Commission des Affaires sociales |
Commissie
voor de Sociale Zaken |
du Mercredi 26 janvier 2011 Après-midi ______ |
van Woensdag 26 januari 2011 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.25 uur en voorgezeten door mevrouw Maggie De Block.
La séance est ouverte à 14.25 heures et présidée par Mme Maggie De Block.
01 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de verlofstelsels" (nr. 1130)
01 Question de Mme Miranda Van Eetvelde à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les régimes de congé" (n° 1130)
01.01 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, mijn eerste vraag gaat over de verlofstelsels.
Het aantal gebruikers van de bestaande verlofstelsels is de voorbije jaren aanzienlijk gestegen, wat logischerwijze zware budgettaire implicaties heeft. De kosten zijn op twee jaar tijd met 20 % gestegen tot 1,2 miljard euro voor de sociale zekerheid. In 2012 zullen zij zelfs tot 1,7 miljard euro stijgen. Het budget voor tijdskrediet is op tien jaar tijd verviervoudigd.
In het verleden werd reeds het idee gelanceerd om het rouwverlof van drie naar tien dagen op te trekken. Zelf verklaart u ook voorstander van voornoemde regeling te zijn.
Meteen werden in de regering bij de betaalbaarheid van voornoemde maatregel vragen gesteld. De bijkomende zeven dagen zouden immers ten laste van de RVA kunnen vallen.
Bovendien is de huidige wildgroei aan verlofstelsels organisatorisch stilaan een nachtmerrie voor de bedrijven. Ook heeft een dergelijk systeem het perverse effect dat werken niet wordt beloond maar bestraft.
De werkgevers hebben reeds aangegeven het volgende pakket van verlofstelsels te willen bekijken. De uitbreiding van bijvoorbeeld het rouwverlof kan volgens hen enkel, indien een ander verlofstelsel wordt ingeperkt.
Daarom stel ik ter zake de hiernavolgende vragen.
Staat u zelf nog steeds achter voornoemd idee?
Werd het idee ook echt in de regering besproken? Zo ja, wat was het resultaat?
Hoe schat u de budgettaire gevolgen van een dergelijke maatregel in?
Hoe staat u tegenover het voorstel van de werkgevers om de verlofstelsels in hun geheel onder de loep te nemen?
Ziet u een mogelijke oplossing in een globaal systeem, waarin zowel het tijdskrediet als de thematische verloven worden geïntegreerd, met een vastgelegd aantal vrije dagen?
Mijn laatste vraag is achterhaald. Bent u van oordeel dat het herbekijken van de verlofstelsels een taak voor de sociale partners is, eventueel in het raam van de lopende interprofessionele onderhandelingen? Is het daarentegen een taak van het Parlement? De laatste vraag is echter achterhaald.
01.02 Minister Joëlle Milquet: Mevrouw de voorzitter, de regeling inzake klein verlet, waaronder het rouwverlof valt, is in een koninklijk besluit van 28 augustus 1963 opgenomen. Op basis van voormeld koninklijk besluit kan een werknemer met behoud van loon en ter gelegenheid van familiegebeurtenissen op het werk afwezig zijn.
Voornoemd koninklijk besluit bepaalt het aantal dagen waarop een werknemer recht heeft. Op dit ogenblik heeft een werknemer bijvoorbeeld recht op afwezigheid op de dag van de begrafenis van een niet-inwonende broer, terwijl hij in geval van overlijden van een kind, ouder of echtgenoot aanspraak op drie dagen kan maken.
Persoonlijk ben ik van mening dat een uitbreiding van het rouwverlof naar tien dagen wenselijk is.
De resterende zeven dagen zouden dan ten laste van de RVA zijn. De totale kostprijs van deze maatregel is tamelijk beperkt en bedraagt in het uiterste geval 6,9 miljoen euro, indien alle werknemers de volledige zeven dagen opnemen. Deze eventuele uitbreiding werd tot nu toe nog niet besproken. We zitten in lopende zaken en ik heb een advies aan de sociale partners gevraagd in de schoot van de NAR. Ik wacht op een volledig advies.
Ik heb een aantal maanden geleden een tussentijds verslag gekregen. Ik wacht nog altijd op de uitkomst van een totaal overleg. In elk geval zullen eventuele aanpassingen door de volgende regering moeten gebeuren. Zulks kan niet in lopende zaken. Het spreekt voor zich dat elke wijziging in nauw overleg met de sociale partners moet gebeuren en dat er rekening moet worden gehouden met de moeilijke budgettaire context waarin wij ons momenteel bevinden.
De sociale partners zijn op mijn vraag al bezig met het herbekijken van de verlofstelsels. Dit vergt echter enige tijd. In de vorige legislatuur heeft de Senaatscommissie voor de Sociale Zaken zich over verschillende types van verloven gebogen. Zij hadden een consensus binnen de commissie bereikt. Het komt het Parlement immers toe autonoom zijn werkzaamheden te regelen en niet de betrokken minister.
Ik ben in het algemeen voorstander van een belangrijke aanpassing en de organisatie van een tijdspaarrekening met alle bestaande verloven. Dit kan leiden tot een uitgebreide visie rond de hele loopbaan. Volgens mij is dat interessant en noodzakelijk. Het staat ook in de regeerverklaring van de huidige regering.
Door de vertraging van de sociale partners hadden wij geen tijd om zo’n hervorming te organiseren. Dat is en dat blijft heel noodzakelijk en simpel.
01.03 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Mijn repliek is eigenlijk volledig geformuleerd in het antwoord. Mijn bekommernis was vooral budgettair en organisatorisch. Wij streven ernaar om de verlofstelsels te bundelen in een tijdspaarrekening. Dat is het voorstel van ons en van de andere partijen. Wij zullen deze problematiek nog uitgebreid in de commissie bespreken.
L'incident est clos.
- mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "uitzendarbeid in de binnenscheepvaart" (nr. 1183)
- mevrouw Maggie De Block aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het toelaten van uitzendkrachten in de binnenvaartsector" (nr. 2313)
- Mme Karolien Grosemans à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le travail intérimaire dans le secteur de la navigation intérieure" (n° 1183)
- Mme Maggie De Block à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'admission de travailleurs intérimaires dans le secteur de la navigation intérieure" (n° 2313)
02.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mevrouw de minister, het beroep matroos in de binnenscheepvaart is een sectorspecifiek knelpuntberoep. De groeiende vloot en de extra vraag naar matrozen resulteren in een kwantitatief knelpunt. Daarnaast is de jobmobiliteit in de binnenscheepvaart hoog. Het is daarom voor bedrijfsleiders niet gemakkelijk om geschikt personeel te vinden. Omdat uitzendarbeid in de binnenscheepvaart verboden is, wordt het groeipotentieel van de sector aanzienlijk beperkt. De groei van ondernemingen in de binnenscheepvaart wordt dus afgeremd door het gebrek aan arbeidskrachten.
De voorbije jaren wordt uitzendarbeid steeds vaker erkend als onontbeerlijk flexibiliteitsinstrument. Meer dan ooit hebben de bedrijven nu nood aan flexibiliteit om uit de crisis te geraken. Daarnaast worden in de binnenscheepvaart veel laaggeschoolden tewerkgesteld. Daarom kan uitzendarbeid in de binnenscheepvaart de toegang voor die maatschappelijk kwetsbare personen tot de arbeidsmarkt vergemakkelijken. In de binnenscheepvaart is men voornamelijk op zoek naar laaggeschoold personeel in de provincie Antwerpen; 73 % van de ontvangen vacatures zijn bestemd voor laaggeschoolden, tegenover 45 % in alle sectoren. Bijna 78 % van de ontvangen vacatures zijn gesitueerd in Antwerpen.
Mevrouw de minister, zijn er nog grondige redenen om het verbod op uitzendarbeid in de binnenscheepvaart te handhaven?
02.02 Maggie De Block (Open Vld): Mevrouw de minister, ik sluit mij hierbij aan. De problemen van de binnenvaart zijn bekend. Er is een enorme vraag naar werkkrachten. Er zijn investeringen gebeurd om de infrastructuur voor de binnenvaart te verbeteren. Om u een idee te geven, op het Albertkanaal bijvoorbeeld, dat loopt van de haven van Antwerpen naar de haven van Luik, gebeurt even veel vrachtvervoer als op de Boudewijnsnelweg E 314. Dat is een belangrijke en, gezien het mobiliteitsprobleem, dankbare piste voor ons vrachtvervoer.
De werkgelegenheid zit in de lift en, zoals gezegd, sinds 1999 is uitzendarbeid er verboden. Wij zien een dubbel voordeel. Aan de instroomzijde kunnen jonge en laaggeschoolde mensen of ook iets oudere mensen die een voltijdse job misschien niet meer aankunnen, nog aan het werk blijven. Voor de werkgevers is er sprake van meer flexibiliteit op de werkvloer en kan men op piekmomenten meer mensen inzetten.
Mensen zullen meer gemotiveerd zijn om in de binnenvaart aan de slag te gaan, als zij eens kennisgemaakt hebben met het beroep, en oudere werknemers zullen misschien minder vroeg met pensioen gaan, omdat zij gefractioneerd kunnen werken.
Ik maak een vergelijking met de bouwsector. Er is ook lang getwijfeld om die open te stellen voor uitzendkrachten. Ik neem aan dat de tewerkstelling van uitzendkrachten in de binnenvaart enkel mogelijk zal zijn onder een aantal specifieke sectorgebonden voorwaarden.
Mevrouw de minister, zult u op korte termijn een initiatief nemen, of zelfs een standpunt ter zake innemen als u meent dat u in een periode van lopende zaken geen initiatief zal kunnen nemen en het verbod opheffen?
Wanneer ziet u dat mogelijk? Denkt u dat de geesten daar al rijp voor zijn?
Hebt u weet van de noden?
Hebt u eventueel bezwaren tegen een dergelijke maatregel?
Wat is de huidige stand van zaken in verband met het sociaal overleg ter modernisering van de uitzendwetgeving?
Président: Yvan Mayeur.
Voorzitter: Yvan Mayeur.
02.03 Minister Joëlle Milquet: Artikel 23 van de wet van juli 1986 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en de terbeschikkingstelling van werknemers ten behoeve van gebruikers, verleent de Koning de bevoegdheid om, op voorstel van het bevoegd paritair comité, de tewerkstelling van uitzendkrachten te verbieden in de beroepscategorieën van werknemers en de bedrijfstakken die hij bepaalt.
Op basis van dat artikel 23 en op voorstel van het bevoegd paritair comité voor de binnenscheepvaart, paritair comité 139, werd het koninklijk besluit van 13 december 1999 uitgevaardigd tot het opleggen van een verbod om uitzendkrachten tewerk te stellen in ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het paritair comité voor de binnenscheepvaart.
Het verzoek vanwege het paritair comité om een verbod op te leggen op het gebruik van uitzendkrachten in de sector van de binnenscheepvaart, was indertijd ingegeven door dwingende redenen van algemeen belang, die verband hielden met de veiligheid van de personen en goederen aan boord van binnenschepen. De sociale partners waren destijds de mening toegedaan dat de arbeid in de sector van de binnenscheepvaart van die aard was dat hij niet kon worden toevertrouwd aan werknemers die niet of nauwelijks vertrouwd zijn met de gevaren eigen aan het werk in die sector.
Artikel 4 van de Europese richtlijn 2008/104 betreffende de uitzendarbeid verplicht de lidstaten om uiterlijk tegen 5 december 2011 alle verbodsbepalingen en beperkingen op de inzet van uitzendarbeid te heroverwegen, nadat ze daartoe de sociale partners zullen hebben geraadpleegd. De NAR buigt zich momenteel over de modernisering van de uitzendarbeid.
Indien de bedoelde beperkingen en verbodsbepalingen het gevolg zijn van een cao, mag de heroverweging ook worden verricht door de sociale partners die de betrokken cao hebben gesloten. Gelet op artikel 23 van de wet van 1987 kan een opheffing van het verbod op de inzet van uitzendarbeid in de binnenscheepvaart slechts gebeuren indien het paritair comité van de binnenscheepvaart mij een voorstel in die zin doet. Het komt derhalve aan de sociale partners uit de sector van de binnenscheepvaart toe om een evaluatie te maken van het verbod, waar zij destijds om hebben verzocht. Indien zij de mening zijn toegedaan dat het verbod niet langer gerechtvaardigd is, dienen zij aan de minister van Werk informeel een voorstel te richten tot opheffing van het koninklijk besluit van december 1999.
Persoonlijk sta ik open voor het debat. Ik zal een brief naar het paritair comité sturen om nog dit jaar een advies te vragen over de noodzakelijkheid van een wijziging van de huidige reglementering.
02.04 Karolien Grosemans (N-VA): De sector van de binnenscheepvaart is zich bewust van de evolutie op de arbeidsmarkt. Men heeft besprekingen opgestart om het verbod op te heffen. Het is belangrijk dat die sector aan alle mogelijke personeelsbehoeften kan beantwoorden. We moeten de redenen van het verbod analyseren: zijn er veiligheidsproblemen, zijn er meer beroepsongevallen in de sector enzovoort. Op die manier kan een voorstel worden uitgewerkt dat rekening houdt met de realiteit. Zo kan men komen tot een opheffing van het verbod.
Dank u wel voor uw antwoord.
02.05 Maggie De Block (Open Vld): Mevrouw de minister, u wierp op dat het verbod ingegeven was uit veiligheidsoverwegingen. Ik heb onderstreept dat een eventuele opheffing van het verbod na overleg met de sector wellicht enkel kan mits een aantal beperkingen. Ik meen dat de sector daaraan perfect tegemoet kan komen, zoals dat in de bouw mogelijk is gebleken. Het is echt niet onze bedoeling om het aantal arbeidsongevallen de hoogte in te jagen.
U antwoordt voorts dat het paritair comité een voorstel moet doen. Ik weet niet of het in uw macht ligt om het bevoegde comité een voorstel te vragen. U zegt dat u ervoor open staat. Ik neem aan dat het comité dat moet weten als u het vraagt om zich over de problematiek te buigen. Gezien de nood aan arbeidskrachten, vind ik dat u als minister van Werk alles moet doen om meer mensen aan het werk te krijgen. Er zijn vacatures, maar die kunnen niet worden ingevuld.
De uitzendsector kan als een katalysator werken om meer werk te genereren. Het is spijtig dat een sector die bloeit, weer verdort, omdat men er niet genoeg werknemers vindt. Ik zou ter zake graag van u een zeer proactieve rol zien. U hebt niet de joligste periode uitgekozen om minister van Werk te zijn, maar ik meen dat u er alles aan moet doen om zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 1276 van mevrouw Demir wordt in een schriftelijke vraag omgezet.
03 Vraag van mevrouw Maggie De Block aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de voorlegging van het patronaal attest van non-activiteit door vrachtwagenchauffeurs" (nr. 1535)
03 Question de Mme Maggie De Block à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la présentation de l'attestation patronale de non-activité par les chauffeurs de camion" (n° 1535)
03.01 Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, vorige week heb ik u al gezegd dat ik een aantal werkvergaderingen heb gehouden met de vrachtwagensector, eerder als voorzitter van de commissie voor de Infrastructuur, maar als het over werk gaat, moet ik daarvoor naar u komen.
Het gaat over het patronaal attest van non-activiteit. In de transportsector worden de rij- en rusttijden van de 28 voorgaande dagen en de dag zelf onder de loep genomen bij controles van rij- en rusttijden. Daartoe moet de chauffeur de tachograafschijven kunnen voorleggen. Indien hij of zij een aantal dagen niet heeft gereden, moet daarvoor het zogenaamd patronaal attest van non-activiteit worden voorgelegd. Dat is een Europees formulier, vastgelegd door het besluit van de Commissie van 14 december 2009.
Om over dat patronaal attest te kunnen beschikken, moet de chauffeur eerst een origineel exemplaar gaan ophalen bij zijn werkgever. Daar ligt de knoop: soms is het niet mogelijk of zeer moeilijk om aan dat attest te geraken, aangezien die mensen ook lange afstanden moeten afleggen.
Volgens de juridische werkgroep van de Europese Commissie is er echter een alternatieve oplossing voorzien in Richtsnoer 5. Dat stelt, voor zover dit is toegestaan in de nationale wetgeving, dat een fax of een digitale kopie van het formulier aangevraagd mag worden. Het is dezer dagen makkelijk om ergens binnen te stappen waar een fax ontvangen of verzonden kan worden. Dat zou een aantal nodeloze verplaatsingen kunnen verhinderen.
Het probleem is echter dat in artikel 20 van het koninklijk bestuit van 14 juli 2005 enkel wordt gesproken over het origineel attest van de werkgever. Naar verluidt zou destijds voor een origineel attest met handtekening van de werkgever geopteerd zijn uit schrik voor fraude. Intussen zijn de tijden echter nog meer geëvolueerd, want het is logisch dat er wordt gezocht naar eigentijdse alternatieven. Een fax is één mogelijkheid, maar ook digitaal zou het mogelijk moeten zijn, bijvoorbeeld via de boordcomputer.
Mevrouw de minister, ik had dan ook graag geweten waarom er in deze elektronisch toch wel moderne tijden, vastgehouden wordt aan de verplichting van een origineel attest met de handtekening van de werkgever.
Bent u bereid om het koninklijk besluit te updaten of te upgraden en conform het Richtsnoer 5 van de juridische werkgroep van de Europese Commissie te voorzien in de mogelijkheid om het attest ook per fax of via een digitale kopie aan de chauffeurs te bezorgen?
03.02 Minister Joëlle Milquet: Eerst en vooral wil ik u zeggen dat het KB van 14 juli 2005, waarover u een vraag hebt gesteld, tot de bevoegdheid behoort van de minister van Economie en van de staatssecretaris voor Mobiliteit. Een wijziging van dat KB behoort dus tot hun bevoegdheid. De sociale inspecteurs van de inspectie Toezicht op de Sociale Wetten van de FOD Werk zijn echter wel bevoegd om de toepassing van voorliggend KB te controleren. Op basis van hun informatie kan ik toch het volgende melden.
Wanneer de bestuurder van een vrachtwagen ingevolge ziekte of verlof niet heeft gewerkt tijdens de voorbije dagen, kunnen zijn gegevens niet bijgehouden worden in de tachograaf. Daarom voorziet het reglement in een attest van de werkgever, waarin de afwezigheid voor die dagen wordt bevestigd. Dat document is nodig voor de controlediensten om de dagelijkse en wekelijkse rij- en rusttijden te kunnen controleren. Met het oog op de verkeersveiligheid, maar ook in de strijd tegen de deloyale concurrentie en sociale fraude, moet er zeker aandacht besteed worden aan misbruik, fraude en valse verklaringen. In functie daarvan beoordelen de inspecteurs de voorgelegde attesten. Momenteel ziet mijn inspectie geen heil in de aanpassing van de reglementering.
Ik zal de inspecteur vragen, zoals ik al eerder gedaan heb, om voorliggende vragen eens te bekijken. Misschien is het mogelijk om een oplossing te vinden die snelheid, doeltreffendheid, bescherming tegen fraude enzovoort combineert. Tot nu toe hebben ze geen noodzakelijke aanvullingen gevonden, maar misschien is dat nog mogelijk. Ik zal voorliggende vraag aan mijn administratie, en meer bepaald de inspecteur, stellen.
03.03 Maggie De Block (Open Vld): Bedankt mevrouw de minister, ik ga akkoord met het feit dat we een oplossing dienen te vinden, zodanig dat daar geen fouten kunnen ontstaan. Als het in de rest van Europa echter kan, waarom zou het in België dan niet kunnen onder dezelfde voorzorgsmaatregelen?
Het kan zijn dat de inspectie daarvoor niet te vinden is, maar ik neem aan dat zij er ook belang bij hebben om mee te zijn met hun tijd. Het verheugt mij dat u zegt dat u het eens zult laten bekijken, want wij moeten zien dat wij daar de bal niet misslaan. Het is een deel van de problemen van een sector die toch al moeilijk kan concurreren. Wij zijn maar een heel klein driehoekje voor het vrachtvervoer, ten opzichte van de ons omringende landen. Als dat problemen geeft, dan zal dat misschien nadelig zijn voor onze positie ten opzichte van de andere Europese landen.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Maggie De Block aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de dagcontracten in de uitzendsector" (nr. 1536)
04 Question de Mme Maggie De Block à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les contrats journaliers dans le secteur intérimaire" (n° 1536)
04.01 Maggie De Block (Open Vld): Mevrouw de minister, mijn vraag werd ingediend op 7 december, de dag na de jaarlijkse protestactie van het ACV in verband met de uitzendsector. Nu had men de pijlen gericht op de dagcontracten, in verband waarmee men een aantal misbruiken aanklaagde.
Zo zouden de contracten vaak niet onmiddellijk ter beschikking worden gesteld door de uitzendkantoren, waardoor alles pas zou worden getekend op het einde van de week. Andere misbruiken zouden gaan over vervanging van vaste werknemers, die op economische werkloosheid worden gezet, door goedkopere uitzendkrachten. Dat zijn allemaal nogal vreemde argumenten, want de vakbonden beweren daarnaast dat uitzendkrachten te duur zouden zijn als het gaat over het openstellen van de openbare sector voor uitzendkrachten.
Een ander misbruik dat aan de kaak werd gesteld, is de zogenaamde testperiode. Chauffeurs zouden eerst een tweetal dagen gratis moeten rijden en dan pas een dagcontract krijgen. Dat zou ook voor werkonzekerheid bij de chauffeurs zorgen. Federgon heeft al een aantal elementen van het probleem erkend en pakt uit met een voorstel. Het voorziet in de beperking van het aantal dagcontracten tot 23 in een periode van 90 dagen.
De problematiek toont andermaal aan dat de Belgische uitzendwetgeving toe is aan een dringende modernisering. Er zijn inderdaad enkele problematische toepassingen van het stelsel. Bovendien missen wij door een verouderde wetgeving een aantal opportuniteiten om personen sneller te laten in- en doorstromen op de arbeidsmarkt.
Voorts zouden de openstelling van de openbare sector voor uitzendkrachten en de mogelijkheid van het sluiten van contracten van onbepaalde duur kunnen leiden tot een transparantere uitzendwetgeving.
Er werd op die betoging gefocust op de dagcontracten, maar het zou misschien nuttig zijn alles in de weegschaal te leggen en ook eens te kijken naar de contracten van onbepaalde duur. Die zouden immers tegemoetkomen aan de vraag naar werkzekerheid.
Hebt u weet van misbruik van dagcontracten in de uitzendsector?
Wat is de grootteorde van die problemen?
Bent u bereid om ook voor het probleem van de dagcontracten op zoek te gaan naar een oplossing, zoals het voorstel geformuleerd door Federgon?
Kunt u eventueel een aanzet geven tot de modernisering van de uitzendwetgeving? In een vorige vraag hebt u al gezegd dat de NAR zich daarover buigt.
Met welke elementen gericht op de in- en doorstroming van de arbeidsmarkt, moet er prioritair rekening worden gehouden bij de modernisering van de wet op de uitzendarbeid?
04.02 Minister Joëlle Milquet: De door u opgesomde misbruiken in de uitzendsector worden geregeld door de vakbonden aangeklaagd. De dienst die toeziet op de naleving van de sociale wetten, deelt mij mee dat er in 2010 772 onderzoeken zijn ingesteld bij uitzendbureaus. Daarvan gebeurden er 529 op initiatief van de inspectie, zonder dat er sprake was van een klacht bij de inspectie of bij het arbeidsauditoraat. Er werden 79 waarschuwingen gegeven, 394 loonregularisaties opgelegd, 49 processen-verbaal opgesteld en 30 dossiers doorgestuurd naar de gewestelijke diensten die bevoegd zijn voor de erkenning van de uitzendbureaus.
Wanneer de misbruiken een inbreuk vormen op de bestaande wetgeving inzake uitzendarbeid, worden ze door de sociale inspectiediensten opgespoord en vervolgd op dezelfde manier als het geval is voor andere inbreuken op de sociale wetgeving.
De inspectie beschikt niet over een becijferd aantal inzake de duur van het contract van de uitzendkrachten. Ik moet daarbij meteen stellen dat de wet toelaat om opeenvolgende kortlopende arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur te sluiten. De arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid wordt geregeld door de wet van juli 1986 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.
Dat type van arbeidsovereenkomsten kan gesloten worden in alle gevallen van tijdelijke arbeid die in de wet zijn opgenomen. De belangrijkste hiervan zijn de vervanging van een werknemer waarvan de arbeidsovereenkomst geschorst is of van een werknemer waarvan de overeenkomst ten einde liep, de tijdelijke vermeerdering van werk en de uitvoering van een uitzonderlijk werk.
De toevlucht tot dergelijke overeenkomsten is in sommige gevallen onderworpen aan een bepaalde procedure en is beperkt in de tijd. Tot nu toe laat de wet van juli 1986 toe om opeenvolgende kortlopende arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur te sluiten.
De sociale partners hebben enige tijd geleden uit eigen beweging in de Nationale Arbeidsraad onderhandelingen opgestart met het oog op het actualiseren van de wetgeving inzake uitzendarbeid. De vakbonden hebben in dat verband een eis op tafel gelegd om het gebruik van dagcontracten in de uitzendsector aan banden te leggen. Zoals gebruikelijk is bij het sociaal overleg, zullen de eisen van de vakbonden in evenwicht moeten worden gebracht met de eisen van de werkgevers. Die taak komt in de eerste plaats toe aan de sociale partners, die de onderhandelingen voeren.
De regering is van oordeel dat voorrang moet worden gegeven aan het sociaal overleg. Ook wanneer eventuele misbruiken in de uitzendsector het gevolg zouden zijn van het ontbreken van regelgeving, is het mijn standpunt dat dat in het sociaal overleg moet opgelost worden.
Ik deel evenwel de mening dat de sociale partners nu toch dringend hun werkzaamheden moeten beëindigen. Wij wachten reeds lang en nu wordt het tijd. Te veel is te veel. Binnenkort zullen wij in onze commissie een evaluatie organiseren met audits. Hierna zullen wij bekijken of de sociale partners een akkoord kunnen sluiten binnen de twee maanden, dan wel of wij in de commissie onze werkzaamheden over de uitzendsector moeten beginnen, met de opmaak van een evaluatie, het afwegen van de pro's en contra's en een studie over de noodzakelijke wijzigingen.
04.03 Maggie De Block (Open Vld): Mevrouw de minister, u hebt het al gezegd: u wacht al lang. Toch laat u het aan de sociale partners over om in overleg tot een oplossing te komen. Er zijn eisen aan beide zijden. Maar wij wachten hier in de Kamer ook al lang. Verscheidene fracties hebben voorstellen ingediend. Op een vorige vergadering werd gezegd dat men hoopte tegen Pasen te kunnen landen. Onderhandelingen resulteren in ons land niet gemakkelijk in akkoorden. Aan een ander kent men zichzelf, zeker?
Dat is jammer voor zo'n boomende sector, waar zo veel werk is en waarvan bekend is dat het vaak een springplank is voor jongere werknemers naar vast werk. Volgens de wet zijn opeenvolgende contracten van korte duur toegelaten, weliswaar met beperkingen. Uiteraard is fraude verboden en is controle nodig. Maar met dergelijke beperkingen zet men de kat bij de melk. Immers, werkgevers moeten soms goede werknemers, die het plafond van toegelaten contracten van korte duur hebben bereikt, laten gaan, zodat die weer een tijd werkloos zijn. Ofwel zoeken die werkgevers een achterpoortje om de werknemer toch in dienst te kunnen houden. Zo zijn we niet goed bezig.
Ik kijk alvast met u uit naar het resultaat van het sociaal overleg.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 1575 van mevrouw Demir wordt ingetrokken.
- mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de activering van werklozen" (nr. 1635)
- mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de opvolging van werklozen" (nr. 1637)
- Mme Miranda Van Eetvelde à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'activation des chômeurs" (n° 1635)
- Mme Miranda Van Eetvelde à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le suivi des chômeurs" (n° 1637)
05.01 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, recent publiceerde VIVES, een onafhankelijke denktank, de resultaten van haar onderzoek naar de beperkte invulling van openstaande vacatures. De conclusies zijn duidelijk en sluiten aan bij wat de N-VA al verschillende keren heeft bepleit. De werkloosheidsval, gecombineerd met de structuur van de werkloosheidsuitkeringen, namelijk de beperkte degressiviteit en het onbeperkt karakter ervan in de tijd, dragen sterk bij tot de niet-invulling van openstaande vacatures.
In het onderzoek wordt aangetoond dat hoe langer werklozen in de werkloosheidssituatie blijven, hoe minder inspanning van hen wordt verwacht om in hun situatie verandering te brengen. Indien de uitkeringen onbeperkt zijn in de tijd, neemt het zoekgedrag van de werklozen af.
Bijgevolg wordt bepleit dat, naar analogie van andere landen, de degressiviteit van de uitkeringen wordt verhoogd en de uitkeringen in de tijd worden beperkt. De vrijgemaakte budgettaire ruimte kan worden benut om de uitkeringen in een eerste fase te verhogen en sterker op activering van werklozen in te zetten. Met een zelfde, sociale transfer wordt een grote prikkel geboden om actief naar werk op zoek te gaan.
Een dergelijk werkloosheidssysteem impliceert geen jacht op werklozen, maar wel de stimulering van hun zoekgedrag, wat bijdraagt tot de verbetering van de situatie van de werklozen zelf, van het socialezekerheidssysteem en van het economisch bestel.
Daarom heb ik de volgende vragen:
Hoe beoordeelt u de algemene resultaten en conclusies van het onderzoek?
Hoe beoordeelt u het specifiek berekende voorstel tot meer degressiviteit, gecombineerd met een verhoogde, initiële uitkering en activering van de werklozen?
Om welke reden zou België niet kunnen doen wat in alle andere landen wel wordt gedaan en resultaten oplevert, met name met een zelfde, maar op een andere manier georganiseerde sociale transfer de effectieve invulling van de openstaande vacatures verhogen?
05.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, ik moet glimlachen bij het voorstellen van VIVES als een onafhankelijke denktank. In een heel recent artikel in De Morgen wordt het centrum VIVES omschreven als, en ik citeer De Morgen, “een lobbymachine van N-VA en Vlaams Belang”.
De voorzitter: Mevrouw Van Eetvelde, u had twee vragen, die zijn samengevoegd, met name uw vraag over de activering van werklozen en uw vraag over de opvolging van werklozen. U moet beide vragen samen stellen, want u krijgt één antwoord.
05.03 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de tweede vraag gaat over de opvolging van werklozen. Sinds juli 2004 worden de inspanningen die werklozen leveren om een nieuwe betrekking te vinden door de RVA via een zogenaamde opvolgingsprocedure opgevolgd. Deze procedure bewees reeds haar nut en werd bovendien door werkzoekenden zelf als positief ervaren. De maatregel is er dan ook niet op gericht de werklozen op te jagen, maar eerder om ze niet zomaar aan hun lot over te laten. Niet wie effectief werk zoekt, wordt bestraft, wel degene die geen voldoende inspanningen levert.
Een aanpassing van de procedure dringt zich naar mijn mening op. Vooreerst worden werklozen vrij laat aan de maatregel onderworpen. Daarnaast volgen de evaluatiegesprekken niet snel genoeg op elkaar waardoor men de kans mist korter op de bal te spelen. Tot slot zijn verschillende categorieën vrijgesteld van deze procedure: enerzijds de vijftigplussers en anderzijds een heel deel andere categorieën.
Ik heb dan ook de volgende vragen. Hoe staat u tegenover een beperking van het aantal categorieën die in aanmerking komt voor een vrijstelling van de opvolging van het zoekgedrag van werklozen door de RVA? Welke categorieën moeten volgens u blijvend van een vrijstelling kunnen genieten en voor welke zou deze kunnen worden opgeheven? Lijkt het u opportuun een aanpassing van de opvolgingsprocedure te verwezenlijken op de volgende vlakken?
Een gefaseerde uitbreiding van deze maatregel voor de vijftigplussers werd voorzien in 2004, maar afhankelijk gesteld van een evaluatie. Wat is de stand van zaken hierbij? Heeft de evaluatie plaatsgevonden of is die gepland? Is een uitbreiding naar vijftigplussers gepland en lijkt u dit wenselijk?
Het sneller laten onderwerpen van werklozen aan de maatregelen in overeenstemming met de aanbeveling van de Europese Commissie om werklozen binnen het jaar en jongeren zelfs binnen de zes maanden op te volgen.
Het sneller op elkaar laten volgen van evaluatiegesprekken zoals dit in andere Europese landen gebeurt, teneinde korter op de bal te spelen.
05.04 Minister Joëlle Milquet: Ik heb een antwoord voor de twee vragen.
Wat de lessen betreft die uit deze enquête kunnen worden getrokken, zij hernemen de welbekende these volgens dewelke de Belgische werkloosheidsgraad voornamelijk verbonden zou zijn met de duur van de uitkeringen en de te kleine degressiviteit van de uitkeringen. Ik denk dat deze gedachtegang dagelijks ontkend wordt als wij kijken naar de werkelijkheid. Het feit dat wij, ondanks een eenvormige werkloosheidsreglementering en een uniforme toepassing van deze wetgeving op het geheel van het grondgebied, in België een zeer uiteenlopende werkloosheidsgraad hebben, is het bewijs dat de werkloosheidsgraad verbonden is met andere factoren.
Dat geldt in eerste instantie voor het gewestelijk economisch weefsel en de economische activiteitsgraad.
Ten tweede, van de volledig werkzoekende werklozen zijn minder dan de helft werklozen van lange duur, met name 45 %. Die categorie stelt minder dan 2 % van de Belgische bevolking voor. Men moet dus vermijden de draagwijdte van deze analyse te overdrijven.
Ten slotte, ik stel vast dat de Belgische werkloosheidsgraad zich duidelijk onder die van de Europese Unie bevindt. Wij zitten op 8,4 % en de Europese Unie op 9,6 %. Voor de eurozone bedraagt de werkloosheidsgraad rond 10 %.
De oplossing die erin bestaat een grotere diversiteit in te bouwen door te vertrekken met een hogere uitkering zou natuurlijk moeten worden onderzocht. Ik moet dat echter op twee vlakken nuanceren. Ik ben er voorstander van dat een zeker aantal uitkeringen naar boven zou worden herzien, met name de uitkeringen tijdens de eerste maanden na het verlies van werk, zodat de schok van de werkloosheid minder hard zou zijn. Maar men moet nagaan of de budgettaire middelen beschikbaar zijn, en dat is al gedaan. Daarom is er een groter verschil tussen de eerste maanden, met een grotere uitkering, en de laatste maanden. Daarin zit een soort degressiviteit en een verschil.
Ik ben voorstander van een zekere degressiviteit, voor zover de bedragen van de uitkeringen voor iedereen de middelen voor een waardig leven zouden waarborgen. Een mechanisme dat tot gevolg zou hebben een behoorlijk aantal werknemers in de armoede te storten, komt niet overeen met mijn gedachte van sociale zekerheid.
Ik ben mij er goed van bewust dat de opvolging van de werklozen, zoals die sinds 2004 bestaat, moet worden verbeterd. Om die redenen heb ik met de Gewesten gewerkt aan een volledige herziening van die opvolgingsprocedure. Dat werk werd geconcretiseerd door een akkoord met de verschillende Gewesten, met name ook met het Vlaams Gewest. Het akkoord werd op de Ministerraad van 22 maart 2010 geacteerd. Wegens de val van de regering kon het akkoord nog geen uitwerking krijgen.
In de hoofdlijnen van dit akkoord kwamen onder andere voor: de verkorting van de termijnen – het doel daarvan was dat de werkzoekenden sneller zouden opgevangen worden –, de uitbreiding van de maatregel tot de werklozen boven de vijftig jaar, dus de vijftigplussers, en de opstelling van een specifieke procedure voor de werklozen die verder van werk staan en die een nauwere begeleiding vereisen.
Naar mijn mening zijn alle categorieën van opvolgingsvrijstelling die voorzien zijn in het begeleidend plan, zoals gewijzigd door het akkoord van 22 maart, gerechtvaardigd. Inzake de oudere werklozen werd in het akkoord van 22 maart 2004 beslist om de leeftijd waarop de werklozen onderworpen zijn aan de beschikbaarheidscontrole, op te trekken tot 52 jaar. Naast dat opvolgingsstelsel dat door de RVA georganiseerd wordt, moet men weten dat de voorwaarden om vrijgesteld te worden van de verplichting ingeschreven te zijn als werkzoekende, strenger gemaakt werden. Men moet nu 58 jaar zijn of minimum 50 jaar met 38 jaar beroepsverleden. Elk Gewest is vrij acties te ondernemen die het nuttig acht met betrekking tot deze oudere werknemers en desgevallend aan de RVA een eventueel gebrek aan samenwerking kenbaar te maken.
We kunnen natuurlijk verder gaan dan dit. Ik ben bereid om grote hervormingen te organiseren. We moeten inderdaad de activering en begeleiding versterken, nog verder dan in het huidige akkoord van 22 maart. We kunnen natuurlijk het stelsel voor de werkloosheidsuitkeringen hervormen om het actiever en aantrekkelijker te maken en de werkloosheidsvallen te bestrijden. Dat is mijn wil en mijn bedoeling. Hiervoor moeten we ons rond de tafel zetten en aan de slag gaan. We moeten onderhandelen en een regeringsverklaring voorbereiden.
05.05 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Vanuit onze bekommernis vragen wij ons af of het huidige systeem houdbaar is en of het op termijn niet onhoudbaar zal zijn. Dat bevestigen de verschillende onderzoeken, laatst nog dat van het IMF.
Voor de rest ben ik blij dat u ook voor een aanpassing van de opvolgingsprocedure bent en dat ondersteunt.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de dienstencheques" (nr. 1636)
06 Question de Mme Miranda Van Eetvelde à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les titres-services" (n° 1636)
06.01 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het dienstenchequesysteem is in Vlaanderen een groot succes.
Het is bevreemdend dat een systeem dat er primair op gericht is de tewerkstelling van kansengroepen te bevorderen, vooral succesvol is in de regio waar de werkloosheidsgraad het laagst is.
In 2009 hadden ongeveer twee op drie werknemers in dit stelsel Vlaanderen als woonplaats en voor slechts een goede een op vier was dat Wallonië. Een vaak aangehaalde reden voor het gegeven dat de ontwikkeling van het systeem in Wallonië wordt afgeremd, is het tekort aan geschikte werknemers.
Het is evenzeer bevreemdend dat er in een regio met een heel hoge werkloosheidsgraad en dus een heel grote pool om uit te rekruteren, zo weinig geschikte werknemers zouden zijn voor jobs die precies heel toegankelijk zijn voor kansengroepen.
In Vlaanderen blijkt het stelsel van dienstencheques een effectief instrument om langdurig werklozen te activeren. In Wallonië lijkt ook deze maatregel daartoe niet substantieel bij te dragen.
Mevrouw de minister, ik wil u daarover een aantal vragen stellen. Acht u het gebrek aan geschikte kandidaten geen vreemd argument, aangezien het werk dat via de dienstencheques wordt verricht in principe laagdrempelig is en dus een grote groep mensen geacht wordt in aanmerking te komen?
Welke oorzaken ziet u, naast het gebrek aan geschikte werknemers, voor het grote verschil in tewerkstelling in het stelsel van de dienstencheques tussen beide regio’s? Acht u een bijsturing van het stelsel met het oog op deze vaststelling wenselijk en haalbaar? Welke federale instrumenten hebt u hiervoor ter beschikking?
06.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van Eetvelde, de bewering dat Wallonië ondervertegenwoordigd zou zijn in het stelsel van de dienstencheques moet ernstig worden gerelativeerd. Ik stel voor om dit te doen aan de hand van de volgende cijfers.
Zoals u weet, is de verdeling van de bevolking in Wallonië 31,9 %, de verdeling van de gebruikers 30,6 % en de verdeling van de werknemers bijna 29 %. In Vlaanderen is de verdeling van de bevolking 58,4 %, de verdeling van de gebruikers 61 % en de verdeling van de werknemers 60 %. Voor Brussel is de verdeling van de bevolking 9,7 %, de verdeling van de gebruikers 8,1 % en de verdeling van de werknemers 11,8 %.
Men merkt onmiddellijk op dat voor de drie Gewesten van het land het aandeel van de werknemers grosso modo overeenkomt met het aandeel van het Gewest bij de gebruikers en bij de bevolking. Als er voor Wallonië een heel licht verschil te merken is tussen het percentage van werknemers en het percentage van de bevolking, komt dit vermoedelijk in eerste instantie door het feit dat de gebruikers tegelijk minder talrijk zijn en dat zij een meer beperkte financiële draagkracht hebben.
Ik denk niet dat een gebrek aan gemotiveerde kandidaten deze verschillen kan verklaren. In de huidige context, met name de lopende zaken en de noodzaak om de federale uitgaven betreffende de dienstencheques te beheersen, kan ik geen nieuwe maatregelen nemen die een nieuwe groei van het stelsel zouden inhouden. De laatste trends tonen wel dat er een grotere vraag naar dienstencheques uit Wallonië en uit Brussel komt. Brussel had een zekere vertraging, maar nu blijkt uit mijn eigen gegevens uit de verschillende Brusselse gemeenten, dat de vragende partij groeit en het verschil dus kleiner zal worden.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het PWA-stelsel" (nr. 1638)
07 Question de Mme Miranda Van Eetvelde à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le régime ALE" (n° 1638)
07.01 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, een van de hoofddoelstellingen van het PWA-systeem betreft de re-integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt. De realiteit toont echter aan dat het systeem een werkloosheidsval inhoudt. Enerzijds is de doorstroming naar het reguliere economische circuit quasi onbestaande, anderzijds bestendigt het systeem de uitkeringsafhankelijkheid van de werklozen in kwestie. Bovendien is gebleken dat de PWA’s stilaan hun bestaansredenen verliezen aan het zeer succesvolle dienstenchequestelsel. Ik heb de volgende vragen voor u.
Welke meerwaarde biedt het huidige PWA-systeem ten opzichte van het dienstenchequestelsel, wanneer we rekening houden met de beperkte effectiviteit van het systeem wat betreft de re-integratie in het reguliere economische circuit? Erkent u dat het PWA-stelsel werklozen juist meer uitkeringsafhankelijk maakt, en hen bijgevolg doet nestelen in een toestand van werkloosheid? Biedt het dienstenchequestelsel geen betere garantie op het creëren van bijkomende banen voor kansengroepen en op de re-integratie in het reguliere arbeidscircuit? Zou, tot slot, de integratie van de PWA’s in het dienstenchequestelsel een oplossing kunnen bieden voor de voorliggende problematiek?
07.02 Minister Joëlle Milquet: Het PWA-stelsel blijft in vele opzichten een belangrijk instrument, omdat het de gebruikers diensten aanbiedt die niet met dienstencheques kunnen worden uitgevoerd. Daarbij kunnen die gebruikers zowel particulieren zijn, zoals wanneer men werken in de tuin laat uitvoeren, als instanties, zoals in het geval van schooltoezicht. Tot nu toe is dat niet mogelijk met dienstencheques.
Gezien het niet-winstgevend maar sociale karakter van de PWA, biedt het werknemers die het verst van de klassieke arbeidsmarkt af staan, de kans op sociale integratie. Door de sterke aanwezigheid op lokaal vlak, vormt het systeem een goede schakel met de centrale of subregionale diensten van de RVA. Dat kan gaan, bijvoorbeeld, om het aanvragen van een werkkader voor het betrekken van de PWA-werknermers in de promotie van een werkingsplan, zoals dat dit jaar het geval is.
Het is inderdaad correct dat het dienstenchequestelsel het voordeel heeft dat het werkt met echte arbeidsovereenkomsten. Dat neemt echter niet weg dat de PWA voor een groot aantal personen toch een belangrijke rol speelt, om de redenen die eerder vermeld werden. Het systeem is belangrijk voor de mensen die het verst van de arbeidsmarkt staan.
Ik ga niet akkoord met de analyse dat het PWA-stelsel werklozen in hun werkloosheidstoestand zou doen nestelen. Het volstaat om enkele cijfers te bekijken. Het maximumbedrag dat een PWA-werknemer uit zijn activiteit haalt, bedraagt 184,5 euro per maand.
Het lijkt mij evident dat dit bedrag, dat toch de vergoeding is voor fysiek zware arbeid, zeker geen stimulans is om lange tijd werkloos te blijven. Zelfs wanneer de gemiddelde werkloosheidsuitkering van 2009, 732 euro per maand, bij die 184 euro wordt opgeteld, komt dit bedrag, zijnde 926 euro, nog niet in de buurt van een echt comfortabel inkomen.
In 2010 bedroeg het gemiddelde inkomen van een PWA-werknemer voor de PWA-activiteiten 839 euro. Dat is een gemiddelde van 84 euro per maand per werknemer. Het lijkt mij dan ook niet waarschijnlijk dat dit bedrag de werknemer zou ontmoedigen een betere job te zoeken.
Het idee om de PWA’s geleidelijk in het dienstenchequestelsel te laten integreren, moet zeker niet worden uitgesloten. Het bevat een zekere rationaliteit. Ik ben er voorstander van in zoverre er enkele garanties worden bepaald: dat er ook voor de meest kwetsbare werknemers plaats is in het nieuwe systeem, dat de gebruikers kunnen blijven genieten van een gelijkaardige dienst, de garantie dat de creatie van dat nieuwe systeem niet nadelig is voor de overheidsfinanciën en dat wij op gewestelijk en regionaal vlak een specifieke begeleiding voor de meest kwetsbare groep vinden. Bovendien is het bevorderen van de dienstencheque een doelstelling die al was terug te vinden in de maatregelen die we de voorbije jaren op mijn voorstel hebben genomen. Ik denk hierbij in het bijzonder aan de belangrijke overgang van de activiteit hulp in het huishouden van de PWA’s naar het dienstenchequestelsel. Dit ging gepaard met twee maatregelen: het verbod om nieuwe gebruikers in te schrijven voor deze activiteit en het verbod sedert juli 2009 om dit soort van activiteiten nog te laten uitvoeren door werknemers jonger dan 50 jaar. Dat verandert veel. Veel werknemers zitten in het stelsel van de dienstencheques.
07.03 Miranda Van Eetvelde (N-VA): U zegt dat er plaats zou zijn voor de meest kwetsbaren van het PWA-systeem in het dienstenchequestelsel. Die stelling kan ik volgen.
Misschien kan worden overwogen om het PWA-systeem te integreren in het dienstenchequesysteem.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "oudere werklozen" (nr. 1641)
08 Question de Mme Miranda Van Eetvelde à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les chômeurs âgés" (n° 1641)
08.01 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, recent publiceerde de RVA een lijvig boek. Het gaf onder andere, ondersteund door de nodige cijfergegevens, een overzicht van de mutaties die de dienst doorheen de jaren heeft ondergaan.
Uit de cijfers blijkt dat 220 000 van de 1,3 miljoen klanten vervroegd zijn gepensioneerd en aldus in afwachting van hun definitief pensioen bij de RVA worden geparkeerd. Het betreft de bruggepensioneerden en vrijgestelde, oudere werklozen. Zij kunnen in vele gevallen nochtans nog perfect aan de arbeidsmarkt bijdragen. Zij hoeven echter niet langer beschikbaar te zijn.
Een van de argumenten voor bedoelde stelsels, met name het vrijmaken van arbeidsplaatsen voor jongeren, is inmiddels achterhaald. Rekening houdend met het feit dat de lage werkzaamheidsgraad bij vijftigplussers in ons land een van de pijnpunten is, lijkt het noodzakelijk de diepgewortelde cultuur van vervroegde uittreding verder om te buigen en voormelde groep mensen niet zomaar voor de arbeidsmarkt af te schrijven en te deactiveren.
Daarom had ik de volgende vragen.
Hoe staat u tegenover de verdere geleidelijke afbouw van het systeem van brugpensioen en andere stelsels van vervroegde uittreding, met respect voor zij die nu al in het systeem zitten?
Acht u de huidige regeling inzake de beschikbaarheidseis voor de arbeidsmarkt volgens het stelsel van mini- en maxivrijstellingen voldoende of is een bijkomende verscherping van het stelsel gewenst?
Hoe staat u tegenover een versterkte opvolging van werklozen, ongeacht de leeftijd? Acht u zulks een noodzakelijke maatregel om de nog arbeidsgeschikte vijftigplussers op de arbeidsmarkt te houden in plaats van ze, in afwachting van hun pensioen, te deactiveren?
08.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, wij hebben de voorbije jaren ter zake de toegangsvoorwaarden tot het brugpensioen versterkt. Wij hebben er ook voor gezorgd dat bruggepensioneerden worden aangemoedigd opnieuw aan het werk te gaan.
De leeftijds- en anciënniteitsvoorwaarden werden opgetrokken. De persoonlijke en patronale bijdragen werden, vooral voor de jongere bruggepensioneerden, opgetrokken. Het voorgaande responsabiliseert de werkgevers en maakt het brugpensioenstelsel minder aantrekkelijk. De bruggepensioneerden blijven nu ook tot de leeftijd van 58 jaar als werkzoekende ingeschreven.
Bovendien bestaat sedert 2009 in geval van herstructurering de plicht voor alle werknemers, dus ook voor de bruggepensioneerden en oudere werknemers, om in het raam van de tewerkstellingscel een individueel outplacementplan te volgen. Voornoemde cel blijft minstens zes maanden actief voor de oudere werknemers die worden ontslagen.
Er moeten ook enkele clichés inzake brugpensioen worden ontkracht. Het aantal jonge bruggepensioneerden, dus bruggepensioneerden tussen 50 en 54 jaar, is heel klein.
Hun aantal bedraagt slechts 2,2 % van het totale aantal bruggepensioneerden. Dat zijn 2 600 personen. De laatste jaren neemt hun aantal zelfs af, zowel in absolute cijfers als in verhouding tot het totale aantal bruggepensioneerden. Het zijn de oudere bruggepensioneerden, die 61 jaar en ouder zijn, die de grootste groep vertegenwoordigen. Hun aandeel, dat 54,1 % bedraagt, stijgt.
Wat ook opvalt, is het feit dat het aantal mannelijke bruggepensioneerden daalt. Indien het aantal bruggepensioneerden de laatste jaren is toegenomen, is dat te wijten aan het stijgende aantal vrouwen dat met brugpensioen gaat. Dat kan worden verklaard door het optrekken van de pensioengerechtigde leeftijd voor vrouwen, die in het pensioenstelsel tot hun 65 jaar moeten blijven werken.
In het raam van het IPA werd bevestigd dat de evaluatie van het huidige brugpensioenstelsel, voorzien in het Generatiepact, zeker zal plaatsvinden in 2011. Ik zal deze week ook een brief naar de NAR sturen om zo vlug mogelijk de evaluatie uit te voeren. Daarna kunnen natuurlijk eventueel wijzigingen worden doorgevoerd, naargelang de resultaten van de evaluatie. Tussen de onderhandelingen voor een volgende regering door kunnen we misschien ook over de soort van hervorming praten.
Het doel van het Generatiepact is immers de activiteitsgraad van oudere werknemers te verhogen. Dat is een doelstelling die ik volledig onderschrijf. Ik ben het er mee eens dat nieuwe inspanningen geleverd moeten worden om oudere werklozen beter te activeren, zowel op vlak van de vraag als het aanbod en in een nauwe samenwerking met de gewestinstellingen. Daarvoor moeten we echter een regering hebben.
08.03 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Bedankt voor uw antwoord.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de aanbevelingen van het IMF" (nr. 1659)
09 Question de Mme Miranda Van Eetvelde à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les recommandations du FMI" (n° 1659)
09.01 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, recent publiceerde het IMF een rapport met een reeks algemene aanbevelingen, aangevuld met specifieke aanbevelingen per land. Algemeen gezien is de boodschap structureel hogere economische groei. Voor België vertaalt zich dat in onder andere de volgende concrete aanbevelingen: beperking van de hoogte en duurtijd van de werkloosheidsuitkeringen en de verhoging van de effectieve pensioenleeftijd door de stopzetting van vervroegde uittreding en door activering van oudere werklozen.
Bovendien blijkt nog maar eens dat de tewerkstellingsgraad, in het bijzonder die van vrouwen, jongeren en ouderen, een probleem vormt. België komt ook hier allesbehalve goed naar voren; we hinken reeds 20 jaar lang systematisch achterop voor de tewerkstellingsgraad. Het enthousiasme naar aanleiding van de driemaandelijkse peiling van de Federale Overheidsdienst Economie kan dus best in perspectief geplaatst worden, wat ook reeds door het Instituut voor Duurzame Ontwikkeling werd gedaan.
Volgens recente berichten mag de arbeidscrisis dan wel gedaan zijn, we kunnen ons hier niet achter blijven verstoppen. Ook vóór de arbeidscrisis bleven we steeds 2 à 3 % onder het EU-gemiddelde. Het is dus tijd voor structurele hervormingen.
Hoe beoordeelt u de algemene analyse van het IMF?
Hoe beoordeelt u de concrete aanbevelingen van het IMF voor België?
Bent u van oordeel dat de vermelde aanbevelingen met betrekking tot de werkloosheidsuitkeringen, het afbouwen van de vervroegde uittreding en de activering van oudere werklozen onafwendbaar is?
Deelt u het enthousiasme naar aanleiding van verscheidene berichten inzake de werkloosheid en werkgelegenheidsgraad in België of bent u eveneens van oordeel dat enige nuance hierbij geboden is?
09.02 Minister Joëlle Milquet: Ik stel in de eerste plaats vast dat het rapport van het IMF veeleer positief is over de situatie in België en de actie van de regering. Ook al beveelt het IMF aan dat er hervormingen moeten worden doorgevoerd – en ik deel dat standpunt –, het bevestigt ook dat onze economische resultaten beter zijn dan het Europese gemiddelde. Het stelt ook dat de economische prestaties van ons land beter zijn dan verwacht en het geeft België dus goede punten.
De werkgelegenheid is in 2010 licht toegenomen, terwijl de overheidsschuld minder hard is gestegen dan voorspeld. Dat komt doordat de economie zich sterker heeft gehouden en door een uitstekend schuldbeheer.
Ik zie het rapport van het IMF dus als een soort van aanmoediging en als een erkenning van het geleverde werk. De aanbevelingen van het IMF over het optrekken van de werkgelegenheidsgraad zijn niet nieuw.
Sommige spreken voor zich en zijn dan ook prioritair voor de uittredende regering, zoals een betere begeleiding van werklozen – ik wil even herhalen dat we in maart 2010 zijn begonnen met een grote hervorming van de begeleiding – en het optrekken van de effectieve pensioenleeftijd. Denk aan de heel recente maatregelen om oudere werknemers aan het werk te houden.
Niemand kan echt enthousiast zijn over een werkloosheidsgraad van 8,54 % en de wanhoop van voornamelijk jonge werknemers die al zeer lang op zoek zijn naar werk. Dat neemt niet weg dat wij toch een beetje trots mogen zijn op de verkregen resultaten, ook al beseft iedereen dat die resultaten onvoldoende zijn.
Wij mogen er ook fier op zijn dat België de crisis beter heeft weerstaan dan het gemiddelde Europese land en dat de werkgelegenheid in 2010 opnieuw toenam. Wij hebben 66 000 banen gecreëerd.
Ik stel ook vast, volgens de jongste cijfers van de RVA, dat het aantal uitkeringsgerechtigde werklozen lager ligt dan in de jaren tussen 2004 en 2007, terwijl we tijdens die periode geen crisis hadden. Volgens de jongste vooruitzichten van het Planbureau zet die positieve tendens voor de werkgelegenheid zich verder in 2011.
Ook hebben wij in België de kleinste toename van de werkloosheidsgraad tijdens de crisis, in vergelijking met de andere leden van de Europese Unie.
Ik wil ook nog even de aandacht vestigen op een studie die de Internationale Arbeidsorganisatie gisteren heeft gepubliceerd. Daarin komt België naar voren als Europees kampioen in het creëren van jobs tijdens de crisisperiode 2009-2010.
Ik herhaal ook de resultaten van de win-winplanning. Tot nu toe, in één jaar, dus twaalf maanden, hebben we meer dan 50 000 mensen uit de werkloosheid gehaald, onder wie een meerderheid aan jongeren. Het gaat om ongeveer 35 000 jongeren die met die maatregelen een baan konden vinden, waarvan een groot aantal in Vlaanderen.
09.03 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mevrouw de minister, dat is allemaal goed nieuws. Het is te hopen dat het zo verder evolueert.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mevrouw Van Eetvelde, u hebt zeven mondelinge vragen ingediend, waarvan u er tot nu toe vier gesteld hebt. Mag ik u vragen of het mogelijk is dat mevrouw Wouters, dan mevrouw Kitir en de heer Bonte hun vraag stellen, waarna u terugkomt voor uw resterende vragen? Kan dat?
09.04 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Ja.
De voorzitter: Dat is vriendelijk.
09.05 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van Eetvelde, het blijft hetzelfde voor mij, maar voor die resterende vragen is het mogelijk om het voorbereid antwoord schriftelijk mee te geven, als u dat wilt.
09.06 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Dat is goed. Geen probleem.
10 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de werkloosheidsuitkeringen voor grensarbeiders" (nr. 1663)
10 Question de Mme Veerle Wouters à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les allocations de chômage des travailleurs frontaliers" (n° 1663)
10.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, sinds 1 mei 2010 is de nieuwe Europese verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van kracht. De nieuwe regelgeving stelt onder meer de toepasselijke sociale wetgeving bij grensoverschrijdend werk vast.
Onder de oude verordening kon een in België wonende grensarbeider werkzaam in Nederland nog een werkloosheidsuitkering ontvangen in het werkland. Deze afwijking op de basisregel, waarbij normaal het woonland moet instaan voor de uitkering van de werkloosheidsvergoeding, was mogelijk door een uitspraak van het Europees Hof van Justitie, het zogenaamde Miethe-arrest.
Met de invoering van de nieuwe Europese verordening bestaat er grote onduidelijkheid over het al dan niet nog van toepassing zijn van dat Miethe-arrest. Nederland hanteert op dit moment het standpunt dat een in het buitenland wonende werkloze sowieso geen recht meer heeft op een Nederlandse uitkering, aangezien volgens de Nederlandse uitvoeringsinstelling het Miethe-arrest niet moet toegepast worden.
De Europese Commissie heeft op een vraag van Nederlands Europarlementslid Sofie in ’t Veld echter geantwoord dat het Miethe-arrest wel degelijk nog relevant blijft. De nationale autoriteiten zouden nog steeds geval per geval moeten beoordelen of grensarbeiders een uitkering kunnen verkrijgen in de werkstaat.
Deze tegengestelde visies zorgen in de praktijk voor onzekerheid, zeker bij in Nederland werkende grensarbeiders die misschien binnenkort hun baan verliezen.
Welk standpunt neemt de Belgische overheid in met betrekking tot het al dan niet van toepassing zijn van het Miethe-arrest?
Werd er naar aanleiding van deze onduidelijkheid reeds politiek overleg gepleegd met Nederland teneinde het beleid op mekaar af te stemmen?
Krijgen grensarbeiders die hun werkloosheidsuitkering in Nederland mislopen sowieso een uitkering van de Belgische Staat? Of moeten zij hiertoe een aparte procedure doorlopen?
Mevrouw de minister, hebt u enig idee wat de meeruitgaven zijn voor de Belgische sociale zekerheid ten gevolge van de weigering van Nederland?
Mocht blijken dat Nederland, eventueel na een nieuwe uitspraak van het Europees Hof van Justitie, toch uitkeringen zal uitbetalen aan werkloze Belgische grensarbeiders, kunnen wij dan die uitbetaalde uitkeringen terugvorderen, natuurlijk naargelang de stand van zaken?
Hebt u weet van het standpunt dat eventueel gehanteerd wordt in onze andere buurlanden voor de andere grensarbeiders, met betrekking tot Frankrijk en Luxemburg?
10.02 Minister Joëlle Milquet: De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening past het Miethe-arrest binnen het kader van de nieuwe socialezekerheidsverordening niet langer toe. De volledig werkloze grensarbeiders die in België wonen en tijdens hun tewerkstelling in Nederland aldaar onderworpen waren aan de sociale zekerheid worden dus geacht hun rechten uitsluitend in België te laten gelden en niet in Nederland en vice versa. Dit standpunt steunt onder meer op het feit dat de nieuwe verordening in artikel 65, lid 2 voorziet in de mogelijkheid dat de werkloze grensarbeider zich niet enkel in zijn woonland maar tegelijk ook in zijn voormalig werkland beschikbaar stelt en werk zoekt. Er wordt inderdaad met Nederland overleg gepleegd. Het Belgische en Nederlandse standpunt is hetzelfde, zodat de betrokkenen inzake bevoegdheid niet met een verschil in beoordeling geconfronteerd worden.
Gezien het antwoord op de vorige twee punten is het duidelijk dat betrokkenen zich hetzij tot de Belgische, hetzij tot de Nederlandse diensten moeten wenden. Uiteraard hangt hun recht op uitkeringen verder af van het voldoen aan de voorwaarden van het toepasselijk nationaal stelsel. Het gaat om een beperkt aantal gevallen zonder noemenswaardige budgettaire impact, mede omdat de regels soms in het voordeel van het ene land en soms in het voordeel van het andere land spelen. Bij mijn weten gaat het slechts om enkele tientallen gevallen, zelfs minder. De retroactieve toekenning van Nederlandse uitkeringen kan inderdaad leiden tot terugvordering van de Belgische uitkeringen genoten voor dezelfde periode. De andere buurlanden pasten reeds in het verleden uiterst zelden het Miethe-arrest toe. Voor zover ons bekend, zullen ze, gezien de bewoordingen van de nieuwe verordening, eveneens de woonlandregel toepassen in het geval van grensarbeiders.
10.03 Veerle Wouters (N-VA): Mevrouw de minister, dank u voor uw antwoord. Zowel Nederland als België wijkt dus af van de uitspraak van de Europese Commissie op een antwoord van een vraag van mevrouw Sophie in t’ Veld. Dat toont toch nog maar eens aan dat elke wetgeving alles op haar eigen manier interpreteert. Ik ben natuurlijk wel blij van u te vernemen dat alle Belgen sowieso kunnen genieten van een uitkering in ons land. Als dat niet het geval was, zou het natuurlijk een groter probleem zijn. Ik vind het toch raar dat er een verschil is in interpretatie door de wetgeving.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de sectoren die de bijdrage bedoeld in artikel 30 van de Generatiepactwet verschuldigd zijn wegens onvoldoende vormingsinspanningen" (nr. 1803)
11 Question de Mme Meryame Kitir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les secteurs qui, en raison du manque d'efforts en matière de formation, sont redevables de la cotisation prévue à l'article 30 du Pacte de solidarité entre les générations" (n° 1803)
11.01 Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het Generatiepact van 2005 bepaalt dat de sectoren een cao moeten sluiten als de opleidingsinspanningen voor de gehele economie lager liggen dan 1,9 % van de loonmassa. In die cao moet voorzien worden in een verhoging met 5 % van de graad van de werknemersparticipatie aan vorming, ofwel 0,1 % van de opleidingsinspanningen zelf.
Indien de betrokken sector in het jaar van de meting van de globale inspanningen van 1,9 % geen cao heeft gesloten inzake bijkomende opleidingsinspanningen, dan wordt die beschouwd als een sector die onvoldoende opleidingsinspanningen heeft gerealiseerd. Bijgevolg wordt deze sector gesanctioneerd. Als een sector wordt beschouwd als een sector die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseert, moet een werkgever uit die sector een sociale bijdrage van 0,05 % betalen aan het Fonds voor Betaald Educatief Verlof.
Het KB van 2007, dat werd gewijzigd in 2008, bepaalt dat deze bijdrage voor het eerst zal worden geïnd in 2011. Verder bepaalt het besluit dat uiterlijk tegen 31 december van het jaar voorafgaand aan de inning, de NAR en de CRB hun advies moeten uitbrengen over de lijst van sectoren die hun bijdrage verschuldigd zijn. Uiterlijk op 15 januari van het inningsjaar moet deze lijst door de minister worden overgemaakt aan de RSZ die de bijdrage int.
Mijn vragen zijn dan ook de volgende, mevrouw de minister. Welke sectoren zullen in 2011 een bijdrage verschuldigd zijn en voor welk bedrag? Wat is de stand van zaken van het betreffende ministerieel besluit?
11.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, in uitvoering van het koninklijk besluit van 11 oktober 2006 heeft de directeur-generaal van de algemene directie van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst WASO op 12 juni 2010 de lijsten van sectoren die al dan niet voldoende opleidingsinspanningen realiseren, voor advies overgemaakt aan de NAR en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. Deze lijsten hebben betrekking op de vormingsinspanningen gerealiseerd in 2008 en 2009.
De FOD heeft zowel voor 2008 als voor 2009 lijsten opgemaakt van de sectoren die een cao hebben gesloten die beantwoordt aan de voorschriften van het KB, en lijsten van sectoren waarvan de conformiteit van hun engagementen met de voorschriften van de regelgeving voor interpretatie vatbaar is en waarbij aan de sectoren bijkomende informatie en uitleg werd gevraagd om te kunnen nagaan of aan de vereisten van de regelgeving is voldaan. Beide raden zijn volop bezig met het bespreken en analyseren van deze lijsten ter voorbereiding van hun definitief standpunt en gezamenlijk advies gericht aan de minister van Werk.
Alvorens voornoemd advies te geven, moeten de sociale partners zich echter erover uitspreken of zij al dan niet bereid zijn de zogenaamde globale 1,9 %-norm te behalen. Indien de globale opleidingsdoelstellingen van alle werknemers uit de privésector samen niet minstens 1,9 % van de totale loonmassa van de ondernemingen bedragen, moeten de werkgevers die behoren tot de sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren een bijkomende werkgeversbijdrage van 0,05 % betalen ten behoeve van de financiering van het stelsel van het betaalde educatief verlof. Indien de sociale partners op basis van het technische verslag van de CRB oordelen dat de 1,9 %-norm is gehaald, brengt dit met zich mee dat er geen toepassing van dit sanctiemechanisme moet worden gemaakt.
Op 29 december 2010 hebben beide raden mij laten weten dat het al dan niet bereiken van de 1,9 %-norm nog steeds ter bespreking ligt in het kader van het sluiten van een interprofessioneel akkoord. In afwachting van de uitkomst van die besprekingen hebben beide raden mij ook laten weten dat alle gegevens werden verzameld om zo snel mogelijk tot een advies te komen. Zo hebben wij ook gevraagd om geen beslissing te nemen vooraleer de sociale partners zich hebben uitgesproken. Zij lieten weten voor 31 januari 2011 klaar te zijn. Dat is volgende week. Ik wacht op hun lijsten en op basis daarvan zal ik mijn verantwoordelijkheid nemen. Als sancties noodzakelijk zijn, dan zal ik sancties nemen.
11.03 Meryame Kitir (sp.a): Ik ben blij om te horen dat u uw verantwoordelijkheid in dit dossier wil nemen.
De lijst moet uiterlijk tegen 15 januari 2011 worden overgemaakt. Ik krijg nu te horen dat het 31 januari 2011 zal zijn. Als de wettelijke termijnen, zoals opgenomen in het koninklijk besluit, niet worden nageleefd, zal dat de inning voor 2011 dan in gevaar brengen? Of heeft dat geen effect?
11.04 Minister Joëlle Milquet: Ik zal er alles aan doen om dat koninklijk besluit te volgen. Wij kunnen misschien het concept van overmacht gebruiken. Wij vinden wel iets om dat koninklijk besluit op wettelijke basis te volgen.
11.05 Meryame Kitir (sp.a): Wij lopen dus niet het gevaar om dit te mislopen?
11.06 Minister Joëlle Milquet: Dat was net mijn vraag. De vertraging was niet te wijten aan de minister.
In die situatie verkeerde men in december en het akkoord kon pas de laatste dagen worden gesloten.
L'incident est clos.
12 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de discussies die aan de gang zijn inzake modernisering van het arbeidsrecht" (nr. 1804)
12 Question de Mme Meryame Kitir à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les discussions en cours concernant la modernisation du droit du travail" (n° 1804)
12.01 Meryame Kitir (sp.a): Mijn volgende vraag zal heel kort zijn. In uw persnota die u enige tijd geleden gegeven heeft, staat onder de titel “De situatie op de Belgische arbeidsmarkt in tijden van crisis” van uw persconferentie van december, op pagina 28 dat er verschillende discussies aan de gang zijn teneinde het arbeidsrecht aan te passen en te moderniseren.
Ik zou gewoon een verduidelijking willen krijgen wat u daarmee bedoelt, op welke fora deze discussies gevoerd werden en over welke thema’s het gaat.
12.02 Minister Joëlle Milquet: Tijdens deze persconferentie heb ik verder de verschillende uitdagingen op vlak van de werkgelegenheid en het werkgelegenheidsbeleid op een rijtje gezet en dat in het licht van de doelstellingen van de EU 2020-strategie.
Ik heb toen de nadruk gelegd op verschillende domeinen, die in de toekomst bijzondere aandacht vergen. Eén van die domeinen is volgens mij het arbeidsrecht. Sommige bepalingen moeten worden aangepast en gemoderniseerd zodat een antwoord kan geboden worden op de huidige uitdagingen. Het gaat natuurlijk over de harmonisatie van het arbeiders- en bediendenstatuut en de gevolgen hiervan, zowel op het niveau van het individuele arbeidsrecht als van de collectieve betrekkingen. Deze kwestie staat natuurlijk centraal.
Het gaat hier ook om uitzendarbeid. Dit wordt sinds enkele maanden besproken in de NAR. Ik hoop dat dit zeer snel vooruit zal gaan.
Het gaat ook over studentenarbeid. Dit ligt zowel binnen de NAR als binnen het beheerscomité van de RSZ ter discussie. Wij hadden een goed voorstel, maar met de val van de regering konden wij geen vooruitgang boeken.
Het gaat ook nog om het beheren en anticiperen van herstructureringen. Dit werd in het kader van de werkzaamheden van het Belgische voorzitterschap grondig geanalyseerd tijdens een conferentie die speciaal over dit thema werd georganiseerd.
Er zijn ook nog andere zaken die in het kader van de modernisering van het arbeidsrecht kunnen worden geanalyseerd, zoals flexsecurity en de harmonisering van de verloven. Nu kan ik helaas niets doen, maar de commissie wel. Over deze thema’s kunnen wij debatteren en voorstellen bespreken. Wij zijn een beetje geblokkeerd.
12.03 Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, bedankt voor uw verduidelijking.
Het zijn allemaal, stuk voor stuk, belangrijke thema’s. Sommige van die onderwerpen waren inderdaad in volle bespreking voor de val van de regering, bijvoorbeeld de studentenarbeid. Het is inderdaad spijtig dat we, omwille van het feit dat we nog steeds een regering van lopende zaken hebben, geen vooruitgang boeken op deze onderwerpen.
Het is inderdaad zo dat een parlement wel kan werken: in deze commissie zijn we bijvoorbeeld begonnen met de besprekingen over uitzendarbeid. Deze besprekingen zijn deels afgebroken door de brief of telefoon die er gekomen is van Federgon, maar ik blijf erop aandringen dat het Parlement wel zijn werk blijft doen, ook al is dit een regering van lopende zaken, dat we blijven doorwerken zodat het voorbereidend werk al gedaan is, in de hoop dat er straks een regering komt. Dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Hans Bonte aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "het gebruik van het win-winaanwervingsplan" (nr. 2190)
13 Question de M. Hans Bonte à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'utilisation du plan d'embauche win-win" (n° 2190)
13.01 Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de voorzitter, het was niet mijn ambitie hier te zijn met deze vraag, aangezien ik ze reeds een aantal maanden geleden ook als schriftelijke vraag heb ingediend. Omdat er geen antwoord kwam, heb ik toch geoordeeld de vraag mondeling te moeten stellen. Het is een vraag naar zeer veel cijfers. Ik ga ervan uit dat ik niet alles moet voorlezen. Het gaat over een stand van zaken van het win-winplan.
Mevrouw de minister, naar aanleiding van een vorige vraag van collega Van Eetvelde hebt u al een appreciatie gegeven, die ik trouwens in grote mate deel. Het is met name een belangrijke maatregel. De voorbije jaren hebben wij het beter gedaan dan andere landen in het behoud en de creatie van jobs, met een zwaar accent op jongeren. Ik wil gewoon weten hoe het ermee staat.
Bij de aanvang van de maatregel hebben wij erkend dat het een belangrijk onderdeel vormt van de genomen anticrisismaatregelen. Gelijktijdig hebben wij echter waakzaamheid gevraagd voor het feit dat er geen verdringing zou plaatsvinden, dat het niet te weinig selectief is tegenover de groep die echt steun nodig had. Er zijn immers zes of zeven categorieën opgenoemd die aanleiding geven tot subsidiëring vanuit de RVA. Het is onze vrees dat het te weinig selectief was tegenover de groep werkzoekenden die het het meest nodig heeft.
Daarnaast rijst de vraag of er voldoende voorzichtigheid in het systeem zit met betrekking tot de budgettaire kant van de zaak. Er zal altijd een deadweighteffect zijn, met name dat men nu subsidieert wat misschien toch spontaan zou gebeuren met betrekking tot de aanwervingen. Toch bestaat de schrik dat het zou kunnen leiden tot een budgettaire ontsporing.
Mevrouw de minister, daarom vraag ik naar het aantal kaarten voor de laaggeschoolden, volgens onderwijsniveau, voor de middengeschoolden en voor de vijftigplussers. Ik verwijs ook naar de opmerkingen van toen. In welke mate is het te selectief of niet selectief genoeg? Leidt het niet tot onvoorziene budgettaire problemen? Dat is misschien nog meer dan ooit aan de orde, wanneer ik kijk naar de recente prognoses van de economische groei. Ik heb gehoord dat de groeiherziening naar 2 % gaat en dat er 37 000 jobs bijkomen. Dat is allemaal goed nieuws, misschien met uitzondering voor de RSZ-budgetten, als wij nu meer spontane aanwervingen zouden subsidiëren dan in het verleden.
Vandaar, mevrouw de minister, mijn lange gedetailleerde vraag waarop ik ook hoop antwoorden te krijgen, in de hoop dat wij met zijn allen effectief kijken of er efficiënt ingezet wordt op de kansenverhoging van de groepen die te weinig kansen krijgen, maar ook of een en ander wel past binnen de budgettaire voorzieningen. Zo niet zullen wij in het RSZ-budget nog met een grotere ontsporing te maken krijgen dan vandaag al het geval is, wetende dat de subsidiëring loopt tot eind 2012. Elke beslissing vanaf dit jaar geeft aanleiding tot extra uitgaven tijdens de komende jaren. Deze uitgaven voegen zich bij de uitgaven die al werden gegenereerd door de aanwervingen van vorig jaar.
Tot zover het kader van mijn gedetailleerde vraag.
13.02 Minister Joëlle Milquet: Op 1 januari 2011 was de situatie voor de toekenning van win-winattesten de volgende. Er werden 98 574 kaarten overhandigd aan -26-jaringen zonder diploma van het secundair onderwijs. Er werden 39 415 kaarten overhandigd aan -26-jarigen met enkel een diploma van het hoger secundair onderwijs. Er werden 74 797 kaarten overhandigd aan personen jonger dan 50 die meer dan een en minder dan twee jaar werkloos zijn. Er werden 130 564 kaarten overhandigd aan werklozen ouder dan 50. In totaal werden 343 350 kaarten overhandigd. In sommige gevallen werden meerdere kaarten toegekend aan dezelfde houder bij het vervallen van de geldigheidsduur van de kaart of wanneer de situatie van de houder verandert.
Op 18 januari 2011 was de situatie voor de afgesloten win-wincontracten de volgende.
In totaal werden 54 952 werknemers aangeworven met een win-wincontract: 11 233 -26-jarigen zonder diploma, 22 856 -26-jarigen met diploma, 14 016 personen jonger dan 50 die meer dan een en minder dan twee jaar werkloos zijn en 6 847 werklozen ouder dan 50 jaar.
Volgens een rapport van gisteren van de IAO over de werkgelegenheid in de wereld mag België zich dankzij de creatie van al die jobs Europees kampioen noemen in het creëren van jobs.
Voor 2011 verwachten wij gemiddeld 33 000 werkende werklozen per maand. Dat is vrij realistisch, gezien de evolutie in 2010. Het kan gaan om werknemers die in 2010 al aan het werk waren of om nieuwe werknemers die voor bepaalde of onbepaalde duur in dienst worden genomen.
Binnen de RVA-begroting zit het budget voor het win-winplan vervat in de activa. Dat budget bedroeg in 2010 253 miljoen euro. Voor de begroting 2011 werd dit voor het globaal beheer van de sociale zekerheid geschat op 374 miljoen euro.
Dit bedrag houdt echter geen rekening met de terugverdieneffecten. Deze zijn moeilijk in te schatten en zijn afhankelijk van de situatie van de begunstigde, zijn loon, eventuele vermindering van sociale bijdragen enzovoort.
Wij kunnen de berekening maken, maar in het algemeen denkt mijn administratie dat de kostprijs van dit stelsel dankzij de terugverdieneffecten min of meer neutraal is. Het gaat om werklozen die normaal uitkeringen krijgen, maar er zijn terugverdieneffecten dankzij de sociale bijdragen en, voor een groot aantal gevallen, een vermindering van de kosten van de werkloosheidsuitkeringen.
13.03 Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw gedetailleerde uitleg. Ik ben inderdaad vragende partij om de cijfers te krijgen.
Ik wil toch aangeven dat het hallucinante aantallen worden. Het systeem heeft inderdaad zijn nut bewezen, als men ziet hoe massaal ervan gebruik wordt gemaakt, maar uw budgettaire vertaling wil ik toch eens narekenen.
Het gaat toch om 1 000 euro per maand, gemiddeld; je hebt er zelfs van 1 100 euro. Duizend euro per maand x 12 x 55 000: dan zit ik ver boven de 300 miljoen euro die voorzien is op jaarbasis. Activa bestaat ook nog. Daarbovenop komt dit plan.
13.04 Minister Joëlle Milquet: Er zijn transfers. Ook binnen het
stelsel van Activa hebben we vele transfers opgemerkt, van Activa naar win-win.
13.05 Hans Bonte (sp.a): Ik zal het bekijken en becijferen, maar ik maak mij toch ongerust. 55 000 x 12 000 gemiddeld op jaarbasis en het is dus cumulatief, in die zin dat het overgrote deel van de kortingen die dit jaar beslist worden zich voegen bij de lopende van 2010. Er worden dus nieuwe toegevoegd en dat loopt nog tot 2012. Ik vraag me gewoon af hoe de RSZ zijn budget zal moeten opmaken. Maar, ik zal met aandacht de cijfers zoals ze in het antwoord staan, bekijken.
L'incident est clos.
14 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de kwaliteitsnormen in de dienstenchequewetgeving" (nr. 1692)
14 Question de Mme Karolien Grosemans à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les normes de qualité dans la législation relative aux titres-services" (n° 1692)
14.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de dienstencheque is een onmiskenbaar succes gebleken, zowel op het vlak van jobcreatie als op het vlak van het aantal gebruikers.
In tegenstelling tot veel andere wetgevingen is de dienstenchequewetgeving niet aan kwaliteitsnormen gebonden. Elk dienstenchequebedrijf krijgt echter wel een zelfde financiering.
Volgens een onderzoek van Idea Consult krijgt bijvoorbeeld slechts 20 % van de werknemers een contract van onbepaalde duur. Bovendien zijn er grote verschillen merkbaar in de zorg voor de medewerkers en in de vorming. Vooral de grote verschillen tussen de dienstenchequebedrijven op het vlak van de opleiding zijn problematisch.
Niettemin ontvangt elk dienstenchequebedrijf een zelfde bedrag per dienstencheque, ongeacht hoe groot of hoe klein de inspanningen ten aanzien van het personeel ook zijn.
Mevrouw de minister, graag had ik daarom ter zake de volgende vraag willen stellen.
Hoe staat u tegenover de hiervoor geschetste problematiek?
Welke maatregelen kunt u in uw hoedanigheid van minister treffen, opdat dienstenchequebedrijven meer tijd en middelen in de opleiding van hun personeel zouden investeren?
14.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, ik ben er mij perfect van bewust dat er op het vlak van de arbeidsomstandigheden, van de kwaliteit van de omkadering en van de investering in vorming grote verschillen tussen de verschillende categorieën dienstenchequeondernemingen bestaan.
Een eerste bemerking die ik ter zake wil maken, is dat het voorgaande jammer genoeg het geval is in alle economische sectoren. Welke sectoren wij ook bekijken, wij merken verschillen tussen de verschillende ondernemingen op het gebied van de aandacht die wordt besteed aan het welzijn van de werknemer, aan zijn levenslange vorming, aan zijn verloning en aan zijn veiligheid.
Mijn taak in mijn hoedanigheid van minister van Werk en de taak van de verschillende inspectiediensten is om erop toe te zien dat de wettelijke minimumbepalingen overal worden nageleefd.
Dat gezegd zijnde, wil ik erop wijzen dat de arbeidsovereenkomst inzake dienstencheques een gewone overeenkomst is, zoals vastgelegd door de bepalingen van de wet van 1978. Deze biedt dus alle garanties voor de bescherming van de werknemer, zoals in de wet vermeld.
Ik wil ook nog even de nadruk leggen op een aantal zaken die onlangs inzake dienstencheques werden gerealiseerd.
Inzake de duur van contracten is het sinds september 2009 verplicht om contracten van onbepaalde duur te sluiten. Vanaf het moment dat de werknemer vier maanden in dienst is bij dezelfde werkgever, wordt elk contract automatisch in een contract van onbepaalde duur omgezet. Het voorgaande was een hervorming op mijn voorstel. Het is een heel belangrijk voorstel.
Het aantal contracten van onbepaalde duur groeit. In 2009 bedroeg het aantal contracten van onbepaalde duur bijna 20 %.
In 2007 was dat 9,1 % en in 2008 16 %. Het aantal contracten van onbepaalde duur zit dus duidelijk in de lift. Wat het loon betreft, wij stellen vast dat het gemiddelde dagloon stijgt. Het aantal werknemers dat tussen 70 en 80 euro per dag verdient, is tussen 2005 en 2008 verdubbeld. In 2009 bedroeg het gemiddelde uurloon 9,6 euro.
Wat de vorming betreft, in 2007 werd een opleidingsfonds dienstencheques opgericht, met als doel het opleidingsniveau van dienstenchequewerknemers te verhogen. In 2008 beschikte dat fonds over een budget van 7 miljoen euro en hebben 18 000 werknemers een opleiding kunnen genieten die door dat fonds betaald werd. Dat was helemaal nieuw. In 2009 is het toepassingsgebied van het fonds uitgebreid. Het aantal terugbetaalde opleidingen werd uitgebreid en het fonds werd toegankelijker gemaakt. Er werd in een minimum van 1 000 euro voor de kleine dienstenchequeondernemingen voorzien. Er werd ook in een apart budget voor startende ondernemingen voorzien.
Het is zeker mogelijk om werkgevers meer aandacht te laten besteden aan de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden van werknemers in het algemeen. Dat kan gebeuren door een kwaliteitscharter waarmee de ondernemingen kunnen instemmen en met de eventuele toekenning van een kwaliteitslabel, wat de gebruikers kan aanzetten om zich te wenden tot de ondernemingen die dat label werd toegekend.
Juist voor de val van de regering had ik het voorstel voor een kwaliteitscharter, met de gebruikers, de werknemers en de firma. Ik denk dat dit vooral besproken moet worden binnen het bevoegde paritair comité en dat er nieuwe initiatieven genomen moeten worden. Dat paritair comité werkt trouwens zeer efficiënt. Het dacht overigens al mee na over de verbetering van de kwaliteit van de arbeidsovereenkomsten van dienstenchequewerknemers.
14.03 Karolien Grosemans (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mevrouw Van Eetvelde, wenst u op uw vraag nr. 1673 over het actieplan van de VDAB een schriftelijk antwoord?
14.04 Miranda Van Eetvelde (N-VA): (…) of wordt het omgezet in een schriftelijke vraag? Of blijft het een mondelinge vraag?
De voorzitter: (…)
Mag hetzelfde gelden voor uw volgende vraag, nr. 1722 over de Braziliaanse zwartwerkers?
Uw vraag nr. 1818 is samengevoegd met vraag nr. 2100 van mevrouw Temmerman. Het gaat over de impact van migratie op de werkloosheid.
(…): (…)
De voorzitter: Het kabinet heeft gevraagd de twee vragen apart te stellen.
Neemt u dan het schriftelijk antwoord? Ook voor uw volgende vraag nr. 1861 over de jeugdwerkloosheid?
La question
n° 1977 de Mme Fernandez est reportée. La question n° 1995 de Mme
De Bue est reportée.
- mevrouw Karolien Grosemans aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "fraude bij dienstencheques" (nr. 2024)
- mevrouw Miranda Van Eetvelde aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de controle op dienstenchequeondernemingen" (nr. 2092)
- Mme Karolien Grosemans à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "la fraude relative aux titres-services" (n° 2024)
- Mme Miranda Van Eetvelde à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "le contrôle des entreprises de titres-services" (n° 2092)
15.01 Karolien Grosemans (N-VA): Mevrouw de minister, onlangs deelde staatssecretaris voor Fraudebestrijding, Carl Devlies, mee dat er zeventig dienstenchequebedrijven gepakt waren op fraude, waardoor zij hun erkenning verloren hebben. Voor sp.a was deze uitspraak voldoende om een tijdelijke stop voor de erkenning van nieuwe dienstenchequebedrijven te vragen. Tot mijn grote verbazing heb ik in De Standaard gelezen dat volgens u slechts zeven dienstenchequebedrijven hebben gefraudeerd. Hiermee gaat u lijnrecht in tegen uw collega, staatssecretaris Carl Devlies.
Als wij onze controlerende taak als Parlementslid correct willen uitvoeren, is het belangrijk dat wij correcte informatie krijgen. Daarom had ik graag aan mevrouw de minister hierover de volgende vragen gesteld. Hoeveel bedrijven hebben daadwerkelijk gefraudeerd? Hoe komt het dat staatssecretaris Devlies andere cijfers heeft? Bent u voor een tijdelijke stop van de erkenning van de nieuwe dienstenchequebedrijven?
15.02 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, recent werden de cijfers bekendgemaakt inzake de intrekking van de erkenning van dienstenchequeondernemingen. Zoals mijn collega al heeft vermeld, werd van zeventig ondernemingen de erkenning ingetrokken. In zeven gevallen ging het om fraude. Tevens hebt u strengere controles aangekondigd in combinatie met een grotere nadruk op het preventieve luik.
Mijn vragen daarover zijn de volgende. Worden er bij de erkenning van de dienstenchequebedrijven kwaliteitscriteria gehanteerd? Zo ja, welke zijn dat? Op welke wijze wordt de controle op het behalen van deze criteria georganiseerd? Kunnen ondernemingen, wier erkenning werd ingetrokken, een nieuwe erkenning verkrijgen en onder welke voorwaarden? Wat wordt begrepen onder strengere controles en hoe wordt het preventieve luik ingevuld? Kan u meegeven in hoeveel van de zeventig gevallen van intrekking van de erkenning het een privéonderneming betrof en in hoeveel van de zeven fraudegevallen het een privéonderneming betrof?
15.03 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, collega’s, het verschil in aantal tussen mijn collega, Carl Devlies, die het had over zeventig frauduleuze ondernemingen, en mijzelf – zeven ondernemingen – kan worden uitgelegd door een verschillende interpretatie van het begrip fraude. Ik kom uit bij zeven ondernemingen omdat in 2010 zeven ondernemingen inbreuken hebben gepleegd op de reglementering inzake dienstencheques, waardoor hun erkenning onmiddellijk werd ingetrokken. De cijfers van de heer Devlies slaan ook op de 53 ondernemingen die hun erkenning kwijtspeelden wegens schulden aan de RSZ en op de tien ondernemingen die hun erkenning kwijtspeelden wegens schulden aan de RVA.
Aangezien deze twee laatste inbreuken geen specifieke inbreuken zijn tegen de dienstencheque, maar te maken hebben met de economische activiteit, reken ik die dan ook niet bij de frauduleuze ondernemingen.
Ik ben geen voorstander van een erkenningsstop voor nieuwe ondernemingen. Zeven frauduleuze ondernemingen op 2 600 of 0,20 % van de ondernemingen lijkt mij niet voldoende om deze bepaling in vraag te stellen.
Anderzijds blijft de vraag van gebruikers nog fors stijgen. In vergelijking met 2009 steeg het aantal gekochte cheques in 2010 met 23 % en het aantal gebruikers met 13 %.
Tijdens het onderzoek van een erkenningsaanvraag wordt rekening gehouden met verschillende kwaliteitscriteria die bij de wet van 20 juli 2001 over de dienstencheques zijn bepaald.
Wanneer een onderneming haar erkenning verliest wegens fraude kan zij de eerste drie jaar geen nieuwe erkenning meer aanvragen. Een van de voorwaarden die de erkenningscommissie nagaat, is of de onderneming onder de bestuurders of zaakvoerders geen personen heeft die dezelfde functie uitoefenden in een onderneming waarvan de erkenning werd ingetrokken.
Wij kunnen zeker spreken over strengere controles omdat zij vollediger en beter gedocumenteerd zijn. De controles zijn vollediger, aangezien ze voortaan worden georganiseerd door alle sociale inspectiediensten samen. Oorspronkelijk voerde enkel de controleur van de RVA de controles uit, maar sinds 2010 worden ook de controleurs van andere sociale inspectiediensten en de FOD Financiën daarbij betrokken.
Zij zijn ook beter gedocumenteerd en voorbereid dankzij het gebruik van databanken, waardoor de controleacties gerichter kunnen gebeuren. Zo kunnen de ondernemingen worden opgespoord waar het aantal terugbetaalde cheques fors toeneemt, terwijl het personeel aangegeven bij de RSZ stabiel blijft.
Het preventieve luik bestaat voor elke nieuwe onderneming uit vier systematische controleacties. De zeven ondernemingen waarvan de erkenning onmiddellijk werd ingetrokken, zijn allemaal privéondernemingen. De 63 ondernemingen die hun erkenning kwijtspeelden wegens schulden aan RVA of RSZ zijn ook allemaal privéondernemingen, behalve een vzw die werd opgericht door een OCMW.
Natuurlijk moeten wij nog strenger zijn en strengere voorwaarden bepalen.
Ik vraag mij, bijvoorbeeld, af of het voor een privépersoon mogelijk is om een erkenning te krijgen. Misschien moeten wij een juridische persoonlijkheid eisen.
Ik heb een aantal nieuwe voorstellen. Die liggen op mijn bureau, maar ik kan er niets mee doen. Aanvullende strengere voorwaarden kunnen worden besproken.
15.04 Karolien Grosemans (N-VA): Het is dus zo dat die fraude niet vaak meer voorkomt door de preventiemaatregelen die u heeft uitgevaardigd. Het heeft dus niets te maken met het actieplan fraudebestrijding van staatssecretaris Devlies.
15.05 Minister Joëlle Milquet: Ja.
L'incident est clos.
16 Vraag van mevrouw Karin Temmerman aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de instroom van nieuwe EU-burgers richting bepaalde steden" (nr. 2100)
16 Question de Mme Karin Temmerman à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'afflux de nouveaux citoyens de l'UE vers certaines villes" (n° 2100)
16.01 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het is wellicht onnodig om uit te leggen dat bepaalde steden tegenwoordig gebukt gaan onder de toevloed van migrantenstromen.
Vele steden, waaronder Gent, waarvan ik zelf afkomstig ben, hebben altijd een erg tolerante houding aangenomen. Zij hebben zich altijd heel sociaal opgesteld en zijn van plan dat te blijven doen.
Wij kunnen echter niet ontkennen dat de draagkracht van de lokale gemeenschap op vele vlakken danig onder druk komt. Problemen rijzen voornamelijk op het vlak van onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, steunverlening en sociale cohesie.
Voor mij is de grootste verantwoordelijke in het dossier nog altijd het manke Europa, dat erg de nadruk heeft gelegd op een economisch Europa, maar veel minder op een sociaal Europa. Eigenlijk had voor mij het sociale Europa de migratieproblematiek vooraf moeten gaan, terwijl het sociale aspect nu amper en op sommige plaatsen zelfs helemaal niet volgt.
Wij worden echter met voorgaand gegeven geconfronteerd. Elk niveau in België, zowel federaal, gewestelijk, dat van de Gemeenschappen als lokaal, moet ter zake zijn verantwoordelijkheid nemen en een aantal maatregelen treffen. Zulks moet zeker op het federaal niveau gebeuren.
Er rijzen een aantal problemen. Mijn vraag aan u – u bent niet de enige bevoegde minister; ik stel mijn vraag dan ook aan bijna elke minister of staatssecretaris – luidt als volgt. Het probleem is dat bijna elke minister en elke staatssecretaris naar zijn collega’s verwijst en er op de vragen geen concreet antwoord komt. Ik doe hier niettemin een nieuwe poging en stel twee vragen.
Een van de problemen is natuurlijk dat de betrokkenen, zowel op de arbeidsmarkt als op de woonmarkt, heel vaak in malafide netwerken terechtkomen. Bedoelde, malafide netwerken zijn een van de problemen. Het zou goed zijn, mochten wij ze kunnen aanpakken.
Mevrouw de minister, zijn er eerst en vooral controles op schijnvennootschappen? Dit vormt immers echt een probleem. Er worden vennootschappen opgericht die geen vennootschappen zijn. Tweehonderd tot vierhonderd personen worden aandeelhouder, bijvoorbeeld van één nachtwinkel, waardoor op verdere verblijfsvergunningen en dies meer wordt gehoopt.
Nogmaals, ik viseer zeker niet de personen die dat doen. Zij zijn immers eigenlijk het slachtoffer. Ik viseer vooral de personen die dergelijke praktijken organiseren.
Zijn er controles? Bent u bereid de controles ter zake uit te breiden?
Indien er maatregelen worden getroffen, worden zij dan getroffen in overleg met de lokale overheden en de steden?
Zijn er gesprekken met lokale overheden en steden, om de zaken specifiek rond uitbuiting en schijnvennootschappen aan te pakken?
16.02 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Temmerman, staatssecretaris Melchior Wathelet heeft in de commissie voor de Binnenlandse Zaken op een reeks vragen geantwoord over het vrij verkeer en de grote toevloed van personen naar de OCMW’s van Gent, die een verblijfsvergunning hebben gekregen via valse documenten. In dat geval gaat het om misbruik van het verblijfsrecht.
De elementen inzake het vreemdelingenrecht heeft staatssecretaris Wathelet al beantwoord. Het gaat om de bevoegdheid van de minister of zijn gemachtigde om een einde te maken aan het verblijfsrecht van de Europese burger of van zijn familieleden indien zij valse of misleidende informatie hebben gegeven, vervalste documenten hebben gebruikt, fraude hebben gepleegd of andere onwettige middelen hebben aangewend die van doorslaggevend belang geweest zijn voor de erkenning van dat recht.
Op basis van artikel 42bis van bovenvermelde wet kan een einde gemaakt worden aan het verblijfsrecht van een burger van de Europese Unie indien hij een onredelijke belasting vormt voor het sociale bijstandsstelsel. De moeilijkheid voor de Dienst Vreemdelingenzaken daarbij is om over die last te kunnen oordelen. Daarom zou de toegang tot de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid moeten worden uitgebreid. Het ontwerp bestaat, maar wij wachten nog op een advies van de privacycommissie.
Staatssecretaris Wathelet heeft ook meer uitleg gegeven bij de samenwerking tussen de gemeenten en de Dienst Vreemdelingenzaken wanneer de gemeenten twijfelen aan de authenticiteit van documenten, zoals de verklaring van een werkgever. In dat geval moet de DVZ binnen de vijf maanden antwoorden.
Inzake de economische uitbuiting van kwetsbare groepen, wordt economische uitbuiting in het strafrecht gedefinieerd als “het aan het werk zetten of het laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid”. Die definitie slaat niet op het probleem van een schijnvennootschap en de daarmee gepaard gaande aflevering van een vals tewerkstellingsattest.
Ik wil toch nog even de rol van de Arbeidsinspectie benadrukken in het raam van de fraudebestrijding. De inspectiedienst voor Toezicht op de Sociale Wetten heeft in 2004 een intern netwerk van sociale inspecteurs opgericht dat het fenomeen van illegale tewerkstelling en detachering van werknemers van buitenlandse bedrijven naar België controleert.
In de strijd tegen de mensenhandel – en economische uitbuiting is daar een vorm van – werkt deze inspectiedienst actief mee aan een multidisciplinaire aanpak met Justitie, politiediensten, de Dienst Vreemdelingenzaken enzovoort. Op dat vlak is er ook een regelmatig overleg per gerechtelijk arrondissement tussen de politie-inspectie, de arbeidsauditeur en de procureur des Konings.
Een voorstel zou dus kunnen zijn dat de verantwoordelijken van de stad Gent contact opnemen met de Gentse procureur des Konings die bevoegd is voor mensenhandel, zodat dit probleem in dit overleg tussen de diensten kan worden besproken.
Mijn inspectiedienst heeft ook samenwerkingsakkoorden gesloten met de inspectiediensten van diverse andere Europese lidstaten om de noodzakelijke uitwisseling van informatie te vergemakkelijken. De FOD Werk sluit ook partnerschapsovereenkomsten met diverse sectoren, precies om malafide werkgevers beter te detecteren.
Er is heel recent een vraag gekomen van OR.C.A. en CIRÉ om een dergelijke partnerschapsovereenkomst te sluiten met de Arbeidsinspectie en de Dienst Vreemdelingenzaken over de rechten van werknemers met een precair verblijfsstatuut. Dit zou eventueel een goed overlegorgaan kunnen zijn voor de problematiek die u aanhaalt.
Tot slot meldt de FOD Werk mij dat de lokale directie van de Inspectie ook geregeld contacten heeft met bijvoorbeeld lokale OCMW-diensten.
16.03 Karin Temmerman (sp.a): Mevrouw de minister, u zult het mij niet kwalijk nemen dat uw antwoord mij enigszins teleurstelt. Ik heb het antwoord van de heer Wathelet ook gekregen. Het was dus niet nodig om dat te herhalen.
Ik wil nogmaals benadrukken dat het niet alleen over Gent gaat, maar over alle grote steden die met dit probleem worden geconfronteerd. Ik heb Gent wel aangehaald, omdat ik dit het beste ken.
Ik wil precies aantonen dat de samenwerking tussen de verschillende diensten echt mank loopt. U zegt dat de plaatselijke overheid contact zou kunnen nemen met de diensten. Ik kan u verzekeren dat verschillende schepenen, waaronder ikzelf, maar ook de huidige burgemeester, al jaren proberen om dit contact te hebben. Met Justitie bijvoorbeeld is er een heel goed contact.
Het probleem is precies dat de diensten moeten samenwerken.
De DVZ zegt niets te kunnen doen omdat hij niets krijgt van X, en X zegt niets te kunnen doen omdat hij niets krijgt van Y. Als ik het aan de ministers vraag, dan krijg ik hetzelfde antwoord; minister X kan niets doen omdat het eigenlijk behoort tot een taak van minister Y.
Ik weet dat wij in lopende zaken zitten en wij betreuren dat allemaal, ik in elk geval, maar dit kan geen argument zijn om dit te laten blijven duren. In een aantal steden zullen er zich grote problemen voordoen. U bent niet de enige minister die ter zake bevoegd is en ik weet dat ook; ik doe mijn pleidooi ten aanzien van elke minister. U moet zich zeker niet persoonlijk aangevallen voelen. Mijn pleidooi is gewoon om daaromtrent samen te werken. Men moet op alle niveaus – ik werp niet de steen naar één niveau – een programma uitwerken om dit aan te pakken.
Nogmaals, ik viseer eigenlijk ook niet de mensen die daarvan nu het slachtoffer zijn, want zij zijn uiteraard het grootste slachtoffer, maar wel degenen die daar net boven staan en eigenlijk massa’s geld verdienen op de kop van de sukkelaars die hier proberen een nieuw bestaan op te bouwen.
16.04 Minister Joëlle Milquet: Ik ga volledig akkoord met u. Wij kunnen bijvoorbeeld een specifieke cel met verschillende mensen uit de verschillende diensten oprichten. Zij moeten natuurlijk tot een meer pragmatische samenwerking komen.
Dat is een van de grootste Belgische problemen: zoveel machtsniveaus, zoveel overheden en zoveel complexiteit op het vlak van bevoegdheden maken het moeilijk om iets doeltreffend te organiseren. Wij hebben veel eisen wat een gecoördineerde cel betreft.
Ik zal nog een gesprek voeren met de heer Wathelet. Tijdens lopende zaken kunnen wij misschien iets praktisch organiseren op lokaal vlak. In Brussel bestaat hetzelfde probleem.
L'incident est clos.
(…): (…)
16.05 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik heb een antwoord gekregen op vier van mijn vragen, met name op vraag nr. 1673 over het actieplan van de VDAB, op vraag nr. 1722 over Braziliaanse zwartwerkers in de bouwsector, op vraag nr. 1818 over de impact van de migratie op de werkloosheid en op vraag nr. 1861 over de jeugdwerkloosheid.
Ik heb nog twee vragen, nrs 2214 en 2215, over artikel 80 van de werkloosheidsreglementering en over de werkloosheidsstatistieken. Die vragen werden recent ingediend. Andere vragen werden langer geleden gesteld.
De voorzitter: Wachten wij tot de minister terugkomt?
16.06 Miranda Van Eetvelde (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik zal even bellen. Ik had haar verwittigd en misschien is zij onderweg.
Ik hoor alleen het automatisch antwoordapparaat.
De voorzitter: Dan zullen die vragen voor de volgende vergadering zijn.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.37 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.37 heures.