Commission des Relations extérieures

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen

 

du

 

Mercredi 16 mars 2011

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Woensdag 16 maart 2011

 

Voormiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 09.05 heures et présidée par M. François-Xavier de Donnea.

De vergadering wordt geopend om 09.05 uur en voorgezeten door de heer François-Xavier de Donnea.

 

01 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de situatie van de Belgen in Ivoorkust" (nr. 1873)

- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de diplomatieke contacten met Ivoorkust" (nr. 2122)

- de heer Denis Ducarme aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de situatie in Ivoorkust" (nr. 2269)

- mevrouw Els Demol aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de situatie in Ivoorkust" (nr. 3245)

- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de situatie in Ivoorkust" (nr. 3365)

01 Questions jointes de

- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation des Belges en Côte d'Ivoire" (n° 1873)

- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les contacts diplomatiques avec la Côte d'Ivoire" (n° 2122)

- M. Denis Ducarme au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation en Côte d'Ivoire" (n° 2269)

- Mme Els Demol au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation en Côte d'Ivoire" (n° 3245)

- Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation en Côte d'Ivoire" (n° 3365)

 

01.01  Els Demol (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, volgens een vertegenwoordiger van de Verenigde Naties in Ivoorkust lijken sommige delen van de economische hoofdstad Abidjan op een oorlogszone. Op dinsdag 1 maart 2011 raakte bekend dat drie gevechtshelikopters werden geleverd aan de aanhangers van Gbagbo. Tegen dat land loopt al sinds 2004 een internationaal wapenembargo. De VN blunderden trouwens door Wit-Rusland hiervoor verantwoordelijk te stellen.

 

Gbagbo hitst zijn aanhangers op om VN-personeel aan te vallen, om hen te verdrijven uit het land. Twee medewerkers van de Verenigde Naties zijn ontvoerd door een Ivoriaanse jeugdmilitie die gelieerd wordt aan Gbagbo.

 

Op donderdag 3 maart 2011 zijn er nog zeven vrouwen doodgeschoten tijdens een steunbetoging voor de verkozen en internationaal erkende president Alassane Ouattara. Troepen van de zittende president Gbagbo hebben aanhangers van Ouattara aangevallen. Op dit ogenblik zouden reeds 400 000 mensen voor het geweld op de vlucht zijn geslagen.

 

De berichtgeving die tot ons komt, laat duidelijk blijken dat de situatie escaleert. Ook beelden van het bewuste incident van donderdag 3 maart behoeven eigenlijk geen commentaar. De Nederlandse ambassade heeft op vrijdag 4 maart alle Nederlanders in Ivoorkust opgeroepen het land te verlaten.

 

Ik heb de volgende vragen.

 

Hoe schatten u, uw diensten en de Belgische ambassade de huidige situatie in?

 

Hoeveel Belgen verblijven er momenteel nog in Ivoorkust en welke maatregelen en acties worden ondernomen ten behoeve van hun veiligheid?

 

Hoeveel Belgische militairen zijn er aanwezig in Ivoorkust en wat is hun opdracht?

 

Kunt u de schending van het wapenembargo bevestigen en vertellen wie hiervoor verantwoordelijk is?

 

Welke stappen ondernemen u en uw diensten om deze situatie op Europese en andere internationale fora te behandelen?

 

01.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, u weet dat mevrouw Demol samen met verschillende andere collega’s vragen over Ivoorkust had voorbereid.

 

Ik zal trachten mij toe te spitsen op de informatie die mevrouw Demol heeft gevraagd, maar het zou kunnen dat ik bij het lezen nog wat antwoorden geef op vragen van collega’s die jammer genoeg afwezig zijn.

 

Ik wil even aangeven dat de Belgische ambassade in Abidjan nog steeds volledig operationeel is en dat zij geregeld informatie over de situatie en de aanbevelingen aan de Belgen in het land kan doorsturen. De veiligheidsvoorschriften worden verzonden naar iedereen die zich zelfs tijdelijk op de ambassade inschrijft.

 

Dat gebeurt, afhankelijk van de beschikbare werkende communicatiemiddelen en -diensten, rechtstreeks naar alle Belgen of via een ontwikkeld piramidesysteem met wijkverantwoordelijken in beide of een van de landstalen. Dat gebeurt per e-mail, radio, telefoon, gsm of sms naar zowel Ivoriaanse als buitenlandse nummers. De combinatie van die twee informatiekanalen maakt dat wij vrij goed contact kunnen houden.

 

U weet dat de reisadviezen op de website van Buitenlandse Zaken aanbevelingen geven met betrekking tot reizen en verblijven. Zoals u weet, zijn die verstrengd. Het wordt ten stelligste afgeraden naar Ivoorkust af te reizen. Wij herhalen ook met aandrang de oproep aan de Belgen in Ivoorkust om het land tijdelijk te verlaten in afwachting van een normalisering van de toestand. Er is dus een relatief streng reisadvies en zelfs een advies om het land te verlaten, wat echter geen bevel om het land te verlaten is.

 

Er is een verbindingsofficier van Defensie geïntegreerd in het personeel van de ambassade. Die onderhoudt regelmatige contacten met de aanwezige andere buitenlandse militairen, in het bijzonder van Frankrijk die de leiding heeft onder de westerse landen, maar ook met de andere lidstaten.

 

Zowel ter plaatse als op het niveau van de hoofdsteden is er coördinatie tussen de EU-lidstaten. Er is duidelijk afgesproken dat Frankrijk het voortouw neemt, ook indien een evacuatie noodzakelijk zou blijken.

 

Er bevindt zich momenteel nog steeds een driehonderdtal Belgen in Ivoorkust. U moet ermee rekening houden dat het in veel gevallen gaat om mensen die gevestigde belangen en soms ook de dubbele nationaliteit hebben en die de intentie te kennen hebben gegeven om in het land te willen blijven. Wij dwingen hen uiteraard op dit ogenblik niet om te worden geëvacueerd.

 

De idee van een evacuatie is momenteel niet aan de orde. U moet er ook rekening mee houden dat de grenzen en de luchthaven open zijn en dat er nog altijd commerciële vluchten naar Europa zijn.

 

Ik wil ook even op de opflakkering van het geweld ingaan.

 

Wij hebben inderdaad een vermenigvuldiging van de confrontaties tussen beide kampen vastgesteld. Ik heb zelf zowat een week geleden de minister van Justitie van president Ouattara in Brussel ontvangen, met hem gesproken en er mij persoonlijk van kunnen vergewissen dat de toename van het geweld, meer bepaald het incident waarnaar u verwijst, zijnde het feit dat er op een groep betogende vrouwen is geschoten, bijzonder schokkend is en naar de mening van mijn collega van Justitie ook een heel sterke impact ten nadele van Gbagbo op de publieke opinie in Ivoorkust heeft.

 

Inzake de coördinatie van het Belgische leger met andere instanties die in Ivoorkust werkzaam zijn, kan ik u bevestigen dat er EU-coördinatie is. Er zijn tussen België en Frankrijk onderlinge afspraken voor steun en samenwerking gemaakt. Voornoemde steun en samenwerking zijn trouwens al gebruikt, onder andere voor het in de plaats stellen van Belgisch veiligheidspersoneel in de Belgische ambassade. Met instemming van de regering heeft Defensie immers, met het oog op de bescherming van de Belgische ambassade, een Forward Security Team in de zone gebracht. Zulks is met de behulpzame steun van Frankrijk gebeurd.

 

Defensie houdt constant middelen paraat voor een mogelijke evacuatie van onderdanen uit het buitenland.

 

U hebt mij ook een vraag gesteld over een mogelijke schending van het wapenembargo. De mogelijke schending van het wapenembargo is niet bevestigd. De Verenigde Naties hebben op 2 maart 2011 een persbericht in die zin gepubliceerd. Ik houd het bericht voor u ter beschikking.

 

Ten slotte, inzake de nog te ondernemen stappen om een en ander op de internationale fora te behandelen, merk ik op dat door toedoen van onze ambassade in Abidjan, België de ontwikkelingen in Ivoorkust op de voet volgt. Onze verschillende permanente vertegenwoordigingen nemen actief deel aan de discussies binnen de EU- en de VN-instellingen over het onderwerp in kwestie. Wij houden er onder meer toezicht op de toepassing van concrete maatregelen, zoals de uitvoering van de Europese sancties.

 

Mijnheer de voorzitter, ik heb, mij toespitsend op de vragen van mevrouw Demol, gepoogd u zoveel mogelijk informatie mee te geven.

 

01.03  Els Demol (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is heel goed dat wij in Ivoorkust de vinger aan de pols houden. Er heerst ginds immers een heel explosieve situatie. Het zijn vooral de burgers die als wapen worden gebruikt. Er worden niet alleen wapens op de burgers gericht. De burgers worden duidelijk ook als wapen gebruikt, wat een heel spijtige situatie is.

 

Ik hoop dus dat wij de zaak goed opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Els Demol aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de mogelijke terugtrekking van Kenia uit het Internationaal Strafhof in Den Haag" (nr. 2178)

- de heer Bruno Tuybens aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de Keniaanse plannen om zich als partij terug te trekken uit het Internationaal Strafhof" (nr. 2184)

- mevrouw Eva Brems aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het lidmaatschap van Kenia van het Internationaal Strafhof" (nr. 2208)

02 Questions jointes de

- Mme Els Demol au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le retrait éventuel du Kenya de la Cour pénale internationale de La Haye" (n° 2178)

- M. Bruno Tuybens au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'intention du Kenya de se retirer de la Cour pénale internationale" (n° 2184)

- Mme Eva Brems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'adhésion du Kenya à la Cour pénale internationale" (n° 2208)

 

02.01  Els Demol (N-VA): Mijnheer de minister, uit de pers vernamen we dat het Keniaanse parlement een mogelijke terugtrekking van het land uit het Internationaal Strafhof bespreekt. Het Internationaal Strafhof is sinds 2002 bevoegd om in 114 landen die het oprichtingsverdrag geratificeerd hebben, de zwaarste misdaden, waaronder genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, te berechten. In december vorig jaar publiceerde openbaar aanklager van het strafhof Moreno-Ocampo een lijst met zes Kenianen die verdacht worden van het ophitsen tot verkiezingsgeweld eind 2007, waarbij meer dan duizend Kenianen het leven lieten. De lijst, waar enkele hooggeplaatste Kenianen op staan, zorgde voor wrevel in de Keniaanse politiek. Een parlementslid opperde zelfs dat Kenia zich best zou terugtrekken uit het ICC.

 

Hoewel een terugtrekking geen onmiddellijk juridisch gevolg zou hebben voor de aanklachten geformuleerd door Moreno-Ocampo, kan ze wel het werk bemoeilijken. Daarnaast is er ook het gevaar dat het een precedent kan creëren voor andere landen die uit politieke overwegingen liever geen inmenging van het strafhof zien. Op dit moment zijn 31 van de 114 lidstaten die partij zijn bij het hof, gelegen in Afrika. De terugtrekking van Kenia zou mogelijk een kettingreactie teweeg kunnen brengen en zou het internationaal strafrecht uithollen.

 

Graag had ik dan ook van u vernomen of u op de hoogte bent van een mogelijke terugtrekking van Kenia uit het Internationaal Strafhof. Welke stappen kunnen ons land en de Europese Raad van ministers van Buitenlandse Zaken ondernemen om dat te verhinderen? Ziet u ook het gevaar dat een dergelijke terugtrekking voor een domino-effect zou kunnen zorgen bij andere landen in die regio?

 

02.02  Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, deze vraag werd twee maanden geleden ingediend, maar in feite is ze nog altijd actueel. De actualiteit is echter wat verschoven. Wanneer een land zich aansluit bij het Internationaal Strafhof en begint te overwegen om zich terug te trekken zodra er een zaak is, dan moet de internationale gemeenschap, met name de andere partijen bij het statuut van het Internationaal Strafhof, heel duidelijk reageren. Zoiets kan natuurlijk niet. Het ondergraaft het hele systeem en zou een heel gevaarlijk precedent zijn.

 

Wat wij ondertussen zien, is dat Kenia zich nu meer heeft gefocust op een vraag tot opschorting van de vervolging van de Keniaanse politici en hierin ook door de Afrikaanse Unie gesteund wordt. Als ik goed geïnformeerd ben, zal daarover deze week in de Veiligheidsraad een discussie plaatsvinden. Het blijft dus actueel.

 

Heeft België tegenover de Keniaanse overheid stappen ondernomen om zijn ongenoegen over het voornemen om zich uit het strafhof terug te trekken kenbaar te maken? Welk standpunt heeft ons land ingenomen in verband met de vraag tot schorsing? Welke stappen worden ook in EU-verband genomen?

 

02.03 Minister Steven Vanackere: Op 15 maart 2005 heeft Kenia het Statuut van Rome geratificeerd en is het dus verdragspartij bij het Internationaal Strafhof en op 26 november 2009 heeft openbaar aanklager Luis Moreno-Ocampo beslist om een verzoek in te dienen om toelating te krijgen om een onderzoek uit eigen beweging te voeren naar het Keniaanse geweld in de periode 2007-2008, wat gevolgd werd door een dagvaarding op 15 december 2010. Beslissingen over die dagvaarding worden trouwens in de loop van deze maand verwacht.

 

Als gevolg van die ketting van gebeurtenissen werd in het Keniaanse parlement op 22 december 2010 een motie van terugtrekking uit het Statuut van Rome goedgekeurd. Zo'n motie moet wel in een wet worden omgezet om effect te hebben.

 

Het wetsontwerp dat de volgende stap na een motie zou kunnen zijn, is nog niet aanvaard. Het lijkt erop dat de Keniaanse regering de motie van terugtrekking uit het Statuut van Rome vooralsnog niet wil volgen. Dat is belangrijke informatie.

 

Overigens, zelfs als Kenia niet langer partij is waarop het Statuut van Rome van toepassing is, zouden de zes betrokkenen nog steeds worden vervolgd. In de aangelegenheid die bekommernis veroorzaakt in de Keniaanse politieke wereld, zou een terugtrekking zelfs niet eens dienstig zijn naar internationaalrechtelijke normen.

 

Wat wij nu begrijpen van de situatie, is dat Kenia andere mogelijkheden aan het onderzoeken is dan de terugtrekking als partij bij het verdrag, meer bepaald de installatie van een plaatselijke rechtbank om de auteurs verdacht van die misdaden, zelf te vervolgen.

 

In dat geval zou men zich beroepen op artikel 19 van het Statuut van Rome met het oog op een verklaring van niet-ontvankelijkheid, omdat men zelf de berechting wil doen. U moet bedenken dat in dat geval Kenia moet bewijzen dat het de wil en de capaciteit heeft om het onderzoek en de vervolging werkelijk tot een goed einde te brengen en dat het hof hoe dan ook na het verzamelen van de opmerkingen van de procureur en van de slachtoffers een beslissing zal moeten nemen. Dat is zeker geen vanzelfsprekende piste.

 

Ik communiceer u wat wij begrijpen inzake de intenties van Kenia. Tegelijkertijd wil men eventueel artikel 16 van het Statuut van Rome toepassen, dat de VN-Veiligheidsraad toelaat het hof te vragen zijn onderzoeken en vervolgingen voor 1 jaar op te schorten op grond van een resolutie die zou worden aangenomen, waarbij de Keniaanse overheid binnen de termijn van 1 jaar, die trouwens verlengbaar is, de mogelijkheid heeft een plaatselijke rechtbank op touw te zetten.

 

Samengevat, collega’s, vandaag merken wij dat de politieke druk van Kenia niet zozeer gaat in de richting van het uit het verdrag stappen, maar wel dat Kenia, rekening houdend met zowel artikel 16 als artikel 19 van het verdrag, zich beraadt over een alternatief, met name het zelf berechten van de betrokkenen.

 

Ik kan u ook stellig zeggen dat wij in contact staan met Kenia en met de Afrikaanse Unie. De Afrikaanse Unie heeft een bepaalde steun uitgedrukt ten opzichte van het voorstel om artikel 16 te gebruiken. De Afrikaanse leden van de VN-Veiligheidsraad, Zuid-Afrika, Nigeria en Gabon, hebben aangegeven dat zij willen ijveren om de vraag tot uitstel op de agenda te brengen.

 

U vraagt natuurlijk wat wij doen? Wij hebben bij contacten en bilaterale ontmoetingen, inclusief op ministerieel niveau, de bedoeling de ongerustheid over de samenwerking van Kenia met het Internationaal Strafhof aan te kaarten. De Europese posthoofden in Nairobi laten dat aan bod komen in hun politieke dialoog met de autoriteiten, waarbij aangedrongen wordt op volledige en effectieve samenwerking van Kenia met het Internationaal Strafhof.

 

Er bestaat binnen de EU consensus over dat indien de wet die voorziet in de opzegging van het Statuut van Rome wordt goedgekeurd, er een bijzonder sterk gezamenlijk signaal moet worden gegeven door de EU. De EU-vertegenwoordiger bij de Afrikaanse Unie heeft die kwestie trouwens al aangekaart bij de voorzitter van de Commissie van de Afrikaanse Unie. Ter informatie, laatstgenoemde herinnerde eraan dat de Afrikaanse Unie niet tegen het Internationaal Strafhof gekant is en verzekerde dat Afrika zich niet als één blok zal terugtrekken uit het Statuut van Rome.

 

Ik laat dat uiteraard voor rekening van de betrokkene.

 

Ik denk dat wij nu meer dan ooit erop moeten aandringen dat niet wordt gekozen voor de “wegtrekkingshypothese", maar we moeten constructief nagaan of men de Kenianen in staat kan stellen om op een geloofwaardige manier zelf de berechting te doen.

 

02.04  Els Demol (N-VA): Ik dank u voor uw antwoord.

 

02.05  Eva Brems (Ecolo-Groen!): Ik dank u voor uw antwoord. Een duidelijk standpunt tegenover dat schorsingsscenario met mogelijkheid voor eigen berechting is er eigenlijk niet, begrijp ik. Ik vraag mij af of het in zo’n high profile politiek dossier werkelijk haalbaar is dat men de berechting zelf doet.

 

02.06 Minister Steven Vanackere: Men heeft het heel goed uitgedrukt. Mocht Kenia zich terugtrekken uit het verdrag, dan wil het internationaal strafrecht dat de vervolging hoe dan ook kan plaatsvinden. Mocht men een beroep doen op de artikelen 16 en 19 en even tijd vragen om de verdachten zelf te vervolgen, dan zou dat wel degelijk betekenen, per hypothese, indien Kenia de capaciteit kan aantonen om zelf te vervolgen, dat de procedure op het niveau van het hof stopt en vervangen wordt door een lokale rechtbankprocedure.

 

02.07  Eva Brems (Ecolo-Groen!): Het is natuurlijk ook maar een schorsing gedurende een jaar.

 

Ik vroeg mij af of er een scenario is voor een vorm van ondersteuning en begeleiding vanuit de internationale gemeenschap, als Kenia zelf tot vervolging wil overgaan. Maar ik neem aan – ik heb daarover nog niets gelezen – dat dat nog niet op tafel ligt.

 

02.08 Minister Steven Vanackere: Wij bekijken dat op een wat defensieve wijze. Het beste is dat wij gewoon handelen zoals de internationale rechtsorde voorschrijft, namelijk dat Ocampo het werk kan doen. Uiteraard willen wij behulpzaam zijn wanneer er echt een expliciete wil is van Kenia om zelf op een geloofwaardige manier de verdachten te vervolgen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de M. Patrick Moriau au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation politique au Liban" (n° 2203)

03 Vraag van de heer Patrick Moriau aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de politieke situatie in Libanon" (nr. 2203)

 

03.01  Patrick Moriau (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 12 janvier dernier, 11 ministres libanais – dont dix appartenant au Hezbollah et à des formations alliées – ont démissionné, précipitant la chute du gouvernement d'union nationale du premier ministre libanais, Saad Hariri.

 

La cause de cette crise politique est liée à l'enquête judiciaire actuellement en cours au sein du Tribunal spécial pour le Liban (TSL) et qui doit faire la lumière sur l'attentat à la bombe qui a coûté la vie en février 2005 au premier ministre Rafic Hariri, ainsi qu'à 22 autres personnes. En effet, en raison de rumeurs persistantes d'une possible mise en accusation de membres du Hezbollah, le TSL est devenu, depuis le mois de juillet dernier, la pomme de discorde entre le bloc de la majorité, incarnée par le premier ministre Saad Hariri et celui de l'opposition, incarnée par Hassan Nasrallah, secrétaire général du Hezbollah.

 

Le procureur du TSL a remis le 17 janvier son acte d'accusation au juge de la mise en état, le Belge Daniel Fransen, qui doit désormais l'examiner en vue de sa confirmation. Un processus qui devrait prendre de six à dix semaines, mais qui ne sera certainement pas de nature à apaiser les tensions de plus en plus vives au Liban. Suite à cela, les forces de sécurité libanaises ont d'ailleurs pris position dans le centre de Beyrouth et plusieurs écoles ont été fermées; la crainte de revivre le conflit de mai 2008 est bien présente.

 

Par ailleurs, la diplomatie internationale s'active toujours pour empêcher que la crise ne prenne un tournant violent, compte tenu des bouleversements que connaît la région.

 

Monsieur le ministre, pensez-vous qu'une mise en cause du Hezbollah par le TSL dans l'assassinat de Rafic Hariri pourrait entraîner le Liban dans un nouveau conflit armé?

 

Quelles pourraient être les conséquences de cette crise sur le Moyen-Orient?

 

Quel message sera-t-il délivré par la Haute représentante de l'Union européenne, Mme Ashton, en visite dans la région? En effet, certaines rumeurs affirment qu'elle compte se rendre au Liban et rencontrer le président, M. Sleiman.

 

Par ailleurs, le ministre saoudien des Affaires étrangères, Saoud al-Faycal, engagé dans des efforts de médiation conjoints avec la Syrie, a mis en garde contre "une partition ou une sécession" au Liban. Qu'en pensez-vous?

 

Ce week-end, un million de personnes manifestaient sur la place des Martyrs, à Beyrouth, à l'appel des sunnites de Hariri, des chrétiens des forces libanaises de Gemayel et même des Druzes de Joumblatt, qui ont changé un peu d'attitude. Seuls les chrétiens du général Haoud et, bien sûr, les partisans du Hezbollah ne participaient pas à cette manifestation qui voulait dire clairement non à l'armement du Hezbollah.

 

Manifestement, certains craignent que, suite à l'enquête sur Hariri, le désarmement du Hezbollah n'ait pour conséquence de permettre aux sunnites la prise de Beyrouth via un soulèvement des camps palestiniens, manifestement surarmés. Certains craignent même une offensive israélienne comme celle de 2006.

 

C'est d'ailleurs la motivation des Druzes, j'en ai rencontré l'un ou l'autre.

 

Manifestement, le Liban semble être à nouveau sous tension, avec tout ce qui se passe dans la région pour le moment.

 

03.02  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, en réaction à des rumeurs pendant l'été 2010 concernant une possible demande d'inculpation de personnes liées au Hezbollah par le procureur du Tribunal spécial pour le Liban, le Hezbollah a multiplié les déclarations hostiles au tribunal, avec le soutien de ses alliés politiques au Liban et en dehors. Ces déclarations ont contribué à une déstabilisation du gouvernement. Malgré les efforts de médiation régionale, cette déstabilisation progressive a abouti, le 12 janvier, à la démission en bloc des ministres du Hezbollah et de ses alliés politiques chrétiens et chiites. Faute de quorum, ces démissions ont entraîné la chute automatique du gouvernement du premier ministre Hariri, sunnite appuyé par le reste des chrétiens.

 

Sur le terrain, la situation reste calme, même si la tension est palpable. Pour rappel, le gouvernement d'union nationale avait été formé par Saad Hariri après l'accord signé à Doha et la médiation qatarie en juin 2008. Cet accord avait rétabli une certaine stabilité après la grave crise et les violences politiques qui avaient fait plus de 60 morts. Dans ce contexte, on peut saluer le calme relatif actuel mais la Belgique et ses partenaires de l'Union européenne suivent la situation de près.

 

Au Conseil des Affaires étrangères du 31 janvier, j'en ai discuté avec mes collègues et de nouvelles conclusions ont été adoptées. Elles mettent l'accent sur le respect et le bon fonctionnement des institutions et l'importance de la non-violence. C'est désormais au nouveau premier ministre, M. Mikati, de former un gouvernement qui réponde à cette attente.

 

Je reste convaincu de l'utilité du travail du Tribunal spécial pour le Liban. Ce tribunal a été mis en place à la demande des Libanais et doit contribuer à la stabilisation du pays en donnant une réponse claire à ceux qui pensent pouvoir utiliser en toute impunité la violence comme instrument politique. Dans le cadre de l'engagement de la Belgique et de l'Union européenne pour un Liban stable, je me joins aux appels de Mme Ashton pour la reprise d'un dialogue constructif entre responsables politiques libanais afin de trouver une solution négociée à la crise.

 

S'agissant de la coopération avec le tribunal, les conclusions adoptées le 31 janvier sont claires: l'Union européenne attend la poursuite d'une coopération entière du gouvernement libanais. L'éventualité de sanctions européennes ou onusiennes contre des individus n'est actuellement pas examinée. L'Union européenne a également confirmé le 31 janvier son attachement au Tribunal spécial pour le Liban. Elle s'est notamment dit prête à assurer son financement.

 

J'envisage une nouvelle contribution belge; ce serait la troisième. Deux paiements de 175 000 euros ont été effectués en 2009 et en 2010. J'en envisage un troisième pour le financement de ce tribunal.

 

03.03  Patrick Moriau (PS): Monsieur le ministre, merci pour votre réponse très complète.

 

Cela dit, je ne suis pas tout à fait d'accord avec vous quand vous dites que la situation est calme. Je reviens de Beyrouth où je me trouvais ce week-end. Je peux vous dire que la tension y est plus que palpable.

 

On assiste aujourd'hui à l'émergence d'un nouveau paradigme dans la région: entre la tyrannie et le djihadisme, il y a manifestement une voie démocratique à laquelle tout le monde souscrit dans la région. Et il est clair que, dans ce nouvel espace politique, le Liban va jouer un rôle essentiel. C'est capital, même en termes de symbolique.

 

Le conflit palestino-israélien y est manifestement sous-jacent avec le Hamas qui va retrouver de l'oxygène.

 

En outre, on sait très bien que le blocus égyptien est terminé, qui que ce soit au pouvoir.

 

De plus, le Hezbollah est un acteur pivot, en particulier au Liban. Cela va obliger – certains diront que c'est une bonne chose – Israël à sortir du statu quo qui était le sien et qui n'arrangeait rien. Il va donc devoir renégocier. Cela veut dire aussi que le danger reste présent, en particulier au Liban où la situation est manifestement explosive. Dans les rues de Beyrouth et même aux alentours, les chars et l'armée sont présents partout. Pour le moment, l'armée joue avec le Hezbollah qui curieusement joue un rôle de modérateur. On sent vraiment que tout peut arriver, comme ce fut le cas en 2006 et en 2008.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Questions jointes de

- Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les démarches de reconnaissance de l'État palestinien" (n° 2271)

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la campagne diplomatique de l'Autorité palestinienne en vue de la reconnaissance d'un État palestinien indépendant" (n° 2745)

- M. Tanguy Veys au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la campagne diplomatique de l'Autorité palestinienne en vue de la reconnaissance d'un État palestinien indépendant" (n° 3328)

04 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de stappen met het oog op de erkenning van de Palestijnse Staat" (nr. 2271)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de diplomatieke campagne van de Palestijnse Autoriteit voor erkenning van de onafhankelijke Palestijnse Staat" (nr. 2745)

- de heer Tanguy Veys aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de diplomatieke campagne van de Palestijnse Autoriteit voor erkenning van de onafhankelijke Palestijnse Staat" (nr. 3328)

 

04.01  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j'avais déposé cette question à la fin du mois de janvier. De nombreux pays, parmi lesquels la Russie, sont en train de reconnaître l'État palestinien. Au total, cela en fait une petite centaine sur les 192 membres de l'ONU.

 

Les représentants de l'Autorité palestinienne disent qu'ils ont changé de stratégie, parce qu'ils sont déçus par les négociations en cours. Dans un premier temps, ils vont demander aux États-Unis de reconnaître l'État palestinien dans les frontières de 1967. En cas de refus, ils iront devant le Conseil de sécurité et devant l'Assemblée générale si le Conseil oppose un veto. Ils font le pari qu'il sera plus difficile pour Israël de justifier l'occupation de l'État palestinien si ce dernier est reconnu internationalement. Donc, le rapport de forces dans les négociations futures changera.

 

Ils sont aussi lucides sur le fait que cela affaiblira l'Autorité palestinienne, puisque cela engendrerait son démantèlement. Mais ils se considèrent comme une Autorité sans autorité, dont les activités se limitent à de la gestion municipale avec l'argent des pays donateurs. Une route par-ci, une école par-là, s'exaspèrent-ils. Selon eux, cela ne peut plus durer. C'est pourquoi ils ont changé de stratégie. Nous pouvons comprendre cette volonté de forcer les discussions dans les plus hautes instances qui, depuis des années, à coups de nombreuses résolutions, plaident pour la reconnaissance d'un État palestinien aux côtés d'un État israélien, mais sans que cela change quoi que ce soit sur le terrain. La situation devient, à l'évidence, de plus en plus compliquée.

 

J'en viens à mes questions, monsieur le ministre. Que pensez-vous de cette initiative visant à faire reconnaître l'État palestinien? Quelle position adopteriez-vous à l'Assemblée générale de l'ONU si cette question était abordée? De nombreux observateurs font savoir qu'une majorité des États au Conseil de sécurité ou à l'Assemblée générale pourraient se prononcer en faveur de cette reconnaissance. Qu'en sera-t-il de la Belgique?

 

Il me semble enfin que des discussions se sont déroulées au moment de la présidence belge de l'Union européenne. Qu'en est-il ressorti? Nous savons bien qu'au-delà des problèmes juridiques et administratifs de délimitation des frontières qui se poseraient, une reconnaissance immédiate aurait une vertu symbolique immense.

 

04.02  Tanguy Veys (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de rechtstreekse gesprekken tussen Israël en de Palestijnen, die op 2 september 2010 opgestart werden in Washington, zijn opgeschort sinds 26 september. De Palestijnen bewandelen sinds de blokkering ook alternatieve wegen. Ze vragen andere landen om de Palestijnse staat te erkennen op basis van de voor 1967 afgesproken grenzen, met Jeruzalem als hoofdstad van de twee staten. Hiermee wordt verwezen naar de grenzen zoals die naar verluidt bestonden vóór de Zesdaagse Oorlog tussen Israël en de Arabische buurlanden en de bezetting van Oost-Jeruzalem, de Westbank en de Gazastrook.

 

Mijnheer de minister, bent u van oordeel dat in de resolutie van de Verenigde Naties nr. 242 van 1967 de Engelstalige versie spreekt over de teruggave van gebieden en niet van dé gebieden en dat het afbakenen van de grenzen dan ook maar alleen kan gebeuren op basis van wederzijdse akkoorden?

 

Bent u van oordeel dat, in plaats van de Palestijnse staat te erkennen op basis van de vóór 1967 afgesproken grenzen, de Belgische overheid al het mogelijke moet doen om de geblokkeerde vredesonderhandelingen nieuw leven in te blazen?

 

In verband met de term “bezette gebieden” met betrekking tot Samaria en Judea op de Westbank, bent u op de hoogte van het feit dat dit volgens internationaal oorlogsrecht gebieden zijn die legitiem bezet zijn als resultaat van aanvalsoorlogen die tegen Israël werden gevoerd?

 

Zult u bij het bepalen van uw standpunt ermee rekening houden dat het hier in wezen een ideologisch conflict betreft tussen de onvrije en antiwesterse islamitische wereld, waarvan wij nog zaterdag jongstleden de barbaarse praktijken gezien hebben, en het volledig vrije land in het Midden-Oosten, zijnde Israël? In verband met de feiten van zaterdag, verwijs ik naar een koppel met drie kinderen, van 11 jaar, 3 jaar en een baby van een paar maanden oud, die gruwelijk met een mes werden vermoord, de baby werd zelfs onthoofd.

 

Bent u op de hoogte van het antisemitische karakter van de islamitische wereld, waar boeken als Mein Kampf en de Protocollen van de wijzen van Sion bestsellers zijn en waar middels de media en de moskeeën moslims permanent worden gehersenspoeld met antisemitische propaganda waarop zelfs Joseph Goebbels jaloers zou zijn?

 

Zo ja, als u dat ook vindt, denkt u dat zolang dat niet verandert duurzame vrede in het Midden-Oosten überhaupt onmogelijk is?

 

Bent u op de hoogte van de woorden van de Algerijnse schrijver Boualem Sansal, die zopas in een artikel het Arabisch nationalisme een “racistische, antidemocratische, antiwesterse, antisemitische en anti-Israëlische ideologie” noemt.

 

Ten slotte, beseft u dat niet de nederzettingen het obstakel vormen voor vrede, maar dat zij slechts het gevolg zijn van een veel dieperliggend probleem, met name de door Boualem Sansal beschreven Arabisch-islamitische ideologie?

 

04.03  Steven Vanackere, ministre: Il faudrait peut-être, au niveau de l'histoire, rappeler que quand Arafat, en 1988, a déclaré l'existence d'un État palestinien, plus de cent pays ont reconnu cet État, dont Chypre, Malte et un certain nombre de pays qui, à ce moment-là, étaient encore sous l'influence de la République soviétique et qui sont devenus, par la suite, en tant qu’États d’Europe centrale, des États membres de l’Union européenne. Ceci explique qu’il y ait là une différence entre un certain nombre d’États membres de l’Union européenne.

 

J’entends, tout comme vous, des spéculations sur une initiative des Nations unies, visant à accroître cette reconnaissance internationale. Sur le plan de la procédure, faire reconnaître la Palestine comme membre de plein droit des Nations unies, plutôt qu’observateur – ce qu’elle est aujourd’hui – nécessite d’abord l’endossement du Conseil de sécurité où, comme vous le savez, la Belgique ne siège pas actuellement. Je n’ai pas connaissance d’un projet concret allant dans ce sens ou qu’il y ait quoi que ce soit à l’ordre du jour. Sur le fond, comme j’ai pu le dire le 7 novembre dans cette commission, les positions belge et européenne restent, à ce stade, de soutenir une solution négociée qui mène à la création d’un État palestinien indépendant, démocratique et viable, avec Jérusalem-Est comme capitale, dans des frontières respectant la ligne verte de 1967, sauf accord négocié des deux parties.

 

Comme déclaré en 1999 au Conseil européen de Berlin, et rappelé encore en décembre, y compris par l’Espagne et Chypre, l’Union européenne soutient l’autodétermination du peuple palestinien et est prête à reconnaître le futur État palestinien dans le cadre de la solution des deux États, permettant la coexistence pacifique et durable d’Israël et de la Palestine.

 

Reconnaître la Palestine sans accord de paix préalable ne répondrait pas aux attentes concrètes des Palestiniens d’amélioration de leurs conditions de vie, mais risquerait de figer la situation d’occupation actuelle, sans parler de la division entre Gaza et la Cisjordanie. J’en ai discuté avec mon collègue Jonas Store qui n’est pas tenu de suivre une quelconque ligne de conduite de l’Union européenne, dans la mesure où la Norvège n’en fait pas partie, mais il m’a exprimé exactement le même sentiment. Reconnaître l’aspiration et l’ambition à un niveau politique n’équivaut pas nécessairement à une reconnaissance en tant qu’État parce que, selon ses propres mots, "to recognize a State, this State first has to exist". Il ne s’agit donc pas de formuler un rêve ou de soutenir une ambition, il s’agit de reconnaître une situation qui, aujourd’hui, n’existe pas.

 

Samen met de rest van de Europese Unie beschouwt België de Israëlische aanwezigheid in de West Bank en de Gazastrook na 1967 wel degelijk als een bezetting. De EU steunt dan ook de oprichting van een Palestijnse staat op basis van de grenzen van 1967. Een zelfde consensus bestaat er omtrent de kolonies die gevestigd zijn in bezet gebied, inclusief in Oost-Jeruzalem, namelijk dat ze een obstakel voor de vrede vormen, en illegaal zijn naar internationaal recht.

 

De internationale gemeenschap roept beide zijden op om geen eenzijdige daden te stellen, en extremistische boodschappen en ophitsing, inclusief elke vorm van hate speech, tegen te gaan.

 

Je partage la préoccupation à la fois palestinienne et internationale face à l’impasse actuelle et à la politique du gouvernement Netanyahu en matière de colonisation, particulièrement à Jérusalem-Est.

 

La manière la plus utile dont la Belgique et l’Union européenne peuvent contribuer positivement est de répéter que, si la solution doit venir des négociations, celles-ci n’exemptent pas les parties de respecter le droit international. Via Mme Ashton, l’Union européenne a pris l’initiative d’une réunion du Quartet le 5 février à Munich où elle a transmis ce message et obtenu une implication accrue du Quartet via les contacts directs de ses envoyés avec les négociateurs.

 

À titre national, je peux vous informer que la Belgique a co-parrainé le projet palestinien de résolution du Conseil de sécurité qui appelait Israël à cesser immédiatement ses activités de colonisation. Ce projet palestinien invitait aussi les parties à reprendre les négociations et rappelait le soutien du Quartet, y compris celui de l’Union européenne, à un règlement de toutes les questions touchant au statut final d’ici septembre 2011. Ce projet a été bloqué par le veto de la délégation américaine. Les autres membres ont tous voté en sa faveur, y compris les membres permanents comme le Royaume-Uni et la France, ce qui a certainement attiré l’attention des États-Unis.

 

Comme Mme Ashton, je regrette cet échec à faire transmettre ce message clair sur une question que je juge essentielle pour la paix dans la région et la solution des deux États en particulier.

 

04.04  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je fais la différence entre deux choses, comme je l'ai dit dans ma question: cela pose des questions administratives et juridiques très compliquées et on sent bien également un certain fatalisme de la part de l'Autorité palestinienne et une certaine lassitude qui s'installe, entraînant une volonté de changer totalement de stratégie. Il faut entendre cette aspiration, cette volonté de changement.

 

Pour conclure sur ce que vous disiez à propos de la colonisation, elle est effectivement illégale mais plus on la laissera se dérouler, moins il sera possible d'instaurer deux États et de permettre leur coexistence pacifique. J'en appelle à relancer rapidement les discussions, même si cela s'apparente à un vœu pieux car dans le cas contraire, la coexistence et l'existence même de deux États deviendront totalement impossibles.

 

04.05  Tanguy Veys (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat u en de Belgische regering nog steeds kiezen voor de piste van onderhandelen en niet domweg voor erkenning. Het is immers gemakkelijk en populair om te zeggen dat we Palestina zullen erkennen, maar dat lost niets op. Integendeel, mijns inziens zullen de posities daardoor enkel verscherpen.

 

Naar mijn mening moet de Belgische regering zich bezinnen of het standpunt inzake bezettingen en kolonisatie niet aan actualisatie toe is.

 

Ten slotte, u spreekt over haat en geweld. Volgens mij, als u de actualiteit op de voet volgt, weet u wel uit welke hoek dat komt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Luykx aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "'baggeroorlog' in de Filippijnen" (nr. 1825)

- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "the War of the Belgians" (nr. 2118)

05 Questions jointes de

- M. Peter Luykx au ministre de la Coopération au développement sur "la 'guerre du dragage' aux Philippines" (n° 1825)

- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la guerre des Belges" (n° 2118)

 

05.01  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag dateert al van enkele weken geleden. In die periode was er een baggeroorlog aan de gang tussen twee grote bedrijven, Jan De Nul en Deme, in de Filippijnen. In de lokale media staat dat conflict zelfs bekend als de war of the Belgians. Misschien een replica van wat hier gebeurt, maar dan op een ander vlak, op economisch vlak. Ik ga het verhaal niet opnieuw schetsen.

 

De reden waarom deze vraag nu aan bod komt in deze commissie, is de volgende. Dat is omdat een maatschappij argumenteerde dat er een openbare aanbesteding moest zijn, daarvoor contact heeft opgenomen met de ambassade en heeft gevraagd of er geld van ontwikkelingshulp mee gemoeid is. Zo ja, is er geen openbare aanbesteding nodig. Zo niet, kunnen de regels van de concurrentie gewoon gevolgd worden. Volgens de ambassade was dat het geval: alhoewel er toch geen openbare aanbesteding was uitgeschreven, zijn volgens de ambassade toch de normale concurrentieregels van kracht. Kunt u daar enige toelichting bij geven?

 

05.02 Minister Steven Vanackere: Ik kan dat relatief bondig doen. Bij mijn weten is het contract niet geannuleerd. Dat is punt een. Ten tweede is het een puur privéproject waarbij een klassieke afdekking bij Delcredere werd aangevraagd en conform de normale procedure toegekend. Verwijzingen naar leningen van staat tot staat in het raam van ontwikkelingssamenwerking zijn in dezen dus niet van toepassing. Wij hebben de nodige contacten gelegd met de betrokken bedrijven. Ik ben ervan overtuigd dat voor zover er al een war of the Belgians is geweest, dit verleden tijd moet zijn. De persberichten daarover hebben een beperkte houdbaarheidsdatum. Hopelijk ondervindt de Belgische baggersector in de Filippijnen hiervan geen blijvende reputatieschade en zal de concurrentiepositie ten opzichte van Nederlandse en vooral Chinese baggerbedrijven niet worden afgezwakt door dit soort wederzijdse communicatie. Oncollegiaal optreden tussen Belgische bedrijven is in beider en in ’s lands belang niet voor herhaling vatbaar. Die boodschap heb ik in alle klaarheid aan betrokkenen duidelijk gemaakt. Ik heb het gevoel dat een en ander nu in de normale plooien is gevallen. Ik herhaal dat bij mijn weten wij niet geconfronteerd zijn met een geannuleerd contract.

 

05.03  Peter Luykx (N-VA): Dank u.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de vergoeding van het personeel van de ambassade in Caracas" (nr. 2032)

06 Question de M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les émoluments du personnel de l'ambassade à Caracas" (n° 2032)

 

06.01  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de vergoeding van het personeel van de ambassade in Caracas. Onder het beleid van president Hugo Chávez loopt de inflatie snel op. De inflatievrees die reeds aangekondigd werd bij de intrede van de bolivar fuerte, op 1 januari 2008, is een zelfvervullende voorspelling geworden. De overgang naar deze nieuwe munteenheid zorgt niet alleen voor paniek. De vrees voor een nieuwe inflatie en voor devaluatie op de zwarte markt is inmiddels terecht gebleken.

 

Ik heb vernomen dat de loonvoorwaarden voor het personeel dat aanwezig is op de Belgische ambassade in Caracas de afgelopen twee jaar ongewijzigd bleven. Ik stel mij de vraag in hoeverre, wanneer het land te maken heeft met een inflatie van ongeveer 30 %, en met een devaluatie van de bolivar van maar liefst 65 %, dit een weerslag heeft op de financiële slagkracht van onze landgenoten aldaar.

 

Ik kom tot mijn vragen, mijnheer de minister.

 

Bent u op de hoogte van de financiële situatie van het personeel? Hebt u overleg gepleegd met de Belgische ambassadeur ter plaatse en met de administratie over de loonvoorwaarden voor de verschillende daar geldende statuten? Acht u een aanpassing van de loonvoorwaarden van het personeel in Caracas mogelijk? Zo ja, vanaf wanneer? Kan er een correctie plaatsvinden? Bij voorbaat dank voor uw antwoord.

 

06.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Luykx, uiteraard zijn we op de hoogte van die situatie. De loonvoorwaarden en de financiële situatie van de personeelsleden in het buitenland op de diplomatieke en consulaire posten houdt uiteraard ook rekening met de evolutie van de levensduurte in de betrokken landen. Het is dus niet juist dat de bedragen ongewijzigd blijven en dat er geen aanpassingsmechanisme bestaat.

 

Zonder in technische details te vervallen, kan ik u zeggen dat er in functie van de evolutie van de levensduurte en door middel van diverse mechanismen, regelmatig een herziening plaatsvindt van de lonen. De modellen om toe te kijken op de correctheid van een en ander worden aangeleverd door Eurostat en worden met andere woorden ook gebruikt door de collega’s van de Europese Unie. In 2011 zal ook voor Caracas, zoals voor alle andere posten, een dergelijke herziening plaatsvinden. Dat gebeurt evenwel, zoals de regel het ook bepaalt, zonder terugwerkende kracht.

 

Wie vandaag suggereert dat dit model van aanpassing, dat reeds lang bestaat en wel degelijk geen terugwerkende kracht heeft, een onvoldoende nauwgezette opvolging van de levensduurte in een land zou inhouden, moet bedenken dat zulks dan gaat over het aanpassen van de loonvoorwaarden. Indien er zaken zijn die we kunnen doen, willen we dat wel doen. In lopende zaken behoort echter het herzien van het loonschema van onze diplomaten zeker niet tot mijn bevoegdheid. Ik spreek in elk geval tegen dat er geen aanpassing zou gebeuren.

 

Men kan natuurlijk van mening zijn dat in plaats van zesmaandelijkse aanpassingen men bij wijze van spreken een maandelijkse aanpassing zou willen. Men kan van mening zijn dat een en ander met terugwerkende kracht dient te gebeuren. Men kan trouwens in het Belgische debat ook binnenbrengen dat men bij onverhoedse schokken meteen reageert. Dat is een interessante overweging die ik echter niet noodzakelijk deel, omdat ik van mening ben dat de hanteerbaarheid van een systeem ook een bepaalde waarde heeft. Ik acht mij in elk geval in lopende zaken niet gemachtigd om daaromtrent stappen te ondernemen.

 

06.03  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, we gaan het debat omtrent de loonindex inderdaad niet in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen voeren. Ik onthoud dat u vraagt dat er wel een herziening plaatsvindt, die natuurlijk niets te maken heeft met de prestaties op zich maar met de aanpassing van de lonen aan de levensduurte, aan de index.

 

Ik kan mij best voorstellen dat wanneer daar extreme verschuivingen in plaatsvinden, en indien die aanpassing eenmaal per jaar gebeurt, dat zeer slecht kan uitkomen, en die mensen dat wel degelijk in hun portemonnee voelen.

 

Ik ben tevreden met uw antwoord, en ik zal de betrokkene daarover inlichten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mevrouw Colen, ik geef u het woord voor uw vraag nr. 2338 over de aanslag in Moskou.

 

06.04  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter,… (zonder micro)

 

06.05 Minister Steven Vanackere: In het verslag zal u toch wel een aantal sporen vinden.

 

06.06  Alexandra Colen (VB): Ik was een van de eersten in december die deze vraag hebben ingediend en ik vind het spijtig dat het drie maanden duurt vooraleer die aan bod komt.

 

De voorzitter: Verschillende leden waren aanwezig en ik moet doorgaan. We hebben een uitgebreide agenda, dus ik kan niet op iedereen wachten.

 

06.07  Alexandra Colen (VB): We doen allemaal ons best. Ik wacht al drie maanden om die vraag te stellen.

 

De voorzitter: Mijns inziens heeft de minister uitgebreid geantwoord. U zal zijn antwoord dus kunnen lezen.

 

06.08  Alexandra Colen (VB): Die vraag staat dus genoteerd als gesteld?

 

De voorzitter: Die vraag moet inderdaad niet meer gesteld worden, want anderen hebben ze al gesteld en de minister heeft geantwoord. U moet dus op tijd zijn, mevrouw.

 

06.09  Alexandra Colen (VB): Ik heb mijn best gedaan, mijnheer de voorzitter.

 

De voorzitter: Ik twijfel er niet aan dat u uw best gedaan hebt, maar alleen het resultaat telt.

 

06.10  Alexandra Colen (VB): Moskou is zoiets dat al maanden geleden gebeurd is. Ik begrijp niet dat dit Parlement denkt dat het kort op de bal kan spelen en de actualiteit kan volgen als de agenda’s zodanig worden opgesteld dat we maanden moeten wachten voordat een vraag aan bod kan komen.

 

De voorzitter: (…) om hem te overtuigen zo vaak mogelijk te komen. De minister heeft internationale verplichtingen. Ik kan hem…

 

06.11 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, in vergelijking met vorig jaar is het aantal vragen met vier vermenigvuldigd. Met vier. Werkelijk waar, ik denk dat ik oprecht mijn best doe om zo intensief mogelijk aanwezig te zijn.

 

Wanneer echter op het niveau van bijvoorbeeld de Mensenrechtenraad een vergadering wordt ingelast die bijna letterlijk op vraag van dit Belgisch Parlement gehouden wordt, dan kan ik niet anders dan een vergadering te annuleren.

 

De voorzitter: Ik ben met de minister overeengekomen dat hij vrijdagnamiddag 25 maart komt. Ik kan ook de zaterdagen gebruiken, mij is het eender. Ik woon in Brussel. Wij kunnen dus ook vergaderen op zaterdag. Of om zes uur ’s ochtends. Maar dan zal niemand op tijd zijn. Om zes uur zullen we hier alleen zitten, mijnheer de minister.

 

06.12  Alexandra Colen (VB): Voor mij zou het eenvoudiger zijn om hier met de auto te geraken om zes uur ’s ochtends.

 

De voorzitter: Ik moet ook rekening houden met de internationale verplichtingen van de minister. Ik probeer dus ook andere dagen dan dinsdag en woensdag te gebruiken. Volgende week zal u hier ook op vrijdagnamiddag kunnen komen om een inhaalmanoeuvre te doen.

 

06.13  Alexandra Colen (VB): Dat begrijp ik best.

 

06.14 Minister Steven Vanackere: Wat ik vaststel, is dat er een grote voorkeur voor mondelinge vragen blijkt te blijven bestaan. Ik stel dus een toename vast van mondelinge vragen, maar niet van schriftelijke. Ik zou heel goed kunnen begrijpen dat collega’s kiezen voor de mondelinge formule als ik te laat zou antwoorden op schriftelijke vragen. Dat is echter helemaal niet zo.

 

Ik zou dus de collega’s willen aansporen te kiezen voor de schriftelijke formule als de aard van de informatie en de snelheid van het antwoord belangrijker zijn dan de politieke inkleuring. Sommige collega’s hebben de wijsheid gehad om mondelinge vragen om te zetten in schriftelijke. We proberen er dan alles aan te doen om die antwoorden heel snel te bezorgen. Ik hoor wel eens dat schriftelijke vragen later beantwoord worden. Dat doen wij echt niet. Wij proberen ter zake heel kort op de bal te spelen.

 

Le président: Hier, ma collaboratrice a passé toute la journée à téléphoner à divers membres pour leur demander s'ils acceptaient de transformer leurs questions orales en questions écrites. Une douzaine ou une quinzaine de questions ont ainsi pu être transformées pour gagner du temps. Je crois en effet qu'il faudrait avoir plus recours à la question écrite, étant donné que la potentialité de questions est infinie. Tous les matins, en lisant le journal, je vais trouver à chaque page de quoi faire une question orale sur le moindre fait divers international. En général, la réponse se trouve aussi dans le journal! Il ne faut pas attendre que le ministre apporte la réponse. Il faudrait peut-être demander aux collaborateurs qui font ce screening de la presse pour préparer les questions orales de faire preuve d'esprit de synthèse et d'aller à l'essentiel.

 

07 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de terreuraanslag in Moskou" (nr. 2338)

07 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'attentat terroriste à Moscou" (n° 2338)

 

07.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, naar aanleiding van de terreuraanslag in Moskou op de internationale luchthaven waar tientallen mensen het leven lieten, heb ik volgende overwegingen die ik u wil voorleggen.

 

Het was niet de eerste aanslag. In augustus 2004 lieten Tsjetsjeense inzittenden al eens twee passagiersvliegtuigen die van dezelfde luchthaven vertrokken, neerstorten. Vorig jaar waren er zelfmoordaanslagen met tientallen doden in de metro in Moskou, waardoor de Russische hoofdstad een kwalijke reputatie aan het krijgen is als onveiligste stad inzake zelfmoordterreur in Europa.

 

Mijn vraag is de volgende. Hoe is het in het algemeen gesteld met de veiligheidstoestand op de internationale luchthaven en in het openbaar vervoer in Moskou? Kan de minister mij meedelen of de Belgische autoriteiten ooit de Russische autoriteiten hebben benaderd over de terreurdreiging in Moskou, in welke zin en met welk resultaat? Welk gevolg werd hieraan gegeven?

 

07.02 Minister Steven Vanackere: Mevrouw Colen, België onderhoudt samen met de Europese partners en de EU-antiterrorismecoördinator een continue dialoog met de Russische Federatie om de strijd tegen het internationaal terrorisme te stroomlijnen en de samenwerking verder te verbeteren. Die samenwerking gebeurt vooral tussen de inlichtingen- en de veiligheidsdiensten. Ik herinner eraan dat het actieplan dat ik in mei vorig jaar ben gaan tekenen in Moskou met collega Medvedev ook op het bilaterale niveau tussen België en Rusland passages bevat van samenwerking inzake justitie, binnenlandse zaken en aangelegenheden die dienstig zijn in verband met het vermijden van terroristische activiteiten. Tijdens het werkbezoek op 25 en 26 januari van premier Leterme aan president Medvedev en premier Poetin werd ook van gedachten gewisseld over het terrorisme in Rusland. Begin april zal ik in het raam van een economische missie, vergezeld van de kroonprins en van een heel aantal Belgische bedrijven, een aantal dagen in Rusland verblijven. Naar aanleiding van de politieke gesprekken die in de marge van dit soort reizen altijd plaatsvinden, ben ik ervan overtuigd dat het onderwerp opnieuw aan bod zal komen.

 

07.03  Alexandra Colen (VB): Dank u wel voor uw antwoord, mijnheer de minister. Aangezien Rusland een nabuurland is van de Europese Unie en ook een land waarmee er meer en meer contacten zijn – u zegt het zelf ook, economisch gezien – is het toch wel iets dat de mensen beroert. Ik bedoel net zoals de aanslagen in Londen of Parijs, bijvoorbeeld. Men zou graag weten dat daar een verbetering merkbaar is, eerder dan het risico van een verslechtering, wanneer men zich naar het land begeeft. Dank u wel voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de diplomatieke relaties met de Palestijnen" (nr. 2350)

- de heer Tanguy Veys aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de diplomatieke relaties met de Palestijnen" (nr. 3329)

08 Questions jointes de

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les relations diplomatiques avec les Palestiniens" (n° 2350)

- M. Tanguy Veys au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les relations diplomatiques avec les Palestiniens" (n° 3329)

 

08.01  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, wat is het standpunt van de Belgische regering omtrent de huidige beweging om het statuut van de Palestijnse missie in België te verhogen, zoals dat ook in een paar andere Europese landen is gebeurd?

 

08.02  Tanguy Veys (VB): Mijnheer de minister, de vraag wordt gesteld om het statuut van de Palestijnse vertegenwoordiging in Brussel op te trekken van delegatie naar missie of misschien zelfs naar ambassade.

 

Houdt u bij het bepalen van uw standpunt rekening met het feit dat er niet zoiets bestaat als het Palestijnse volk en dat, dixit Yasser Arafat, “de schepping van een Palestijnse staat slechts een middel is om onze strijd tegen Israël voor onze Arabische eenheid voort te zetten”?

 

Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van het feit dat in het verleden menig Arabisch leider het Palestijnse volk een fictief volk heeft genoemd en een Palestijnse staat door de Arabisch-islamitische wereld wordt beschouwd als een eerste fase naar de totale vernietiging van Israël?

 

Bent u op de hoogte van het feit dat niet enkel radicale moslimgroeperingen zoals Hamas, maar ook de Palestijnse Autoriteit nog steeds dagelijks in de media, via scholen, moskeeën of officiële verklaringen, oproept om Israëliërs aan te vallen?

 

Bent u op de hoogte van het feit dat de Palestijnse Autoriteit nog steeds vindt dat Israël moet worden vernietigd en dat op Palestinian Television regelmatig gewag wordt gemaakt van het feit dat, en ik citeer: “The Jews are the enemies of Allah and His Messenger.”

 

Beseft de minister dat een Palestijnse staat onder leiding van zulke fanatici die zulke verklaringen afleggen net niet zal bijdragen tot vrede met Israël?

 

08.03 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, ik kan inderdaad bevestigen dat ik al in 2010 aan mijn Palestijnse gesprekspartners heb gemeld dat ik van plan ben om het statuut van de Palestijnse delegatie in Brussel op een hoger niveau te brengen, zoals dat trouwens in andere EU-lidstaten ook gebeurt. Voor een aantal aspecten hebben wij al actie ondernomen in vergelijking met wat tot nu toe in de Belgische praktijk gebeurde. Zo beschikt de vertegenwoordigster nu reeds over een diplomatieke nummerplaat. Wij hebben de delegatie toegang tot de vipruimte op de luchthaven gegeven om officiële bezoekers te verwelkomen.

 

Andere beslissingen om het statuut van de Palestijnse delegatie in Brussel concreet te verbeteren en die in vele gevallen fiscale implicaties hebben, kunnen niet door een regering van lopende zaken worden genomen. Mijn administratie blijft zich ondertussen wel documenteren over de wijzigingen in andere EU-landen en heeft onderzoek gedaan naar de vorm die het akkoord met de Palestijnen over zo’n statuut zou moeten aannemen.

 

Zoals ik al meerdere keren heb herinnerd voor het Parlement heeft België, samen met de Europese Unie, het zelfbeschikkingsrecht van het Palestijnse volk al lang erkend. De Palestijnse Autoriteit is ontstaan na de akkoorden van Oslo, gesloten tussen de PLO en Israël in 1993. Deze akkoorden zijn een concrete uiting van het feit dat de Palestijnse zijde het bestaansrecht van Israël erkent en de tweestatenoplossing steunt, waarbij Israël en de Palestijnse staat naast elkaar bestaan in vrede en veiligheid. De Palestijnse Autoriteit is bijgevolg een al lang erkende gesprekspartner, zowel voor de Israëlische autoriteiten als voor de internationale gemeenschap.

 

08.04  Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar ik heb toch nog vragen bij een deel van uw antwoord. U zegt immers dat dit niet kan in lopende zaken. Ik zou dit antwoord drie maanden geleden aanvaard hebben, maar als ik zie hoe rekbaar het begrip lopende zaken geïnterpreteerd wordt en dat men nu zelfs zover gaat dat er een begroting zal worden opgesteld, dan vraag ik de minister om dit toch nog eens opnieuw te bekijken, zodat wij mee zijn met de stroom van andere Europese landen die een upgrade van het statuut van de missie van de Palestijnse Autoriteit doorvoeren.

 

08.05  Tanguy Veys (VB): Mijnheer de voorzitter, naar mijn mening is het antwoord van de minister onvolledig, zeker aangaande een aantal feiten waarop ik hem heb gewezen, die toch niet zo achterhaald zijn.

 

Ik heb van de minister ook niet echt een motivatie gehoord waarom hij van oordeel is dat het statuut van de Palestijnse vertegenwoordiging in Brussel opgewaardeerd moet worden van delegatie naar missie.

 

Het is niet omdat de akkoorden van Oslo in 1993 werden gesloten, dat sindsdien de Palestijnse vertegenwoordiging stilgezeten heeft. Ik denk toch dat er een aantal feiten, stellingen en standpunten zijn die zeker nu reeds die opwaardering tot missie niet verantwoorden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de moord op David Kato" (nr. 2393)

- mevrouw Eva Brems aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de moord op David Kato" (nr. 2496)

09 Questions jointes de

- Mme Ingeborg De Meulemeester au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le meurtre de David Kato" (n° 2393)

- Mme Eva Brems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le meurtre de David Kato" (n° 2496)

 

09.01  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, in Oeganda werd eind januari homoactivist David Kato op brutale wijze doodgeslagen. Na maanden van bedreigingen aan zijn adres was het de kroniek van een aangekondigde dood. In oktober van vorig jaar ontving hij al meerdere doodsbedreigingen nadat een lokale krant een lijst had gepubliceerd met honderd homoseksuelen. De Oegandese overheid ontkent weliswaar dat Kato's strijd voor homorechten de ware reden was dat hij vermoord werd.

 

Homoseksualiteit is illegaal in het land. Na veel internationaal protest trok de regering vorig jaar een wetsvoorstel in dat homoseksualiteit met de dood zou bestraffen.

 

België besteedt elk jaar 65 miljoen euro aan officiële ontwikkelingssamenwerking met Oeganda, waarmee het de vierde belangrijkste partner is. U vermeldde tijdens de commissie van 20 oktober 2010 dat u homorechten op nationaal en internationaal vlak verdedigt.

 

Kunnen de rechten van lesbian, gay, bisexual and transsexual toegevoegd worden als een van de transversale thema's in het indicatief samenwerkingsprogramma met Oeganda?

 

Wat wilt u in het licht van die brutale moord ondernemen om de rechten voor homoseksuelen te verdedigen op multilateraal vlak?

 

09.02  Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ook het desbetreffende feit is iets van een tijdje geleden, maar ik ben toch blij de gelegenheid te hebben om het thema nog even uitdrukkelijk te kunnen aankaarten. Ik heb ook samen met collega Tuybens een herdenkingsdienst voor David Kato meegemaakt en heb kunnen ervaren hoe die moord niet alleen een moord is op een individu, maar hoe ze de hele holebigemeenschap ook in België schokt en hoe dat symbool staat voor de wetteloosheid en het gebrek aan bescherming waarmee holebi’s te maken krijgen op vele plaatsen ter wereld, waar het jammer genoeg ook niet altijd in goede zin evolueert maar vaak ook in slechte zin.

 

U hebt reeds gevraagd dat de Oegandese overheid de feiten zou onderzoeken en de schuldigen voor het gerecht zou brengen. Bovendien hebt u haar opgeroepen om de strijd tegen discriminatie op grond van seksuele geaardheid op te voeren. Ons land zit dus niet stil.

 

De vraag is dan vooral hoe wij nog een stapje verder kunnen gaan. Welke stappen acht u mogelijk om de verspreiding door Amerikaanse conservatieve evangelisten van homohaat, die toch ten grondslag ligt van de feiten, in Oeganda tegen te gaan?

 

Op welke manier wordt het thema mee in rekening gebracht in de ontwikkelingssamenwerking met Oeganda?

 

Is het niet een thema waarin ons land, dat op nationaal vlak een van de voortrekkers is in verband met holebirechten, ook internationaal een voortrekkersrol kan spelen?

 

Kunnen wij een clausule over de bestrijding van homohaat opnemen in alle samenwerkingsovereenkomsten en bilaterale verdragen waar dat relevant is? Kunnen wij daarvan een van onze speerpuntthema’s maken? Hoe ziet u dat?

 

09.03 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, als de collega’s dat niet ten kwade duiden, zou ik eerst en vooral willen verwijzen naar mijn antwoord dat ik in de Senaat heb gegeven op 1 maart, waarin ik wat uitvoeriger ben ingegaan op de verschillende stappen die België vandaag reeds zet in het raam van de LGBT-problematiek, met inbegrip van onder andere de toolbox. Ik houd dat antwoord ter beschikking. Het is niet uit gebrek aan respect dat ik eerst en vooral nog eens naar dat recent gegeven antwoord verwijs.

 

Aangaande de opname van de problematiek in het indicatief programma, het samenwerkingsprogramma, kan ik het volgende zeggen, los van het feit dat ik moet melden dat mijn collega, minister Chastel, daarvoor bevoegd is. De erkenning van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en de erkenning van het feit dat alle mensen vrij en gelijk geboren worden in waardigheid en rechten, is naar mijn oordeel een clausule die de non-discriminatie op basis van seksuele geaardheid en identiteit lijkt te dekken. Die verdragen bevatten dat soort van clausules. Met andere woorden, er is wel degelijk een juridisch aanknopingspunt om ook in het raam van coöperatie te kunnen aantonen dat men dat daar ook onder begrijpt.

 

Ik wil nog even ingaan op de specifieke vraag van mevrouw Brems over de rol van de Amerikaanse conservatieve evangelisten. Daarbij wil ik verwijzen naar de verklaring van president Obama, die met klem de moord op David Kato heeft veroordeeld. De Amerikaanse administratie verdedigt actief de rechten van holebi’s, wat duidelijk indruist tegen de acties van de evangelisten. Vooral de organisaties van het lokaal en internationaal maatschappelijk middenveld hebben een rol te spelen om de homofobe boodschappen van de evangelisten tegen te werken. Ik denk dat wij aan dat soort van demarches onze bijstand moeten verlenen.

 

Voor het overige wil ik echt verwijzen naar het heel recent gegeven antwoord, dat ik ter beschikking van de collega’s houd, als zij dat wensen.

 

09.04  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Ik verwijs naar de resolutie over holebirechten, die wij twee weken geleden in het Parlement hebben goedgekeurd. Het is belangrijk om die in de beleidsplannen op te nemen. De aanvaarding van homoseksualiteit moet een van de onderdelen worden van de samenwerkingsprogramma’s die met onze partnerlanden worden opgesteld. Wij moeten inzake tolerantie voor homoseksualiteit druk blijven uitoefenen.

 

09.05  Eva Brems (Ecolo-Groen!): Clausules die algemene gelijkheid en non-discriminatie vermelden zonder specifiek op het thema seksuele oriëntatie of homohaat in te gaan, volstaan eigenlijk niet. Het is een thema waarvoor de internationale, juridische en zeker politieke consensus nog niet zo groot is. Het is niet wenselijk om ter zake interpretatieruimte te laten, zodat men dat er eventueel niet in leest. Het is wel wenselijk om het te expliciteren, ook al ligt dat diplomatiek wat moeilijker.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de terechtstelling van een Nederlands-Iraanse vrouw" (nr. 2466)

- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de executie van een Nederlandse vrouw in Iran" (nr. 2692)

- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de situatie van Belgen in Iran" (nr. 2830)

10 Questions jointes de

- Mme Ingeborg De Meulemeester au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'exécution d'une Irano-Néerlandaise" (n° 2466)

- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'exécution d'une femme d'origine néerlandaise en Iran" (n° 2692)

- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation des Belges en Iran" (n° 2830)

 

10.01  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, eind januari werd de Iraans-Nederlandse vrouw Zahra Bahrami geëxecuteerd.

 

Zij zou schuldig bevonden zijn aan drugshandel en drugsbezit. Ze werd eind 2009 gearresteerd nadat ze een manifestatie had bijgewoond die gericht was tegen het huidige regime in Iran.

 

Pogingen van de Nederlandse regering, in het bijzonder van de minister van Buitenlandse Zaken Uri Rosenthal, om hulp te verlenen aan de vrouw haalden niets uit. Dit kwam onder meer omdat Iran de Nederlandse nationaliteit van die dame niet erkende. Bijstand verlenen was daardoor onmogelijk.

 

Nederland heeft ondertussen ook al maatregelen genomen tegen Iran. Er werd beslist om alle contacten met Iran op ambtelijk niveau te bevriezen. Ook heeft de Nederlandse overheid Nederlanders die tevens een Iraanse nationaliteit hebben, afgeraden om naar Iran te reizen.

 

Rosenthal wil zich volop inzetten om Europese maatregelen tegen Iran te bekomen.

 

Mijnheer de minister, ik wil de volgende vragen stellen. Is deze kwestie besproken op de Raad van ministers van Buitenlandse Zaken? Indien ja, wat werd er beslist met het oog op mogelijke maatregelen tegen Iran? Hebt u zicht op het aantal Belgen dat tevens de Iraanse nationaliteit heeft? Over welke middelen beschikt België om Belgisch-Iraanse vrouwen in een mogelijke soortgelijke situatie te beschermen?

 

10.02  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb mijn eerste vraag ingediend naar aanleiding van de terechtstelling van Zahra Bahrami, de Nederlandse vrouw van Iraanse afkomst. Officieel werd zij terechtgesteld wegens drugshandel, maar het vermoeden is toch algemeen dat zij werd geëxecuteerd omwille van haar politieke activiteiten.

 

Naar aanleiding van dit gebeuren heeft Nederland zijn ambassadeur uit Iran teruggeroepen. Wat is de Belgische houding in deze zaak? Worden in EU-verband sancties tegen Iran overwogen?

 

Ten tweede, aansluitend daarop raakte in Nederland bekend dat minstens vier christenen nog steeds in Iran gevangen zitten omwille van hun geloofsovertuiging, zonder dat er sprake is van een aanklacht. Van het viertal bezit Vahik Abrahamian naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit.

 

Het feit dat Nederlandse staatsburgers met dubbele nationaliteit toch regelmatig problemen blijken te hebben met de Iraanse justitie roept de vraag op hoe het met de Belgen ter plaatse zou kunnen zijn.

 

Mijnheer de minister, ik verneem graag van u hoeveel Belgische staatsburgers, al dan niet met de dubbele nationaliteit, in Iran wonen, voor zover u bekend. Zitten er Belgische staatsburgers in de Iraanse gevangenissen of zijn er die problemen hebben of hebben gehad met de justitie?

 

10.03 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, op de Raad Buitenlandse Zaken van 31 januari heeft mijn Nederlandse collega gevraagd om een Europese reactie naar aanleiding van de terechtstelling van Zahra Bahrami die inderdaad de dubbele nationaliteit heeft en volgens Nederland als eerste Europese onderdaan met dubbele nationaliteit terechtgesteld is. Mevrouw Ashton heeft dan ook deze terechtstelling en de omstandigheden ervan in de strengste bewoordingen veroordeeld. Mijn directeur-generaal voor bilaterale relaties heeft op 3 februari in de strengste bewoordingen bij de ambassadeur van Iran geprotesteerd tegen deze terechtstelling, dit in lijn met de verklaring van mevrouw Ashton. Hij heeft onze solidariteit betuigd met Nederland en hij heeft er ook aan herinnerd dat België de doodstraf veroordeelt en een moratorium vraagt voor alle terechtstellingen in Iran.

 

Via door België gesteunde discussies onder lidstaten heeft de Europese Unie beslist om deelname aan de Iraanse nationale feestdag op 11 februari 2011 te beperken in reactie op deze terechtstelling. Zo waren de EU en haar lidstaten niet aanwezig op de ceremoniën in Teheran en Brussel noch in Genève, de hoofdzetel van de VN voor de mensenrechten. België heeft ook zijn bilaterale solidariteit met Nederland betuigd door niet deel te nemen, op welk niveau dan ook, aan de vieringen en recepties op 11 februari 2011. Tot slot is er binnen de Europese Unie een debat aan de gang over de beste manier om te reageren op de mensenrechtensituatie in Iran. Daarbij worden verschillende opties bekeken, voornamelijk binnen de instellingen van de Verenigde Naties.

 

Ik kan u zeggen dat er 170 Belgen ingeschreven zijn bij de ambassade in Teheran waarvan er 160, dus de overgrote meerderheid, over de dubbele nationaliteit beschikken. Volgens onze informatie bevinden zich momenteel geen Belgen in de gevangenis en heeft niemand problemen met de Iraanse justitie. Mijn diensten passen regelmatig het reisadvies aan dat de reizigers aanmaant tot voorzichtigheid en hen oproept om de lokale wetgeving nauwkeurig na te leven. Daarenboven volgt ook de ambassade in Teheran van nabij de evolutie ter plaatse, in nauw overleg met de andere lidstaten van de Europese Unie. Indien elementaire mensenrechten niet gerespecteerd worden, bekijkt België met de Europese partners welke actiemiddelen ingezet kunnen worden ten opzichte van de lokale autoriteiten. In ieder geval moet men zich ervan bewust zijn dat België zich niet in de plaats van de Iraanse autoriteiten kan stellen, maar dat het natuurlijk wel kan vragen en eisen om de internationale verplichtingen na te leven.

 

10.04  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Het is belangrijk dat mensen met de dubbele nationaliteit weten dat zij in Iran worden beschouwd als Iranezen.

 

10.05 Minister Steven Vanackere: Men zegt dat men die nationaliteit niet erkent. Maar wanneer een persoon van Luxemburgs-Iranese nationaliteit in Luxemburg voor het gerecht wordt gedaagd, erkent Luxemburg ook niet de Iraanse capaciteit om consulair tussen te komen. Het is niet zozeer een aangelegenheid waarbij Iran een bipatride nationaliteit niet erkent, het is het niet accepteren van consulaire bijstand in gerechtelijke procedures van bipatriden waaronder de nationaliteit van het land waar de rechtspraak doorgaat. U hoort mij Luxemburg niet met Iran vergelijken. Ik zeg het met opzet op deze manier om aan te geven dat het gaat om het toepassen van het principe dat verder gaat dan de zogenaamde niet-erkenning van die nationaliteit. Dat betekent dat wij op internationaal niveau des te feller moeten aandringen op het implementeren van een aantal basisbeginselen. Wij beschikken namelijk niet op dezelfde manier over onze consulaire wapens. Ook daar maak ik nog de nuance dat wij in de diplomatie doen wat mogelijk is.

 

10.06  Alexandra Colen (VB): Misschien is het nuttig om die mensen er in het reisadvies telkens op te wijzen dat zij volledig onder dat land vallen en er op die manier minder aanspraak op kunnen maken dan een toerist, een reiziger of een expat.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'examen périodique universel de la Birmanie au Conseil des droits de l'homme" (n° 2491)

11 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de universele periodieke evaluatie van Myanmar door de Mensenrechtenraad" (nr. 2491)

 

11.01  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, je n'interviens pas souvent ici. Je pose cette question car il n'est pas possible d'obtenir le rapport de cette session pour l'instant.

 

Le Haut commissaire des droits de l’homme a organisé à Genève, du 24 janvier au 4 février, la dixième session des examens périodiques universels. Lors de cette session, il a examiné la situation des droits de l’homme dans 16 États. Le cas de la Birmanie a été examiné le 27 janvier dernier.

 

Quelles sont les remarques qui ont été formulées par la Belgique, eu égard au rapport présenté par la Birmanie? D’autres pays européens ont-ils également pris position?

 

Je m’inquiète du fait que, depuis les élections de novembre 2010 et la libération de Aung San Suu Kyi, la communauté internationale, y compris l’Union européenne, continue à rester silencieuse alors qu’une véritable tragédie continue à se dérouler dans ce pays et que, malgré sa libération, sa sécurité ne semble toujours pas assurée. La presse birmane a ainsi menacé momentanément Aung San Suu Kyi et son parti, pour la première fois depuis sa libération, en leur promettant une fin tragique s’ils continuent à soutenir les sanctions occidentales contre la junte.

 

Je vous remercie, monsieur le ministre car, comme je vous l'ai dit, on ne peut pas lire le rapport sur cette question aujourd’hui.

 

11.02  Steven Vanackere, ministre: Madame Lalieux, l’intervention de la Belgique a porté sur trois thèmes. Le premier était la thématique de la peine de mort. Nous sommes intervenus en recommandant qu’elle soit abolie le plus vite possible, tout en saluant le moratoire effectif mis en place par le gouvernement birman.

 

Deux recommandations ont ensuite été faites, sur le thème des prisonniers politiques. Libération, sans tarder, des 2 200 prisonniers politiques et adhésion à la convention contre la torture et autres peines ou traitements cruels, inhumains ou dégradants, et adaptation de la législation birmane en conséquence.

 

Nous sommes enfin intervenus pour dénoncer la situation défavorable de la minorité des Rohingyas, qui ne peuvent plus prétendre à la citoyenneté birmane et dont l’absence de statut légal entraîne d’autres dénis de droits sur le plan socioéconomique et politique. Nous avons ici recommandé au Myanmar de mettre fin au statut d’apatridie de la population Rohingya et aux discriminations raciales envers eux et d’adhérer à la Convention internationale sur l’élimination de toutes les discriminations raciales.

 

Vous m’avez posé la question de savoir quels autres pays européens ont pris position. Il s’agit de 11 autres pays européens qui sont intervenus sur la Birmanie et dont vous je vous donnerai la liste.

 

11.03  Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, merci pour votre réponse. J’attends effectivement l’état du rapport. Merci également pour l’intervention de la Belgique: encore une fois, l’actualité nous éloigne toujours des pays qui vivent des tragédies qui durent, pour la Birmanie, depuis des dizaines d’années.

 

Selon moi, les élections n'ont été qu'un leurre, mais la communauté internationale s'inscrit dans ce leurre de manière assez remarquable. La situation ne s'améliore pas. Vous parlez d'une des minorités, mais c'est pour l'ensemble des minorités: le travail forcé continue et aucun prisonnier politique n'a été libéré.

 

Les sanctions devraient non seulement être maintenues, mais renforcées, à l'instar de la décision des États-Unis. La situation est loin de s'améliorer et des décisions devraient être prises au niveau international.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'action de l'Union européenne dans la région du Sahel" (n° 2007)

12 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het optreden van de Europese Unie in de Sahel-regio" (nr. 2007)

 

12.01  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, alors qu'un nouvel assassinat de deux jeunes ressortissants français au Niger a fait beaucoup de bruit dans la presse internationale, et que le groupe Aqmi (AI-Qaïda au Maghreb islamique) est soupçonné d'être à l'origine de cet assassinat, nous apprenions, le lundi 10 janvier dernier, que Catherine Ashton, la Haute représentante pour les Affaires étrangères de l'UE, a tenu à confirmer la ferme volonté de l'UE de poursuivre ses efforts pour aider le Niger et les autres pays de la région à lutter contre l'extrémisme et la violence. Mme Ashton a également rappelé que "l'UE travaille à présent sur une stratégie globale pour répondre aux problèmes de sécurité et de développement, et pour éliminer la menace du terrorisme qui représente un grave frein pour la stabilité, les efforts de développement et l'épanouissement de l'économie des pays sahéliens".

 

Les ministres de la Défense de l'UE ainsi que ceux des Affaires étrangères avaient déjà, respectivement, en septembre et en octobre 2010, insisté sur la nécessité d'adopter cette stratégie de sécurité. La date butoir de début janvier avait d'ailleurs été fixée.

 

Monsieur le ministre, quels sont les contours de cette stratégie globale de l'UE dans la région du Sahel? Selon vous, quelles sont les actions concrètes que l'Union européenne devrait entreprendre dans cette région, que ce soit en termes de développement, d'aide à la justice ou de sécurité?

 

La réunion des ministres européens des Affaires étrangères du 31 janvier s'est saisie de la question indiquant que le Conseil attendait avec intérêt une stratégie globale de l'Union européenne pour le Sahel. Qu'en est-il aujourd'hui? Selon vous, dans quelle mesure le groupe Aqmi représente-t-il une réelle menace pour la sécurité du territoire européen?

 

12.02  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, cher collègue, l'ambition de l'Union européenne est d'adopter une approche globale et commune pour la prévention et la réduction de l'instabilité dans la région du Sahel qui est fragilisée par la pauvreté et le manque de capacités institutionnelles. Cette stratégie couvrira la Mauritanie, le Mali et le Niger. Dans ce cadre, l'accent sera mis sur quatre dimensions: la diplomatie et la coordination, la sécurité et l'État de droit, la bonne gouvernance et le développement, la lutte contre la radicalisation.

 

La pauvreté et les conditions socioéconomiques précaires de ces pays peuvent constituer un terrain fertile pour l'expansion de trafics illégaux, notamment de drogues et d'immigration clandestine ainsi que pour le recrutement pour tout groupe terroriste.

 

Le niveau de gouvernance y est faible, principalement dans le domaine de la sécurité, de la police et de la justice ou de la lutte contre la corruption.

 

Ces différentes problématiques sont prises en compte dans la préparation de la stratégie européenne.

 

La stratégie et l'action de l'Union européenne à l'égard du Sahel doivent conjuguer de manière adéquate les objectifs de l'amélioration de la gouvernance et du soutien au développement dans les pays en question.

 

La Belgique estime également important d'avoir une attention géographique aussi large que possible. Elle insiste sur la coordination entre les différents acteurs de l'Union européenne, y compris en ce qui concerne l'allocation des fonds disponibles au niveau de l'Union européenne. Les conclusions du Conseil des Affaires étrangères du 31 janvier ont à nouveau mis en avant la nécessité d'une adoption rapide de cette stratégie. Le Conseil des Affaires extérieures du 21 mars prochain devrait voir l'adoption de la stratégie européenne pour la sécurité et des développements dans le Sahel.

 

Les événements récents, l'enlèvement et l'assassinat de deux Français au Niger où l'implication d'Aqmi ne laisse que peu de doutes, renforcent le sentiment d'urgence quant à l'adoption de cette stratégie Sahel de l'Union européenne. En effet, l'enjeu de sécurité et de stabilité de ces pays est aussi celui des Européens. Les pays du Sahel occidental ont besoin de l'appui de l'Union européenne, afin de pouvoir lutter efficacement contre la menace terroriste, contre les trafics illégaux ainsi que la gestion des flux migratoires aux portes de l'Europe.

 

12.03  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces réponses. Que pensez-vous de la menace potentielle sur le territoire européen?

 

12.04  Steven Vanackere, ministre: L'ordre du jour du Conseil du 21 mars devrait examiner l'adoption d'une stratégie. Ce sera l'occasion d'évoquer les soucis relatifs à la force destructrice de ce type de mouvement, qui n'est pas du tout sous-estimée.

 

Le président: Il faudra être très attentif au reflux des mercenaires sahéliens en Libye, qui retourneront probablement chez eux fortement armés et contribueront à l'instabilité d'une série de pays du Sahel.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les résultats du référendum au Sud-Soudan" (n° 2571)

13 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de uitslag van het referendum in Zuid-Sudan" (nr. 2571)

 

13.01  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, organisé du 9 au 15 janvier dernier, le référendum pour l'autodétermination du Sud-Soudan a donné une victoire écrasante en faveur de l'indépendance de cette partie du pays où tout reste encore à reconstruire. Fait remarquable également: de nombreux rapports indiquent que le processus électoral s'est déroulé pacifiquement, avec une participation massive des électeurs.

 

Cependant, même si la communauté internationale s'est félicitée du bon déroulement du référendum, de nombreuses questions essentielles sont encore en suspens:

- la délimitation complète des frontières où règne un désaccord sur cinq zones, souvent pétrolières;

- le partage des ressources pétrolières dont le Sud possède 70 %, tandis que le Nord dispose des pipelines pour les transporter;

- le référendum à Abyei, région pétrolière centrale, dont les habitants doivent encore se prononcer sur leur rattachement au Nord ou au Sud.

 

Lors du Sommet de l'Union africaine qui s'est déroulé à la fin janvier à Addis Abeba, le secrétaire général de l'ONU, Ban Ki-moon, s'est dit "très inquiet de l'après-référendum", d'autant plus qu'au Darfour, les violences se poursuivent entre les forces armées gouvernementales et les rebelles de l'Armée de libération du Soudan et provoquent le déplacement de milliers de personnes. Selon l'armée, ces dernières vingt-quatre heures, plus de cent personnes ont été tuées dans les combats entre l'armée sudiste et les milices rebelles dans les États du Haut Nil et de Jonglei au Sud-Soudan.

 

Monsieur le ministre, selon vous, quel rôle devrait jouer la communauté internationale afin d'accompagner le Sud-Soudan vers son indépendance effective ou, à tout le moins, quel sera le suivi qu'elle accordera à ce dossier?

 

Plusieurs observateurs craignent qu'à défaut de solutions rapides, le Sud-Soudan puisse devenir une zone de non-droit qui pourrait engendrer une plus grande instabilité dans la région du Sahel. Qu'en pensez-vous?

 

Pensez-vous que le référendum puisse encourager des revendications similaires au sein de nombreux groupes ethniques divisés entre les frontières héritées du colonialisme dans la région? Je pense plus particulièrement au problème du Sahara occidental où un cessez-le-feu entre le Maroc et le Front Polisario prévoit l'organisation par l'ONU d'un référendum sur l'autodétermination.

 

Enfin, lors du Sommet de l'Union Africaine, la partie soudanaise a laissé entendre qu'elle désirait être "récompensée" par la communauté internationale du bon déroulement du référendum, a souhaité que les sanctions internationales contre le pays soient levées et demandé que les accusations de la Cour pénale internationale contre le président Béchir soient suspendues. Qu'en pensez-vous?

 

13.02  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, monsieur Blanchart, comme vous l'indiquez à juste titre, de nombreuses questions restent en suspens malgré le bon déroulement du référendum. Dans une déclaration du 8 février dernier cosignée notamment par les États-Unis, l'Union européenne, les Nations unies ainsi que d'autres gouvernements et organisations régionales, s'intitulant le Joint Statement by the Witnesses of the Comprehensive Peace Agreement, la communauté internationale a procédé à une reconnaissance multilatérale des résultats du référendum et a dressé un inventaire des principaux défis qu'il reste à relever d'ici l'indépendance du Sud en juillet 2011.

 

Les acteurs en question ont réitéré leur volonté de continuer à soutenir ce processus. L'Union européenne, de son côté, avait déjà indiqué, dans une déclaration du 27 janvier, qu'elle continuera à appuyer les efforts déployés par les parties pour parvenir à un accord sur ces questions. Ces déclarations témoignent de l'engagement continu de la communauté internationale. Celle-ci ne doit en effet pas perdre de temps et accompagner l'État du Sud-Soudan vers un État stable avec des perspectives de développement pour l'ensemble de ses citoyens.

 

En ce qui concerne le possible effet d'entraînement sur d'autres régions en Afrique, je tiens à relever que l'Assemblée de l'Union africaine a adopté, fin janvier 2011, une déclaration solennelle sur le Soudan dans laquelle les pays africains soulignent le caractère exceptionnel du cas soudanais et indiquent que, même s'ils s'apprêtent à accepter solennellement le résultat du référendum, cela ne remettrait nullement en question le principe sacro-saint du respect des frontières héritées du temps de la colonisation.

 

En ce qui concerne le Sahara occidental, il faut souligner que, contrairement au cas soudanais, le référendum d'autodétermination prévu dans l'accord de cessez-le-feu de 1991 n'a, à ce jour, jamais eu lieu en raison des désaccords persistants entre les deux parties: le Maroc et le Front Polisario.

 

Ensuite, je confirme que la communauté internationale ne peut se limiter à un soutien au Sud-Soudan. Après l'indépendance du Sud, les deux pays resteront fortement liés l'un à l'autre. Un pays stable, démocratique et pacifique au Nord est d'une importance cruciale aussi pour la stabilité du Sud-Soudan et de la région. Il est vrai, par ailleurs, que l'attitude responsable des autorités de Khartoum à l'égard du référendum favorise une politique d'encouragement à son encontre. Cela pourra se concrétiser à travers des efforts particuliers au niveau de l'allègement de la dette. L'Union européenne s'est d'ailleurs déjà prononcée dans ce sens.

 

La Belgique est opposée à une levée d'inculpation contre Béchir sur la base d'un recours à l'article 16 du Statut de Rome.

 

Certes, le dossier des relations Nord-Sud a connu des progrès considérables ces derniers temps, mais il ne faut pas oublier que c'est sur la question du Darfour que la Cour pénale internationale avait été saisie.

 

13.03  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, merci pour cette réponse très complète.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de afbraak van Kashgar" (nr. 2518)

14 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la démolition de Kashgar" (n° 2518)

 

14.01  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, sinds februari 2009 is de Chinese overheid begonnen met het vervangen van de historische binnenstad van Kashgar door appartementsblokken en met het aanleggen van brede straten.

 

De meer dan duizend jaar oude stad waar vooral Oeigoeren wonen, een etnische minderheid in China, wordt daardoor bedreigd. Kashgar is een van de laatste steden van de bekende zijderoute waar nog traditionele Oeigoerse architectuur en cultuur te vinden is. Verschillende internationale experts zijn het erover eens dat de culturele erfgoedwaarde van de stad moet worden bewaard. Zij vragen bovendien aan de internationale gemeenschap om de culturele diversiteit van de stad te redden. Het is essentieel dat de plaatselijke cultuur en identiteit van de Oeigoeren niet verloren gaan, ten voordele van de grote Chinese eenheidsgedachte. Dat de Chinese overheid bijvoorbeeld ook steevast weigert dat Kashgar mag meedingen naar de Unesco-werelderfgoedstatus, is duidelijk een bewijs dat China niet hoog oploopt met de tradities van culturele minderheden.

 

Ik heb de volgende vragen.

 

Veroordeelt u de afbraak van het historische stadscentrum van Kashgar? Hebt u hierover in het verleden al gesproken met China? Is de EU bereid om China hierover aan te manen?

 

14.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Meulemeester, ik heb eigenlijk geen specifieke informatie over de situatie van de historische binnenstad van Kashgar in China. Ik bevestig u dat dit dossier sinds 2009 in het bijzonder door de Unesco wordt opgevolgd. De Unesco staat daarover in contact met de Chinese overheid. Ons land steunt de inspanningen van de Unesco om in dialoog te gaan met de Chinese overheden over het historisch erfgoed van Kashgar. Ik heb daarover dan ook op bilateraal niveau niet met Chinese gesprekspartners gesproken. België beperkt zich op dit ogenblik tot de ondersteuning van de demarches van de Unesco.

 

Wat de EU betreft, ik kan u melden dat in januari van dit jaar een vraag vanuit het Europees Parlement over Kashgar aan de Europese Commissie is gericht. Ik heb begrepen dat er tot nu toe vanuit de Commissie nog niet op is geantwoord.

 

14.03  Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Misschien moeten wij er toch mee over waken dat de go west-politiek in China zich niet te ver uitbreidt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Questions jointes de

- Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la destruction, pour la neuvième fois, en Israël d'un village bédouin" (n° 2580)

- M. Tanguy Veys au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le village bédouin Al-Arakib construit illégalement en Israël" (n° 3331)

15 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "een bedoeïenendorp in Israël dat al negenmaal verwoest werd" (nr. 2580)

- de heer Tanguy Veys aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het in Israël illegaal gebouwde bedoeïenendorp Al Arakib" (nr. 3331)

 

15.01  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, pour la neuvième fois en cinq ou six mois, le village bédouin non reconnu d'al-Arakib en Israël situé dans le désert du Néguev a été entièrement détruit par les forces de police israéliennes à l'aide de bulldozers. Cet acharnement à faire disparaître ce village ne doit rien au hasard puisqu'en juillet déjà, le premier ministre israélien, M. Netanyahu, avait lancé un avertissement dans lequel il disait que laisser certaines zones du territoire israélien, par exemple au Néguev, sans majorité juive constituait une réelle menace.

 

Les Bédouins ont présenté ce qu'ils croyaient être des titres de propriété datant de l'époque ottomane et du mandat britannique, que le gouvernement a rejetés. À ce jour, la réponse des tribunaux a été identique. Pour fragmenter l'opposition bédouine, les autorités israéliennes ont essayé avec un succès relatif de conclure des accords séparés par famille ou par tribu. Elles offrent des compensations financières, des logements raccordés à l'eau courante, avec électricité et téléphone mais l'essentiel manque: c'est la terre. N'ayant plus confiance en la parole de l'État, les Bédouins veulent sensibiliser la communauté internationale via un plaidoyer politique et des ONG israéliennes.

 

Le drame de ces Bédouins du sud d'Israël, c'est que contrairement aux Palestiniens sédentaires, ils n'ont que rarement détenu des titres de propriété. Même si les cartes géographiques de l'époque britannique constituent un faisceau de présomptions qui abonde dans leur sens, l'administration israélienne, le Fonds national juif jouent sur cette lacune culturelle pour exproprier les nouveaux villages construits ces quinze dernières années, à leurs yeux illégalement sur des terres qui selon le droit ottoman, britannique et israélien sont des terres "d'État".

 

Monsieur le ministre, le droit international contemporain reconnaît pourtant la personnalité juridique et les droits collectifs de certains groupes qui se distinguent par une culture spécifique, qui ont des intérêts communs, tels que les peuples qui luttent pour l'autodétermination, les peuples indigènes et tribaux et les minorités. L'État d'Israël n'est-il pas signataire des conventions de l'ONU et de l'OIT, notamment sur la protection des minorités, des nomades qu'ils soient ou non sédentarisés? Certaines conventions internationales n'impliquent-elles pas la protection d'une minorité nomade, même sédentarisée ou semi-sédentarisée ainsi que la protection de leurs terres, des terres qu'elles occupent via le rejet de la doctrine de terrae nullius? Un avis de la Cour internationale de Justice va dans ce sens.

 

Même si c'est un cas très précis, il n'en est pas moins choquant d'observer sans broncher cette destruction. Cette situation a-t-elle déjà fait l'objet de discussions bilatérales avec vos homologues israéliens? A-t-elle déjà été évoquée au Conseil des droits de l'homme de l'ONU par exemple ou lors de réunions des ministres des Affaires étrangères européens?

 

15.02  Tanguy Veys (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, bedoeïenen leven vooral in tenten, hebben een nomadisch en soms semi-nomadisch of sedentair bestaan, en zijn voornamelijk Arabische woestijnbewoners in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Die informatie heb ik op Wikipedia gevonden.

 

Een gedeelte van de bedoeïenen woont onder meer in de Negevwoestijn in Israël. Zowat 35 % van de bedoeïenen van de Negev woont in 45 illegale dorpen waar zij, zonder vergunning, want illegaal, jaarlijks 5 000 bouwsels neerzetten, variërend van kippenhokken tot villa's en zelfs bedrijfshallen. De rest is gehuisvest in 7 legale gemeenschappen, met nog eens 9 in de maak. Een niet-erkend dorp, bestaande uit tientallen families of chamula's, kan wel 20 km2 beslaan. Zo liggen er meer dan 2 000 kleine woongemeenschappen verspreid over de Negev. Dat maakt de legalisering en alleen al het aanleggen van infrastructuur praktisch gezien onmogelijk.

 

De Israëlische overheid ruimde daarom in de Negevwoestijn bijvoorbeeld al meermaals het illegaal gebouwde bedoeïenendorp Al-Arakib op, dat in 1998 voor het eerst opgericht werd. De overheid brak het dorp met bulldozers op, naar verluidt al voor de negende keer. Die afbraak strookt met een rechterlijke uitspraak die elf jaar geleden gedaan werd, maar nooit was geïmplementeerd.

 

Luttele uren na de operatie beginnen de bedoeïenen telkens al aan de wederopbouw. In 2008 heeft een Israëlische overheidscommissie onder voorzitterschap van oud-opperrechter Eliezer Goldberg wel aanbevolen meer bedoeïennederzettingen samen te voegen in clusters en te legaliseren, volgens vastgestelde normen en compensaties. De uitvoering van dat plan zal wel vele jaren in beslag nemen.

 

Mijnheer de minister, zult u bij de bepaling van uw standpunt rekening houden met het feit dat het hier gaat, ondanks alle waarschuwingen en bemiddelingspogingen van de Israëlische overheid, om illegaal gebouwde constructies door mensen die van oudsher nomadisch zijn en waarbij de Israëlische overheid al diverse pogingen en initiatieven heeft genomen om tot een leefbare en praktisch haalbare oplossing te komen?

 

15.03  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, le droit international contemporain reconnaît en effet des droits collectifs à certains groupes, même si le principe de base reste bien sûr que les droits de l'homme, tels que consacrés par la Déclaration universelle, sont reconnus à des personnes. L'étude du professeur Marco Moretti de l'Université de Nice, à laquelle vous faites référence, illustre bien cette question. Il est ainsi établi que la Déclaration des Nations unies sur les droits des peuples autochtones de septembre 2007 reconnaît des droits collectifs à ces peuples, de même que la convention 169 de l'Organisation internationale du Travail relative aux peuples indigènes et tribaux, la plus récente en la matière.

 

Je note cependant qu'Israël a choisi de ne pas être présent au moment du vote de la Déclaration des Nations unies sur les droits des peuples autochtones et n'a pas ratifié la convention 169 de l'Organisation internationale du Travail. Par ailleurs, les Déclarations des Nations unies, si elles représentent un engagement politique pour les États qui y ont souscrit, ne sont pas juridiquement contraignantes en droit international.

 

L'ensemble des droits des personnes, dont celles appartenant à des minorités nomades, découlent de la Charte des Nations unies et des traités internationaux. De même, l'avis consultatif de la Cour internationale de Justice de 1975 auquel vous vous référez fait sans doute jurisprudence sur le rejet de la doctrine de terrae nullius. Il n'en reste pas moins qu'il revient d'abord aux cours et tribunaux de chaque État d'appliquer ces droits. En outre, les recours internationaux contre une décision judiciaire nationale restent encore limités en droit international, sauf si l'État a reconnu la compétence d'une cour créée au niveau régional ou international.

 

La situation n'a pas été évoquée au Conseil Affaires étrangères mais l'Union européenne en a traité avec Israël en septembre dernier lors du groupe informel Union européenne-Israël consacré aux droits de l'homme. L'Union européenne a soulevé le cas spécifique du déplacement de la population du village d'Al-Arakib et la destruction de ses habitations. L'union européenne a déploré ces évictions et leur violence et a demandé des explications sur leur légalité.

 

Tijdens die vergadering hebben de Israëlische autoriteiten de gelegenheid gekregen om de EU mee te delen welke acties zij hebben ondernomen met betrekking tot de bedoeïenen. Die opsomming bevatte onder andere de oprichting van een afzonderlijk bureau bij de diensten van de eerste minister, een dialoog met de burgermaatschappij en met representatieve organen en overleg met de bedoeïenenstammen omtrent ruimtelijke ordening en kadaster. De EU heeft goed nota genomen van de Israëlische argumenten waarvan sommige intussen door de bedoeïenen zijn tegengesproken, zoals bijvoorbeeld het feit dat men hen zou consulteren of betrekken in overleg.

 

In elk geval blijft de EU deze kwestie opvolgen met alle betrokkenen. Onze ambassade in Tel Aviv is wel degelijk bij dit werk betrokken.

 

15.04  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie de vos réponses. J'entends avec satisfaction que cette question a été abordée et que la situation a été dénoncée en septembre 2010. Il importe que nous montrions que nous ne sommes pas aveugles.

 

La doctrine doit être appliquée par les cours et tribunaux nationaux avant les recours internationaux. Néanmoins, nous disposons de suffisamment d'outils aux Nations unies, notamment la Charte des droits de l'homme, pour condamner, de façon virulente, ces événements.

 

Pour terminer, de nombreux universitaires et observateurs font savoir combien il est essentiel de protéger ces modes de vie tellement différents des nôtres, car ils font partie du patrimoine mondial. Par conséquent, je vous saurai gré de continuer à y être attentif.

 

15.05 Tanguy Veys (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat u zeer terecht verwijst naar de juridische context die toch een en ander duidt.

 

Er is ook het overleg binnen de Europese Unie over de mensenrechten waar de problematiek aan bod is gekomen. Ik heb toch de indruk dat de oplossingen en de voorstellen die werden gedaan een antwoord op deze problematiek bieden.

 

Mijnheer de minister, u verwijst naar het geweld van bulldozers. Wij moeten daarvoor niet naar Israël gaan. Ik herinner mij een Vlaams minister, weliswaar niet van uw partij, die er ook in slaagde met bulldozers huizen die illegaal waren gebouwd omver te laten walsen. Ook Roma- of zigeunergemeenschappen die zich hier vestigen, moeten zich nu eenmaal plooien naar onze regels op het vlak van ruimtelijke ordening.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van mevrouw Daphné Dumery aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de aankoop van hernieuwbare energie buiten de grenzen van de Europese Unie" (nr. 2674)

16 Question de Mme Daphné Dumery au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'achat d'énergie renouvelable hors des frontières de l'Union européenne" (n° 2674)

 

16.01  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de minister, het is misschien een totaal andere soort van vraag dan hetgeen u vanochtend reeds gewoon bent geweest. Volgens de Europese Commissie haalden slechts drie landen vorig jaar de tussentijdse doelstellingen inzake het gebruik van hernieuwbare energie. Het was eigenlijk toch de bedoeling dat in 2010 21 % van de elektriciteit uit hernieuwbare bronnen zou komen en 5,75 % van het transport geen gebruik meer zou maken van diesel of gas. De Commissie schat dat de cijfers op 18 % en 5,1 % zullen uitkomen.

 

Europees Commissaris Günther Oettinger zei dat de EU-Ianden beter moeten samenwerken, in de zin dat de landen waar het winnen van hernieuwbare energie eenvoudiger is en die dus een overcapaciteit hebben, die energie zouden kunnen verkopen aan andere landen.

 

Ook stelt hij voor om energie te produceren waar dat het goedkoopste is, buiten de grenzen van de EU, bijvoorbeeld in Noord-Afrika met landen als Tunesië. Gezien de recente ontwikkelingen is de vraag of het wel verstandig is om onze energiebevoorrading te laten afhangen van landen als Tunesië.

 

Wat is het standpunt van de Belgische regering met betrekking tot het plan van de commissaris om hernieuwbare energie aan te kopen in landen buiten de Europese Unie, als men weet dat die landen soms, zoals in het geval van Tunesië, zeer onstabiel zijn en wij reeds zeer afhankelijk zijn van andere energiebronnen buiten de Europese Unie?

 

Is hierover overleg gepleegd met de deelstaten en indien ja, wat was het standpunt ter zake of wat is er voortgekomen uit dat overleg?

 

Zijn er bepaalde voorwaarden waaraan die producerende landen moeten voldoen, als zij hun hernieuwbare energie willen verkopen aan EU-Ianden en dan in het bijzonder aan België, onder andere op het vlak van duurzaamheid?

 

Is het betrekken van niet-EU-Ianden in doelstellingen die de EU-lidstaten zichzelf opleggen inzake het gebruik en de promotie van hernieuwbare energie, geen excuus van die landen om zelf minder te investeren in de sector van de hernieuwbare energie?

 

16.02 Minister Steven Vanackere: Mevrouw Dumery, in het kader van richtlijn 2009/28/EC inzake hernieuwbare energiebronnen hebben de lidstaten de mogelijkheid om in het buitenland aangekochte hernieuwbare energie in rekening te brengen om het vooropgestelde aandeel uit hernieuwbare bronnen te behalen tegen 2020. Voor België is dat cijfer 13 %. Dat kan door gebruik te maken van de zogenaamde flexibiliteits- of samenwerkingsmechanismen, die ingeschreven zijn in die richtlijn.

 

Tot nu toe heeft België geen gebruikgemaakt van die mogelijkheid, noch besloten ervan gebruik te zullen maken. België heeft aan de Europese Commissie te kennen gegeven alles in het werk te willen stellen om de vooropgestelde 13 % hernieuwbare energie intern te verwezenlijken. Indien blijkt dat België de doelstelling van 13 % niet dreigt te halen, kan overwogen worden om toevlucht te nemen tot die mechanismen, maar dat maakt geen deel uit van de basisstrategie.

 

Aangezien hernieuwbare energie een gewestbevoegdheid is, is er over het al dan niet gebruikmaken van samenwerkingsmechanismen onder de Gewesten uitvoerig overleg gepleegd in het kader van de voorbereiding van het nationaal actieplan voor hernieuwbare energie, dat België overeenkomstig de richtlijn aan de Commissie heeft bezorgd.

 

Er zijn inderdaad voorwaarden waaraan de producerende landen moeten voldoen. Zij worden opgesomd in artikel 9 van de richtlijn. Die moeten worden samengelezen met de definiëring van energie uit hernieuwbare bronnen in de richtlijn, waarbij precies wordt gestipuleerd welke energiesoorten in aanmerking komen voor de samenwerkingsmechanismen.

 

Het lijkt mij niet te kloppen dat de doelstellingen zouden worden gehanteerd waarbij men een excuus zou ontlenen om zelf minder te investeren uit het feit dat men zelf elders kan gaan aanschaffen. Naar mijn weten hebben de lidstaten niet de intentie om in grote mate gebruik te maken van die samenwerkingsmechanismen. Bovendien moet ook gezegd worden dat de technische mogelijkheden om hernieuwbare energie uit derde landen in te voeren, in de periode tot 2020 zeer beperkt is en dat de kosten-batenanalyse van die mechanismen niet per se gunstig uitvalt.

 

16.03  Daphné Dumery (N-VA): Dank u voor het antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16.04  Patrick Dewael (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, over de regeling van de werkzaamheden. De minister moet vertrekken om 11 u 30. Er zijn vragen over Libië helemaal op het einde. Ik zou graag kunnen uitmaken of ik een vraag moet indienen voor de plenaire vergadering.

 

Dat zal ik morgen uiteraard niet doen als die vragen vandaag nog aan bod komen. Als de agenda niet toelaat om het thema Libië vandaag te behandelen, zult u die vragen dan uitstellen naar een volgende vergadering?

 

16.05 Minister Steven Vanackere: Ik ben beschikbaar tot tien over twaalf.

 

De voorzitter: Ik verneem dat nu ook. We kunnen proberen tot punt 46 te komen.

 

We kunnen misschien, als de drie vraagstellers opnieuw aanwezig zijn, onmiddellijk overgaan tot de vragen over Libië. Dat kan als de commissie daarmee instemt.

 

16.06  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik zou zeker mijn vraag over Bahrein willen stellen, omdat die nu heel actueel is. Voor de rest schik ik mij naar de voorstellen van de collega’s.

 

Le président: Je vais demander qu'on rappelle M. Van der Maelen et Mme Jadin. Nous allons écouter M. Blanchart poser sa question sur l'Iran, Mme Colen sur l'Océan indien avant de passer à la Libye et à Bahreïn. De la sorte, nous gagnerons du temps.

 

16.07  Alexandra Colen (VB): We hebben wel al uitgebreid gedebatteerd over Libië, zowel in de plenaire vergadering als in onze commissie.

 

De voorzitter: Dat weet ik wel, maar toen dachten we nog dat Kadhafi verslagen zou worden. Nu gaat hij winnen. De toestand is niet meer dezelfde.

 

16.08  Alexandra Colen (VB): Ik weet het. Het dossier over Bahrein is echter ook interessant. Ik had graag de vragen in verband met de wapenhandel gesteld.

 

De voorzitter: Die kunnen we zeker vandaag nog behandelen.

 

16.09  Alexandra Colen (VB): De vragen nrs 2908, 2909 en 2911 over christenvervolgingen zet ik om in schriftelijke vragen, want dat is een lopend dossier. Dat kan ik dus altijd opvolgen.

 

16.10  Patrick Dewael (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, als het thema Libië vandaag aan bod komt, zal ik er morgen geen vragen meer over stellen.

 

De voorzitter: Mijns inziens komen de vragen over Libië best vandaag aan bod. Zo niet wordt dat uitgesteld tot 25 maart.

 

16.11  Patrick Dewael (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, Ik kan mij daar bij neerleggen.

 

17 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la vague de répression en Iran" (n° 2756)

17 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de repressie in Iran" (nr. 2756)

 

17.01  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, depuis le début de l'année 2011, la République islamique d'Iran procède à une vague d'exécutions et à une multitude d'arrestations et de condamnations. Selon l'ONG Human Rights Watch (HRW), les autorités iraniennes ont exécuté 74 prisonniers depuis le début de l'année. HRW a également établi des projections pour l'année qui pourraient s'élever à plus de 1 000 exécutions.

 

Le cas de la citoyenne irano-néerlandaise, Sahra Bahrami, exécutée le 29 janvier dernier et qui a poussé le gouvernement néerlandais à geler ses relations avec l'Iran, est le dernier exemple du manque de transparence du régime iranien concernant le recours croissant à la peine capitale. Plusieurs ONG ainsi que la communauté internationale dénoncent à tour de rôle l'accroissement dramatique des exécutions capitales en Iran depuis le mois de janvier, souvent sous couvert d'accusations de trafic de drogue.

 

Selon eux, cette situation démontre l'aggravation de la crise des droits de l'homme dans le pays depuis l'élection présidentielle controversée du président Mahmoud Ahmadinejad. En outre, le mécontentement populaire qui a suivi l'élection présidentielle de 2009 et l'aspiration croissante de la population au changement démocratique semblent fragiliser d'autant plus le régime iranien qui répond par la mise en place d'un "régime de terreur", comme le nomment les défenseurs des droits de l'homme. Le rôle sans cesse grandissant du Corps des gardiens de la révolution islamique dans les différentes sphères de la société iranienne laisse craindre également une militarisation du régime.

 

Monsieur le ministre, face à cette situation, comment la communauté internationale peut-elle renforcer son action afin de contrer cette vague d'emprisonnements et d'exécutions en Iran?

Pensez-vous que des sanctions supplémentaires de l'Union européenne permettront d'atteindre cet objectif?

L'Union européenne a-t-elle évalué l'impact et l'efficacité de toutes les mesures restrictives adoptées en son sein?

Par quels moyens l'Union européenne peut-elle renforcer son soutien à la société civile iranienne et aux défenseurs des droits de l'homme?

 

17.02  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, en effet, je suis très préoccupé par la détérioration de la situation des droits de l'homme en Iran, notamment par la recrudescence des exécutions capitales, entre autres le cas spécifique de Mme Bahrami, dont on vient de discuter à l'occasion d'une autre question.

 

S'agissant des démarches belges et européennes déjà accomplies ces derniers mois à New York, à Bruxelles et à Genève ou à Téhéran, je vous renvoie aux multiples réponses que j'ai déjà faites à la Chambre et au Sénat.

 

S'agissant des mesures belges et européennes visant à renforcer notre message vis-à-vis de l'Iran sur la question des droits de l'homme, lors de la 16session du Conseil des droits de l'homme, qui se déroule pour l'instant à Genève, la nomination d'un rapporteur spécial pour la situation des droits de l'homme en Iran sera sur la table. La Belgique soutient la désignation d'un tel rapporteur spécial afin de mieux suivre la situation des droits de l'homme en Iran.

 

L’Union européenne se penche actuellement, par ailleurs, depuis le Conseil des Affaires étrangères du 21 février, sur une double piste de sanctions individuelles, liées aux violations des droits de l’homme, qui améliorerait la situation et favoriserait le dialogue avec l’Iran, une fois que certaines conditions fondamentales auront été remplies.

 

Des projets sont en cours d’examen afin de renforcer les actions de l’Union européenne en faveur des défenseurs des droits de l’homme et de la société civile, notamment en favorisant la diffusion en persan des positions de l’Union européenne ou encore en travaillant avec les organisations non gouvernementales.

 

17.03  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, il est vrai qu’en matière de défense des droits de l’homme, l’Iran est un véritable symbole et l’incarnation d’un modèle de tyrannie religieuse. En cela, il est important, dans une société qui devient, de jour en jour, plus religieuse (dans le mauvais sens du terme, la plupart du temps), de prendre des positions et des sanctions fermes et déterminées. Espérons que le sommet de Genève débouchera sur des pistes intéressantes. Quand vous évoquiez la double piste de sanctions tout à l’heure, à quoi faisiez-vous référence?

 

17.04  Steven Vanackere, ministre: Mais vous les connaissez. Il s’agit des mesures qui sont traditionnellement avancées: visa ban, gel d’un certain nombre d’avoirs, mais surtout, au niveau du régime, pour l’instant, des sanctions de nature économique destinées à toucher, non pas la population, mais ceux qui portent la responsabilité.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: M. Van der Maelen est là, Mme Boulet est dans le couloir – on va la rappeler –, Mme Jadin est là également. Je vous propose de traiter dans l’ordre le point 33 sur Bahreïn, le point 37 sur le trafic ou commerce des armes avec l’Afrique du Nord et le point 46 sur la Libye. Tous ces points sont, me semble-t-il, liés.

 

18 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het neerslaan van het protest in Bahrein" (nr. 2868)

- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de democratiseringsbewegingen in Bahrein" (nr. 2892)

18 Questions jointes de

- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la répression du mouvement de protestation au Bahreïn" (n° 2868)

- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les mouvements de démocratisation au Bahreïn" (n° 2892)

 

18.01  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, op het Parelplein in Manama kamperen nu al bijna een maand sjiitische opstandelingen, die het de jongste uren met de blote hand moesten opnemen tegen Saoedische troepen die de grens overgestoken zijn en die de kleine maar strategisch gelegen golfstaat Bahrein en de hele regio onder druk brengen.

 

De sjiitische oppositie heeft al gevraagd om VN-bescherming tegen wat zij de bezetting noemen. Aan de ene kant heeft Iran de interventie die de voorbije uren plaatsvond onaanvaardbaar genoemd en ook gewaarschuwd dat het de zaken zal compliceren. Aan de andere kant is er het gegeven dat de Amerikaanse vijfde vloot in de buurt circuleert en dat er al voorzichtige pogingen tot interventie geweest zijn van Amerikaanse zijde.

 

In het licht van de recente ontwikkelingen stel ik toch de vragen die ik destijds heb ingediend.

 

Ten eerste, hoe schat u de situatie op dit moment in? Is escalatie mogelijk?

 

Ten tweede, op welke wijze onderhoudt ons land contact met Bahrein? Binnen welke al dan niet grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden is België actief? Zijn er contacten geweest met onze ambassadeur aldaar of met de ambassade in Brussel? Zo ja, tot welke inzichten hebben die contacten geleid? Ik dank u bij voorbaat voor uw antwoord.

 

18.02  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, les renversements des régimes en Tunisie et en Egypte entraînent des mouvements similaires dans cette région du monde, tous avec la même volonté: l'avènement d'un régime démocratique.

 

Ce mouvement semble aujourd'hui s'étendre à Bahreïn. Il apparaît que c'est surtout la majorité chiite de cet archipel, gouverné par une dynastie sunnite, qui s'estime discriminée en matière d'emploi, de services sociaux, de services publics et de logement dans une économie très dépendante du pétrole. L'opposition réclame des réformes politiques et sociales ainsi qu'une monarchie constitutionnelle dans laquelle le gouvernement serait élu par le peuple.

 

Au-delà de ces aspirations démocratiques et sociales, la position géopolitique (proche allié américain avec notamment le port d'attache des bâtiments de guerre américains dans la région, à proximité du Yémen, du Koweït, de l'Arabie Saoudite et des routes du pétrole) en fait certainement un pays important pour la stabilité de cette région, voire du monde. Ce nouveau soulèvement populaire réprimé violemment a fait plusieurs morts et de nombreux blessés cette semaine et a poussé les États-Unis à appeler les autorités et les manifestants à s'abstenir de recourir à la violence.

 

Monsieur le ministre, j'aurais voulu connaître votre vision sur ces évènements et sur les réformes promises par le pouvoir en place. Pourquoi l'Europe est-elle encore une fois à la traîne quant à une réaction sur ces évènements? Selon vous, quelles sont les répercussions que peut avoir une nouvelle déstabilisation de cette région du Golfe déjà très sensible?

 

18.03 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, ik wil eerst melden dat mijn diensten nauwe contacten onderhouden, zowel met de zaakgelastigde van Bahrein als met de Belgische ambassadeur in Koeweit die ook bevoegd is voor Bahrein, om te informeren naar de situatie in het land en van de Belgen ter plaatse.

 

Op mijn vraag heeft onze ambassadeur op 2 en 3 maart Bahrein bezocht. Mijn kabinetschef heeft ook een onderhoud gehad met de diplomatieke adviseur van de koning van Bahrein die op bezoek was in Brussel.

 

In termen van samenwerkingsverbanden kan ik u melden dat wij onder meer een bilateraal investeringsverdrag en ook een dubbelbelastingverdrag met Bahrein hebben gesloten. Er is ook een luchtvaartakkoord tussen onze beide landen. Momenteel zijn er echter geen directe luchtverbindingen tussen België en Bahrein.

 

In Bahrein verblijven er een tweehonderdtal Belgen. Onze ambassade in Koeweit staat regelmatig met hen in contact om te peilen naar de situatie. Momenteel is een evacuatie van de Belgen niet aan de orde.

 

Les événements en Afrique du Nord et au Moyen-Orient s'enchaînent rapidement et sont parfois régionalement interdépendants. Ainsi, pour Bahreïn, les tensions entre sunnites et chiites sont suivies de près par plusieurs pays voisins. Comme je l'ai dit dans mon communiqué du 18 février dernier, l'appel au respect des aspirations et des droits des populations peut, par ailleurs, s'appliquer à l'ensemble de la région, car c'est une obligation universelle. Je suis d'accord avec la plupart des analystes qui insistent sur les spécificités des pays concernés et des aspirations de leur société.

 

À Bahreïn, différents mouvements se sont succédé ces dernières semaines: un soulèvement de la majorité chiite pour obtenir des réformes de la part du gouvernement à dominance sunnite et de la famille royale sunnite également, mais aussi des sunnites manifestant pour des réformes et des manifestations mêlant sunnites et chiites en faveur du régime actuel. En première instance, la Belgique et l'Union européenne, par la voix de Mme Ashton, ont appelé à l'arrêt des violences, parfois graves, puisqu'elles ont fait des morts, et au respect de la liberté d'expression.

 

En deuxième instance, il faut noter que les autorités de Bahreïn ont entamé en 1999 un processus de réforme qui, quoique inabouti, a notamment permis au plus grand parti chiite d'obtenir 18 sièges sur les 40 de la Chambre basse aux élections de 2010. Les récentes manifestations ont, toutefois, montré l'urgence d'accélérer ces réformes. La décision du gouvernement d'appeler à un dialogue national a dès lors été, à juste titre, saluée par l'Union européenne, le 21 février 2011. La Belgique soutient cet appel et plaide pour que ce dialogue conduise à une plus large participation de tous les segments de la population au processus décisionnel politique et qu'il accélère la démocratisation du système politique à Bahreïn.

 

18.04  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Uw antwoord is geformuleerd op een vraag van 17 februari. U verwijst naar contacten die op 2 en 3 maart plaatsvonden.

 

Ik denk dat de situatie heden zo snel verandert. Mevrouw Ashton deed een oproep om niet te kiezen voor geweld, maar voor een politieke oplossing om de hervormingen aan te moedigen en voort te zetten. Ik citeer ook de secretaris van Defensie, Robert Gates: “Het moet hier niet gaan over babystapjes. Het moet hier niet gaan over kleine stapjes. Dat is niet genoeg.”

 

Om te vermijden dat het conflict escaleert, is er een grote toegeving nodig van de regering, van de koning in Bahrein. Ik denk dat wij onze oproep in die zin vandaag moeten versterken.

 

18.05  Philippe Blanchart (PS): Je pense également que nous devons renforcer notre position car cette partie du monde, dans son ensemble, vit pour l’instant un certain nombre de bouleversements. Dans l’histoire de la région, c’est sans doute une première. Il n’y a jamais eu autant de bouleversements dans différents pays de cette région. La situation n’est pas toujours claire; néanmoins, on constate une montée de violence importante.

 

Mme Ashton a appelé à l’arrêt des violences. Mais dimanche, les troupes saoudiennes – près d’un millier d’hommes – sont entrées dans le pays et l’état d’urgence a été décrété. Dès lors, je crois que nous devons réellement raffermir notre position.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18.06  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, eventjes heel kort over de werkzaamheden. Voor de andere vragen neem ik genoegen met een schriftelijk antwoord, ik hoef ze zelfs niet te stellen, met uw goedkeuring. Dat gaat dan over de overgeslagen vraag nr. 2829 over de bevaarbaarheid van de Indische Oceaan. Ik wil zeker zijn dat deze vraag niet verloren geraakt in de verwarring. Ik neem genoegen met het schriftelijk antwoord op die vraag zonder ze uitgebreid te willen stellen. Dit voor het verslag.

 

De voorzitter: Vraag nr. 2829 wordt daarmee omgezet in een schriftelijke vraag met onmiddellijk antwoord..

 

18.07  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, u hebt die antwoorden waarschijnlijk toch allemaal bij de hand.

 

18.08 Minister Steven Vanackere: Zegt u mij dat dan gewoon.

 

18.09  Alexandra Colen (VB): Ik zal ze even opsommen.

 

18.10 Minister Steven Vanackere: Ik kan ook mijn boeken hier achterlaten. U stelt zo laat nog vragen dat uw minister niet anders kan dan wanneer hij politiek correct wil zijn met u, ter plaatse moet lezen wat er is voorbereid. Ik ga niet zeggen: hier, neem mijn schriftelijke voorbereiding.

 

18.11  Alexandra Colen (VB): Dat vraag ik ook niet, mijnheer de minister. Dit is wel een vraag van januari, een vorige vraag die werd overgeslagen. Ik wilde gewoon zeker zijn. Ik had begrepen dat u graag zo vlug mogelijk vooruitging.

 

18.12 Minister Steven Vanackere: Ik ben hier en ik ben hier over veertien dagen terug.

 

18.13  Alexandra Colen (VB): Ik weet uit ervaring dat als de tijd en de vergadering voorbij zijn, de vraag weer twee weken of zo wordt uitgesteld en dan heeft het geen zin meer. Ik laat het aan u over: als u liever mondeling antwoordt, dan houd ik mijn mondelinge vraag aan. Anders is het voor mij goed als ik het schriftelijk antwoord krijg. Die procedure wordt in andere commissies ook gebruikt om de zaak te versnellen.

 

De voorzitter: Ik ben van plan uw vragen over de wapenhandel nu te behandelen, vervolgens de vragen over Libië, en dan terug te keren naar de dagorde.

 

18.14  Alexandra Colen (VB): Ik had begrepen dat er de vraag was of wij eventueel genoegen zouden nemen met een omzetting naar een schriftelijke vraag.

 

De voorzitter: Ik ben met die omzetting naar een schriftelijke vraag zeer blij en ben u daar zeer dankbaar voor.

 

18.15 Minister Steven Vanackere: Ik wil u gerust het antwoord op de vraag over de bevaarbaarheid van de Indische Oceaan overhandigen.

 

De voorzitter: Vraag nr. 2829 van mevrouw Colen wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

18.16 Minister Steven Vanackere: Voor de vraag nr. 2908 met betrekking tot de christenen is dat al gebeurd.

 

18.17  Alexandra Colen (VB): Die hoef ik dan niet meer expliciet te stellen. Dat spaart ons wel een half uurtje tijd.

 

De voorzitter: Het antwoord zal wel gepubliceerd worden als een schriftelijke vraag. Stelt u dan nu uw vragen over de wapenhandel.

 

19 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de wapenhandel met Noord-Afrika" (nr. 2910)

- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de wapenhandel met Egypte" (nr. 2914)

19 Questions jointes de

- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le commerce des armes avec l'Afrique du Nord" (n° 2910)

- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le commerce des armes avec l'Égypte" (n° 2914)

 

19.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, ik heb een vraag over de wapenhandel met Noord-Afrika. Het twaalfde Europees jaarverslag over de controle op de export van militaire technologie en materieel bericht dat de Europese wapenexport naar Noord-Afrika in de afgelopen vijf jaar dramatisch gestegen is. Ik heb daar de referentie bijgevoegd in de vraagstelling, the twelfth annual report of the council of common position defining common rules governing control of exports of military technology and equipment van 13 januari. Graag vernam ik van de minister welke Europese landen verantwoordelijk zijn voor deze stijging en naar welke Noord-Afrikaanse landen deze wapens zijn gegaan. Zullen er in het licht van de recente ontwikkelingen in Egypte, Tunesië en Libië lessen worden getrokken uit de wapenexport van Europa naar regimes die de eigen bevolking onderdrukken en de geleverde wapens gebruiken voor schendingen van de mensenrechten? Naar welke landen is de wapenexport inmiddels opgeschort? Welke exporterende landen zijn tot deze opschorting overgegaan? Wordt het thema van de wapenexport naar Noord-Afrika en de Arabische landen besproken op het niveau van de EU? Welk standpunt wordt daarbij ingenomen door ons land?

 

Ik had ook een vraag naar aanleiding van geruchten, specifiek over wapenexport naar Egypte. Er zijn geruchten dat zowel Frankrijk als Duitsland de wapenexport naar Egypte heeft opgeschort tot de situatie in het land is gestabiliseerd en tot er een democratisch regime geïnstalleerd is. Weet u hier meer over? Kunt u die geruchten bevestigen? Zo ja, werd er dan binnen de EU een beslissing in dit verband genomen om wapenhandel met Egypte tijdelijk uit te stellen? Houdt ook België zich aan een dergelijke beslissing?

 

19.02 Minister Steven Vanackere: Mevrouw Colen, de wapenexport naar Noord-Afrika en de Arabische landen wordt op dit moment inderdaad besproken door de werkgroep Conventionele Wapenexport van de Europese Raad, de zogenaamde COARM. Die werkgroep buigt zich op regelmatige basis over gevoelige exportbestemmingen met de bedoeling om door informatie-uitwisseling tot grotere coherentie te kunnen komen in het exportbeleid. De uitgewisselde informatie is echter confidentieel.

 

Ik kan u dan ook geen informatie geven over welke landen verantwoordelijk zijn of zouden zijn voor de stijging van wapenexport naar Noord-Afrikaanse landen gedurende de voorbije vijf jaar, noch over welke landen inmiddels al of niet tot schorsing zijn overgegaan, tenzij uiteraard wat ik later nog zal zeggen rond Libië.

 

Het verlenen van exportlicenties blijft immers de uitsluitende verantwoordelijkheid van de lidstaten. De gemeenschappelijke positie betreffende de uitvoer van militair materieel en uitrusting waarnaar u verwijst, biedt de lidstaten van de EU alleen een kader om bepaalde aspecten in rekening te kunnen brengen bij hun beslissingen over wapenexport en om daarover desgewenst overleg te plegen.

 

De recente gebeurtenissen zullen ongetwijfeld een impact hebben op de evaluatie van dergelijke dossiers door de bevoegde nationale overheden.

 

Wat ons land betreft, zoals u weet, behoort de bevoegdheid tot het verlenen van exportlicenties toe aan de Gewesten, met uitzondering van de uitvoer door het Belgisch leger en de federale politie.

 

Op basis van VN-resolutie 1970 en het EU-Raadsbesluit 2011/137/GBVB dat een wapenembargo instelt ten aanzien van Libië, werden alle lopende licenties met deze bestemming vanzelfsprekend geschorst en mogen geen nieuwe licenties meer worden goedgekeurd.

 

Tot slot herinner ik aan het feit dat, aangezien binnen de federale context de bevoegdheid naar de Gewesten is gegaan, het de Gewesten, overeenkomstig het samenwerkingsakkoord, vrij staat om advies te vragen aan de federale overheid en dus aan Buitenlandse Zaken. Zoals u weet, is dat niet gebeurd in de aangelegenheden die wij recent het meest hebben besproken.

 

19.03  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u zegt dat de gegevens over uitvoer van wapens confidentieel zijn.

 

Dat is toch een groot gebrek aan transparantie in een Europese Unie die pretendeert de rol van het coördineren van het defensiebeleid op zich te nemen. Men maakt dan bijna via het achterpoortje van het economische aspect de export van wapens confidentieel.

 

Ik denk dat er minder transparantie is dan op het vlak van allerlei andere economische activiteiten, wat uitvoer enzovoort, betreft. Ik vind dat daarin toch wel een zekere tegenstrijdigheid is.

 

Eigenlijk is er dus niets geweten over de uitvoer van wapens, tenzij toevallig een land het zelf bekendmaakt of de pers in een of ander land daarmee naar buiten komt. In ons land is het terrein van de exportlicenties een van de elementen die destijds het snelst gedefederaliseerd zijn geraakt naar aanleiding van de belangen van Wallonië en van FN voor de uitvoer van wapens.

 

Het gaat echter niet op dat er totaal geen transparantie en accountability is in een wereld als de onze, waar alles geglobaliseerd is en er overal haarden van geweld, terreur en gebrek aan democratie zijn. In die wereld moeten wij bovendien constateren dat uitgevoerde wapens via allerlei tussenkanalen gebruikt worden voor doeleinden waarbij wij ons als westerse landen met respect voor de mensenrechten en de democratie heel ongemakkelijk voelen. Er zijn Vlaamse tanks in Bahrein, FN-wapens in Egypte en in heel Afrika. Misschien is het een thematiek waarover u kunt nadenken en waarin u initiatieven kunt nemen om te proberen de transparantie te verhogen.

 

Het is toch totaal onsamenhangend dat in onze tijd, waarin zo gehamerd wordt op transparantie, verantwoordelijkheid en coördinatie, naar aanleiding van een open rapport over de stijging van de wapenexport nog steeds niemand weet naar welke landen de export gestegen is en welke landen daarvoor verantwoordelijk zijn. Als het confidentieel is, betekent het dat het voor u ook confidentieel is, dat zelfs u als minister van Buitenlandse Zaken van een EU-lidstaat ook geen zicht kan krijgen op dergelijke stromen van wapens die verhandeld worden over de grenzen heen. Mijns inziens is dat een dossier waarover u mag nadenken teneinde de transparantie te verbeteren, zeker tegenover de bewindsleden.

 

19.04 Minister Steven Vanackere: Dat is een onderwerp dat in een regeerakkoord van een volwaardige regering zeker een paar lijnen verdient.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: Je viens d'apprendre, il y a cinq minutes, qu'il y a une question sur la Libye qui est déposée demain en séance plénière par M. Brotcorne. Je pense qu'il vaut mieux renvoyer toutes les questions sur la Libye en séance plénière demain, ce qui vous mettra tous encore plus en valeur que vous ne le seriez déjà ici.

 

Dat is logisch?

 

19.05 Minister Steven Vanackere: Ik blijf hier toch nog altijd tot 12 u 10, om zoveel mogelijk agendapunten te helpen wegwerken.

 

Le président: Je libère les Libyens. Toutes les questions Libye vont être aspirées vers le haut et on gagne du temps aujourd'hui.

 

Vragen nrs 2842 van mevrouw De Meulemeester en 2877 van de heer Van der Maelen over Iran worden omgezet in schriftelijke vragen. Vraag nr. 3134 van mevrouw Demol wordt eveneens omgezet in een schriftelijke vraag.

 

20 Vraag van mevrouw Els Demol aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de politieke vrijheid in Rwanda" (nr. 2864)

20 Question de Mme Els Demol au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la liberté politique au Rwanda" (n° 2864)

 

20.01  Els Demol (N-VA): Mijnheer de minister, in uw antwoord van 22 december 2010 in verband met de situatie in Rwanda zei u dat u niet gewonnen bent voor een sanctiebeleid, maar wel voor de weg van de dialoog. De situatie in Rwanda verbetert er echter niet op. Dat erkende u toen ook al in uw antwoord.

 

We vernamen dat een Rwandese rechtbank de oppositieleider Ntaganda tot vier jaar cel heeft veroordeeld. Bovendien werden ook nog twee journalistes veroordeeld wegens het in gevaar brengen van de staatsveiligheid.

 

Amnesty International spreekt van een criminalisering van de vreedzame oppositie.

 

U meldt dat er voldoende kanalen en contacten voorhanden zijn om de dialoog te voeren en onze opinie kenbaar te maken. Aangezien België na het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten met bijna 60 miljoen euro in 2009 het derde grootste donorland ter wereld voor Rwanda is, zijn we wel degelijk invloedrijk.

 

Mijnheer de minister, welke contacten zijn er sedert 22 december 2010 tussen België en de Rwandese autoriteiten omtrent de problematiek geweest? Wat waren de verwachtingen van de contacten? Zijn die verwachtingen ingelost of hebt u van de Rwandese autoriteiten de verzekering gekregen dat aan de verwachtingen in de toekomst wordt tegemoetgekomen?

 

Zijn reeds concrete veranderingen waar te nemen na onze contacten?

 

Hoever reikt de dialoog volgens u? Wat zijn de grenzen van het tolereerbare waarop ten minste een deel van de gouvernementele steun ter discussie kan worden gesteld?

 

20.02 Minister Steven Vanackere: Mevrouw Demol, ik ben inderdaad in kennis gesteld van de zware straffen die onlangs werden uitgesproken in een aantal rechtszaken tegen politici en journalisten. Het zijn uitspraken die nog niet definitief zijn. Ze zullen misschien in beroep worden herzien.

 

Aan het feit dat de Rwandese minister van Justitie de veroordeling van twee journalisten van Umurabyo afdeed als “een dom en politiek gemotiveerd vonnis”, kan niet zomaar worden voorbijgegaan. Ik denk dat men de uitspraak in beroep moet afwachten.

 

Onze ambassade in Kigali had de voorbije weken een aantal contacten met de Rwandese autoriteiten. Het betrof vooral een aantal protocollaire ontmoetingen of gesprekken over specifieke dossiers, waardoor het vraagstuk van de politieke vrijheden slechts bij een gelegenheid, en dan nog relatief kort, ter sprake kon worden gebracht.

 

Het statuut van de oppositie, de lokale verkiezingen die momenteel plaatsvinden of de opvolging van het universeel periodiek onderzoek van de mensenrechten in Rwanda staan op de agenda van de volgende vergadering van de zendingshoofden van de EU met de Rwandese autoriteiten, die gepland is voor midden maart.

 

Dat is dus zeer binnenkort en dat gebeurt volgens artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou. Dat kader leent zich vrij goed om soortgelijke boodschappen over te brengen. Er worden regelmatig vergaderingen belegd, waar moeilijke thema’s in alle openheid bespreekbaar worden gemaakt.

 

De Belgische ontwikkelingssamenwerking ligt natuurlijk in de lijn van ons globale beleid inzake Rwanda. Goed bestuur en democratie zijn belangrijke waarden, die onder meer het voorwerp moeten zijn van politieke dialoog. Mocht blijken dat op die punten te weinig vooruitgang wordt geboekt, behoort het tot de mogelijkheden dat onze hulp daadwerkelijk wordt herzien.

 

Toch mag niet uit het oog worden verloren dat de Rwandese bevolking hiervan het eerste slachtoffer zou zijn, daar onze samenwerking toegespitst is op de sectoren gezondheidszorg, onderwijs en plattelandsontwikkeling.

 

Ik wil ook aangeven dat België beslist heeft niet in te gaan op de vraag naar budgettaire steun die niet gekoppeld is aan specifieke projecten. Dat was een vraag die de Rwandese regering reeds meermaals heeft gesteld. De beslissing wordt meegedeeld in de besprekingen die minister Chastel zal aanvatten met het oog op de vernieuwing van het meerjarenplan. De conditionaliteit blijft wel degelijk een element van de manier waarop wij ons engageren tegenover Rwanda.

 

20.03  Els Demol (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat er kort op de bal gespeeld wordt.

 

Ik wil wel nog een bijkomende vraag stellen. Ik weet dat de heren Flahaut en Demeyer, respectievelijk voorzitter van de Kamer en ondervoorzitter van de Senaat, tijdens het krokusreces een bezoek gebracht hebben aan Rwanda. Gebeurde dat in opdracht van Buitenlandse Zaken? Of is het een derde kanaal dat gebruikt wordt, naast Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking?

 

Worden dergelijke ontmoetingen na overleg ondernomen? Of gebeurt dat op hun eigen initiatief naast de andere initiatieven?

 

20.04 Minister Steven Vanackere: Dat is een zeer goede vraag. Zij laat mij toe opnieuw te bevestigen dat ik geloof in de weg van de parlementaire democratie. In een ander debat, over de landen aan de Middellandse Zee, waar wij nu zo sterk geëngageerd zijn, heb ik al gezegd dat ik als minister van Buitenlandse Zaken en als vertegenwoordiger van de uitvoerende macht ervan overtuigd ben dat de parlementaire diplomatie ook haar waarde heeft.

 

Zo'n initiatief gebeurt uiteraard niet in opdracht van Buitenlandse Zaken. Dat zou vreemd zijn. Maar in het geval dat u aanhaalt, en in tal van andere voorbeelden waar eminente Parlementsleden een bezoek brengen aan en contacten onderhouden met andere landen, is er wel een melding. Het gebeurt in transparantie.

 

De heer Flahaut heeft mij verwittigd dat hij een bezoek zou brengen aan een aantal landen in de regio van de Grote Meren. Ik benadruk dat het met het oog op de coherentie – ik maak geen hiërarchie, want het zijn nevengeschikte kanalen – cruciaal is dat men elkaar op de hoogte houdt. Dat is in dit geval ook gebeurd.

 

Le président: Les parlementaires doivent avoir une liberté d'action que n'ont pas nécessairement les ministres. Ce n'est pas parce que des parlementaires visitent un pays qu'ils soutiennent le régime; ils vont s'informer. Il est très important que la diplomatie parlementaire puisse continuer à jouer son rôle.

 

Il est clair que l'on ne peut attribuer le même sens aux voyages d'un parlementaire et à ceux d'un ministre. Les parlementaires ont le droit d'aller s'informer partout dans le monde tandis que les ministres doivent éviter de se rendre dans certains pays qui posent problème sur la scène internationale.

 

Je crois qu'il y a là deux types de diplomatie, qui doivent être cohérents mais qui ne sont pas nécessairement identiques.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het verstrekken van paspoorten door de Venezolaanse minister van Binnenlandse Zaken en Justitie aan leden van Hamas en Hezbollah" (nr. 2913)

21 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la délivrance de passeports par le ministre vénézuélien de l'Intérieur et de la Justice à des membres du Hamas et du Hezbollah" (n° 2913)

 

21.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, er zijn persberichten die beschuldigingen uiten aan het adres van de Venezolaanse minister van Binnenlandse Zaken en Justitie, een zekere Tarek Al-Aissami, van Syrische afkomst. De beschuldigingen zijn dat hij Venezolaanse paspoorten zou verstrekken aan leden van Hamas en Hezbollah. Er zouden in het algemeen goede contacten bestaan tussen de regering van Hugo Chávez in Venezuela en antiwesterse groepen in het Midden-Oosten.

 

Recent hebben we dat ook gemerkt naar aanleiding van Libië, waarbij Chávez en andere linkse leiders uit het Latijns-Amerikaans continent trouw blijven aan Kadhafi en hem blijven steunen, ondanks al wat er in Libië gebeurt.

 

Mijnheer de minister, beschikt de Belgische regering over meer informatie omtrent deze zaak en omtrent de banden tussen Venezuela en radicale islamitische groepen?

 

Wordt er overwogen om Venezolaanse paspoorten grondiger te screenen naar aanleiding daarvan?

 

21.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Colen, hoewel persartikelen dat vaak insinueerden, konden samenwerkings- of financieringsverbanden tussen hoge vertegenwoordigers van het regime van president Chávez en de Hezbollah of soortgelijke organisaties, nooit bewezen worden.

 

Dergelijke verbanden zijn in elk geval niet in lijn met het officieel beleid van Venezuela. Ik kan u ook zeggen dat onafhankelijke lokale observatoren niet beschikken over informatie die zou aantonen dat de officiële lijn van Venezuela niet gevolgd zou worden.

 

In die omstandigheden, en enkel op basis van persartikels, lijkt het niet aan te bevelen om over te gaan tot een striktere controle op bepaalde houders van Venezolaanse paspoorten.

 

21.03  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, er is dus eigenlijk geen enkele officiële bevestiging van de geruchten die de ronde doen. Dat kan ik uit uw antwoord concluderen.

 

21.04 Minister Steven Vanackere: Dat klopt.

 

21.05  Alexandra Colen (VB): Dank u wel voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21.06  Daphné Dumery (N-VA): Mijn vraag nr. 3259 gaat over Libië, Tunesië en Egypte. Komt die vraag ook aan bod in de plenaire vergadering? Het betreft de vrije tribune die minister Vanackere heeft geschreven.

 

De voorzitter: Dat moet u voorleggen aan uw fractieleider. Hij zou daarvoor kunnen pleiten.

 

21.07  Daphné Dumery (N-VA): Ik zal dat straks mededelen.

 

De voorzitter: Vraag nr. 3259 van mevrouw Dumery wordt dan voor vandaag geschrapt.

 

22 Vraag van mevrouw Daphné Dumery aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het aangaan van partnerschappen tussen de EU en landen ten oosten van de Unie" (nr. 2931)

22 Question de Mme Daphné Dumery au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le recours à des partenariats entre l'UE et les pays situés à l'est de l'Union" (n° 2931)

 

22.01  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag nr. 2931 gaat over de partnerschappen tussen de Europese Unie en de landen ten oosten van de Unie.

 

Ik werd gealarmeerd door een persartikel dat ik gelezen heb van de burgemeester van Warschau, mevrouw Hanna Gronkiewicz-Waltz, waarin ze zei dat er meer partnerschappen moeten komen tussen de Europese Unie en de landen ten oosten van de EU. Ze vermeldde daarbij specifiek Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne. Ze was van mening dat die partnerschappen het ondersteunen van de democratie in die landen als doelstelling moesten hebben.

 

Wat is het standpunt van België met betrekking tot het aangaan van partnerschappen met landen zoals Wit-Rusland, Rusland en Oekraïne? Als er inderdaad partnerschappen aangegaan kunnen worden, wat zijn dan de voorwaarden? Op welke domeinen denkt België dat die partnerschappen aangegaan dienen te worden om de democratie in die landen te kunnen ondersteunen? Welke domeinen zijn daarbij van belang? Zijn er naast de eerder genoemde landen nog andere landen waarmee België het raadzaam zou achten om partnerschappen aan te gaan?

 

22.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, wij zijn natuurlijk gehecht aan de verdere ontwikkeling van de samenwerking tussen de EU en onze naburen, ook in de oostelijke richting. We steunen dus de inspanningen van de EU in dat verband.

 

Wat die drie aangehaalde landen betreft, sinds 2008 onderhandelt de EU met Rusland over een nieuw globaal akkoord dat het bestaande partnerschaps- en samenwerkingsakkoord moet vervangen. Er wordt momenteel ook over een nieuw associatieakkoord met Oekraïne onderhandeld. Omtrent Wit-Rusland, u hebt dat kunnen volgen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 31 januari 2011, heeft de EU besloten om haar beleid van kritisch engagement ten aanzien van dat land voort te zetten in het kader van de politieke dialoog en het oostelijk partnerschap. Een verdere versterking van die samenwerking hangt natuurlijk ook af van de mate waarin de Wit-Russische autoriteiten echt vooruitgang boeken inzake respect voor de mensenrechten, de rechtsstaat en de democratische principes.

 

Dat zijn inderdaad voorwaarden voor alle partnerschappen tussen de EU en de drie aangehaalde landen. Naargelang de aard van het akkoord, bijvoorbeeld omtrent handel, samenwerking inzake justitie of economische samenwerking, worden er nog bijkomende criteria vooropgesteld. Ik wil daar geen misverstand over laten bestaan. De wens om samenwerkingsakkoorden te sluiten, zit natuurlijk tegelijkertijd verankerd in een conditionaliteit die veronderstelt dat men ook inzake mensenrechten, rechtsstaat en democratie bepaalde stappen wil zetten.

 

U vraagt me op welke domeinen België een accent wil leggen. Ik wil daar wel op antwoorden omdat een van onze insteken, trouwens niet alleen voor het oostelijk partnerschap, ook te maken heeft met de manier waarop wij de toekomst van het zuidelijk partnerschap inschatten. België schuift de volgende overweging naar voren.

 

Aangezien de civiele maatschappij een belangrijke factor is in de ondersteuning van de democratie, vinden wij dat daar meer aandacht naar moet gaan dan in het verleden. Er is in verband met het oostelijke partnerschap een Eastern Partnership Civil Society Forum opgezet. Er worden ook seminaries georganiseerd over thema’s als de strijd tegen corruptie en de hervorming van publieke administraties. Verder worden ook de zogenaamde people-to-peoplecontacten bevorderd door bijvoorbeeld studenten, culturele actoren en onderwijsmensen bij elkaar te brengen.

 

Ik denk dat dit een drietal elementen zijn waarin u ook de hand van België mag herkennen.

 

Wat uw laatste vraag betreft, België is van mening dat het in het belang van de EU is om haar relaties met alle buurlanden verder te ontwikkelen. Dit is trouwens zo expliciet beslist door de Europese Raad van juni 2004. Daarom is de EU in het kader van haar nabuurschapbeleid niet enkel partnerschappen aangegaan met de landen oostelijk van de EU, maar ook bijvoorbeeld met de landen van de Middellandse Zee in het kader van de Unie voor het Middellandse Zeegebied.

 

22.03  Daphné Dumery (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik twijfel natuurlijk niet aan de goede bedoelingen van Europa of België. Ik twijfel echter wel aan de goede bedoelingen van Rusland, Oekraïne en Wit-Rusland, zeker in het kader van wat wij recent hebben gezien van hun democratisch gehalte. Ik denk vooral aan hun idee om visumliberalisering ter sprake te brengen. Wanneer wij denken aan samenwerking op economisch en handelsvlak, meen ik dat zij eerder een ander engagement in de weegschaal zullen leggen. Daar waar wij denken aan een versterking van de democratie, meen ik dat zij veeleer denken aan open grenzen en visumliberalisering.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

23 Vraag van mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het uitblijven van uitvoeringsbesluiten ten gevolge van het uitblijven van een regering met volheid van bevoegdheid" (nr. 3089)

23 Question de Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'absence d'arrêtés d'exécution à la suite de l'absence d'un gouvernement bénéficiant de la plénitude de compétences" (n° 3089)

 

23.01  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit is een vraag naar aanleiding van het tijdschrift LOKAAL, van 16 november 2010, waarin de VVSG, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, haar beklag doet over het feit dat er nog geen uitvoeringsbesluiten zijn voor de wet van 10 januari 2010 tot wijziging van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen.

 

Naar verluidt liggen momenteel meer dan zestig koninklijke besluiten te wachten op een regering met volheid van bevoegdheid die deze KB’s in werking kan doen treden.

 

Mijnheer de minister, dit is louter een informatieve vraag. Kunt u mij voor uw bevoegdheidsdomeinen meedelen welke koninklijke besluiten momenteel klaar zijn maar liggen te wachten op een regering met volheid van bevoegdheid om te kunnen worden uitgevaardigd?

 

23.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Colen, ik vermoed dat u deze vraag ook aan sommige andere collega’s hebt gesteld en dat u dus een déjà entendu zult meemaken.

 

De regering belasten met de afhandeling van de lopende zaken is een grondwettelijke gewoonte die de bevoegdheid van de regering in haar uitvoerende taken beperkt. Rechtsleer en rechtspraak hebben de lopende zaken aan de hand van een aantal criteria nader omschreven. Diezelfde criteria zijn opgenomen in de traditionele rondzendbrieven betreffende de lopende zaken bij het begin van een periode van lopende zaken. Er worden daarbij drie categorieën van handelingen onderscheiden.

 

Ten eerste, zaken van dagelijks beheer kunnen steeds worden afgehandeld. Ten tweede, wat betreft belangrijke handelingen die het dagelijks beheer overschrijden, kunnen maatregelen worden genomen in de mate dat zij geen nieuw initiatief vereisen van de regering. Ze moeten de normale afwikkeling vormen van beleidskeuzes die reeds voor de periode van lopende zaken werden genomen.

 

Ten derde, wat betreft de dringende zaken die geen uitstel dulden omdat anders de fundamentele belangen van de natie kunnen worden geschaad, mag een regering in lopende zaken ook hier optreden.

 

Het is binnen dit kader dat de regering, in haar opdrachten als uitvoerende macht, telkens afweegt of een maatregel effectief kan worden genomen. Dit vergt een onderzoek geval per geval, rekening houdend met de omstandigheden en de noodzaak om de maatregel te nemen. Enkel uitvoeringsbesluiten die deze toets doorstaan, worden uitgevaardigd.

 

23.03  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de minister, hebt u enig idee van het aantal koninklijke besluiten betreffende uw bevoegdheidsdomein, die eventueel nog liggen te wachten om te kunnen worden uitgevaardigd of zijn er geen?

 

23.04 Minister Steven Vanackere: Ik kan u alleen maar zeggen dat wat mijn departement betreft, er op basis van die criteria inderdaad een aantal koninklijke besluiten zijn die betrekking hebben op bepaalde benoemingen, aanstellingen, promoties en ook inzake eretekens, die niet worden uitgevaardigd. Vermits ze niet worden uitgevaardigd, spreek ik zelfs niet over koninklijke besluiten die klaar liggen. Wij nemen de beslissing om te weten wat wij opstellen, namelijk datgene wat aan die criteria beantwoordt.

 

23.05  Alexandra Colen (VB): Ik dank u voor uw antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

24 Question de Mme Özlem Özen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'extradition de Belges vers des pays où le respect des droits de l'homme n'est pas toujours garanti" (n° 3122)

24 Vraag van mevrouw Özlem Özen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de uitlevering van Belgen aan landen waar de mensenrechten niet altijd geëerbiedigd worden" (nr. 3122)

 

24.01  Özlem Özen (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, il y a quelques mois, j'ai estimé de ma responsabilité de vous interroger sur la gestion des dossiers d'extradition vers des pays où le respect des droits de l'homme n'est pas toujours garanti. Cette question m'avait été inspirée par le cas d'un Belge d'origine marocaine extradé vers le Maroc par les autorités espagnoles, sans réaction de vos services.

 

Le reportage Indices diffusé sur RTL-TVI a dernièrement remis l'accent sur la problématique de la détention de ressortissants belges ayant la double nationalité dans des pays ne pouvant, à l'heure actuelle, fournir des garanties concernant de bonnes conditions de détention.

 

Monsieur le ministre, la Belgique n'a-t-elle pas le devoir de garantir à ses ressortissants condamnés ou extradés dans un autre pays qu'ils y seront détenus dans les mêmes conditions que sur notre sol?

 

24.02  Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, madame, chaque pays exerce sa responsabilité quant aux personnes extradées vers et condamnées sur son propre territoire, au regard du respect des droits de l'homme. La Belgique n'a pas le droit ni l'obligation de garantir que les prisonniers belges sont détenus dans les mêmes conditions qu'en Belgique. Tout au plus, elle peut vérifier qu'ils se trouvent dans les mêmes conditions de détention que les ressortissants locaux.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

25 Vraag van mevrouw Els Demol aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de staatsgreep in de Democratische Republiek Congo" (nr. 3183)

25 Question de Mme Els Demol au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le coup d'état en République démocratique du Congo" (n° 3183)

 

25.01  Els Demol (N-VA): Mijnheer de minister, op zondag 27 februari heeft een groep gewapende mannen in Kinshasa een residentie van de Congolese president Joseph Kabila aangevallen. Het is niet duidelijk of Kabila op dat moment aanwezig was.

 

Latere berichten bevestigen ook dat er simultaan een aanval werd uitgevoerd op een logistiek militair kamp. Ook een internationale luchthaven en een radiostation zouden een doelwit geweest zijn.

 

Een dertigtal personen zou op dat ogenblik zijn gearresteerd. Lambert Mende, minister van Informatie en woordvoerder van de regering, zei te wachten met meer uitleg tot de gevangenen ondervraagd konden worden. Die uitleg kwam er op 7 maart. Op een politiebureau in Kinshasa werden er 126 arrestanten getoond aan de pers De journalisten mochten hun echter geen vragen stellen, terwijl de arrestanten nochtans schreeuwden dat zij onschuldig waren.

 

De eerste berichten hadden het over zes doden. Latere berichten hebben het over negentien doden, waarvan acht militairen.

 

In de pers werden op dat ogenblik verschillende scenario's verspreid over de aanslag. De daders zouden een terreurklimaat willen creëren. Het betreft een intern conflict bij de overheid, het leger of de politie, bijvoorbeeld om looneisen. De derde mogelijkheid was blijkbaar dat het opgezet spel is van de oppositie om de politieke tegenstanders in een slecht daglicht te plaatsen. Kabila verklaarde daarover onder andere dat het de mensen zijn die vrezen de strijd met hem te moeten aangaan bij de verkiezingen, die dat hebben gedaan.

 

Mijnheer de minister, hebt u op dit ogenblik meer zicht op dat incident?

 

Zijn er, voor zover u weet, Belgen betrokken bij die aanslag, aangezien er sprake van is dat er ook bij een Belgische school geweerschoten zijn gehoord en twee doden zouden zijn geteld?

 

Er heerst ook veel onduidelijkheid over het motief van die aanslag. Hebt u via uw bronnen een betrouwbare versie daarover?

 

Wat vindt u zelf van de verklaring van president Kabila die de schuld in de schoenen van zijn politieke tegenstanders schuift?

 

Hoe schat u de gevolgen van die daad in voor de komende presidentsverkiezingen in november?

 

25.02 Minister Steven Vanackere: Mevrouw Demol, de toestand is nu opnieuw normaal in Kinshasa, maar gedurende enkele dagen werd wel een verhoging van de controles in de buurt van de residentie van president Kabila vastgesteld.

 

Ik kan u bevestigen dat er geen Belgen betrokken zijn geweest bij de aanval. Op de Belgische school werden de geweerschoten die zondagnamiddag duidelijk gehoord, maar er zijn geen doden gevallen in de onmiddellijke nabijheid van de school.

 

Op dit ogenblik is er nog onzekerheid over de identiteit van de daders en hun motieven. Ik heb het laten navragen, wij hebben op de ambassade en op ons departement geen weet van de verklaring van president Kabila betreffende de gebeurtenissen waarnaar u verwijst.

 

Ik heb de indruk dat het moeilijk is om uit het incident heel duidelijke conclusies te trekken, tenzij de vaststelling dat de aanval op de residentie van de president in het centrum van Kinshasa toch wel aantoont dat de veiligheidstoestand in de DRC en ook in Kinshasa kwetsbaar blijft en dat in aanloop naar de verkiezingen bijzondere aandacht zal moeten uitgaan naar het verzekeren van de veiligheid.

 

Voor verdere conclusies hoed ik mij voor het ogenblik.

 

25.03  Els Demol (N-VA): Ik dank u voor het antwoord, mijnheer de minister.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Nous avons épuisé l'agenda, de façon miraculeuse! Je remercie tous les membres pour leur bonne collaboration. Cela nous permettra de recommencer le 25 mars avec un agenda normal et, je l'espère, moins chargé.

 

25.04  Alexandra Colen (VB): Mijnheer de voorzitter, ik heb nog een vraag inzake het debat over Libië en de vragen die naar de plenaire vergadering zijn verwezen. Het is nu te laat om ons om via plenaire vragen aan te sluiten. Wordt dat dan een minidebat, waaraan alle partijen deelnemen?

 

De voorzitter: Waarschijnlijk wel, maar ik ben niet naar de Conferentie van voorzitters kunnen gaan.

 

25.05  Alexandra Colen (VB): Onze deadline is verstreken om vragen in te dienen.

 

De voorzitter: Normaal zal dat een minidebat worden. Uw fractieleider kan u nog inschrijven.

 

(…) (…)

 

25.06  Alexandra Colen (VB): Neen, omdat de deadline voor ons om vragen in te dienen, verstreken is.

 

De voorzitter: Dan is het te laat.

 

La réunion publique de commission est levée à 11.54 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.54 uur.