallonie, une seule unité médiane, le régiment des chasseurs ardennais, équipé de nos bons vieux léopards, mais dont le seul destin sera bientôt la casse.

 

En ce qui concerne les infrastructures, il semble nécessaire que vous preniez la peine, lors d’une prochaine commission, de faire le bilan de ce que nécessite la concrétisation de la transformation et ce que vous avez prévu dans votre infra business plan.

 

Monsieur le ministre, j’aimerais naturellement que vous puissiez me contredire, en vous appuyant sur des éléments tangibles, pour le bien-être et l’avenir professionnel de nos militaires qui effectuent un travail de grande qualité. Mais nous avons des doutes.

 

Où en sommes-nous en termes de recrutement? Quels sont les remèdes proposés à l’attrition vertigineuse et coûteuse de nos militaires? Quand comptez-vous acquérir les MPPV et les AIV nécessaires à la transformation? Où en est-on avec la saga des AIV à 90mm? Quels sont vos projets pour le remplacement des missiles Milan? Mais à cela je crois que vous avez déjà répondu par ailleurs; je lirais avec attention la réponse. Toutes ces questions pourraient démontrer, monsieur le ministre, qu’un grand débat sur l’avenir de notre Défense ou en tout cas sur le bilan et l’évaluation à faire de ce plan de transformation, serait utile. En ce sens, je rejoins un certain nombre de déclarations du collègue Geerts qui a pu s’exprimer à ce propos.

 

Je vous remercie, monsieur le ministre pour la précision que vous voudrez bien apporter à mes questions.

 

16.04  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, je réponds à ce projet de question parlementaire qui m’est parvenu non soussigné, mais cela c’est un petit détail.

 

En matière de recrutement du personnel militaire ces dernières années, 99 % des places ouvertes ont été remplies. On peut dès lors considérer que les objectifs en matière de recrutement sont atteints. Pour 2011, il est prévu de recruter 1 200 militaires ce qui permet d’atteindre l’objectif des 32 000 militaires en 2012. Dès cet instant, le niveau de recrutement pourrait être augmenté jusqu’à 2 000 afin de maintenir cet exécutif de 32 000 militaires pour les années suivantes. J’ai d’ailleurs eu l’occasion d’en parler antérieurement dans cette commission.

 

Le nombre exact de recrutements est fixé annuellement en tenant compte des différents scénarios en matière de moyens budgétaires, de situation sur le marché de l’emploi, etc. Dans ces scénarios, il est tenu compte du départ des jeunes recrues, la soi-disante attrition. Pour ce qui est des remèdes en matière d’attrition, je renvoie à la réponse que j’ai fournie à des questions parlementaires écrites de M. Geerts, vous en avez fait mention vous-même, et qui sont une réponse à toutes vos questions très spécifiques.

 

Dans le cadre de la préparation du budget 2011, un plan d’investissement pour les engagements devant être pris cette année est en préparation. L’acquisition de l’AIV et de MPPV supplémentaires fait partie de ce plan, dont l’objectif est, entre autres, de réaliser le plan de finalisation de la transformation dans les délais annoncés. La tranche ferme de 18 AIV 90mm est en cours de livraison. Combler les déficits restants en matière de capacité à tir direct nécessite une décision politique qui ne peut être prise par le gouvernement actuel en affaires courantes. En ce qui concerne le remplacement du système Milan, la définition des caractéristiques fonctionnelles indispensables et l’étude des possibilités du marché sont en cours. J’en ai d’ailleurs fait référence à l’occasion de la question qui m’était posée par Mme Grosemans.

 

Une réponse a été fournie à pas mal de questions lors de la visite de la commission à Bourg Léopold, avant les congés du chrysanthème. Les meilleures réponses seront fournies lors de la visite qui s’annonce à Marche-en-Famenne.

 

Voilà jusque-là, monsieur le président, ma réponse.

 

16.05  Denis Ducarme (MR): Le moins que l’on puisse dire, monsieur le ministre, c’est que votre réponse ne m’éclaire pas particulièrement sur l’avenir de notre armée. Et je dois vous dire que, pour ce qui a trait à la problématique de l’attrition, j’émets plus que des doutes sérieux quant à notre capacité à rencontrer l’objectif de 32 000 hommes à long terme et même à moyen terme.

 

Pour le reste, il est clair que nous sommes en affaires courantes et que nous sommes en attente d’un certain nombre de décisions, certaines ne pouvant pas être prises aujourd’hui. Mais il est clair que, si nous devions demeurer dans l’incertitude plus longtemps, je doute véritablement, de manière assez opposée à ce que vous avez pu communiquer, que le plan de transformation de la Défense que vous avez porté rencontre ses objectifs initiaux.

 

Je pense qu’on va vous laisser encore un peu de temps pour travailler, mais si nous devions voir confirmer un certain nombre de nos doutes par rapport à la question du personnel, à celle du matériel et à celle des investissements en termes d’infrastructure, il est très probable que nous demandions, devant le parlement, une évaluation et un bilan sur le plan de transformation et son avancée.

 

16.06  Pieter De Crem, ministre: Pour éclairer certaines positions, je demanderais tout d’abord le sentiment des ministres et du vice-premier qui sont membres du parti de M. Ducarme et qui ont approuvé, stade après stade, le plan sur la finalisation de la transformation. Je serais vraiment très curieux de pouvoir solliciter aussi leur soutien lorsque je vais proposer mon nouveau plan d’investissement, y compris celui du nouveau président du MR qui, sans cesse, m’a soutenu dans ma politique de transformation, comme moi je l’ai soutenu dans sa politique à la Coopération au développement.

 

16.07  Denis Ducarme (MR): Le dernier mot va au parlement. Soutenu votre plan de transformation? Dois-je vous rappeler notre réunion au Conseil des ministres qui a servi à vous faire reculer par rapport à votre plan initial parce que votre parti lui-même ne soutenait plus le plan que vous aviez présenté dans l’ensemble? Si vous tenez véritablement à ce que je répète le fait que vous n’avez pas été pleinement soutenu par le gouvernement dans le cadre de ce plan, je peux le faire. Vous avez dû revoir votre copie!

 

On verra s’il faut la revoir une seconde fois. Je crois que, par rapport aux trois enjeux personnels que j’ai nommés, les ministres du Mouvement réformateur seront aussi vigilants qu’ils ont pu l’être préalablement concernant votre plan de finalisation, ne vous inquiétez pas pour cela!

 

16.08  Pieter De Crem, ministre: Mais si nous n’avançons pas dans la formation d’un gouvernement, le plan sera tout à fait réalisé avant qu’il y ait un nouveau gouvernement. C’est un constat!

 

16.09  Denis Ducarme (MR): Si on ne rencontre pas les objectifs initiaux du plan de finalisation en termes de personnel, de matériel et d’investissement au niveau des infrastructures, il est clair que nous n’attendrons pas la formation du gouvernement mais que nous demanderons, au niveau du parlement, une évaluation de votre travail.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "de investeringen van Defensie in de modernisering van het militaire materieel" (nr. 3353)

17 Question de M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "les investissements de la Défense dans la modernisation du matériel militaire" (n° 3353)

 

17.01  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij hebben vandaag een zeer interessante zitting, er werden heel wat essentiële elementen aangekaart over het defensiebeleid voor de komende jaren. Wij hebben het gehad over het cyberwezen, over cyberdefence en de problemen daaromtrent die in de toekomst ongetwijfeld zullen toenemen.

 

Ik wil hier nog een andere zaak aankaarten, ik wil ook een essentieel element aankaarten, u zult mij daarin ongetwijfeld gelijk geven, het gaat namelijk over de modernisering van het militair materieel, de investeringen van België in militair materieel.

 

Mijnheer de minister, wij zijn de laatste weken zeer goed gebrieft door u, door uw medewerkers, door uw militairen, door de CHOD in Limburg, toen wij daar de kazerne zijn gaan bezoeken. Ik moet zeggen dat mij één ding is opgevallen en dat was de schreeuw naar meer investeringen in militair materieel, meer LMV’s, meer AIV’s, meer MPPV’s, optionele schijven van voertuigen, die moeten aangekocht worden. Het bleek immers dat heel wat van die militairen niet konden oefenen of nauwelijks konden oefenen met hetgeen waarvoor zij eigenlijk aangeworven zijn. Wij zijn hier aan de kern van de zaak, het is een heel groot probleem.

 

Het rapport van de NAVO met een doorlichting van de investeringen van de verschillende NAVO-landen inzake modernisering van het militair materieel gaf een ruime onvoldoende aan België. Ik verwijs ook naar de discussie over bijvoorbeeld de aankoop van de F-16’s. Ik verwijs ook naar hetgeen mijn collega, mijn partijgenote net heeft gezegd over de antitankraketten.

 

Mijnheer de minister, wij moeten hierover eens een grondig debat voeren, dat kan naar aanleiding van deze vraag maar dat kan zeker op een ander moment, over waar wij heen willen inzake investeringen.

 

Ik heb twee maanden geleden ook een rapport uitgebracht waarin ik zie dat investeringen voor buitenlandse operaties sterk stijgen. Mijn stelling is, ik weet dat u het daarmee niet helemaal eens bent, dat dit er ook voor zorgt dat er minder geld beschikbaar is voor de aankoop van en de modernisering van militair materieel.

 

Natuurlijk, als wij een trouwe NAVO-partner willen zijn, moeten wij dat ook doen, maar wij moeten een evenwicht zoeken. Er is op dit moment een onevenwicht inzake de investeringen voor militair materieel.

 

Het dossier van de F-16’s is ook een prachtig voorbeeld daarvan. Er is daarvoor geen geld. Er zal daarvoor de komende jaren misschien ook geen geld zijn. Ik maak mij daarover zorgen, en ik ben niet alleen, heel veel mensen die Defensie een warm hart toedragen, maken zich zorgen over onze militaire capaciteit op het vlak van infrastructuur en materieel.

 

Kunt u het beleid gedurende de voorbije vijf jaar inzake de investeringen van Defensie in de modernisering van het militaire materiaal uiteenzetten?

 

Tot welke concrete doelstellingen en resultaten heeft dit beleid geleid?

 

Bent u van plan in de toekomst meer te investeren in de modernisering van het militaire materieel? Zo ja, hoe plant u dit juist te doen?

 

Hoe staat u tegenover de vooropgestelde NAVO-norm van 2 %, die wij voor alle duidelijkheid lang niet halen?

 

17.02 Minister Pieter De Crem: (zonder micro)

 

Ik wil het nog eens zeggen, tenzij wij zoals in Japan gaan bijdrukken, there is absolutely no money. Het zal reeds een half mirakel zijn als wij het verder zullen kunnen blijven doen met hetgeen wij nu hebben. Ik zal mij daarvoor ook sterk maken.

 

Het ging natuurlijk niet over de modernisering van het militair personeel maar wel over het militair materieel.

 

De voorbije vijf jaar heb ik jaarlijks 265 miljoen euro betaald voor investeringen die resulteerden uit vorige beleidsbeslissingen. Ik geef u daarvan een overzicht. Het is een heksentoer geweest om dat te kunnen doen.

 

Er zijn tussen 2006 en 2010 beslissingen genomen voor een totaal van 854 miljoen euro. Het ging vooral over de aankoop van operationele voertuigen voor de landcomponent, een goede beslissing, het gaat dus niet over een opportuniteitshouding, en van de NA-90 helikopters alsook over de modernisering van schepen en F-16‘s. Die investeringen zullen Defensie doen beschikken over een modern materieel dat toelaat operaties in hedendaagse operatietonelen heel performant te voeren.

 

Ik ga dus niet akkoord met hetgeen u zegt over de F-16’s en de inzetbaarheid daarvan. De midlife update die is gebeurd heeft ervoor gezorgd dat onze toestellen tot de meest performante, ik zou zelfs durven zeggen de twee best performante, van de F-16-vloten ter wereld behoren.

 

In het kader van de begroting 2011 is er een investeringsplan voorbereid voor dit jaar. Het hoofddoel is de transformatie niet alleen voortzetten maar ze afronden. Het inplaatsstellen van een internationale steuncapaciteit vanaf ingebruikname wordt ook in België voorzien.

 

Het meerjarenplan investeringen wordt momenteel door de defensiestaf voorbereid en het zal aan de volgende regering moeten worden voorgelegd. Het is niet haalbaar om die in een regering in lopende zaken te doen.

 

Defensie is loyaal ten opzichte van de bondgenoten en ook ten opzichte van de politieke klasse en de meerderheid die haar gesteund heeft in het uitzetten van deze beleidslijnen.

 

Ik weet dat het vaak gaat over die norm van 2 %. Die 2 % is echter niet haalbaar. Het is onmogelijk om een 2 %-norm te handhaven, het gaat dan over 2 % van het bruto binnenlands product dat naar Defensie zou gaan. Ik moet wel zeggen dat men met cijfers alles kan bewijzen. Ik heb die cijfers ook gelezen. U weet dat er iets speciaals is in België. De pensioenen van de militairen worden niet betaald en berekend door Defensie zelf maar komen uit de algemene pot van de sociale zekerheid. Andere landen maken één totale optelsom van alle uitgaven, in de actieve loopbaan maar ook in de niet meer actieve loopbaan, waardoor men soms een vertekening krijgt.

 

Dat is voor mij een zijdelingse discussie. Het belangrijkste is in welke mate wij de investeringen die gepland zijn in het verleden kunnen betalen en of wij reserve hebben om nieuwe investeringen te maken. Aangezien ik het nog eens zal herhalen, het is op het einde van deze legislatuur voor de eerste keer in meer dan 15 jaar dat er opnieuw ruimte zal zijn op de eigen begroting om nieuwe investeringen te gaan doen.

 

17.03  Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u zegt dat het pas op het einde van de legislatuur zal zijn, dus 2014, dat er nieuwe investeringen gedaan kunnen worden.

 

17.04 Minister Pieter De Crem: (…)

 

17.05  Theo Francken (N-VA): Ah ja, oké, in die zin ben ik het met u eens. U zegt dat er geen geld is, dat er absolutely no money is. Aan de andere kant is het natuurlijk ook zo dat het beleid van de afgelopen jaren een beleid is geweest van proberen slanker te zijn om te kunnen investeren in de modernisering van materieel. Dat is een beleid dat ik steun, dat mijn fractie steeds gesteund heeft en dat wij ook de komende jaren zullen blijven steunen.

 

Ik had de eer en het genoegen om bij het bezoek van de kazerne naast de CHOD te zitten op de bus. Ik heb lang met hem gediscussieerd. Wij hadden het over hoe ons leger er moet uitzien. Volgens hem, en ik deel zijn mening, moet ons leger een jong leger zijn van mensen die een aantal jaren in dienst zijn en niet van mensen die een hele carrière in het leger zitten, dat heeft geen zin. Als wij daar naartoe kunnen werken, en ik weet dat het met een transformatie moet gebeuren en dat het jaren zal duren vooraleer het zo ver zal zijn.

 

Als wij ons leger echter proberen te schoeien op zo’n leest, zal er wel geld zijn voor investeringen. Wij moeten die zaak zo aanpakken. Ik kijk er, zoals ik reeds vaak gezegd heb, naar uit om bij de eerste regeringsonderhandelingen over Defensie daarover eens achter de schermen van gedachten te wisselen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

18 Question de M. Anthony Dufrane au ministre de la Défense sur "l'accident de travail survenu à Beauvechain" (n° 3377)

18 Vraag van de heer Anthony Dufrane aan de minister van Landsverdediging over "het arbeidsongeval in Bevekom" (nr. 3377)

 

18.01  Anthony Dufrane (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 3 février dernier, un grave accident de travail est survenu lors du 1er Wing de Beauvechain puisque la victime fut amputée d'une partie d'un de ses doigts.

 

Monsieur le ministre, que s'est-il passé? Y a-t-il eu une enquête? A-t-elle pu déterminer les causes de l'accident?

 

Les mesures de sécurité avaient-elles toutes été prises pour prévenir cet accident?

 

Enfin, monsieur le ministre, pouvez-vous me dire combien d'accidents de travail ont eu lieu à la Défense pour les années 2009 et 2010, et également depuis le début de l'année 2011? Combien de ces accidents sont-ils considérés comme graves pour la Défense?

 

18.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, l'accident s’est déroulé à la base de Beauvechain en date du 3 février 2011. Durant une opération de maintenance sur un hélicoptère A109, un mécanicien démontait la boite de transmission principale. Pour démonter la transmission, le mécanicien utilise un outil spécial pour lever la boite de transmission avec une grue. À un moment donné, l’engin de levage s’est élevé trop vite et le majeur du mécanicien a été bloqué entre le crochet de la grue et le coupleur. Suite à cet accident le mécanicien a du être amputé de la phalange supérieure de ce doigt.

 

L’enquête s’est déroulée conformément aux règlements en vigueur au sein de la Défense. Un conseiller en prévention du Service local de prévention et de protection au travail a analysé l’accident, ensemble avec une délégation du comité de concertation de base. Ils en ont déterminé les causes et recommandé des mesures de prévention afin d’éviter que l’accident ne se répète. Les mesures proposées sont une adaptation de la procédure de manipulation et si possible une modification de l’outillage. Le conseiller en prévention a rédigé un rapport circonstancié reprenant les avis de la délégation du comité de concertation de base. Ce rapport a été transmis au chef de corps.

 

Pour ce qui est des chiffres, il n’a pas été possible de les rassembler dans le délai imparti. Je vous invite donc, si vous l’estimez nécessaire, à formuler cette question par écrit.

 

18.03  Anthony Dufrane (PS): Monsieur le ministre, dois-je reformuler une question ou me ferez-vous parvenir la réponse par suivi?

 

18.04  Pieter De Crem, ministre: (intervention hors micro)

 

18.05  Anthony Dufrane (PS): Cet accident est survenu à Beauvechain. Les consignes de sécurité, le rapport qui a été transmis au CHOD, seront-ils diffusés dans d'autres casernes pour ce qui concerne l'outillage?

 

18.06  Pieter De Crem, ministre: (intervention hors micro)

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

19 Question de M. Anthony Dufrane au ministre de la Défense sur "les premiers secours dispensés aux travailleurs victimes d'un accident ou d'un malaise à la Défense" (n° 3378)

19 Vraag van de heer Anthony Dufrane aan de minister van Landsverdediging over "de eerste hulp die verstrekt wordt aan werknemers van Defensie die het slachtoffer worden van een ongeval of die onwel worden" (nr. 3378)

 

19.01  Anthony Dufrane (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'implémentation de l'externalisation de la médecine curative, depuis le mois d'octobre 2010, a impliqué pour de nombreux quartiers la fermeture de leur antenne médicale, mettant à mal leurs premiers soins d'urgence.

 

Or, depuis le 1er janvier 2011, l'arrêté royal relatif aux premiers secours dispensés aux travailleurs victimes d'un accident ou d'un malaise sur le lieu de travail est d'application. L'abrogation des dispositions précédemment reprises dans le Règlement Général pour la Protection du Travail (RGPT) a un impact important pour l'employeur puisque c'est maintenant à lui de déterminer les moyens à mettre en œuvre au sujet des procédures, des secouristes, des boites de secours, etc.

 

Cependant, à ma connaissance, il n'existe aucune directive claire permettant aux chefs de corps de mettre en place une politique de premiers secours dans les quartiers.

 

Monsieur le ministre, existe-t-il une telle directive au sein de la Défense?

Dans l'affirmative, comment prévoit-elle la mise en place des plans d'urgence?

Comment les chefs de corps pourront-ils être conseillés et par qui?

Comment et par qui seront formés les secouristes?

Comment le matériel et les locaux de soins seront-ils mis en place?

Comment sera organisé le transport urgent et non urgent des blessés ou malades?

De quelle façon la Défense va-t-elle pouvoir s'assurer du suivi correct des nouvelles dispositions légales?

 

19.02  Pieter De Crem, ministre: Le 13 janvier 2011, l’état-major de la Défense a adressé une directive aux chefs de corps reprenant les changements contenus dans l’arrêté royal du 15 décembre 2010 relatif aux premiers secours dispensés aux travailleurs victimes d’un accident ou d’un malaise. Les chefs de corps ont ainsi été informés de leurs responsabilités dans l’organisation des soins d’urgence conformément à cet arrêté. Les plans d’urgence ressortent de la compétence de ces chefs de corps qui les élaborent en fonction de la situation et des activités locales.

 

Les chefs de corps élaborent les procédures de premiers secours selon les prescriptions du plan d’urgence interne, propre à chaque unité. L’état-major a élaboré un plan d’information composé de briefings, présentations et de la mise à disposition de documentation. Ces informations doivent permettre aux médecins du travail - conseillers en prévention ainsi qu’au Service local de prévention et de protection au travail de conseiller aux chefs de corps les moyens de premiers secours adéquats dans chaque quartier en se basant sur des analyses de risques qui tiennent compte des situations spécifiques de chaque quartier.

 

À tout moment, le chef de corps ainsi que son assistant en prévention qui se trouve confronté à des difficultés au cours de l’élaboration de l’organisation des premiers soins, peut faire appel à l’aide du conseiller en prévention-médecin du travail ainsi qu’à celle du Service local de prévention et de protection au travail.

 

La Défense dispose actuellement de 2 970 secouristes qui ont suivi une formation plus élaborée et plus approfondie que celle requise par l’arrêté royal du 15 décembre 2010. Si, malgré tout, un quartier militaire ne dispose pas de suffisamment de secouristes, leur formation dans un centre de formation reconnu est recommandée. Le Centre de Compétences Médicales de la Défense a introduit une demande de reconnaissance à cet effet auprès du SPF Emploi, Travail et Concertation Sociale.

 

La mise en place du matériel et des locaux ressort de la compétence du chef de corps qui s’appuie sur l’avis du médecin de travail-conseiller en prévention. Quant aux boîtes de secours, la boîte de secours standard de la Défense répond parfaitement aux besoins les plus courants.

 

Le transport de blessés et de malades dépend des moyens disponibles dans chaque quartier. Là où un Centre Médical Régional est présent, le transport sera assuré avec les moyens de la Défense. Ailleurs, pour les cas urgents, il sera fait appel au service 112. Dans les autres cas, le blessé ou le malade sera transporté avec un véhicule militaire vers le médecin ou l’institut de soins le plus proche.

 

Le Service local de prévention et de protection au Travail veillera au suivi correct de l’organisation et de la mise en œuvre des premiers soins. Les conseillers en prévention ainsi que les médecins du travail feront part de leurs observations et recommandations en la matière aux comités de concertation de base. Les rapports de ces comités sont ensuite transmis à l’état-major de la Défense qui peut intervenir si nécessaire.

 

19.03  Anthony Dufrane (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je suis un peu inquiet. Vous me dites que les chefs de corps élaborent les plans en ce moment alors que la loi est d'application depuis le 1er janvier. J'entends également que certains quartiers ne disposeraient même pas encore de secouriste et qu'il serait fortement recommandé de suivre des formations de secouriste.

 

Ne peut-on travailler autrement? S'il n'y a pas de secouriste actuellement, on pourrait essayer d'en obtenir plutôt que de recommander des formations.

 

19.04  Pieter De Crem, ministre: Il y en a 3 000.

 

19.05  Anthony Dufrane (PS): Ils ne sont peut-être pas répartis équitablement.

 

19.06  Pieter De Crem, ministre: Je vais tenir compte de votre suggestion. Je veillerai à établir une répartition plus équilibrée. Vous marquez un point.

 

19.07  Anthony Dufrane (PS): Pas spécialement un point. Ou en tout cas accélérer les formations, monsieur le ministre.

 

19.08  Pieter De Crem, ministre: Bonne suggestion.

 

19.09  Anthony Dufrane (PS): Parce que c'est du conditionnel à l'heure actuelle.

 

19.10  Pieter De Crem, ministre: C'est du futur.

 

19.11  Anthony Dufrane (PS): Oui, mais dans quel délai? Court terme ou long terme?

 

19.12  Pieter De Crem, ministre: Court terme.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

20 Question de M. David Clarinval au ministre de la Défense sur "les déclarations de certains membres de l'état-major visant à prévoir, à moyen terme, la disparition des F-16 de la base militaire de Florennes" (n° 3389)

20 Vraag van de heer David Clarinval aan de minister van Landsverdediging over "de verklaringen van een aantal leden van de staf over een geplande verdwijning op middellange termijn van de F-16's van de militaire basis te Florennes" (nr. 3389)

 

20.01  David Clarinval (MR): Monsieur le président, la presse nous apprend que le 7 février dernier, un repas a eu lieu entre le chef de la Défense, le général Jean-Marie Delcour, plusieurs hauts responsables de l'armée et quatre parlementaires qui président une commission liée à la Défense au Parlement. L'objectif de ce repas était de permettre aux militaires et aux parlementaires de faire plus ample connaissance et de laisser à chacun l'opportunité d'exprimer ses soucis et ses souhaits sur ce qui se fait et ce qui se vit pour l'instant dans le département. De nombreuses informations se sont échangées: je vous passe ce chapitre.

 

Outre des échanges sur les troupes, la question du matériel a également été abordée. À ce sujet, le sort de 60 F-16 opérationnels a été évoqué. Selon La Libre Belgique, un parlementaire a insisté sur la vétusté des appareils et sur leur date de fabrication. Selon certains, le chef de la Défense aurait parlé d'une espérance de vie de ces avions de dix à quinze ans, voire de vingt ans. Au terme de ce délai, il conviendrait de procéder à la redéfinition des bases de Kleine Brogel, Florennes et Beauvechain.

 

Monsieur le ministre, il est inutile de vous rappeler nos inquiétudes persistantes à ce sujet. Comme je vous l'avais déjà signalé il y a quelques mois, l'éventuelle fermeture de ces bases en général et de Florennes en particulier aurait des effets négatifs sur l'industrie aéronautique de notre pays, sur l'économie locale et sur l'emploi. Au sujet de la grande pertinence du choix de Florennes pour l'implantation d'une base aérienne, vos réponses de l'époque ne m'avaient pas rassuré.

 

Vous ne serez donc pas étonné d'apprendre que cet article n'a pas manqué de me faire sursauter. Monsieur le ministre, pouvez-vous nous dire clairement et sans ambiguïtés ce qu'il en est définitivement de l'avenir des bases de Florennes en particulier mais aussi de Beauvechain et de Kleine Brogel? Notre collègue M. Bastin nous a dit que vous lui aviez parlé de l'arrivée d'avions sans pilote à Florennes en lieu et place des F-16. Est-ce vrai? La fin des F-16 est-elle réellement programmée? Y a-t-il un plan, une étude, une réflexion en cours sur l'avenir de Florennes post-F-16?

 

20.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, monsieur Clarinval, conformément au plan de finalisation de la transformation de l'armée, la Défense maintient à niveau sa flotte de F-16 de concert avec notre partenaire au Multinational Fighter Program. Tous les partenaires européens et donc les programmes européens au sein de MNFP, plus précisément les Pays-Bas, le Portugal, la Norvège, le Danemark prévoient la mise en œuvre du F-16 bien au-delà de 2020.

 

Le F-16 subit des mises à jour régulières et progressives qui sont déterminées au sein du MNFP dans le but de prolonger la durée de vie opérationnelle des avions et de continuer à assurer une interopérabilité optimale au sein de l'OTAN et de l'Union européenne. La preuve en est l'achat du nouveau standard de dispositif d'identification qui a été lancé fin 2010 dans le cadre de PME (l'Urgent Minimum Program). Dans le cadre de la finalisation de la transformation, la capacité d'avions sans pilote est transférée vers le Deuxième Wing à Florennes. Il s'agit d'une colocalisation avec les escadrilles F-16 et non d'une substitution. Par conséquent, l'avenir des bases de Kleine Brogel et de Florennes n'est pas menacé, tout comme celui de la base de Beauvechain où en conformité avec le plan de finalisation de la transformation, la capacité Hélicoptères sera regroupée dans sa totalité.

 

La formation de base des pilotes continuera à avoir lieu à Beauvechain et un maximum de formations "Air" sera concentrée en cet endroit.

 

20.03  David Clarinval (MR): Un point positif, monsieur le ministre: la colocalisation plutôt que le remplacement, c'est très important. Je suis très content d'obtenir une réponse officielle sur ce point. Maintenant, qu'en est-il après 2020?

 

20.04  Pieter De Crem, ministre: Je ne crois pas que ce soit le moment opportun pour en parler. Nos avions sont mis à jour régulièrement et peuvent être utiles bien au-delà de 2020. J'espère qu'une fois que cette étude aura démarré, je pourrai compter sur votre soutien pour penser au successeur du F-16, discussion qui devra avoir lieu un jour ou l'autre.

 

20.05  David Clarinval (MR): Cela, c'est "le jour où" cette étude aura lieu. Je prends acte de cette réponse très claire et je vous remercie pour cette clarté.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 12.50 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.50 uur.