Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et
de la Fonction publique |
Commissie
voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt |
du Mercredi 9 février 2011 Après-midi ______ |
van Woensdag 9 februari 2011 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.21 uur en voorgezeten door de heer Ben Weyts.
La séance est ouverte à 14.21 heures et présidée par M. Ben Weyts.
De voorzitter: Vraag nr. 1824 van mevrouw Galant is omgezet in een schriftelijke vraag.
01 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de vluchtelingen op de spoorlijn Brussel-Oostende" (nr. 2598)
01 Question de Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "les réfugiés sur la ligne ferroviaire Bruxelles-Ostende" (n° 2598)
01.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, sinds half januari zorgen illegalen die via de sporen bij het station in Oostende op de terreinen van de Oostendse haven trachten te geraken voor heel wat hinder. Zij proberen via deze route ’s nachts via de haven de grens over te steken naar Groot-Brittannië, door ergens in een container te kruipen. Veelal worden deze mensen daar afgezet door mensensmokkelaars aan wie zij een groot bedrag betalen om hen tot aan de grens te brengen.
Hoewel velen onder hen uiteindelijk door de spoorwegpolitie worden gevonden en opgepakt, zorgen zij voor heel veel hinder op de zeer drukke spoorweglijn Brussel-Oostende.
Aangezien deze problematiek al een oud fenomeen is, hoewel het zich vroeger meer in Zeebrugge voordeed, had ik willen weten hoeveel illegalen er aan deze grens in totaal inmiddels door de spoorwegpolitie opgepakt werden, althans als u daarop kunt antwoorden?
Worden de patrouilles verscherpt? Welke extra maatregelen worden er genomen om deze mensen uit de buurt van de spoorwegen te houden?
Kent u ook de afkomst van de aangehouden illegalen? Zaten daar minderjarige illegalen bij? Hoeveel van hen waren niet-begeleide minderjarigen?
Wat gebeurde er inmiddels met die aangehouden illegalen? Hoeveel van hen vroegen na hun aanhouding asiel aan en zitten dus in een asielprocedure? Worden illegalen die nog geen aanvraag tot regularisatie deden in ons land actief opgespoord en hoe gebeurt dit precies? Hoeveel werden er zo ontdekt het afgelopen jaar?
Hoeveel procent van die illegalen werd vorig jaar ontdekt nadat ze een crimineel feit hadden gepleegd en hiervoor werden opgepakt?
01.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Smeyers, mijn collega van Binnenlandse Zaken laat mij weten dat vorig jaar in totaal 1 656 illegalen werden opgepakt op het grondgebied van Oostende.
Enige nuance moet hierbij aan de dag worden gelegd. De scheepvaartpolitie Oostende intercepteert heel wat meer illegalen, aangezien het grondgebied van de scheepvaartpolitie naast dat van de spoorwegpolitie ligt. Er zijn dus heel wat illegalen die de sporen over geraken en uiteindelijk door de scheepvaartpolitie worden opgepakt.
Mijn collega van Binnenlandse Zaken laat mij ook weten dat begin vorige week overleg werd gepleegd tussen de verschillende partners in het veiligheidsgebeuren, zijnde de spoorwegpolitie SPC Brugge, de scheepvaartpolitie SPN Oostende, de NMBS-Groep, de lokale politie, de politiezone Oostende, het provinciaal communicatiecentrum van de politie CIC, de DirCo van Brugge en de havenkapiteindienst.
Er werd beslist dat er op kortere termijn een betere afsluiting zal komen tussen het bosje en de sporen, enerzijds, maar ook tussen de sporen en het havengebied, anderzijds. Ook zal ’s nachts in permanente bewaking worden voorzien door een externe bewakingsdienst in opdracht van de NMBS-Groep.
Het politiepersoneel komt er niet onmiddellijk bij, al doet de spoorwegpolitie wel inspanningen om zoveel mogelijk aanwezig te zijn in en rond de omgeving van het station te Oostende.
Wat betreft de problematiek van de personen zonder wettig verblijf te Oostende, er bestaat reeds jarenlang een nauwe samenwerking tussen de politiediensten onder coördinatie van de cel Mensensmokkel van de federale gerechtelijke politie en het parket te Brugge.
Naast de dagelijkse interventies loopt tevens een fenomeengerichte actie, de actie-Moesson. Deze actie beoogt de administratieve aanhouding en opsluiting van mensen zonder papieren die in de kusthaven worden aangetroffen, met het oog op repatriëring.
Ook werden inspanningen geleverd onder leiding van de DirCo Brugge met specifieke acties in het kader van het project-Hermes, tijdens het EU-voorzitterschap. Zowel de lokale als de federale politiediensten hebben hieraan deelgenomen.
De Dienst Vreemdelingenzaken probeert een signaal te geven door reeds vanaf januari 2010 enkele plaatsen in de centra voor te behouden voor het opsluiten van deze transitmensen. In totaal werden in 2010 130 mensen zonder papieren in het kader van deze actie opgesloten met het oog op verwijdering.
De top vijf van de personen die door de spoorwegpolitie zijn geïntercepteerd, ziet er als volgt uit: ten eerste, Irak; ten tweede, Algerije; ten derde, Palestina; ten vierde, India en ten vijfde, Marokko. Het zijn de door de vreemdelingen verklaarde nationaliteiten.
Volgens de gegevens waarover DVZ beschikt in het kader van de actie-Moesson, zijn er 10 niet-begeleide minderjarigen door de spoorwegpolitie opgepakt. Dit cijfer ligt natuurlijk veel hoger indien wij ook de cijfers van de scheepvaartpolitie zouden meerekenen. Voor de 38 personen die door de spoorwegpolitie zijn geïntercepteerd, heeft Bureau C 7 BGV’s afgeleverd en 11 opsluitingen. Op 38 personen hebben er uiteindelijk 2 asiel aangevraagd.
Vreemdelingen die geen gevolg hebben gegeven aan de termijn om de BGV uit te voeren, kunnen op adres worden opgehaald om uiteindelijk gedwongen te worden verwijderd. Voor 2010 waren er in dit kader 233 arrestaties waarvan alle betrokkenen werden vastgehouden; 69,5 % is uiteindelijk verwijderd.
Voor feiten van openbare orde waren er 6 809 arrestaties. Daarvan werden 890 personen vastgehouden. Ik wil er de aandacht op vestigen dat er bij deze gegevens mogelijk een aantal dubbeltellingen in rekening mogen gebracht worden. Bepaalde personen worden immers meerdere malen geïntercepteerd.
01.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, het is goed dat er maatregelen zoals een betere afsluiting of een verscherpte nachtelijke controle worden genomen. Het is ook voor de illegalen zelf niet zonder gevaar om ’s nachts op die terreinen van spoorweg en haven rond te dwalen om te proberen de grens over te steken. Het zou heel wat commotie teweegbrengen mocht daar een ongeluk gebeuren of een dode vallen. Het is in ieders belang om daar verscherpt op toe te zien.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 2599 van mevrouw Smeyers is ingetrokken.
02 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "Roma-zigeuners die asiel aanvragen onder Kosovaarse identiteit" (nr. 2609)
02 Question de Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "des demandes d'asile introduites par des Roms sous la nationalité kosovare" (n° 2609)
02.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb u onlangs ondervraagd over de recente toename van asielaanvragen uit Kosovo. Uit uw antwoord kon ik leren dat u binnenkort opnieuw zal afreizen naar Kosovo om het aantal aanvragen uit dat land via uw preventiecampagne te proberen terugdringen.
Via de heer Van den Bulck, commissaris-generaal van het Commissariaat-generaal, kwamen wij te weten dat een groot deel van die Kosovaarse aanvragen, die momenteel vooral bepaalde Belgische steden overspoelen zoals nu Beringen, vervalst zijn. Romazigeuners afkomstig uit Macedonië of Servië, die een paspoort hebben om vrij te circuleren binnen de EU – dat hebben ze recent verkregen dankzij de liberalisering –, kiezen bij hun asielaanvraag in ons land voor een Kosovaars pseudoburgerschap, in de hoop zo gemakkelijker het statuut van vluchteling te verkrijgen. Zij doen alsof in de nasleep van de Kosovaarse oorlog van 1991 voor hen nog steeds een reëel risico op vervolging bestaat.
Mijnheer de staatssecretaris, hoewel aanvragen uit Servië en Macedonië momenteel streng worden gecontroleerd, is dat nog niet het geval voor die komende uit Kosovo. Denkt u dat uw geplande ontradingscampagne in Kosovo ook de zigeuners uit buurlanden ervan zal kunnen weerhouden om asiel aan te vragen in ons land en dan zeker onder een valse identiteit?
In 2010 werden er op die basis een honderdtal vermeende Kosovaren teruggestuurd. Keerde elke Romazigeuner, die een valse identiteit opgaf, ook effectief terug? Kan men dat weten? Indien niet, hoeveel van hen startten een nieuwe asielprocedure om toch te kunnen blijven?
Hoeveel aanvragen door Romazigeuners tot het verkrijgen van de status van vluchteling werden sinds begin dit jaar ongegrond verklaard op basis van die valse identiteit?
Hoewel bij elke aanvraag tot erkenning van het vluchtelingenstatuut individueel wordt nagegaan of er voor de aanvrager gevaar op vervolging bestaat, blijkt dat veel Romazigeuners bedrog proberen te plegen. Zij krijgen een verkeerde indruk, ongetwijfeld door het feit dat er in ons land geen identiteitsbewijs wordt geëist. U weet dat ik dit een punt van kritiek vind. Daardoor kan hun echte nationaliteit moeilijk worden gecontroleerd. Bent u bereid, nu dat soort misbruik steeds vaker voorkomt, om aanvragen uit Kosovo strenger te controleren? Zo ja, hoe zult u dat concreet doen?
02.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen stelt inderdaad vast dat veel Roma die beweren afkomstig te zijn uit Kosovo, de band met dat land niet hard kunnen maken, bijvoorbeeld door het voorleggen van Kosovaarse identiteitsdocumenten. Hieruit kan worden afgeleid dat zij langere tijd in Servië verbleven hebben, maar dat niet kenbaar maken aan de asielinstanties.
De ontradingscampagne in Kosovo heeft mee tot doel om Kosovaren, zowel Roma als etnische Albanezen en mensen van andere etnische origine, te weerhouden van een oneigenlijk gebruik van de Belgische asielprocedure. Ze zal hun wijzen op het feit dat louter economische redenen op zich geen grond vormen voor asiel en dat bijgevolg het erkenningspercentage voor dat profiel van asielzoekers in België zeer laag is.
Aangezien een deel van de Kosovaren die een asielaanvraag indienen in België, wel degelijk uit Kosovo afkomstig is, ben ik van oordeel dat preventie aldaar wel degelijk zinvol is. Ik sluit echter niet uit dat parallel aan de missie naar Kosovo ook een boodschap kan verspreid worden naar Roma in de buurlanden, met name Servië. Hierbij kan worden ingespeeld op de herkomst- en documentenfraude, waarop veel Roma zich beroepen. Om de doelgroep van de Roma te bereiken, kunnen specifieke communicatiekanalen, zoals ngo’s en bepaalde media, worden gebruikt.
Ik wens ook te benadrukken dat het ontradingsbeleid dat ik wens te voeren ten opzichte van de Balkanlanden niet herleid mag worden tot louter preventiecampagnes. Het is tevens een kwestie van prioriteit en van versnelde behandeling van asielaanvragen door de bevoegde asielinstantie, alsook van een versterking van de effectieve terugkeer van uitgeprocedeerde personen naar hun land van herkomst. De prioritaire en versnelde behandeling op basis van artikel 52/2 van de vreemdelingenwet van asielaanvragen ingediend door onderdanen uit Servië, Macedonië en Kosovo, wordt sinds enkele maanden toegepast door de asielinstanties. Het CGVS heeft bovendien een aanzienlijk deel van de recent ter versterking aangeworven personeelsleden ingezet voor de behandeling van asielaanvragen uit Kosovo. Er is ook een dagelijkse monitoring van die drie landen bij de DVZ zodat wij van dag tot de dag de evolutie kunnen blijven volgen en desgevallend de nodige maatregelen kunnen nemen.
Inzake Kosovo werd op 20 oktober 2009 een memorandum of understanding tussen België en de Kosovaarse autoriteiten getekend en werden readmissieverdragen geparafeerd op 4 november 2010. In 2010 keerden 52 Kosovaren op een gedwongen manier en 58 op een vrijwillige manier terug naar Kosovo.
In januari 2011 betroffen 19 van de 131 asielaanvragen voor Kosovo meervoudige aanvragen. Het CGVS stelt echter niet vast dat Roma meer dan andere profielen vaker meervoudige asielaanvragen zouden indienen. Het CGVS maakt in zijn beslissingsstatistieken geen onderscheid op basis van de etnische origine van de asielzoekers. Hiervoor zijn er dus geen cijfers. Het CGVS nam in januari 2011 181 beslissingen inzake asielaanvragen ingediend door Kosovaarse onderdanen of mensen die beweerden Kosovaarse onderdanen te zijn. Het merendeel betrof een weigeringsbeslissing, 78 %. De beslissingen zijn in de meeste gevallen gebaseerd op meerdere weigeringsmotieven. Ik wijs erop dat niet ik, maar het CGVS als onafhankelijke instantie instaat voor het uitwerken van een beleid inzake de beoordeling van asielaanvragen en hun individueel onderzoek.
Ik kan u wel meegeven dat de controle van de identiteit en van de herkomst van asielzoekers standaard deel uitmaakt van het asielonderzoek, zowel op het niveau van de DVZ als tijdens het verhoor bij de DVZ.
02.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. U ontkent niet – het kan ook niet ontkend worden – dat er daadwerkelijk bedrog gepleegd wordt.
U noemt het mooi “het oneigenlijke gebruik van de asielprocedure”. Het is echter pure fraude en bedrog.
U kent mijn stelling ter zake. De betrokkenen zouden eigenlijk niet meer in aanmerking mogen komen, zeker niet om te worden opgevangen, wanneer blijkt dat zij gewoon onder een valse identiteit een aanvraag indienen. Wanneer achteraf hun echte identiteit vaststaat en blijkt dat er geen risico is voor de betrokkenen, geven wij een fout signaal, indien wij hun dossier alsnog behandelen.
Sta mij toe in de marge vragen te stellen bij de ontradingscampagne, die volgens u geen echte preventiecampagne is. Ik stel de effectiviteit van bedoelde campagne ter discussie, aangezien u zelf verklaart dat zij met een versnelde behandeling van de dossiers en met een effectief terugkeerbeleid gepaard moet gaan. Zulks betekent impliciet dat mensen naar België blijven komen en asielaanvragen blijven indienen.
Ik ken uw mening ter zake; u kent de mijne. Ik wou dat u gelijk had. Ik vrees echter dat voornoemde ontradingscampagne op zich niet geheel afdoende zal zijn.
Het is raar dat er geen cijfers over de verschillende, etnische oorsprong van asielzoekers zijn. Het is raar dat hun afkomst niet afzonderlijk wordt geregistreerd.
02.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Etnische oorsprong is ook een probleem. In verschillende dossiers bij het CGVS is de etnische oorsprong die een persoon beweert te hebben, niet correct.
02.05 Sarah Smeyers (N-VA): De vermeende etnische oorsprong.
02.06 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Dat komt in een statistiek, zelfs als men bij het CGVS heeft beweerd Kosovaar of Albanees te zijn en dat niet correct is. Veel mensen zeggen bij het indienen van een asielaanvraag dat ze van een bepaalde etnische oorsprong zijn, omdat het meer kans geeft tot een mogelijke erkenning als vluchteling. Dat is heel moeilijk.
U had het over een ontradingscampagne, preventiecampagne, snellere behandeling van dossiers, meer gevallen van terugkeer en betere organisatie ervan. Ik heb altijd gezegd dat een globale aanpak vereist is. Wij moeten op alle niveaus inspanningen leveren om het beleid ter zake voort te zetten.
Ontradingscampagnes en preventiecampagnes zijn heel belangrijk, omdat ze tot doel hebben dat personen niet naar hier komen. Dat is voor mij het best. Uiteraard komen er toch nog personen hun kans wagen en dat zal zo blijven. Zeggen dat dat niet meer zal gebeuren, kan niet, maar we kunnen hun aantal verminderen. Wanneer zij hier zijn, moet het dossier natuurlijk vlugger worden behandeld. Het terugkeerbeleid is in deze materie ook heel belangrijk.
Ik betreur een beetje dat wij nu nog enkele problemen hebben met de handtekening onder de readmissieakkoorden. Nederland heeft dat nog niet gedaan. Ik zal daar nog druk op zetten.
Wat de identiteit betreft, wie een asielaanvraag indient, hoeft geen identiteitsdocumenten te hebben, conform de Conventie van Genève. Wij moeten dat respecteren.
In verschillende dossiers hebben mensen identiteitsdocumenten ingediend. Dat geeft het CGVS argumenten om de persoon niet als vluchteling te erkennen. Uit het feit dat iemand naar zijn ambassade of administratie om identiteitspapieren is gegaan, leidt men af dat men geen vluchteling is, omdat men toch een paspoort bij zijn ministerie kan afhalen.
Dienaangaande is nuancering nodig. Is er fraude in de identiteitsdocumenten? Ja, natuurlijk. Wij proberen die fraude op te sporen, maar dat is niet altijd gemakkelijk. Het is nooit 100 % zeker, maar er is wel fraude.
Dat is vooral het geval met Kosovaren, die tijdens een grote periode van hun leven in Servië woonden. Dat bestaat. Maar het CGVS weet dat en probeert dat op de beste manier te ontdekken.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het openstellen van de arbeidsmarkt voor asielzoekers" (nr. 2647)
03 Question de Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l'ouverture du marché du travail aux demandeurs d'asile" (n° 2647)
03.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, er is een nieuw koninklijk besluit van 12 januari, gepubliceerd op 2 februari, en daarin stelt de regering de arbeidsmarkt open voor asielzoekers die al een procedure van zes maanden achter de rug hebben. Er worden meer bepaald arbeidskaarten verstrekt die gelden voor de resterende duur van de asielprocedure, de procedure van beroep meegeteld. Het gaat om een omzetting van een Europese richtlijn die in een minimumverplichting voorziet. De lidstaten stellen zelf een tijdspanne vast, te rekenen vanaf de datum van indienen van het asielverzoek gedurende dewelke de asielzoeker geen toegang heeft tot de arbeidsmarkt. Indien één jaar na de indiening van het asielverzoek in eerste aanleg geen beslissing genomen is en deze vertraging niet aan de asielzoeker zelf te wijten is, bepalen de lidstaten zelf onder welke voorwaarden de asielzoeker toegang krijgt tot de arbeidsmarkt. Tot zover de Europese richtlijn.
België heeft de omzetting veel ruimer gedaan dan Europees verplicht en daarom had ik graag volgende vragen gesteld.
Waarom heeft de regering ervoor gekozen om al na zes maanden procedure, in plaats van na een jaar, zonder onderscheid in de stand van de procedure, de arbeidsmarkt open te stellen?
Wat zullen de concrete gevolgen zijn voor een asielzoeker die werkt, gelet op het feit dat werkbereidheid geen relevant criterium is voor de beoordeling van een asielverzoek?
Wordt er voorzien in een stelsel van economische regularisatie indien een asielzoeker een regelmatige job uitoefent en zal deze professionele activiteit van de asielzoeker een invloed hebben op het al dan niet uitreiken van een bevel om het grondgebied te verlaten na een negatieve beoordeling van zijn asielaanvraag?
Hoe wordt ook hier vermeden dat onrechtmatig gewekte verwachtingen gaan leven in het hoofd van de werkende asielzoeker en onbegrip teweegbrengen bij zijn werkgever? Hoe kunnen wij vermijden dat een werkgever te horen krijgt dat zijn werknemer het grondgebied binnen de vijf dagen moet verlaten?
03.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer de voorzitter, artikel 11.2 van de Europese richtlijn 2003/9 van de raad van 27 januari 2003, tot vaststelling van de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten, stelt het volgende: indien een jaar na de indiening van het asielverzoek in eerste aanleg geen beslissing is genomen en deze vertraging niet aan de asielzoeker te wijten is, bepalen de lidstaten onder welke voorwaarden asielzoekers toegang tot de arbeidsmarkt krijgen. Met andere woorden, de Europese richtlijn bepaalt dat asielzoekers na maximum een jaar na het indienen van hun aanvraag, toegang kunnen krijgen tot de arbeidsmarkt.
Er werd
beslist om het mogelijk te maken dat asielzoekers na zes maanden procedure
kunnen werken. Er werd voor deze termijn gekozen die korter is dan
voorgeschreven door de Europese richtlijn, om asielzoekers niet lang in een
systeem van bijstand te laten zitten.
U weet even
goed als ik dat op grond van het inburgeringsdecreet, asielzoekers verplichte
inburgeraars zijn wat betreft maatschappelijke oriëntatie, vanaf vier maanden
procedure. Wij hadden dus misschien moeten kiezen voor een kortere termijn,
zoals in het Vlaamse decreet voor inburgering werd gekozen voor vier maanden.
Wij hebben evenwel voor een langere termijn, zes maanden, gekozen. Deze
maatregel wekt ook geen onrechtmatige verwachting, maar kadert binnen dezelfde
filosofie.
Ik kom op uw
tweede vraag, of er niet wordt voorzien dat asielzoekers die op basis van het
KB van 12 januari 2010 een job uitoefenen, kunnen genieten van een
automatische economische regularisatie. Evenmin zal deze nieuwe regeling een
invloed hebben op het uitreiken van een bevel om het grondgebied te verlaten na
de weigering van de asielprocedure. Deze regels zijn dus duidelijk genoeg om
geen valse verwachtingen te doen ontstaan.
03.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, de bedoelingen zijn ongetwijfeld zeer nobel, maar wij maken er beter werk van om onze asielprocedures te verkorten. Ik weet ook dat wij het met de beroepsprocedure nooit onder drie of vier maanden zullen krijgen. Het is echter een omgekeerde redenering om te zeggen dat een asielprocedure bij ons eigenlijk automatisch zes maanden duurt en meer dan een jaar met het beroep erbij. Zo wekken wij valse hoop bij een asielzoeker die soms zeven of acht maanden werkt en van de ene dag op de andere het bevel krijgt om het grondgebied te verlaten. Een werkgever die plots een goede werkkracht ziet vertrekken zal voor problemen zorgen. Ik verwacht misbruiken. Ik hoop dat u gelijk hebt dat zoiets geen valse verwachtingen creëert, maar ik vrees ervoor.
03.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Dat is natuurlijk altijd een moeilijke vraag. Het is beter als die mensen zo vlug mogelijk geïntegreerd zijn. De integratie kan gebeuren door de inburgeringsprocedure na vier maanden, of door werk te hebben na zes maanden. Als die mensen als vluchtelingen erkend worden, is het natuurlijk beter dat zij hun integratie al eerder hebben gedaan, door inburgering en door werk.
Creëert dit verwachtingen? Als iemand gedurende vier maanden de inburgeringcursus goed gevolgd heeft, de taal kent, zich geïntegreerd heeft in de sociale groep en ook in zes maanden een job gevonden heeft, dan creëert zulks voor de betrokkene uiteraard meer moeilijkheden indien hij wordt verwijderd. Het feit dat de Staat voorziet in de mogelijkheden om in te burgeren en te werken, creëert niet het recht om in België te blijven.
Daarvoor is er slechts een oplossing, namelijk de procedure zo kort mogelijk te maken. Daarom heb ik verschillende maatregelen genomen qua personeel en qua versnelde procedure, ook bij de beroepsprocedure bij instanties zoals de RVV.
Het moet ons doel blijven de procedure zo kort mogelijk te maken en de achterstand weg te werken. Dat is, meen ik, de beste manier om die twee belangen te koppelen, te weten de mensen zo vlug mogelijk laten integreren, zonder bij hen te veel verwachtingen te creëren.
03.05 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik begrijp dat allemaal wel, maar ik denk dat wij er moeten voor zorgen dat de duur van een asielprocedure zo kort mogelijk is. Wij hadden de termijn beter op een jaar gelaten. Zo was de kans heel klein dat wij via een korte procedure de termijn van een jaar haalden. Zo creëert men geen valse verwachtingen bij een asielzoeker die nadien het land moet verlaten.
Als een procedure kort is, is dat psychologisch de beste keuze voor een asielzoeker. Alzo krijgt men het minst problemen, ook op maatschappelijk vlak. Nu gaan wij die problemen wel krijgen op het terrein, door de regel dat betrokkenen al na zes maanden mogen werken, gecombineerd met een veel te lange asielprocedure.
03.06 Staatssecretaris Melchior Wathelet: De Staat investeert in de integratie van die personen. Ik zeg niet dat de filosofie niet correct is. De persoon krijgt na vier maanden zogezegd geld van de Staat om beter en sneller te integreren, wat de beste en meer dan correcte manier is, vooral als die persoon op een bepaald ogenblik als vluchteling wordt erkend.
Hij mag geld krijgen van de autoriteiten om geïntegreerd te geraken, om zich in te burgeren, maar hij mag niet werken, zelfs als hij een job vindt. Welnu, hoe korter de procedure, hoe minder wij met dergelijke problemen zullen worden geconfronteerd. Daarover zijn wij het eens.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de boetequota" (nr. 2336)
04 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "les quotas d'amendes" (n° 2336)
04.01 Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, onlangs werd in de media de Nederlandse situatie aangekaart waarbij politieagenten van een aantal steden en gemeenten blijkbaar een minimum aantal bekeuringen per maand of per dag moeten uitschrijven. Daardoor kennen ze in Nederland zoiets als “bonnendag”, een dag waarop een agent zoveel mogelijk bekeuringen uitschrijft om te kunnen voldoen aan zijn of haar persoonlijk bonnenquotum. Dat heeft tot gevolg dat er vaak zinloze boetes worden uitgeschreven om toch maar het quotum te bereiken.
Blijkbaar gebeurt deze praktijk niet alleen in Nederland. Volgens NSPV-voorzitter Van Hamme is dit soms ook het geval in België. Vooral in de zones Antwerpen, Rupel en Lier wordt deze tactiek toegepast. Dit werd in verschillende media meegedeeld, en ook in het radioprogramma Peeters en Pichal. De beweringen van de heer Van Hamme zijn verontrustend. Niet alleen ik, maar ook vele burgers krijgen toch wel het gevoel dat boetes niet altijd terecht worden opgelegd, maar dat de politie op zoek gaat naar overtredingen om zoveel mogelijk boetes uit te schrijven.
Ik had graag van u vernomen of het effectief klopt dat er ook in België verplichtingen worden opgelegd door bijvoorbeeld de zonechef om een minimum aantal boetes per dag of per maand uit te schrijven.
Is er bij ons sprake van zogenaamde prestatiecontracten?
Indien dit het geval zou zijn, had ik graag vernomen wat u denkt van deze praktijken. Zijn dergelijke praktijken wel conform de wetgeving?
04.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, om heel duidelijk te starten: ik ben tegen die bonnenquota, omdat ik geloof dat het uitschrijven van bonnen nooit een doel op zich mag zijn. Burgers moeten weten dat zij alleen een pv krijgen wanneer hun gedrag hiertoe aanleiding geeft, waarbij iedere schijn vermeden moet worden dat het halen van een streefcijfer hierbij een rol speelt. Het opleggen van een quota voor pv’s is hetzelfde als een belastingcontroleur die men quota zou opleggen om een aantal te innen euro’s binnen te halen. De functie van een controleur bestaat er juist in ervoor te zorgen dat een aangifte correct wordt ingevuld. Er moet dus altijd een gezond evenwicht nagestreefd worden tussen goed gedrag stimuleren en fout gedrag penaliseren.
Dit gezegd zijnde, is er wel een verschil in quota tussen controles en quota over op te stellen pv’s. Het eerste past binnen een preventieve aanpak van de community policing, die wordt bepaald in een zonale aanpak. Ik geef een voorbeeld. Voor de Bob-campagnes geven wij streefcijfers: de voorbije twee jaar waren dat 200 000 controles. Op een transparante en consequente wijze wordt de bevolking op voorhand ingelicht dat er grootschalige controles zullen zijn. Het preventief aspect daarvan is van wezenlijk belang.
De repressieve output, het aantal pv’s van die acties, is evenwel niet op voorhand gekend, noch bepaald en dat zou ook haaks staan op ons idee van community policing. Uiteraard is het niet verboden dat het verbaliserend gedrag van een individuele politiemedewerker wordt aangekaart. Als een politieman of –vrouw in buitendienst een heel jaar lang geen enkel pv voor een verkeersovertreding heeft uitgeschreven, dan is het politiewerk waarschijnlijk niet goed gedaan. Als een andere agent op een jaar tijd honderd, tien of twintig maal meer pv’s uitschrijft dan het gemiddelde van zijn collega’s in eenzelfde functie, dan is er evenzeer een probleem. Het is dus niet fout te kijken hoe het individuele gedrag zich verhoudt.
In een modern politiemanagement start men met het uitschrijven van een veiligheidsplan en bij de concrete uitvoering werkt men met actieplannen gericht op bepaalde fenomenen. Bijvoorbeeld bij drugshandel wordt veel meer verwacht van initiatief optreden van politiediensten, terwijl bij inbraken het veel meer gebeurt op basis van klachten. Het is essentieel om te kijken wat verwacht wordt van de politieagenten. Bepaalde fenomenen kan men alleen aanpakken op initiatief van de politieman, en de opvolging daarvan gebeurt op basis van evaluatiefunctioneringsgesprekken, maar niet door het lineair opleggen van quota aan een individuele politieman of -vrouw.
Ook artikelen 60 en 61 van de deontologische code van de politiediensten geven richtlijnen op dat vlak. Daarin wordt gewezen op zowel het oordeelkundig optreden van de individuele politieman, als op de verplichting zich aan de richtlijnen van de overheden te houden, waaronder het zonale veiligheidsplan. Daarin staan de prioriteiten waarmee elke agent bij de uitvoering van zijn dienst rekening moet houden. Zo nodig moet het personeelslid worden opgedragen om een beter evenwicht te vinden tussen enerzijds het preventieve aspect en anderzijds het repressieve aspect van zijn job.
04.03 Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreid en verduidelijkend antwoord. Ik ben blij dat u samen met mij dezelfde mening bent toegedaan dat het absoluut niet de bedoeling kan zijn om dergelijke quota op te nemen om mensen te evalueren. Er zijn voldoende andere mogelijkheden om dat te doen en men moet inderdaad altijd kijken naar wat precies de overtreding is. Als er een overtreding is, moet een pv worden opgesteld. Het is de inbreuk die belangrijk is en niet het aantal.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "illegalen en de veiligheid in en rond het station van Oostende" (nr. 2362)
05 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "les personnes en situation illégale et la sécurité dans la gare d'Ostende et alentour" (n° 2362)
05.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, deze kwestie is een oud zeer. Illegalen die via de sporen bij het station van Oostende op de terreinen van de haven proberen te geraken, zorgen steeds opnieuw – in de persberichten van de voorbije weken zijn er toch al een aantal incidenten verschenen – voor gevaarlijke toestanden en schier eindeloze vertragingen op de drukke spoorlijn Brussel-Oostende. De mensen in de buurt zijn het beu, de treinreizigers zijn het beu, het treinpersoneel is het ook beu. Men vraagt zich af wanneer hier eindelijk tegen opgetreden wordt. Men weet waar de mensensmokkelaars hun menselijke waar afzetten, men weet ook waar ze ’s nachts naartoe trekken, zo laat ik mij toch vertellen. Op een termijn van veertien dagen telt men alleen op deze lijn 16 uur vertraging ten gevolge van deze toestanden. Dit is toch op het randje van het toelaatbare, vind ik. Erkent u de ernst van de toestand?
De tweede vraag is natuurlijk belangrijker. Wat wordt er concreet op heel korte termijn gedaan om hier iets aan te veranderen? Komt er bijvoorbeeld politiepersoneel bij in Oostende om deze plaag te bestrijden, want als ik het goed begrepen heb, waren vroeger het Noord-Franse Sangatte en Zeebrugge de uitverkoren plaatsen om de overzet van illegalen naar Groot-Brittannië te organiseren. Strenge bewaking heeft er ondertussen voor gezorgd dat deze plaag daar in elk geval werd ingedijkt. Men vraagt zich af waarom dit dan niet kan voor Oostende. Welke middelen worden ingezet en wordt er verder overleg met de lokale politiediensten gepleegd?
05.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, alvorens een antwoord te geven op de punctuele vragen wil ik toch wel zeggen dat in het migratie- en asielbeleid ook de strijd tegen illegale migratie een bevoegdheid is van mijn collega, de staatssecretaris voor Migratie- en Asielbeleid. In eerste instantie moet u de vraag natuurlijk tot hem richten.
Voor het politionele aspect geef ik u enkele inlichtingen. De problematiek is inderdaad niet nieuw. Het is echter niet zo dat er recent een escalatie werd vastgesteld. De materie is complexer dan u veronderstelt. Het klopt niet dat de politie zou weten waar de mensensmokkelaars de illegalen droppen. De aanvoer van illegalen vertoont geen vast patroon. Zij proberen meestal de haven te bereiken na het invallen van de duisternis; in de winterperiode gebeurt dat dus al tijdens de avondspits. Vandaar ook dat de talrijke forenzen daar dan meer hinder van ondervinden.
Begin vorige week werd een overleg gepleegd tussen verschillende actoren in het veiligheidsgebeuren: spoorwegpolitie, scheepvaartpolitie, NMBS, lokale politie, provinciaal communicatiecentrum van de politie, DirCo Brugge en de havenkapiteindienst. Er werd beslist dat er op korte termijn een betere afsluiting zal moeten komen tussen enerzijds het bosje en de sporen, anderzijds tussen de sporen en het havengebied. Ook zal er ’s nachts permanent bewaking worden voorzien door een externe bewakingsdienst in opdracht van de NMBS-Groep. Politiepersoneel komt er niet onmiddellijk bij.
De spoorwegpolitie doet evenwel wel inspanningen om zoveel mogelijk aanwezig te zijn in en rond de omgeving van het station van Oostende.
Betreffende de problematiek van de illegalen te Oostende bestaat er reeds een jarenlange nauwe samenwerking tussen alle politiediensten onder coördinatie van de cel Mensensmokkel van de federale gerechtelijke politie en het parket van Brussel.
Naast de dagelijkse interventies loopt er tevens een fenomeengerichte actie genaamd Moesson. Deze actie beoogt de administratieve aanhouding en opsluiting van illegalen, met het oog op repatriëring, die in de kusthavens worden aangetroffen. In het raam van die actie werden vorig jaar 285 illegalen gevat tijdens 292 interventies.
Ook werden er inspanningen geleverd onder leiding van de DirCo van Brugge met specifieke acties in het kader van het project Hermes tijdens het Europees voorzitterschap van België. Zowel lokale als federale politiediensten hebben hieraan deelgenomen. In totaal werden vorig jaar 1 656 illegalen opgepakt op het grondgebied van Oostende.
05.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het was een hele boterham, waarvoor dank. Wij hebben toch wel een verschillende kijk op het fenomeen. U zegt dat er geen vast patroon is. Ik stel toch vast dat alle politiemensen me zeggen dat zij weten wanneer het gebeurt en waar het gebeurt.
Ik neem er toch nota van dat er op korte termijn een aantal zaken gebeurt, zoals de afsluiting tussen het bosje en de sporen, dat er ook zal gekeken worden op de grens tussen de sporen en de haven, om daar zaken te doen, en dat er ook een externe bewakingsdienst wordt aangetrokken.
Het wordt in elk geval vervolgd. Ik blijf deze materie op de voet volgen. U hoort nog van mij.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "het Rampenfonds en de waterschade van november 2010" (nr. 2510)
06 Question de M. Peter Logghe au secrétaire d'État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances, sur "le Fonds des calamités et les dégâts dus aux inondations de novembre 2010" (n° 2510)
06.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, deze vraag was eigenlijk gericht aan de heer Clerfayt, maar ze is bij u terechtgekomen.
Ik heb minister Laruelle aangesproken over de landbouwexperts die de schade van de regenval van 11 tot 17 november vorig jaar voor de landbouwers op 55,72 miljoen euro hebben geschat. Het betreft vooral schade aan de gewassen. Uit het antwoord van minister Laruelle heb ik onthouden en opgeschreven dat de verzekeringsmaatschappijen de schade aan de gewassen niet verzekeren en die schade dus niet zullen vergoeden. Het Rampenfonds komt met andere woorden in beeld voor de onverzekerde particulieren, en waarschijnlijk dus ook voor de schade aan de gewassen van de landbouwers en misschien – dat zal het voorwerp van een andere vraag uitmaken – voor de schade door contaminatie van de particuliere gronden.
U weet dat de grond in de streek van burgemeester De Padt gecontamineerd is. Wij moeten nog eens bekijken welke instantie daarvoor zal opdraaien. Er zijn echter voldoende gegevens om u toch een paar vragen te stellen.
Ten eerste, verschillende experts en zelfs een aantal politici voorspellen nu al dat het Rampenfonds dat momenteel 14 miljoen euro in kas heeft, niet bij machte zal zijn om de schade van de ramp van november 2010 te vergoeden. Wat is uw commentaar daarop?
Ten tweede, kunt u een stand van zaken geven in verband met deze waterschade? Hoeveel dossiers zijn er ondertussen binnengekomen? Hoe zit het met de schaderegeling?
Ten derde, quid als er onvoldoende kapitaal beschikbaar is in het Rampenfonds? Kan de ontslagnemende regering dan beslissen om het kapitaal te verhogen? Is zij bij machte om een lening af te sluiten om het Fonds te spijzen? Worden de verzekeringsmaatschappijen aangesproken om het Fonds aan te dikken? Hoe zit dat juist?
Ten vierde, dit is voor de particulieren, voor de landbouwers daar in de streek, misschien de belangrijkste vraag: tegen welke datum zal men de schade volledig in beeld hebben gebracht en tegen welke datum wil men de schadevergoedingen uitbetaald hebben?
In mijn oorspronkelijke vraag, die aan staatssecretaris Clerfayt gericht was, heb ik de tip meegegeven de mensen die de schadedossiers aanleggen, de bevoegdheid te geven de cheques uit te schrijven, zodat een en ander een stuk sneller zou gaan.
Alle verzekeringsmaatschappijen werken op die manier. Zo worden de dossiers een stuk gemakkelijker en sneller afgehandeld, tot grotere tevredenheid van de klanten.
06.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega, de financiële toestand van het Rampenfonds behoort tot de bevoegdheid van mijn collega van Financiën, de heer Didier Reynders, en niet staatssecretaris Clerfayt.
Er werden in totaal 1 212 dossiers verwacht voor de langdurige regenval en overstromingen tussen 11 en 17 november 2010. Er zijn tot nu toe reeds 36 dossiers ingediend bij de provinciegouverneurs. De gouverneurs belast met de behandeling van de dossiers zullen de vergoedingsbeslissingen nemen, zodra de deskundige onderzoeken van de schade uitgevoerd zijn.
Op 31 maart 2011 verstrijkt de termijn voor het indienen van schadedossiers bij de provinciegouverneurs voor de gemeenten die opgenomen werden in het koninklijk besluit van 26 november 2010. De lijst van geteisterde gemeenten zal echter nog uitgebreid worden via een koninklijk besluit dat momenteel wordt voorbereid. Dat komt er omdat wij op zo’n korte termijn het eerste koninklijk besluit hebben genomen, waardoor er nadien nog een aanvulling kwam van gemeenten, die zeiden dat zij ook onder de criteria vallen.
Pas op het ogenblik dat alle gouverneurs alle vergoedingsbeslissingen hebben getroffen, zal men duidelijk weten hoeveel geldige dossiers er werden ingediend en voor hoeveel het Rampenfonds moet tussenkomen.
Het is niet mogelijk een vaste datum vast te leggen voor het uitbetalen van de schadevergoedingen. De termijn binnen dewelke de geteisterden hun vergoeding mogen verwachten, hangt af van verschillende factoren.
Ten eerste hangt het af van het aantal ingediende dossiers.
Ten tweede is er de datum van indiening. De geteisterde beschikt over een termijn van drie maanden na de datum van het erkenningsbesluit om zijn aanvraag tot een financiële tegemoetkoming in te dienen. Uit de praktijk is gebleken dat vele slachtoffers het einde van de termijn afwachten. Dat weten wij uit het verleden.
Ten derde hangt het af van de volledigheid van het dossier. In vele gevallen moeten de provinciale diensten de slachtoffers meermaals aanschrijven vooraleer hun dossier volledig is.
Ten vierde hangt het af van de complexiteit van het dossier.
Ten vijfde is er de mogelijkheid van beide partijen om een beroepsprocedure op te starten.
Ten zesde is er de wederbeleggingsverplichting. De wet voorziet namelijk erin dat in principe de door de provinciegouverneur toegekende herstelvergoeding pas uitbetaald wordt naarmate de beschadigde goederen zijn hersteld of de vernietigde goederen zijn vervangen. De eerste 60 % van de vergoeding wordt als een tegemoetkoming uitbetaald. De geteisterden beschikken over een periode van drie jaar om de volledige wederbelegging uit te voeren.
Normaliter wordt een geteisterde, zodra de provinciegouverneur zijn beslissing betekend heeft aan mijn diensten, minstens gedeeltelijk binnen de drie weken uitbetaald. Het gaat dus via de provincie en dan via ons.
Met betrekking tot het Rampenfonds, er is een wettelijke verplichting om de mensen uit te betalen. Wij hebben op dit ogenblik geen indicatie of er voldoende middelen in het Rampenfonds zitten of niet, maar mocht dat om een of andere reden toch niet het geval zijn, dan hebben wij een wettelijke verplichting om uit te betalen.
06.03 Peter Logghe (VB): Ik repliceer heel kort. Ik heb zo’n uitgebreid antwoord gekregen dat ik een en ander eerst zal moeten nalezen.
Ik heb genoteerd, mevrouw de minister, dat er een bepaalde datum was tot wanneer men dossiers kon indienen?
06.04 Minister Annemie Turtelboom: Drie maanden na de publicatie.
06.05 Peter Logghe (VB): Dank u.
06.06 Minister Annemie Turtelboom: Drie maanden na 26 november 2010, dus 26 februari 2011.
06.07 Peter Logghe (VB): Ik zou u daarover aanspreken, maar goed.
Het zal inderdaad de vraag zijn of men voldoende zal hebben en, gesteld dat men niet voldoende heeft, op welke manier men dan het kapitaal zal aandikken. Daar heeft u geen antwoord op gegeven. Dan zal men het kapitaal verhogen en dat zal in de begroting worden opgenomen, veronderstel ik, mits een lening.
06.08 Minister Annemie Turtelboom: Dat is de bevoegdheid van de minister van Financiën. Goed geprobeerd.
L'incident est clos.
- mevrouw Karin Temmerman aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de uitbesteding van de schoonmaak van de gebouwen van de federale politie" (nr. 2375)
- de heer Éric Jadot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de ongerustheid van de vakbondsorganisaties over banenverlies bij de federale politie als gevolg van de mogelijke uitbesteding van de schoonmaakdiensten" (nr. 2388)
- Mme Karin Temmerman à la ministre de l'Intérieur sur "la sous-traitance du nettoyage des bâtiments de la police fédérale" (n° 2375)
- M. Éric Jadot à la ministre de l'Intérieur sur "les craintes des organisations syndicales sur le maintien de l'emploi suite à l'annonce d'externalisation des services de nettoyage de la police" (n° 2388)
De voorzitter: Het is een samengevoegde vraag. Vraag nr. 2388 van de heer Jadot is uitgesteld, maar wordt zonder voorwerp na uw vraag.
07.01 Karin Temmerman (sp.a): Mevrouw de minister, op woensdag 19 januari werd bij het Hoog Overlegcomité van de Politiediensten het plan voorgelegd de schoonmaak van de gebouwen van de federale politie uit te besteden.
Grof berekend zou deze maatregel inhouden dat op middellange termijn bij de politie zo’n 600 jobs verloren gaan. Ik heb hierover de volgende vragen.
Wat is de redenering achter deze beslissing? Wat waren de motieven om de uitbesteding te doen? Welk budget werd ervoor uitgetrokken? Ik neem aan dat men de mensen die nu in dienst zijn elders zal plaatsen en dat er overgangsmaatregelen komen? Waar gaan die mensen naartoe? Dank u bij voorbaat voor uw antwoord.
07.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, op 19 januari 2011 werden de syndicale organisaties ingelicht over een eerste klein project voor een eventuele uitbesteding van de schoonmaak van gebouwen van de federale politie. De vakbonden hebben hun advies gegeven en de directeur-generaal Steun denkt nu na op welke manier hij dat eventueel kan uitvoeren. Er is dus op geen enkel ogenblik al een definitieve beslissing genomen. Er is syndicaal overleg geweest, zoals dat eigenlijk hoort. De vakbonden zullen op de hoogte worden gehouden van dit dossier. Uiteraard heeft ook de directeur-generaal Steun gezegd: “Als we dat ooit doen, zal dat ook begeleid worden door de nodige sociale maatregelen, begeleidingsmaatregelen.”
De schoonmaak van hun gebouwen is geen kerntaak van de politie. In uitvoering van het Nationaal Veiligheidsplan 2008-2011 dient te worden onderzocht of dergelijke niet-politiespecifieke taken zouden kunnen worden uitbesteed. Dat stond in het Nationaal Veiligheidsplan. Niet zozeer het schoonmaken op zich, maar eerder de kosten van de omkadering in de ruime zin, de opleiding, de begeleiding en de personeelsadministratie, leiden tot de vraag of een uitbesteding geen efficiëntere besteding van middelen met zich zou meebrengen. Het project dat men voor ogen heeft, betreft een twintigtal fulltime equivalenten en de geraamde “winst” voor de federale politie bij de uitbesteding wordt geraamd op 80 000 euro, wat toch ook niet weinig is.
07.03 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, u spreekt over de geraamde winst. Ik had ook nog een vraag over het budget dat ter zake wordt uitgetrokken. Ik weet niet of u op bedoelde vraag een antwoord hebt.
07.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik heb ter zake geen gegevens. Ik zal ze echter laten opzoeken en ze u laten bezorgen.
07.05 Karin Temmerman (sp.a): Ik dank u.
Indien ik het goed begrijp, is het plan nog niet definitief. Ik heb begrepen dat de reden waarom het wordt gedaan, voornamelijk efficiëntie is. Ik kan nu waarschijnlijk geen bijkomende vragen meer stellen, maar is aan het plan een onderzoek voorafgegaan of is het gewoon een zaak die al vastlag?
07.06 Minister Annemie Turtelboom: In het Nationaal Veiligheidsplan 2008-2011 staat dat voor niet-politionele taken moet worden onderzocht of er geen efficiëntere manier is voor de besteding van de middelen. U moet de zaak in voormeld kader bekijken. Het betreft hier geen echt politionele taak.
Indien een onderzoek wordt gedaan waaruit blijkt dat er 80 000 euro minder uitgaven kunnen worden gedaan – het kost 80 000 euro minder aan de federale overheid –, dan is dat het overwegen waard. Het is echter ook niet meer dan normaal dat wij een en ander in overleg met de syndicale organisaties doen.
07.07 Karin Temmerman (sp.a): De maatschappelijke kostprijs wordt echter niet meegerekend. Het gaat enkel om de economische kostprijs.
07.08 Minister Annemie Turtelboom: Het betreft inderdaad de economische kostprijs.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- de heer Kristof Calvo aan de minister van Binnenlandse Zaken over "treintransport met kernafval uit Frankrijk" (nr. 2363)
- de heer Franco Seminara aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het recent transport van kernafval via het spoor over het Belgisch grondgebied" (nr. 2522)
- M. Kristof Calvo à la ministre de l'Intérieur sur "le transport par rail de déchets nucléaires en provenance de France" (n° 2363)
- M. Franco Seminara à la ministre de l'Intérieur sur "le récent transport de déchets nucléaires en Belgique via le réseau ferroviaire" (n° 2522)
08.01 Franco Seminara (PS): Monsieur le président, madame la ministre, un train a transporté le jeudi 3 février des déchets radioactifs provenant des centrales nucléaires belges de Tihange et de Doel.
Ce stock aurait dû arriver en Belgique le 2 décembre dernier mais les conditions météorologiques n'étant pas favorables au moment du départ, il avait été décidé que le voyage serait reporté. Ces déchets nucléaires avaient été compactés en France, plus précisément à l'usine AREVA de La Hague. Le train a ensuite transité par Mouscron, Courtrai, Gand et Anvers dans deux containers Castor de type TN28 avant de rejoindre Mol en soirée. Le chargement a par la suite été transféré sur des camions qui ont transité par Dessel et ont été dirigés vers le site de stockage de Belgoprocess.
Les associations de défense de l'environnement ont marqué ce jour de leur présence à Mol et Dessel. Un point d'information avait été installé en gare de Mol et des pamphlets ont été distribués sur le marché à Dessel.
Aussi, madame la ministre, permettez-moi de vous poser les questions suivantes.
Pouvez-vous préciser la façon dont l'Agence fédérale de contrôle nucléaire a été impliquée dans la sécurisation du transport de ces déchets nucléaires sur le territoire?
De quelle manière ces déchets ont-ils été stockés sur le site de Belgoprocess?
Quels sont les processus de sécurité suivis par l'AFCN afin de préserver l'environnement et les citoyens, tant sur le trajet que lors du stockage en question?
08.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, l'AFCN est impliquée à plusieurs niveaux pour assurer la sûreté et la sécurité des transports de déchets nucléaires.
Les conteneurs utilisés sont soumis à l'approbation des autorités compétentes des pays concernés, notamment l'AFCN lorsque les conteneurs sont utilisés sur le territoire belge. Les transports de matières radioactives, dont les déchets nucléaires, sont soumis à une autorisation préalable délivrée par l'AFCN. L'organisation de ces transports est coordonnée en concertation avec les organismes impliqués: l'AFCN, le centre de crise et la police fédérale, l'expéditeur, le destinataire et les transporteurs. Tant du point de vue de la sûreté que de la sécurité, ce type de transport est suivi et accompagné par les autorités belges.
Les déchets compactés sont stockés sur le site de Belgoprocess, dans le bâtiment 136. Ce bâtiment spécifique a été conçu entre autres pour l'entreposage intermédiaire des déchets vitrifiés et compactés qui ont été conditionnés sur le site AREVA à La Hague suite au traitement du combustible usé des centrales nucléaires belges.
En ce qui concerne la sécurité du transport, je peux vous dire qu'au niveau radiologique, il n'y a aucun danger pour la population lors de ce type de transport. Les colis utilisés pour le transport de déchets nucléaires sont conçus pour assurer la protection des personnes et de l'environnement en toutes circonstances, tant dans des conditions normales que dans des conditions accidentelles de transport, quel que soit le mode de transport utilisé.
Les colis concernés satisfont aux critères stricts de sûreté déterminés par l'Agence internationale de l'énergie atomique et repris dans les différentes réglementations modales.
Quant au stockage, Belgoprocess est un établissement nucléaire de classe 1 qui fait l'objet d'une autorisation de création et d'exploitation délivrée par arrêté royal. Cette autorisation reprend des exigences strictes en matière de sûreté pour le bâtiment 136 de Belgoprocess. La mise en œuvre et le respect de ces exigences sont suivis par le service de contrôle physique de l'exploitant et contrôlés par l'AFCN et sa filiale Bel V.
08.03 Franco Seminara (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse et toutes les précisions apportées sur le sujet. Comme la majorité de la population est sensible à la question du respect de l'environnement, il convient d'être vigilant en ce qui concerne la sécurisation des déchets nucléaires stockés dans notre pays. Le souci de notre sécurité doit guider en permanence l'action des autorités en charge du contrôle nucléaire. Il s'agit d'un devoir non seulement vis-à-vis de l'intégrité de nos concitoyens mais aussi et surtout en vue de préserver notre cadre de vie. Nous sommes dans un concept de sécurité totale, optimale. J'ignore quel terme utiliser, mais je constate, madame la ministre, que vous êtes dans la mouvance.
Le président: La question n° 2363 de M. Calvo est devenue sans objet.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La question n° 2390 de M. Jadot est reportée.
- Mme Myriam Delacroix-Rolin à la ministre de l'Intérieur sur "l'utilisation abusive d'hélicoptères de la police fédérale" (n° 2513)
- M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "l'enquête du parquet de Bruxelles concernant des pratiques douteuses au sein du Service d'appui aérien de la police fédérale de Melsbroek" (n° 2629)
- mevrouw Myriam Delacroix-Rolin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het onrechtmatige gebruik van helikopters van de federale politie" (nr. 2513)
- de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het onderzoek van het Brusselse parket naar dubieuze praktijken bij de Dienst luchtsteun van de federale politie te Melsbroek" (nr. 2629)
09.01 André Frédéric (PS): Monsieur le président, madame la ministre, il apparaît que le parquet de Bruxelles aurait ouvert une enquête à propos de pratiques douteuses au sein de l'appui aérien de la police fédérale de Melsbroek. L'enquête a démarré au milieu de l'année 2010.
Un certain nombre de membres du personnel de l'appui aérien de la police fédérale sont soupçonnés – je dis bien "soupçonnés" – de divers abus et non des moindres puisqu'ils auraient utilisé des hélicoptères à des fins personnelles et n'auraient pas respecté des procédures liées aux marchés publics. Des soupçons de corruption se portent également dans le cadre de la conclusion de contrats avec des entreprises privées. L'enquête concerne aussi la disparition d'un simulateur de vol de la police d'une valeur approximative de 300 000 euros
Des perquisitions ont été menées, il y a 15 jours, par une trentaine d'enquêteurs de différents services de police au sein des locaux de l'appui aérien de Melsbroek. Plusieurs personnes ont été auditionnées par la police mais personne n'a, à ma connaissance, à l'heure actuelle, été mis à la disposition du juge d'instruction. Des ordinateurs, des dossiers, des livres de vol et de comptabilité ont également été saisis par les enquêteurs.
Madame la ministre, confirmez l'ensemble des informations que je viens d'énoncer? Si oui, comment est-il possible que des policiers utilisent des hélicoptères à des fins privées? Il me semble que l'espace aérien belge est contrôlé par des contrôleurs au sol. Si des hélicoptères ont pu décoller, cela n'a été possible qu'avec l'accord des agents au sol. Je n'imagine pas le contraire. Lors de missions, un plan de vol est établi, une feuille de route est rédigée. Un contrôle est normalement effectué a posteriori. Cela a-t-il été le cas?
En résumé, pouvez-vous nous expliquer la procédure en vigueur lors de l'utilisation d'hélicoptères par la police fédérale et nous donner votre sentiment par rapport aux faits qui ont largement été rapportés par les médias?
09.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur Frédéric, à ce stade, je peux seulement confirmer que le parquet de Bruxelles a ouvert une enquête suite à des informations à propos du service d'appui aérien de la police fédérale. Cette enquête relève de la compétence des autorités judiciaires. Pour ce qui est des missions de DAFA, on distingue trois types. Tout d'abord, les missions opérationnelles de police judiciaire telles que la poursuite de véhicules en fuite ou la recherche de personnes disparues, de police administrative lors de services d'ordre de grande envergure et de circulation routière, par exemple lors de courses cyclistes ou en cas de grands embouteillages. En deuxième lieu, des missions de formation et d'entraînement des pilotes et des opérateurs. Finalement, il y a les missions de maintenance des aéronefs.
Généralement;, une mission suppose l'engagement d'un seul appareil. Exceptionnellement, plusieurs aéronefs sont utilisés, par exemple pour le transport d'unités spéciales ou lors de sommets européens. Les hélicoptères de DAFA sont engagés au profit des unités de la police locale et de la police fédérale, ainsi qu'à la demande d'autres administrations telles que la sécurité civile, la protection civile et les pompiers ou des services d'inspection de l'environnement. Bien évidemment, les vols de DAFA sont surveillés par les contrôles de trafic aérien belges. Après chaque mission, un rapport est obligatoirement rédigé, tant au niveau opérationnel qu'au niveau de la maintenance. Plusieurs paramètres sont contrôlés. Il existe un logbook permettant de contrôler a posteriori les missions effectuées en hélicoptère.
09.03 André Frédéric (PS): Monsieur le président, je remercie la ministre pour sa réponse.
Je fais confiance à la justice aussi mais vous ne vous étonnerez pas quand même qu'on puisse s'interroger et être interpellé par ces informations. Si on peut imaginer que des policiers montent dans un hélicoptère pour n'importe quelle raison et partent se balader, cela pose des questions en termes de sécurité et de moyens financiers mis en œuvre.
J'attendrai donc avec impatience les conclusions de l'enquête.
Je vous remercie tout de même car vous me rassurez sur le fait qu'il existe des procédures pour l'utilisation…
09.04 Annemie Turtelboom, ministre: Oui bien sûr.
09.05 André Frédéric (PS): On peut tout de même être interpellé par de tels faits.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- de heer Koenraad Degroote aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de duur van de opleiding van agenten" (nr. 2633)
- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding voor nieuwe agenten" (nr. 2639)
- M. Koenraad Degroote à la ministre de l'Intérieur sur "la durée de la formation des agents" (n° 2633)
- Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "la formation des nouveaux agents" (n° 2639)
10.01 Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb een vraag over de opleiding van agenten.
U hebt ook gelezen wat de directeur van de Oost-Vlaamse politieschool verwoordde over de opleidingsduur die in België een van de kortste is van Europa. Enkel in Polen is de opleiding nog iets korter. In andere Europese landen neemt een dergelijke opleiding van dat niveau twee jaar in beslag. In België is dat slechts één jaar. Met een langere opleiding zouden aspiranten enkel meer basistaken kunnen aangeleerd krijgen. Dit is ook van belang voor internationale politiesamenwerking, want uitwisseling van politiemensen wordt gemakkelijker indien de opleidingen op eenzelfde niveau worden georganiseerd.
Wat is uw standpunt over de verlenging van de duur van de opleiding tot twee jaar?
Er is ter zake een nationale werkgroep bezig. Zij heeft echter al aangekondigd dat zij voor 2015 de zaak niet kan klaren.
Waarom moet de uitwerking nog meer dan vier jaar duren?
Wordt voor de herziening van de opleiding ook overleg gepleegd met de Gemeenschappen, die voor onderwijs bevoegd zijn?
10.02 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn collega heeft al een en ander geschetst en ik heb over hetzelfde onderwerp nog een aantal concrete vragen.
Hoe wordt er toegezien op de kwaliteit van onze opleidingen die door de provinciale politiescholen wordt gegeven? Werden hiervoor eindtermen vastgelegd inzake de basisopleiding?
Hoe wordt dit gecontroleerd? Wat zijn eventueel de bevindingen van die controles? Scoren alle provinciescholen op een gelijkaardige manier?
Klopt het dat de basisopleiding voor politiemensen in ons land zoveel korter is dan in de ons omringende landen?
Wordt in de berekening van de opleidingsduur ook rekening gehouden met het principe van on-the-job learning zoals het bij ons wordt toegepast?
Ten slotte, kunt u een afspiegeling maken van de budgettaire impact die een verlenging van de opleidingsduur mogelijk teweeg zou kunnen brengen?
10.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de duur van de basisopleiding in België is niet noodzakelijk korter dan in andere landen. In Frankrijk en Zwitserland bedraagt dit eveneens twaalf maanden. In Nederland duurt de basisopleiding daarentegen drie jaar.
Een en ander is ook afhankelijk van het vereiste diplomaniveau voor de toelating tot de eigenlijke politieopleiding. Is het diplomaniveau lager, dan duurt de opleiding langer, en omgekeerd. In een jaar kan eigenlijk veel worden aangeleerd.
Bovendien wens ik aan te stippen dat de stage een belangrijk onderdeel van de basisopleiding vormt en toelaat om in ploegverband en onder begeleiding van een mentor de in de school aangeleerde kennis, vaardigheden en attitudes toe te passen in het dagelijks politioneel leven. Om die redenen zeg ik niet per definitie dat er een verlenging moet komen van de opleiding. Na de opleiding is er ook een verplichte stageperiode en wij merken dat die vaak minstens zo interessant is als de opleiding daarvoor.
Voor de huidige eindtermen verwijs ik naar het ministerieel besluit van 2002 houdende algemeen studiereglement, waarin wordt voorzien in een competentieprofiel waaraan een inspecteur van politie op het einde van de basisopleiding moet voldoen.
Wat de kwaliteitscontrole van de basisopleiding betreft, verwijs ik naar het KB van 2008 betreffende kwaliteitsstandaarden, de pedagogische -en omkaderingsnormen van de politiescholen waarbij wordt bepaald dat de directie van de opleiding minstens een keer per jaar proeven organiseert om de kwaliteit van de in de politiescholen verstrekte basisopleidingen te evalueren. Op basis van de resultaten worden aanbevelingen opgesteld om de kwaliteit van de opleidingen te verbeteren.
Een eerste keer werd deze proef georganiseerd op 30 september 2009. De analyse van de eerste proef heeft tot een dubbele vaststelling geleid. Ten eerste, er is een zekere homogeniteit bereikt in de resultaten tussen de politiescholen. Ten tweede, er moeten nog bijkomende inspanningen worden geleverd om de kennis van aspiranten over bepaalde thema’s, zoals verkeerswetgeving en strafrecht, te optimaliseren.
Via de jaarlijkse opleidingsplannen bepaal ik de prioriteiten. Ik bepaal daarbij dat sommige zaken, zoals het goed opstellen van een pv, waarover deze week een klacht in de pers verscheen, worden opgenomen in het volgende opleidingsplan dat wij hebben aangenomen. Wij hebben die herhaalde lacune vastgesteld en daaraan wordt reeds anderhalf jaar hard gewerkt. Nu constateren wij grote verbeteringen.
Ten slotte wordt de kwaliteit ook gecontroleerd via de erkenningdossiers, in de opleidingsraden en de pedagogische comités in permanente werkgroepen, alsook aan de hand van zelfevaluatierapporten van de politiescholen.
Op langere termijn zijn wij bezig met het project “Politie, een lerende organisatie”. Dat voorziet in verschillende stappen om de opleiding te vernieuwen en vooral om de richtlijnen van het hoger Europees onderwijssysteem, zoals vastgelegd in Bologna en in Kopenhagen, te implementeren. Heel concreet is de vraag of wij het politieonderwijs zullen afstemmen op het gewoon onderwijs met een bachelor-masterstructuur, dan wel of wij dat een compleet ander circuit blijven vinden. Ik denk dat het goed is dat wij er op termijn voor zorgen dat het systeem compatibel is met andere systemen, wat veel meer een instroom garandeert van grote diversiteit, zoals deze zich in de samenleving voordoet.
De mogelijke accreditatie van het politieonderwijs vereist de opbouw van een nieuw kwaliteitszorgsysteem naar het model van het hoger onderwijs en de sluiting van partnerschappen tussen politiescholen, universiteiten of hogescholen. In dat raam zullen de nieuwe opleidingstrajecten ook op de leerdoelstellingen van het Europees kwalificatieraamwerk voor beroepsopleidingen worden afgestemd.
In 2010 heeft de interne evaluatie plaatsgevonden. De externe evaluatie, naar aanleiding van visitatiecommissies, vindt nu plaats, in 2011.
Na de bepaling van de begin- en eindtermen en de vastlegging van partnerschappen en de financiering, zal het nieuw opleidingstraject kunnen starten in 2013.
Van bij het begin van het project werden de kabinetten van de Gemeenschappen bij de projecten betrokken. Zij zijn trouwens ook lid van de stuurgroep van het project.
Gelet op de methodologie van het project, kan de budgettaire impact om naar een verlenging van de duurtijd te gaan, zeer moeilijk worden geraamd.
10.04 Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Ik noteer dat er nog een en ander bezig is om die opleiding te vervolledigen.
10.05 Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, ik deel uw visie ter zake. Het is belangrijk dat wij de stage in rekening brengen bij de duur hier in België. Wij kunnen alles wel theoretisch leren, maar de praktijk, op het terrein, is nog altijd heel belangrijk.
Wij moeten ook de betaalbaarheid in het oog houden, want wij weten dat de cursisten tijdens hun opleiding worden betaald en dat is een belangrijk aspect dat wij in ogenschouw moeten nemen.
Bij de evaluatie van de politiehervorming door de Federale Politieraad waren er ook een aantal aanbevelingen inzake de opleidingen. Wij moeten daarmee rekening houden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De vragen nrs 2513 en 2514 van mevrouw Delacroix-Rolin worden omgezet in schriftelijke vragen.
Président: André Frédéric.
Voorzitter: André Frédéric.
11 Vraag van de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de daling van de straatcriminaliteit in Kuregem" (nr. 2543)
11 Question de M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "la baisse de la criminalité de rue à Cureghem" (n° 2543)
11.01 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in Kuregem werd beslist de nultolerantie in te voeren in de strijd tegen straatcriminaliteit en daarvoor konden de politiezone Zuid en meer bepaald de gemeente Anderlecht op extra middelen van de federale en ook de Brusselse regering rekenen, inclusief steun van de federale politie. U hebt recent hoopvolle cijfers bekendgemaakt met betrekking tot de daling van het aantal feiten van sackjacking, diefstal van voertuigen, vandalisme en diefstal met geweld. We zien een daling in 2010 ten opzichte van 2009 met 28 procent. De burgemeester van Anderlecht pleit er natuurlijk voor om die inspanningen voort te zetten en die nultolerantie aan te houden. Er werd evenwel vastgesteld dat van zodra die extra politiemensen voor andere taken in het licht van het Europees voorzitterschap moesten worden ingezet, het aantal feiten onmiddellijk weer steeg.
Ik heb ter zake de volgende vragen.
Ten eerste, kan u de evolutie van de cijfers voor diezelfde feiten van straatcriminaliteit ook geven voor het geheel van de politiezone Zuid?
Ten tweede, kunt u ook de evolutie ter zake geven voor de andere politiezones van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en voor die van Sint-Pieters-Leeuw en Dilbeek, de aangrenzende politiezones?
Ten derde, hoeveel extra politiemensen werden er het afgelopen jaar in de strijd tegen straatcriminaliteit op het terrein ingezet? Welk deel van de bijkomende inzet werd gerealiseerd door een heroriëntering of verplaatsing van de binnen de politiezone Zuid beschikbare capaciteit? Wat is het aandeel van de federale politie in de bijkomende steun?
Blijft de steun van de federale politie ook in 2011 gehandhaafd?
Tot slot, bent u van oordeel dat de gehanteerde aanpak ook op lange termijn tot meer veiligheid zal leiden? Met andere woorden, vindt u dat een goed instrument om ook in de toekomst in te zetten, mogelijk in andere situaties op andere terreinen?
11.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega, voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest stellen we een algemene, in veel gevallen zeer significante daling vast van het aantal geregistreerde feiten. Alleen voor de gemeenten Sint-Pieters-Leeuw en Dilbeek betreft het een lichte daling voor de sackjackings en een status-quo voor andere feiten, maar voor alle andere gemeenten is het echt een heel forse en significante daling.
De nultolerantie ging van start op 6 februari 2010. De verhoogde politie-inzet had onmiddellijk een effect op de kwaliteitscijfers. In totaal werden tussen februari en december 2010 22 452 manuren ingezet door de federale politie. Dit komt neer op ongeveer 70 % van de totale inzet in die periode. Iedere nacht werd er minstens één sectie van 8 personen ingezet. De federale steun wordt verder gezet in 2011, met een evaluatie voorzien op 31 maart 2011.
Meer blauw op straat werpt vruchten af. Wanneer de agenten hun basistaak niet kunnen vervullen omdat ze bijvoorbeeld stakende cipiers moeten vervangen, heeft dat onmiddellijk een effect. Zien wij minder agenten door, bijvoorbeeld, Europese toppen of stakingen in gevangenissen, dan zien we bijna onmiddellijk die dag een stijging van het aantal criminele feiten. Zeker voor de zone Brussel-Zuid die 3 gevangenissen op haar grondgebied heeft, zou natuurlijk de minimale dienstverlening voor de cipiers een enorme ontlasting zijn.
Eens te meer werd duidelijk dat politie en parket belangrijk werk leveren, maar dat Justitie te traag volgt. Dit ondermijnt natuurlijk het rendement van de politie-inzet. Het belangrijkste resultaat dat de nultolerantie heeft opgeleverd, is niet alleen de significante daling van de criminaliteitscijfers, maar ook het feit dat politie en lokale overheid het terrein terug bezetten. In de toekomst zal de lokale politie een belangrijk aandeel voor haar rekening nemen, waarbij ze de focus moet leggen op de wijkwerking en de opbouw van een goede band met de burgers. De zone Brussel-Zuid zal net als de zone Brussel-Noord werken met een Kobanwerking, een vorm van wijkwerking waarbij de agenten zeer dicht bij de burger staan en een vertrouwensrelatie opbouwen. Dit is een werk van lange adem, waarbij alle betrokken actoren en beleidsverantwoordelijken hun steentje moeten bijdragen. Verder zal ook het Brussels Gewest voornamelijk moeten investeren in onderwijs en het creëren van arbeidsplaatsen.
11.03 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb niet echt een volledig antwoord gekregen op mijn vraag met betrekking tot de evolutie van de cijfers in de aangrenzende politiezones Sint-Pieters-Leeuw en Dilbeek. Ik veronderstel dat daarvoor wel een reden zal zijn.
Ik heb evenmin een antwoord gekregen op mijn laatste vraag.
11.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik kan u die cijfers geven. Ik geef u het voorbeeld van Ukkel: van 167 sackjackings naar 90; in Montgomery van 36 naar 13.
11.05 Ben Weyts (N-VA): U hoeft ze niet op te sommen. Ik neem ze wel door.
11.06 Minister Annemie Turtelboom: De cijfers zijn zo goed dat ik ze bijna niet durfde te geven.
11.07 Ben Weyts (N-VA): Dan zal ik er dankbaar gebruik van maken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Aangezien de heer Van Hecke afwezig is, wordt zijn vraag nr. 2554 uitgesteld.
12 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanbestedingsprocedure voor de ontwikkeling van de tool voor de risicoanalyse voor de civiele veiligheid" (nr. 2572)
12 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "la procédure d'adjudication pour le développement d'un outil d'analyse des risques pour la sécurité civile" (n° 2572)
12.01 Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, enige tijd geleden werd een aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor de ontwikkeling van de risicoanalyse die onder meer door de nog op te richten brandweerzones zou worden gebruikt. Naar verluidt is er bij de Raad van State tegen de gunning van die opdrachten een procedure aangespannen. Indien dat zo is dan loopt de ontwikkeling van deze belangrijke tool opnieuw vertraging op. In heel wat operationele zones wacht men ongeduldig op deze tool, al was het maar om de meerjarenplanning van de nodige middelen vast te leggen voor de investeringen en het personeel.
Klopt het dat er tegen de gunning van het dossier een procedure bij de Raad van State is aangespannen? Indien ja, wat zijn dan de gevolgen van de ontwikkeling voor die risicoanalyse?
Hoe verloopt de verdere timing?
Zijn er mogelijkheden om de ontwikkeling van die risicoanalyse te versnellen?
12.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, collega’s, mijn diensten hebben vorig jaar een overheidsopdracht uitgeschreven voor de ontwikkeling en de implementatie van een risicotool op zonaal niveau. Een dergelijke tool moet het voor de brandweerzones mogelijk maken bepaalde gegevens snel te verzamelen en te visualiseren, resultaten van simulaties inzichtelijker te maken en bepaalde beslissingen op beleidsniveau te faciliteren.
Een van de inschrijvers heeft tegen de beslissing tot toewijzing aan een andere firma een beroep tot schorsing ingesteld bij de Raad van State, die hierop overgegaan is tot de schorsing van de tenuitvoerlegging van de toewijzingsbeslissing. Bovendien heeft de ontevreden inschrijver ook een actie voor de rechtbank van eerste aanleg ingediend.
Die gerechtelijke procedures hebben voor een vertraging in het dossier gezorgd. Mijn administratie werkt op dit ogenblik aan een heronderzoek van de offertes, waarna over enkele weken een nieuwe toewijzingsbeslissing zal worden neergeschreven.
12.03 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor de toelichting. Het is inderdaad een heel belangrijke tool, die cruciaal is voor de verdere opstart van de nieuw op te richten brandweerzone. Het is onze bezorgdheid dat het snel gaat. Men merkt op het terrein dat er echt een dynamiek is ontstaan voor de brandweerhervorming. Mensen willen vooruit. Onze vrees is dat als het te lang blijft duren, er eigen initiatieven zullen worden genomen. Dat zal de uniformiteit zeker niet ten goede komen. We hopen dus dat het terug vooruitgaat.
L'incident est clos.
13 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de veiligheids- en preventiecontracten" (nr. 2573)
13 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "les contrats de sécurité et de prévention" (n° 2573)
13.01 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, voor de financiering van de veiligheids- en preventiecontracten heeft de regering in lopende zaken enkele maanden geleden beslist tot een verlenging van die contracten. Die verlenging loopt opnieuw af eind juni van dit jaar.
De sector blijft uiteraard bezorgd over de toekomst van die contracten en de tewerkstelling die daarmee gepaard gaat.
Mevrouw de minister, graag had ik het volgende vernomen.
Voorziet u in een nieuwe verlenging van de veiligheids- en preventiecontracten?
Kan er daaromtrent snel duidelijkheid gegeven worden zodat ook voor de lokale besturen en het personeel die daarbij betrokken zijn, meer zekerheid geboden kan worden?
13.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik kan een vrij kort antwoord geven.
Op 15 december 2010 hebben wij de contracten tot 30 juni 2011 verlengd. Zulks betekent dat wij een heel sterk engagement voor de preventie- en veiligheidscontracten hebben, wat ik ook al meermaals in de commissie heb beklemtoond.
Doorgaand op de vorige vraag van de heer Weyts, weet ik dat de preventie- en veiligheidscontracten, om het even op welk niveau ze worden georganiseerd, een essentieel onderdeel zijn om de nultolerantie op een bepaald moment te kunnen afbouwen en aan samenlevingsopbouw te kunnen doen.
Op dit ogenblik bereid ik voor de Ministerraad een nieuw dossier voor, teneinde een nieuwe verlenging van de contracten voor te stellen. Ik weet immers dat er opzegtermijnen zijn, die opnieuw een grote onzekerheid op het terrein veroorzaken.
13.03 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het is een goed signaal dat er op het terrein snel duidelijkheid komt.
L'incident est clos.
14 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de mogelijke gehoorschade bij jonge kandidaat-politieagenten en kandidaat-brandweermannen" (nr. 2590)
14 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "les lésions auditives éventuelles chez les jeunes candidats agents de police et candidats pompiers" (n° 2590)
14.01 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in Vlaanderen werd door de minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur recent een aantal voorstellen gedaan om de grijze zones in de bestaande geluidswetgeving weg te werken.
De bevoegde minister wil komen tot duidelijke geluidsnormen voor publieke ruimtes en grote evenementen, zoals muziekfestivals en sportmanifestaties. Het initiatief is een gevolg van het publieke debat dat in Vlaanderen losbarstte in de zomer van 2009 over het geluidsniveau op muziekconcerten en de toenemende gehoorschade bij jongeren.
Een van de elementen die terugkomen in de huidige discussie rond gehoorschade bij jongeren, is de stelling dat zowel politie als brandweer de afgelopen jaren steeds meer kandidaten voor politie- en brandweeropleidingen hebben moeten weigeren omdat hun gehoor reeds op jonge leeftijd beschadigd is.
Mevrouw de minister, graag verneem ik van u of het effectief klopt dat zowel de federale politie als de brandweer de afgelopen jaren een stijging hebben gezien van het aantal kandidaten dat moest worden geweigerd op basis van gehoorschade?
Zijn er in de cijfers waarover u beschikt stijgende lijnen of tendensen te zien? Is er een toename van dit maatschappelijk probleem?
14.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, wat de politie betreft, kan ik zeggen dat de medische criteria waaraan kandidaten voor het operationeel kader van de politiediensten moeten voldoen, op de frequenties 500, 1 000 en 2 000 hertz een gemiddeld gehoorverlies van 30 decibel toelaten. Ondanks dit gehoorverlies blijft een normaal gesprek immers in iedere omgeving mogelijk. Het komt slechts zelden voor dat bij een kandidaat een gehoorverlies van meer dan 30 decibel werd vastgesteld. Derhalve is er momenteel ook geen noemenswaardige toename van kandidaten die ongeschikt worden bevonden omwille van het gehoorverlies. Er valt wel aan te stippen dat in het raam van het medisch geschiktheidsonderzoek bij kandidaten een toename van de gehoorschade wordt vastgesteld zonder daarbij het toegelaten gehoorverlies van 30 decibel tussen de frequenties van 500, 1 000 en 2 000 hertz te overschrijden.
Wat brandweerlui betreft, de rekrutering van brandweermannen is een gemeentelijke bevoegdheid, die op lokaal niveau wordt uitgeoefend. De weigering van de kandidaat-brandweerman behoort dus tot de bevoegdheid van de bij de selectieprocedure betrokken arbeidsgeneeskundige diensten. Wij hebben dus geen statistische gegevens over de weigering van de kandidatuur als brandweerman en het is mij ook niet bekend of gemeenten daarover statistieken hebben.
14.03 Leen Dierick (CD&V): Ik dank u.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Voorzitter: Ben Weyts.
Président: Ben Weyts.
15 Question de M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "la commission d'aptitude du personnel des services de police (CAPSP)" (n° 2592)
15 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de commissie voor geschiktheid van het personeel van de politiediensten (CGPP)" (nr. 2592)
15.01 André Frédéric (PS): Madame la ministre, ma question sera très brève. La commission d'aptitude des services de police est chargée d'évaluer l'inaptitude éventuelle, temporaire ou définitive, des personnels des services de police. À cet égard, elle dispose bien évidemment d'un dossier médical afin de prendre sa décision. Il semble que cette commission soit co-présidée par un policier, en l'occurrence un commissaire divisionnaire.
Sans remettre en cause ni les compétences ni l'intégrité de ce policier, est-il concevable que, n'étant pas médecin, il puisse avoir accès à des données d'ordre médical et qu'il puisse participer à une décision fondée sur des critères médicaux? Si l'on peut comprendre qu'une décision portant sur l'aptitude puisse être éclairée par des questions pratiques et opérationnelles, ne faudrait-il pas toutefois distinguer les deux domaines et confier à des médecins la question de l'inaptitude et de l'accès au dossier médical?
15.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, le statut prévoit effectivement la présence d'un commissaire-divisionnaire en tant que président de la commission d'aptitude. Ainsi, l'approche est, comme vous le dites, multidisciplinaire. C'est dans l'intérêt du membre du personnel car cela permet d'envisager toutes les hypothèses possibles.
En plus, le président est le garant du respect de la procédure et des droits du membre du personnel. Il n'intervient à aucun moment dans la discussion purement médicale et est lié par le secret suite à cette participation aux séances de la commission d'aptitude. Cela n'a pas encore posé problème jusqu'à présent.
15.03 André Frédéric (PS): Monsieur le président, madame la ministre, j'espère que cela n'en posera pas par la suite. Mais je reste quand même perplexe. En effet, des procédures de recours pourraient très bien être entamées dans la mesure où la protection de la vie privée et l'accès aux données médicales sont quand même strictement réglementés. Ces données ne sont normalement accessibles qu'aux médecins. Pour preuve, les certificats remis aux employeurs mentionnent si le malade est autorisé de sortie ou non. Mais jamais l'origine de la maladie n'est mentionnée.
J'espère ne pas créer de problème, mais je vous invite à être attentive car il me semble que des recours pourraient être introduits en cas de décision qui ne satisferait pas l'intéressé. En effet, il n'est pas normal qu'un non-médecin puisse avoir accès aux données à caractère médical et donc personnelles. En tout cas, il s'agit d'un précédent.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
16 Question de M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "le contrôle médical au sein de la police" (n° 2593)
16 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de medische controle bij de politie" (nr. 2593)
16.01 André Frédéric (PS): Madame la ministre, de nombreux chefs de corps et chefs de service considèrent que le contrôle médical est vain, puisque l'on ne remet quasiment jamais personne au travail de manière anticipée. Une vision optimiste serait d'estimer qu'il s'agit d'un indicateur du fait que les certificats médicaux sont délivrés adéquatement. Une autre perspective consiste à s'interroger sur la faisabilité des contrôles, voire leur qualité. Dans tous les cas, si des contrôles ne débouchent jamais sur une décision contraire, il est pertinent de s'interroger sur l'intérêt de les poursuivre, puisqu'ils supposent un coût non négligeable.
Madame la ministre, à ce propos, pourriez-vous nous indiquer le nombre de contrôles médicaux réalisés en 2008, 2009 et 2010? Pourriez-vous également m'indiquer la proportion de décisions de remise au travail anticipée? S'il se confirme que ces contrôles sont vains, comptez-vous prendre des initiatives en la matière? Si oui, lesquelles?
16.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Frédéric, le suivi informatique du nombre de contrôles médicaux réalisés par le service médical de la police intégrée est opérationnel depuis octobre 2008. Ainsi en 2009, 8 005 contrôles ont été effectués, entraînant une modification de la période dite d'incapacité initialement proposée dans 254 cas, soit 3,17 % des contrôles effectués. Dans 393 cas, l'absence n'a pas été confirmée par les médecins contrôleurs, soit 4,89 % des contrôles. Il s'agit de contrôles qui n'ont pas pu être effectués en raison de l'absence de l'intéressé à son domicile ou du non-respect de la convocation de contrôle au cabinet du médecin. Dans ces cas, il y a obligation de reprendre immédiatement le travail.
En 2010, 8 419 contrôles ont été effectués, entraînant une modification de la période d'incapacité initialement proposée dans 266 cas, soit 3,2 % des contrôles effectués. Dans 414 cas, l'absence n'a pas été confirmée par le médecin contrôleur, soit 4,91 % des contrôles.
Pour améliorer encore la lutte contre l'absentéisme, le service médical a développé en interne un programme de gestion automatisée du contrôle médical qui fonctionnera sur la base d'une déclaration d'absence opérée par le service du personnel via le logiciel CALog.
Cette nouvelle approche de l'absentéisme permettra notamment de réagir aux incapacités de courte durée qui sont les plus susceptibles d'être remises en cause. Je me réjouis de cette évolution. Il n'est donc pas question de remettre en cause cet instrument de gestion des ressources humaines.
16.03 André Frédéric (PS): Merci, madame la ministre, pour votre réponse.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 2602 de M. Devin et la question n° 2618 de M. Madrane sont reportées.
17 Question de Mme Valérie Déom à la ministre de l'Intérieur sur "la mise en observation sous la contrainte" (n° 2620)
17 Vraag van mevrouw Valérie Déom aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de gedwongen opname ter observatie" (nr. 2620)
17.01 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, madame la ministre, ce lundi, les journaux du groupe Vers l'Avenir ont fait état d'un cas particulier, mais révélateur d'inquiétants dysfonctionnements qui touchent les services de la police.
Je n'entrerai pas dans les détails, mais en gros, un médecin en colère relate comment une mise en observation sous la contrainte d'un de ses patients lui a été refusée. Le motif justifiant ce refus est pour le moins stupéfiant. En effet, le médecin se serait entendu répondre par l'officier de garde de la police – je cite -: "l'on ne met pas en observation un vendredi soir. Si vous voulez une mise en observation, vous n'avez qu'à venir vous-même au commissariat. Alors, on enverra une équipe le – donc, son patient - 'pêcher', on le mettra deux ou trois jours au trou et on le fera voir par un psychiatre lundi ou mardi matin." Cette réponse est pour le moins interpellante.
Pourtant, font partie des missions de la police la protection des personnes et des biens, l'assistance aux personnes en danger, la surveillance de ceux qui mettent gravement en péril leur santé et leur sécurité ou qui constituent une menace grave pour la vie ou l'intégrité d'autrui.
Madame la ministre, pouvez-vous me rappeler la procédure exacte de la mise en observation psychiatrique? Comment réagissez-vous face au cas que je viens de décrire? Des situations analogues vous ont-elles déjà été rapportées, alors que les plaintes contre les policiers sont en augmentation, comme l'a récemment mis en lumière le Comité P? Le personnel policier est-il suffisamment sensibilisé à ce type d'intervention? Des initiatives spécifiques sont-elles organisées pour sensibiliser les policiers à cette problématique? Si ce n'est pas le cas, que comptez-vous entreprendre pour éviter qu'à l'avenir, de telles situations pouvant malheureusement dramatiquement dégénérer – heureusement, cela n'a pas été le cas dans ce cas-ci – se produisent?
17.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chère collègue, je commencerai par préciser le principe selon lequel les diagnostics et les traitements des troubles psychiques ne peuvent donner lieu à aucune restriction de liberté individuelle. Les mesures protectionnelles pouvant être prises en la matière sont ordonnées par le juge de paix.
Ces mesures de protection ne peuvent être prises à défaut de tout autre traitement approprié à l'égard d'un malade mental que si son état le requiert, soit qu'il met gravement en péril sa santé et sa sécurité, soit qu'il constitue une menace grave pour la vie ou l'intégrité d'autrui.
La procédure qui devrait être suivie dans le cas que vous soulevez est la suivante: le médecin doit s'adresser au procureur du Roi ou au juge de paix selon l'urgence de la situation. Les services de police n'ont aucune compétence d'initiative en la matière. Dans l'hypothèse où le procureur du Roi ayant pris en urgence une décision de mise en observation, il requiert les services de police. Ces derniers interviendront dans les limites de l'apostille du procureur du Roi. Quant au transport de l'intéressé vers le service psychiatrique dans lequel le malade est mis en observation, il est organisé par le directeur de l'établissement concerné.
D'une vérification effectuée par le Comité P, il appert que la situation que vous décrivez ne s'est présentée qu'une seule fois en 2010. La formation de base des fonctionnaires de police contient déjà un module relatif à leurs compétences d'intervention dans le cadre de la prise en charge des malades mentaux.
17.03 Valérie Déom (PS): Madame la ministre, votre réponse m'interpelle un peu. En effet, à partir du moment où un médecin, un vendredi soir - non pas pour se débarrasser de son patient - s'adresse à la police, celle-ci saisit le procureur du Roi.
Certes, on ne peut pas parler en commission de cas précis. Mais, manifestement, le cas décrit par le médecin constituait une menace grave pour lui-même et son entourage.
Le procureur du Roi décide de la suite de la procédure. Ce n'est donc pas le médecin qui va alerter le procureur du Roi. La police reçoit la plainte. Vous dites qu'il faut soit s'adresser soit au procureur du Roi, soit au juge de paix.
Je pense que dans une telle situation, c'est la police à laquelle on s'est adressée qui doit saisir le procureur du Roi.
C'est du moins ce que j'ai appris dans mes cours de procédure judiciaire. Certes, c'était il y a un certain temps. Mais grâce à ma participation à la commission spéciale Abus sexuel, on revoit beaucoup de cours.
J'ai pu lire dans la presse la réaction de substituts et de procureurs du Roi, lesquels établissaient une différence entre les mises en observation durant la semaine et celles du week-end. Cela m'a d'ailleurs semblé préoccupant, comme s'il y avait un suivi la semaine, mais que, pendant le week-end, les mises en observation étaient plus aléatoires, faute de système de garde.
Je continue de considérer que la réaction de la police fut pour le moins légère et que les propos tenus sont irresponsables.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Christophe Bastin à la ministre de l'Intérieur sur "la grève du central 100 à Namur" (n° 2623)
- M. Georges Gilkinet à la ministre de l'Intérieur sur "la situation et l'avenir du central 100 de Namur" (n° 2640)
- de heer Christophe Bastin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de staking van de 100-centrale te Namen" (nr. 2623)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de situatie bij en de toekomst van de 100-centrale te Namen" (nr. 2640)
18.01 Christophe Bastin (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, ce lundi 7 février, les opérateurs du central 100 de Namur, soutenus par les organisations syndicales et la ville, ont déposé un préavis de grève concernant le personnel dans sa totalité (le lieutenant Doppagne, la starter team et les opérateurs communaux du centre 100).
Cette grève au finish n'aura cependant aucune conséquence négative pour les citoyens namurois, les services de base étant en effet assurés normalement. Le blocage se fait plus au niveau administratif.
Les revendications des grévistes visent principalement le statut et l'avenir du personnel des centres 100 en général, et de celui de Namur en particulier. En effet, il semblerait que le central 100 souffre d'un oubli de financement de la part du fédéral et d'un manque de suivi dans l'accompagnement de ses collaborateurs.
Dans le cas du central 100 de Namur, on compte 18 opérateurs communaux et 15 renforts fédéraux. Ces deux catégories de travailleurs assurent les mêmes missions, mais ne sont pas soumises au même régime. En effet, les agents communaux sont amenés à assurer des services de 12 heures environ, alors que les renforts fédéraux prestent 38 heures par semaine, soit 7 heures 36 par jour. Ce problème de compatibilité aurait déjà été signalé au fédéral, qui n'aurait toujours pas réglé la question.
Par ailleurs, il avait été décidé de lancer un projet de système de communication intégré pour les services de secours sur la base de la technologie ASTRID (projet 112), dénommé "migration". Cette migration a lieu par phases, province par province, et exige une préparation approfondie au sein du centre de secours 100.·
Ces différents points m'amènent, madame la ministre, à vous poser les questions suivantes.
Qu'en est-il exactement de la situation du central 100 de Namur? Le personnel des centres 100 souhaiterait voir sa situation professionnelle se stabiliser. Comment comptez-vous répondre à cette légitime revendication? Avez-vous pris des mesures pour résorber l'incompatibilité entre les deux catégories de travailleurs du même central?
Comment comptez-vous encourager l'implémentation des centres 112 dans la province de Namur? Quelle sera l'étendue de l'aide financière que l'État compte octroyer?
18.02 Annemie Turtelboom, ministre: La situation actuelle du centre 100-112 de Namur est la suivante: 18 opérateurs communaux et 13 opérateurs fédéraux y sont employés; les opérateurs fédéraux constituent un renfort et sont chargés d'assister les opérateurs communaux avant, pendant et après la migration.
Ceci permet, par exemple, de libérer temporairement les opérateurs communaux afin qu'ils puissent apprendre à travailler avec la nouvelle technologie CAD d'ASTRID. Après la migration, les opérateurs fédéraux continueront à renforcer l'équipe. Il existe en effet des différences entre les statuts des opérateurs fédéraux et des opérateurs communaux. Cela entraîne des disparités, par exemple, en ce qui concerne le régime des congés ou le montant des indemnités pour prestations nocturnes ou dominicales, etc. En revanche, leur régime horaire est identique.
Les différences de statuts entre les opérateurs des centres 100 et 112 seront résolues grâce à l'intégration des opérateurs communaux par le fédéral, c'est-à-dire leur fédéralisation. Ces services travaillent intensément à la préparation de la fédéralisation du personnel des centres de secours 100. Des projets d'arrêtés royaux exécutant cette fédéralisation ont été élaborés et font l'objet, pour l'instant, d'une concertation politique.
Lorsqu'un accord politique aura été trouvé sur les textes, la concertation syndicale pourra débuter. Les opérateurs seront évidemment informés de l'évolution du dossier.
Nous savons que cette fédéralisation est l'une des clefs de la réussite de la migration des centres 100. Il me paraît bien légitime que les opérateurs communaux soient rassurés au plus vite. C'est la raison pour laquelle nous nous employons à convaincre l'ensemble de nos partenaires de la nécessité d'un changement harmonieux. La migration du centre 100 de Namur est prévue pour l'automne 2011. Dans le cadre de la fédéralisation du personnel communal, les frais de personnel seront intégralement pris en charge par l'État fédéral, et ce dans l'année de détachement des opérateurs communaux auprès du SPF Intérieur qui précédera la fédéralisation en tant que telle.
Par ailleurs, la migration implique des frais qui seront aussi pris intégralement en charge par l'État fédéral. La procédure juridique opposant la ville de Namur à celui-ci à propos du financement du centre 100 est toujours en cours. Un premier jugement relatif aux principes a été émis en faveur de la ville, mais un second jugement doit encore être prononcé au sujet du montant. Un appel sera, bien évidemment, interjeté contre ces jugements.
18.03 Christophe Bastin (cdH): Madame la ministre, je vous ai trouvée convaincante. Je ne me tracasse pas!
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: La question no 2640 de M. Georges Gilkinet est devenue sans objet.
Vraag nr. 2658 van de heer Weyts, mezelf dus, is uitgesteld tot de volgende vergadering. Ook vraag nr. 2601 van de heer Schoofs is uitgesteld tot volgende week, net als vraag nr. 2554 van de heer Van Hecke, zoals de heer Frédéric al heeft gezegd.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.20 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.20 heures.