Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

 

du

 

Mardi 1 mars 2011

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 1 maart 2011

 

Namiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.07 uur en voorgezeten door mevrouw Sarah Smeyers.

La séance est ouverte à 14.07 heures et présidée par Mme Sarah Smeyers.

 

01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "het onderzoek naar onrechtmatig verkregen bezittingen van de familie Ben Ali" (nr. 3030)

01 Question de M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "l'enquête relative aux avoirs acquis indûment par la famille Ben Ali" (n° 3030)

 

01.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, een aantal familieleden van de afgezette en gevluchte Tunesische president Ben Ali waren vaak in België te gast. Ze hebben hier in de loop der jaren allerlei bezittingen opgestapeld. Tijdens het regime van Ben Ali was er blijkbaar nooit een vuiltje aan de lucht. Nu het regime in Tunesië echter ten val wordt gebracht, wordt de familie van Ben Ali er plots van verdacht haar bezittingen met onrechtmatig verkregen geld verworven te hebben en heeft het Belgisch parket er in afwachting van een grondig onderzoek reeds beslag op gelegd.

 

Mijnheer de staatssecretaris, mijn vraag is kort en eenvoudig. Hoe valt het te verklaren dat er geen eerdere verdenkingen waren en dat er niet eerder tot onderzoeksdaden werd overgegaan?

 

01.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Logghe, u bent blijkbaar goed op de hoogte van het vermogen in België van de familie van de voormalige Tunesische president Ben Ali. De procureur des Konings te Brussel heeft inderdaad bevestigd dat beslag werd gelegd op onroerend goed en enkele bankrekeningen die in het bezit zijn van de familie van de voormalige Tunesische president.

 

De beslissing tot de beperkende financiële maatregelen, zoals de bevriezing van tegoeden, kan op drie niveaus gebeuren, met name op het niveau van de Verenigde Naties, de Europese Unie of unilateraal door een land.

 

Op het niveau van de Verenigde Naties werden dit weekend nog met resolutie 1970 voor Libië, meer bepaald voor president Kadhafi en een aantal van zijn naasten, maatregelen genomen waaronder de bevriezing van tegoeden. In België wordt die beslissing toegepast op basis van de wet van 11 mei 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de besluiten van de VN-Veiligheidsraad.

 

Op het niveau van de Europese Unie kunnen, in toepassing van artikel 215, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelijkaardige maatregelen worden genomen.

 

Voor uw vraag met betrekking tot de voormalige president Ben Ali, heeft de Europese Unie na een besluit van de Raad van de Europese Unie op 4 februari 2011 de verordening 101/2011 uitgevaardigd: “Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn van, in het bezit zijn van of onder zeggenschap staan van de opgesomde personen of rechtspersonen, entiteiten en lichamen die overeenkomstig artikel 1, lid 1 van het besluit door de Raad zijn geïdentificeerd als zijnde verantwoordelijk voor het verduisteren van middelen van de Tunesische Staat, en aan natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die banden met hen onderhouden, worden bevroren.”

 

Met betrekking tot de Libische leider Kadhafi, heeft de Raad van de Europese Unie maandag de eerder vermelde beslissing van de Verenigde Naties overgenomen en verstrengd, door elke wapenlevering en elke uitrusting die de repressie zou kunnen dienen, te verbieden. Tevens werd een visumverbod opgelegd aan een twintigtal personen van het regime van Kadhafi en zijn zonen. Ten slotte werd er voor Kadhafi en vijf van zijn naasten beslist om alle Europese tegoeden te bevriezen.

 

België kan ook autonoom een beslissing nemen op basis van de besluitwet van 6 oktober 1944 ter inrichting van de controle op alle mogelijke overdrachten van goederen en waarden tussen België en het buitenland. Ik verwijs ook naar het KB inzake terrorisme, van 28 december 2006.

 

Voor de toepassing van die bepalingen moet men wel rekening houden met de specifieke staatshoofden in dienst, waarbij de diplomatieke onschendbaarheid speelt.

 

Zoals de laatste ontwikkelingen inzake Tunesië, Egypte en Libië aantonen, is het internationale niveau het terrein waarop beperkende maatregelen tegen staatshoofden genomen kunnen worden. Dat gebeurt na intensief diplomatiek overleg, zodat er internationale eenheid bestaat over de genomen beslissing.

 

Naast de bovenvermelde beslissingen van internationale instanties, kan ook via gerechtelijke weg vanuit het buitenland op bilaterale basis een vraag worden gesteld aan België. De berichten in de pers over de oproep van de huidige Egyptische regering om tegoeden van de voormalige president Moebarak en zijn familie te bevriezen, moet in die zin begrepen worden. Zo’n vraag wordt behandeld door de centrale autoriteit Strafzaken van de FOD Justitie.

 

Naast die repressieve maatregel, heeft België zich ingeschreven in de preventieve aanpak van corruptie door politiek prominente personen. Dat preventieve luik vormt de opdracht van de Cel voor Financiële Informatieverwerking, de CFI, die de bepalingen toepast van de wet van 11 januari 1993, die u kent als de witwaswet. Artikel 12, § 3 van deze wet legt de verplichting op tot de een verscherpte waakzaamheid ten opzichte van politiek prominente personen, door zowel de financiële als de niet-financiële instellingen die onder de toepassing van voorliggende wet vallen.

 

Deze wet werd gewijzigd door de wet van 18 januari 2010, waardoor niet alleen een verregaande omzetting van de bepalingen van de betrokken Europese richtlijnen betreffende deze kwestie werd gerealiseerd, maar bijvoorbeeld ook in het kader van de coördinatie van de strijd tegen de fraude, de strijd tegen de sociale fraude is ingeschreven in het toepassingsgebied van de witwaswet. In het kader van deze wet is het de CFI die, na onderzoek, alle informatie die kan beschouwd worden als ernstige indicaties voor het witwassen van kapitalen, meldt aan de procureur des Konings of aan de federale procureur.

 

In het kader van de aangehaalde problematiek heeft de CFI, zowel voor de voormalige president van Tunesië als voor deze van Egypte, een waarschuwing tot verhoogde waakzaamheid verspreid naar de instellingen die onder het toepassingsgebied van de witwaswet vallen. Op het moment dat zij een melding ontvangt vanwege de instellingen en personen uit de financiële en niet-financiële sectoren, zoals bedoeld in de artikelen 23 en volgende van voornoemde wet, maakt de cel gebruik van haar voorrechten. Op die manier heeft zij in deze zaak actie ondernomen, op basis van de financiële informatie, met betrekking tot verdachte verrichtingen en vermogens, die haar zijn overgemaakt.

 

Een andere taak van de cel is de verrijking van zulke informatie met de ontvangen financiële, administratieve, politionele en juridische informatie. Zij mag zich deze informatie laten bezorgen binnen een door haar bepaalde termijn, zowel door de actoren van de betrokken privésector als door de overheden en de samenwerkende overheidsdiensten.

 

In het dossier van de voormalige Tunesische president heeft de cel ook een beroep gedaan op de medewerking van haar buitenlandse tegenhangers, in het kader van strikte voorwaarden van wederkerigheid en van naleving van het beroepsgeheim, waartoe de leden van de cel en haar werknemers gehouden zijn, op straffe van strafrechtelijke sancties.

 

Dankzij de analyse van al deze informatie heeft zij het verband kunnen leggen tussen de verdachte verrichtingen en vermogens, die haar werden gecommuniceerd, en ernstige criminele fenomenen die vallen onder de beperkende opsomming van artikel 5 van de antiwitwaswet. In dit geval gaat het meer bepaald over verduistering door personen die een openbare functie uitoefenen en over omkoping. Aangezien de CFI na deze analyse heeft geoordeeld dat er volgens de bepalingen van de wet ernstige tekenen van witwas van kapitalen afkomstig van de bovenbedoelde misdaden bestaan, heeft zij deze informatie, in toepassing van artikel 34 van dezelfde wet, overgemaakt aan de bevoegde procureur des Konings.

 

Voorzitter: Kristien Van Vaerenbergh.

Présidente: Kristien Van Vaerenbergh.

 

Haar rol hierbij is niet het zoeken van bewijzen, maar alleen het voortbrengen van de informatie behandeld op de genoemde manier om deze over te maken aan de bevoegde procureurs.

 

Zoals u gesteld hebt in uw vraag, het is dus als gevolg van deze overdracht van informatie dat er een beslag op onroerend goed en enkele bankrekeningen werd gelegd. Rekeninghoudend met de eisen van het lopende onderzoek en met de bepalingen van artikel 28quinquies van het Strafwetboek, dat voorziet in het geheim van het onderzoek, is het niet mogelijk om u meer details te verstrekken over dit onderwerp.

 

Reeds op 19 januari 2011 werkte de CFI aan het dossier van de voormalige Tunesische president, volgens de hiervoor beschreven werkwijze. Zij heeft ook een verwittiging verspreid op haar internetsite met als titel “Actuele toestand in Tunesië – Verhoogde waakzaamheid in verband met politiek prominente personen”.

 

Tevens heeft de CFI, samen met haar Franse evenknie, het initiatief genomen om naar aanleiding van het dossier van de voormalige Tunesische president een overlegplatform te organiseren met de Financial Intelligence Units van de 27 lidstaten, om te evalueren hoe in dit dossier gehandeld is, praktische ervaring uit te wisselen en, waar mogelijk, voorstellen tot verbetering aan te brengen. Dit overlegplatform zal plaatsvinden in Parijs op donderdag 10 maart eerstkomende.

 

Voor het dossier van de voormalige Tunesische president is op initiatief van het parket van Brussel en ondersteund door de federale politie ook een taskforce opgericht op het secretariaat-generaal van Interpol te Lyon. Ook hier wordt weer het internationaal karakter van de maatregelen aangetoond. Deze taskforce heeft een drieledige opdracht gekregen.

 

Ten eerste, hij moet zorgen voor de volledige identificatie van de meegedeelde personen, zoals de familieleden van de voormalige president van Tunesië. Dit zal toelaten om de familie in kaart te brengen en te vermijden dat tegoeden van schijnbare naamgenoten bevroren worden.

 

Ten tweede, hij moet zorgen voor de coördinatie van de langs dit kanaal verspreide mededelingen.

 

Ten derde, hij moet alle gelijkaardige gevallen meedelen die zouden ontdekt zijn geweest of zullen worden in de andere landen die verduisterde bezittingen van de Tunesische Staat zouden herbergen.

 

Voor andere gelijkaardige situaties kan de procedure die ik heb beschreven met betrekking tot de toepassing van de preventieve wetgeving inzake antiwitwassen en de toekomst van de CFI toegepast worden op dezelfde wijze en op elk moment.

 

In de context van de Egyptische en Libische crisis heeft de CFI een preventieve waarschuwing verspreid, met name “Huidige toestand – Verhoogde waakzaamheid in verband met politiek prominente personen”. In het kader van de waakzaamheid die ik heb vermeld en van de daaraan verbonden procedure heeft de CFI in het verleden reeds dossiers betreffende politiek prominente personen overgemaakt aan de gerechtelijke autoriteiten.

 

In elke zaak die zij analyseert, moet de CFI echter aantonen dat er een verband bestaat in termen van ernstige indiciën tussen de van witwas verdachte financiële verrichtingen en de misdadige fenomenen van verduistering en/of omkoping in hoofde van de betrokken politiek prominente personen.

 

Volgens een eerste selectie, gaande over een periode van midden 2009 tot op heden, heeft de CFI zes dossiers van vooraanstaande personen overgemaakt aan de gerechtelijke autoriteiten. Wat de misdrijven betreft die dit overmaken verantwoorden, vindt men de illegale handel, de omkoping, misbruik van gemeenschapsgoederen, wapenhandel en het misbruik van vertrouwen. De dossiers vertonen linken met Afrikaanse landen.

 

Zoals u kunt merken uit het voorgaande, worden er door België voldoende maatregelen genomen in een problematiek die enkel in een internationale context effect kan hebben.

 

01.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw zeer uitvoerig antwoord. De problematiek verantwoordt wel een iets langer antwoord.

 

Ik heb nota genomen van de internationale context waarin een en ander zich moet afspelen. Ik heb ook nota genomen van de onschendbaarheid van staatshoofden zolang zij in dienst zijn. Ik heb er in elk geval ook nota van genomen dat de CFI inderdaad vanuit de financiële informatie die haar is overgemaakt, ook een beroep gedaan heeft op buitenlandse tegenhangers. Ik veronderstel dat het tegenhangers betreft in Tunesië zelf en dat men op basis van die informatie in gang is geschoten.

 

Mijn enige bezwaar tegen dit alles is het volgende. Misschien moet op het vlak van het preventieve luik van de bestrijding van fraude in elk geval nog een en ander worden bijgesteld. Mijn aanvoelen is dat men pas de hele machinerie in gang zet nadat regimes gevallen zijn en men plots geruchten opvangt over onrechtmatigheid van verkregen goederen. Het doet een beetje denken aan het oude Romeinse adagium vae victis.

 

Hoe dan ook, ik neem er nota van dat er internationaal gecoördineerd overleg is gepland op 10 maart. Er zijn genoeg regimes in Noord-Afrika en het Midden-Oosten waar momenteel van alles bezig is, om toch wel met een meer dan onderzoekend oog te kijken naar wat er zich allemaal afspeelt. Wij komen wellicht nog terug op deze zaak. Ik wil u uitdrukkelijk bedanken voor uw uitvoerig antwoord.

 

01.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Als u mijn antwoord goed beluisterd hebt, zou u moeten vaststellen dat uw conclusie niet helemaal correct is. Ik heb wel melding gemaakt van gevallen op basis van meldingen, waarvan dossiers zijn overgemaakt aan het parket.

 

Met betrekking tot de concrete gevallen die u aanstipt, is het belangrijk te vermelden dat dit enkel op een efficiënte manier kan worden aangepakt binnen een internationale context. Ik heb dat kader geschetst en men moet binnen de internationale en de Belgische wetgeving blijven wanneer men in dergelijke dossiers handelt.

 

01.05  Peter Logghe (VB): Ik onderschrijf dit volledig. U hebt zelf gezegd dat er op 10 maart internationaal overleg is en u hebt ook eerder in uw antwoord gezegd dat er moet worden gekeken naar het preventieve luik van de fraudebestrijding, waar misschien nog wel een tandje kan worden bijgestoken.

 

Ik denk dat wij allebei in dezelfde richting gaan. Het moet in een internationaal kader gebeuren, maar misschien kan er sneller of meer worden geanticipeerd, natuurlijk met alle gevoeligheden van dien.

 

Ik volg dit verder op.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "het uitblijven van uitvoeringsbesluiten ten gevolge van het uitblijven van een regering met volheid van bevoegdheid" (nr. 3077)

02 Question de M. Bert Schoofs au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice, sur "l'absence d'arrêtés d'exécution à la suite de l'absence d'un gouvernement bénéficiant de la plénitude de compétences" (n° 3077)

 

02.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in het tijdschrift LOKAAL van 16 november 2010 doet de VVSG haar beklag over het feit dat er nog geen uitvoeringsbesluiten zijn voor de wet van 10 januari 2010 tot wijziging van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen.

 

Naar verluidt liggen er momenteel meer dan 60 KB's te wachten op een regering met volheid van bevoegdheid om deze KB's in werking te kunnen doen treden. In het verleden werden daarover nog vragen gesteld.

 

Kunt u mij voor uw bevoegdheidsdomein meedelen welke KB's momenteel klaar zijn, maar liggen te wachten op een regering met volheid van bevoegdheid om te kunnen worden uitgevaardigd?

 

02.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Schoofs, uw vraag heeft wel wat aan actualiteit ingeboet.

 

Het was inderdaad zo dat de kansspelenwet op 1 januari 2011 in werking zou treden en dat een aantal uitvoeringsbesluiten nodig waren. Het is ook juist dat het tijdschrift LOKAAL de aandacht heeft gevestigd op problemen die voor de gemeenten zouden kunnen rijzen indien er geen uitvoeringsbesluiten voor die datum zouden zijn.

 

Uiteraard was deze bekommernis ons bekend en was het ook onze eigen bekommernis. Men heeft in het kader van de regering in lopende zaken vastgesteld dat deze dossiers hoogdringend werden, gelet op de noodzakelijke inwerkingtreding van de wet op de kansspelen op 1 januari 2011. In de maanden november en december werden de nodige initiatieven genomen en vergaderingen belegd. Het ontwerp van KB werd klaargemaakt. De regering is samengekomen, heeft hierover overlegd en heeft een aantal beslissingen genomen.

 

De publicatie van de betrokken KB’s die vooral betrekking hadden op het element weddenschappen – in het tijdschrift LOKAAL werd precies op dat punt gewezen – gebeurde op 29 december 2010. De wet is op die manier in werking kunnen treden vanaf 1 januari 2011.

 

Ondertussen werden nog andere KB’s waarvan de urgentie werd vastgesteld, goedgekeurd. Op het ogenblik is ook nog een ander KB met betrekking tot de administratieve sancties in voorbereiding. Waar noodzakelijk, neemt de regering van lopende zaken dus haar verantwoordelijkheid.

 

Indien een situatie van hoogdringendheid opduikt, zoals wij hier rond de problematiek van de kansspelen hebben gekend, is zulks wel degelijk gebeurd.

 

02.03  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, de actualiteitswaarde is niet verloren omdat wij geen regering met volheid van bevoegdheid hebben, maar wel omdat de regering zelf heeft geoordeeld dat een aantal zaken hoogdringend was. Op twee verschillende tijdstippen is een heel aantal koninklijke besluiten in werking getreden, waarvan ik akte neem.

 

Zijn er nog koninklijke besluiten die op uitvoering wachten en waarbij de volheid van bevoegdheid volgens de huidige regering wél nodig is? Werd over voornoemde kwestie binnen de ploeg gedebatteerd?

 

02.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Het voorwerp van de vraag had betrekking op de kansspelen. Ik beperk mij dus tot de materie van de kansspelen. Ik kan u meegeven dat alles wat inzake de problematiek van de kansspelen hoogdringend is, werd uitgevoerd.

 

Er is nog één koninklijk besluit in voorbereiding. Het heeft betrekking op de administratieve sancties. Het koninklijk besluit zal nog worden voorgelegd.

 

02.05  Bert Schoofs (VB): Zijn de administratieve sancties dan niet hoogdringend, of zijn ze dat wel?

 

02.06 Staatssecretaris Carl Devlies: In onze ogen zijn ze wel hoogdringend. De problematiek van de kansspelen is echter heel uitgebreid. U herinnert zich ook de discussie die wij hier in de commissie voor de Justitie over bijvoorbeeld de belspelletjes hebben gehad en waarin de problematiek ook aan bod is gekomen. Het was niet mogelijk om alle koninklijke besluiten tegelijkertijd voor te bereiden, binnen de regering te bespreken en in uitvoering te stellen. Wij hebben stelselmatig gewerkt. Wij hebben de prioriteit bij de weddenschappen gelegd. Zij zijn als eerste aan bod gekomen. Nadien zijn het internet, de belspelletjes en de mediaspelen aan de beurt gekomen. Nu ligt het reglement van de administratieve sancties voor.

 

02.07  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, ik heb één conclusie. Hoe minder regering er is, hoe sneller het soms vooruitgaat.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Mijnheer de staatssecretaris, wij danken u voor uw aawezigheid.

 

03 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "rijverbod en ziekenhuisopname" (nr. 2688)

03 Question de M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "la déchéance du permis de conduire pendant une hospitalisation" (n° 2688)

 

03.01  Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op dinsdag 1 februari laatstleden deed er zich in onze buurt, op de brug over de E17 in Waregem, een zeer ernstig ongeval voor, waarbij een 25-jarige vrouw uit Deerlijk het leven liet. Een tragisch ongeval dus. Een verkeersdeskundige van het parket van Kortrijk kwam ter plaatse om de precieze omstandigheden van het ongeval te achterhalen. Uit het onderzoek bleek dat de bestuurder van het voertuig dat uit de tegenovergestelde richting aankwam en op het voertuig van de vrouw inreed, te veel had gedronken. Zijn rijbewijs werd onmiddellijk voor vijftien dagen ingetrokken.

 

Stilaan kom ik tot de kern van de zaak. Ondertussen blijkt dat de bestuurder ook met vrij zware verwondingen opgenomen werd in het ziekenhuis. Het kan dus nog een tijd duren vooraleer hij uit het ziekenhuis wordt ontslagen. Dan volgt ongetwijfeld nog een revalidatieperiode.

 

Mijnheer de minister, die lange inleiding dient om u de volgende concrete vragen te stellen.

 

Als ik het goed begrepen heb, werd het rijbewijs met onmiddellijke ingang ingetrokken voor een periode van vijftien dagen. Dat betekent eigenlijk dat die man daardoor waarschijnlijk weinig of niet zal worden geraakt. Immers, op het moment dat zijn intrekking verloopt, zal hij nog altijd opgenomen zijn in het ziekenhuis of in het beste geval in revalidatie gaan. Uiteindelijk kan dat toch moeilijk beschouwd worden als een straf? De man voelt het totaal niet. Zou het dan niet beter zijn om een rijverbod pas te laten ingaan op de dag dat die bepaalde persoon ontslagen wordt uit het ziekenhuis of wanneer hij door een wetsdokter fit genoeg bevonden wordt om terug achter het stuur van een wagen te kruipen?

 

Mijn vraag is dus concreet hoe dit in de praktijk wordt geregeld?

 

Dringt zich hier een of andere wetswijziging op, of neemt u zelf initiatief in dezen? Wat mogen wij verwachten?

 

03.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, artikel 55 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, poneert uitdrukkelijk het onmiddellijk karakter van de intrekking van het rijbewijs, hetgeen wil zeggen dat daarvan niet kan worden afgeweken. Het openbaar ministerie kan enkel oordelen over het al dan niet opleggen van de onmiddellijke intrekking wanneer aan de wettelijke voorwaarden is voldaan.

 

De onmiddellijke intrekking dient te worden beschouwd als een beveiligingsmaatregel en niet als een straf. De maatregel heeft immers tot doel om gevaarlijke bestuurders tijdelijk uit het verkeer te nemen. Dat verklaart ook het onmiddellijk karakter van de maatregel. Zowel het Europees Hof voor de Rechten van de Mens als de hoogste nationale rechtscolleges spraken zich daarover al uit.

 

Tot slot wil ik er nog op wijzen dat het openbaar ministerie over de mogelijkheid beschikt om de verlenging tot maximaal drie maanden van de intrekking van het rijbewijs te vorderen bij de politierechtbank.

 

Daarnaast – dat is dan het andere verhaal – kan de politierechtbank nog steeds een verval van het recht tot sturen uitspreken volgens de artikelen 45 tot 49 van de wet van 16 maart 1968. Het is dus een te onderscheiden onderdeel van de mogelijkheden die er bestaan in dit soort dossiers.

 

03.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, het wordt dus afwachten wat de politierechtbank ter zake zal beslissen. Het zou natuurlijk cynisch zijn als de man na het ontslag uit het ziekenhuis terug achter het stuur van de wagen zou kunnen kruipen en een half jaar of een jaar zou kunnen rondrijden om dan veroordeeld te worden tot het vervallen van zijn rijbewijs. Dat komt niet helemaal logisch over en wekt bij de mensen de perceptie dat een en ander niet helemaal op elkaar is afgestemd. Ik volg u natuurlijk volledig als u zegt dat het gaat om een beveiligingsmaatregel en niet om een straf. Ik zal dat toch eens juridisch bekijken en nagaan of er eventueel ter zake iets op papier kan worden gezet. Ik dank u echter in elk geval voor uw duidelijk antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de M. André Frédéric au ministre de la Justice sur "les conséquences de l'annulation par le Conseil d'État de l'arrêté royal du 16 octobre 2008 réglant le statut de l'armurier" (n° 2712)

04 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Justitie over "de gevolgen van de vernietiging door de Raad van State van het koninklijk besluit van 16 oktober 2008 tot regeling van het statuut van de wapenhandelaar" (nr. 2712)

 

04.01  André Frédéric (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, question précise, rapide et pratique qui porte sur la décision du Conseil d'État le 25 novembre 2010 d'annuler votre arrêté royal sur les armuriers du 16 octobre 2008. Un motif formel retenu pour l'annulation: la justification insuffisante de l'urgence bien que la requérante ait invoqué d'autres motifs de fond qui n'ont pas été examinés par le Conseil d'État. Plusieurs griefs ont été exprimés par le secteur. L'arrêté royal ne comporterait aucune exigence quant à la connaissance linguistique des membres du jury de l'examen d'aptitude professionnelle.

 

Un autre élément invoque la violation du principe général d'impartialité en ce que le choix du fonctionnaire de police membre de ce jury est opéré de manière discrétionnaire par le fonctionnaire du Service fédéral des armes. Autre grief: la violation des principes de caractère raisonnable et de proportionnalité en ce que l'arrêté royal expose l'armurier à des sanctions estimées trop lourdes en cas d'infraction. Enfin, la requérante invoque également la violation de la vie privée.

 

Quoi qu'il en soit, monsieur le ministre, cet arrêté royal est annulé et on en revient donc à l'ancien texte réglementaire, j'imagine. Je ne vous demanderai évidemment pas de commenter une décision de justice mais de préciser quel est le régime juridique applicable aujourd'hui aux armuriers. L'ancienne réglementation est-elle bien conforme à la nouvelle loi? Y a-t-il urgence en la matière? Pour l'avenir, comptez-vous adopter un nouveau texte réglementaire qui réponde aux griefs formulés par le secteur? Comptez-vous consulter le Conseil consultatif des armes?

 

04.02  Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur Frédéric, à la suite de l'annulation de l'arrêté royal du 16 octobre 2008, les armuriers se trouvent en effet dans la situation juridique antérieure audit arrêté. Cela veut dire, d'une part, que le code déontologique qui leur était imposé n'est plus d'application et, d'autre part, que les examens d'aptitude professionnelle prescrits par la loi comme condition préalable à l'agrément d'armurier ne peuvent plus être organisés, ce qui suspend toutes les demandes d'agrément introduites par des personnes n'ayant pas encore prouvé leur aptitude professionnelle.

 

Étant donné ce dernier problème et le fait qu'il n'est pas normal et qu'il est même dangereux de ne pas imposer de code déontologique à une catégorie professionnelle à risque, le remplacement de l'arrêté royal par un nouveau texte est en effet urgent. Une nouvelle version a été soumise à l'avis du Conseil d'État. Elle tient compte de plusieurs griefs formulés par le secteur. Le Conseil consultatif des armes pourra de nouveau s'exprimer sur ce texte au mois de mars.

 

Nous cherchons donc une solution d'urgence.

 

04.03  André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces précisions. Nous sommes effectivement en plein vide et il y a lieu de prendre des initiatives, ce qui semble fait puisqu'il est fait appel au Conseil consultatif. C'est une excellente chose! En outre, vous dites que votre projet d'arrêté soumis au Conseil d'État inclut un certain nombre de griefs repris par le secteur qui est très attentif. Je serai moi-même aussi très attentif à ses côtés.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Président: Bert Schoofs.

Voorzitter: Bert Schoofs.

 

05 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "het principe van derdenrekening" (nr. 2744)

05 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "le principe du compte de tiers" (n° 2744)

 

05.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het gebruik van de derdenrekening door advocaten.

 

Op 19 januari 1989 heeft het reglement van de Nationale Orde van Advocaten het gebruik van de derdenrekening door advocaten ingevoerd. De reglementen van zowel de Orde van Vlaamse Balies als de OBFG hebben de verplichting ingevoerd om de derdenrekening te gebruiken. Dat gebeurt ook consequent door alle advocaten. Elke advocaat gebruikt dat. De bedoeling van het reglement was zeer duidelijk, met name een afgescheiden vermogen creëren tussen het vermogen van de advocaat en de binnenkomende gelden van cliënten.

 

Op 27 januari 2011 heeft het Hof van Cassatie een arrest uitgesproken waarin het bepaalt dat er eigenlijk geen afgescheiden vermogen bestaat tussen de derdengelden die op de rekening van de advocaat worden geparkeerd en het persoonlijk vermogen van de advocaat. Blijkbaar verschilt de rechtspraak een beetje tussen de Nederlandstalige afdeling van het Hof van Cassatie en de Franstalige afdeling. Ik moet nu ook vernemen dat de Orde van Vlaamse balies zelf u een brief heeft geschreven om daarover een wetsvoorstel te lanceren.

 

Vindt u dat daaromtrent dringend wetgevend werk moet worden verricht? Zult u ingaan op het voorstel van de Vlaamse balies om dienaangaande zelf een wetsontwerp te lanceren?

 

05.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, collega, het is het principe van het afgescheiden vermogen dat door het cassatie-arrest wordt weerlegd en waarbij het Hof uitdrukkelijk verwijst naar het ontbreken van bijzondere wettelijke bepalingen, in casu voor de advocatuur. Het probleem stelt zich nu voor de derdenrekening voor de advocaat. Door de cassatie-uitspraak is daar een probleem gecreëerd, terwijl dat vroeger een soort evidentie was, dacht ik, in het gebruik. Er is nu toch wat twijfel over of dit afgescheiden is.

 

Anders dan voor de balies zijn de wettelijke bepalingen voor het notariaat ter zake opgenomen in de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt en het koninklijk besluit van 10 januari 2002 betreffende het beheer van de door een notaris ontvangen sommen, effecten en geldwaardige papieren aan toonder en betreffende het toezicht op de boekhouding van de notarissen. Cassatie heeft met het arrest een signaal gegeven om voor de advocaten deze wetgevende lacune in te vullen.

 

Gelet op de uitspraak en de nagestreefde functie van de derdenrekening, lijkt het wenselijk om aan de rechtsonzekerheid in dezen een einde te stellen. De modaliteiten daarvan dienen te worden onderzocht. Zo denk ik bijvoorbeeld aan de controle op deze derdenrekening. Als wij dat wettelijk regelen, wie zal daar desgevallend toezicht op houden?

 

Met andere woorden, als wij moeten beginnen denken aan een wettelijke regeling, zullen wij een bredere context moeten bedenken.

 

Het zou daarbij geen slecht idee zijn om ook de regelgeving voor het notariaat meteen te bekijken, zodat het gelijklopend zou zijn. Wij zullen contact moeten houden met het notariaat en de advocatuur om, indien mogelijk, iets in akkoord te regelen. Mijn initiatiefmogelijkheden zijn dezer dagen fel beperkt wegens lopende zaken, maar ik zal toch aan mijn administratie onmiddellijk de opdracht geven om na te gaan in welke mate een wettelijk initiatief hierin soelaas kan brengen.

 

Ik zal mijn administratie vragen om voorbereidend werk te verrichten en wellicht dan een brief te sturen aan het Parlement om na te gaan of wij op basis van een ontwerp of een voorstel van tekst tot een oplossing kunnen komen.

 

Uiteraard kan elk Parlementslid onmiddellijk een initiatief nemen. Het staat u vrij om ter zake een voorstel van wet in te dienen. Dit is een materie die moet worden geregeld.

 

05.03  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord dat mij tevredenstelt. Ik zal nagaan welk wetgevend initiatief ik kan nemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Kristien Van Vaerenbergh.

Présidente: Kristien Van Vaerenbergh.

 

06 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de uitlatingen van Sharia4Belgium tegen Filip Dewinter via de website YouTube" (nr. 2749)

06 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les déclarations de Sharia4Belgium contre Filip Dewinter sur YouTube" (n° 2749)

 

06.01  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, mijn vraag handelt over een pijnlijke kwestie. Naar aanleiding van het overlijden van mevrouw Marie-Rose Morel publiceerde de Belgische tak van Sharia4Belgium een filmpje op de website YouTube waarin zij hun vreugde uitten over het feit dat zij gestorven was. Over de ziekte die haar uiteindelijk velde, hadden zij eerder al een filmpje op YouTube gezet met de melding dat het een straf van Allah was. Mevrouw Morel had baarmoederkanker.

 

In het meest recente filmpje, waarover deze vraag handelt, sprak de woordvoerder van Sharia4Belgium de wens uit dat Vlaams Belangkopman Filip Dewinter hetzelfde lot beschoren zou zijn als dat van mevrouw Morel. Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding zou op grond van het eerste filmpje al klacht hebben ingediend. De meest recente uitlatingen op YouTube zouden eveneens aan dit dossier zijn toegevoegd.

 

Ik heb vernomen dat Filip Dewinter ten persoonlijke titel klacht heeft ingediend tegen de doodswens die Sharia4Belgium jegens hem heeft uitgesproken.

 

Ik heb vijf vragen voor u, mijnheer de minister.

 

Kunt u bevestigen dat het Centrum inderdaad klacht heeft ingediend naar aanleiding van beide hierboven genoemde voorvallen?

 

Hoever staat het met de eventuele gerechtelijke of opsporingsonderzoeken?

 

Is er inzake het eerste voorval al een datum vastgelegd voor de behandeling voor de strafrechtbank?

 

Welk parket behandelt de zaak en welke prioriteit wordt eraan gegeven?

 

Vindt u het niet stilaan tijd dat organisaties als Sharia4Belgium verboden worden?

 

06.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, op dit ogenblik voert men nog 3 opsporingsonderzoeken inzake Sharia4Belgium en/of Fouad Belkacem.

 

Er is ten eerste, de niet gedateerde klacht, ontvangen op het parket op 1 juni 2010, uitgaande van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Deze klacht is ingediend wegens beweerde uitlatingen, gedaan door Fouad Belkacem en Anjem Choudary tijdens een persconferentie te Antwerpen op 22 mei 2010, na het verbod een proboerkamanifestatie te houden.

 

Fouad Belkacem kon inmiddels verhoord worden. Anjem Choudary verblijft in het Verenigd Koninkrijk. Het onderzoek is evenwel nog niet afgerond. Er moeten nog enkele onderzoeksdaden gesteld worden, onder andere verificaties inzake de huur van het buurtcentrum. Ook moet de officiële vertaling van de uitlatingen die gedaan werden in het Engels nog ontvangen worden. Pas dan kan definitief beoordeeld worden of Fouad Belkacem zich mogelijk schuldig heeft gemaakt op inbreuken op de racismewetgeving. In het bevestigende geval zal dit dossier samengevoegd worden.

 

Ten tweede, is er de niet gedateerde klacht die op het parket ontvangen werd op 16 april 2010, uitgaande van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Deze klacht is ingediend wegens beweerde uitlatingen, gedaan door Fouad Belkacem tijdens een interview met Het Nieuwsblad op 24 maart 2010, en in het bijzonder wegens één passage inzake homoseksuelen.

 

Belkacem Fouad kon inmiddels verhoord worden.

 

Het parket is van oordeel dat de bewuste uitlating inderdaad een inbreuk uitmaakt op de wet van 22 mei 2007 ter bestraffing van bepaalde vormen van discriminatie.

 

Dat opsporingsonderzoek is afgerond, doch in afwachting van de voltooiing van het ander onderzoek, zal, gelet op de samenhang, niet tot afzonderlijke dagvaarding worden overgegaan voor die ene uitlating.

 

Ten slotte is er de klachtneerlegging van 23 maart 2010, uitgaande van Filip Dewinter en Peter Velle omwille van de diverse filmbeelden en commentaren die verspreid worden via de website sharia4belgium.web.com, alsook via YouTube. Tevens ontving Peter Velle een e-mailbericht waarmee hij wordt aangemoedigd of uitgenodigd om de genoemde website te bezoeken. Het e-mailaccount van de verzender betrof sharia4belgium@gmail.com. Belkacem Fouad kon inmiddels verhoord worden.

 

In dit onderzoek kan in de huidige stand van zaken geen door Belkacem Fouad persoonlijk gestelde strafbare daad van deelneming en inbreuken op de racismewetgeving worden aangetoond. Er werd door de federale politie vastgesteld dat geen enkele van de betrokken video’s een eigen productie was van Sharia4Belgium dan wel Belkacem Fouad, en dat bovendien de data door andere niet-geïdentificeerde gebruikers op YouTube geplaatst werden.

 

Aangaande de uitlatingen, geformuleerd naar aanleiding van het overlijden van Marie-Rose Morel, werd opdracht gegeven aan de federale gerechtelijke politie te Antwerpen om ambtshalve proces-verbaal op te maken. Er werd tot op heden dienaangaande geen klacht van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding ontvangen.

 

Momenteel worden de door Belkacem Fouad gedane uitlatingen geanalyseerd, teneinde eventueel strafbare feiten te detecteren.

 

06.03  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, het is een kleine troost dat het Centrum wel een klacht tegen hem formuleert en dat er blijkbaar een strafzaak zal komen op grond van uitspraken gedaan over homoseksuelen, maar niet op grond van uitspraken tegen Vlaams Belangers, blijkbaar, behalve dat laatste feit, dat nog in onderzoek is.

 

Ik heb akte genomen van verschillende initiatieven van collega’s in het Parlement, de voorbije jaren, onder andere van CD&V-collega’s, inzake het verbieden van groeperingen, zoals neonazi’s, degenen die de Hitlergroet brengen, en dergelijke zeer extremistische organisaties.

 

Het blijft echter wel opvallend stil, vanuit veel politiek correcte hoeken, wanneer het gaat over deze feiten. Wij, Vlaams Belangers, moeten er altijd zelf voor opkomen. Het feit dat het nog niet zeker is dat het Centrum tegen dergelijke schandelijke uitspraken wil ingaan, bevestigt alleen maar met wat voor een Centrum we te maken hebben. Voor mij heeft het Centrum nu alle krediet verloren.

 

Ten tweede, ter attentie van Sharia4Belgium, wil ik van op dit spreekgestoelte voor hen een boodschap de wereld insturen. Het varken is een onrein dier. Welnu, zij moeten ophouden dergelijke varkensmanieren aan te houden.

 

Daarmee besluit in mijn repliek.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de vrijlating van drie ontvoerders uit Temse" (nr. 2750)

07 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la libération de trois kidnappeurs de Tamise" (n° 2750)

 

07.01  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, het gaat weer over een dossier over een vrijlating, er komen er verschillende aan bod; vorige week was dat ook het geval.

 

Drie meerderjarigen uit Temse hebben onlangs een jongeman uit dezelfde regio ontvoerd, hem ontkleed en hem nadien naakt achtergelaten in de rosse buurt in Brussel. Het kan misschien kolderiek klinken, maar ik denk dat het voor het slachtoffer een zeer traumatische ervaring was. De drie jongemannen werden opgepakt, maar vrijwel onmiddellijk vrijgelaten. Er werden ook grote hoeveelheden marihuana gevonden na de arrestatie van het drietal ten gevolge van die brutale ontvoering, die onderzocht werd.

 

Mijnheer de minister, kunt u verdere toelichting geven bij die feiten?

 

Kunt u akkoord gaan met de stelling dat het gerecht blijk geeft van een lakse houding, waarbij alsmaar meer verdachten van ernstige feiten om alsmaar minder begrijpelijke redenen op vrije voeten worden gesteld?

 

Ik zeg er nog eerlijkheidshalve bij dat ik straks inderdaad nog een aantal vragen heb over een aantal andere vrijlatingszaken en dat de burgers in dit land het stilaan beu beginnen te worden.

 

07.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik wil eerst in algemene termen reageren. Ik vind het ook niet aanvaardbaar dat men voortdurend probeert aan te tonen dat er in het algemeen laksheid aan de dag wordt gelegd door Justitie. Wij halen elke dag historische records inzake het aantal gevangenen en nog nooit zijn zoveel personen in voorlopige hechtenis in de gevangenis. Overigens, opsluiting is niet altijd de juiste of meest adequate reactie.

 

Wij moeten vertrouwen hebben in onze magistraten. Voortdurend zeggen dat magistraten falen, ondermijnt als dusdanig het justitiesysteem. En dat streeft u voortdurend na, mijnheer Schoofs. Ik verzet mij daartegen. Het is zowel in de feiten als inzake het principe onjuist wat u voortdurend probeert te insinueren, namelijk dat Justitie één lakse en foute boel is.

 

De feiten zelf dateren van donderdag 3 februari en situeren zich in Temse. De drie verdachten werden op maandag 7 februari 2011 als gevolg van verschillende huiszoekingen gearresteerd door de lokale politie van Kruibeke en werden vervolgens voorgeleid bij de onderzoeksrechter te Dendermonde. De onderzoeksrechter heeft na verhoor de drie verdachten onder aanhoudingsmandaat geplaatst, wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving en opzettelijke slagen en verwondingen met arbeidsongeschiktheid ten nadele van Ricardo Vermeiren.

 

Op woensdag 9 februari werden de drie verdachten door de onderzoeksrechter te Dendermonde vrijgelaten onder voorwaarden. Dat behoort tot de soevereine beoordeling van de onderzoeksrechter. Het openbaar ministerie beschikt niet over een beroepsmogelijkheid. Uit het voorgaande mag duidelijk blijken dat de zaak ernstig werd genomen en dat iedereen zijn verantwoordelijkheid nam. De onderzoeksrechter heeft finaal geoordeeld op basis van het dossier dat hem werd overhandigd.

 

Gelet op de scheiding der machten onthoud ik mij van uitspraken over de beslissing die door de onderzoeksrechter werd genomen. Ik vraag ook dat er respect wordt opgebracht voor de verantwoordelijkheid die de onderzoeksrechters op zich nemen binnen die globale context die ik heb geschetst.

 

07.03  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, we zouden nog eens een boompje kunnen opzetten over de scheiding der machten. Ik zal alvast de magistratuur momenteel niet hekelen. Nog niet zo lang geleden kwam de scheiding der machten in opspraak, wat niet mijn fout of die van mijn politieke formatie was. Daarover wil ik nog wel eens een boompje opzetten, tussen de gerechtelijke wereld en de politiek.

 

U zegt dat we historische records breken inzake gevangennemingen, maar mijns inziens ligt het ook aan het tekort aan cellen. In Nederland heeft men op een bepaald moment voldoende cellen gehad, zo’n 14 000 tot 15 000. Nu huurt u er in Nederland.

 

U verwerpt dat het aan laksheid ligt. De burger vindt inderdaad dat het daaraan ligt. Ik ben verkozen door de burger en zit hier namens de burger. Burgers kunnen dergelijke vrijlatingen niet begrijpen.

 

U zult straks nog van mij horen. Nu houd ik mij nog even in, tenminste, als ik de gelegenheid krijg, als u niet te vroeg naar huis moet.

 

Ik houd in elk geval een slag om de arm wat die scheiding der machten en die zogenaamde geïnsinueerde laksheid betreft.

 

Men geeft de media de schuld, omdat dergelijke berichten in de krant, in de pers en op televisie komen. Maar mijns inziens is het hun plicht om hierover te berichten. Wanneer de media bijna wekelijks berichten over gevangenen die ontsnappen, moeten we toch niet zeggen dat de media hun mond moeten houden? Dan moeten we daarentegen een adequate repliek geven.

 

Besluitend, het gevaar bestaat – en schiet niet op de pianist, leg de verantwoordelijkheid niet bij mij – dat mensen eigenrechter worden. Daar ben ik bang van; ik ben er geen voorstander van dat burgers het recht in eigen handen nemen. Maar zoals het er nu voorstaat, kan het niet anders dan dat er op een dag ergens een bom barst en er serieuze ongevallen gebeuren, waarbij onschuldige burgers allicht het slachtoffer zullen worden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Sarah Smeyers.

Présidente: Sarah Smeyers.

 

08 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de confrontatie als onderzoeksmethode" (nr. 2752)

08 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la confrontation utilisée comme méthode d'enquête" (n° 2752)

 

08.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op het vlak van daderherkenning wordt vaak gewerkt met foto’s van verdachten, die dan aan belanghebbenden en aan slachtoffers worden getoond. In het verleden is er echter rechtspraak geweest die de techniek als onbetrouwbaar bestempelde. Volgens sommige deskundigen vormt enkel de spiegelconfrontatie een nuttig en betrouwbaar bewijsmiddel, in plaats van bijvoorbeeld het voorleggen van fotoalbums aan slachtoffers en getuigen.

 

Onder spiegelconfrontatie of rechtstreekse confrontatie wordt een confrontatie begrepen waarbij de dader het slachtoffer niet kan zien, waarbij de dader bijvoorbeeld in een line-up staat, maar waar het slachtoffer de dader wel kan zien. Op die wijze kan het slachtoffer in alle geborgenheid en veiligheid en in aanwezigheid van politiemensen met de dader worden geconfronteerd, zonder zelf te worden geïdentificeerd.

 

Kan u toelichting geven, mijnheer de minister, bij de wijze waarop daders worden geïdentificeerd door slachtoffers en getuigen bij de diensten van de gerechtelijke politie? Hoe worden voorliggende technieken op het terrein beoordeeld inzake betrouwbaarheid en performantie? Ik denk daarbij aan technieken zoals fotoherkenning, spiegelconfrontatie of eventuele andere procédés. Ik meen mij zelfs rechtspraak te herinneren, naar mijn mening van het hof van beroep van Gent in 2005, volgens dewelke fotoherkenning niet voldeed.

 

Is er volgens u nood aan verbetering? Komen er vragen van op het terrein om in deze materie verbeteringen aan te brengen? Indien dat het geval is, op welke wijze zou dat dan dienen te gebeuren?

 

08.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, in de eerste plaats dient er opgemerkt te worden dat de daderherkenning door geen enkele specifieke wetgeving wordt geregeld. De daderherkenning via confrontatie, afbeelding of enig ander middel valt onder het algemeen principe van de vrije bewijsvoering dat in het strafprocesrecht van toepassing is. Het is uiteindelijk de taak van de rechter ten gronde om de daderherkenning, zoals ieder ander aangevoerd bewijsmiddel, naar waarde en rechtsgeldigheid te beoordelen en te toetsen.

 

Tijdens de opleiding van de rechercheurs wordt de aandacht getrokken op het feit dat de confrontaties uiteraard zo objectief mogelijk georganiseerd moeten worden. In dat kader vestig ik ook uw aandacht op een werk dat onder de auspiciën van het Comité P werd gemaakt, met als titel “Gezichten herkennen, op het eerste zicht eenvoudig. Van confrontatie tot line-up onder de Oslovoorwaarden”. Die publicatie kunt u even bekijken indien u daarover meer wil weten.

 

08.03  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw volledig en duidelijk antwoord. Ik zal dat document zeker bekijken, aangezien het interessant lijkt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Met de goedkeuring van iedereen geef ik thans het woord aan mevrouw Temmerman die even afwezig was omdat zij een vraag moest stellen in de commissie voor de Binnenlandse Zaken.

 

09 Vraag van mevrouw Karin Temmerman aan de minister van Justitie over "het Forensisch Psychiatrisch Centrum te Gent" (nr. 2696)

09 Question de Mme Karin Temmerman au ministre de la Justice sur "le centre de psychiatrie légale à Gand" (n° 2696)

 

09.01  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, u zult het mij niet kwalijk nemen dat ik nog eens vraag naar de stand van zaken in de bouw van het forensisch psychiatrisch centrum in Gent.

 

Recente gebeurtenissen in de gevangenis van Namen tonen meer dan ooit aan dat een aangepaste opvang van geïnterneerden echt wel nodig is. Ik moet u daar zeker niet van overtuigen. Ik weet dat.

 

Op 18 oktober, toen ik u vroeg naar de stand van zaken, zei u dat alles klaarlag en dat er nog een aantal zaken beslist en bekeken moest worden door mevrouw Onkelinx. Ik heb dan ook de minister daarover ondervraagd. Zij zei op haar beurt dat alles bij haar klaarlag en dat het van start kon gaan. Als ik mij niet vergis, zei zij toen dat op 18 februari de laatste vergadering zou plaatsvinden om de beslissing over de exploitatie te nemen. Zij vroeg mij om u naar de verdere stand van zaken te vragen, wat ik nu met plezier doe.

 

Wat is de stand van zaken? Zal men nu effectief van start kunnen gaan met een exploitatie-eenheid, zodat die zelf nog mede de bouw van het centrum zal kunnen bepalen?

 

09.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, u zorgt voor een accurate opvolging van dit dossier. Het is inderdaad juist dat op de datum die u vermeld hebt de medewerkers van de beide beleidscellen die het dossier volgen, samengekomen zijn. Zij hebben ons ontwerp, dat wij gemaakt hadden voor de concessieovereenkomst, volledig doorgenomen. Zij hebben, denk ik, een zeer positieve bespreking gevoerd. Het is nog niet afgehandeld, maar nu wordt op basis van die bespreking een aangepaste tekst gemaakt. De bedoeling is duidelijk om samen tot een oplossing te komen, maar er zijn veel technische details. Er moet een deel van een lastenboek gepubliceerd worden.

 

De grote vraag die iedereen zal stellen, is natuurlijk in welke mate, op welke manier en voor welke prestaties er gefinancierd wordt. Welk forfait gebruikt men? Welke referenties worden er gebruikt per bed? Op welke manier zal de ligdagprijs betaald worden? Dat is een heel debat en het is een delicate materie, maar wij zijn zeer ver gevorderd. Het is een zeer positieve vergadering geweest. Veel onduidelijkheden zijn uitgeklaard.

 

Nu wordt het ontwerp afgewerkt. Het dossier zal worden overgemaakt aan de inspecteurs van Financiën, de FOD Justitie en de FOD Volksgezondheid, alsook aan de staatssecretaris voor Begroting en ten slotte aan de Ministerraad, want de centen zullen uiteraard op het gepaste moment moeten volgen. Zodra de Ministerraad het licht op groen zal hebben gezet, zal de publicatie voor de oproep van kandidaten gebeuren. Het is uiteraard mijn bedoeling om, in samenspraak met mijn collega van Volksgezondheid, de toewijzing van de concessie van openbare dienstverlening in een zo vroeg mogelijk stadium van de bouw, of zelfs ervoor, te laten doorgaan.

 

Dit jaar zou het bouwen reëel moeten starten. De tijd loopt en wij weten dat wij die concessie zo vlug mogelijk moeten publiceren. Ik denk oprecht dat het nuttig zou zijn dat de mogelijke concessiehouders ook nog eens hun licht kunnen laten schijnen op de architectuur. Een concrete exploitatie is immers altijd afhankelijk van het gebouw in concreto.

 

Wij hebben de bouw van het gebouw niet vertraagd. Het gaat verder. Ik denk dat daarmee druk wordt gezet. Er is een principieel akkoord. Momenteel moeten tal van concrete modaliteiten op een verfijnde manier in de concessieovereenkomst worden uitgeschreven. Wij zijn daar nu opnieuw mee bezig.

 

09.03  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u nogmaals voor uw positief antwoord. Ik ben het volledig met u eens als u zegt dat de exploitatie tamelijk snel zou moeten worden aangeduid. De architectuur – wij spreken dan niet over de esthetiek, maar wel over de inhoudelijke aspecten – is voor dit soort centra heel belangrijk. Het zou goed zijn, mocht er al een kandidaat zijn aangeduid zodat die mee kan oordelen over de bouw.

 

Ik heb begrepen dat de bouwvergunning verleend werd. Normaal zou men in mei starten. Ik weet niet of dit klopt? Wij zijn natuurlijk ook blij dat dit dossier vooruitgaat zodat de bouw kan starten. Nogmaals, mocht u dit dossier nog een duwtje kunnen geven.

 

09.04 Minister Stefaan De Clerck: (…) wordt in principe de toewijzing gedaan aan de aannemer. Het lastenboek is gepubliceerd. Ik denk dat in mei de keuze gebeurt van de aannemer. Wij nemen aan dat die aannemer in de loop van dit jaar de werken op het terrein start.

 

09.05  Karin Temmerman (sp.a): Laten wij hopen dat de twee alsnog samenkomen zodat de exploitant nog een zekere inbreng kan hebben.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de waardering van bemiddeling in het raam van de tweedelijnsrechtshulpverlening" (nr. 2762)

10 Question de Mme Sonja Becq au ministre de la Justice sur "la valorisation de la médiation dans le cadre de l'aide juridique de deuxième ligne" (n° 2762)

 

10.01  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, in aansluiting bij de vraag die ik hoorde bij het binnenkomen, wilde ik zeggen dat mijn vraag iets meer pacifistisch is, in de zin dat het over bemiddeling gaat. Vanuit de familierechtbank, maar eigenlijk vanuit alle aangelegenheden, vinden wij het belangrijk dat beslissingen en uitspraken gedragen worden door zoveel mogelijk partijen. In de mate waarin partijen effectief achter beslissingen of overeenkomsten kunnen staan, zullen zij namelijk ook voor een goede uitwerking ervan zorgen. Dat is zeker zo in familiale conflicten, maar in feite geldt dat op alle terreinen.

 

Als men daarop doordenkt en vindt dat bemiddeling een kans moet krijgen, ook wanneer advocaten tussenkomen, zou men de logische stap moeten zetten dat zoiets zich weerspiegelt in de vergoedingen in het licht van de tweedelijnsbijstand. Ik hoor wel eens dat in situaties waar iemand het recht laat gelden of recht heeft op een pro-Deoadvocaat maar door een rechter nog wordt doorverwezen naar bemiddeling, de persoon de bemiddeling nog moeten betalen, en niet meteen aan het pro-Deotarief. Als men bemiddeling zou willen promoten, is het belangrijk dat de tarifering van de pro Deo van de tweedelijnsbijstand van toepassing is. Het is niet evident om met partijen tot één regeling te komen en om bemiddeling in één keer af te ronden. Het vereist daarentegen vaak meerdere afspraken.

 

Als ik de puntenlijst van het laatste jaarverslag van de tweedelijnsbijstand bekijk, zie ik dat een minnelijke regeling goed is voor 7 punten, bijstand bij bemiddeling buiten de procedure voor 10 punten en een kortgeding of een procedure op verzoekschrift bij familierecht voor 20 punten. Ik vraag mij af op welke grond die beoordeling wordt gemaakt.

 

Onderschrijft u het belang van bemiddeling en bent u van oordeel dat haar belang zich meer zou moeten uiten in de puntenlijst, zoals deze in de juridische tweedelijnsbijstand wordt gehanteerd? Wordt in die puntenlijst voldoende rekening gehouden met de activiteiten van advocaten-bemiddelaars en met de intensiteit van een procedure van bemiddeling in vergelijking met sommige andere procedures? Wordt een soort van objectieve weging gemaakt van de puntentoekenning? Welke initiatieven zijn er eventueel nodig en mogelijk voor een heroriëntatie? Ik meen begrepen te hebben dat u die tarieven in de loop van februari zou herzien, maar ik weet niet in hoeverre u daaromtrent incentives mag geven.

 

10.02 Minister Stefaan De Clerck: Collega, het is u bekend dat ik een groot verdediger ben van alles wat bemiddeling is. Ik ben er absoluut van overtuigd dat dit de betere methode is om conflicten af te handelen. Het grote probleem is nog altijd een relatieve onbekendheid of een gebrek aan gemakkelijke toegang tot bemiddelingsinstanties. Daar moeten we bijkomend voor investeren.

 

Het aanmoedigen om een beroep te doen op bemiddeling is een van de kerngedachten van de Europese richtlijn inzake bemiddeling. Ik heb in het licht van het gerechtelijk landschap in het akkoord altijd vooropgesteld dat binnen die grotere rechtbanken ook een soort van bemiddelingskamer, van bemiddelingsdeur zou zijn, waarbij men binnen die rechtbank op een zeer eenvoudige manier de keuze zou moeten kunnen maken om via bemiddeling verder te gaan. Dit is voorlopig niet verder uitgebouwd, om redenen die u bekend zijn voor het geheel van het landschap. Ik denk dat de zichtbaarheid cruciaal is.

 

De federale bemiddelingscommissie stelt mij nu opnieuw voor om haar takenpakket uit te breiden met onder meer de promotie van de bemiddeling. Zij hebben gevraagd mij daarover te zien. Ik zal ze binnenkort ook ontmoeten. Ik heb een afspraak laten vastleggen met de federale bemiddelingscommissie om het geheel van de problemen die zich voordoen eens te bekijken. Zonder aanmoediging zal de bemiddeling niet ten volle benut worden. De voordelen die een bemiddeling kan inhouden blijven dan ook uit of zijn onvoldoende. We moeten het systeem beter promoten.

 

In een van de overwegingen van de Europese richtlijn inzake bemiddeling wordt dit als volgt verwoord: bemiddeling kan via procedures die zijn toegesneden op de behoeften van de partijen leiden tot een kosteneffectieve en snelle beslechting van geschillen in burgerlijke en handelszaken. Bij overeenkomsten die via bemiddeling zijn bereikt, is de kans groter dat de partijen zich er vrijwillig aan gaan conformeren en dat tussen hen een vreedzame en duurzame relatie blijft bestaan. Hoe mooi is het beschreven, hoe mooi is de theorie.

 

Geen oplossing die van bovenuit wordt opgelegd, maar een oplossing in onderling overleg: dit kan een uitweg zijn waarvan de uitvoering vaak gemakkelijker blijkt te zijn dan een rechterlijke beslissing, die nog al te vaak afgedwongen moet worden of die toch sporen nalaat bij een of meerdere van de partijen.

 

Wat betreft de vergoeding, kan ik zeggen dat de puntenlijst een document is dat werd voorgesteld door OVB en OBFG. Zij hebben onderling een regeling uitgewerkt die aangeeft hoeveel punten er worden toegekend aan welke prestatie. De vorige ministers van Justitie hebben dat voorstel aanvaard en in een ministerieel besluit gegoten. Ik verwijs naar de ministeriële besluiten van respectievelijk 21 augustus 2006 en 2 juni 2008.

 

Momenteel worden er voor bemiddeling 10 punten toegekend. Soms zal dit bescheiden zijn, in complexe zaken te weinig, in andere, meer eenvoudige gevallen zal dit toereikend zijn. Dit is het nadeel en ook het voordeel van de forfaitaire benadering die werd weerhouden.

 

Bij de besprekingen over de verbetering van de werking van de tweedelijnsbijstand, die in 2009 en 2010 gestart zijn en dit jaar verder gaan, heb ik opgeworpen om aan bemiddeling meer punten toe te kennen. De ordes meenden, na overleg, dat het huidige puntenaantal volstaat. De middelen van de overheid zijn sowieso beperkt, ook al heb ik de voorbije jaren telkens een stevige stijging van het budget hiervoor bekomen, vorig jaar zelfs een stijging van bijna 20 procent.

 

Dit is dus een moeilijke oefening die men binnen de advocatuur ook zal moeten maken. Men zal moeten beslissen welke punten waaraan worden gegeven. We zullen het debat wellicht in globo moeten hernemen op het ogenblik dat we Salduz besproken hebben. Dan zal ook gevraagd worden op welke manier we dat zullen regelen en kan van de gelegenheid gebruikgemaakt worden om een globaal debat te voeren. Dit zal binnen deze Kamer ten gepaste tijde gebeuren.

 

10.03  Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Enerzijds ben ik heel blij dat u dit op tafel gebracht hebt bij de ordes, anderzijds betreur ik dat men daar niet naar geluisterd heeft. Als ik het goed begrijp, heeft men misschien wel geluisterd, maar heeft men het niet geïmplementeerd in het geheel. Ik begrijp ook dat we nog de kans krijgen om van hieruit sterker die klemtoon te leggen, naar aanleiding van Salduz. Misschien kunnen we ook heel uitdrukkelijk vragen om meer evenwicht en aandachtspunten als principes in dat puntensysteem weerspiegeld te zien.

 

Ik vrees dat hier geen werk van zal gemaakt worden, als we dat niet stimuleren.

 

10.04 Minister Stefaan De Clerck: (…)

 

De voorzitter: Dit zal nog uitvoerig aan bod komen, na Salduz.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Mevrouw De Wit laat haar vraag nr. 2816 omzetten in een schriftelijke vraag, om gekende redenen.

 

10.05 Minister Stefaan De Clerck: Is dit al gebeurd?

 

De voorzitter: Een uur geleden nog niet.

 

11 Vraag van mevrouw Ann Vanheste aan de minister van Justitie over "bescherming van juweliers" (nr. 2826)

11 Question de Mme Ann Vanheste au ministre de la Justice sur "la protection des bijoutiers" (n° 2826)

 

11.01  Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, uitbaters van juwelierszaken ervaren dagelijks een onveilig gevoel.

 

De Hoge Raad voor Juwelen en Uurwerken krijgt de jongste tijd geregeld meldingen van verdachte handelingen in de buurt van juwelierszaken, zaken die trouwens al overbeveiligd zijn.

 

Ondanks de sterke beveiliging worden er frequent overvallen gepleegd. Het is zeker niet de bedoeling dat elke juwelier gewapend is tegen wanneer er een overval plaatsvindt.

 

Een oplossing zou zijn dat de daders zwaarder bestraft worden en het zou ook doeltreffend zijn om frequenter politiepatrouilles te laten passeren ter controle en preventie.

 

Hoe staat u tegenover zwaardere straffen voor daders? Kunt u ervoor zorgen dat er, in samenspraak met de winkeliers en de politiediensten, betere afspraken worden gemaakt ter bescherming van die categorie van handelszaken?

 

Hoe zult u concreet te werk gaan om de bescherming van juweliers te verbeteren?

 

11.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, het actuele straftoemetingsarsenaal voor een diefstal gewapenderhand, wat in het Strafwetboek nog altijd wordt gekwalificeerd als een misdaad, dus als het zwaarste misdrijf, geeft de vonnisrechter de mogelijkheid om een gevangenisstraf op te leggen van opsluiting voor meer dan vijftien jaar en is bijgevolg al een van de zwaarst mogelijke straffen.

 

Ingebed in een lokaal veiligheidsbeleid en gestoeld op een lokale diagnostiek van onveiligheid en criminaliteit kunnen concrete, lokale afspraken worden gemaakt tussen winkeliers en lokale politie. De lokale politie is hiervoor het eerste aanspreekpunt, vanuit verschillende oogpunten.

 

Dat zijn onder meer de wijkwerking, waarvan de wijkagent het gezicht is. De interventieploegen moeten tussenbeide komen bij melding van verdachte handelingen of in geval van noodoproep. Ook beschikken de lokale politiekorpsen of gemeenten over een technopreventiedienst, die veiligheidsadvies op maat kan geven, ook voor camerabeelden enzovoort. Ten slotte is ook slachtofferbejegening een onderdeel van die zorg.

 

De buurtinformatienetwerken voor zelfstandige ondernemers zijn een interessant instrument om de veiligheid in handelswijken te verhogen. Artikel 4 van de rondzendbrief over buurtinformatienetwerken van 2010 voorziet in de mogelijkheid om sectorale BIN's op te richten, zoals voor marktkramers, hotels of apothekers.

 

Het kan interessant zijn om op bepaalde plaatsen een buurtinformatienetwerk voor zelfstandige ondernemers, voor juweliers, op te richten.

 

Elk criminaliteitsfenomeen vraagt een integrale en geïntegreerde aanpak gaande van preventie, reactie, repressie tot en met nazorg. Hiervoor zijn de lokale samenwerkingsverbanden zeker nuttig.

 

Niettemin dient de klemtoon te worden gelegd op preventie en ontrading op kop, onder het motto ‘voorkomen is beter dan genezen’. Dat impliceert een responsabilisering van alle betrokken partijen, de winkelier incluis.

 

Het is natuurlijk een terechte vraag of het opportuun is de juwelen zichtbaar uit te stallen. Moet men daar meer aan werken? Andere beveiligingsinitiatieven zijn uiteraard slechts effectief als ze bewust worden toegepast. Een deursas heeft bijvoorbeeld weinig zin als men iedereen binnenlaat.

 

Voorts bestaan er nieuwe technologische toepassingen zoals een DNA-spray die bij een overval de daders voor enkele weken met een code markeert, die de politie op haar beurt kan detecteren en in verband brengen met het misdrijf.

 

Dergelijke toepassingen worden in Nederlandse commerciële centra aangewend en hebben een groot ontradend effect. Dat is een nieuwe techniek die wordt gebruikt.

 

In 2010 zijn 1 702 gewapende diefstallen tegen commerciële doelwitten, dus banken, grootwarenhuizen, kleinere en grotere handelszaken, horecazaken, gepleegd. Er werden 44 overvallen tegen juweliers gepleegd, wat ongeveer 2,5 % van de gewapende diefstallen vertegenwoordigt. De juwelier is dan wel ruim gedefinieerd.

 

Te uwer informatie, de meest voorkomende commerciële doelwitten zijn kleinere winkels: 459 van de 1 702 doelwitten zijn kleine winkels, 171 apotheken, 132 grootwarenhuizen, 126 nachtwinkels, 123 krantenwinkels. Daartegenover staan 44 overvallen bij juweliers. U ziet dus dat het niet altijd juweliers zijn, maar het zijn meestal wel die feiten die in de media komen.

 

Wij proberen ook veel met de politie te overleggen, ook met de Hoge Raad van Juwelen en Uurwerken, Ars Nobilis, maar zij vertegenwoordigen niet altijd alle juweliers. Er worden infosessies georganiseerd, in samenwerking met de FOD Binnenlandse Zaken.

 

Zo werd in mei 2010 een specifieke infosessie georganiseerd voor de juweliersector, waarvoor de opkomst echter uitermate gering was.

 

Voorts is Ars Nobilis ook lid van de werkgroep Infoflux (zelfstandige ondernemers), waar ook overleg wordt gepleegd.

 

Dat leidde niet tot een nulresultaat. Op jaarbasis waren er 44 gevallen in 2010.

 

11.03  Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, 44 gevallen is misschien niet veel, maar eigenlijk is één reeds te veel. Natuurlijk, wij kunnen er niets aan doen. Ik ben blij dat eraan gewerkt wordt en dat er hulp geboden wordt aan die categorie van handelszaken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de minister van Justitie over "de bewijskracht van digitale documenten" (nr. 2850)

12 Question de M. Karel Uyttersprot au ministre de la Justice sur "la valeur probante des documents numériques" (n° 2850)

 

12.01  Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in het bedrijfsleven circuleren er nogal wat documenten, massaal, zoals verslagen, contracten, boekhouding enzovoort. Heel wat bedrijven beginnen nu digitaal hun documenten te bewaren. De vraag is wat de bewijswaarde daarvan is.

 

Ik meen namelijk dat er een gebrek is aan een algemene juridische omkadering van het aanbod van de elektronische archiveringsdiensten en de rechtsgeldigheid van dergelijke gearchiveerde documenten. Ik wil een onderscheid maken tussen enerzijds courante commerciële en administratieve documenten en anderzijds bewijsarchieven met een economisch, cultureel of maatschappelijk belang. Het gaat voornamelijk over die eerste categorie.

 

Mijnheer de minister, daarbij heb ik de volgende vragen.

 

In hoeverre hebben de documenten die in pdf worden opgeslagen, bewijswaarde? Worden zij ook juridisch als dusdanig beschouwd? Heeft bijvoorbeeld een contract dat als pdf is opgeslagen, dezelfde waarde als een papieren contract?

 

Wat is de mechaniek of de techniek waaraan men moet voldoen om die documenten op de juiste manier op te slaan?

 

12.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Uyttersprot, ik zal u een juridisch antwoord geven.

 

Het debat over het bewijsrecht en het contractenrecht is een bijzonder punt, waar altijd voort over gedebatteerd kan worden.

 

Uiteraard mag en kan een onderneming documenten digitaliseren, ook de documenten die u vermeldt.

 

Wat de bewijskracht van documenten aangaat, zowel op papier als in digitale vorm, dien ik u te verwijzen naar de artikelen inzake het bewijsrecht in ons Burgerlijk Wetboek, met name boek III, titel 3, contracten of verbintenissen uit overeenkomsten in het algemeen, hoofdstuk 6, bewijs van verbintenissen en bewijs van de betaling.

 

Het gaat, met andere woorden, om de artikelen 1315 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. De eerste afdeling behandelt het schriftelijk bewijs, waarbij artikel 1317 en volgende de authentieke titel regelt, met in artikel 1317, tweede lid, de authentieke akte op elke informatiedrager, artikel 1322 en volgende de onderhandse akten, met de elektronische handtekening, die voorzien is in artikel 1322, tweede lid, en artikel 1334 van het Burgerlijk Wetboek voor alle afschriften.

 

Ik geef u een kopie van het antwoord, zodat u de artikelen kunt nalezen. De tweede les in bewijsrecht kunnen wij dan tijdens een volgende vergadering organiseren.

 

12.03  Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, hebt u ook een niet-juridische uitleg? Ik heb namelijk een beetje huiswerk verricht en inderdaad massaal artikelen en stukken gevonden. Afhankelijk of het nu uit Financiën komt, sociaal recht, dan wel Administratieve Vereenvoudiging, iedereen komt wel met iets anders af.

 

Ik meen dat het in deze digitale maatschappij tijd is te kijken in hoeverre het opslaan en archiveren juridisch geregeld kan worden.

 

12.04 Minister Stefaan De Clerck: U moet het artikel eens lezen. Het staat erin.

 

12.05  Karel Uyttersprot (N-VA): Ik krijg graag van u een niet-juridische uitleg.

 

12.06 Minister Stefaan De Clerck: Ik zal hier inzake bewijsrecht geen andere regels uitvaardigen dan die in het Burgerlijk Wetboek. Het is niet de minister van Justitie die in antwoord op een vraag van Parlementslid Uyttersprot zegt: “Voortaan kan alles op die manier, of op een andere manier bewezen worden.” Ik moet hier met enige omzichtigheid op antwoorden.

 

Het principe is dat het digitaliseren niet leidt tot een gebrek aan bewijs. Integendeel, het kan er de basis van zijn. Dan nog moet daarmee met de nodige omzichtigheid worden omgegaan. Het is niet aan mij om in antwoord op uw vragen bindende uitspraken te doen over deze materie.

 

Het bewijsrecht is een zeer delicate materie. Maar het is niet omdat iets gedigitaliseerd is dat het geen bewijskracht heeft. Dat is zeker.

 

12.07  Karel Uyttersprot (N-VA): Waaraan moet het voldoen om wel bewijskracht te hebben?

 

12.08 Minister Stefaan De Clerck: Bewijzen leveren is op zich iets moeilijks. De advocaten die hier aanwezig zijn weten hoe moeilijk een debat over de bewijskracht van bepaalde documenten kan zijn. Het is niet omdat iets gedigitaliseerd is dat het geen bewijskracht heeft, maar ook dan kan er twijfel of discussie zijn over de bewijswaarde van bepaalde stukken. Dat is een veel breder debat dan de louter technologische vraag. Technologisch is er in principe geen probleem.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 2875 van mevrouw Galant is omgezet in een schriftelijke vraag.

 

13 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de taalregeling in de Belgische gevangenissen" (nr. 2890)

13 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "le régime linguistique dans les prisons belges" (n° 2890)

 

13.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, men zou zich kunnen afvragen of in de gevangenissen dezelfde taalwetten gelden als in de rest van het land. Ik werd onlangs geconfronteerd met berichten als zou in de gevangenis van Ieper bijvoorbeeld de facto een soort van tweetalig taalregime van toepassing zijn. Alle mededelingen zouden in de twee talen worden verstrekt om het aantal Franstalige gedetineerden waarschijnlijk ter wille te zijn.

 

Bevestigt u de toestand in de gevangenis van Ieper? Worden inderdaad alle mededelingen in het Nederlands en het Frans verstrekt? Kan het dat men de facto alles in de Franse taal vertaalt en uithangt? Gelden binnen de gevangenissen dezelfde taalwetten als buiten de gevangenissen? Hoeveel Franstalige gedetineerden bevinden zich momenteel in de gevangenis van Ieper? Hoe zit dat eigenlijk met het taalregime in de andere gevangenissen van België? Welk taalregime wordt daar gebruikt?

 

Ik ben benieuwd naar uw antwoord.

 

13.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, alle mededelingen aan het personeel van de gevangenis te Ieper gebeuren in het Nederlands, conform de taalwetgeving. Krachtens de taalwetgeving moet de gevangenis in het Nederlands communiceren met de gedetineerden. Uiteraard heeft de inrichting de vrijheid om uitleg en informatie te verschaffen in een andere taal. Voor een aantal procedures zoals onthaal en tucht, bepaalt de basiswet overigens expliciet dat de gedetineerde uitleg krijgt in de taal die hij begrijpt.

 

De schriftelijke communicatie met de gedetineerden gebeurt systematisch in het Nederlands en in voorkomend geval in een andere taal. Meestal is die andere taal het Frans, maar het kan ook bijvoorbeeld het Duits of het Engels zijn. Om een gevangenis te laten functioneren, is het onontbeerlijk om soepelheid aan de dag te leggen betreffende de communicatie met de gedetineerden.

 

Een groot aantal gedetineerden in de gevangenissen in Vlaanderen spreekt immers geen Nederlands. Met hen communiceren, is nochtans uiterst belangrijk voor de leefbaarheid van het regime, de kennis van de regelgeving en de veiligheid van het personeel. Daarom is het logisch dat de gevangenis hen aanspreekt in een taal die zij begrijpen, weze het Frans of Engels. Enkel Nederlands spreken met de gedetineerden zou een normale werking van de gevangenis totaal onmogelijk maken.

 

De regels zijn ook van toepassing in de andere gevangenissen. Van de 102 gedetineerden, op 21 februari 2011 aanwezig in het cellulaire gedeelte van de gevangenis van Ieper, zijn er 21 officieel Franstalig.

 

13.03  Peter Logghe (VB): Ik zal uw informatie eens bezorgen aan mijn contacten in Ieper.

 

Ik neem er nota van dat 21 van de 102 gedetineerden officieel Franstalig zijn. Betekent het dat de 80 resterende allemaal Nederlandstalig zijn of heb ik u verkeerd begrepen? U hebt daar waarschijnlijk geen antwoord op?

 

13.04 Minister Stefaan De Clerck: Wanneer ik zeg dat er 21 Franstaligen zijn, wil dat niet zeggen dat alle anderen Nederlandstalig zijn.

 

13.05  Peter Logghe (VB): Het komt toch raar over dat men voor twintig officieel Franstalige gedetineerden de facto met een tweetalig regime zit. Dat kan toch helemaal niet. Het is niet omdat in een Franse gevangenis twintig Nederlandstaligen zitten, dat daar opeens een tweetalig taalregime van toepassing wordt.

 

Ik neem er ook nota van dat schriftelijke mededelingen in de Nederlandse taal moeten gebeuren, maar dat er dus ook schriftelijke mededelingen gebeuren in het Frans, het Duits of het Engels, in de taal die de gedetineerden begrijpen.

 

Wij kunnen ons dan toch wel vragen beginnen te stellen over onder andere integratie. Als dat nodig is voor de gedetineerden, waarom zouden wij dan niet helemaal overschakelen op Frans, Duits en Engels in de gewone civiele maatschappij? Een en ander zit hier toch op een scharnierpunt, wij zijn hier aan het afglijden.

 

Ik neem nota van uw antwoord en ik zal dat blijven volgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de wettelijke mogelijkheid tot opsporingen met warmtecamera's door middel van helikopters van de federale politie" (nr. 2903)

14 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la possibilité légale de procéder à des recherches à l'aide de caméras thermiques embarquées dans des hélicoptères de la police fédérale" (n° 2903)

 

14.01  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, op 29 april 2009 hebt u een schriftelijke vraag beantwoord in verband met politiehelikopters die door middel van warmtecamera’s cannabisplantages opsporen.

 

Het systematische gebruik van die methode, buiten enig opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek, zou wettelijke problemen stellen, terwijl dat bijvoorbeeld in Nederland niet het geval is. Daar heeft het regelgevende kader een veel soepeler karakter.

 

Met het oog op een meer efficiënte aanpak van het toenemende probleem van weedplantages, zou ik graag het volgende van u vernemen, mijnheer de minister. Welke maatregelen kan en wil u nemen, opdat vaststellingen door middel van warmtecamera’s van politiehelikopters buiten enig opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek, aangewend kunnen worden als aanwijzingen voor en in het licht van verder onderzoek naar verdachte handelingen? Daarbij gaat het meer in het bijzonder over de aanleg van cannabisplantages.

 

14.02 Minister Stefaan De Clerck: Die problematiek is vroeger inderdaad al eens naar voren gebracht. Ik heb daar vroeger op geantwoord, namelijk in april 2009. Ik verwijs ook naar de antwoorden op vragen nrs 212 en 228 van collega Stevenheydens.

 

Ik heb al gepreciseerd dat voorliggende techniek dient te worden gezien als een technische observatie, zelfs indien alleen maar beoogd wordt om de warmte aan de buitenkant van een pand te meten. Het gaat dus om een observatie met een technisch hulpmiddel. De techniek valt daarom onder de bijzondere opsporingstechnieken, en is bij wet onderworpen aan de voorafgaandelijke goedkeuring van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter in het raam van respectievelijk een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek. Daarbij dienen de principes van subsidiariteit en proportionaliteit strikt te worden gerespecteerd. Indien de techniek wordt aangewend om een observatie uit te voeren van de inhoud van een pand, wordt dat beschouwd als een inkijkoperatie.

 

Principieel kunnen voorliggende technieken dus aangewend worden in België, mits de wettelijke voorwaarden worden gerespecteerd. Het systematisch screenen van een stad of een bepaalde regio met de warmtecamera’s buiten een informatieonderzoek of een gerechtelijk onderzoek, geopend op basis van voorafgaande aanwijzingen of vermoedens, is in het voormelde wettelijk kader dus niet voorzien. Dergelijke systematische aanwending zou onze wetgeving uithollen.

 

Naast de wettelijke problemen om de gedane vaststellingen nadien te gaan gebruiken in het raam van een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek, zou een wettelijke regeling van die mogelijkheid ook ernstige vragen oproepen op het vlak van de rechten en de privacy.

 

Bovendien is, zoals ik eerder al heb meegedeeld, in de praktijk gebleken dat ook problemen rijzen met de interpretatie van de gegevens en dat meer en meer telers betere en professionelere technieken aanwenden, zoals kweektorens of andere maatregelen om de opsporingstechnieken te omzeilen, bijvoorbeeld het gebruik van antidetectiefolie of het plaatsen van plantages in ondergrondse of extrageïsoleerde ruimtes. De efficiëntie van de opsporingstechniek roept dus evenzeer vragen op.

 

Ten slotte wens ik de vraagsteller te wijzen op het feit dat de huidige regering geen volheid van bevoegdheid heeft. Ik denk dat u nog vroeg of ik bijkomende maatregelen wilde nemen op dat vlak, maar ik denk dat een wetgevend initiatief daaromtrent voor het ogenblik niet aan de orde is.

 

Dat belet niet dat het debat ooit opnieuw gevoerd moet worden over de BOM-wetgeving. We hebben de BIM-wetgeving afgehandeld, maar de BOM-wetgeving is ook een van die ‘monsters van Loch Ness’ in de commissie. Het moet nog opnieuw besproken worden in de commissie, want er bestaan nog een aantal gebreken aan de wet.

 

14.03  Bert Schoofs (VB): Goed om te horen, mijnheer de minister. Gelukkig zitten we niet met de BAM; de BIM en de BOM gaan nog naar behoren, maar de BAM in Antwerpen was een andere zaak. Van ‘Bim bam bom’ zullen we maar ver weg blijven.

 

In elk geval ben ik blij te horen dat er een wetgevend initiatief genomen kan worden, dat heb ik namelijk inmiddels gedaan. Ik weet dat het nodig is om dergelijke zaken altijd af te wegen tegen privacy. Soms staan de helikopters een tijdje aan de grond en functioneren ze helemaal niet. Wanneer men een gebied screent kan men op verschillende zaken stuiten zonder dat men onmiddellijk de deur moet inbeuken bij die mensen of de politie erop af moet sturen.

 

Wanneer men daarentegen op geregelde tijdstippen in bepaalde zones echt activiteit waarneemt vanuit een helikopter met een warmtecamera, maar men geen personen kan herkennen, denk ik dat we iets te ver op het gegeven van de privacy spelen en dat we te weinig onszelf willen inspannen om zaken aan het licht brengen die, letterlijk, het daglicht of het infrarood licht niet mogen zien.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Samengevoegde vragen van

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de stellingname van de voorzitter van het Grondwettelijk Hof inzake de usurpatie van bevoegdheden door het Europees Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens" (nr. 2904)

-  de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de toevloed van kortgedingzaken voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg" (nr. 3051)

15 Questions jointes de

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la prise de position du président de la Cour constitutionnelle concernant une usurpation de compétences par la Cour européenne de Justice et la Cour européenne des droits de l'homme" (n° 2904)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'afflux de procédures en référé devant la Cour européenne des droits de l'homme à Strasbourg" (n° 3051)

 

15.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik moet mij excuseren, ook bij de diensten, omdat ik blijkbaar tweemaal dezelfde vraag heb ingediend. Vragen nrs 2904 en 3051 zijn namelijk precies dezelfde vragen. Ik weet niet hoe dat gebeurd is. Waarschijnlijk heb ik een medewerker een opdracht gegeven om een vraag uit te werken en heb ik er dan nog een tweede uitgewerkt. Het is de eerste keer in twaalf jaar dat mij dat overkomt. Ik hoop dat u mij dat kunt vergeven. In ieder geval, van twee vragen één.

 

Mijnheer de minister, ter gelegenheid van de benoeming van een rechter in het Grondwettelijk Hof stelde de voorzitter, de Vlaming Marc Bossuyt, dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het Europese Hof van Justitie steeds meer bevoegdheden naar zich toe trekken die zowel de facto als de jure aan de rechtsmachten en vooral aan de parlementaire organen van de lidstaten van de EU toebehoren. Aldus gaan de voornoemde hoven de hen toegekende machten alsmaar meer manifest te buiten, in zoverre dat er, althans volgens de heer Bossuyt, van een "gouvernement des juges" gesproken kan worden.

 

Het zijn vooral de kortgedingzaken in Europa waar het schoentje knelt. Het Europees Hof klaagt over het feit dat er 4 000 dossiers zijn toegevloeid en dat er een enorme boom is van kortgedingzaken, maar de heer Bossuyt stelt dat de Europese hoven niet bevoegd zijn in kortgedingzaken. Zij maken zich dus druk over iets waarover zij in feite geen bevoegdheid hebben. Zij usurperen in feite die bevoegdheden.

 

Ik denk dat wij daarmee in een conflictsituatie zitten, mijnheer de minister. Daarom stel ik de volgende vragen aan u, als vertegenwoordiger van de federale overheid in België, een van de lidstaten.

 

Heeft de overheid op enige wijze de Europese instanties, zowel de uitvoerende, de wettelijke als de rechtsprekende machten in Europa, al attent gemaakt op die kwestie, en natuurlijk in de eerste plaats de rechtsprekende machten?

 

Is de federale regering zich bewust van de financiële, de sociaaleconomische, de juridische en de constitutionele repercussies die een dergelijke usurpatie door een Europese rechtsmacht inhoudt?

 

Wat wil de federale regering ondernemen om de Europese rechtsprekende organen te wijzen op hun verplichtingen en de beperkingen van hun rechtsmacht, die zij momenteel overschrijden, en om desnoods de Europese wetgever, de Europese Commissie en alle Europese uitvoerende organen daarover te vatten?

 

15.02 Minister Stefaan De Clerck: België heeft, door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens te bekrachtigen, aanvaard dat er een supranationaal controleorgaan is dat het Verdrag op een autonome wijze kan uitleggen. Het Verdrag is een levend instrument waarvan de uitlegging evolutief gebeurt, volgens voortdurend geactualiseerde maatstaven. Voorts is België verplicht zich naar de beslissingen ervan te richten en die om te zetten in nationaal recht. Hetzelfde geldt voor de bekrachtiging van het Verdrag van Lissabon. De uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hebben een directe werking.

 

Ik heb ook kennisgenomen van de uitspraak van de voorzitter van het Grondwettelijk Hof. Hij heeft die uitspraak in al zijn academische vrijheid gedaan, maar ik begrijp zijn bezorgdheid. Hij heeft mij dat ook al verschillende keren persoonlijk gezegd. Hij heeft het tegenover mij een beetje plastisch uitgedrukt en gezegd dat “één Salduz per jaar genoeg is”.

 

Met andere woorden, hij wilde mij het signaal geven dat men ook bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich bewust moet zijn van de impact van een uitspraak. Een uitspraak doen is één ding, maar de impact daarvan op een heel wetgevend proces is gigantisch. Men moet zich daarvan bij het Europees Hof bewust zijn. Dat signaal wordt ook nu steeds meer aan het Europees Hof gegeven. Men vraagt dat zij bij hun uitspraken hun volle onafhankelijkheid, hun volle vrijheid en hun volle verantwoordelijkheid dragen. De effecten inzake onmiddellijke omzetting moeten echter ook onder ogen worden gezien.

 

Toen ik hier toekwam, ben ik een jaar bezig geweest met assisen, op basis van de motiveringsplicht die door het Europees Hof werd opgelegd. Nu ben ik zeer druk bezig met Salduz, op basis van een arrest. Dat is allemaal goed en wel, maar het vraagt telkens een jaar werk. Met andere woorden, de uitdrukking van de heer Bossuyt, “één Salduz per jaar is genoeg”, onderschrijf ik. Men moet oppassen dat men door rechtspraak niet het volledig wetgevingsmechanisme onderuithaalt.

 

15.03  Bert Schoofs (VB): En ook het rechtsprekend mechanisme. Mijnheer de minister, ik decodeer uw uitspraak. U bent de uitspraak van de heer Bossuyt, hoewel academisch, blijkbaar toch genegen. Hij heeft natuurlijk ook een zekere autoriteit, niet alleen in dit land, ook op Europees niveau, omdat hij voorzitter is van het Grondwettelijk Hof van een Europese lidstaat.

 

U zegt dat de EU supranationale organen heeft en dat dat een evolutief gegeven is. Goed, maar de onafhankelijkheid van zo’n orgaan, zelfs als het supranationaal is, betekent niet dat er een volheid van bevoegdheid is, laat staan een volheid van rechtsmacht. Wij moeten dus zeer waakzaam zijn dat bepaalde Europese instellingen zich niet alles toe-eigenen. Zeker in het kader van asielprocedures zou dat een beleid van een lidstaat volledig in de war kunnen sturen. Daar moet men bij Europa toch ook even acht op slaan, anders ondergraaft men het eigen vertrouwen. Het zou natuurlijk zeer pijnlijk zijn, mochten rechtsprekende organen van nationale lidstaten in de clinch moeten gaan met Europese organen. Ik vrees dat dan het einde zoek is. Men moet in Europa het signaal dat de heer Bossuyt heeft gegeven, wel degelijk ernstig nemen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van de heer Koenraad Degroote aan de minister van Justitie over "de situatie in het gerechtsgebouw van Kortrijk" (nr. 2958)

16 Question de M. Koenraad Degroote au ministre de la Justice sur "la situation au palais de justice de Courtrai" (n° 2958)

 

16.01  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag handelt over een gebouw dat mij en waarschijnlijk ook u na aan het hart ligt, namelijk het gerechtsgebouw van mijn geboortestad Kortrijk. Ik verneem dat er plannen zijn om een nieuw gerechtsgebouw te plaatsen, zoals er ook een tiental jaar geleden al een nieuw gerechtsgebouw geplaatst is. Hopelijk kennen wij in dit geval niet dezelfde problemen, want dat gerechtsgebouw 2, zoals men het nu noemt, moet al gestut worden en vertoont al een aantal gebreken.

 

Volgens mijn informatie zou de kostprijs van het neerplanten van een nieuw gerechtsgebouw heel wat hoger zijn dan het renoveren van het bestaande gebouw. Met dat prijsverschil zouden nochtans andere nuttige zaken kunnen gebeuren voor Justitie. Ik denk maar aan het gevangeniswezen.

 

In de plenaire vergadering van 17 februari hebt u aangekondigd dat het bestaande gebouw niet meer behoorlijk kan worden ingericht. Wij zien nochtans dat er de jongste jaren heel wat kosten gemaakt zijn aan dat bestaande gebouw. Ik moet zeggen dat bepaalde zalen zeer smaakvol ingericht zijn. De vraag naar de efficiëntie ervan rijst nu.

 

Vandaar mijn vragen, mijnheer de minister.

 

Ten eerste, werd er een ernstige kostenafweging gemaakt tussen de twee scenario’s: enerzijds, renovatie van het bestaande gebouw en, anderzijds, een volledige nieuwbouw voor de andere diensten? Waaruit bestaat die kostenafweging? Is er een studie gemaakt? Kunnen wij die krijgen?

 

Ten tweede, voor het geval het scenario gevolgd blijft worden, werd er al nagedacht over wat er in dat geval gebeurt met het bestaande, zeer grote, smaakvolle, traditionele gerechtsgebouw? Krijgt dat dan een andere bestemming?

 

16.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik weet niet wie uw bronnen zijn. Ik begrijp nu wel wat uw smaak is.

 

Op basis van een zeer zorgvuldig opgemaakte haalbaarheidsstudie werden de verschillende uitbreidingsmogelijkheden uitvoerig vergeleken. Eerst werd er een up-to-datebouwprogramma 2009 opgemaakt, dat vervolgens het visum kreeg van de Inspectie van Financiën, geaccrediteerd bij het ministerie van Justitie.

 

Daarna werd nagezien waar het programma het beste kon worden gerealiseerd. De renovatie van het bestaande justitiepaleis bleek ontoereikend om het programma 2009 volledig te realiseren, namelijk een tekort van 1 000 m2 in het oude gebouw compenseren.

 

Het zou dus maar gerealiseerd kunnen worden, mits zeer belangrijke bovengrondse uitbreidingen. Er zouden echter ook enorm veel moeilijkheden zijn qua planning, geluidsoverlast, werkhinder, veiligheid en interne organisatie, om al die renovatiewerken in een in bedrijf zijnd gebouw te realiseren.

 

De uitbreiding, naast de vrij recent gebouwde nieuwbouw, was qua programma volledig realiseerbaar, terwijl ook de bouwhinder daardoor tot een minimum beperkt blijft.

 

Ten slotte was de kostprijs voor beide projecten vergelijkbaar, terwijl de totale bouwtijd korter was bij de totale nieuwbouw.

 

In dezelfde studie kwam ook het punt naar voren of er nog een functie kan worden gegeven aan het oude gebouw. Er zijn tal van mogelijkheden, zoals een uitbreiding van in de omgeving liggende diensten, scholen, academies, de stad, universiteit, federale administraties enzovoort. Wij hebben gemeend dat het niet verstandig zou zijn om dat vandaag al te fixeren. Eerst zullen we nagaan of alles te realiseren valt. Het is echter evident dat zo’n gebouw, ook in de staat waarin het zich nu bevindt, zeer veel mogelijkheden biedt.

 

De cruciale discussie ging eigenlijk over het programma dat voor Kortrijk noodzakelijk is, ook rekening houdend met het feit dat nog tal van werken uitgevoerd dienden te worden. U spreekt over het onderstutten. In het oude gebouw waren er ook tal van problemen op lange termijn, met zolderingen enzovoort. De essentiële problematiek was dat er voor een volwaardig programma een bovenbouw nodig zou zijn. Dat zou zeer duur zijn en was eigenlijk niet echt te verantwoorden.

 

16.03  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, uw antwoord overtuigt mij in feite niet. U zegt dat er veel mogelijkheden zijn voor het bestaande gebouw, maar wij horen er geen enkele. Ik denk dat dit een doekje voor het bloeden is.

 

16.04 Minister Stefaan De Clerck: Het moment is daarvoor nu nog niet rijp. Die vraag kan over vijf of zes jaar beantwoord worden.

 

16.05  Koenraad Degroote (N-VA): De haalbaarheidsstudie zou ik toch graag eens zien, zodat ik die kritisch kan bekijken. Ik vraag mij af of de gebouwencommissie, die in ieder gerechtelijk arrondissement bestaat, advies gegeven heeft over het feit dat het bestaand gebouw niet meer her in te richten valt. Ik heb daar geen sporen van. Dat zijn allemaal zaken die ik graag nagetrokken had.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mijnheer Schoofs, u hebt nog een vraag geagendeerd staan, maar dat is de allerlaatste vraag op de agenda, en ik weet niet of de minister zo lang kan blijven.

 

16.06  Bert Schoofs (VB): (…) Ik heb nog twee andere vragen op de agenda staan, alleenstaand, zonder dat er een vraag van een collega aan toegevoegd is.

 

De voorzitter: Als het goed is voor de minister, dan stel ik voor dat we de vraag onder agendapunt 33 behandelen.

 

16.07 Minister Stefaan De Clerck: U vraagt, wij draaien.

 

De voorzitter: Sorry. Anders ben ik zelf aan de beurt voor mijn vragen.

 

Mijnheer Schoofs, ik geef u het woord.

 

17 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de jeugdinstelling te Tongeren" (nr. 3052)

17 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "le centre pour jeunes délinquants de Tongres" (n° 3052)

 

17.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in de jeugdinstelling in Tongeren verblijven 24 uit handen gegeven jongeren. Er zou plaats zijn voor 34 jongeren. Er zouden dus 10 jongeren met het zogenaamde Everbergstatuut in die inrichting geplaatst kunnen worden. Die inrichting telt trouwens 55 bewakers. Ik weet ook wel dat die bewakers daar niet allemaal op hetzelfde ogenblik aanwezig zijn.

 

Is daar naast die 34 plaatsen eventueel nog ruimte voor de opvang van jeugddelinquenten, hetzij uit handen gegeven, hetzij gewoon door de jeugdrechter geplaatst? Waarom worden die openstaande plaatsen niet ingevuld met jongeren die normalerwijze door de jeugdrechter worden geplaatst, bijvoorbeeld in een instelling zoals in Everberg? Is er soms ergens een conflict tussen de Gemeenschappen of is er geen protocol, overeenkomst of uitwerking ervan met de Vlaamse Gemeenschap?

 

17.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, op 28 februari waren er 16 jongeren aanwezig in het federaal gesloten centrum van Tongeren, van wie 14 uit handen gegeven jongeren en 2 zogenaamde Everbergjongeren. De capaciteit van de inrichting bedraagt 34 plaatsen. Er is dus nog ruimte om Everbergjongeren op te vangen, maar het hangt af van de situatie in de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap en in Everberg. Men moet immers niet vergeten dat Tongeren enkel als buffer dient voor Everberg, terwijl een jongere enkel in Everberg kan geplaatst worden wanneer er geen opvang mogelijk is in de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap.

 

Het is dus absoluut niet de bedoeling om de capaciteit van Tongeren op structurele wijze op te vullen, wel integendeel. Tongeren zal enkel gevuld worden indien er in geen enkele andere instelling, zowel federaal als van de Vlaamse Gemeenschap, nog plaats is. Uiteraard bewijst het gesloten federaal centrum zijn volle nut wanneer er daadwerkelijk elders geen plaats meer is. Op dit ogenblik zitten er 2 jongeren die anders vrij zouden rondlopen wegens plaatsgebrek in Everberg en de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap.

 

17.03  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, ik zal met u geen ruzie maken, maar er was daarstraks een vraag over die gasten in Temse en vorige week over de inbrekers in Paal-Beringen.

 

17.04 Minister Stefaan De Clerck: Dat zijn Franstaligen. Dat gaat per taalgebied.

 

17.05  Bert Schoofs (VB): Per taalgebied, ja.

 

17.06 Minister Stefaan De Clerck: Wij gaan voor de gemeenschapsbevoegdheden.

 

17.07  Bert Schoofs (VB): Laten wij zeggen dat Wallonië het buitenland is.

 

17.08 Minister Stefaan De Clerck: Het is een andere Gemeenschap.

 

17.09  Bert Schoofs (VB): Voor mij is dat dan het buitenland. Wij kunnen echter onze gevangenen ook kwijt in Nederland, een compleet ander land. Het gaat hier weliswaar om minderjarigen, maar laten wij wel wezen, zij hebben dikwijls meer op hun kerfstok dan veel volwassenen, dan veel mensen die de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben. Tussen die gastjes van 14 of 15 jaar zitten al echte beroepscriminelen. Ik vind dus dat men het allemaal wat te veel in het theoretische zoekt en in het – excuseer mij – progressief linkse betoog dat wij moeten oppassen wat wij doen. Als er nu eens iemand was die krachtdadig kon optreden! Wij hebben drie bevoegde ministers. Wel, dat die dan overleg plegen en ervoor zorgen dat die 14 plaatsen in Tongeren opgevuld raken.

 

Men kan dan tegen de publieke opinie zeggen dat men plaatsen heeft, dat men er nog wel bij wilt creëren, maar dat alle beschikbare plaatsen bezet zijn. Als men echter met jeugdgevangenissen zit waarvan de capaciteit niet opgevuld geraakt, als men jonge criminelen moet laten lopen en als men zegt dat er geen plaats is, dan zegt de burger dat er wel plaats is. En in feite heeft de burger geen ongelijk.

 

17.10 Minister Stefaan De Clerck: Uw stelling is niet helemaal correct en niet coherent. Soms krijg ik het verwijt omdat alles vol zit, maar als er nog capaciteit is om iemand onmiddellijk te kunnen plaatsen als er iets gebeurt, dan is het ook niet goed.

 

17.11  Bert Schoofs (VB): Als het vol zit en u hebt te weinig plaats, zal ik dat ook bekritiseren. Het feit is echter dat het niet vol zit en dat onze steden wel vol lopen met zulke gasten. Dat is het probleem, mijnheer de minister.

 

17.12 Minister Stefaan De Clerck: U bekritiseert mij dus per definitie.

 

17.13  Bert Schoofs (VB): En dan maar protesteren als er een minister bijvoorbeeld gecarjackt wordt. De plaatsen zijn er, maar ze geraken niet opgevuld. Dat is een absurditeit. Dat is kafkaiaans.

 

17.14 Minister Stefaan De Clerck: Dat is de specificiteit van het jeugdrecht en de samenwerking met de Gemeenschap.

 

17.15  Bert Schoofs (VB): Probeer dat eens uit te leggen aan de bevolking!

 

17.16 Minister Stefaan De Clerck: Ik wil het gerust uitleggen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de bijna uitgeputte voorraad speekseltests" (nr. 2922)

- de heer Jef Van den Bergh aan de minister van Justitie over "de voorraad speekseltests" (nr. 2968)

- de heer Jef Van den Bergh aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de voorraad speekseltests" (nr. 2975)

18 Questions jointes de

- Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "le stock presque épuisé de tests salivaires" (n° 2922)

- M. Jef Van den Bergh au ministre de la Justice sur "le stock de tests salivaires" (n° 2968)

- M. Jef Van den Bergh à la ministre de l'Intérieur sur "le stock de tests salivaires" (n° 2975)

 

18.01  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de minister, afgelopen zomer, nog voor de verkiezingen in 2010, hebben we in het Parlement het wetsontwerp over de speekseltest goedgekeurd. De test moest een echt handhavingsbeleid mogelijk maken tegen drugs achter het stuur.

 

Aangezien de test een eenvoudig te gebruiken alternatief vormt voor de oude omslachtige testbatterij, kon het aantal controles aanzienlijk stijgen. De invoering van de test was dan ook enorm belangrijk, zeker aangezien drugs in het verkeer en de combinatie van drugs en alcohol een steeds belangrijkere bedreiging vormen voor de verkeersveiligheid.

 

Sinds oktober 2010, na de publicatie van de nodige KB's, is men gestart met het gebruik van de tests.

 

Nu, nog geen half jaar later, zou de eerste voorraad speekseltests reeds zijn opgebruikt. Dat is goed, want het toont aan dat het goed gebruikt wordt en er veel met de test wordt gecontroleerd. Het zou immers betekenen dat al ongeveer 18 000 tests zijn afgenomen.

 

Dat is echter ook slecht nieuws, omdat het nog tot september zal duren vooraleer er nieuwe tests kunnen worden besteld. Hiermee dreigt de boodschap “geen drugs in het verkeer” in het gedrang te komen.

 

Men heeft bij de lancering van de speekseltest intensief campagne gevoerd. Dat wordt nu door de nieuwsberichten dat er nog nauwelijks tests over zijn, tenietgedaan.

 

Doordat de speekseltest momenteel bijna is opgebruikt, zou men moeten terugvallen op de archaïsche urinetest. Wij weten allemaal dat die in het verleden nauwelijks werd uitgevoerd en er dus nauwelijks of geen controles waren.

 

Mijnheer de minister, klopt het dat de eerste voorraad speekseltests van 18 000 stuks bijna is opgebruikt? Klopt het dat er onvoldoende financiële middelen zijn om een bijkomende lading te bestellen en dat het nog wachten is tot na de zomer voor de tests weer beschikbaar zullen zijn?

 

Via welke middelen dienen de tests te worden gefinancierd? Dient een en ander via het Verkeersveiligheidsfonds te gebeuren, in verband waarmee er enkele knelpunten zijn, zodat men momenteel over onvoldoende middelen beschikt om nieuwe tests te bestellen? Op welke manier kan dat worden verholpen? Is hiervoor eventueel een wetswijziging nodig, zoals hier en daar werd gesuggereerd? Welke stappen zult u ondernemen om de situatie zo snel mogelijk recht te zetten?

 

18.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, de voorraad speekseltesten voor het eerste contractjaar is inderdaad bijna op en men moet voor een volgende aankoop wachten tot september 2011, bij de start van het tweede contractjaar.

 

Uitgaande van de cijfergegevens met betrekking tot de urinetests, die de geïntegreerde politie aangaf, werd initieel een budget geraamd voor 10 000 speekseltests. Op jaarbasis is dat het viervoudige van de pv’s die gebaseerd zijn op urinetests. Doordat de testen goedkoper werden aangeboden dan initieel geraamd, kon het aantal worden opgetrokken tot 18 775.

 

Binnen het budget voor het eerste contractjaar is er nog geld over voor 1 700 speekseltesten. Die worden in voorraad gehouden voor 22 politiezones, die het totaal van hun voorlopige quota nog niet hebben besteld. Bijbestellingen van 71 andere politiezones worden intussen in beraad gehouden, tot er meer budgettaire ruimte kan worden gevonden.

 

Het succes is vooral te danken aan de gebruiksvriendelijkheid van het product ten opzichte van de vroegere urinetests.

 

Sinds mijn administratie het succes bij het begin van de bestellingen waarnam, hebben de beleidscel en de administratie, in een context van een regering in lopende zaken, een monitoring opgesteld om constant de situatie te evalueren. Er was ook maandelijks overleg met de beleidscel van mijn collega’s bevoegd voor Binnenlandse Zaken en Mobiliteit.

 

Eind december verleende CENTREX Wegverkeer het advies om eenmalig het overschot van het Fonds voor de Verkeersveiligheid aan te wenden om een brug te slaan tot aan de start van het tweede contractjaar. Mijn collega van Binnenlandse Zaken kan wellicht akkoord gaan met die uitzonderlijke en eenmalige operatie, indien we erin slagen om de gelden alsnog te deblokkeren.

 

Zoals al vermeld is, was er sinds het prille begin van de bestellingen een doorgedreven monitoring. Tijdens een interkabinettenvergadering in december werd beslist om de collegialiteit onder de politiezones te vrijwaren, zodat iedere zone kon beschikken over een voorlopig quotum speekseltests, op basis van het type politiezone, 1 tot 5. De quota zijn voorlopig, omdat ik nog steeds budgettaire ruimte zoek en ik mij ervoor moet behoeden om niet in conflict te komen met de Europese reglementering betreffende de overheidsopdrachten. Dat laatste aspect wordt momenteel nog door mijn administratie onderzocht.

 

Doordat de tests centraal worden besteld en aangekocht, stelt de administratie tijdelijk voor om, in hoogste nood, enkele tests in bruikleen te vragen bij de naburige zones.

 

De FOD Justitie had voor het eerste contractjaar, van september 2010 tot september 2011, 250 000 euro, btw inclusief, ingeschreven. Eens de volledige voorraad besteld is, zal er 249 000 euro, btw inclusief, uitbetaald zijn. De betaling gebeurt per deelbestelling.

 

De speekseltests werden aangekocht op basis van een algemene offerteaanvraag met Europese publicatie. De duur van de gunning bedroeg twaalf maanden, van september 2010 tot september 2011. Aangezien het verbruiksgoederen betreft die nog in volle ontwikkeling zijn, werd er gewerkt met een korte contractperiode en een expliciete verlenging voor het tweede contractjaar.

 

Die expliciete verlenging dient in juli naar de leverancier te worden verzonden. Voor het contractjaar september 2011 tot september 2012 werd ook 250 000 euro gebudgetteerd en in de begroting ingeschreven. Zoals u weet, dient er door de huidige context met ongewijzigde kredieten te worden gewerkt.

 

Mijn collega van Binnenlandse Zaken gaat er principieel mee akkoord om geld uit het Verkeersveiligheidsfonds aan te wenden. Nu wordt een en ander door de kabinetten en de administratie nader uitgewerkt. Wij hopen zo snel mogelijk voor continuïteit te zorgen. Wij willen dus de brug slaan tussen nu en september 2011. Immers, in september 2011 begint in principe het nieuwe contractjaar. Wellicht zal het mogelijk zijn om versneld een aantal leveringen te verkrijgen. Wij moeten enkel zeker zijn dat wij financieel zijn ingedekt.

 

Het is dus vooral een begrotingsvraagstuk, dat we technisch geregeld moeten krijgen, zodat bijkomende bestellingen kunnen worden geplaatst.

 

18.03  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de minister, is daartoe een aanpassing van de wetgeving inzake het Verkeersveiligheidsfonds nodig? Dat werd immers gesuggereerd.

 

18.04 Minister Stefaan De Clerck: Het is ook de interne verdeling. Er is echter geen wijziging van de wetgeving nodig voor de aanbestedingen. Het gaat om een klassieke Europese aanbesteding.

 

Het is vooral een discussie over de interne verdeling, met name over wie nu wat krijgt, en over de bestellingen die intern moeten gebeuren. Ter zake was er een vraag over de regels volgens dewelke een en ander moet gebeuren. Er zijn ter zake afspraken over een soortgelijke verdeling gemaakt.

 

Dat bedoelde ik, toen ik vermeldde dat een en ander binnen bepaalde limieten moet blijven.

 

18.05  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de minister, ik noteer wel dat een aantal politiezones de voor hen bestemde voorraad nog niet hebben opgevraagd. Andere politiezones zijn dan weer vragende partij voor meer voorraad. Op dat vlak zijn er misschien mogelijkheden om na te gaan of verschuivingen mogelijk zijn.

 

Anderzijds kan ook de piste om bijkomende bestellingen te plaatsen, ervoor zorgen dat de leemte die nu blijkt te ontstaan, kan worden ingevuld.

 

Ik heb nog een tweede bemerking. Ik merk dat het budget voor het contractjaar, lopende van september 2011 tot september 2012, hetzelfde is als het budget voor de lopende periode. Wij stellen in de lopende periode vast dat bedoeld budget wellicht ontoereikend is. Mogelijkerwijze moet dus voor de komende periode worden nagegaan of het budget kan worden opgetrokken.

 

De problematiek van drugs in het verkeer wordt immers vandaag de dag nog altijd onderschat. Met de speekseltest hebben wij eindelijk een instrument in handen waarmee een goed beleid op het vlak van de handhaving kan worden gevoerd.

 

18.06 Minister Stefaan De Clerck: Ik wil kort nog twee elementen meegeven.

 

Ten eerste, er zal inderdaad moeten worden bekeken of bij de 22 zones die nog niets hebben opgevraagd, voorraad kan worden weggehaald en aan andere zones worden gegeven. Wij moeten natuurlijk opletten, maar theoretisch zou dergelijk management moeten kunnen.

 

Ten tweede, wat de contractperiode tot 2012 betreft, het is alvast mijn informatie dat in het eerste jaar heel wat van de 18 000 tests voor opleidingen en allerhande doeleinden zijn gebruikt. Wij zullen dus ook moeten evalueren wat een normale voorraad zou moeten zijn. Het startjaar is niet het perfecte jaar om als ultiem referentiepunt te gebruiken.

 

Voor mij is het nu in essentie een begrotingsdiscussie. Wij hebben nu het bedrag en kunnen opnieuw 18 000 tests bestellen. Ofwel vervroegen wij de verdeling ervan naar nu onmiddellijk, maar dan komen wij in 2012 tests te kort, ofwel vinden wij nu eenmalig een overgangsbudget, om tot september 2011 te kunnen doorgaan.

 

Wij moeten dus bijkomende middelen zoeken. De speekseltest is een succes, wat dus eigenlijk positief nieuws is. De test is gebruiksvriendelijk en wordt goed toegepast. Politiemensen kunnen makkelijk met de test omgaan. Echter, om het gemiddelde, jaarlijkse aantal in de toekomst te bepalen, is het nog te vroeg.

 

18.07  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de minister, het is inderdaad goed nieuws dat de test goed wordt gebruikt. Ik noteer ook uw engagement om ervoor te zorgen dat het zo kan blijven.

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, het volgende is misschien niet helemaal volgens het Reglement, maar zou het mogelijk zijn om een schriftelijk antwoord mee te geven, ook aan de heer Van den Bergh, zodat mevrouw De Wit het ook kan krijgen? Wij zullen het laten kopiëren.

 

18.08 Minister Stefaan De Clerck: Natuurlijk, kopiëren en een kopie naar het moederhuis. Ik weet niet of een speekseltest daar nuttig zal zijn. Naar mijn mening zijn ze daar met andere dingen bezig.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Siegfried Bracke aan de minister van Justitie over "het pesten bij de FOD Justitie" (nr. 2966)

19 Question de M. Siegfried Bracke au ministre de la Justice sur "les problèmes de harcèlement au sein du SPF Justice" (n° 2966)

 

19.01  Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, uit een antwoord van uw collega Vervotte aan onze collega Bert Maertens over pestgedrag bleek dat er bij de FOD Justitie het meest van al gepest werd. Daar kwamen de meeste informele klachten en ook de meeste formele klachten. Dat valt toch op. Mijn vraag is geïnspireerd vanuit nieuwsgierigheid. Dat is, zoals u weet, het begin van kritische zin.

 

Waarover gaat het hier kwalitatief? Welke mensen dienen die klachten in? Worden er bij de FOD Justitie misschien gewoon meer klachten ingediend dan op andere plaatsen? Wat is doorgaans de strekking? Hoe komt het eigenlijk dat de FOD Justitie eruit springt?

 

19.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, ik zal u een antwoord geven, maar ook een kopie van de tekst, omdat er een aantal cijfers en gedetailleerde uitsplitsingen in staan, gedeelte van het antwoord dat ik niet integraal zal voorlezen.

 

De interne dienst voor preventie en bescherming op het werk heeft verschillende mogelijke verklaringen waarom er in 2009 bij de FOD Justitie 378 informele en 30 formele klachten werden ingediend. De belangrijkste verklaring is wellicht dat er binnen de FOD Justitie heel wat aandacht besteed wordt aan een beleid rond welzijn op het werk, waardoor heel wat medewerkers een aanspreekpunt vinden. Er worden heel wat inspanningen geleverd om de medewerkers op de hoogte te brengen van de risico’s van psychosociale belasting op het werk.

 

Zo wordt al het mogelijke gedaan om sensibilisatiesessies te organiseren voor nieuwe personeelsleden. Om de materie bespreekbaar te maken werden diverse publicaties ter beschikking gesteld van de medewerkers. Er verschenen verschillende artikels in Just News, de interne krant van de Federale Overheidsdienst Justitie. Er is ook een folder die in alle gebouwen van de FOD Justitie verspreid wordt en waarin de contactgegevens van de psychosociale cel en de vertrouwenspersonen vermeld staan.

 

Er is een netwerk van 140 vertrouwenspersonen, die gemakkelijk aanspreekbaar zijn. Zij krijgen opleidings- en vormingssessies door de psychosociale cel van de IDPB. Die opleidingen gaan bijvoorbeeld over regelgeving, opvanggesprekken en diversiteit. Daarnaast zijn er twee bemiddelaars en zeven preventieadviseurs in psychosociale aspecten, die fulltime ter beschikking staan van de organisatie. De psychosociale cel bestaat uit 1 preventieadviseur in psychosociale aspecten, 1 coördinator, 6 preventieadviseurs, 2 bemiddelaars en 140 vertrouwenspersonen, verdeeld over alle gebouwen van de FOD Justitie.

 

Recentelijk werden binnen de stafdienst Personeel en Organisatie van de FOD Justitie een dienst Welzijnsbeleid, een dienst Diversiteitsbeleid en een dienst Individuele en Sociale Begeleiding opgericht. De welzijnswet heeft als doel de werkgever, de hiërarchische lijn en de werknemers te responsabiliseren in het kader van de psychosociale belasting, waaronder geweld, pesterijen en dergelijke. De wetgeving rond psychosociale belasting, waaronder geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk, is relatief nieuw en was tot voor kort weinig bekend bij de medewerkers van de FOD Justitie.

 

Het aantal klachten weerspiegelt bijgevolg deels de bewustwording in het kader van psychosociale belasting op het werk, de kennis over het bestaan van de preventieadviseurs, de psychosociale aspecten op het werk, de bemiddelaars, de vertrouwenspersonen en de verschillende diensten.

 

De volgende gegevens hebben betrekking op de volledige FOD. Er is ook de hele procedure en de informele procedure. Er zijn ook formele interventies. In zes formele klachten bleek na analyse dat er sprake was van geweld op het werk. In één geval was er sprake van ongewenst seksueel gedrag op het werk. In de meeste gevallen gaat het echter over psychosociale belasting die spanningen op het werk veroorzaakt. Psychosociale belasting kan verschillende verschijningsvormen hebben, bijvoorbeeld stress, persoonlijke problemen, problemen met gezag of leiderschapsstijl van de hiërarchische meerdere. Ik geef u een volledig overzicht van die 378 informele interventies en van de 30 formele interventies, met uitsplitsing van de activiteiten.

 

Dit is een overzicht van wat wij doen. Hoe het komt dat wij meer dan de andere hebben, kan ik niet verklaren. Dat zou een vergelijkende studie vragen, en daartoe ben ik niet gemachtigd. Ik stel alleen vast dat er binnen Justitie een doorgedreven beleid bestaat. Ik ben wel tevreden. Die hoge cijfers zijn niet per definitie negatief. Het kan zijn dat men de zaak goed behandelt. Maar goed, ik kan het niet met zekerheid bewijzen.

 

19.03  Siegfried Bracke (N-VA): Ik dank de minister voor zijn antwoord. Hij heeft natuurlijk de vinger op de wonde gelegd. Het verschil is niet te verklaren, en dat is ook zijn verantwoordelijkheid niet. Ik constateer uit de rest van zijn uitvoerig antwoord – ik zal ook naar de cijfers kijken, en ik dank hem voor zijn bereidwilligheid op dat punt – dat er intussen veel bestaat. Het aanbod creëert natuurlijk voor een stuk de vraag. Dat is een goede zaak in dit soort dingen. U was ook zo fair te zeggen dat men in de FOD Justitie, bij wijze van spreken, van ver komt, dat het behoorlijk nieuw is. Mijnheer de minister, ik dank u nogmaals voor uw antwoord.

 

19.04 Minister Stefaan De Clerck: Van de 30 formele interventies en het aantal feiten volgens hun aard is er maar één wegens ongewenst seksueel gedrag. Dat kan misschien interessant zijn voor de bijzondere commissie.

 

19.05  Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, wij zijn niet echt geobsedeerd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de juridische externe gegevensbank jure.juridat" (nr. 2838)

20 Question de Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "la banque de données juridique externe jure.juridat" (n° 2838)

 

20.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u weet dat jure juridat een externe gegevensbank is die rechtspraak zou moeten publiceren van alle gerechtelijke instanties. Jammer genoeg gebeurt dat niet en worden niet systematisch alle vonnissen en arresten gepubliceerd, met uitzondering van de arresten van het Hof van Cassatie.

 

Jure juridat is een verwezenlijking van Phenix 1. Wij hebben een hoorzitting gehad rond uw project daarover, maar ik wil u daar een paar vragen over stellen. Een voorafgaande controle op te publiceren rechtspraak is niet aangewezen en daarom heeft men geopteerd voor een controle a posteriori van de gepubliceerde arresten. Daarbij wordt onder meer, en terecht, nagegaan of de arresten geanonimiseerd zijn. Voor het uitvoeren van de controle a posteriori zijn twee personen bevoegd, die na controle kunnen overgaan tot een voorlopige of definitieve verwijdering van het arrest in kwestie. De regel inzake anonimisering zou volgens de wet bij KB moeten worden vastgelegd, maar tot nu toe is daar nog niets van in huis gekomen. Er zijn alleen maar richtlijnen vastgesteld door het beheerscomité Phenix.

 

Bij de opstart van Juridat is voorzien in een vorming en opleidingen die werden gegeven door een juriste van het beheerscomité Phenix. Iedereen die dergelijke opleiding heeft gevolgd, heeft een login en een paswoord gekregen om vervolgens rechtspraak in de gegevensbank te kunnen invoeren. Die opleidingen zouden zeer succesvol geweest zijn en zouden goed verlopen zijn, maar blijven nu achterwege wegens een gebrek aan steun of aan middelen. Onlangs werd een nationaal ICT-overlegplatform opgericht en er zou ook een protocol gesloten zijn tussen uzelf, de FOD Justitie en de rechterlijke orde.

 

Mijnheer de minister, bent u voorstander van de databank Juridat? Bent u overtuigd van de noodzaak of het nut daarvan? Waarom werd geen werk gemaakt van die KB’s om onder andere de anonimiseringsregel in te voeren en de verdere ondersteuning van dit project te bewerkstelligen? Bent u van plan dit alsnog te doen?

 

Klopt het dat de twee personen die bevoegd zijn voor de controle a posteriori van de gepubliceerde arresten momenteel niet meer rechtstreeks actief betrokken zijn? Wordt er dan momenteel geen controle uitgeoefend?

 

Klopt het dat er geen vormingen meer worden georganiseerd of worden die in de toekomst toch nog gepland?

 

Wordt er werk gemaakt van een degelijke organisatie voor Juridat door bijvoorbeeld de vroegere organisatiestructuur, die een beetje in onbruik is geraakt, nieuw leven in te blazen? Bent u van plan die publicatie van rechtspraak op Juridat aan te moedigen?

 

Tot slot, wat is de inhoud van het protocol dat u gesloten heeft met de FOD Justitie en de rechterlijke orde?

 

20.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, bij de voorstelling van het ICT-beleid in de komende jaren, in de commissie voor de Justitie van 12 januari, heb ik u de ondertekening van een overlegplatform met de rechterlijke orde aangekondigd. In de slides die ter beschikking werden gesteld, vindt u het organigram terug van dit overlegplatform tussen de rechterlijke orde, de FOD Justitie en de beleidscel van de minister van Justitie.

 

De ontwerptekst, die slechts minimaal werd gewijzigd, werd u ook ter beschikking gesteld tijdens onze bespreking. Het protocol organiseert het overleg wat betreft de structuren, de verantwoordelijkheden, de doelstellingen enzovoort. Het is ondertekend. De inhoud van het overleg wordt bepaald. Dit overleg vindt regelmatig plaats. De inhoud van het overleg wordt bepaald door de partijen die deelnemen aan het overleg.

 

Zo werd daar de ICT-visie, die ik in de commissie heb voorgesteld, reeds doorgenomen. Ik heb de stap naar een overlegplatform toen als zeer belangrijk geduid, want voor de eerste maal is een gestructureerd overleg tussen de rechterlijke orde – zowel de staande als de zittende magistratuur – met betrokkenheid van de griffiers en de parketmedewerkers gerealiseerd. In die zin loopt dit vooruit op de hervorming van het landschap.

 

Alhoewel nog pril in zijn functioneren, durf ik reeds te zeggen dat alle partners rond de tafel zeer gelukkig zijn dat dit tot stand is gekomen. De verschillende werkvergaderingen die intussen hebben plaatsgehad, laten het beste vermoeden. Het enthousiasme moet veeleer getemperd worden dan dat er moet worden aangemoedigd. Dit is alvast een positieve start van dit platform en van die methodiek met een betrokkenheid van iedereen.

 

U legt terecht het verband tussen het ICT-overlegplatform en de juridische informatie. Het komt in dat kader immers in de eerste plaats de rechterlijke orde toe om de noden te formuleren, alsook om mee te werken aan de uitvoering van die noden voor het gedeelte business. Er zijn enerzijds de technische aspecten, maar anderzijds zijn er ook de beleidsmatige keuzes.

 

Wat de noden van de leden van de rechterlijke orde betreft, verwacht ik een analyse vanuit de rechterlijke orde in het kader van de strategische agenda ICT 2012/2014 die daar nu wordt opgesteld.

 

 

Met het oog op die bespreking komt het de minister van Justitie toe de nood vanuit de gemeenschap – zoals u het noemt – aan publiciteit van vonnissen en arresten te formuleren. Te gepasten tijde zal dit ook gebeuren, maar deze vraag vanuit de gemeenschap – zoals u het noemt – moet worden afgewogen tegen andere elementen die opgeworpen kunnen worden vanuit de rechterlijke orde.

 

Het gaat immers om de publicatie van vonnissen en arresten die zijn opgesteld door de rechterlijke orde. Hoewel het grootste deel van onze rechtspraak publiek is, betekent dit niet dat alle rechterlijke uitspraken zomaar gepubliceerd moeten of kunnen worden. Dit is nog een stap verder. De wet voorziet daarentegen soms in een dergelijke publicatie als sanctie. Het is dus nodig dit verder te analyseren alvorens een totaalbeslissing te nemen.

 

Zeer concreet wordt er thans in afwachting van het opstellen van de voormelde strategische agenda en de vastlegging van de prioriteiten inzake de vele projecten voort gewerkt met Juridat, waarbij vooral de arresten van het Hof van Cassatie worden gepubliceerd.

 

Ook de opleidingen gaan door. De tijdelijke onderbreking is gewoon het gevolg geweest van een ongeval van de verantwoordelijke opleider.

 

Tot slot, ik ben er voorstander van dat de juridische wereld kan beschikken over uitspraken van de rechtbanken, omdat dit, naast het regelgevend kader en de rechtsleer, inzicht in ons rechtssysteem biedt. Een betere kennis van rechterlijke uitspraken kan preventief werken en ons gerechtelijk apparaat ontlasten. Een fundamentele oplossing eist een diepgaande analyse van de problematiek en een gestructureerde aanpak.

 

Zoals gezegd, wacht ik het standpunt van de rechterlijke orde af. Intussen wordt de werking van Juridat in de huidige vorm onverkort voortgezet.

 

20.03  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij te horen dat, terwijl het even op een lager pitje stond, een en ander wordt gereactiveerd. U zegt dat de vormingen weer doorgaan. Ik meen dat dit heel belangrijk is.

 

De publicatie van rechtspraak kan preventief werken, zegt u zelf. Dit is belangrijk voor alle juristen, ook voor juristen in opleiding. Het is niet alleen voor professoren belangrijk, maar zeker ook voor advocaten en rechters, om zo de eenheid van onze rechtspraak te bevorderen.

 

Ik begrijp uiteraard uw bekommernis dat niet alle vonnissen en arresten blindelings gepubliceerd moeten worden. Misschien moet er een nuttigheidscontrole of iets dergelijks worden ingevoerd, die het maatschappelijke nut ervan nagaat. Maar het is niet aan mij dat te beoordelen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "het vervolgingsbeleid tegenover de brandstichting in het gesloten centrum 127bis" (nr. 2951)

21 Question de Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "la politique de poursuites dans le cadre de l'incendie au centre fermé 127bis" (n° 2951)

 

21.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, in Steenokkerzeel werd brand gesticht in een vleugel van het asielcentrum 127bis. Er zijn daar rellen uitgebroken ten gevolge van de protestactie die een veertigtal manifestanten buiten hielden. Die mensen zijn ook het centrum binnengedrongen, waarop een asielzoeker brand heeft gesticht.

 

Er wordt vermoed dat er, zoals in het verleden al is gebeurd, vooraf telefonisch contact is geweest tussen de asielzoekers in en betogers buiten het centrum.

 

Verschillende asielzoekers zijn geëvacueerd en overgebracht naar andere gesloten centra, onder andere in Brugge. Hoewel politieagenten verschillende asielzoekers gefouilleerd hebben, werd er volgens de federale politie niemand aangehouden.

 

Aangezien dit niet het eerste voorval is en er in dit asielcentrum al eerder brand is gesticht, onder andere in mei 2010, verneem ik graag het volgende van u.

 

Werden er bij deze feiten amokmakers van buiten het centrum opgepakt en aangehouden? Indien ja, om hoeveel mensen gaat het? Hoeveel werden er in totaal gearresteerd? Zijn er ook asielzoekers van in het centrum aangehouden?

 

Wat betreft de asielzoekers, hoe zal het parket concreet optreden tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor de chaos en de veroorzaakte schade in het centrum? In welke mate zullen hun daden gevolgen hebben voor hun verblijf in het gesloten centrum?

 

Op welke manier zal een signaal worden gegeven aan de andere bewoners opdat er geen brandstichtingen meer zouden zijn?

 

Waar zullen voor het parket de prioriteiten liggen, bij de berokkende schade, bij de potentieel heel gevaarlijke situatie die hier voor het personeel werd gecreëerd, of bij allebei?

 

21.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, in eerste instantie werd door de politie bestuurlijk opgetreden teneinde de situatie onder controle te krijgen en de bewoners te evacueren.

 

Door het parket werd geprobeerd deze feiten te kwalificeren als opzettelijke brandstichting van een bewoond huis en vernieling van roerende goederen met geweld of bedreiging in bende.

 

Men heeft geprobeerd de daders op te sporen en te berechten, zoals trouwens ook voor de feiten in 2010 met succes is gebeurd. Ondanks dat het opsporingsonderzoek inmiddels werd opgestart, waarbij aan de lokale recherche een aantal concrete opdrachten werden gegeven, konden op vandaag nog geen daders worden geïdentificeerd. Het onderzoek zal moeten worden verdergezet en hopelijk tot meer resultaat leiden.

 

U vraagt ook in welke mate deze wandaden gevolgen zullen hebben voor hun verblijf.

 

Wij zitten daar opnieuw, los van de vraag in welk centrum, met de globale, delicate problematiek, die wij toch op tafel hebben gebracht in onze relatie met de staatssecretaris bevoegd voor de Dienst Vreemdelingenzaken, welk beleid wij in het kader van gevangenneming, voorlopige hechtenis en uitwijzing verder articuleren. Met andere woorden, u stelt globaal de vraag naar de interferentie tussen het verblijf, het wettelijk verblijf, het onwettelijk verblijf enzovoort enerzijds en de criminaliteit en gevangenneming anderzijds. U stelt daaromtrent vragen.

 

Wij hebben dat de vorige keer ook reeds behandeld, aansluitend bij collega Francken die daarover ook vragen gesteld heeft. Ik vind dat een punt. Er moeten daar politieke keuzes gemaakt worden, iets dat nu niet evident is. Dat is duidelijk iets dat zal moeten gebeuren. Ik heb u de cijfers gegeven van mensen die in voorlopige hechtenis zijn; op dagbasis zijn er 750 vreemdelingen. De vraag moet gesteld worden op welke manier men omgaat met die mensen, in de mate dat zij inderdaad illegaal zouden zijn. In welke mate gaat men onmiddellijk over tot terugzending? Dat is een delicate discussie.

 

Het punt moet gemaakt worden. Het debat moet gevoerd worden. Er zal daaromtrent ooit politieke verantwoordelijkheid moeten worden opgenomen. Het is een te belangrijke materie in het raam van de asiel- en migratiediscussie.

 

21.03  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, ik noteer dat er inderdaad wel gezocht wordt naar de daders. Ik hoop dat effectief alles in het werk wordt gesteld om dat te doen. Het is effectief niet het eerste feit in dat centrum. Het was de tweede brandstichting en er wordt ongelooflijk veel geweld gepleegd, niet alleen in dat gesloten centrum, maar in alle asielcentra, ten aanzien van personeelsleden.

 

Ik heb een mailtje gekregen van een personeelslid in zo’n centrum. Het is te gek voor woorden hoeveel letsels personeelsleden in asielcentra oplopen. Het is echt wel nodig om een signaal te geven dat daarmee niet gelachen wordt, dat er echt wel repressief wordt opgetreden.

 

U zegt het terecht: het politiek debat over illegalen die tegelijk criminele feiten plegen, of die nog langer hier moeten gehouden worden, is een zeer delicaat debat, een zeer moeilijke discussie, want soms vallen er ook slachtoffers die het recht hebben dat die dader hier berecht wordt.

 

Op die manier kunnen zij hun burgerlijke partijstelling of schadevergoeding gevrijwaard zien. Als er echter, zoals in dit geval, sprake is van brandstichting waarbij geen gewonden zijn gevallen en er alleen materiële schade is, zou het buiten kijf moeten staan dat die mensen niet alleen rechten maar ook plichten hebben.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

22 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de oprichting van een centraal bestand van beslagberichten (wet van 29 mei 2000)" (nr. 3000)

22 Question de Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "la création d'un fichier central des avis de saisie (loi du 29 mai 2000)" (n° 3000)

 

22.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, dit is eigenlijk een vervolgvraag. Op 29 januari 2011 is de wet van 29 mei houdende de oprichting van een centraal bestand voor beslagberichten in werking getreden. Daarmee wilde men een einde stellen aan de praktijk waarbij telkens een nieuw beslag werd gelegd bij dezelfde schuldenaar door verschillende gerechtsdeurwaarders, waardoor de kosten in hoofde van de schuldenaar alleen maar opliepen.

 

In het tijdperk dat hieraan voorafging, maakte elke gerechtsdeurwaarder via papieren beslagberichten op de griffie melding van de gelegde beslagen. Die beslagberichten waren voor de rechtbank van koophandel een geschikte indicatie om zelf in te schatten of een onderneming al dan niet in moeilijkheden verkeert, een soort van knipperlichtfunctie.

 

Nu er geen papieren beslagen meer zijn, blijkt dat de rechtbanken van koophandel geen informatie meer doorkrijgen. Dat geldt niet voor alle rechtbanken van koophandel, maar bepaalde rechtbanken krijgen die informatie alleszins niet adequaat of niet op tijd. Dat is toch wel problematisch en het belemmert de goede werking van de rechtbank.

 

Mijnheer de minister, daarom had ik graag vernomen of u op de hoogte bent van dat probleem van het communicatiegebrek tussen de deurwaarders en de rechtbanken van koophandel.

 

Hebt u daarover al contacten gehad met de betrokken actoren? Zijn er oplossingen in de maak?

 

Bent u van plan aanpassingen door te voeren ter bevordering van de informatiedoorstroming? Om welke maatregelen gaat het dan?

 

22.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, vandaag is er inderdaad nog een technisch probleem met de elektronische doorzending vanuit de databank, maar dat zal opgelost zijn voor het einde van de week. Alle berichten sedert de start van de databank zullen bezorgd worden aan de respectievelijke griffies van de handelsrechtbanken.

 

Die aanpak en het probleem dat u signaleert, zijn mij van bij het begin bekend. Al het nodige werd en wordt gedaan om dat technisch probleem, dat inderdaad bestond, opgelost te krijgen. Zoals gezegd, ging het hier om een tijdelijk opstartprobleem, dat haast verholpen is.

 

Mag ik opmerken, dat met die nieuwe werkwijze tienduizenden verzendingen vanuit de griffies van eerste aanleg zijn weggevallen, wat een aanzienlijke lasten- en kostenvermindering met zich meebrengt?

 

Daarnaast vallen er voor de griffies van de arbeidsrechtbanken honderdduizenden verzendingen inzake collectieve schuldenregeling naar de Nationale Bank eveneens weg. Daar heeft de elektronische verzending vanaf de eerste dag gewerkt.

 

Tot slot wil ik meedelen dat ik binnenkort teksten zal bezorgen aan het Parlement, die een aantal wetswijzigingen bevatten die zullen toelaten om tot nog meer efficiëntie te komen. Onder andere moeten die wetswijzigingen toelaten dat de griffie van de rechtbank van koophandel enerzijds geïnformeerd wordt wanneer een bepaalde handelaar een alarmpeil bereikt qua procedures van beslag en anderzijds, de griffie rechtstreeks toegang krijgt tot de databank en niet meer, zoals nu het geval is, de gegevens nogmaals in een eigen databank moet ingeven.

 

We zijn in volle voorbereiding. Wegens lopende zaken moeten we een aantal technische aanpassingen doen. We zijn een verzameling aan het maken van kleine wetswijzigingen. Ook voor deze databank zou het zeer belangrijk zijn om deze wetswijziging door te voeren. Ondertussen wordt het technische probleem opgelost. Voorlopig denk ik dat de nieuwe databank behoorlijk functioneert en dat we gelukkig moeten zijn dat die eindelijk operationeel is.

 

22.03  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Het was zeker geen kritiek, want u trad even in het defensief, maar ik ben even blij als u dat de database er eindelijk gekomen is. Het is een ongelooflijke administratieve vereenvoudiging. Als het op punt zal staan, zal het zeer zeker een verbetering zijn. Het begrip “lopende zaken” werd niet gedefinieerd, maar ik denk dat niemand bezwaar zal maken tegen uw kleine wetswijzigingen die u hier aankondigt.

 

22.04 Minister Stefaan De Clerck: U hebt er blijkbaar absoluut geen probleem mee dat wij de vuile was doen.

 

22.05  Sarah Smeyers (N-VA): Als u eraan begint, moet u het ook afmaken.

 

22.06 Minister Stefaan De Clerck: Jullie zouden het beter afmaken. Jullie zijn ermee begonnen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

23 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van Justitie over "de procedure van de familie Lambrecks tegen de Belgische Staat" (nr. 3021)

23 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au ministre de la Justice sur "la procédure entamée par la famille Lambrecks contre l'État belge" (n° 3021)

 

23.01  Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik kom even terug op een periode die voor u als minister van Justitie destijds niet een van uw simpelste periodes moet zijn geweest. Na die afschuwelijke affaire-Dutroux, waarvan pijnlijke details de hele wereld hebben beroerd, werd een parlementaire onderzoekscommissie geïnstalleerd om na te gaan hoe het in godsnaam zo ver is kunnen komen. Die zaak was zonder voorgaande.

 

Onder het voorzitterschap van Marc Verwilghen kwam die onderzoekscommissie tot een eindconclusie waarvan het verslag op 18 april 1997 met eenparigheid van stemmen werd aangenomen. In dat verslag kwam naar voren dat in het onderzoek onaanvaardbare fouten waren begaan door andere politionele diensten. Wij hebben daarna heel de politiehervorming gehad.

 

In september 1997 dagvaardde de familie Lambrecks de Belgische Staat in de persoon van de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken met een vordering tot schadevergoeding van om en bij de 350 000 euro. Die zaak werd gesteld voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Begin 2008 wees de Brusselse rechtbank van eerste aanleg deze eis af als ongegrond. Er werd ondertussen door de familie Lambrecks in beroep gegaan tegen deze uitspraak. Deze zaak is momenteel nog steeds aanhangig voor het hof van beroep te Brussel.

 

Mijn vragen aan u, mijnheer de minister, zijn de volgende. Kan u mij meedelen hoeveel kosten de Belgische Staat voor de aangehaalde procedure reeds heeft betaald? Wat zijn de nog te verwachten kosten? Ik weet dat die laatste vraag afhankelijk is van een beroepsprocedure of een cassatieberoep. Ik vraag mij af wat de Belgische Staat in een dergelijke zaak veil heeft voor haar verdediging.

 

23.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, als u spreekt over die periode komen er veel herinneringen naar boven. Dit is een lopende burgerlijke procedure van de familie Lambrecks. De procedure is hangende voor het hof van beroep te Brussel. Alle conclusietermijnen zijn thans verlopen en er wordt gewacht op de fixatie van een pleitdatum. De zaak loopt verder.

 

Tot op vandaag heeft het departement Justitie een bedrag van 68 000 euro ten titel van advocatenkosten betaald in het licht van deze gerechtelijke procedure. De nog te verwachten kosten zullen in ieder geval ook de bijkomende kosten van verdediging zijn. Aangezien het een burgerlijke procedure betreft in verband met een eis tot schadevergoeding ten aanzien van de Belgische Staat, zijn er voor het ogenblik geen andere kosten. Wij weten natuurlijk niet wat de uitspraak zal zijn en daar moeten wij op wachten.

 

Mocht de Belgische Staat uiteindelijk worden veroordeeld, dan is er nog het aspect van de verhaalbaarheid van de erelonen van de advocaat en een eventuele veroordeling tot betaling van de kosten van de rechtspleging. Dat zijn de klassieke regels van de rechtspleging.

 

Tot op vandaag betreft het enkel onze advocatenkosten. Voor de rest moeten we wachten op de verdere behandeling door het hof van beroep te Brussel.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vragen nrs 3001 en 3003 van de heer Landuyt worden uitgesteld. Vraag nr. 3103 van mevrouw Musin wordt mee uitgesteld, aangezien ze niet aanwezig is.

 

24 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de ontsnapping uit de gevangenis van Dendermonde" (nr. 3033)

- de heer Tanguy Veys aan de minister van Justitie over "de problemen in de gevangenis van Dendermonde" (nr. 3036)

- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Justitie over "de ontsnapping van twee Albanezen uit de gevangenis van Dendermonde" (nr. 3153)

24 Questions jointes de

- Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "l'évasion de la prison de Termonde" (n° 3033)

- M. Tanguy Veys au ministre de la Justice sur "les problèmes à la prison de Termonde" (n° 3036)

- Mme Sarah Smeyers au ministre de la Justice sur "l'évasion de deux Albanais de la prison de Termonde" (n° 3153)

 

24.01  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, op woensdagavond 23 februari, even voor middernacht, ontsnapten twee gedetineerden uit de gevangenis van Dendermonde. Het gaat om twee Albanezen die hun tralies hebben doorgezaagd om nadien met lakens over de muur te klimmen.

 

Het gaat over een 33-jarige man die beschuldigd wordt van diefstal met braak en een 30-jarige die opgesloten was voor valsheid in geschrifte en bendevorming.

 

De twee zaten nog steeds in voorhechtenis en een van de twee zat tevens in de fase van strafuitvoering van een gevangenisstraf van vier jaar.

 

Aangezien ik in de buurt woon, heb ik bijzondere interesse voor deze feiten, mijnheer de minister.

 

Het parket van Dendermonde besloot de twee voortvluchtigen internationaal te seinen. Is dat ook gebeurd? Hoever staat dit onderzoek inmiddels?

 

De twee gevangenen werden ondergebracht in de standaardgevangenis in de gewone vleugel van Dendermonde, ook met verminderde bewaking heb ik mij laten vertellen, omdat zij niet als vluchtgevaarlijk werden beschouwd.

 

Toch had minstens een van de twee in een beter beveiligde cel moeten zitten omdat hij reeds eerder ontsnapte uit een Italiaanse gevangenis. Was men in de gevangenis op de hoogte van zijn eerdere ontsnapping? Erkent u dat hij te weinig werd bewaakt? Waarom werd hij niet als vluchtgevaarlijk beschouwd?

 

Ook begrijpt het parket van Dendermonde niet waarom de gevangenen die tot dezelfde misdaadbende behoren in een cel verbleven. Dit is ongebruikelijk gezien het ontsnappingsrisico. De gevangenis zegt echter hierover niet te zijn ingelicht en geen specifieke opdracht van de onderzoeksrechter te hebben gekregen om hen in aparte cellen onder te brengen.

 

Hoewel beide misdadigers op verschillende tijdstippen werden aangehouden, kon toch worden onderzocht of kon geweten zijn dat zij tot dezelfde bende behoorden? Wist men dat? Werd dit onderzocht? Zo neen, hoe komt dat? Ligt dat aan een communicatieprobleem tussen de onderzoeksrechter en de gevangenisdirectie?

 

Momenteel wordt ook onderzocht hoe de twee konden ontsnappen door de tralies van hun cel door te zagen. Vermoedelijk kregen zij hulp en materiaal van buitenaf. Hoe kan dat materiaal in de gevangenis zijn binnengeraakt?

 

24.02  Tanguy Veys (VB): Mijnheer de minister, toen op donderdagochtend het nieuws bekend raakte dat opnieuw twee gevangenen waren ontsnapt door aan elkaar geknoopte lakens, heeft dat het imago van het Belgische gevangeniswezen en specifiek van de Dendermondse gevangenis geen deugd gedaan.

 

Ik dacht dat die verhalen meer thuishoorden in strips van Lucky Luke en Suske en Wiske. Er blijkt wellicht ook materiaal van buitenaf te zijn gebruikt. Dat doet mij denken aan een vijl in een taart of een brood dat wordt binnengesmokkeld.

 

Het is een pijnlijk verhaal, zeker gezien de reputatie van de gevangenis van Dendermonde, die dateert van 1863. Wij herinneren ons ook nog 2006, toen 28 gevangenen de benen hebben genomen.

 

Los van het type gevangene waarover het gaat, en het risico van ontsnapping, verwijs ik toch naar de veiligheidsmaatregelen die werden genomen na de great escape in 2006. Toen werden nieuwe draden gespannen, een nieuwe afsluiting geplaatst, camera, draadalarm.

 

Men zegt mij ook dat dergelijke tralies nu ook beveiligd zijn. Ik denk dat zij geen zwaar materiaal ter beschikking hadden. Nochtans hebben ze de tralies op vijf minuten kunnen doorzagen, en toen het alarm dan uiteindelijk afging, waren de vogels al gaan vliegen.

 

Er is enerzijds de beveiliging van de gevangenis zelf, die in afwachting van de realisatie van de nieuwe gevangenis moet verhinderen dat gevangenen ontsnappen. Anderzijds is er de problematiek van de werkomstandigheden en de veiligheidsomstandigheden.

 

Vanuit de gevangenis zelf signaleert men mij dat er enorm veel problemen zijn, onder andere overbevolking. Dat probleem rijst niet alleen in de gevangenis van Dendermonde. Ik houd zeker geen pleidooi om nog meer gedetineerden vervroegd vrij te laten of minder personen op te sluiten.

 

Daarnaast zijn er ook nog problemen van agressie en vechtpartijen, een tekort aan personeel door ziekte of verlof.

 

In Dendermonde beschikt men om agressie aan te pakken slechts over twee strafcellen, die alleen worden gebruikt door gedetineerden die tbc hebben en die de hele dag met een masker op moeten zitten.

 

Als de bewaking komt controleren, moeten zij een masker dragen. Dat is een onhoudbare situatie, zeker in de gevangenis van Dendermonde. Dit vraagt een andere aanpak dan tot op heden is gebeurd. Vandaar mijn vraag naar bijkomende en snelle maatregelen.

 

24.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, op 23 februari ging het alarm af in de zone die uitgeeft op de gebouwen van de federale politie. Het alarm was afkomstig van de elektrische beveiligingsbedrading die zich op de buitenmuur van de gevangenis bevindt en op basis waarvan kon gevreesd worden voor een ontvluchting of een invasie. Achteraf bleek het een ontvluchting.

 

Na controle door het personeel bleek dat twee gedetineerden, verblijvend in dezelfde cel, erin geslaagd waren te ontvluchten via het celraam. De tralies werden doorgezaagd. Het rooster dat het buitenwerpen van afval moet voorkomen, werd doorgeknipt. Eigenlijk een beetje zoals in de films, want vervolgens hebben zij zich door middel van lakens over de aanpalende afsluiting van de vernieuwde wandeling naar de begane vloer laten zakken. Daarna zijn zij de muur overgeklommen die uitgeeft op de politiegebouwen. Daarbij werd de elektrische veiligheidsbedrading onklaar gemaakt.

 

De cel van beide gedetineerden werd samen met de politie doorzocht en daar werd nauwelijks nog materiaal gevonden. De doorgezaagde tralie lag op de grond. Van een zaag en kniptang was er geen spoor. Er bevonden zich ook nog nauwelijks persoonlijke spullen in de cel.

 

De risicoanalyse van de vluchtgevaarlijkheid van een gedetineerde gebeurt door de directie op basis van de beschikbare informatie. Dat kan gaan om informatie van de politie of van het gerecht, of om interne informatie vanuit de gevangenis. Zo is het uiteraard logisch dat gedetineerden die in het verleden ontsnapt zijn of die een poging tot ontsnapping hebben ondernomen, negatiever worden beoordeeld dan de andere gedetineerden.

 

In casu was de gevangenis niet op de hoogte dat Ilir Ceni vroeger uit een Italiaanse gevangenis was ontsnapt. Bovendien bestond er geen enkele concrete indicatie in de inrichting dat het ging om vluchtgevaarlijke gedetineerden.

 

De gevangenisdirectie heeft haar beslissingen genomen op basis van de informatie waarover zij normaal beschikt. De directie beschikt uiteraard niet over het gerechtelijk dossier dat intussen is opgemaakt. Ik heb daar ook nog geen informatie uit. Ik beschik dus niet over gedetailleerde verdere analyse. Zonder specifieke informatie van de onderzoeksrechter, de politie of het parket kan er ook nog geen verband gelegd worden tussen opgesloten gedetineerden en kan er geen informatie worden gegeven over de juiste modus operandi of de wijze waarop men zich die wapens kon aanschaffen.

 

Daarover is vandaag nog geen informatie bekend.

 

Het gevangeniswezen is in grote mate afhankelijk van de informatie die door de politie en het parket wordt geleverd. Het is de bedoeling om die informatiestroom te verbeteren. In de nabije toekomst zullen alle incidentgerelateerde gegevens over gedetineerden ingeschreven worden in een rubriek van de gedetineerdendatabank, wat het beheer van de informatie sterk zal verbeteren.

 

Binnen een relatief korte termijn hopen wij heel belangrijke, nieuwe software te installeren voor het beheer van de gevangenissen. Voor alle gevangenissen komt er dus totaal nieuwe software die het beheer en het verzamelen van allerlei informatie veel efficiënter zou moeten laten verlopen. Nu gebeurt dat ook, maar eigenlijk niet professioneel genoeg. Ik ben ervan overtuigd dat wij met die aanbesteding, die nu op zijn einde loopt en die tot toewijzing moet leiden voor de software voor het hele gevangenisbeheer, op het vlak van informatiehuishouding veel zullen vooruitgaan.

 

Na de ontsnapping in 2006 uit de gevangenis te Dendermonde werden een aantal veiligheidswerken uitgevoerd. De wandelingen werden vernieuwd en bijkomend beschermd met een afsluiting van concertinadraad. De camerabewaking werd verbeterd en er kwam elektrische veiligheidsbedrading op de buitenmuur. Alle celdeuren werden vervangen. Het is dus absoluut niet zo dat de gevangenis niet beveiligd was tegen ontsnapping, maar in casu hebben de gedetineerden gebruikgemaakt van een zaag en een kniptang, die deze beveiliging onklaar hebben kunnen maken. De vraag hoe zij dat materiaal hebben kunnen verkrijgen, staat centraal in het onderzoek, dat thans lopende is.

 

Het gaat hier eigenlijk nog maar om de tweede ontsnapping uit een gesloten inrichting in 2011. Daarbij moet er wel rekening mee gehouden worden dat de eerste ontsnapping volgens de huidige stand van zaken enkel heeft kunnen plaatsvinden met de medeplichtigheid van een beambte. Zo is het niet moeilijk. In 2010 konden tien gedetineerden ontsnappen, maar daarvan konden er slechts drie rechtstreeks de gevangenis ontvluchten. Anderen ontsnappen soms als zij in een ziekenhuis zijn. In 2010 waren er maar drie ontsnappingen, wat eigenlijk een historisch record is. Dat heeft helemaal geen betrekking op de 26 of 28 van weleer in Dendermonde.

 

De beveiliging is verbeterd. Er worden betere resultaten voorgelegd, maar alle ontsnappingen verhinderen, zal nooit lukken. In geen enkel land zal dat ooit lukken. De creativiteit en de gedrevenheid om te ontsnappen, zijn manifest nog altijd zo groot dat men ook weeral de meest klassieke methodes toepast om te ontsnappen, met succes. Voor mij is dat het vreemdste. Ik ben ooit eens in een gevangenis op stage geweest. Het eerste wat men mij daar leerde, was dat men met de sleutel op de tralies moet kloppen.

 

Dat moest iedere dag gebeuren om te kijken of de tralies nog intact waren. Hier zal dus moeten uitgewezen worden of men dat heeft nagelaten. Misschien deed men dat niet in Dendermonde, maar in Brugge was dat een dagelijkse activiteit, om te horen of er een gewijzigde klank was. Het onderzoek zal dat moeten uitwijzen.

 

24.04  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de minister, wat dit specifieke geval betreft, begrijp ik echt niet dat niemand hoort of ziet dat men die tralies doorzaagt. Dat moet toch meer dan tien seconden geduurd hebben? Ik vind het eigenlijk een beetje raar dat het alarm pas afgaat en dat men pas gealarmeerd wordt als men aan de muur is. Dat het alarm dan weerklinkt is normaal, maar dat niemand dat hoort, wil toch zeggen dat er een zeer kleine bewaking was of dat er zeer weinig langs de cel werd gegaan en dat het raampje van de celdeur slechts weinig werd geopend.

 

24.05 Minister Stefaan De Clerck: Ik ben vergeten te zeggen dat wij wachten op de nieuwe gevangenis.

 

24.06  Sarah Smeyers (N-VA): Daarover gaat mijn tweede vraag, mijnheer de minister.

 

Ik snap evenmin dat u zegt dat men niet wist dat een van die twee al een gevangenis in Italië was ontvlucht, maar dat men dat dan ’s morgens blijkbaar wel wist, acht uur na zijn ontsnapping. Ik meen dat er dus echt een verbetering in de communicatie vanuit het gerecht of vanuit het parket naar de gevangenissen moet komen. Had men dat geweten, dan had men die gedetineerde misschien niet in een minder bewaakte vleugel geplaatst. Men zou dan geweten hebben dat het wel degelijk om een zware jongen ging.

 

Dan is er de discussie over de gevangenis van Dendermonde. Het is een zeer mooi en zeer oud gebouw dat zeker bewaard moet worden. Het is echter mijns inziens niet meer geschikt voor criminelen anno 2011. Ik denk dat u het daarover allicht met mij eens bent.

 

De gevangenis voor Dendermonde is gepland, maar ik heb mij laten vertellen dat er alweer een klacht bij de Raad van State is ingediend door natuurverenigingen. Ik hoop van harte dat uw gevangenisplan weldra uitvoering krijgt en de eerste steen van een nieuwe, moderne gevangenis kan worden gelegd. Het feit dat men Daltongewijs kan ontsnappen zegt genoeg over die gevangenis van Dendermonde.

 

24.07 Minister Stefaan De Clerck: Als u nog een tijdje zo voortdoet, dan zal ik nog de eerste steen leggen.

 

24.08  Tanguy Veys (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik blijf een beetje op mijn honger, niet zozeer wat de oorzaak betreft en hoe men precies te werk is gegaan, maar wel wat de werkomstandigheden betreft.

 

Wanneer ik u erop wijs dat er een tekort is aan strafcellen voor weerspannige gedetineerden en dat er een tekort is aan personeel, dan moet ook die ontsnapping in dat kader worden gezien. Ik vermoed dat het onderzoek dat ook zal uitwijzen.

 

Het alarm is blijkbaar pas afgegaan op het moment dat men zich op de buitenmuren bevond. Ik vermoed dat er nog een aantal andere preventieve maatregelen in dit geval niet hebben gewerkt, maar ik hoop dat ze de volgende keer wel zullen werken.

 

Die garantie heb ik vandaag niet gekregen, behalve een computerprogramma dat soelaas zal brengen of een gevangenis die ooit zal worden gerealiseerd. Ik heb de indruk dat u achter de feiten aanholt, zeker wat de overbevolking betreft.

 

Die gevangenis, in de huidige omstandigheden met 251 gevangenen en slechts 2 strafcellen, dat is om miserie vragen.

 

24.09 Minister Stefaan De Clerck: Dat heeft niets te maken met strafcellen. Er was geen enkele reden om die personen in speciale strafcellen te steken. Dat is ook niet gebeurd.

 

Dat soort gevangenissen zal men nooit volgens de regels van de kunst totaal kunnen beveiligen. Het is een negentiende-eeuws gebouw en wij zijn in de eenentwintigste eeuw. Ik ben gisteren op bezoek geweest in Namen, waar dat gijzelingsdrama zich heeft voorgedaan en waar een gedetineerde werd gedood door zijn celgenoot.

 

Men kan van die negentiende-eeuwse gevangenissen niet verwachten dat de veiligheid optimaal is. Er wordt daarin geïnvesteerd, maar het is altijd oplapwerk.

 

Wij zijn nu bezig met acht nieuwe gevangenissen, waaronder een in Dendermonde, waarvan ik nu hoor dat de voorzitter ze niet wil.

 

24.10  Sarah Smeyers (N-VA): Neen. Die milieuvereniging wil ze niet.

 

24.11 Minister Stefaan De Clerck: Ik dacht dat u daarvan lid was, mevrouw de voorzitter.

 

24.12  Tanguy Veys (VB): Mijnheer de minister, ik heb hier geen pleidooi gehouden dat die twee gevangenen in een strafcel moesten gezeten hebben. Ik zeg gewoon dat, of die twee ontsnappingen er nu waren geweest of niet, er in de gevangenis van Dendermonde een tekort aan strafcellen is en dat, zeker gelet op de infrastructuur, 251 gedetineerden in Dendermonde te veel is en dat daaraan iets moet worden gedaan.

 

24.13 Minister Stefaan De Clerck: Waar ben ik momenteel mee bezig? Er komen acht nieuwe gevangenissen en er is Tilburg.

 

24.14  Tanguy Veys (VB): Op korte termijn. Ik denk niet dat de problematiek van Dendermonde kan wachten tot ooit die gevangenis er komt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

25 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "niet-gebruikte enkelbanden" (nr. 3039)

- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de niet-gebruikte enkelbanden" (nr. 3117)

- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "het gebruik van de enkelbanden" (nr. 3123)

- de heer Renaat Landuyt aan de minister van Justitie over "de niet-gebruikte enkelbanden" (nr. 3169)

25 Questions jointes de

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "les bracelets électroniques non utilisés" (n° 3039)

- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les bracelets électroniques non utilisés" (n° 3117)

- Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "l'utilisation des bracelets électroniques" (n° 3123)

- M. Renaat Landuyt au ministre de la Justice sur "les bracelets électroniques non utilisés" (n° 3169)

 

De voorzitter: Alleen de heer Schoofs is aanwezig voor het stellen van zijn vraag.

 

25.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, 1 500 personen zouden onder elektronisch toezicht kunnen geplaatst worden, maar in september 2010 werd reeds door u gezegd dat 1 200 absoluut het maximum is.

 

In sommige arrondissementen leidt dit tot een grote achterstand inzake strafuitvoering, omdat er ook veel alternatieve straffen worden uitgesproken, meer dan elders, zoals in Franstalig Brussel en blijkbaar ook in Dendermonde en Antwerpen.

 

Ik veronderstel dat u ook zult antwoorden op de vragen van mevrouw Lahaye-Battheu, omdat het antwoord daarop werd voorbereid, maar ik ga haar vragen natuurlijk niet aflezen; dat zou intellectueel oneerlijk zijn en niet al te collegiaal.

 

Kunt u verdere toelichting verstrekken, mijnheer de minister?

 

Tegen wanneer meent u dat de maximale capaciteit van elektronische enkelbanden kan worden aangewend? Het gaat dan over 300 of 400 bijkomende personen onder elektronisch toezicht.

 

25.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, er zijn daarover verschillende vragen gesteld.

 

In verband met de cijfers, het volgende. Op 28 februari 2011 stonden volgens de cijfers van het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht 1 141 personen onder elektronisch toezicht. Toen ik begon waren er 600, nu zijn het er dus 1 141. Dit cijfer verschilt van dag tot dag. Globaal genomen moet benadrukt worden dat dit bijna een verdubbeling is ten opzichte van begin 2009, toen nog iets meer dan 600 personen onder elektronisch toezicht stonden. Het streefdoel op korte termijn blijft een dagpopulatie van 1 500.

 

Volgens de cijfers van het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen waren er op 15 februari 2011 in totaal 1 980 personen in strafonderbreking. In deze groep zitten drie categorieën.

 

Ten eerste, de veroordeelden voor wie nog een maatschappelijk onderzoek door de justitieassistent moet gebeuren. Volgens de justitiehuizen waren dat 1 037 personen op datum van 31 januari.

 

Ten tweede, de veroordeelden waarbij een dergelijk onderzoek lopende is. Men is daarmee concreet bezig. Dat zijn er 508.

 

Ten slotte, de veroordeelden van wie dit onderzoek werd afgerond en voor wie een positieve beslissing tot toekenning van elektronisch toezicht werd genomen, maar die nog wachten op een aansluiting.

 

Met andere woorden, er staat een reservoir klaar van mensen die onder de toepassing kunnen vallen, want die laatste categorie telt ook 401 personen, die wachten op de toepassing.

 

Er moet nog worden opgemerkt dat deze personen in strafonderbreking niet tot de dagpopulatie van de gevangenis worden gerekend. Dat heeft tot gevolg dat het onder elektronisch toezicht stellen van deze personen in strafonderbreking geen dalende impact heeft op de overbevolking.

 

Een dergelijke impact is er enkel indien personen die daadwerkelijk in de gevangenis verblijven, onder elektronisch toezicht worden geplaatst. Indien de beslissing tot elektronisch toezicht voor deze laatste categorie wordt genomen – bijvoorbeeld door de strafuitvoeringsrechtbank of met betrekking tot personen aan wie geen strafonderbreking werd toegestaan – worden deze personen prioritair onder elektronisch toezicht geplaatst om zo een maximaal effect op de gevangenispopulatie te bekomen.

 

Ook het aantal strafonderbrekingen moet vanzelfsprekend zo beperkt mogelijk blijven. Vooral in deze categorie moet de capaciteitsstijging naar 1 500 een oplossing bieden.

 

De plannen voor een capaciteitsuitbreiding van het elektronisch toezicht gingen inderdaad gepaard met bijkomende middelen voor bijkomend personeel. Dit is geen belofte; in deze middelen werd effectief bijkomend voorzien in de begroting 2010, ondanks budgettair moeilijke tijden. Bovendien werd de categorie van justitieassistenten ook vrijgesteld van de maatregelen die noodgedwongen werden genomen, in het kader van de besparingen op de personeelskredieten 2010.

 

De vrijgemaakte middelen moeten op het terrein wel worden omgezet in effectieve personeelsleden. Concreet betekent dit dat er op het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht, sinds oktober 2010, in totaal elf bijkomende personeelsleden aangeworven zijn. Zij zijn intussen volledig operationeel. De selectieprocedure voor negen bijkomende personeelsleden is momenteel nog lopende. Naast de bijkomende personeelsleden moeten er immers ook personeelsleden vervangen worden. Deze personeelsleden staan in voor de controle op het elektronisch toezicht vanuit het nationaal centrum in Brussel.

 

Naast de bijkomende aanwervingen op het nationaal centrum, zijn er ook bijkomende personeelsleden in de justitiehuizen nodig. Deze justitieassistenten staan in voor de maatschappelijke enquêtes en de begeleiding. Elektronisch toezicht blijft een samenspel tussen louter technische controle en het werken aan de re-integratie.

 

Op het terrein worden moeilijkheden gemeld bij het omzetten van deze middelen in effectieve personeelskrachten. Dit heeft gedeeltelijk te maken met de specifieke personeelssituatie van de justitiehuizen. 87 % van het personeel in de justitiehuizen is vrouwelijk en van jonge leeftijd. Daardoor zijn er vaak onderbrekingen, onder meer door zwangerschappen. Het is zeer moeilijk om op een flexibele manier voor de continuïteit te zorgen.

 

Wij vragen om hieromtrent een doorbraak te bereiken, om structurele oplossingen te vinden. Naar aanleiding van verklaringen in de pers vorige week, heb ik aan de directeur-generaal van de justitiehuizen mijn verwachtingen hierover duidelijk gemaakt. Ik ga ervan uit dat de nodige stappen zullen worden gezet om hiervoor op korte termijn een oplossing te vinden.

 

Voor het elektronisch toezicht stelt zich het probleem van de wachtlijsten het scherpst in vijf justitiehuizen, namelijk in Antwerpen, Franstalig Brussel, Brugge, Dendermonde en Luik. Deze vijf justiehuizen staan in voor meer dan 80 % van alle wachtlijsten inzake elektronisch toezicht. Precies om deze reden wordt de concrete situatie voor deze justitiehuizen momenteel diepgaand geanalyseerd. De situatie in Antwerpen, waar het grootste justitiehuis van Vlaanderen is gevestigd, is het meest problematisch. Een overleg met de betrokken actoren hierover is deze week voorzien, wat overigens al langer gepland was.

 

Ten slotte, in verband met de vereenvoudiging van de procedure, indien vereenvoudiging mogelijk is, moet dit zeker gebeuren. Een vereenvoudiging mag echter geen afbreuk doen aan de kwaliteit van het elektronisch toezicht. Wel kan worden nagegaan of bepaalde werkprocessen niet sneller of eenvoudiger kunnen opgevat worden. Deze oefening is momenteel ook aan de gang op basis van een ontwerp dat eind januari 2011 werd uitgewerkt door het Directoraat-generaal Justitiehuizen en het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen.

 

Ten slotte, betreffende de nieuwe technologische toepassingen, zoals gps-toepassingen of stemherkenning, ik heb tijdens de bespreking van mijn nota Strafuitvoeringsbeleid reeds gesteld dat dergelijke nieuwe toepassingen verder moeten worden verkend. Dit geldt bovendien ook voor een eventuele uitbreiding van het toepassingsgebied, zoals de toepassing van elektronisch toezicht tijdens de voorlopige hechtenis of als autonome straf. Deze discussie moet ten gronde gevoerd worden in alle openheid, in alle sereniteit, maar best door een regering met volle bevoegdheden.

 

25.03  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, voor een keer komt er erkentelijkheid vanuit de oppositie. Het feit dat in twee jaar tijd het aantal gestegen is van 600 naar meer dan 1 100 is een prestatie.

 

Natuurlijk, een aantal blijft er nog openstaan. U hebt de hele complexe problematiek geschetst. Het zijn blijkbaar niet alleen de toestelletjes die moeten aangeleverd worden, het is heel wat meer dan dat. Het begint reeds bij de rechtbanken.

 

Verder hoop ik dat in de toekomst het probleem snel zal kunnen geregeld worden, met een regering met volheid van bevoegdheden.

 

U spreekt over het feit dat het voor 87 % vrouwen zijn die de justitiehuizen bemannen of beter bevrouwen. Ik ga mij daarover niet uitspreken, want de vrouwen zijn in de meerderheid in deze zaal, zeker als u de zaal nu nog even gaat verlaten.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

26 Question de Mme Valérie De Bue au ministre de la Justice sur "les problèmes de capacité de la zone de police Nivelles-Genappe" (n° 3062)

26 Vraag van mevrouw Valérie De Bue aan de minister van Justitie over "de capaciteitsproblemen van de politiezone Nijvel-Genepiën" (nr. 3062)

 

26.01  Valérie De Bue (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, comme vous le savez, la zone de police de Nivelles-Genappe est confrontée à un problème de capacité lié à l'explosion des chiffres de transferts de détenus ces dernières années.

 

Lors de la mise en place de la zone de police, l'engagement quotidien avait été estimé à six membres du personnel. Une nouvelle évaluation fait état d'un besoin de douze assistants de sécurité car les transferts des détenus demandent une attention particulière, qui empêche les policiers de la zone de remplir leurs missions premières.

 

À de nombreuses reprises, le chef de corps de la zone de police a essuyé des refus d'engagement de personnel supplémentaire. Pourtant, c'est la seule zone de police de la province qui compte un palais de justice et une prison.

 

Serait-il possible, au vu de cette situation de plus en plus précaire, de mettre rapidement à disposition cinq assistants de sécurité supplémentaires?

 

De plus, la GPI 44ter prévoit que le corps d'intervention peut être engagé notamment afin d'appuyer les zones de police dans le cadre de réalisation des objectifs de plans d'actions. Pourrait-on engager du CIK DirCo Nivelles pour l'exécution des transferts des détenus lorsque la capacité quotidienne est dépassée?

 

26.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, chère collègue, le corps de sécurité dispose actuellement d'un cadre opérationnel de 420 agents de sécurité. Ces agents sont répartis sur 28 unités dans lesquelles ils effectuent des missions de transfert et de police des cours et tribunaux au profit des zones de police locale et de la police fédérale.

 

La répartition de ces 420 agents s'est faite par vagues successives avec une priorité pour les zones de police disposant d'un établissement pénitentiaire. Un effectif avait également été prévu dès le départ pour le palais de justice de Bruxelles.

 

Une attribution d'un cadre d'agents de sécurité supplémentaires pour la zone de Nivelles n'est, pour le moment, pas possible. Nous ne disposons pas des crédits budgétaires nous permettant de recruter au-delà du cadre actuel des sept agents prévus pour cette zone.

 

Quant au CIK de la province du Brabant wallon, qui compte 31 policiers fédéraux, 16 membres sont affectés auprès du DirCo Nivelles et 15 membres sont répartis dans les zones de police Nivelles-Genappe, Ardennes brabançonnes, La Mazerine, Ottignies-Louvain-la-Neuve et Ouest Brabant wallon à concurrence de trois membres par zone. La zone de police Nivelles-Genappe dispose donc déjà de trois membres du CIK qui peuvent être engagés pour toutes les missions de transfert de la police locale.

 

Par contre, au vu des missions prioritaires du CIK, définies dans la circulaire du 27 janvier 2010, le transfert de détenus n'est pas considéré par le ministre de l'Intérieur comme une mission à caractère tout à fait exceptionnel du CIK auprès du DirCo.

 

En effet, c'est le rôle du corps de sécurité de la Justice d'assurer le transfert des détenus, en renfort de la police locale qui reste donc le responsable de la mission.

 

La discussion sur la capacité pour ce travail reste évidente. Il faudra un jour opérer des choix beaucoup plus définitifs et plus importants. Aujourd'hui, nous devons travailler dans le cadre du budget et de nos possibilités, avec ce corps d'intervention. Un jour, ce cadre devra nécessairement être élargi pour répondre à toutes les demandes qui sont formulées.

 

26.03  Valérie De Bue (MR): Monsieur le ministre, vous ne m'annoncez malheureusement pas de bonnes nouvelles, d'autant plus que vous évoquez trois CIK. La zone ne m'avait pas communiqué cette information. Je mesure bien que ce type de mission ne soit pas prévu dans la circulaire mais j'espère – puisque vous parlez de budget – que le budget 2011, même s'il sera minimaliste, pourra prendre en compte ces besoins. Je vous relaye un cri d'alarme de notre police qui a déjà été éprouvée dans le cadre du procès Habran l'an dernier. Elle ne s'amuse pas à nous alerter. Il y a, selon moi, un véritable problème sur le terrain et j'ose espérer que vous ne serez pas sourd à ces appels.

 

26.04  Stefaan De Clerck, ministre: C'est un problème général que je reconnais mais qui demande des moyens supplémentaires. Il faudrait, par exemple, que je reçoive une partie du budget des Affaires intérieures, qu'une partie du budget Police soit transférée à la Justice et qu'on prenne la totalité de la responsabilité en ce qui concerne ce travail-là. En principe, cela relève de la responsabilité des polices. Or, il y a déjà le corps de sécurité avec tout un paquet supplémentaire. On demande finalement que la totalité de ces activités soit transférée à d'autres personnes. Ce glissement est en cours mais, aujourd'hui, on ne peut apporter une réponse totale. Je comprends la demande mais je ne dispose actuellement pas des moyens.

 

26.05  Valérie De Bue (MR): Je vous remercie pour votre réponse, monsieur le ministre.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

27 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "hoe griffiers en rechters omgaan met agressie" (nr. 3104)

27 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "la gestion de l'agressivité par les greffiers et les juges" (n° 3104)

 

27.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, deze vraag sluit aan bij mijn eerdere vraag over de veiligheid van gerechtsgebouwen. Wij hebben altijd gekeken wat er mogelijk is om gerechtsgebouwen te beveiligen. U hebt de uitleg gegeven dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen vredegerechten en rechtbanken van eerste aanleg.

 

Mijn vraag gaat over het personeel van de griffies en over de rechters zelf. Hoe gaan zij om met agressie? Die mensen komen wel vaker in contact met ontevreden mensen. Dit kan gepaard gaan met bedreigingen, zowel fysiek als verbaal. Onlangs verscheen er nog zo’n geval in de pers. In Sint-Jans-Molenbeek had iemand bedreigingen geuit ten aanzien van de vrederechter en de griffier. Worden die mensen getraind om te leren omgaan met dergelijke agressieve personen?

 

Lijkt het u een goed idee die mensen daartoe op te leiden?

 

Zijn er gevallen bekend van griffies met een verhoogd ziekteverzuim ten gevolge van blootstelling aan agressie? Kent u daar concrete voorbeelden van?

 

27.02 Minister Stefaan De Clerck: Sinds de wet van 31 januari 2007 heeft het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding als opdracht: instaan voor de gerechtelijke opleiding in al haar aspecten. De wet bekrachtigt het recht van de beroepsmagistraten deel te nemen aan permanente opleidingen.

 

Voor het gerechtspersoneel voorziet het koninklijk besluit van 19 mei 2009 in dienstvrijstellingen en opleidingsverlof. Naast de gerechtelijke opleidingen kunnen zij ook algemene opleidingen volgen bij het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid. Mits een machtiging door het IGO kunnen personeelsleden ook externe opleidingen volgen.

 

Het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding organiseert een opleiding voor magistraten, waaronder vrederechters, griffiers en andere leden van het personeel van de rechterlijke orde, over de problematiek van het voorkomen van en het omgaan met agressiviteit. Zij worden immers geregeld geconfronteerd met moeilijke situaties, onder meer wanneer onvoldane of mistevreden rechtsonderhorigen hen belagen en op agressieve wijze hun frustraties uiten.

 

In dergelijke situaties is het noodzakelijk over bepaalde vaardigheden te beschikken die toelaten de oorsprong van de agressiviteit waarmee men wordt geconfronteerd te begrijpen en ze te doen afnemen.

 

De duur van de opleiding bedraagt één dag. In de voormiddag wordt het theoretisch referentiekader aangereikt van de vaardigheden die toelaten de toename van agressiviteit te voorkomen, zoals luisteren, empathie en niet-gewelddadige communicatie. In de namiddag wordt effectief gewerkt op de training van de vaardigheden via rollenspelen, waarbij onder meer voorbeelden worden gehanteerd van situaties waarin de deelnemers in hun professionele omgeving met agressiviteit werd geconfronteerd. De selectie van de deelnemers gebeurt door het IGO, dat evenwel aan niemand de deelname heeft geweigerd. Integendeel, het heeft bijkomende sessies gepland om iedereen in staat te stellen deel te nemen.

 

Omdat uit de behoefteanalyse is gebleken dat deze nood heel actueel is en betrekking heeft op een zeer groot aantal magistraten en personeelsleden, wordt de opleiding georganiseerd op een gedecentraliseerde basis op tien verschillende locaties. De opleiding is van start gegaan in het najaar van 2010 en loopt nog tot eind maart 2011. In totaal zullen 28 sessies met telkens 15 deelnemers hebben plaatsgevonden.

 

Het gerechtspersoneel kan ook opleiding volgen bij het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid. Dat zijn opleidingen die de ontwikkeling van gedragsgerichte competenties nastreven. De communicatie en het omgaan met personen of met bepaalde gebeurtenissen maken deel uit van het aanbod. Op vraag van het personeelslid kunnen bijvoorbeeld opleidingen en modules worden aangeboden, gecertificeerde opleidingen, hoe om te gaan met communicatie, assertiviteit, intimidatie, agressie enzovoort.

 

Mede gezien de vertrouwelijkheid van medische gegevens is het oorzakelijk verband tussen afwezigheden wegens ziekte en agressie op het werk niet vast te stellen. Enkel in geval van aangifte van de gebeurtenis, zoals arbeidsongevallen, wordt het verband met de gebeurtenis door mijn administratie geregistreerd. De gevallen waarbij agressie als de oorzaak van een arbeidsongeval werden aangegeven, zijn beperkt. Sinds 2007 werden slechts vijf dergelijke gebeurtenissen geregistreerd. Het betreft hier voornamelijk kleine schermutselingen met slagen en oppervlakkige verwondingen. De meest in het oog springende gebeurtenis betreft echter de agressie ter zitting van het vredegerecht van het vierde kanton te Brussel, die heeft geleid tot de dood van zowel vrederechter Brandon als griffier Bellemans. Die traumatische gebeurtenis heeft ook geleid tot de lange afwezigheid van het griffiepersoneel. De hoofdgriffier is trouwens nog steeds afwezig wegens ziekte ten gevolge van deze feiten.

 

27.03  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat het inderdaad goed is dat dergelijke cursussen bestaan. Als het griffiepersoneel en de magistraten weten hoe zij ermee moeten omgaan, kan dat misschien meer problemen voorkomen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

28 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het uitblijven van uitvoeringsbesluiten ten gevolge van het uitblijven van een regering met volheid van bevoegdheid" (nr. 3074)

28 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'absence d'arrêtés d'exécution à la suite de l'absence d'un gouvernement bénéficiant de la plénitude de compétences" (n° 3074)

 

28.01  Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten heeft in haar tijdschrift LOKAAL van 16 november 2010 haar beklag gemaakt over het feit dat er nog geen uitvoeringsbesluiten zijn voor diverse wetten, en zeker voor de wet op de kansspelen.

 

Mijnheer de minister, kunt u mij, voor uw bevoegdheidsdomein Justitie meedelen welke koninklijke besluiten momenteel klaar zijn, maar liggen te wachten op een regering met volheid van bevoegdheid om te kunnen worden uitgevaardigd?

 

28.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Schoofs, de regering belast met de afhandeling van de lopende zaken, is een grondwettelijke gewoonte die de bevoegdheid van de regering in haar uitvoerende taken beperkt. Rechtsleer en rechtspraak hebben de lopende zaken aan de hand van een aantal criteria nader omschreven. Dezelfde criteria zijn opgenomen in de traditionele rondzendbrieven betreffende de lopende zaken bij het begin van de periode van lopende zaken.

 

Er worden drie categorieën van handelingen onderscheiden.

 

Ten eerste, zaken van dagelijks beheer. Die kunnen steeds afgehandeld worden.

 

Ten tweede, belangrijke handelingen die het dagelijks beheer overschrijden, zodat maatregelen genomen kunnen worden in die mate dat zij geen nieuw initiatief vereisen van de regering. Zij moeten een normale afwikkeling vormen van beleidskeuzes.

 

Ten derde, de dringende zaken die geen uitstel dulden, omdat anders de fundamentele belangen van de natie geschaad kunnen worden. Ook hier mag een regering in lopende zaken optreden.

 

Het is binnen dat raam dat de regering in haar opdracht als uitvoerende macht telkens moet afwegen of een maatregel effectief kan worden genomen. Dat vergt een onderzoek, geval per geval, rekening houdend met de omstandigheden en de noodzaak om de maatregel te nemen. Enkel uitvoeringsbesluiten die deze toets doorstaan, worden uitgevaardigd.

 

28.03  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, hoeveel zijn er dat?

 

28.04 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer Schoofs, ik heb als antwoord die analyse. Ik heb daar geen informatie over gekregen. Ik zou dat speciaal moeten opvragen. Die situatie wijzigt echter iedere dag.

 

28.05  Bert Schoofs (VB): U bedoelt, omdat er elke dag koninklijke besluiten uitgevaardigd worden?

 

28.06 Minister Stefaan De Clerck: Ja, steeds meer dossiers worden dringend.

 

28.07  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, dat is al een heel algemene treffende opmerking.

 

Ik zal de aantallen dan nog eens schriftelijk opvragen.

 

De voorzitter: Het gaat om “dringend” in het belang van de natie. Onderhandelingen zijn ook in het belang van een bepaalde natie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

29 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de kritiek van de HRJ op het laattijdig publiceren van vacatures" (nr. 3109)

29 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "les critiques du CSJ à propos de la publication tardive des places vacantes" (n° 3109)

 

29.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik kom terug op een vorige vraag in verband met de toepassing van de circulaire nr. 154 en het laattijdig publiceren van de vacatures.

 

De Hoge Raad voor de Justitie heeft opnieuw gereageerd op uw antwoord op hun initiële vraag. Daarom leg ik u de vragen voor die de Raad zich stelt.

 

Ten eerste, de maatregel met betrekking tot het laattijdig publiceren wordt momenteel algemeen toegepast. Is het niet mogelijk om de maatregel te versoepelen en geval per geval te evalueren op basis van de korpsgrootte, de beschikbare vrije plaatsen of de impact op de dagelijkse werking?

 

Ten tweede, u kondigde ook besparingen aan met betrekking tot de gerechtskosten. Hoe staat het daarmee? Hoeveel werd op dit domein reeds bespaard? Hoeveel werd reeds bespaard in andere sectoren? Welk bedrag probeert u te besparen door het laattijdig publiceren van vacatures?

 

Ten derde, in het verleden hebt u reeds bespaard op bodes. Is er hieromtrent tevredenheid? Bent u tevreden over het uitgespaarde bedrag? Hoe ervaren de rechtbanken en hoven die maatregel? Welke impact heeft dit op hun dagelijkse werking?

 

29.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, ik heb vrijdag een antwoord van de Hoge Raad voor de Justitie ontvangen. De communicatie gaat snel. Ik heb nog niet de gelegenheid gehad om hen te antwoorden, maar ik zal hier meteen antwoorden, zodat het dan via het verslag kan doorgaan naar de Hoge Raad. U bent bij deze dus een go-between.

 

Ik heb al herhaaldelijk gesteld dat de regering in de budgettair moeilijke tijden heeft beslist om een belangrijke besparing door te voeren op de personeelsuitgaven. Ook Justitie moet een inspanning leveren. Zoals alle ministers in de regering heb ik mij daartoe geëngageerd.

 

Ik wil herhalen dat ik aan mijn departement heb gevraagd om een besparingsoefening door te voeren, met daarop drie belangrijke uitzonderingen, drie principes die ik heb willen vrijwaren, gezien de specificiteit van de sector waarover het ging.

 

Ten eerste, voor de penitentiaire sector moest voor het bewakingspersoneel de vervanging van iedere vertrekker gegarandeerd blijven. Ten tweede, voor de justitiehuizen werd eveneens beslist dat vertrekkende justitieassistenten zouden worden vervangen. Ten derde, voor de rechterlijke orde heb ik eveneens geopteerd om iedere vertrekker op de personeelskaders te vervangen.

 

Voor de andere categorieën van personeel is er dus geen automatisme op vervanging en zijn de kaders en personeelseffectieven niet gegarandeerd. Daar komt de besparing dus neer op een personeelsvermindering.

 

De magistratuur en de Hoge Raad voor de Justitie moeten zich ervan bewust zijn dat de vertraging in de invulling van de vacatures het minste kwaad is.

 

Er wordt immers geen personeelsvermindering op de statutaire kaders doorgevoerd, maar alleen een bepaalde vertraging toegepast. Bovendien waakt de administratie erover dat voor de vertrekkers de procedure voldoende op voorhand wordt gestart, opdat na de twee maanden de ambten niet meer onbezet blijven. Dus een onderbreking van twee maanden.

 

Zoals gezegd, worden de in de wet voorziene termijnen wat mijn bevoegdheid betreft, niet volledig uitgeput. Dat kan ik niet altijd van de andere actoren in de procedure zeggen. Ik vraag ook aan de magistraten om hun pensioenaanvraag voldoende tijdig in te dienen, opdat de procedure niet wordt vertraagd. Tot nader orde kan ik deze maatregel van het minste kwaad niet versoepelen. Voor 2011 geldt een complementaire besparing van 0,7 % op de personeelsuitgaven. Dat was al beslist in 2009. Ook hier moet de FOD Justitie zijn bijdrage leveren.

 

U vraagt mij in uitzonderingen te voorzien. Theoretisch geen probleem, op voorwaarde dat de bijkomende kosten elders worden gecompenseerd. Men vraagt mij meer autonomie en meer decentralisatie in het beheer. Wij hebben dat trouwens al voorgesteld in ons plan voor de hertekening van het gerechtelijk landschap. Ik heb de verantwoordelijke korpsoversten ook gezegd dat ik open sta voor andere voorstellen. Indien men op de ene plaats wil afwijken van de algemene regel en de extra kosten op een andere plaats wil opvangen met een extra besparing, kan dat geen probleem zijn, maar het totale bedrag van de besparing moet worden gehaald. Bij de opmaak van de begroting werd immers het bedrag al uit de begroting gehaald. Ik heb niet meer middelen: op een bepaald ogenblik moet ik daar de consequenties uit trekken.

 

U verwijst naar de problematiek van de bodes. Dit is een toepassing waar met een begrotingsenveloppe werd gewerkt. We hebben voorgesteld op dit vlak een inspanning te doen. Sommigen hebben gesteld dat de werking van de gerechten daardoor in het gedrang werd gebracht. Andere korpsoversten waren deze mening niet toegedaan. Er is gezegd dat iedereen een eigen invulling kon geven, maar dat de enveloppe in haar totaliteit per ressort werd afgebouwd. Ik heb er geen weet van dat er nu nog moeilijkheden zijn. Al twee korpsoversten zijn zelfs verder gegaan in het terugschroeven van het aantal bodes ter terechtzitting en hebben gevraagd om het vrijgekomen restbedrag uit de gekregen maar niet opgebruikte enveloppe, te mogen houden om aan andere personeelsuitgaven te besteden. Dit is een methode die ik wel apprecieer. Ik ben ook akkoord gegaan. Ik heb hen gezegd dat zij een inspanning hebben gedaan, hun enveloppe goed beheerd hebben en dit terugkrijgen voor andere vragen die zij gesteld hebben. We hebben dat zo kunnen verschuiven.

 

Deze richting moeten we uitgaan in de toekomst: decentralisatie van de beheersbevoegdheden en verantwoordelijkheid nemen op het terrein. De bodes ter zitting zijn een voorbeeld daarvan. Bij de verdeling van de referendarissen en de parketjuristen gaan we dezelfde weg op, wat we ook zouden moeten kunnen doen voor de magistraten. Problemen in kleinere rechtbanken of parket zouden moeten kunnen worden opgevangen door een afvaardiging voor korte tijd, tot in de nieuwe aanwerving is voorzien.

 

Wat betreft de werkingsmiddelen, kan ik het volgende zeggen. De Hoge Raad voor de Justitie suggereert om de besparingsinspanningen meer te situeren op de werkingsmiddelen dan op de personeelsuitgaven. Dat is niet mogelijk. De regering heeft beslist om op beide vlakken besparingen door te voeren. Voor wat de werkingsmiddelen betreft, werd een vermindering doorgevoerd van 5,7 miljoen euro. Ook dat bedrag werd bij de opmaak van de begroting rechtstreeks uit de tabellen geschrapt. We hebben dat bedrag gespreid over alle uitgavenposten van de begroting.

 

Met de herziening van de tarieven voor de telecommunicatie voorzien we daarbovenop een besparing van nagenoeg 6 miljoen euro. We voorzien inderdaad nog in bijkomende inspanningen, onder meer door een betere opvolging van de uitgaven van de gerechtskosten. Bij het uitwerken ervan houden we rekening met de voorstellen van de commissie Modernisering. De nieuwe wetgeving is in voorbereiding. Er wordt ook gewerkt aan een ICT-toepassing voor het geheel van de gerechtskosten.

 

Een aanpassing van de wetgeving op DNA-onderzoeken is ook in voorbereiding. Daarna zullen we een aanbesteding kunnen uitschrijven voor de aanstelling van de laboratoria, waardoor we nogmaals een grote besparing zouden moeten kunnen realiseren. Nu gebeurt dat immers niet met een concurrentiele prijszetting.

 

Dat alles moet ons toelaten om de uitgavenstroom voor de gerechtskosten beter onder controle te kunnen houden. Laten we niet vergeten dat er steeds meer beroep wordt gedaan op gerechtsdeskundigen. Daarnaast speelt het fenomeen van de internationalisering, waardoor er ook meer aanvragen komen voor internationale rogatoire opdrachten.

 

Op het totaal van het personeel moeten we 28,7 miljoen euro besparen. Voor de bodes bedraagt dat 1,5 miljoen euro. Door de vertraging in de benoemingen wordt een bedrag van 4,8 miljoen euro bespaard.

 

29.03  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Bedankt mijnheer de minister. Ik denk dat ik alle antwoorden om mijn vragen heb gekregen.

 

Naar mijn mening kan ik uit uw antwoord ook afleiden dat u bereid bent in te gaan op een andere vraag, namelijk dat de Hoge Raad voor de Justitie en de rechterlijke macht ook betrokken zouden worden in een overleg, wanneer u andere besparingsmaatregelen zou doorvoeren.

 

29.04 Minister Stefaan De Clerck: Mijn filosofie, die in de vorige legislatuur werd vastgelegd, is een filosofie van decentralisatie van middelen en enveloppes per groter arrondissement. Daarmee moet dan gewerkt worden. Vandaar het concept van de eenheidsrechtbank, waarbij bepaald wordt hoeveel magistraten en personeel elke afdeling krijgt. De interne verschuiving en het interne gebruik van die middelen is de verantwoordelijkheid van de grote arrondissementen. Dat vormt het concept dat door een volgende regering gerealiseerd zou moeten worden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

30 Question de M. Georges Gilkinet au ministre de la Justice sur "le procès dit de Croÿ" (n° 3114)

30 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Justitie over "het proces-de Croÿ" (nr. 3114)

 

30.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j'ai appris que vous aviez visité la prison de Namur, hier ou avant-hier. J’aurai donc l’occasion de vous interroger à nouveau à ce sujet puisque vous connaissez à présent la situation aussi bien que moi!

 

En l'occurrence, je souhaite aborder un autre dossier, qui se trouve au niveau des tribunaux: il s'agit du procès dit "de Croÿ". C'est un des dossiers les plus importants de fraude fiscale encore à juger. C'est un procès concernant des sociétés de liquidités, mieux connu sous le nom de son principal prévenu que je viens de citer. Ce procès a enfin débuté en octobre 2010 devant le tribunal correctionnel de Bruxelles. Vous savez qu’il a dû déménager à la demande des prévenus puisqu’il a été instruit à Anvers, je pense.

 

Dans ce procès, il semble que la défense, qui est menée par un avocat fiscaliste connu, également magistrat suppléant et qui est même suspecté d’être à l’origine du montage, Me Afschrift pour ne pas le citer, ait choisi de multiplier les incidents d’audience jusqu’à demander la récusation de la présidente de la 49e chambre correctionnelle de Bruxelles, demande que la cour d’appel a déclaré irrecevable. Un moyen dilatoire suivant a été de nommer un nouveau conseil pour ledit prince, ayant un lien de parenté avec la présidente du tribunal, obligeant celle-ci à se déporter. C’est une manœuvre assez étonnante, voire scandaleuse!

 

L’action publique doit être assurée, monsieur le ministre, dès lors que les droits de l’État – cela concerne plus de trois milliards d’anciens francs belges – et les autres prévenus pourraient être en péril en cas de retard prolongé dans ce dossier. Dans ce cadre, il est important que la magistrate, qui a travaillé pendant plus d’un an sur les dix mille pages de ce dossier, puisse l’assurer jusqu’au bout.

 

Monsieur le ministre, où en est-on dans ce dossier? Quel est le calendrier de travail de la 49e chambre correctionnelle de Bruxelles, dont les travaux ont été interrompus?

 

Quelles sont les démarches entreprises par le ministère public, par le parquet général, pour assurer le bon aboutissement de ce procès, quelle qu’en soit l’issue par ailleurs?

 

Quelles assurances pouvez-vous donner que la présidente de cette chambre pourra effectivement assurer ce procès jusqu’à son issue, ce qui me semble être un objectif à poursuivre? Quelle décision a pris le Conseil de l’Ordre qui était interpellé afin que la présidente de cette chambre puisse continuer à assumer ce procès jusqu’à son issue – Conseil de l’Ordre qui devait juger si le nouvel avocat pouvait effectivement siéger? Quels sont, en termes de délais, les délais ultimes à respecter pour éviter tout risque de forclusion dans ce dossier?

 

30.02  Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, la question de Namur, je l'attends: c'est pour la semaine prochaine, mais j'aurais préféré y répondre tout de suite puisque j'étais là en visite et j'ai rencontré l'équipe. Je n'avais pas encore eu l'occasion de voir cette prison dans un bâtiment qui a du charme. Je vous étonne peut-être, mais je fais la distinction entre les prisons qui ont du charme et les autres.

 

Le dossier visé concerne des mécanismes complexes de fraude fiscale de type société de liquidités. L'instruction a été menée à Anvers et, à la suite d'une demande de changement de langue, le dossier a été renvoyé à Bruxelles par un jugement du tribunal de première instance d'Anvers du 8 janvier 2009. L'audience a été fixée le 19 février 2010 devant la 49chambre correctionnelle du tribunal de première instance de Bruxelles.

 

Lors de cette audience, un calendrier a été établi. Il a été convenu que l'examen des faits de cette procédure commencerait à partir du 18 octobre 2010 à raison de quatre audiences par semaine durant deux mois.

 

Depuis lors, ce dossier a connu plusieurs incidents, notamment une requête en récusation de la présidente de cette chambre, qui a été déclarée irrecevable; un pourvoi en cassation a été signé le 16 novembre 2010 contre cet arrêt; la Cour de cassation n'a pas encore statué.

 

Par un courrier du 17 décembre, l'avocat Arnaud Jansen, beau-frère de Mme Baudry, la présidente de la 49e chambre, a indiqué qu'il est consulté par M. Henri de Croÿ-Solre seul, qui l'invite à assurer la défense de ses intérêts en cette affaire. Il se réfère au pourvoi en cassation formé contre l'arrêt de la cour d'appel du 14 décembre 2010 et en déduit que ce pourvoi en cassation emporte un effet suspensif. Il signale en outre que son intervention justifie une remise de la cause afin de lui permettre de préparer utilement la défense de M. de Croÿ.

 

Cette intervention de M. Jansen, si elle devait être maintenue, aurait pour effet d'imposer à Mme Baudry de se déporter en raison du prescrit de l'article 304 du Code judiciaire. Dès lors, le président du tribunal de première instance de Bruxelles a successivement remis l'examen de cette cause aux audiences des 20 décembre 2010, 10 janvier et 4 février 2011.

 

Le dossier en cause de Henri de Croÿ-Solre et consorts est actuellement remis au 18 mars 2011.

 

Il y a lieu d'attendre l'arrêt de la Cour de cassation et, le cas échéant, un nouvel examen par le dauphin et/ou le Conseil de l'ordre des avocats du barreau de Bruxelles des arguments invoqués par les autorités judiciaires.

 

Si un autre juge devait être désigné pour remplacer Mme Baudry, l'examen de cette procédure en serait retardé de plusieurs mois, compte tenu du nombre de cartons (50), de prévenus (44) et de la technicité de ce dossier. Dès le 28 décembre 2010, lorsqu'il a été informé de l'intervention du beau-frère de la présidente en qualité d'avocat, le procureur général de la cour d'appel de Bruxelles a adressé un courrier au bâtonnier de l'ordre français des avocats du barreau de Bruxelles, en rappelant les rétroactes de cette procédure liée au dépôt d'une requête en récusation et en dénonçant l'intervention tardive de M. Jansen comme conseil de M. de Croÿ-Solre et ce après 11 audiences consacrées à ce dossier depuis le 18 octobre 2010.

 

Le dauphin de l'ordre a répondu le 5 janvier 2011 qu'il n'aperçoit pas sur la base de quels principes M. Jansen devrait s'abstenir en raison de ses liens familiaux avec Mme Baudry, ce qui constituerait une fâcheuse inversion de l'article 304 du Code judiciaire. La Conférence permanente des chefs de corps de l'ordre judiciaire a également été saisie de cette question de principe et devrait l'examiner lors de sa prochaine réunion. En effet, une telle désignation en qualité d'avocat d'un proche parent d'un magistrat peut constituer un moyen dilatoire.

 

Le prescrit de l'article 304 du Code judiciaire ne laisse aucune marge de manœuvre si M. Jansen estime devoir maintenir son intervention et si l'ordre des avocats du barreau de Bruxelles ne l'oblige pas à se déporter pour des raisons de loyauté et de déontologie. Le Conseil de l'ordre a estimé que la liberté de choix de l'avocat par le justiciable est un principe consacré par l'article 6.3 de la Convention européenne des droits de l'homme et par l'article 14.3 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques.

 

Selon la citation, les faits ont été commis jusqu'au 24 décembre 2002 et un arrêt a été rendu le 27 novembre 2007, de sorte que la prescription ne devrait pas intervenir avant le 27 novembre 2012. Cependant, il n'est pas possible de déterminer sans examen attentif des pièces du dossier la date de prescription, d'autant qu'il y a eu plusieurs pourvois en cassation qui constituent une cause de suspension du délai de prescription.

 

30.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Je remercie le ministre. Ce n'est pas une mince affaire. Vous connaissez notre attachement à la lutte contre la fraude fiscale. C'est l'un des dossiers les plus importants que notre justice ait à traiter. S'il y a bien un exemple de manœuvres dilatoires, c'est ce dossier. Quand on sait la durée nécessaire de l'instruction, le fait qu'on demande un transfert vers une chambre bruxelloise, la traduction de toutes les pièces et au début de la procédure, alors que le calendrier est connu, qu'on change de conseil, cela apparaît comme problématique.

 

Vous avez parlé de loyauté et de déontologie; nous connaissons ici exactement l'inverse.

 

Certes, il y a le principe de séparation des pouvoirs mais je pense que le Conseil de l'Ordre a aussi une responsabilité dans le bon fonctionnement de la justice, et qu'il se reprendra.

 

Je souligne le rôle du conseil initial du prévenu qui, à mon avis, joue encore en coulisses. Il est également magistrat suppléant en matière fiscale. Cela pose vraiment un problème d'être à la fois avocat dans de tels dossiers et magistrat. Ce mélange de casquettes pose problème. Cela avait été souligné à l'occasion de la commission d'enquête sur la grande fraude fiscale. La résolution de ce problème fait partie des recommandations de cette commission d'enquête. Il faudra donc aussi intervenir à ce sujet.

 

Je ne manquerai pas de vous interroger à nouveau sur ce sujet précis ainsi que sur la prison de Namur et sur les suites de ce dossier qui nous tient fort à cœur.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 17.37 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.37 uur.