Commission
des Finances et du Budget |
Commissie voor de Financiën en de Begroting |
du Mercredi 2 février 2011 Après-midi ______ |
van Woensdag 2 februari 2011 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.16 heures et présidée par Mme Muriel Gerkens.
De vergadering wordt geopend om 14.16 uur en voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.
01 Vraag van mevrouw Nadia Sminate aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "het misbruik van managementvennootschappen" (nr. 1863)
01 Question de Mme Nadia Sminate au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice, sur "le recours abusif aux sociétés de management" (n° 1863)
01.01 Nadia Sminate (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, steeds meer kaderleden richten een managementvennootschap op. Ik meen dat de sociale voordelen die hiermee gepaard gaan daar veel mee te maken hebben.
Bijvoorbeeld, een werknemer met een hoog loon betaalt ongeveer 50 % van zijn brutoloon aan de RSZ. De bestuurder van een managementvennootschap zal uiteindelijk 11 % of 12 % aan de RSZ betalen.
Officieel wordt vaak slechts een minimum aan loon uitbetaald zodat slechts een deel van de voorheen verschuldigde sociale en fiscale bijdragen wordt afgedragen. Vandaar mijn vragen.
Ten eerste, erkent u het toegenomen sociaal en fiscaal misbruik via de managementvennootschappen? Ten tweede, treden de sociale en fiscale inspectiediensten hiertegen op? Ten derde, hoe gebeurt dat? Ten vierde, werden er in het verleden wetswijzigingen gedaan, of zijn die gepland?
01.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Sminate, op het vlak van de principes zult u ermee akkoord gaan dat het beroep op een managementvennootschap op zich niet ongeoorloofd is. Nochtans zou een managementvennootschap frauduleus kunnen worden gebruikt als constructie om te vermijden dat hooggekwalificeerde werknemers zich onderwerpen aan de sociale zekerheid van de werknemers, terwijl de feitelijke uitoefening van hun prestaties het bestaan van gezag doet blijken ten aanzien van bijvoorbeeld één enkele onderneming-klant.
Wat betreft uw eerste vraag met betrekking tot de toename van het mogelijke misbruik, kan ik het volgende zeggen. De sociale inspectie en het RSVZ hebben geen bijzondere verhoging van misbruik vastgesteld inzake sociale zekerheid door het gebruik van de constructie van managementvennootschappen. De fiscus signaleert dit evenmin. De RSZ heeft de ervaring dat er voornamelijk wordt gebruikgemaakt van managementvennootschappen om de verschuldigde bedragen te minimaliseren wat betreft de belastingen op de inkomsten en de berekening van de bijdragen die moeten worden betaald voor het stelsel van de sociale zekerheid van de zelfstandigen.
Op uw tweede en derde vragen geef ik een gecombineerd antwoord. Zoals eerder aangehaald, is een beroep doen op een managementvennootschap om het geheel of het gedeeltelijk bestuur van zijn onderneming te beheren zowel op sociaal als fiscaal vlak niet ongeoorloofd. De sociale inspectiediensten gaan dus niet op systematische wijze deze vorm van samenwerking tussen twee ondernemingen betwisten, noch het statuut van de persoon belast om de functie te vervullen die werd toevertrouwd door de contracterende onderneming.
Nochtans zal een onderzoek worden gevoerd in situaties waarin de sociale inspectie en/of de RSZ-inspectie beschikken over elementen die toelaten om te denken dat er een risico bestaat dat een managementvennootschap wordt gebruikt om op frauduleuze wijze de onderwerping van een werknemer aan de sociale zekerheid van werknemers te vermijden, terwijl de manager in het concrete geval zijn functies uitoefent in een gezagsrelatie met de onderneming waarvan hij het bestuur waarneemt.
In dossiers waarin de RSZ Controledienst een wijziging uitvoert naar aanleiding van een onderzoek gaat de RSZ bij gebrek aan een vrijwillige betaling van de gevorderde bedragen over tot een gerechtelijke invordering. Ook de FOD Financiën gaat binnen zijn controletaak na of de fiscale wetsbepalingen ook door managementvennootschappen worden nageleefd. Zo deelt het RSVZ ons mee dat zij door de BBI op de hoogte werden gesteld van een onderzoek waarbij op internationaal niveau en op grote schaal misbruik werd gemaakt van managementvennootschappen. Het ging om 42 gevallen van ondernemers en zelfstandigen, waarbij de fiscus overging tot bijkomende taxatie. In al deze gevallen leidde dit eveneens tot een regularisatie van de socialezekerheidsbijdrage bij het RSVZ ten belope van 326 000 euro.
Ik wens er het geachte lid op te wijzen dat het heel moeilijk is om de gedane inkohieringen als gevolg van de toepassing van de fiscale bepalingen bij managementvennootschappen weer te geven. Tevens wens ik te verduidelijken dat in het sociaal statuut van zelfstandigen de socialezekerheidsbijdragen worden berekend op basis van de referte beroepsinkomsten. Dit zijn de bruto beroepsinkomsten verminderd met de beroepskosten en eventueel met de beroepsverliezen, vastgesteld overeenkomstig de wetgeving betreffende de inkomstenbelastingen die de zelfstandige in die hoedanigheid genoot tijdens de periode waarin hij werd onderworpen. Ik verwijs naar artikel 11, paragraaf 2 van het koninklijk besluit nummer 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
De socialezekerheidsbijdragen als zelfstandige worden bijgevolg berekend, niet op basis van de feitelijke situatie maar op basis van de beroepsinkomsten zoals vastgelegd door de fiscus. Ter informatie, de sociale bijdrage bedroeg voor 2010 3 491 335 000 euro. Deze bedragen bestaan voornamelijk uit de gewone bijdragen en de vennootschapsbijdragen.
Ik kom tot uw vierde vraag. Werden er wetswijzigingen doorgevoerd of zijn er gepland om dit fenomeen aan te pakken? Op dit moment bestaat er geen ontwerp van tekst specifiek met het oog om een halt toe te roepen aan fraudes inzake sociale zekerheid, gepleegd door middel van een managementvennootschap. Niettemin brengen wij het bestaan van de wet betreffende de arbeidsrelaties in herinnering, die criteria bevat die in aanmerking kunnen worden genomen om de arbeidsrelatie te herkwalificeren wanneer een onverenigbaarheid blijkt tussen de concrete uitvoering van de prestaties en de kwalificatie die eraan werd gegeven.
De twee KB’s van 14 december 2010 betreffende de officiële instelling van enerzijds de normatieve afdeling, en anderzijds de administratieve afdeling van de Commissie ter regeling van de arbeidsrelatie en tot bepaling van hun werking, zou moeten toelaten de effectiviteit van deze wet te versterken. Ik verwijs naar de KB’s die gepubliceerd werden op 28 december 2010.
De fiscale bepalingen die van toepassing zijn in de controle van de betaalde managementvergoedingen kennen een bredere toepassing zodat een eventuele wetswijziging steeds in dat ruimere kader moet worden bestudeerd. Toch werden verschillende maatregelen genomen. Zo kon bijvoorbeeld de bestuurder/natuurlijke persoon door het gebruik van een managementvennootschap aan zijn bestuurdersaansprakelijkheid ontsnappen, maar sinds 1 september 2002 dient een vaste vertegenwoordiger te worden aangeduid in het geval een rechtspersoon een bestuurdersfunctie uitoefent. Deze vaste vertegenwoordiger is aan dezelfde burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid onderworpen als de bestuurder/rechtspersoon.
Bovendien kan artikel 49 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen onverminderd worden toegepast. Zo dienen de betalingen voor de managementprestaties gedaan of gedragen te zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, alsook dient de echtheid van de gedane uitgaven verantwoord te worden.
Er dient ook gewezen te worden op recente rechtspraak. In zijn arrest van 10 juni 2010 stelt het Hof van Cassatie dat artikel 344 § 1 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen kan toegepast worden op een managementvennootschap en dat de constructie kan worden genegeerd. Het Hof kiest in zijn arrest voor een ruime invulling van de antimisbruikbepaling van artikel 344 § 1 van het WIB, waarbij de economische realiteit lijkt te primeren op de juridische. Deze rechtspraak is dus nog in ontwikkeling en de antimisbruikregels vormen tevens een onderdeel van de parlementaire aanbeveling van de onderzoekscommissie voor de grote fiscale fraudedossiers. Deze commissie kan in opvolging van deze aanbeveling een mogelijk initiatief nemen.
Tot slot onderstreep ik dat, overeenkomstig de wet van 6 april 2010 tot versterking van het deugdelijk bestuur bij de genoteerde vennootschappen en de autonome overheidsbedrijven en tot wijziging van de regeling inzake het beroepsverbod in de bank- en financiële sector, het bedrag van de remuneratie en andere voordelen die rechtstreeks of onrechtstreeks verstrekt worden aan, onder meer, de personen belast met een managementfunctie, vermeld moeten worden in de verklaring betreffende deugdelijk bestuur, waaronder het basissalaris, de variabele remuneratie en de vertrekvergoedingen. Wat het basissalaris betreft, moet het duidelijk zijn of deze vergoeding wordt uitbetaald in het kader van een arbeidsovereenkomst of een managementovereenkomst en of de betrokken persoon al dan niet werknemer is.
Deze transparantie kan bijdragen tot een eenvoudigere detectie van het gebruik van de constructie van managementvennootschappen bij de vennootschappen die vallen onder het toepassingsgebied van deze laatstgenoemde wet, zonder dat een ongeoorloofd karakter van dit gebruik automatisch en zonder onderzoek kan weerhouden worden. Deze verplichting wordt beschreven als een middel om de aantrekkingskracht te verminderen om, met een bedrieglijk oogmerk, een beroep te doen op een managementvennootschap.
01.03 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord. U zegt dat er de laatste jaren geen verhogingen van misbruik werden vastgesteld, maar de vraag blijft of de huidige manier van inspectie volstaat. Bij een gewone zelfstandige ligt de bewijslast bij de zelfstandige zelf, maar bij een managementvennootschap is het de fiscus die moet aantonen of de gemaakte kosten inderdaad beroepskosten zijn, wat het voor de inspectiediensten uiteraard veel moeilijker maakt.
Wat mijn vierde vraag betreft, een aantal jaren geleden overwoog de regering om voorstellen te doen om de vennootschapsvorm aan te pakken, wat volgens mij bewijst dat er toen ook een nood was om de misbruiken terug te dringen. Zoals u zelf suggereert, is het misschien nu aan het Parlement om ter zake voorstellen te doen.
01.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Ik kan u alleen maar daartoe aanmoedigen.
Het incident is gesloten.
Le développement des questions et interpellations est suspendu de 14.28 heures à 15.11 heures.
De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 14.28 uur tot 15.11 uur.
02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, over "de stijging van het aantal fietsverzekeringen" (nr. 2285)
02 Question de M. Peter Logghe au secrétaire d'État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances, sur "l'augmentation du nombre d'assurances vélo" (n° 2285)
02.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, fietsendiefstallen zijn een dom probleem. Ik geef dat toe. Het is een detailkwestie, maar dit kan misschien toch een insteek zijn.
Fietsendiefstallen zijn een echte plaag in universiteits- en centrumsteden. U weet dat veel ouders hun tieners bezorgd zien vertrekken. Zij moeten jaarlijks rekening houden met de aankoop van twee of drie fietsen per persoon. Een verzekeringsspecialist in West-Vlaanderen heeft een fietsenomnium op de markt gebracht, waarmee hij vooral stadsfietsen en racefietsen verzekert. Op drie jaar heeft hij zijn portefeuille ongeveer verdrievoudigd.
Om u een idee te geven van de prijs, het verzekeren van een dure fiets, een fiets van ongeveer 6 000 euro, voor een periode van drie jaar, tegen diefstal en eigen schade, kost een particulier 144 euro, een prijs die te betalen valt. Er is een franchise van 20 % in geval van diefstal en van 2,5 % in geval van eigen schade. Het bijzondere van deze omniumverzekering is dat de som, de schadevergoeding, niet aan de schadelijder wordt uitbetaald, maar rechtstreeks aan de fietsenhandelaar die voor een nieuwe fiets of voor de herstelling zorgt. Het principe is simpel, maar op die manier wordt mogelijke fraude ook zoveel mogelijk vermeden.
Ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, weet u van het bestaan af van deze fietsenomniumverzekeringen?
Ten tweede, zou deze vorm van verzekering, waarbij men fietsen tegen diefstal en schade verzekert, het niet verdienen om fiscaal gestimuleerd te worden? Als de politie meer controles zou uitvoeren en repressiever zou optreden, als een particulier door de franchise van zijn verzekering ertoe wordt aangezet voorzichtig om te springen met zijn fiets en als er in combinatie daarmee ook een strenger vervolgingsbeleid door de rechtbanken gevoerd zou worden dat ervoor zou kunnen zorgen dat de diefstallenplaag wordt teruggedrongen, dan denk ik dat die fiscale stimulans heel snel terugverdiend zou zijn.
Ten derde, denkt men op regeringsvlak, voor zover er nog veel denkwerk op regeringsvlak kan gebeuren, aan andere verzekeringsmaatregelen om fietsen beter te beschermen en diefstallen in te dijken?
02.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, wat uw eerste vraag aangaat, zijn mijn medewerkers op de hoogte van het bestaan van een dergelijke fietsenomniumverzekering.
Het milieufiscaal kader dat in België sinds 2002 werd ingevoerd, is in de loop van de voorbije jaren sterk geëvolueerd en bevat al maatregelen om het fietsgebruik bij de burgers aan te moedigen. In maart 2009 heb ik op dat vlak namelijk verscheidene maatregelen genomen.
Werkgevers kunnen sindsdien aanspraak maken op een verhoogde aftrek van 120 % voor de aankoop van fietsen die ter beschikking van het personeel worden gesteld, voor de gebouwen waar de fietsen kunnen worden gestald en voor de vestiaire en de sanitaire voorzieningen voor de fietsers.
Werknemers krijgen voor hun verplaatsingen met de fiets een belastingvrije kilometervergoeding van 0,21 euro per kilometer voor het aanslagjaar 2012, tegenover de vroegere 0,15 euro per kilometer.
Bovendien wordt ook het voordeel dat volgt uit de terbeschikkingstelling van een bedrijfsfiets voor woon-werkverkeer, vrijgesteld van belastingen.
Wat uw voorstel betreft, zie ik alleen niet in hoe een verzekering een diefstallenplaag zou kunnen terugdringen. Alleen de door het slachtoffer geleden schade wordt beperkt. Bovendien zie ik geen enkel terugverdieneffect voor de overheid. Maatregelen om het fietsgebruik bij de burgers aan te moedigen, vallen volgens mij ook onder de bevoegdheid van de federale minister voor Economie of zelfs van de federale minister voor Consumentenbescherming.
Een meer doorgedreven repressieve aanpak, zoals bewakingscamera’s en patrouilles, en de aankoop van veiligere hangsloten, zijn evenzeer overweegbare initiatieven om de huidige tendens te keren. We moeten het probleem inderdaad bij de wortel aanpakken door te trachten het diefstalrisico in te perken. Alleen in een dergelijke beveiligde omgeving kunnen milieufiscale voordelen voor dat type van omniumverzekering eventueel worden overwogen.
Bovendien is er, gelet op de huidige budgettaire situatie, geen plaats voor dergelijke fiscale stimulansen. Op regeringsvlak denkt men dus op dit ogenblik niet aan andere verzekeringsmaatregelen om de fietser beter te beschermen of om de fietsendiefstal in te dijken.
Ik herhaal dat wij al veel nieuwe maatregelen hebben genomen in verband met het gebruik van de fiets. Misschien is het mogelijk dat sommige van mijn collega’s een inspanning doen.
02.03 Peter Logghe (VB): Ik heb nota genomen van de getroffen maatregelen. Die zijn genomen om het gebruik van de fiets te stimuleren en om daar een financiële vergoeding tegenover te zetten. U zegt het terugverdieneffect van de verzekeringen niet in te zien.
Een klant met een franchise van 20 % zal toch toekijken op het gebruik en de stalling van de fiets. Als de fietsdiefstallenplaag kan worden teruggedrongen heeft dat een mindere inzet van politie als gevolg. Maatschappelijk is er zeker een terugverdieneffect maar men moet het alleen willen zien.
Ik neem er nota van dat het venijn in de staart zit en dat er geen fiscale stimulansen mogelijk zijn om het budget niet nog meer te belasten. Dat is volgens mij de hoofdreden.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Meyrem Almaci aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale vrijstelling voor Staatsbons" (nr. 2369)
03 Question de Mme Meyrem Almaci au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'exonération fiscale pour les bons d'État" (n° 2369)
03.01 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een puur informatieve vraag.
Ik heb in de pers een aantal zaken over uw plannen gelezen, niet alleen van uzelf maar ook van de Open Vld-collega’s.
U bent van plan de fiscale vrijstelling die voor het spaarboekje geldt, dus de roerende voorheffing, af te schaffen ten voordele van de Staatsbons. Ik vermoed dat het doel is minder afhankelijk te worden van externe financiering en aldus onze staatsschuld met gelden van spaarders te financieren. De bedoelde spaarders hebben massaal hun geld op hun spaarboekje geplaatst. Met dat geld is niet veel te doen; het zit immers vast.
Kan u meer uitleg bij uw idee geven? Voor zover ik zie, zijn uw plannen immers enkel symptoombestrijding. Hebben zij enkel voormeld doel, met name het probleem van de financiering aanpakken, of bent u ook van plan verder te gaan en rond de staatsschuld zelf een aantal voorstellen te doen?
In welk stadium bevinden de desbetreffende plannen zich? Voormelde vraag is eigenlijk overbodig geworden, ook door het antwoord van de Open Vld gisteren in Het Nieuwsblad, waarin de partij stelt dat zij een wetsvoorstel zal indienen. Klaarblijkelijk dient zij het wetsvoorstel echter alleen in de Senaat in.
Het bedrag van de bedoelde vrijstelling stond in de krant, namelijk 1 770 euro rente. Klopt dat? Is zulks de bedoeling van de bewuste 15 %?
Bent u van plan de maatregel zo snel mogelijk in te voeren?
03.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Almaci, ik heb in de Senaat gezegd dat ik alleen voorstander ben van een uitbreiding van de huidige vrijstelling. Er is een vrijstelling van de belasting voor de spaarrekeningen tot en met 1 770 euro intrest.
Ik heb alleen gezegd: waarom het toepassingsgebied niet uitbreiden tot en met de Staatsbons? Ik heb in de Senaat, maar dit is dezelfde Kamer, ook gezegd dat ik bereid ben om een dergelijk voorstel uit te werken, zelfs op basis van wetsvoorstellen.
Er is al een nieuwe tekst van sp.a, MR en andere, misschien ook van Open Vld. Zij zijn nu bezig in de Senaat, maar waarom ook niet in de Kamer? Ik denk dat het nuttig is een beslissing te nemen tot uitbreiding van het huidige toepassingsgebied van de vrijstelling tot de staatsbons, met hetzelfde bedrag en dus zonder nieuwe kosten.
03.03 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Het gaat bij wijze van spreken dus enkel over de symptoombestrijding van hoe de staatsschuld wordt gefinancierd. Er zijn nog geen plannen over hoe de staatsschuld verder zal worden aangepakt of is dat dan puur begrotingstechnisch?
03.04 Minister Didier Reynders: Het is alleen om de vraag te stellen : waarom niet dezelfde voordelen toekennen voor een investering in de staatschuld als in de spaarrekening?
03.05 Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Het waren puur informatieve vragen. Ik hoop alleen dat wij in het kader van de begrotingsbesprekingen ook over de aanpak van de staatschuld zelf nog een aantal voorstellen te horen zullen krijgen.
Wij zijn daarmee zelf bezig en zullen niet nalaten om daaromtrent voorstellen in te dienen. Dat neemt echter niet weg dat dit op zich een interessant voorstel is.
L'incident est clos.
La présidente: La question n° 2382 de Mme De Wit et la question n° 2399 de M. Terwingen sont reportées.
04 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "fiscale controles op prijzen die filialen van eenzelfde groep elkaar in rekening brengen" (nr. 2404)
04 Question de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les contrôles fiscaux concernant les prix que les filiales d'un seul et même groupe se portent en compte" (n° 2404)
04.01 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de minister, u weet dat de fiscale inkomsten vallen of staan met het uitvoeren van een degelijke doelgerichte fiscale controle. De fiscus moet niet alleen streng toekijken op het versluizen van interne kosten tussen filialen binnen een internationale groep, maar ook op het versluizen van winsten van dochterbedrijven naar andere landen met lagere belastingtarieven.
Uit een artikel in de krant De Tijd van vrijdag 28 januari blijkt dat de fiscus gigantische bedragen misloopt door interne verrekenwijzen onvoldoende te controleren.
Bij dienst Interne Verrekenprijzen zouden amper 10 mensen controles uitvoeren op de prijzen die filialen van een zelfde internationale groep aan elkaar in rekening brengen voor producten of diensten, de zogenaamde interne verrekenprijzen.
Ik heb hierover een aantal vragen voor u, mijnheer de minister.
Kunt u deze berichtgeving over de dienst Interne Verrekenprijzen bevestigen? Dat heeft natuurlijk te maken met de personeelsbezetting.
Hoeveel dossiers inzake interne verrekenprijzen werden in 2009 en 2010 afgehandeld?
Hoeveel bedroegen de extra belastingopbrengsten voor 2009 en 2010?
Bent u van oordeel dat er voldoende inspanningen worden geleverd door uw diensten om misbruiken op het vlak van interne verrekenprijzen op te sporen? Zoniet, verwacht u bijkomende inspanningen teneinde meer opbrengsten te halen uit misbruiken bij interne verrekeningen tussen filialen van een zelfde groep?
Tot slot, bent u van oordeel dat een versterking van de dienst Interne Verrekenprijzen daartoe een noodzaak is?
Ik ben uiteraard benieuwd naar uw antwoord.
04.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Goyvaerts, het artikel waarnaar u verwijst en dat is verschenen in de FET van 28 januari bespreekt alleen de mogelijke misbruiken die kunnen ontstaan bij verrekenprijzen.
Ik wil erop wijzen dat het arm’s length principle, dat de hoeksteen vormt van verrekenprijzen, strikt neutraal is in zijn toepassing. Ik kan hier trouwens wijzen op de tekst van de OESO-richtlijn inzake verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingadministraties die een consensustekst van de OESO-lidstaten is. De tekst stelt: “De belastingadministraties moeten er niet automatisch van uitgaan dat de verbonden ondernemingen hebben gepoogd hun winst te manipuleren. Het kan echt mogelijk zijn de marktprijs juist vast te stellen indien marktmechanismen niet meespelen, of indien een bepaalde handelsstrategie wordt gevolgd. Het onderzoek van verrekenprijzen mag niet worden verward met het onderzoek van problemen inzake belastingontduiking of belastingontwijking, alhoewel de verrekenprijzen voor dergelijke doeleinden kunnen worden aangewend.”
Zoals alle fiscale systemen kunnen verrekenprijzen worden misbruikt, maar naar mijn ervaring en die van mijn administratie probeert het overgrote deel van de multinationale groepen met een vestiging in België de verrekenprijs correct toe te passen. Vanzelfsprekend kunnen er zich altijd meningsverschillen voordoen met de fiscus. Maar een meningsverschil is nog altijd geen belastingfraude. Het onderzoek van verrekenprijzen in België is niet beperkt tot acties van de cel Verrekenprijzen, opgericht in de schoot van het controlecentrum Grote Ondernemingen te Brussel. Meer zelfs, de rol van de cel Verrekenprijzen beperkt zich niet tot de controle van eigen dossiers, maar beoogt eveneens bijstand aan controlecentra die met deze problematiek worden geconfronteerd tijdens het onderzoek van een dossier.
De cel Verrekenprijzen komt eveneens tussenbeide in geval van een voorafgaande beslissing, toegekend door de dienst Voorafgaande Beslissingen, om na te gaan of de voorwaarden van de voorafgaande beslissing door de vennootschap in kwestie gerespecteerd werden.
Deze regeling steunt op drie assen: de voorafgaande controle door de dienst Voorafgaande Beslissingen, de controle a posteriori door cel Verrekenprijzen en de arbitrage zoals bepaald in de internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting.
De dienst Voorafgaande Beslissingen heeft in 2009 77 beslissingen genomen met betrekking tot verrekenprijzen en 64 in 2010. De cel Verrekenprijzen heeft in 2009 35 dossiers gecontroleerd of 60 aanslagjaren en 33 in 2010 of 47 aanslagjaren.
De resultaten van deze onderzoeken zijn de volgende: in 2009 een verhoging van de belastbare basis inzake vennootschapsbelasting met 135 473 464 euro en een verschuldigde belasting als gevolg van deze verhoging van 23 955 103 euro. In 2010 een verhoging van de belastbare basis inzake vennootschapsbelasting met 193 758 754 euro en een verschuldigde belasting als gevolg van deze verhoging van 37 757 218 euro. De dienst belast met de arbitrage heeft in samenwerking met de cel Verrekenprijzenexpertise vier dossiers behandeld in 2010. Vijftien dossiers zijn nog in onderzoek.
Om te antwoorden op uw bezorgdheden informeer ik u dat in een versterking van de cel Verrekenprijzen voorzien is in het licht van de tweede implementatiefase van de administratie van de grote ondernemingen.
Tot slot kan ik u nog melden dat een project risicoanalyse inzake verrrekenprijzen Data Mart gelanceerd werd in het kader van het programma Data Warehouse. Ik heb een kopie van mijn antwoord voor u als dat nodig is.
04.03 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitvoerig antwoord en de toelichting die u op de vragen hebt gegeven. Ik heb daar verder niets aan toe te voegen.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de problemen in de Plantentuin van Meise" (nr. 2398)
05 Question de Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les problèmes du Jardin botanique de Meise" (n° 2398)
05.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u bent hier vroeger al over de kwestie ondervraagd. Op geregelde tijdstippen komt de zaak terug op de agenda. U bent nog altijd bevoegd voor de lopende zaken, waaronder de problematiek van de Plantentuin valt.
Ik moet ter zake verwijzen naar de Lambermontwetten van 2001, waarbij er een principieel akkoord was. Over het akkoord werd veel gepalaverd. Er is gezocht naar een goede verdeling, zowel van het patrimonium als van alles inzake natuur, groen, herbarium, wetenschappelijk werk en personeel in de Plantentuin.
Ik had begrepen dat er een protocolakkoord klaarligt. De tekst zou enkel nog aan Franstalige kant moeten worden ondertekend.
Ondertussen is het akkoord er echter nog altijd niet. Het gevolg is, zoals u ook weet, dat de noodzakelijke investeringen een noodzakelijk kwaad worden. Ik vrees dat zij door uw diensten ook aldus worden bekeken. Zij worden een noodzakelijk kwaad voor het instandhouden van het gebouw en de serres, teneinde ervoor te zorgen dat een wetenschappelijke instelling die, naar ik heb begrepen, gerenommeerd is, haar naam effectief waardig kan blijven en dus gerenommeerd kan blijven.
Daartoe is het belangrijk dat het materiaal en de infrastructuur onderhouden blijven. Ik heb begrepen dat er ter zake enige problemen rijzen. Er rijzen problemen op het vlak van verwarming. Naar verluidt kunnen de serres niet voldoende worden verwarmd, zodat niet kan worden gegarandeerd dat de planten de juiste temperatuur krijgen. Ook op het vlak van elektriciteit zijn er nog zekeringen en systemen die, simpel gezegd, uit de jaren stillekens dateren. Zij zijn niet meer aan de huidige tijd aangepast. Er is, naar mij wordt verteld, ook enig gevaar voor de stabiliteit van het gebouw.
Daarom wil ik mijn bekommernis uiten, door u te vragen ter zake alsnog de nodige werken en investeringen te laten uitvoeren, minstens zolang de onderhandelingen duren of zolang er geen duidelijkheid is over de ondertekening of de eventuele verdere overdracht van de Plantentuin van Meise.
Is er al een evolutie in de status van het genoemde protocolakkoord? Is de bijkomende handtekening alsnog geplaatst of wachten wij er nog altijd op?
Wat is de stand van zaken omtrent het onderhoud en de instandhouding van het gebouw? Zijn er nog werken noodzakelijk? Hebt u van de directeur van de Plantentuin een inventaris gekregen van wat nog nodig is?
Wat gebeurt er voor de uitvoering van de werken?
Zijn er in 2010 nog bijkomende werken uitgevoerd? Wat was het budget voor deze werken?
05.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Becq, ten eerste, het samenwerkingsakkoord moet worden gesloten tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap en moet door hun respectieve Parlementen worden goedgekeurd. Voor informatie over de stand van zaken, dient er contact te worden opgenomen met de regering van beide Gemeenschappen. Ik kreeg sinds enkele weken geen nieuw element in dat verband. Wij zullen zien of het mogelijk is voor beide Gemeenschappen om verder te gaan.
De verschillende gebouwen van de Plantentuin hebben inderdaad dringend behoefte aan een algemene renovatie. Het is realistisch om de meest dringende renovatiewerken te ramen op 50 miljoen euro. Gelet op de nakende overdracht sinds 2009, staat de Inspectie van Financiën, geaccrediteerd bij de Regie der Gebouwen, slechts toe dat enkel de meest dringende veiligheids- en instandhoudingswerken worden uitgevoerd. Het valt derhalve te vrezen dat pas na de definitieve overdracht de nodige werken uitgevoerd kunnen worden.
Ingevolge mijn interventie, werden er voor 1,5 miljoen euro aan werken uitgevoerd en geprefinancierd door de Regie der Gebouwen. Die prefinanciering dient na de overdracht van de Plantentuin door de Vlaamse overheid terugbetaald te worden.
Op mijn voorstel om andere werken op diezelfde manier aan te pakken, werd niet ingegaan door de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse overheid heeft op haar kosten wel twee verwarmingsketels vervangen.
05.03 Sonja Becq (CD&V): Dat klopt, maar dat is al lang geleden.
05.04 Minister Didier Reynders: In 2010 waren er voor 132 532 euro kredieten gereserveerd lastens de begroting van de Regie der Gebouwen voor het uitvoeren van dringende veiligheids- en instandhoudingswerken.
Bovendien waren er nog talrijke kleinere werken van minder dan 5 500 euro, exclusief btw, waarvoor geen voorafgaande vastlegging van kredieten noodzakelijk is.
De Regie der Gebouwen heeft in haar investeringsprogramma van 2011 herstellingen aan de verwarmingsinstallaties voorzien. Die werken zijn geraamd op 66 000 euro.
Wij wachten nu op een akkoord tussen de twee Gemeenschappen voor een echte transfer.
05.05 Sonja Becq (CD&V): Ik weet dat het een processie van Echternach is, drie stappen vooruit en twee stappen achteruit. Het is toch belangrijk dat het protocolakkoord er komt. Zolang het er niet is moet men de instandhouding verzekeren, de wetenschappelijkheid van de aanwezige collectie onderhouden en ervoor zorgen dat het instituut zijn wetenschappelijke naam waardig blijft. Dat is wel een lopende zaak.
Ik kan begrip opbrengen voor de mening van de Vlaamse Gemeenschap. Zolang zij niet zeker zijn van de volledige overdracht kunnen zij niet de volledige investering doen. Als er een terugbetalingsoperatie voorzien is kan dat zeker. Ik dring erop aan dat u er vanuit uw verantwoordelijkheid voor zorgt dat het in orde blijft en kan blijven voortbestaan.
Het incident is gesloten.
- mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de stand van zaken van het bewakingssysteem van de gevangenis van Sint-Gillis" (nr. 2427)
- mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de bouw van de gevangenis te Haren" (nr. 2428)
- Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'état d'avancement du système de surveillance de la prison de Saint-Gilles" (n° 2427)
- Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la construction de la prison de Haren" (n° 2428)
06.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb het initiatief genomen om eens op bezoek te gaan in de gevangenis van Sint-Gillis. Er zijn mij daar toch wat bekommernissen ter ore gekomen.
In december 2008 werd reeds beslist, u weet dat zeker, mijnheer de minister, om bepaalde gevangenissen hier in Brussel, ik kijk naar de Brusselse context, te vervangen door een nieuwbouw. Vorst, Sint-Gillis en Berkendaal zouden vervangen worden door de site in Haren. De plannen voor die nieuwbouw liggen voor. Dat was eigenlijk vooral omdat die gevangenissen niet in goede staat zijn.
Ondertussen is er heel wat tijd verlopen. In de gevangenis van Sint-Gillis, wij zijn daar op bezoek geweest, zijn er ondertussen heel wat vernieuwingen aangebracht en is er nieuwbouw uitgevoerd, in die zin dat verschillende vleugels vernieuwd werden. De laatste van die vleugels, de zesde vleugel, zou nu in oktober 2011 klaar zijn. Daarnaast is ook nog vooropgesteld, zo heb ik begrepen, dat de keuken volledig vernieuwd zou worden, zodat zij ook mee voldoet aan de HACCP-normen. Uiteindelijk zou het gaan om een operatie van minstens 15 miljoen euro voor de vernieuwing en de renovatie van de gevangenis van Sint-Gillis.
Wat is de vooropgestelde timing voor die nieuwbouw in Haren, in zoverre dat duidelijk is?
In hoeveel cellen worden er daar voorzien? Volstaat dat om de volledige cellencapaciteit van Vorst, Sint-Gillis en Berkendaal te vervangen? Ik heb ook begrepen dat er daar verschillende vleugels zouden zijn, ook voor vrouwen, wat nu in Berkendaal is, en een specifieke afdeling voor jongeren.
Bestaat de mogelijkheid dat de gevangenis van Sint-Gillis zou openblijven, is daarin voorzien of niet, gelet op de vele investeringen die er geweest zijn?
06.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw Becq, u had drie vragen.
Ten eerste, de terbeschikkingstelling van de nieuwe gevangenis te Haren is gepland voor december 2016.
Ten tweede, in het nieuwe complex zal plaats zijn voor 1 190 gedetineerden, die hoofdzakelijk in monocellen zullen worden ondergebracht, en in een klein aantal duocellen. Deze cellencapaciteit zal volstaan voor de vervanging van de verschillende bestaande instellingen.
Ten derde, de Ministerraad heeft op 19 december 2008 en op 15 december 2010 eveneens ingestemd met de bouw van onder andere nieuwe complexen ter vervanging van de oude gevangenissen te Vorst, Sint-Gillis en Berkendaal. In afwachting van deze vervangbouw, en gezien een aantal verbale opmerkingen die het functioneren van de huidige inrichtingen in gevaar kunnen brengen, zijn wel verschillende dringende werken gepland om de infrastructuur aan te passen.
Sinds de beslissing de Brusselse gevangenisinstellingen over enkele jaren te sluiten en te vervangen door één nieuwe gevangenis, worden alle noodzakelijke werken in de gevangenis van Sint-Gillis gepland volgens dit principe. De planning en de uitvoering van de werken gebeuren in nauw overleg met de betrokken diensten bij de FOD Justitie.
Er is ook gestart met de bouw van een nieuwe gevangenis te Haren.
06.03 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, er zijn zoveel vernieuwingen aangebracht aan de gevangenis van Sint-Gillis dat men zich afvraagt of het geen zonde is geweest en of het niet mogelijk is dat daar nog een capaciteit kan worden behouden.
06.04 Minister Didier Reynders: Tot nu toe heb ik geen vraag gekregen van Justitie om dat te doen.
06.05 Sonja
Becq (CD&V): Goed. Dank u.
Het incident is gesloten.
La présidente: Les questions de MM. Logghe (n° 2437) et Wollants (n° 2454) ainsi que celle de Mme De Wit (n° 2456) sont reportées à la prochaine réunion.
07 Question de Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les déclarations de TVA relatives aux établissements et prestataires d'enseignement" (n° 2342)
07 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de btw-aangiftes met betrekking tot de onderwijsinstellingen en -actoren" (nr. 2342)
07.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, mes trois questions sont toutes relatives aux déclarations de TVA qui sont appliquées aux établissements d'enseignement ou de formation. Je me permets de vous les poser car j'ai été interpellée par les ASBL de formation et d'enseignement. Comme je le leur avais d'ailleurs suggéré, celles-ci se sont adressées à l'administration fiscale mais n'ont pas pu obtenir de réponse claire ou satisfaisante. Si je risque d'être un peu longue, je ne pense pas que la réponse le sera.
Une première série de questions a trait à la déclaration de TVA relative aux établissements et prestataires d'enseignement et de formation en relation avec d'autres pays.
Une ASBL dont l'activité est exonérée et qui acquiert un service par voie électronique d'un autre État membre ou d'un fournisseur en dehors de l'Union européenne doit solliciter l'activation de son numéro de TVA en Belgique et déposer une déclaration spéciale, afin de lui permettre de déclarer la TVA due sur cette acquisition de service. Elle doit ensuite payer à la recette concernée la TVA subséquente.
Les assujettis normaux déposants peuvent, quant à eux, remplir leur déclaration périodique TVA au moyen d'une plate-forme électronique (lntervat), alors que les déclarations spéciales restent à rédiger sur des formulaires papier. Monsieur le ministre, pourquoi les assujettis qui doivent remplir et déposer une déclaration spéciale ne peuvent-ils pas également utiliser la même plate-forme électronique? Y a-t-il un délai prévu pour y parvenir?
Dans ce même contexte, un autre problème existe. Je prends l'exemple d'une ASBL exonérée de TVA en Belgique pour son activité de formation professionnelle mais qui organise une formation en France en faveur d'un assujetti ordinaire déposant. Jusqu'en 2010, le lieu de la formation était le lieu de l'exécution matérielle de la prestation de service. Cette ASBL devait s'identifier en France et acquitter la TVA française sur cette prestation ou bénéficier du régime français d'auto-liquidation. En conséquence, cette ASBL, qui n'effectuait aucune opération soumise à la TVA en Belgique, devait demander l'activation de son numéro de TVA.
Depuis le 1er janvier 2011, les règles de location des services d'enseignement sont modifiées et, dans le cadre d'une prestation entre deux assujettis établis dans deux États membres différents, la règle B2B implique que le preneur du service doit reprendre cette prestation dans sa déclaration périodique et est redevable de la taxe.
Une entreprise française, assujettie normale déposante, non exonérée dans son État, peut-elle depuis 2011, invoquer le fait que les prestations de formation professionnelle peuvent être ou non exonérées en Belgique et ne pas appliquer de TVA sur sa prestation? Dans cette hypothèse où l'entreprise française exonère la TVA belge sur sa prestation de formation, le preneur belge, qui est un assujetti non déposant exonéré, doit-il effectuer des formalités administratives spécifiques pour cette opération?
Une autre situation est le cas d'une entreprise anglaise sous régime de la franchise petite entreprise dans son État (chiffre d'affaires annuel inférieur à 61 000 livres sterling) qui effectue une formation professionnelle en Belgique pour 36 000 euros. En 2010, en vertu des règles d'exonération, cette entreprise anglaise devait s'identifier à la TVA et demander l'exonération de sa prestation sur le sol belge. Doit-elle concrètement accomplir cette formalité en qualité de non-résident TVA pour, en finalité, exonérer sa prestation?
07.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, depuis le 1er janvier 2011, les activités de formation professionnelle rendues à un assujetti agissant en tant que tel sont localisées, comme les services par voie électronique et conformément à la règle générale, dans l'État membre où le preneur a établi le siège de son activité économique.
Dans la mesure où il n'est pas établi dans l'État membre où est localisée l'opération, le prestataire ne doit pas s'y faire identifier puisque son cocontractant est le redevable de la TVA. Cela signifie que l'ASBL belge, qui organise une activité de formation professionnelle pour le compte d'un client assujetti français, n'a aucune obligation d'identification à la TVA en France. Dans la mesure où l'opération est soumise à la TVA en France, l'ASBL est toutefois tenue de se faire identifier à la TVA en Belgique pour pouvoir déposer un relevé intracommunautaire.
À l'inverse, une prestation consistant en un service sous forme électronique ou en une formation professionnelle fournie par une entreprise française, britannique ou d'un pays tiers à une ASBL belge, dont l'activité est exonérée pour la totalité de son activité, est localisée en Belgique au lieu où cette ASBL a établi le siège de son activité économique.
Conformément aux dispositions légales, le régime de la franchise pour les petites entreprises est exclu pour les prestations effectuées par un prestataire qui n'est pas établi en Belgique.
Une identification à la TVA est obligatoire pour un assujetti exempté dès qu'il reçoit un service localisé en Belgique pour lequel il est redevable et qui n'est pas exempté. La TVA due doit être reprise dans une déclaration spéciale. Par contre, si le service est exempté, l'identification à la TVA n'est pas obligatoire et l'opération ne doit pas être reprise dans la déclaration spéciale. Il appartient alors à l'assujetti exempté d'apporter la preuve de sa qualité d'assujetti via d'autres moyens.
Enfin, la déclaration spéciale ne peut effectivement pas encore être déposée par la voie électronique. L'application Intervat qui constitue l'interface avec les utilisateurs front-end est en cours d'adaptation pour pouvoir offrir ce nouveau service aux utilisateurs. Cela implique aussi obligatoirement l'adaptation des applications de traitement existantes, le back office, afin que les services de l'administration puissent traiter ce nouveau type de déclaration électronique. Les adaptations en question sont planifiées pour être disponibles au cours du deuxième semestre 2012. Elles doivent aussi être accompagnées des modifications réglementaires à prendre d'ici là.
Madame Gerkens, je vous remets une copie de ma réponse pour les associations concernées.
07.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, ce sont elles qui vérifieront l'opportunité de vos réponses.
Het incident is gesloten.
08 Question de Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la conformité de l'exemption de TVA relative à l'enseignement et à la formation professionnelle aux dispositions de la directive européenne 2006/112/CE" (n° 2341)
08 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de conformiteit van de btw-vrijstelling betreffende het onderwijs en de beroepsopleiding met de bepalingen van de Europese richtlijn 2006/112/EG" (nr. 2341)
08.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, ma question concerne les déclarations TVA relatives aux établissements et prestataires d'enseignement - formation en vertu de la directive 112/2006.
Monsieur le ministre, la formation professionnelle effectuée par des ASBL est normalement exonérée de TVA lorsque l'assujetti qui organise la formation remplit les conditions fixées par l'article 44, al. 2, 4° du Code TVA. La circulaire n° 25 du 24 décembre 1993, qui commentait cette exemption, a été annulée par l'arrêt n° 145.138 du 30 mai 2005 du Conseil d'État pour violation de l'article 172, al. 2 de la Constitution.
Le 30 août 2005, en réponse à une question posée par Mme Pieters, vous aviez précisé "qu'un projet de loi qui tend à limiter l'exemption relative à l'enseignement aux personnes et aux organismes est en cours de préparation suite à cette annulation". Actuellement et depuis cette date, sauf erreur, aucun projet de loi ni modification législative n'a été déposé ou exécuté afin de rendre l'exemption relative à l'enseignement et à la formation professionnelle conforme aux dispositions de la directive 112/2006. Il s'ensuit que les associations et entreprises peuvent choisir de soumettre ou non la TVA sur leurs services de formation professionnelle, ce qui reste contraire à la directive et aux principes qui régissent la matière de la TVA.
Qu'est-ce qui a empêché les modifications législatives nécessaires? Ne sont-elles plus nécessaires?
08.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, un projet de loi visant à modifier
l'article 44, § 2, 4° du Code de la TVA a bien été rédigé dans le sens que
vous évoquez afin de limiter l'exemption aux prestations d'enseignement
scolaire ou universitaire, à la formation ou au recyclage professionnel et aux
opérations qui y sont liées effectuées par des organismes de droit public ou
par d'autres organismes pour autant qu'ils ne poursuivent pas de but lucratif
et que les recettes qu'ils retirent de l'activité exemptée servent
exclusivement à en couvrir les frais. Ce projet avait pour objet de transposer
plus fidèlement les dispositions communautaires des articles 132, § 1er,
i), et 133, alinéa 1er, a) de la directive 2006/112/CE du Conseil du
28 novembre 2006 et de tenir compte des remarques soulevées par le
Conseil d'État dans son arrêt n° 145138 du 30 mai 2005 annulant
la circulaire administrativen° 25 du
24 décembre 1993 relative aux prestations d'enseignement.
Les circonstances politiques que nous connaissons pour
l'instant en affaires courantes n'ont malheureusement pas permis de faire
aboutir ce projet mais je ne désespère pas de le faire encore progresser.
08.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Il a été rédigé mais il n'est pas encore arrivé au Parlement?
08.04 Didier Reynders, ministre: C'est cela.
08.05 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): On peut espérer que cela se concrétise.
Het incident is gesloten.
09 Question de Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les déclarations de TVA relatives aux conditions de reconnaissance des institutions d'enseignement et de formation professionnelle" (n° 2343)
09 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de btw-aangiftes met betrekking tot de erkenningsvoorwaarden voor de onderwijsinstellingen en de instellingen voor beroepsopleiding" (nr. 2343)
09.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, selon l'article 44, § 2,4° du Code TVA, les prestations de services ayant pour objet l'enseignement scolaire ou universitaire, la formation ou le recyclage professionnel ainsi que les prestations de services et les livraisons de biens qui leur sont étroitement liées, telles que la fourniture de logement, de nourriture, de boissons et de manuels utilisés pour les besoins de l'enseignement dispensé, effectuées par des organismes qui sont reconnus à ces fins par l'autorité compétente, par des établissements qui sont annexés à de tels organismes ou en dépendent sont exonérées de TVA.
Une des conditions à respecter pour pouvoir appliquer une exonération est que l'enseignement et/ou la formation soient organisés par des institutions reconnues par l'autorité compétente ou qu'ils y soient annexés ou qu'ils en dépendent. Sauf erreur, aucune explication plus détaillée n'existe à ce jour de ce qu'on entend par "institutions reconnues par les autorités compétentes". Ce texte ne peut pas viser les institutions de droit public étant donné que, par principe, les activités de ces institutions n'ont aucun caractère économique et sont donc exclues du champ d'application de la TVA.
En dehors des établissements d'enseignement non public, fondamental, primaire, secondaire ou universitaire, quelles sont, en conséquence, les "institutions reconnues par les autorités compétentes"?
Enfin, l'arrêt de la Cour de cassation (arrêt 08/0010) du 14 janvier 2010 confirme qu'est illégale la condition, imposée par l'administration par voie de circulaire, que l'exonération visée à l'article 44, § 2,4° du Code TVA relative à l'enseignement et à la formation professionnelle ne peut être accordée qu'aux institutions qui ne recherchent pas systématiquement à faire du profit. Le Conseil d'État avait par ailleurs jugé, dans son arrêt n° 145.138 du 30 mai 2005, que la détermination de l'étendue d'une exonération de TVA dans une circulaire ministérielle est inconciliable avec l'article 172. L'administration accepte-t-elle ces arrêts de principe?
09.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, l'exemption prévue par l'article 44, § 2, 4° du Code de la TVA vise les organismes qui dispensent l'enseignement scolaire ou universitaire ou fournissent des prestations de formations et de recyclages professionnels et qui sont reconnus par le ministre des Finances, seule autorité compétente habilitée à établir qu'un organisme remplit les conditions d'application de ladite exemption. Aucune autorisation particulière n'est toutefois requise, tout organisme étant considéré comme reconnu par cette autorité dès lors qu'il remplit les conditions prévues à cet égard.
À la lecture des publications administratives, vous pourrez constater que l'administration tient compte des arrêts dont vous avez fait état dans votre question. C'est ainsi que l'exemption n'est plus limitée aux organismes ne poursuivant pas de but lucratif, les sociétés commerciales étant par conséquent admises au bénéfice de l'exemption dès lors que les autres conditions se trouvent remplies dans leur chef. Cette position de l'administration figure au point 321 du Manuel de la TVA et reprend à cet égard les termes de l'info 01.07.05/1 publiée sur le site de la banque de données fiscales www.fisconetplus.be sous la rubrique "Communications".
09.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, dans ce point 321, se retrouvent toutes les conditions et tous les critères que le ministère des Finances demandera à un organisme d'enseignement ou de formation?
09.04 Didier Reynders, ministre: Il n'y a pas d'autorisation préalable, mais une vérification du respect des critères. Parmi les critères, on tient compte des arrêts du Conseil d'État qui font qu'on ne se limite plus à une absence de but de lucre. Les sociétés commerciales sont aussi visées, mais à condition de respecter les autres critères applicables selon le Code de la TVA.
09.05 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 15.55 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.55 uur.