Commission
des Finances et du Budget |
Commissie voor de Financiën en de Begroting |
du Mercredi 19 janvier 2011 Après-midi ______ |
van Woensdag 19 januari 2011 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.42 heures et présidée par Mme Muriel Gerkens.
De vergadering wordt geopend om 14.42 uur en voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.
La présidente: La question n° 1678 de Mme Meyrem Almaci est retirée. Et comme Mme Lalieux n'est pas là, sa question jointe n° 1695 n'a plus d'objet, puisqu'elle a été dépassée par les événements.
- de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het nieuwe hoofdkwartier van de federale politie" (nr. 1744)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de toekomstige vestiging van de federale politie in het Rijksadministratief Centrum" (nr. 1762)
- de heer Steven Vandeput aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de verhuis van de federale politie naar het voormalig Rijksadministratief Centrum" (nr. 1774)
- M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le nouveau quartier général de la police fédérale" (n° 1744)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la future installation de la police fédérale à la Cité administrative" (n° 1762)
- M. Steven Vandeput au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le déménagement de la police fédérale vers l'ancienne Cité administrative" (n° 1774)
(Le
ministre remet une réponse écrite détaillée aux auteurs des questions)
(De minister overhandigt een gedetailleerd schriftelijk antwoord aan de vraagstellers)
01.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Wij hebben vorige week al eens over dit onderwerp van gedachten gewisseld, mijnheer de vice-eerste minister. U heeft ons toen ook het verslag van de regering beloofd. Wij hebben dat kunnen bekijken. Veel van mijn vragen zijn in dat verslag vervat. Ik zal dus niet in herhaling vallen.
De enige bekommernis die ik heb, is dat de eerdere aanbevelingen van het Rekenhof in de opvolging van het dossier nauwlettend worden opgevolgd om ervoor te zorgen dat de kosten zich tot het strikte minimum kunnen beperken.
01.02 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer de minister, zoals collega Verherstraeten zegt, verwijzen we een stukje naar de bespreking die we dienaangaande vorige week gehad hebben en de verschillende documenten die we ondertussen ontvangen hebben.
Een aantal van mijn vragen komt te vervallen maar zal in uw antwoord wel vervat zitten. Hamvraag is of er nu effectief een kosten-batenanalyse is gemaakt? In welke mate heeft die de beslissing over de verhuis die zal plaatsvinden beïnvloed? Is er een kosten-batenanalyse gemaakt? Hoeveel bedraagt de gemiddelde huurlast van de huidige locaties per vierkante meter per jaar? Hoeveel zal dat in de toekomst zijn? Met betrekking tot de installatiekost hebben we begrepen dat ook hier weer een aantal werken rechtstreeks zijn toebedeeld aan de verhuurders. Zijn die inbegrepen in de verhuurprijs of worden die afzonderlijk verrekend en rechtstreeks betaald door de Staat zonder verrekend te worden in de huurprijs? Op hoeveel is dat geraamd? Tot slot, omwille van ervaringen met soortgelijke projecten uit het verleden, is er in het huurcontract een boeteclausule opgenomen voor laattijdigheid? Zo ja, over welke bedragen spreken we dan?
01.03 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, collega’s, ik heb alle documenten van de Ministerraad gegeven.
Wij zijn eerst en vooral bezig met de onderhandelingen over de ondertekening van een huurcontract. Ik probeer zo dicht mogelijk bij de beslissing van de Ministerraad te blijven. Dat is normaal. Wij zijn nog niet rond. De besprekingen zullen nog enkele weken duren voor ik zeker de mogelijkheden ken om naar een akkoord te gaan.
Ik zal niet alle antwoorden op de verschillende vragen lezen. De heer Verherstraeten heeft gezegd dat de antwoorden in de documenten staan. Ik zal een kopie bezorgen.
Ik herhaal toch een paar punten. Ten eerste, een kosten-batenanalyse. De Regie der Gebouwen werkt op basis van de behoeften van een specifieke administratie, in dit geval FOD Binnenlandse Zaken voor de federale politie. Daarna gaan wij naar de markt om voorstellen.
Puur financieel zal de centralisatie het mogelijk maken om ruimtes vrij te maken in gebouwen die eigendom zijn van de Staat, om een aantal kostelijke renovaties niet te moeten uitvoeren in de betreffende eigendommen en om bepaalde huurcontracten op te zeggen of niet te verlengen. Daarnaast is er de gedeeltelijke valorisatie van de kazernes die momenteel door de Regie worden bestudeerd.
Operationeel heeft de operatie ook een groot aantal voordelen die zich niet alleen in cijfers laat uitdrukken. Het betreft niet alleen het schaalvoordeel maar ook de synergieën die door de verschillende diensten worden gecreëerd. Potentieel is de operationele meerwaarde groter indien het voornemen van de stad Brussel om haar operationele politie-eenheden in het nabijgelegen gebouw te plaatsen effectief wordt uitgevoerd.
We hebben de vraag van de federale politie gekregen om op een plaats dichtbij het centrum van Brussel alle diensten te lokaliseren. Dat is een zeer groot voordeel voor de federale politie. Ik was niet verrast. Daarna heb ik een brief gekregen van de burgemeester van Brussel om te zeggen dat men dezelfde redenering zal volgen voor de lokale politie. Het is dus de bedoeling van de lokale politie van de stad Brussel om met de operationele politie op dezelfde plaats te komen. Er is dus een zeer positieve evolutie.
Voor de kosten-batenanalyse mag ik niets meer zeggen. Ik heb wel contact gehad met de Europese Commissie. Wij zaten rond dezelfde prijzen voor de Europese Commissie. Dat was met de bedoeling om alle diensten van research and development of onderzoek en ontwikkeling – ik zocht naar mijn woorden in een andere taal nog, een derde taal…
(…):Een tegenvaller?
01.04 Minister Didier Reynders: Een tegenvaller, dat woord ken ik niet; een meevaller wel. Ik heb altijd gedacht dat een meevaller een Muyters is. Maar dat is een ander verhaal. Wij zullen niet naar zo’n oude vragen terugkeren. Het juiste woord is dus tegenvaller? Sorry, ik had een ander woord in mijn hoofd.
Ik keer terug tot de zaak. Er zijn verschillende elementen voor een kosten-batenanalyse vanuit de federale politie. Ik heb gezien dat er een zelfde evolutie is bij de lokale politie. In de contacten met de Europese Commissie heb ik gezien dat de Europese Commissie voor zo’n locatie bereid is om bijna, en misschien nog meer, dezelfde prijs te geven. Wij hebben het voordeel niet alleen met de federale politie, maar ook met de lokale politie: een nieuwe uitbreiding van zo’n investering in het centrum van Brussel.
Over de prijs misschien kort een element. De jaarlijkse huurprijs, zoals u hebt gezien in het document, bedraagt 13 227 015 euro. Er dient tevens rekening mee gehouden te worden dat de eigenaar in het raam van de onderhandeling bereid werd gevonden tot een gedeeltelijke tenlasteneming van de eerste inrichtingswerken voor een bedrag van ongeveer 4,7 miljoen euro zonder btw. Om die reden heb ik gezegd dat ik het document zou sturen. U hebt gezien dat het in het laatste onderhandelingsproces mogelijk was om dergelijke last aan de eigenaar te geven.
Het is mij niet bekend dat de Europese Commissie de huurprijs te hoog vindt. Ik heb contact gehad met de commissarissen en dat was niet het geval. Integendeel, uit het contact dat ik met de Europese Commissie hierover heb gehad, is gebleken dat indien de Regie der Gebouwen niet tot een akkoord zou zijn gekomen met de eigenaar voor 9 januari 2011 – datum waartegen wij een optie hadden – de Europese Commissie het volledige gebouw zou hebben ingehuurd.
Tijdens mijn ontmoeting op 28 oktober 2010 met de vice-voorzitter van de Europese Commissie belast met Interinstitutionele betrekkingen en Administratie, de heer Maros Sefcovic, werd mij bevestigd dat de Europese Commissie de site wenst om er haar directoraat-generaal Onderzoek en Ontwikkeling in te huisvesten. De Europese Commissie had onderhandelingen aangeknoopt met de eigenaar van het RAC in de loop van het tweede semester 2009 en had alle financiële en technische onderhandelingen begin oktober 2010 volledig gefinaliseerd en intern goedgekeurd.
Aangezien de eigenaar van het RAC zich in zijn offerte ten opzichte van de Regie der Gebouwen verbonden heeft voor een periode van zes maanden vanaf 13 juli 2010 was het RAC niet meteen instaat een bindend engagement met de Europese Commissie aan te gaan. Daarom was de Commissie van plan te wachten tot 9 januari 2011, einde van de verbintenistermijn ten opzichte van de Regie der Gebouwen, om de afwerking van haar dossier te kunnen verder zetten.
Tijdens het voormelde onderhoud werd mij verzekerd dat de RAC-oplossing de favoriete optie is voor de Commissie en dat met de afwezigheid van een beslissing van de Belgische regering vóór de vervaldatum van 9 januari 2011, de Commissie de procedure zou opstarten om zo snel mogelijk een contract af te sluiten met de eigenaar.
Mevrouw de voorzitter, ik zal misschien een kopie van de verschillende, meer precieze antwoorden geven. Het is een aanvullend document op de verschillende documenten van de Ministerraad.
Ik wil nog twee of drie elementen meegeven. Ten eerste, op basis van de behoeften van de federale politie heb ik twee of drie consultaties van de markt georganiseerd. Het is tot nu toe onmogelijk gebleken om een andere site te vinden. Dat is een eerste punt. Het is niet gemakkelijk om een correcte prijs te halen met een dergelijke eis om tegemoet te komen aan een aantal behoeften.
Ten tweede, wij hebben gezien dat het voor de Europese Commissie wel mogelijk was, zonder dezelfde eisen. U kunt dit zien in de nota aan de Ministerraad met de specifieke eisen van de politie. Zonder die eisen was het voor de Europese Commissie wel mogelijk om bijna dezelfde prijs te halen. Op de markt waren wij in dezelfde omgeving van andere partners.
Ten derde, de vraag van de lokale politie om dezelfde gebouwen te betrekken, is nuttig voor een betere coördinatie in Brussel. Het gebouw ligt niet zo ver van het centrum. Voor veel interventies van de lokale en de federale politie is dit zeer nuttig.
Wij zijn nu bezig met echte onderhandelingen. Ik heb een beslissing van de Ministerraad met zeer strikte condities. Ik heb echter ook enkele nieuwe vragen gekregen van de eigenaar. Ik zal geen huurcontract ondertekenen zonder respect voor een klaar en duidelijk engagement van de Ministerraad.
Ik ben bereid om voor volgend jaar met het Rekenhof verder te gaan in de evaluatie van zo een contract op basis van een eindbeslissing. Het is altijd heel moeilijk om de federale en de lokale politie van Brussel op dezelfde plaats te vestigen. Het is geen gewoon contract. Het is mogelijk om een kosten-batenanalyse te maken maar ik heb altijd aan mijn collega’s van Binnenlandse Zaken en Begroting gezegd dat het met zoveel behoeften tot nu toe onmogelijk is geweest om een andere site te vinden.
Onderhandelingen met één eigenaar en één partner is niet gemakkelijk. Wij proberen om de beste oplossing te zoeken. De leden hebben alle nuttige informatie ontvangen. Morgen zal ik nog een kopie van de precieze elementen bezorgen.
01.05 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Wij zitten hier met het probleem dat, hoewel er blijkbaar een overaanbod is op de markt in Brussel, slechts één site voldeed. Dat is natuurlijk jammer. Daardoor wordt de concurrentie beperkt.
De natuurlijke onderhandelingspositie van de Regie wordt fundamenteel verzwakt door het feit dat er een andere geïnteresseerde partner is. Op die manier jaagt de Europese overheid de Belgische overheid op kosten.
Mijnheer de minister, ik kan alleen suggereren dat bij de verdere opvolging van het dossier de concurrentieregels waar het mogelijk is, worden toegepast bij de uitvoering van de werken. Ik heb begrepen dat de aanbevelingen van het Rekenhof maximaal zullen worden opgevolgd.
Ik juich toe dat de lokale politie in het gebouw komt. Misschien kan aan de vijf andere politiezones de suggestie worden gedaan zich in hetzelfde gebouw te vestigen. Dat zou misschien andere problemen ook oplossen.
01.06 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u hartelijk voor uw uitvoerige antwoord. Er zitten wel punten in waarover dadelijk bijkomende vragen gesteld kunnen worden. Wij gaan hier niet naar de essentie van de zaken.
U hebt wel duidelijk aangetoond dat de onderhandelingen op basis van de behoeften die aangegeven zijn door de federale politie correct verlopen zijn en dat u ook vandaag nog uw uiterste best doet om het voor de Staat gunstigste contract uit de brand te kunnen slepen. Ik meen dat wij het daarover eens zijn.
Het gaat mij om de aanbevelingen van het Rekenhof inzake de kosten-batenanalyse. Het bredere perspectief, zal ik maar zeggen. Daar hebt u vandaag niet op geantwoord. Misschien heb ik mijn vraag niet direct genoeg geformuleerd. Wij blijven zitten met die vraag.
Wat was er vroeger? Ik begrijp dat er een aantal renovatiekosten moest gebeuren. Misschien behoort het niet tot de opdracht van de Regie der Gebouwen, maar is er ooit een zuiver financiële kosten-batenanalyse gemaakt van het hele project?
Ik ga kijken wat ik met die vraag ga doen in de toekomst. Het is een vraag waarmee ik blijf zitten. Misschien kunnen wij als Parlement, wanneer wij een tweede keer met de Regie der Gebouwen vergaderd hebben, een specifieke suggestie doen om het zuinig omgaan met overheidsgeld in de toekomst aan te moedigen. Men kan toch een aantal objectieve financiële criteria inbouwen? Men kan toch ook de specifieke behoeften van de federale politie kwantificeren als men dat wenst? Er bestaan aanbestedingspuntensystemen. Daarmee kunnen ook dit soort behoeften gekwantificeerd worden.
Het is niet gemakkelijk, mijnheer Verherstraeten, maar het is mogelijk. Het is ook niet gemakkelijk te bepalen welke architect het beste is voor ons project. Ook daar bestaan puntensystemen voor. Het is niet eenvoudig, maar het is wel mogelijk die zaken te objectiveren en zo met een open beeld naar buiten te komen.
Mijnheer de minister, ik dank u alvast voor uw antwoord van vandaag.
Het incident is gesloten.
02 Question de M. Franco Seminara au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'état d'avancement des travaux de l'École européenne Bruxelles IV" (n° 1752)
02 Vraag van de heer Franco Seminara aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de stand van zaken met betrekking tot de werken aan de Europese School Brussel IV" (nr. 1752)
02.01 Franco Seminara (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, l'École européenne de Bruxelles accueille 3 000 élèves et 300 professeurs à Uccle.
Depuis son emménagement en 1960, le site a constamment évolué par la rénovation et la construction de nouveaux bâtiments pour assurer les besoins grandissants de la communauté scolaire.
Aujourd'hui, pour répondre à cette demande croissante, la Régie des Bâtiments érige une nouvelle aile baptisée "École européenne Bruxelles IV" située à Laeken/Berkendael. Alors que la direction a communiqué à son personnel que la fin desdits travaux est prévue pour septembre 2012, des doutes existent quant au respect de cette échéance.
Monsieur le ministre, pourriez-vous m'informer de l'état d'avancement des travaux du bâtiment de l'École européenne Bruxelles IV? L'échéance est-elle pour le moment respectée? Dans l'affirmative, pouvez-vous confirmer que cette nouvelle aile sera prête pour la rentrée scolaire 2012?
02.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Seminara, il y a deux volets dans l'évolution de l'École européenne Bruxelles IV.
En ce qui concerne l'école existante de Berkendael, la seule option pour augmenter la capacité des écoles européennes à Bruxelles en 2011 est l'installation de préfabriqués. Cette installation suit son cours. La demande de permis a été introduite le 28 juin dernier. Les crédits sont prévus en 2011 et le planning d'une mise à disposition de 312 places en septembre 2011, pour une durée d'un an, est respecté.
D'autres travaux ont été terminés en juillet 2010 pour permettre à l'école de procéder au déménagement de l'administration et à l'installation du mobilier.
En ce qui concerne la nouvelle école de Laeken, les travaux de désamiantage et de démolition ont été effectués. La phase 2 des travaux de construction et de rénovation est en cours depuis le 17 mai 2010. L'exécution de ces travaux se déroule comme prévu et conformément au planning. Les échéances annoncées devraient donc pouvoir être respectées.
02.03 Franco Seminara (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je suis rassuré par votre réponse.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de bescherming van deposito's geplaatst op een derdenrekening" (nr. 1833)
03 Question de M. Raf Terwingen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la protection des dépôts placés sur un compte de tiers" (n° 1833)
03.01 Raf Terwingen (CD&V): Ik kom terug op de problematiek van de bescherming van kwaliteitsrekeningen en derderekeningen waarmee notarissen, advocaten en gerechtsdeurwaarders werken. Die rekeningen staan op naam van de betrokken advocaat of notaris maar bevatten gelden die zij namens die cliënten hebben geïnd.
In welke mate zijn die rekeningen verzekerd?
Ik heb die vraag een eerste keer gesteld naar aanleiding van de bankencrisis in 2008 toen er binnen de sector onrust was. U zei toen dat er naar aanleiding van die bankencrisis en de dreiging van problemen met solvabiliteit tot 100 000 euro een bepaalde bescherming op die rekening was voorzien, mits dat de gelden op die rekening ook identificeerbaar zouden zijn naar de verschillende cliënten toe en dat zulks zou blijken uit de boekhouding van de notaris of de advocaat.
Toch blijft er onrust bestaan bij die bewuste professionele personen die wettelijk verplicht zijn om die gelden op een derderekening te stellen en te bewaren namens hun cliënt omdat die grens van 100 000 euro niet voldoende is. Men doet vaak inningen in grote zaken en ik spreek uit ervaring als ik zeg dat zelfs kleine advocatenkantoren snel over die limieten gaan. Zelfs per cliënt zit men snel over die limiet heen. Men doet bepaalde inningen per cliënt maar als die cliënt dan ook nog in dezelfde bankinstelling een andere rekening heeft dan is die limiet van 100 000 euro snel overschreden.
Is de limiet inderdaad 100 000 euro per cliënt?
Zijn die notarissen, advocaten of gerechtsdeurwaarders die de gelden als een soort bewaarnemer onder zich houden in het geval van een crisis of een technisch-financieel probleem en er gelden verloren gaan persoonlijk verantwoordelijk?
03.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Terwingen, er kan bevestigd worden dat de dekking door de beschermingsregeling ook van toepassing is op tegoeden op rekeningen die geopend zijn door een beoefenaar van een niet-financieel beroep, advocaat, notaris, gerechtsdeurwaarder, en die uitsluitend middelen bevatten van derden, hun cliënten, en die uitsluitend voor verrichtingen met deze middelen worden gebruikt.
De reglementering van de Belgische depositobeschermingsregeling bepaalt dat de tegoeden op deze rekening als schuldvordering van deze derden worden beschouwd, voor zover de betrokken rekeningen zijn onderverdeeld in subrubrieken op naam van deze derden in de boekhouding van de instelling die optreedt als bewaarder of voor zover het aandeel van deze derden door de houder van de rekening, de titularis, wordt aangetoond op basis van de mededeling, gemaakt naar aanleiding van stortingen, overschrijvingen en opvragingen.
Iedere derde die op die wijze aanspraak kan maken op een deel van de derdenrekening en die de hoedanigheid heeft van beschermde deposant kan bijgevolg aanspraak maken op een tegemoetkoming van de beschermingsregeling.
Voor de toepassing van de limiet van 100 000 euro zal het individuele aandeel van iedere derde in de derdenrekening gevoegd worden bij de andere tegoeden die deze derde eventueel bij de deficiënte kredietinstelling aanhoudt. Er zijn dus duidelijk een aantal voorwaarden aan verbonden.
De limiet van 100 000 euro vloeit voort uit de Europese regelgeving. De werkwijze die de Belgische beschermingsregeling toepast in verband met derdenrekeningen stemt overeen met de Europese voorschriften.
Deze werkwijze is gerechtvaardigd vermits de beperking van 100 000 euro in de Europese voorschriften algemeen van toepassing is.
De limiet geldt immers ongeacht het aantal rekeningen van een deposant bij een deficiënte kredietinstelling en ongeacht de aard van deze rekening, zichtrekening, spaarrekening, maar ook ongeacht of de tegoeden op eigen naam of op een derdenrekening worden aangehouden.
De derde voor wiens rekening gelden werden gedeponeerd bij een deficiënte kredietinstelling door een niet-financieel beroep, dus advocaat, notaris en gerechtsdeurwaarder, en die geen volledige tegemoetkoming bekomt vanwege de beschermingsregeling, behoudt een chirografaire schuldvordering op de massa van het faillissement ten belope van het bedrag dat de limiet van 100 000 euro overschrijdt. Deze schuldvordering is onderworpen aan dezelfde regels die gelden voor de andere deposanten.
De verantwoordelijkheid van de titularis van de rekening kan niet worden ingeroepen in de mate dat hem geen fout ten laste kan worden gelegd.
Dergelijke verplichtingen worden niet opgelegd door de Europese regelgever. Genoemde vrije beroepen dienen krachtens wettelijke en reglementaire bepalingen de derdengelden te plaatsen op afzonderlijke derdenrekeningen bij de erkende kredietinstellingen.
Specifiek in België. Twee categorieën van gerechtsdienaars hebben evenwel een verplichting tot een bewaargeving bij de Deposito- en Consignatiekas, namelijk de curatoren van een faillissement die bij toepassing van artikel 17 van de wet van 4 september 2002 verplicht zijn tot het storten bij de DKC van de gelden afkomstig van verkopingen en invorderingen en dit binnen een maand na ontvangst. De curator mag nochtans een bedrag waarvan de hoogte is vastgesteld door de rechter-commissaris op een andere rekening plaatsen voor de lopende uitgaven van het faillissement.
Voor de notarissen gaat het om sommige stortingen in toepassing van artikel 2, 3, 4 en 5 en effecten neergelegd in toepassing van artikel 6 en 7 van het KB van 10 januari 2002 dat het KB van 14 december 1935 vervangt. Het algemeen principe is dat elke notaris het onderscheid moet maken tussen zijn privérekeningen en zijn professionele rekening volgens artikel 2 van het KB van 10 januari 2002.
Er moet nog een onderscheid gemaakt worden naargelang de notaris al dan niet het beheer behoudt van de rekening in kwestie.
Ten eerste, de notaris behoudt het beheer over zijn rekeningen. Geen enkele som ontvangen door de notaris voor rekening van een derde ingevolge een akte of verrichting door zijn studie mag langer dan een maand door hem bewaard worden, te rekenen vanaf de dag van ontvangst. Dit artikel is van toepassing op sommen van meer dan 2 500 euro. De notaris is verplicht een bijzondere rekening te openen op zijn naam voor rekening van de gerechtigde en onder een afzonderlijke rubriek, ofwel bij de DKC, ofwel bij een kredietinstelling ingeschreven op een van de lijsten bedoeld in de artikelen 13 en 65 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen (artikel 3, KB van 10 januari 2002). Het beheer van deze bijzondere rekeningen berust uitsluitend bij de notaris (artikel 4 van hetzelfde KB).
Tweede mogelijkheid. De notaris behoudt niet het beheer over zijn rekeningen. Alle sommen van welk bedrag ook die door de gerechtigde niet zijn teruggevorderd noch aan hem of hen zijn overgemaakt twee jaar na het afsluiten van het dossier naar aanleiding waarvan zij door de notaris werden ontvangen moeten in bewaring worden gegeven bij de DCK.
Er zijn dus verschillende regels voor de verschillende actoren maar met een zeer grote duidelijkheid voor iedereen, zonder enige twijfel.
03.03 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, dat is zeer duidelijk. Ik vind het ook niet meer dan normaal. Het zou straf zijn als gelden van een cliënt bij een advocaat grotere limieten zouden toegekend krijgen dan elders. Wat dat betreft is het antwoord zeer duidelijk en klaar.
Het zal een geruststelling zijn voor bepaalde beroepsgroepen dat als men geen fout maakt bij het beheer van de gelden – de advocaten die dat onder zich hebben – zij niet verantwoordelijk kunnen gesteld worden, maar het een chirografaire schuld wordt bij het eventuele faillissement van de bank. Daar komt het op neer. Dat is wel enigszins een geruststelling.
Ik dank u voor het uitgebreide antwoord.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de aanhoudende problemen aan de grensparking van Rekkem" (nr. 1850)
04 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les problèmes persistants sur le parking frontalier de Rekkem" (n° 1850)
04.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, tijdens de periode van sneeuwoverlast stond het parkeerterrein van Rekkem aan de grens met Frankrijk tjokvol vrachtwagens omdat Frankrijk geen zwaar verkeer op de weg toeliet. U kent die situatie. De wegreuzen die niet meer op het parkeerterrein konden, stonden op de pechstrook van de autoweg.
Ontluisterend is in elk geval dat er in de oude douanegebouwen op dat parkeerterrein in Rekkem geen sanitair aanwezig is, en dat er geen eet- of drinkgelegenheid aanwezig is. Dit had eigenlijk al jaren geleden opgelost kunnen zijn. Al vier jaar lang zegt men dat er een goed uitgeruste en goed beveiligd snelwegparkeerterrein zou komen.
De reden is communautair, u weet dat. De douanegebouwen moeten door de federale overheid worden overgedragen aan het Vlaamse Gewest, maar dat gebeurt blijkbaar niet.
Mijn vragen aan u zijn de volgende.
Erkent u de stand van zaken? Wat is de reden waarom die douanegebouwen maar niet overgedragen geraken aan het Vlaamse Gewest? Dat had toch al jaren in orde kunnen zijn?
Ondertussen werd de grenspost van Rekkem in 2010 al een paar keer het decor van brandstichting en diefstal. Dat weet u ook. Binnenkort staat er geen gebouw meer dat kan worden overgedragen!
Wordt het gebouw beveiligd? Zult u hiervoor maatregelen treffen, of niet?
De huidige toestand bevredigt geen enkele partij, mijnheer de minister, en het minst van al de vele tientallen vrachtwagenbestuurders die daar dagelijks moeten passeren. Dit is werkelijk ongezien! Ik ben benieuwd naar uw antwoord.
04.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, ik ben mij van de huidige stand van zaken bewust.
Het gebouwencomplex staat sedert een vijftiental jaar leeg. Er is ter plaatse inderdaad geen publiek sanitair en evenmin een eet-of drankgelegenheid beschikbaar.
Met het oog op een overdracht aan het Vlaams Gewest van enkele douanekantoren aan de grens met Frankrijk en Nederland, waaronder het douanecomplex van Menen-Rekkem, werden tussen de Regie der Gebouwen, de Administratie der Douane en Accijnzen en het Vlaams Gewest reeds jarenlang onderhandelingen gevoerd.
Behalve met de discussie over de prijs en de wijze waarop de overdracht van het complex zou plaatsvinden, moest ook rekening worden gehouden met het verzoek van de Administratie der Douane en Accijnzen om een gebruiksovereenkomst op te maken, waarbij voornoemde administratie in staat zou worden gesteld voor haar al dan niet in internationaal verband georganiseerde controleactiviteiten sporadisch over de infrastructuur in kwestie te beschikken.
Het leegstaande gebouwencomplex te Rekkem wordt niet bewaakt of beveiligd. Er zijn evenmin camera’s geïnstalleerd.
Ik mag u mededelen dat een akkoord werd bereikt over de in het tweede punt van mijn antwoord bedoelde gebruiksovereenkomst, die als addendum bij de akte van verkoop aan het Vlaams Gewest zal worden gevoegd. Bij de Regie der Gebouwen wordt nu het nodige gedaan om mij het overdrachtdossier zo spoedig mogelijk te bezorgen teneinde het daarna ter goedkeuring aan de Ministerraad voor te leggen. Ik zal met het overdrachtdossier en ook met een addendum inzake een mogelijk gebruik door de Administratie der Douane en Accijnzen naar de Ministerraad en het Vlaams Gewest gaan.
Na vijftien jaar zal het dus misschien mogelijk zijn het dossier af te ronden.
04.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Eindelijk is het er. Ik zou zeggen: “Hoera, hoera.”.
De komende winterprik komt er echter aan. Het dossier zal onmogelijk tegen de winterprik klaar kunnen zijn.
Ik hoop in elk geval dat van geen enkele zijde meer stokken in de wielen worden gestoken. Ik hoop ook dat het dossier zo vlug mogelijk naar het Vlaams Gewest kan, zodat het eindelijk de sanitaire en andere voorzieningen kan aanbrengen die het voor de vrachtwagenbestuurders ten minste mogelijk moeten maken om nu en dan een stop in te lassen.
Ik dank u in elk geval voor uw antwoord. Ik blijf het dossier evenwel opvolgen.
Mijnheer de minister, ik veronderstel dat wij via de pers zullen vernemen, wanneer het eigenlijke overnamecontract met het Vlaams Gewest zal zijn getekend.
Ik dank u in elk geval voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
05 Question de Mme Kattrin Jadin au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'arrêté royal modifiant l'arrêté royal du 20 juillet 1970 fixant les taux de la taxe sur la valeur ajoutée" (n° 1855)
05 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde" (nr. 1855)
05.01 Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, il s'agit d'une question technique qui a trait à l'arrêté royal de juillet 1970 fixant les taux de la taxe sur la valeur ajoutée et déterminant la répartition des biens et des services selon ces taux.
Le 6 mars 2009, M. X donne un terrain à sa fille Y en se réservant l'usufruit. Mme Y reste donc nue-propriétaire du terrain et son père dispose du droit d'usufruit. Ils envisagent d'ériger une construction sur ce terrain. Cette construction appartiendra donc pour la nue-propriété à Mme Y et à M. X pour l'usufruit. Celui-ci occupera l'immeuble construit sans délai.
Le permis d'urbanisme a été délivré à la fille Y par une administration communale pour une maison unifamiliale. Toutes les factures ont été établies au nom de la nue-propriétaire. Depuis septembre 2010, M. X habite dans l'immeuble.
Monsieur le ministre, comment s'applique le taux réduit de TVA à 6 % sur la tranche de 50 000 euros pour l'usufruitier et le nu-propriétaire? À quel nom les factures adressées à l'administration doivent-elles être libellées?
05.02 Didier Reynders, ministre: Madame Jadin, en vertu de l'article 1er quinquies, § 1er, de l'arrêté royal n° 20 du 20 juillet 1970 relatif au taux de TVA, le maître d'ouvrage peut, pourvu qu'il remplisse des conditions déterminées, bénéficier temporairement du taux réduit de 6 % sur une base d'imposition totale cumulée de 50 000 euros hors TVA.
Conformément aux conditions de fonds de cette disposition, si plusieurs personnes agissent ensemble comme maître d'ouvrage, elles doivent toutes utiliser l'habitation comme logement privé durable et y établir leur domicile durant la période prescrite. Dès lors, dans la situation où un immeuble est grevé d'usufruit et que le nu-propriétaire agit effectivement comme maître d'ouvrage, seul ou avec l'usufruitier, mais que seul l'usufruitier utilisera de manière durable l'immeuble comme logement privé et y sera domicilié, les opérations immobilières y relatives ne peuvent pas bénéficier du régime de faveur de la disposition temporaire précité.
La réponse, si elle n'est peut-être pas satisfaisante, a au moins le mérite d'être claire!
05.03 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, votre réponse m'amène à poser une question subsidiaire. Si l'usufruitier rend les factures, est-ce applicable?
05.04 Didier Reynders, ministre: C'est une question de maître d'ouvrage!
05.05 Kattrin Jadin (MR): Donc, de maîtrise d'ouvrage! D'accord. Je vous remercie pour votre réponse, monsieur le ministre.
Het incident is gesloten.
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le risque pour la Belgique d'être réintégrée sur la liste grise des paradis fiscaux de l'OCDE" (n° 1971)
- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la possible réintégration de la Belgique sur la liste grise" (n° 1858)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het gevaar voor België om opnieuw op de grijze OESO-lijst van belastingparadijzen terecht te komen" (nr. 1971)
- de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de mogelijkheid dat België weer op de zogenaamde grijze lijst terechtkomt" (nr. 1858)
06.01 Josy Arens (cdH): Madame la présidente, nous avons déjà entendu un peu de cette matière ce matin lors des auditions mais je pose tout de même ma question.
Monsieur le ministre, la presse a fait écho fin décembre du fait que les conventions d'échange d'informations fiscales, signées par la Belgique ces deux dernières années et qui avaient permis à notre pays d'être retiré de la liste grise des paradis fiscaux, établie par l'OCDE, ne seraient pas d'application début 2011 comme cela était prévu.
Ces conventions ont en effet été conclues par l'autorité fédérale alors que les Régions et Communautés auraient également dû les ratifier puisque les accords touchaient à leurs compétences. Selon le quotidien, le Conseil d'État estime que ces accords, à une exception près, devraient être considérés comme des traités généraux. Dans l'attente d'une solution et compte tenu de la situation politique, la ratification ne devrait pas intervenir à court terme. C'est triste! Dans ce cas, notre pays pourrait courir le risque de figurer à nouveau sur la liste grise de l'OCDE, ce que celle-ci n'infirme pas.
Monsieur le ministre, quelles sont les raisons pour lesquelles l'administration n'a pas anticipé ce problème? Je pense que c'est dû à une interprétation probablement inattendue du Conseil d'État. Comment comptez-vous régler la problématique? Quelles pourraient être les conséquences pour la Belgique d'une réintégration dans la liste grise, notamment en termes d'image et de crédibilité sur les plans européen et international? Pensez-vous qu'une telle situation soit possible? Avez-vous déjà contacté l'OCDE pour connaître leur réaction suite à cette annonce?
06.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, ce matin, nous avons reçu les représentants de l'OCDE qui nous ont alertés de cette situation et de la menace qu'ils faisaient peser sur la Belgique en raison de ce problème juridique. Les parlements des entités fédérées devraient en effet approuver les conventions d'échange d'informations fiscales qui ont été négociées et signées par le gouvernement fédéral avec différents États.
Le président de la FEB s'en inquiétait également car cela ne donnerait pas une bonne image de la Belgique à l'étranger. La représentante de l'OCDE nous encourageait aussi à avancer en matière de levée du secret bancaire mais je ne vais pas vous énerver avec cela tout de suite.
Je voulais donc faire le point de la situation. Quels sont les problèmes? Quelles sont les solutions?
06.03 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Gilkinet, il faut plus que cela pour m'énerver!
Chers collègues, en vue d'une approbation aussi rapide que possible des accords internationaux que notre pays a dû conclure pour se conformer au standard international en matière d'échange de renseignements fiscaux, les services compétents de l'administration des affaires fiscales avaient anticipé, contrairement à ce que l'on semble dire, en optant pour des formulations qui visaient justement à éviter que les accords en question soient qualifiés de traités mixtes.
Dans onze des douze dossiers d'approbation qui ont déjà été soumis pour avis au Conseil d'État, celui-ci a toutefois estimé de manière tout à fait inattendue, comme vous l'avez laissé entendre, monsieur Arens, qu'il s'agissait bien de traités mixtes. Notre pays est ainsi fait. Il faut donc en tenir compte.
Après la réception de ces avis, mes services ont immédiatement pris toutes les initiatives requises afin que la question soit soumise, aussi tôt que possible, au groupe de travail "traités mixtes" qui a été institué au sein du SPF Affaires étrangères, conformément aux dispositions de l'accord de coopération du 8 mars 1994 entre l'État fédéral, les Communautés et les Régions relatif aux modalités de conclusion des traités mixtes.
Lors de ses réunions d'octobre et novembre 2010, ce groupe de travail a décidé de suivre l'avis du Conseil d'État. Cette décision a été soumise pour approbation formelle à la Conférence interministérielle "Politique étrangère" (CIPE), le 9 décembre 2010. Celle-ci dispose, en principe, d'un délai de 30 jours suivant la notification pour formuler d'éventuelles objections.
Mes services s'attendent à ce que la CIPE adopte la même position et mette tout en œuvre pour que les documents parlementaires adaptés soient prochainement soumis pour approbation au Parlement fédéral par l'intermédiaire des Affaires étrangères. Il a été demandé aux représentants des Régions et Communautés concernées d'entamer très rapidement leur propre procédure d'approbation parlementaire.
Dans le but d'éliminer tout risque qu'à l'issue de l'examen de la situation de notre pays dans le cadre de l'examen par les pairs du Forum mondial sur la transparence et l'échange de renseignements, la Belgique soit considérée comme un pays ne disposant pas d'instruments juridiques suffisants pour permettre l'échange de renseignements bancaires avec d'autres États et s'expose à des sanctions de la communauté internationale, j'ai proposé, dans le projet de loi portant des dispositions diverses, préparé fin 2010 et approuvé depuis lors par la loi du 29 décembre 2010, une modification de l'article 318 du CIR 92 afin de permettre très rapidement l'échange de renseignements bancaires en matière d'impôt sur les revenus entre la Belgique et tous les États avec lesquels notre pays a conclu un accord prévoyant l'échange de renseignements.
Le Conseil d'État n'a malheureusement pas accepté, malgré une motivation très circonstanciée de l'urgence, d'appliquer la procédure accélérée afin d'éviter de possibles sanctions internationales du G20 et de l'OCDE.
La disposition concernée a été reprise dans un projet de loi séparé qui, entre-temps, a été soumis à l'avis du Conseil d'État dans les délais ordinaires et qui pourra – je l'espère – être soumis très rapidement pour approbation au parlement.
Nous avons tenté de suivre à la fois l'avis sur le fond du Conseil d'État et les réactions de ce dernier sur la procédure, et ce, pour aller le plus vite possible. Mais il est vrai que l'attitude du Conseil d'État était pour le moins inattendue en matière de traités fiscaux.
06.04 Josy Arens (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse et pour toutes les actions que vous avez menées pour arriver à une solution le plus rapidement possible. J'espère que le Conseil d'État comprendra l'intérêt de notre pays dans cette opération.
06.05 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie. Nous verrons ce que nous réservent les prochaines semaines et si nous pourrons nous saisir de ce projet de loi au cours de cette période d'affaires courantes. Je sais que des collègues ont interpellé les ministres compétents dans les parlements régionaux francophone et bruxellois de sorte à ce que les choses suivent leur cours. Il restera encore beaucoup de choses à faire en matière d'échange d'informations et de transparence bancaire. Nous y serons attentifs.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de nieuwe gevangenis van Dendermonde" (nr. 1906)
07 Question de M. Karel Uyttersprot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la nouvelle prison de Termonde" (n° 1906)
Président: Damien Thiéry.
07.01 Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u weet dat de gevangenis van Dendermonde enkele jaren geleden het wereldnieuws haalde. 28 gevangenen konden zomaar de deur uitlopen in augustus 2006, hun gevangeniscel uitstappen en over de muur klauteren. Het was opendeurdag in Dendermonde.
(…): Dat was nog de periode van paars.
07.02 Karel Uyttersprot (N-VA): Dat wereldnieuws legde natuurlijk een penibele situatie bloot van de gevangenissen. Ik weet dat er op dit ogenblik vier gevangenissen op stapel staan. Ook Dendermonde zou een nieuwe gevangenis krijgen.
Wij zijn nu ruim vier jaar verder en er moet nog een begin worden gemaakt met de bouw van die gevangenis. Er is echter hoop want in december keurde de provincie Oost-Vlaanderen een PRUP goed voor de plaatsing van een nieuwe gevangenis. De minister van Justitie deelde mij mee dat de timing en de procedure voor de nieuwbouw op schema zitten en behouden zullen blijven. De oplevering zou in het najaar van 2013 kunnen gebeuren.
Hij verwijst in zijn antwoord wel naar een aantal zaken die eigenlijk tot uw bevoegdheid behoren, aangezien de Regie der Gebouwen onder uw bevoegdheid valt. Wat is de planning en de omvang, begroting en budget van de nieuwe gevangenis? Wat zal de nieuwe financieringswijze zijn? Is er ook afstemming met het Vlaamse Gewest want u weet dat bij de inplanting ook een aantal infrastructuurwerken moeten gebeuren? Deze werken moeten met elkaar gecoördineerd worden.
U weet dat de oude gevangenis van Dendermonde in het centrum gelegen is. Het is een oud, prestigieus, antiek gebouw. Wat zal daarmee gebeuren? Hebt u daar enig idee van want ook dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Regie der Gebouwen?
07.03 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Uyttersprot, voor de financiering van de nieuwe gevangenis wordt een beroep gedaan op een publiekprivate samenwerking. Hiervoor wordt de DBFM-formule gehanteerd, Design Build Finance and Maintain.
De eerstvolgende stappen in deze operatie zijn de volgende. Februari 2011: ontvangst van de aangepaste biedingen. Maart 2011: aanduiding van de geprefereerde partner. Mei 2011: indienen van de bouwaanvraag. Juni 2011: sluiten van het DBFM-contract met de weerhouden kandidaat. Oktober 2011: einde van de termijn voor het bekomen van de bouwvergunning en start van de werken. 30 juni 2013: einde van de werken. 1 juli 2013: terbeschikkingstelling van de gevangenis.
Wij zijn bezig met de procedure, stap na stap. Tot nu toe hebben wij geen vertraging gekend.
Omdat de financial clause van de DBFM-operatie nog niet achter de rug is, kan er nog niet gecommuniceerd worden over de omvang van de kostprijs. Bij de ingebruikname van de gevangenis zal de federale overheid gedurende 25 jaar een beschikbaarheidvergoeding betalen.
De vraag was of er rekening is gehouden met een aantal werken en werkzaamheden die tot het Vlaamse Gewest behoren. Jazeker, er is overleg gepleegd met het kabinet van Vlaams minister Crevits. Uit dit overleg is een samenwerkingsovereenkomst ontstaan tussen de Regie der Gebouwen en de dienst Waterwegen en Zeekanalen NV voor de bouw van de aansluitingsweg.
De gebouwen van de oude gevangenis van Dendermonde vallen onder de bevoegdheid van de Regie der Gebouwen.
Er was een vraag naar de bestemming van deze gebouwen gelegen in het stadscentrum van Dendermonde. Verschillende pistes worden momenteel onderzocht door de FOD Justitie voor de herbestemming van de gebouwen van de oude gevangenis.
Wij wachten bij de Regie der Gebouwen op een of meerdere voorstellen van de FOD Justitie. Er zijn misschien ook voorstellen van de stad Dendermonde of van andere overheden. Totnogtoe hebben wij geen eindbestemming gekregen. Wij zullen dus zien. Wij wachten op een voorstel van de FOD Justitie, maar, ik herhaal het, misschien ook van andere overheden.
U weet het misschien, voor het justitiepaleis in Brussel hebben wij een vraag gesteld aan vele scholen en architectuurbureaus in de wereld en wij hebben 180 projecten ontvangen. Wij wachten nu op het advies van een jury in dat verband.
In Dendermonde wachten wij echter op een voorstel voor een herbestemming van het gebouw.
07.04 Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben blij dat het op schema zit en dat ook de financiering voorzien is. Ik was natuurlijk wel nieuwsgierig naar het bedrag, maar daarop zal ik nog even moeten wachten.
Op het vlak van de herbestemming zie ik wel wat meer problemen. Men kan met een gebouw op die plaats niet veel meer doen dan afbreken en er iets anders op zetten.
07.05 Minister Didier Reynders: (…)
Het incident is gesloten.
- M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la gestion par la Régie des Bâtiments du dossier de l'Institut National de Criminalistique et de Criminologie" (n° 1857)
- Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le relogement de l'Institut National de Criminalistique et de Criminologie (INCC)" (n° 1913)
- de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het beheer door de Regie der Gebouwen van het dossier van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie" (nr. 1857)
- mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de herhuisvesting van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC)" (nr. 1913)
08.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, l'Institut national de Criminalistique et de Criminologie (INCC) est un établissement scientifique fédéral placé sous l'autorité du ministre de la Justice.
Les bâtiments qui accueillent l'INCC ne sont plus adaptés aux normes actuelles, que ce soit au niveau de certaines bonnes pratiques de laboratoire, de la protection du site (de nombreuses effractions sur un site comportant des pièces et dossiers judiciaires sensibles sont à déplorer), de la sécurité incendie, de l'exploitation, de la réglementation en matière d'asbeste, de la fonction de l'Institut dans le cadre d'enquêtes judiciaires. La situation est devenue intenable et un autre logement s'impose, ce à quoi s'est rallié le Conseil des ministres en date du 17 juillet 2009.
La Régie des Bâtiments a été chargée de réaliser ce nouveau logement par la prise en location d'un bâtiment existant ou par la construction d'un nouveau bâtiment qui puisse satisfaire aux exigences spécifiques de l'INCC. Cet institut possède un programme des besoins approuvé par l'Inspection des Finances accréditée auprès du SPF Justice. Ce programme comprend les besoins en espaces de travail, qui doivent encore être convertis de façon détaillée en critères techniques avant de pouvoir consulter le marché. En effet, autrement, il serait impossible pour un promoteur d'estimer les travaux d'aménagement nécessaires et d'établir une offre correcte.
Or, lors de la décision du Conseil des ministres, la Régie des Bâtiments a indiqué ne pas posséder la compétence pour établir un tel programme des besoins techniques. Certes, cette compétence pouvait être acquise, mais la perte de temps qu'elle impliquait (estimée à minimum un an) compromettait totalement le délai dans lequel un nouveau logement devait pouvoir être proposé à l'INCC. Suite à cela, il a été proposé de désigner un bureau d'études "programme des besoins".
La mission de ce bureau d'études se composait des missions partielles suivantes: rédiger les clauses techniques du cahier des charges qui fera l'objet du marché de promotion susmentionné, assister la Régie des Bâtiments et l'INCC dans l'examen des offres des soumissionnaires en ce qui concerne la conformité à la partie technique du cahier des charges, assister la Régie des Bâtiments et l'INCC dans le suivi des études et travaux et dans la réception du bâtiment.
La Régie devait lancer cette procédure et assurer la direction de l'étude en étroite collaboration et concertation permanente avec l'INCC. Apparemment, à l'heure actuelle, il semble que la sélection du bureau d'études ait à peine commencé! Alors même que la nécessité de recours à ce bureau avait été justifiée par un gain de temps (un an si la Régie avait été complètement en charge du dossier).
Monsieur le ministre, quelles sont vos informations sur ce dossier? Où en est-on? Quel est le planning envisagé pour ce déménagement? Pourquoi la Régie a-t-elle pris un tel retard dans le déménagement d'un service d'experts scientifiques chargés d'assister notre justice? Aujourd'hui, nous ne sommes plus en mesure de garantir que les analyses nécessitées pour les besoins de la justice puissent se dérouler de manière correcte et crédible en raison des problèmes liés aux bâtiments actuellement occupés. Dans l'hypothèse de risques particuliers ou d'incapacité à fournir ces analyses, la Régie prendra-t-elle la responsabilité de telles erreurs survenues de par sa négligence dans ce dossier?
08.02 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal heel de situatie niet hernemen. Ze werd goed geschetst door mijn collega Brotcorne. Ik onthoud wel dat in april 2007 al duidelijk het signaal kwam, en een beslissing in de Ministerraad, dat er met dat gebouw een serieus probleem is. Toen dacht men aan renovatie. Men is dan daarop teruggekomen. Ondertussen zou men de allerdringendste werkzaamheden uitvoeren.
In juli 2009 zou er beslist zijn een studiebureau aan te stellen, maar dat zou tot nu toe niet zijn aangesteld. Ik heb begrepen dat er serieuze beperkingen zijn in dat gebouw. Omwille van de gesofisticeerde werkzaamheden die men daar moet verrichten, moet het gebouw in orde zijn. Ik laat mij zeggen dat er onvoldoende temperatuurstabilisatie is. Er zijn ook verouderde afzuigkappen, moeilijkheden voor het opslaan van overtuigingsstukken, enzovoort.
Volgens de minister van Justitie, die ik daarover ook ondervraagd heb, zijn de mensen van de dienst gelukkig voldoende creatief om er toch voor te zorgen dat alles in orde blijft en dat zij nog aan de ISO-norm voldoen. Dat heb ik ondertussen geleerd. Het is de verantwoordelijkheid van ons, van de overheid, en van de Regie der Gebouwen in het bijzonder, om ervoor te zorgen dat zij in een normale, minstens minimale, infrastructuur gehuisvest kunnen worden, als wij effectief willen dat die gespecialiseerde diensten, die wij hard nodig hebben, ook degelijk materiaal kunnen leveren en degelijke uitkomsten kunnen bieden in strafprocedures en andere gerechtelijke procedures, die wij toch heel belangrijk vinden.
Ik heb de volgende, gedeeltelijk parallel lopende vragen.
Werden er dringende beveiligingswerken uitgevoerd? Zo ja, welke? Klopt het dat er een studiebureau aangesteld moest worden, maar dat dit nog altijd niet gebeurd is? Waarom sleept dat dossier zo lang aan? Wanneer kan een voorstel van nieuwe lokalisatie worden bezorgd? Welke timing voorziet u in dat dossier? Kan men nog wel aan zijn opdrachten voldoen in een gebouw dat totaal niet beantwoordt aan de normen die men zou kunnen verwachten?
08.03 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, la Régie a travaillé, ces dernières années, suivant deux lignes directrices: l’amélioration de la situation existante et la recherche d’un nouveau bâtiment. Ainsi, la Régie a, encore en 2010, exécuté pour 293 113,61 euros de travaux de réaménagement de locaux.
Elle fait ces travaux suivant un planning qui dépend et qui tient compte des activités de l’INCC. La Régie a obtenu du Conseil des ministres, le 17 juillet 2009, l’autorisation pour désigner un bureau d’études ayant pour mission la définition du programme des besoins techniques et le suivi de l’exécution de celui-ci pendant les phases d’étude et de construction. La mission d’étude du bureau a été élargie à la description des processus du core business de l’Institut, à la demande de celui-ci, et à la rédaction d’un cahier spécial des charges pour les installations propres de l’INCC. Ces demandes complémentaires ont allongé la procédure de quelques mois.
La situation actuelle est la suivante. L’ouverture des candidatures a eu lieu le 1er septembre 2010. L’accord de l’Inspection des Finances sur le rapport de sélection est intervenu le 18 octobre 2010.
De verdere planning is de verzending van het lastenboek aan de weerhouden kandidaten in de loop van januari 2011, daar zijn wij mee bezig, en de opening van de offertes in maart 2011. Gezien de uitvoeringstermijn een gunningcriterium in het lastenboek is, kan voor het vervolg geen precieze timing worden gegeven. Wij zullen de verschillende voorstellen bekijken.
Algemeen kan worden gezegd dat de eerste opdracht voor het studiebureau voor de verlofperiode 2011 voltooid zou moeten zijn. Het lastenboek voor de aanduiding van een promotor zou dan na enkele maanden kunnen worden gepubliceerd. De toewijzing van deze opdracht zou dan in het eerste semester van 2012 kunnen gebeuren. De werken zouden meer dan twee jaar kunnen vergen.
Voor de wettelijke opdracht van het NICC moet ik verwijzen naar het feit dat het instituut geaccrediteerd is volgens norm ISO 17025. In dit kader moet er zeker een risicoanalyse van de omgeving en het gebouw worden uitgevoerd. Ik ga ervan uit dat de uitgewerkte procedure met de risico’s rekening houdt. Ik verwijs u ter zake naar het NICC voor meer informatie hierover.
Wij moeten werk maken van de huidige gebouwen maar ook denken aan een andere locatie. Wij zijn bezig met een dergelijke procedure. Wij waren ook bezig met werken. In 2010 waren er voor meer dan 293 000 euro aan werken.
08.04 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour les précisions apportées. On voit au moins que le dossier avance Vous donnez cependant peu d'explications sur la raison du retard, si ce n'est qu'on a élargi la demande au départ. J'imagine que cet élément ne justifie pas à lui seul un retard aussi important.
Si je suis l'agenda que vous nous proposez, cela signifie que les locaux seront disponibles dans le courant de l'année 2015, puisqu'il faudra encore trois ans après l'attribution du marché à un promoteur au premier trimestre 2012. Dans l'intervalle, les difficultés continueront d'être celles que connaît aujourd'hui l'INCC. Vous dites qu'il doit tenir compte de l'environnement dans lequel il travaille pour que ses procédures et analyses ne soient pas influencées par cette situation. Je pense toutefois qu'il est dans l'intérêt de tout le monde de pouvoir aller le plus rapidement possible vers une occupation de locaux. Faudra-t-il attendre la nouvelle construction de 2015 ou une formule d'attente sera-t-elle trouvée dans l'intervalle?
Interpeller le ministre directement responsable de la qualité des procédures dont l'INCC se charge pour le service judiciaire nous permettra d'y voir plus clair. C'est peut-être une formule vers laquelle je vais m'orienter.
08.05 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, ik sta toch wel even te kijken. Ik weet wel dat sommige procedures lang kunnen duren maar ik sta wel even te kijken van de duur van deze procedure. Ik begrijp nu wel dat de stappen de ene na de andere gezet zullen worden.
Gisteren heb ik hierover minister De Clerck ondervraagd. Hij sprak over april 2011. Het was mij niet helemaal duidelijk of dan de toewijzing van de opdracht zou gebeuren. Uit wat u zegt maak ik op dat er effectief nog geen enkel studiebureau is aangesteld. Dat is dus inderdaad de datum april 2011. Waar hij nog hoopte dat er eind 2011 aangepaste huisvesting zou zijn, spreekt u dat hier eigenlijk volledig tegen. Daarom ben ik nogal erg verrast.
Het is dan heel belangrijk dat er in tussentijd voor een ernstige huisvesting gezorgd wordt en dat minstens de afweging tussen vernieuwing en het op punt stellen van het gebouw zoals het nu is om aan de minimale kwaliteitsnormen te voldoen, de kostprijsberekening versus het nieuwe waar men naartoe moet, toch wat in evenwicht moet zijn.
Eventueel moet er tijdelijk naar een andere oplossing worden gezocht. We zullen dat dossier blijven volgen.
Het incident is gesloten.
- Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les fausses identités proposées aux clients de certaines banques" (n° 1953)
- Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la régularisation des comptes fantômes de sociétés étrangères" (n° 1955)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "des banques qui proposent des fausses identités à leurs clients" (n° 1970)
- mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de valse identiteit die sommige banken aan hun cliënten verschaffen" (nr. 1953)
- mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de regularisatie van spookrekeningen van buitenlandse vennootschappen" (nr. 1955)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "banken die hun cliënten een valse identiteit verschaffen" (nr. 1970)
09.01 Christiane Vienne (PS): Monsieur le ministre, le 14 décembre dernier, M. Karel Anthonissen, directeur de l'Inspection des impôts de Gand, déclarait dans la presse que certaines banques belges proposeraient à quelques-uns de leurs clients de leur fabriquer une fausse identité, dans le but de mettre leurs comptes à l'abri du fisc, en Suisse ou au Luxembourg. Il poursuit ses déclarations en affirmant que les banques sont bien entendu totalement conscientes de ce qu'elles font. L'Inspection aurait découvert l'affaire à la suite de dénonciations de clients s'étant vu proposer une telle action par leur banque. Interrogée, la CBFA serait surprise des constatations faites par l'Inspection des impôts et promet de lourdes amendes s'il s'avérait que la direction de ces banques était au courant.
Monsieur le ministre, confirmez-vous les informations divulguées dans la presse du 14 décembre? Une enquête est-elle d'ores et déjà ouverte? Quels sont les risques encourus par les banques dénoncées?
Voorzitter: Muriel Gerkens.
Présidente:
Muriel Gerkens.
09.02 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, naar aanleiding van een interpellatie van 13 maart 2007 hebt u geantwoord dat in het geval een buitenlandse vermogensstructuur naar het recht van het land waar het is opgericht en waar het gevestigd is, geen rechtspersoonlijkheid bezit voor de regularisatie het vehikel als transparant wordt beschouwd. Op het feitelijk vlak kan de transparantie eveneens blijken uit het attest van de buitenlandse bank die de gelden en roerende waarden beheert, waarin wordt bevestigd dat de belegde sommen worden beheerd voor rekening van de indiener van de regularisatieaangifte die enige en uiteindelijke gerechtigde is van de opbrengsten en dat deze laatste op het eerste verzoek kan beschikken over het actief kapitaal en inkomsten van de buitenlandse vermogensstructuur. U hebt toen ook bevestigend geantwoord op de vraag of regularisatieattesten worden uitgereikt waarbij het contactpunt een fictieve liquidatiedatum van de niet transparante structuren aanvaardt indien de beherende bank een attest uitreikt waarin de opgesomde vermeldingen voorkomen.
Zoals mijn collega net heeft aangegeven, wordt er nu melding van gemaakt dat de CBFA op aanwijzing van de BBI onderzoekt of Belgische banken zich schuldig hebben gemaakt bij de regularisatie van buitenlandse vermogensstructuren en identiteitsfraude. Deze stellingname is des te meer opmerkelijk aangezien de aanvragers van een regularisatieaangifte met betrekking tot buitenlandse vermogensstructuren hun rechtspositie beoordeeld hebben op basis van de richtlijnen verstrekt door het Contactpunt Regularisaties in 2006.
Kan in rechte tegelijk een buitenlandse vermogensstructuur door het Contactpunt Regularisaties als transparant worden beschouwd en door de BBI als een spookbedrijf? Waarom wordt een attest van een buitenlandse bank door het Contactpunt Regularisaties beschouwd als een bewijs van transparantie van de buitenlandse vermogensstructuur, terwijl een zelfde attest verstrekt door een Belgische bank door de BBI als identiteitsfraude wordt betiteld? Bevestigt u dan nog steeds uw antwoorden op die interpellatie van 13 maart 2007? Gelden deze antwoorden die u toen hebt gegeven niet indien het attest verstrekt wordt door een Belgische bank? Moeten wij dan concluderen op basis van het onderzoek door de BBI dat het Contactpunt Regularisaties meegewerkt heeft aan de regularisatie van vermogens van buitenlandse vennootschappen met rechtspersoonlijkheid, alhoewel die niet als transparant kunnen beschouwd worden?
09.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, les faits qui ont été dénoncés par l'Inspection des impôts de Gand, en l'occurrence l'aide apportée par des banques à des particuliers pour fabriquer de fausses identités en vue de mettre leurs comptes à l'abri du fisc en Suisse ou au Luxembourg, sont graves s'ils correspondent à la réalité.
Confirmez-vous ces informations? Quel est le montant total du préjudice subi par l'État belge? Parmi les banques coupables de ces pratiques, en trouve-t-on qui ont été aidées par l'État belge dans le contexte de la crise financière? Où en sont les démarches entreprises par la CBFA à leur égard? Quelles sont les sanctions encourues par ces établissements?
09.04 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, chers collègues, dans vos questions, vous faites allusion à un article publié dans De Tijd du 14 décembre 2010, dans lequel le nom du directeur général de l'ISI de Gand, M. Karel Anthonissen a été cité – ce n'est pas la première fois. En la matière, il est précisé qu'il ne s'agissait pas d'une interview, mais qu'à première vue, le journaliste concerné a trouvé son inspiration dans une intervention de ce fonctionnaire lors d'une journée d'études, le 26 novembre 2009, à la Fiscale Hogeschool, consacré à la fraude et l'évasion fiscale. Il s'est donc passé plus d'un an de réflexion avant la publication de l'information. Le texte en question a été repris dans la revue Tijdschrift voor Fiscaal Recht, n° 375 de février 2010.
Il va de soi que l'ISI a toujours strictement effectué ses activités conformément aux différentes législations (fiscales, comptables, régularisation, blanchiment de capitaux, Code d'instruction criminelle, etc.) avec lesquelles elle est confrontée.
À propos de l'article de presse en cause, la CBFA s'est en effet informée, il y a peu, auprès de l'ISI de Gand, qui lui a fourni quelques dossiers concrets. Bien entendu, le secret professionnel m'empêche de vous informer quant à l'identité de ceux-ci.
Par ailleurs, c'est seulement au moment où l'ISI, à l'instar des autres administrations fiscales, procède à des constatations que le contribuable peut produire en la matière une attestation de régularisation. Ce document sera dès lors apprécié conformément à la législation en matière de régularisation, au cas par cas, en fonction des constatations effectuées.
Comme ce fut déjà le cas quelques fois avec ce fonctionnaire, je n'ai jamais reçu de sa part aucune information ni aucun document en direct, mais je ne lui en demande pas. Il ne me semble pas inutile que, de temps en temps, la voie hiérarchique soit suivie plutôt que des informations de presse.
Voilà pour les réponses qui m'ont été fournies par l'ISI.
Quant à la CBFA, elle examine actuellement de quelles pratiques il s'agit exactement et si des établissements de crédit soumis à son contrôle sont impliqués dans ces pratiques. Si la CBFA constate que des établissements de crédit soumis à son contrôle ont mis en place des mécanismes fiscaux particuliers, ayant pour but ou pour effet de favoriser la fraude fiscale par des tiers, elle peut prendre des mesures exceptionnelles.
Dans ce cas, elle impose aux établissements concernés un délai dans lequel il doit être mis fin aux pratiques en question. Si un établissement de crédit ne donne pas suite à cette injonction, elle peut notamment suspendre l'exercice de tout ou partie de l'activité de l'établissement ou interdire cet exercice.
L'objectif est d'empêcher que les établissements financiers posent des actes favorisant la fraude fiscale par les clients et qui ne se justifient pas dans le cadre de l'exercice normal et correct de l'activité bancaire. Ces actes peuvent porter atteinte à la situation financière et à la réputation des établissements concernés de sorte que la disposition légale qui confère à la CBFA la compétence précitée se justifie également sous l'angle prudentiel.
Si les pratiques concernées constituent une infraction aux dispositions de la loi bancaire du 22 mars 1993, la CBFA peut en outre imposer une amende administrative à l'établissement concerné.
Les mécanismes fiscaux particuliers qui constituent, dans le chef de l'établissement de crédit, en tant qu'auteur, coauteur ou complice, un délit fiscal passible de sanctions pénales doivent être dénoncés aux autorités judiciaires.
La CBFA demande également aux établissements de crédit de mener sur le plan fiscal une politique de prévention visant à empêcher toute infraction à la législation fiscale et, de manière plus générale, à éviter que la réputation de l'établissement ou du secteur ne soit entachée par des actes qui ne sont pas fiscalement irréprochables. La confiance placée par le public dans les établissements de crédit repose sur la bonne réputation de ces derniers. La maîtrise du risque de réputation constitue dès lors un élément essentiel d'une gestion bancaire saine et prudente. La constatation éventuelle de mécanismes particuliers entraînera un renforcement de la politique de prévention que l'établissement concerné doit mener.
On peut par ailleurs observer qu'il convient également d'examiner dans quelle mesure les faits pourraient constituer une infraction à la loi du 11 janvier 1993 relative à la prévention de l'utilisation du système financier aux fins de blanchiment de capitaux et de financement du terrorisme. En effet, cette loi impose aux établissements de crédit l'obligation d'identifier les clients avec lesquels ils nouent une relation d'affaire et de vérifier les données d'identification. Toute violation de la législation anti-blanchiment peut donner lieu à l'émergence d'un risque de réputation. Dans ce cas, l'imposition d'une amende administrative est également possible.
Wat de vraag van mevrouw Wouters betreft, naar analogie van mijn antwoord op 13 maart 2007 naar aanleiding van interpellatie nr. 1021 van de heer Carl Devlies, destijds parlementslid, over de regularisatie van vermogens uit belastingparadijzen, bevestigt het Contactpunt Regularisaties mij nogmaals dat een buitenlandse vermogenstructuur als transparant wordt beschouwd wanneer de belegde sommen in die structuur worden beheerd voor rekening van de indiener van de regularisatieaanvraag en wanneer deze de enige en uiteindelijke gerechtigde is van de opbrengst en hij ad nutum dadelijk op het eerste verzoek kan beschikken over het actief kapitaal en inkomsten van de structuur.
Voor zover het voorgaande blijkt uit het attest van de beherende buitenlandse bank wordt dit attest door het Contactpunt Regularisaties in aanmerking genomen voor de fiscale transparantie.
Het Contactpunt Regularisaties deelt mij verder ook mee geen kennis te hebben van attesten verstrekt door een Belgische bank.
Voor het overige is het momenteel te vroeg om te stellen dat de posities van het Contactpunt Regularisaties en de BBI met elkaar in tegenspraak zijn. Het verder verloop van het onderzoek moet worden afgewacht.
Ik heb aan verschillende leden van mijn administratie meegedeeld dat dergelijke informatie sneller moet worden gestuurd aan andere diensten. Dit is misschien nuttig in de toekomst. Waarom iets dergelijks zeggen op een studiedag en niet onmiddellijke communiceren aan de CBFA of andere actoren?
Het was op vraag van de CBFA, na de publicatie in de pers van een dergelijke melding, dat het mogelijk was om een verzoek te starten. Ik begrijp dat niet, maar het is niet de eerste keer dat ik moet wachten op een communicatie in de pers om iets te weten te komen van mijn administratie.
09.05 Christiane Vienne (PS): Madame la présidente, je remercie le ministre de sa réponse très complète.
09.06 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, daaruit blijkt dat de drie diensten onder uw verantwoordelijkheid vallen. Het zou dan ook handig zijn dat die drie diensten, zowel het Contactpunt Regularisaties, BBI en CBFA, op een en dezelfde lijn staan en dat de ene de andere niet beticht.
09.07 Minister Didier Reynders: Dit is een verklaring van een directeur in Gent gedurende een studiedag. Waarom stuurt die geen informatie naar de minister, naar zijn hiërarchie, naar de CBFA of anderen? Het is niet de eerste keer. Ik heb in de pers al drie keer een commentaar gelezen van dezelfde directeur. Het is misschien nuttig om naar de pers te gaan, maar waarom niet naar zijn collega’s of andere diensten? Zo gaat het vlugger.
Spijtig genoeg hebben we een jaar verloren. Het was op basis van een vraag van CBFA of het mogelijk was om een onderzoek te starten. Ik begrijp dat niet. Ik heb altijd gezegd aan de bazen van BBI dat het een taak is van de verschillende directeuren om directe informatie te sturen naar de collega’s en niet alleen naar De Tijd. Het is een heel belangrijke krant maar er zijn nog andere initiatieven dan naar een krant te stappen.
09.08 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je suis aussi étonné que vous, hormis que je ne suis pas ministre des Finances depuis 1999…
09.09 Didier Reynders, ministre: Heureusement!
09.10 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): "Heureusement", je ne sais pas…
09.11 Didier Reynders, ministre: Pour les contribuables, je veux dire.
09.12 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): C'est un point de vue.
Je suis donc étonné de cette manière de fonctionner. J'ignore si le fonctionnaire en question a été interrogé sur son attitude. En tout cas, il me semble important que de telles informations circulent mieux dans l'administration des Finances. Ce qui se passe dans une direction régionale peut être utile en termes de capacité d'analyse pour d'autres directions, étant entendu que notre but commun est de mieux lutter contre la fraude fiscale afin de diminuer l'impôt en le percevant mieux.
En l'occurrence, j'espère que les dossiers ouverts par l'ISI et la CBFA pourront aboutir à un avis autorisé sur la question. Ce n'est peut-être qu'un fantasme, mais si cette affaire est réelle, elle devrait valoir des sanctions aux établissements bancaires concernés.
Nous suivrons ce dossier en reposant des questions dans six mois à vous-même ou à votre successeur.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de bereikbaarheid van de btw-controlekantoren tussen Kerstmis en Nieuwjaar" (nr. 1956)
10 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'accessibilité des bureaux de contrôle de la TVA entre la Noël et le Nouvel An" (n° 1956)
10.01 Veerle Wouters (N-VA): Eind vorig jaar wenste nog een aantal verkopers op de valreep te genieten van het verlaagde btw-tarief van 6 % op de eerste schijf van 50 000 euro voor nieuwbouwwoningen. De tijdelijke toepassing van het verlaagde btw-tarief vervalt vanaf 1 januari 2011. De verkoper dient evenwel een verklaring 121.2 in te dienen vooraleer de btw opeisbaar wordt. Bovendien dienen niet-beroepsoprichters wettelijk voorafgaand aan het sluiten van de verkoopsovereenkomst een verklaring 104.1 in tweevoud in te dienen bij het btw-controlekantoor. Het bleek onmogelijk beide verklaringen tijdig in te dienen omdat de btw-controlekantoren collectief gesloten waren van 24 december 2010 tot en met 3 januari 2011.
Houdt het beginsel van de continuïteit van de openbare dienst niet in dat ook de btw-controlekantoren in een permanentie dienen te voorzien?
Kunnen de optionele belastingplichtige verkopers zich nu met zekerheid beroepen op de administratieve tolerantie zoals voorzien in de btw-handleiding rond nummer 160 A, met name, dat de verklaring 104.1 ook na het verlijden van de authentieke akte mag worden ingediend in zoverre in deze akte duidelijk wordt geopteerd om te verkopen met toepassing van de btw?
Kunnen alle verkopers, dus ook beroepsoprichters die nog toepassing wensen te maken van dat verlaagde tarief van 6 % op die eerste schijf van 50 000 euro, zich eveneens op deze administratieve tolerantie beroepen voor de indiening van de verklaring 121.2 wegens die collectieve sluiting van de btw-kantoren tussen Kerst en Nieuw?
Die laattijdige indiening van de verklaringen 104.1 en 121.2 brengt met andere woorden niet de toepassing van de tijdelijke verlaagde btw-tarief op de eerste schijf van 50 000 euro in gedrang, in zoverre aan alle andere voorwaarden is voldaan. Kunnen zij daarop rekenen?
10.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Wouters, de verkoper die ingevolge de sluiting van de kantoren tussen Kerstmis en Nieuwjaar de verklaring 104.1 niet heeft ingediend alvorens de verkoopovereenkomst werd gesloten, kan worden ontheven van het vervallen van het recht om de betreffende handeling aan de btw te onderwerpen wanneer uit de omstandigheden blijkt dat de partijen ondubbelzinnig de bedoeling hadden de handeling onder het btw-stelsel te plaatsen.
Wanneer ondubbelzinnig blijkt dat de partijen de bedoeling hadden de handeling onder het btw-stelsel te plaatsen, is voor de toepassing van het btw-tarief van 6 % over een totaal gecumuleerde maatstaf van heffing van 50 000 euro, exclusief btw, op basis van het voor 1 januari 2011 geldende artikel 1quinquies, § 2 van het koninklijk besluit nr. 20 inzake btw-tarieven, inzonderheid vereist dat de btw over de maatstaf opeisbaar is geworden voor 1 januari 2011 en dat er, overeenkomstig de bepaling van de op 16 december 2010 gepubliceerde beslissing ET 119556 inzake vervroegde facturering en incassering, geen sprake is van rechtsmisbruik.
De laattijdige indiening van de verklaring 121.2 na 31 december 2010 wegens sluiting van de kantoren tussen Kerstmis en Nieuwjaar vormt op zich geen beletsel voor de toepassing van het tarief van 6 %. Hetgeen bepaald is in het vorige lid geldt mutatis mutandis voor verkopen door belastingplichtigen als bedoeld in artikel 12, § 2, van het btw-Wetboek.
Ik wil alle mensen feliciteren die zo’n verkoop hebben georganiseerd in de periode tussen Kerstmis en Nieuwjaar. Proficiat! Het is heel goed om dat te doen en het is zonder enige invloed op de toepassing van een verlaagd tarief. Het is immers perfect mogelijk om van een dergelijk verlaagd tarief te genieten.
10.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, bij een aantal mensen die zich daar toen aanboden rees immers de vraag wat zij moesten doen om wettelijk in orde te zijn.
Ook Test-Aankoop heeft onlangs een artikel gepubliceerd over de slechte bereikbaarheid van de belastingdiensten.
10.04 Minister Didier Reynders: Tussen Kerstmis en Nieuwjaar?
10.05 Veerle Wouters (N-VA): Neen, in het algemeen. De belastingdiensten zijn slechts zestien uren per week geopend. Zij zouden dus meer bereikbaar moeten zijn en er zou beter moeten worden gecommuniceerd.
Het incident is gesloten.
11 Question de M. Damien Thiéry au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'investissement du fonds d'investissement sino-belge dans la société Eden Chocolates" (n° 1974)
11 Vraag van de heer Damien Thiéry aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de investering van het Chinees-Belgische investeringsfonds in het bedrijf Eden Chocolates" (nr. 1974)
11.01 Damien Thiéry (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je serai bref. Je vois que nous avons à peu près tous les mêmes lectures dans cette salle puisque ma question porte sur des articles dans les quotidiens De Morgen et De Tijd. Il est amusant de voir que les francophones lisent la presse flamande. Il est important de le faire parce qu'elle ne donne pas toujours les mêmes informations. Comme je suis néerlandophone, par définition, c'est plus facile pour moi!
Venons-en au fait. De Morgen et De Tijd nous ont informés que le Fonds d'investissement sino-belge a injecté trois millions d'euros dans Eden Chocolates, la société du député CD&V Hendrik Bogaert. Il semblerait d'après mes informations qu'il s'agisse du premier investissement de ce fonds dans une société belge. Si mes informations sont toujours correctes, cet investissement permettrait à Eden Chocolates de soutenir sa croissance mais ce qui est intéressant également, c'est qu'on pourrait voir à terme une introduction en bourse en Chine de cette société. C'est plutôt intéressant pour la société belge.
Monsieur le ministre, je vous poserai quatre questions brèves. Pouvez-vous confirmer cette information? Le montant investi est-il bien celui-là? D'autres entreprises belges ont-elles également bénéficié de ce fonds? De temps en temps, des prises de décision doivent intervenir. Quelle est la méthode allant de pair avec ces prises de décision? Quels sont les critères appliqués pour décider des investissements du fonds? Enfin, question plus générale, à combien s'élève la capitalisation du fonds?
11.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Thiéry, le Fonds d'investissement sino-belge The China-Belgium Direct Equity Investment Fund (CBDEIF) est un fonds de placement du secteur privé constitué fin 2004, l'initiative commune de l'État chinois et de l'État belge. La contribution des deux États lui confère un caractère unique en son genre.
Le Fonds a un capital de départ de 100 millions d'euros, dont 8,5 millions d'euros sont apportés par l'État belge. Cette participation belge est gérée par la SFPI depuis 2007. Le Fonds investit dans des sociétés établies en Chine et son objectif est de permettre à ces sociétés de poursuivre leur croissance, d'accéder aux facilités de transfert de technologies ou au développement de celles-ci et, le cas échéant, d'être cotées sur une des bourses chinoises par le biais d'une IPO.
Quinze pour cent du capital, soit 15 millions d'euros, sont exclusivement réservés à des sociétés ayant des liens avec la Belgique, étant soit une société entièrement belge, soit une joint-venture avec un apport belge, soit une société chinoise ayant des liens économiques durables avec une société belge.
Au 31 décembre 2010, des investissements avaient été effectués dans 26 sociétés, dont 11 ont été cotées en bourse entre-temps. Le Fonds a actuellement une valeur latente estimée à 800 millions d'euros, dividendes de 2009 et 2010 non compris et s'élevant respectivement à un total de 40 et 20 millions d'euros.
Une augmentation de capital portant celui-ci de 100 à 200 millions d'euros, exclusivement financée par les bénéfices propres, a été décidée récemment. Cette augmentation portera à 30 millions d'euros les moyens disponibles pour les sociétés ayant des liens avec la Belgique.
Je peux confirmer que la décision finale d'investir 3 millions d'euros dans l'établissement chinois Eden Chocolates a été prise fin 2010. Préalablement, une déclaration d'intention MoU a été signée avec la société belge Enfinity pour laquelle un montant d'investissement de 5 millions d'euros maximum a été réservé. Deux autres sociétés ayant des liens avec la Belgique – la confidentialité liée aux contrats ne me permet pas actuellement de vous en communiquer les noms – sont en phase finale de négociations et représentent un montant d'investissement commun oscillant entre 5 et 7 millions d'euros. Cinq autres sociétés ayant des liens avec la Belgique sont actuellement en phase d'analyse et de négociations.
Le Fonds est un closed-end fund, ce qui signifie que les décisions d'investissement sont prises en complète indépendance par un fund manager désigné et qui agit sur la base de critères d'investissement préalablement convenus et se fondant notamment sur le Internal Rate of Return attendu. La confidentialité liée aux contrats ne me permet pas de donner davantage de détails à ce sujet.
Toutes les sociétés visées sont traitées sur pied d'égalité. Plus de 2 000 sociétés ont fait l'objet d'une analyse. Quelque 200 de ces sociétés sont arrivées en phase d'analyse poussée. Parmi celles-ci, cinq sont des sociétés ayant des liens avec la Belgique.
Le fund manager est une joint-venture entre Shangaï Hitong Security Company et Fortis Banque. Les résultats indiqués ci-dessus et le fait que le Fonds a été nominé pour la quatrième année consécutive dans la liste restreinte des Best Chinese Equity Funds montre que ce fund manager fournit un travail absolument remarquable, bénéficie d'une excellente réputation et contribue de façon très positive à la présence belge en Chine.
Voilà ce que je peux vous dire au sujet du fonctionnement d'un fonds dont je rappelle qu'il est la conséquence de l'investissement, à l'époque, de Belgacom dans Shangai Bell. Lorsque nous avons vendu cette participation, le choix a été fait de maintenir une capacité d'investissement en Chine.
Il ne serait pas inutile d'avoir une analyse de la capacité effective de l'investissement de ce fonds et peut-être aussi de la capacité d'investissement d'un fonds de même nature dans les autres pays émergents. Pour le choix des sociétés retenues, je ne peux vous donner que l'information provenant des gestionnaires du fonds.
11.03 Damien Thiéry (MR): Monsieur le ministre, je constate que l'information des quotidiens De Morgen et De Tijd était correcte. De prime abord, ce me semble d'excellentes initiatives, à poursuivre bien entendu, probablement à l'image des initiatives prises par le ministre des Finances jusqu'à présent.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het nieuw vredegerecht te Westerlo" (nr. 1984)
12 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la nouvelle justice de paix de Westerlo" (n° 1984)
12.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, ik heb af en toe nog eens de eer en het genoegen om het vredegerecht van Westerlo te bezoeken onderweg van Mol naar Brussel. Het was de intentie om de beschermde dekenij – die vrij onpraktisch was – te verlaten om naar de voormalige politiegebouwen op het Bistplein te gaan.
U hebt na een vroegere brief gesteld dat de aanbestedingsdocumenten voor het bouwverlof van 2010 zouden worden afgerond. De aanbesteding zou gepland worden in augustus 2010 en de verbouwingswerken zouden begin 2011 starten. Via een goede wind verneem ik dat de aanbesteding nog niet heeft plaatsgevonden en dat er dus wellicht vertraging zit op het dossier. Mijn vraag heeft dus betrekking op de timing en dies meer.
12.02 Minister Didier Reynders: Gelet op het grote gevangenispatrimonium dat door de provinciale dienst ontwerpen van de Regie der Gebouwen wordt beheerd en de absolute voorrang die diende gegeven te worden aan de opvang van asielzoekers, dient de architect die was aangeduid voor het renovatieproject Westerlo – Vredegerecht ingezet te worden voor andere dringende werken in de gevangenissen en de asielcentra. Dat is een keuze op basis van prioriteiten in de regering. Eerstdaags wordt het uitvoeringsdossier gepubliceerd voor aanbesteding.
De reservering van de kredieten voor het dossier is geprogrammeerd voor juni 2011. Na de nodige vastleggingen ook voor de dossiers technieken, onder andere elektriciteit en HVAC, zal met de uitvoering gestart worden. Voor de bouwwerken is een uitvoeringstermijn van 180 werkdagen voorzien. Een nieuw aangeworven architect waarvan de indiensttreding via Selor wordt verwacht, zal de werf leiden. Zodanig wordt de ingebruikname na alle uitvoering gepland voor medio 2012.
Het is juist dat er een vertraging is door een nieuwe taak binnen de Regie, maar we hebben een concrete planning tot medio 2012.
12.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Ik dank de minister voor zijn antwoord en ik hoop dat de aanwerving effectief zo snel mogelijk kan plaatsvinden.
L'incident est clos.
13 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de inkohieringen van het aanslagjaar 2010" (nr. 1986)
13 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les enrôlements pour l'exercice d'imposition 2010" (n° 1986)
13.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, hoeveel inkohieringen waren er in 2010 voor de personenbelasting van het aanslagjaar 2010? Kunt u het globale resultaat geven voor die maanden, zowel ten voordele van de belastingplichtigen als ten voordele van de fiscus, eventueel met een vergelijking met het aanslagjaar 2009?
Daarnaast verneem ik graag hoeveel inkohieringen van het aanslagjaar 2009 nog in 2009 gebeurd zijn en hoeveel daarvan in 2010. Kunt u het globale resultaat geven voor 2009 en 2010, zowel ten voordele van de belastingplichtigen als ten voordele van de fiscus?
Voorts had ik graag dezelfde gegevens inzake de vennootschapsbelasting. U hebt een deel van het antwoord vorige week al gegeven tijdens de begrotingsbesprekingen.
13.02 Minister Didier Reynders: Dit is een traditionele vraag in de commissie voor de Financiën.
Voor de inkohiering van de personenbelasting heb ik een tabel met een overzicht van de resultaten inzake de inkohieringsactiviteiten voor de aanslagjaren 2009 en 2010 tot 31 december van voornoemde, respectieve jaren.
Voor de periode tussen 10 augustus en 10 december heb ik de positieve en negatieve artikelen en bedragen. Voor het totaal zal ik u een algemene tabel geven.
Het aantal artikelen in 2009 bedraagt 3 369 252. In 2010 bedraagt het totale aantal artikelen 3 957 671. Het algemene nettobedrag inzake terugbetaling ten voordele van de belastingplichtige is voor de Staat min 1 195 380 569,87 euro. Voor 2010 is dat min 1 602 499 675,27 euro.
Primo, het blijkt dat voor het aanslagjaar 2010 reeds nagenoeg vier miljoen belastingplichtigen binnen het aanslagjaar zelf over hun afrekening van de personenbelasting beschikken, wat zowat 600 000 eenheden meer is dan in het vorige aanslagjaar en meer dan één miljoen belastingplichtigen meer dan in het aanslagjaar 2006, zijnde het jaar waarin de inkohieringsversnelling dankzij tax-on-web een aanvang heeft genomen. Een en ander is klaar en duidelijk het gevolg van de modernisering van onze administratie.
Secundo, er dient te worden aangestipt dat voormelde evolutie vooral door de permanente verbetering van de automatisering van het inkohieringsproces in het algemeen en meer in het bijzonder door het succes bij de belastingplichtigen van het tax-on-websysteem wordt gedragen.
Ook voor de vennootschapsbelasting heb ik een tabel voor de twee voorbije aanslagjaren voor de maanden september tot en met 31 december. Ik geef u de totalen. Ik heb voor u ook de repartitie in een tabel.
Het totale aantal artikelen in 2009 bedraagt 272 983. In 2010 bedraagt het aantal artikelen 284 836. De totaalbedragen zijn 381 160 908,93 euro voor 2009 en 778 705 805,18 euro voor 2010.
Primo, het blijkt dat het aantal ingekohierde vennootschappen voor beide aanslagjaren vergelijkbaar is, namelijk ongeveer 280 000 vennootschappen. Het zijn er meer in 2010, maar het verschil is minder relevant dan voor de personenbelastingen.
Secundo, het blijkt echter wel dat het resultaat voor het aanslagjaar 2010 heel wat beter is dan het resultaat voor het aanslagjaar 2009. De meeropbrengst op het vlak van de kohieren bedraagt nagenoeg 400 miljoen euro. Heel wat bedrijven hebben er immers voor geopteerd gedurende het inkomstenjaar 2009 minder vooraf te betalen. De slechte prestaties van de voorafbetalingen in 2009 bevestigen voorgaande vaststelling. Derhalve dienen de betrokken vennootschappen bij de inkohiering zelf van de belastingen meer te betalen.
De lagere voorafbetalingen waren vooral te wijten aan de precaire financiële situatie van heel wat bedrijven als gevolg van de financieel-economische crisis, waarin nagenoeg heel de wereld was ondergedompeld in 2009. Meer concreet betekent het dat ze liever zelf cash aanhielden om te vermijden in liquiditeitsproblemen te komen gezien de liquiditeitskrapte op de financiële markt in die periode. Dat was een normale reactie van de verschillende bedrijven, maar in 2010 waren er zeer goede resultaten. Ik heb hier de tabel voor u.
13.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la réponse de l'État belge à l'avis de la Commission européenne quant au traitement jugé discriminatoire des primes d'épargne-pension par la Belgique" (n° 1989)
14 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het antwoord van de Belgische Staat op het advies van de Europese Commissie met betrekking tot de discriminerende behandeling van pensioenspaarbijdragen door België" (nr. 1989)
14.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, le mardi 23 novembre, la Commission européenne a décidé de traduire la Belgique devant la Cour de justice de l'Union européenne en lui reprochant d'octroyer un allègement fiscal uniquement pour les primes d'épargne-pension payées à des établissements belges ou, dans le cas des comptes d'épargne collectifs, investies dans des fonds belges.
Selon la Commission européenne, ces dispositions sont contraires aux articles 56 et 63 du Traité. Cette saisine de la Cour de justice fait suite à un premier avis motivé daté du 18 mars 2010, auquel la Belgique aurait dû répondre de façon satisfaisante dans les deux mois. La réponse n'a manifestement pas convaincu la Commission…
Le Code belge des impôts sur les revenus stipule que les paiements effectués pour la constitution de ces épargnes-pension individuelles ou collectives ne peuvent faire l'objet d'un allègement fiscal que s'ils sont versés en Belgique. La Commission considère, quant à elle, qu'il s'agit d'une restriction disproportionnée et discriminatoire. Je tiens à souligner que je ne partage pas la position de celle-ci, car elle me semble très inquiétante. Au-delà de l'imposition de nouvelles règles prudentielles à ces fonds de pension, il me semble primordial de favoriser le placement de l'épargne des Belges dans des fonds belges. Il s'agit d'une disposition positive quant au contrôle prudentiel des investissements réalisés, mais également au regard de l'objectif de soutien de notre économie.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer la réponse du gouvernement à l'avis motivé de la Commission daté du 18 mars? Pourquoi la Commission n'a-t-elle pas jugé cette réponse satisfaisante? Quels moyens de défense la Belgique compte-t-elle développer devant la Cour de justice afin de répondre à cet avis de la Commission européenne et de maintenir, à défaut d'un réinvestissement prioritaire dans le premier pilier de pension, un système de nature à favoriser le placement de l'épargne dans des établissements belges ou dans des fonds belges? Enfin, quels sont les ministres du gouvernement qui seront associés à l'élaboration de cette réponse? J'avais en effet adressé ma question au ministre des Pensions qu'elle ne semble pas avoir intéressé.
14.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Gilkinet, la procédure d'infraction concerne essentiellement les articles 145.8 et 145.15 du Code des impôts sur les revenus 1992. La Commission européenne estime que la Belgique a manqué aux obligations qui lui incombent en vertu des traités européens lorsque la réduction d'impôt pour l'épargne-pension n'est attribuée que pour les montants payés définitivement en Belgique à des institutions belges et pour des fonds belges agréés. Dans sa réponse à l'avis motivé, le gouvernement belge a affirmé qu'il continue à défendre les dispositions légales actuelles en matière d'épargne-pension et qu'il maintient les arguments déjà avancés en 2007.
Ces arguments concernent deux dérogations acceptées par la Cour de justice de l'Union européenne, à savoir la cohérence interne du système fiscal et des raisons impérieuses d'intérêt général. À ce jour, aucun recours n'a encore été déposé contre la Belgique auprès de la Cour de justice de l'Union européenne, d'après les informations reçues de mes services. Lorsque ce sera le cas, le ministre des Finances se chargera de l'élaboration de la réponse. Je sais la confiance que vous avez dans le ministre des Finances donc, logiquement, les choses devraient bien se passer.
14.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): En l'occurrence, j'espère d'abord que la Cour de justice ne sera pas saisie et si elle l'était, que les réponses soient bonnes et convaincantes. Sinon, il serait particulièrement problématique de voir ces règles modifiées. Je vous remercie d'y être attentif, monsieur le ministre des Finances.
Het incident is gesloten.
- M. Olivier Henry au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "un testing des banques" (n° 2001)
- M. Olivier Henry au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "un testing des banques par la CBFA" (n° 1993)
- de heer Olivier Henry aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het testen van de banken" (nr. 2001)
- de heer Olivier Henry aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het testen van de banken door de CBFA" (nr. 1993)
15.01 Olivier Henry (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, ces questions s'adressent au ministre Van Quickenborne et à vous-même.
Depuis la crise financière et économique, les banques n'ont pas vraiment joué le rôle premier pour lequel elles sont importantes, à savoir soutenir l'initiative économique. Allant dans ce sens, Mme Aigner, ministre allemande chargée de la Consommation, a annoncé dernièrement dans la presse que le gouvernement allemand prévoyait d'envoyer dans les banques du pays, des enquêteurs qui auraient pour mission de tester les pratiques des établissements financiers en se faisant passer pour des clients.
Ce principe, connu sous le nom de "client mystère", est calqué sur une pratique déjà fort utilisée par les entreprises privées pour tester leurs propres services. En effet, celles-ci engagent de faux clients qui sont chargés de "coter" les services et conseils promulgués à la clientèle.
Dans le cas spécifique des banques, la porte-parole du ministère des Finances allemand a annoncé que les enquêteurs seront engagés et dirigés par l'autorité allemande des services financiers, le BaFin. Elle a affirmé qu'il ne sera pas nécessaire de modifier la loi actuelle pour diriger ce type de pratiques. L'idée séduit visiblement déjà certains autres États européens. L'objectif est de tester la capacité des banques à prêter mais également de vérifier que celles-ci respectent les engagements pris par rapport aux aides d'État.
Monsieur le ministre, une telle initiative serait-elle possible en Belgique?
Existe-t-il déjà un cadre légal?
Qui pourrait prendre l'initiative d'avancer dans cette matière? On proposait la CBFA ou la Direction générale Contrôle et Médiation.
15.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, cher collègue, actuellement, l'autorité de contrôle des services financiers belges (la CBFA) n'a pas envoyé, dans les établissements contrôlés, d'enquêteurs ayant pour mission de tester les pratiques de ces derniers en se faisant passer pour des "clients mystère". En effet, il n'existe pas de base légale permettant cette façon de faire. À cet égard, la CBFA n'est dotée d'aucune compétence prévue par la loi.
À l'avenir, pour suivre l'exemple de ses homologues étrangers dotés de ce type de compétence, la CBFA est disposée à examiner cette possibilité et à élaborer des propositions techniques qui seront soumises au prochain gouvernement. Il va sans dire qu'il conviendra, dans ce cadre, d'analyser la conformité du système envisagé avec les différentes législations en vigueur comme la loi sur la protection de la vie privée. Il s'agit là de la procédure que nous devons suivre en Belgique. Mais je me ferai bien évidemment un plaisir de transmettre cette proposition au formateur dès qu'il aura été désigné.
15.03 Olivier Henry (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse. Je demanderai également à mon parti de sensibiliser le prochain formateur.
L'incident est clos.
16 Vraag van mevrouw Ann Vanheste aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het btw-tarief voor de sanering van olieopslagtanks" (nr. 1999)
16 Question de Mme Ann Vanheste au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le taux de TVA sur l'assainissement des citernes à mazout" (n° 1999)
16.01 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, bij het wegnemen van olieopslagtanks of het saneren ervan wordt 21 % btw aangerekend, tenzij de tank vervangen wordt: dan wordt 6 % btw aangerekend. Dat komt echter niet vaak voor, aangezien de meeste mensen overschakelen op aardgas.
De firma NV Morik met maatschappelijke zetel in Antwerpen stapte naar het hof van beroep en rekent altijd 6 % aan. Dankzij het arrest van het hof van beroep is dit toegestaan, omdat een opslagtank een samenhorigheid is aan een woning en wanneer een woning ouder is dan 5 jaar, het tarief van 6 % van toepassing is. NV Morik die over het arrest van het hof van beroep beschikt, kan dus aan een tarief van 6 % werken.
Btw-kantoren laten echter niet toe dat andere firma’s ook aan datzelfde tarief werken. Dergelijke manier van werken zorgt ervoor dat de bedrijven die niet beschikken over het arrest, niet op een eerlijke manier kunnen concurreren: er bestaat een btw-verschil van 15 %.
Mijnheer de minister, vindt u dat er hier sprake is van discriminatie? Vindt u het normaal dat een dergelijke situatie tot stand kan komen?
16.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw Vanheste, in een arrest van 20 november 2007 heeft het hof van beroep te Antwerpen geoordeeld dat de bewijslast inzake het al dan niet terecht toepassen van het verlaagde btw-tarief van 6 % voor de handeling die hierin bestaat een ondergrondse stookolietank te reinigen en op te vullen met schuim krachtens de wetgeving die van kracht was in de periode van 1 maart 2002 tot en met 30 september 2004, rustte op de btw-administratie. Het hof is van oordeel dat de administratie het bewijs onvoldoende heeft geleverd. Het hof spreekt zich echter in die zaak niet uit over de al of niet terechte toepassing van het verlaagde btw-tarief, maar slechts over de bewijslast ter zake.
Met ingang van 7 januari 2007 werd artikel 1 van KB nr. 20 van 20 juli 1970 dat de tariefstructuur inzake btw weergeeft, evenwel gewijzigd, met als gevolg dat de bewijslast dat het normale btw-tarief van 21 % niet van toepassing is, thans op de belastingplichtige rust. Sedert de wijziging van voornoemd KB kan betrokkene zich bijgevolg niet meer beroepen op dat arrest en dient het louter verwijderen of buiten gebruik stellen van een stookolietank aan het normale btw-tarief van 21 % te worden onderworpen.
Zodra de administratie kennis neemt van de niet-naleving van de fiscale wetgeving, worden de nodige rechtzettingen verricht. Klachten inzake concurrentieverstoring worden dan ook nauwgezet onderzocht. Wij gaan dus verder met de toepassing van het arrest.
L'incident est clos.
17 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de overheidsvertegenwoordiging in de raden van bestuur van financiële instellingen" (nr. 2041)
17 Question de M. Karel Uyttersprot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la représentation des pouvoirs publics dans les conseils d'administration des institutions financières" (n° 2041)
17.01 Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, deze vraag zal u waarschijnlijk ook interesseren, in het kader van een ander dossier.
Mijnheer de minister, in het kader van de overheidssteun aan de financiële instellingen werd een protocol gemaakt waarin bepaald wordt dat de federale overheid een aantal mandaten heeft in de raden van bestuur van de financiële instellingen, zowel in de raden van bestuur, als in het benoemingscomité, het remuneratiecomité, het auditcomité, enzovoort.
Ik heb de volgende vragen.
In welke financiële instellingen is de overheid vertegenwoordigd? Zijn alle benoemingen reeds gebeurd? Heeft de overheid overal haar mandaten reeds ingevuld? Welke personen werden aangesteld in welke instellingen? Het zijn uiteraard dezelfde mensen uit de raad van bestuur die in het remuneratiecomité of het auditcomité zullen zetelen. Is er een politieke verdeelsleutel toegepast? Op welke wijze werden de mandaten bij de financiële instellingen ingevuld?
17.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, de overheid is vertegenwoordigd in BNP Paribas, Dexia, Ethias, BNP Paribas Fortis, KBC en Royal Park Investments. De regering heeft ten volle gebruik gemaakt van haar recht om bestuursmandaten op te nemen bij de financiële instellingen die een beroep hebben gedaan op staatssteun.
Voor BNP Paribas zijn er twee leden in de raad van bestuur: Michel Tilmant en Emiel Van Broekhoven. In Dexia zit de heer Koen Van Loo, afgevaardigd bestuurder van FPIM. Hij zit ook in het Risicostrategisch Comité van Dexia. In Ethias Finance zitten Claude Deseille, Mark Bienstman en Chris Verhaegen. De heer Deseille is onafhankelijk bestuurder voor de CBFA en de heer Verhaegen vertegenwoordigt het managementvennootschap. Er zijn specifieke regels maar zij vertegenwoordigen de overheid. De heer Deseille zetelt ook in het Auditcomité. De heer Verhaegen zetelt in het Audit- en Risicocomité. In Fortis Bank zit Wim Coumans in het Auditcomité en Serge Wibaut in het Renumeratiecomité. Bij KBC zit Jean-Pierre Hansen. Voor Royal Park Investments zijn het Bart Bronselaer, voorzitter, en Dominique Favillier. Zij zijn ook leden van het Thesaurie- en Portfoliocomité.
Ik heb geprobeerd om een aantal vertegenwoordigers te benoemen op basis van hun ervaringen in de bank- en financiële sector of op basis van hun verantwoordelijkheid in verschillende publieke overheden. Het leek ons noodzakelijk om bij Dexia iemand van FPIM te hebben, de maatschappij die Dexia in zijn portefeuille heeft.
Ik heb geen verdeling gedaan op politieke basis. Voor verschillende mensen heb ik niet eens een idee van hun politieke voorkeur. Van enkelen ken ik hun ervaring in een publiek mandaat op basis van een politieke beslissing. Ik heb altijd geprobeerd om de echte ervaring van de mensen te laten spreken. Tot nu toe ging dat gepaard met een zeer goed beheer van de verschillende mandaten van alle benoemde leden.
Ik heb een tabel met de verschillende leden van de raden van bestuur maar ook van de andere organen in de verschillende vennootschappen.
17.03 Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, wij zijn principieel tegenstander van genderquota in aanduidingen van raden van bestuur, aangezien wij ervan uitgaan dat het de aandeelhouders zijn die het moeten aanduiden. Hier hebben wij echter toch wel een bijkomende opmerking, namelijk dat men een opportuniteit laat verloren gaan door alleen mannen aan te duiden. Hier was er een opportuniteit om een voorbeeldfunctie te zijn als overheid, waar de helft of 51 % vrouwen zijn. Voor private bedrijven of privaatgenoteerde bedrijven zien wij daarvan af, is dat voor ons geen criterium. Hier is de overheid wel aandeelhouder. Het was een opportuniteit geweest.
Ik zou dan nog een bijkomende vraag willen stellen. Aangezien de overheid toch overal in het benoemingscomité zit, kan er vanuit de overheid de aanbeveling gebeuren aan het benoemingscomité dat men bij voordracht van nieuwe mandaten rekening houdt met de mogelijkheid van genderdiversiteit?
17.04 Minister Didier Reynders: Men moet kandidaten hebben en daarna moet er een normale evaluatie worden gemaakt. Ik moet u zeggen dat er niet zoveel vrouwen kandidaat zijn voor functies in financiële instellingen. Ik heb bijvoorbeeld nota’s gezien voor de Europese Centrale Bank, wij hebben daar een Belgische kandidaat voorgesteld, namelijk de heer Praet, van de Europese Centrale Bank, die een zeer grote ervaring in crisisbeheer heeft op internationaal vlak. Tot nu toe hebben wij slechts één vrouw gezien als kandidaat, namelijk de vice-gouverneur van de nationale bank van Slowakije.
Om een concreet voorbeeld te geven, mevrouw Lagarde, mijn Franse collega, heeft gezegd dat zij de twee kandidaturen eerst en vooral zullen beoordelen op basis van de kwaliteiten van de twee kandidaten, met een evenwicht tussen de twee kandidaten zal het misschien mogelijk zijn om een vrouw te kiezen, maar niet als het onmogelijk is om een evenwicht te hebben in de verschillende kwaliteiten.
Het is misschien ook een mogelijke evolutie in de toekomst. Wij hebben zeer weinig kandidaturen van vrouwen voor financiële instellingen, in het algemeen. Het zal misschien mogelijk zijn om niet alleen quota te hebben maar ook een hervorming van de sector en een grotere interesse voor de sector.
Tot nu toe, na 12 jaar op dit departement, moet ik u zeggen dat ik veel mannen heb gezien maar niet veel vrouwen. Wij proberen er iets aan te doen.
Ik heb bijvoorbeeld een vrouw benoemd als voorzitter van een zeer belangrijke dienst, de rulingdienst,. Ik heb reeds veel vragen gekregen over die benoeming. Mijnheer Gilkinet, het is steeds mogelijk om een benoeming te aanvaarden.
17.05 Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, u weet dat er instellingen zijn die dergelijke vrouwen vorming geven. Ik denk hier aan Guberna en andere instellingen.
L'incident est clos.
18 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de borgtochten betaald door bedrijven aan de Deposito- en Consignatiekas" (nr. 2042)
18 Question de M. Karel Uyttersprot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les cautions payées par des entreprises à la Caisse des Dépôts et Consignation" (n° 2042)
18.01 Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, deze vraag ligt in de lijn van die van de heer Terwingen daarjuist.
De Deposito- en Consignatiekas is een afzonderlijke administratie van uw diensten. Bedrijven moeten voor een hele reeks activiteiten, zoals douaneborgtochten en andere borgtochten in verband met accijnzen, waarborgen doorstorten aan deze kas. Het gaat om een massa geld dat geblokkeerd wordt. De bedrijven krijgen daarvoor een intrest van 1 % tot ongeveer 3,5 %, meen ik.
Ik ben een beetje nieuwsgierig naar de totaalsom van het geld van bedrijven dat als borgtocht gedeponeerd wordt bij de Deposito- en Consignatiekas. In welke domeinen worden die sommen gedeponeerd? Wat is het rendement voor de overheid? Ik meen dat dit middelen zijn waarover u op een gemakkelijke manier kunt beschikken om er op een goede manier mee te werken.
Wat is het verschil, wat is de rentabiliteit van die dienst? Wat is de evolutie van de borgtochten die door de ondernemingen geplaatst zijn gedurende de jongste 3 jaar? Gaat het saldo vooruit of achteruit? Hoe evolueert dat? Dat hangt toch ook af van de economische conjunctuur, van onze export, van onze accijnzen, enzovoort?
18.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, collega, de gestelde vraag beperkt zich tot de sommen die door het bedrijf worden betaald. Het betreft dus enkel de borgtochten in geld. Het informaticaprogramma van de DCK laat niet toe voor de borgtochten in geld een opsplitsing te maken tussen bedrijven en particulieren. Het overgrote deel van de borgtochten wordt evenwel gedeponeerd door de bedrijven. In totaal bedragen de gestelde borgtochten in geld op datum van 31 december 2010 170 323 304,91 euro. Aangenomen mag worden dat 90 % van deze gelden door bedrijven werd gestort.
Ook voor uw tweede vraag kan het informaticaprogramma van de DCK geen opsplitsing maken per domein. Eventueel is een selectiecriterium mogelijk op naam van de instantie die de borgstelling geëist heeft. Ik wil u informeren dat voor de borgtochten in geld inderdaad door de DCK een vergoeding betaald wordt. Deze rentevoet is evenwel niet vast, maar fluctueert volgens de marktomstandigheden.
Naast de borgtochten in geld hebben de bedrijven ook de mogelijkheid om hetzij een solidaire borgtocht te stellen, hetzij een borgtocht in effecten. Bij de solidaire borgtochten betalen de bedrijven zelf geen som. De financiële instelling, de verzekeringsonderneming of de aangenomen vennootschap van hun keuze stelt zich solidair bij de DCK borg voor bijvoorbeeld een aannemer of een leverancier. Bij een borgtocht in effecten geeft het bedrijf een effect in bewaring bij de DCK, waarvoor jaarlijks op de vervaldag de desbetreffende coupon als rente aan het bedrijf wordt uitbetaald door de DCK. De DCK belegt de gestorte borgsommen in de financiële producten van de Staat: schatkistcertificaat en dergelijke meer. De intrestvoet van deze producten fluctueert eveneens volgens de marktomstandigheden. Naar schatting bedroeg het jaarlijks rendement van de borgtochten in geld voor 2010 6 246 500 euro.
Het totale bedrag van de borgtochten in geld bij de DCK op 31 december 2008 was 142 125 270,79 euro. Op 31 december 2009 was dat 158 201 582,15 euro. Op 31 december 2010 was dat 170 323 304,91 euro. U krijgt een kopie van dit antwoord.
18.03 Karel Uyttersprot (N-VA): Is die 170 miljoen euro dan het totaalbedrag in de Deposito- en Consignatiekas, zowel privé van onder andere successierechten en notariaten als zakelijk?
18.04 Minister Didier Reynders: Het is de totale som. Ik heb gezegd dat het onmogelijk is om een splitsing te maken tussen de bedrijven en de particulieren, en ook tussen de verschillende bronnen van de particuliere deposito’s.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 2086 van de heer Jadot wordt op zijn verzoek uitgesteld.
19 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de niet geboekte rechten bij de douane" (nr. 2095)
19 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "des droits non comptabilisés à la douane" (n° 2095)
19.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, de wet van 24 december 2009 houdende de middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2010 stelt dat de vastgestelde niet-geboekte rechten die tijdens de controle aan het licht komen, met rente vermeerderd worden voorafgenomen op de terugbetalingen van de Europese Gemeenschap aan de Belgische Staatskas.
Met welk bedrag kwamen de niet-geboekte rechten van 2007 tot en met 2010 overeen? Welk bedrag werd of zal worden voorafgenomen voor de terugbetalingen voor die jaren? Kreeg de Belgische Staat de voorbije vijf jaar nog andere boetes voor het niet-voldoen aan de regels met betrekking tot inning en controle?
Heeft de Europese overheid of de inspectie van Financiën zich hierover gebogen? Wat waren hun opmerkingen? Wat zijn de onderliggende oorzaken? Welke maatregelen worden hiertegen desgevallend genomen?
19.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Verherstraeten, ik heb de vraag naar de heer Colpin gestuurd, maar hij heeft mij, jammer genoeg, een zeer kort antwoord gegeven.
In het kader van een mondelinge vraag is het voor de administratie van Douane en Accijnzen niet mogelijk om de gevraagde statistische gegevens binnen de opgelegde termijn te verstrekken. Mijn administratie zal het nodige doen om het antwoord te bezorgen via een schriftelijke weg.
Ik zal vragen om dat zo vlug mogelijk te doen.
19.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Ik dank u, mijnheer de minister. Ik zal wel een tipje van de sluier lichten, want uiteraard komt de vraag niet zomaar uit mijn koker. Zij is via een of andere ambtenaar bij mij terechtgekomen. De problemen die de betrokkene heeft aangehaald, zouden de volgende zijn. U kunt dat misschien ook aan uw diensten doorgeven?
Zo zouden de bedragen relatief relevant zijn. Dat zou te maken hebben met de slechte werking van het informaticaprogramma PLDA. Mogelijkerwijze kan dat gegeven worden meegenomen bij het opzoekingswerk.
19.04 Minister Didier Reynders: … (zonder micro).
La présidente: M. Colpin vient en commission le 25 janvier, mardi prochain, suite à notre visite du port d'Anvers et du service des Douanes.
L'incident est clos.
20 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de illegale premieverhoging van de hospitalisatieverzekering door DKV" (nr. 2099)
20 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'augmentation illégale des primes de l'assurance hospitalisation par DKV" (n° 2099)
20.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): U zal vorige week ook het nieuws hebben gehoord dat de rechtbank het helemaal niet eens was de premieverhoging door DKV aangaande hospitalisatiecontracten en na een vordering van Test-Aankoop tot de nietigverklaring overging. DKV deelt de mening van de rechtbank natuurlijk niet. Wij kunnen verwachten dat zij hoger beroep aankondigen. Voor 2011 hebben zij alleszins een premieverhoging van 6,3 % aangekondigd.
Dit is helemaal geen nieuwe materie en zeker niet voor u. Ik denk terug aan het koninklijk besluit van 1 februari 2010 toen we gewag maakten van een medische index. Die kon betekenen dat de verzekeraar zijn kosten doorrekende aan de verzekerde. Er zijn toen in de commissie een aantal opmerkingen geformuleerd zoals: is dat wel betrouwbaar?
Voor 2011 beroept DKV zich dus op een premieverhoging van 6,3 % uitgaande van die medische index. Uit een recente studie van een miljoen ziekenhuisfacturen door CM blijkt dat er eigenlijk maar een gewettigde premieverhoging van 3,91 % zou zijn.
U zegt ook dat de medische index enkel kan worden toegepast op de component schadelast en dus niet op de andere kosten van de verzekeraar zoals lonen. Een en ander doet vermoeden dat de verzekeraar dat wel op die manier doet en de consument daar de dupe van is, zeker de meest kwetsbare aangezien er in die index een verschil wordt gemaakt per leeftijdscategorie. Vele consumenten en verzekerden weten dat niet maar het is wel degelijk bepaald dat zij ook het recht hebben om de overeenkomst op te zeggen. Er is een aantal bepalingen aan toegevoegd dat zoiets duidelijk moet worden vermeld.
Dat koninklijk besluit kwam uit uw hoed. Wij hebben in de commissie over die medische index gediscussieerd.
Is de aangekondigde premieverhoging van DKV wettig?
Welke acties heeft u ondernomen of zult u ondernemen tegen deze premieverhogingen?
Is artikel 14 van de wet van 1992 van toepassing op een premie die illegaal is verhoogd? Kan de verzekeraar het contract met andere woorden gewoon opzeggen indien de klant de wettelijke premieverhoging zou betalen en niets meer?
Kan de verzekeraar gewoon opzeggen indien de klant de wettelijke premieverhoging zou betalen en niet meer?
Welke raad hebt u voor de consumenten die met de premieverhoging worden geconfronteerd? Hoe verklaart u het verschil tussen de berekeningen van CM en de berekeningen door DKV? Is de medische index wel betrouwbaar?
20.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Van der Auwera, ter herinnering, een verzekeringsonderneming die de contractuele voorwaarden van een ziekteverzekeringsovereenkomst wenst te wijzigen en met name een tariefverhoging wenst door te voeren, dient het wettelijke kader ter zake te respecteren.
Artikel 138bis, 4e, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, hierna WLVO genoemd, ingevoerd bij wet van 20 juli 2007 en recent vervangen bij de wet van 17 juni 2009, beperkt de mogelijkheid voor de verzekeringsonderneming om na het sluiten van een individuele ziekteverzekeringsovereenkomst de technische grondslagen van de premie en de dekkingsvoorwaarden van zo’n overeenkomst te wijzigen.
In beginsel kunnen dergelijke wijzigingen alleen bij wederzijds akkoord van de partijen, op uitsluitend verzoek van de hoofdverzekerde en in het belang van de verzekerde worden doorgevoerd. Dat is paragraaf 1.
Buiten voornoemd geval mogen volgens paragraaf 2 de premie, de vrijstelling en de prestatie op de jaarlijkse premievervaldag worden aangepast op grond van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De mogelijkheden tot herziening van de contractuele voorwaarden worden verder aangevuld door paragraaf 3 van voornoemd artikel, dat stelt dat de premie, de vrijstelling en de prestaties op de jaarlijkse premievervaldag op grond van een of verschillende specifieke indexcijfers mogen worden aangepast aan de kosten van de diensten die door de private ziekteverzekeringsovereenkomsten worden gedekt, indien en voor zover de evolutie van die indexcijfers het indexcijfer van de consumptieprijzen overschrijdt.
Daartoe bepaalt de Koning op basis van de bij wet vastgestelde criteria en op advies van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg de wijze waarop de indexcijfers worden opgebouwd. Dat is het koninklijk besluit van 1 februari 2010 tot vaststelling van de specifieke indexcijfers bedoeld in artikel 138bis, 4e, § 3, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst.
Nadat de Koning die methode heeft bepaald gaat de FOD Economie over tot de berekening van de waarden van het of de betrokken indexcijfers en publiceert ze jaarlijks in het Belgisch Staatsblad, waarbij de Koning de regelmaat van de berekening en de bekendmaking van de waarde van voornoemd indexcijfer kan verhogen.
Op grond van de gepubliceerde gegevens in het Belgisch Staatsblad van 20 augustus 2010, editie 3, pagina 54 480 laat de index van het tweede trimester 2010 een mogelijkheid tot verhoging van 6,71 % toe ten aanzien van de premies met betrekking tot het tweede semester van 2009.
In de veronderstelling dat de premieverhoging correct werd genotificeerd, valt een verhoging van 6,30 % binnen de mogelijkheden bepaald door de reglementering voor de contracten met vervaldag binnen de bedoelde referentieperiode.
De gestelde vraag betreffende de contracten met vervaldag in het derde trimester en waarvoor de gepubliceerde index 108,49 bedraagt, biedt een mogelijkheid tot verhoging ten belope van 3,74 % ten aanzien van het derde trimester van 2009.
In antwoord op uw tweede en vierde vraag over een premieverhoging die niet aan het wettelijke kader beantwoordt, wil ik erop wijzen dat de rechtbank van koophandel zich recent over een dergelijk probleem heeft uitgesproken. In deze zaak in kwestie, die DKV betrof, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bedrag van de premie op het niveau van 2009 moet worden gehandhaafd, en zulks zonder wijziging van het bedrag van de vrijstelling en van de dekkingsgraad. Dit standpunt sluit aan bij wat ik reeds eerder heb medegedeeld. Tariefwijzigingen die eenzijdig door een verzekeringsonderneming worden doorgevoerd en waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een van de mogelijkheden die in de wet zijn bepaald, zijn onwettig. Zij moeten als niet geschreven worden beschouwd. De belanghebbenden hebben dan ook het recht om het bedrag van de tariefverhoging die hen onrechtmatig wordt aangerekend, niet te betalen. Het niet-betalen van de tariefverhoging kan in geen geval aanleiding geven tot een opzeg van de politie of tot een schorsing van de dekking.
Verzekerden die dus met een onwettige premieverhoging zouden worden geconfronteerd, raad ik aan bij de ombudsman voor de verzekeringen een klacht in te dienen. Ik heb voormelde raad al enkele malen in de commissie gegeven.
In antwoord op uw vijfde vraag merk ik op dat de precieze methodologie van de CM-studie mij niet bekend is. Niettemin kunnen tussen de medische index en de studie van de CM een aantal fundamentele verschillen worden vastgesteld die een verschillend resultaat aannemelijk maken.
Ten eerste, de populatie is verschillend. De medische index is gebaseerd op de verzekerde populatie. Dat wil zeggen alle personen met een ziektekostenverzekering voor de opname op een eenpersoonskamer. De cijfers van de CM zijn daarentegen gebaseerd op gegevens over haar leden, ongeacht het feit of zij al dan niet een hospitalisatiepolis hebben onderschreven.
Daarnaast is omwille van de gebruikte methodologie ook de gebruikte referentieperiode verschillend. Voor de opstelling van de medische index wordt gewerkt met voortschrijdende gemiddelden en worden alle facturen gekoppeld aan het tijdperk waarin de hospitalisatie plaatsvond, ongeacht de factuurdatum. Deze methodologie, die als doel heeft om tijdelijke fluctuaties uit te vlakken, heeft als gevolg dat de factuurgegevens met enige vertraging in de indexcijfers worden vertaald. Zo heeft het indexcijfer van 107,45 voor het vierde kwartaal van 2009 maar in beperkte mate betrekking op de ziekenhuisfacturen die in de loop van 2009 werden uitgeschreven. Enkel die facturen die in 2009 werden uitgeschreven maar die betrekking hadden op hospitalisaties die ten laatste in het vierde kwartaal van 2008 plaatsvonden zijn terug te vinden in dit cijfer. Facturen die betrekking hebben op hospitalisaties vanaf 2009 komen maar tot uitdrukking in latere indexcijfers.
De cijfers van de CM daarentegen zijn voor zover mij bekend gebaseerd op een vergelijking van de ziekenhuisfacturen die werden uitgeschreven voor de jaren 2009 en 2008, ongeacht het ogenblik waarop de hospitalisatie plaatsvond.
Ten slotte is het voor mij niet duidelijk of in de CM-studie ook de kosten in rekening werden gebracht die op grond van een derdebetalersregeling al door een hospitalisatieverzekering ten laste werden genomen.
Zoals artikel 138bis, 4e, van de wet op de landverzekeringsovereenkomst voorschrijft werd de methodologie van de medische index vastgesteld na raadpleging van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg. In zijn rapport 96A van 22 december 2008 heeft het Kenniscentrum verschillende inhoudelijke reserves geuit ten aanzien van een indexsysteem van het type index van de consumptieprijzen en heeft het centrum zijn voorkeur uitgesproken voor een ander indexmechanisme. Om die reden werd gekozen voor de huidige benadering waarbij de index wordt berekend op grond van het bedrag van de uitgaven per verzekerde. De medische index is gebaseerd op de door de verzekeringsondernemingen gerapporteerde schadelast die op haar beurt is gebaseerd op de ziekenhuisfacturen. Het gaat met andere woorden om objectieve gegevens die bovendien nog worden gecertificeerd door een erkend commissaris.
Tot slot voorziet het KB in een representativiteitstoets op grond waarvan de gegevens afkomstig dienen te zijn van ten minste drie maatschappijen en betrekking moeten hebben op ten minste 75 % van de markt. Rekening houdend met deze elementen kan worden gesteld dat de medische index betrouwbaar is.
Ik herhaal echter dat ik met betrekking tot een aantal tariefverhogingen altijd heb gezegd dat de klanten klacht moeten indienen bij de ombudsman en misschien daarna naar de rechtbank moeten gaan.
20.03 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, dit was een uitvoerig antwoord. Deels kende ik dat antwoord uiteraard wel, zeker de toepasselijke wetgeving en dergelijke. Maar het is en blijft wel een feit dat het hier aan de consument is om stappen te ondernemen. Het is in de polisvoorwaarden aan de verzekeraar opgelegd om de verzekerde op een deftige wijze uit te leggen dat hij daarmee niet noodzakelijk akkoord moet gaan. Blijkbaar doen veel verzekeraars dat niet.
Zou het niet zinvol zijn om via een beroepsorganisatie de verzekeraars op te roepen om die wetgeving na te leven? U kunt dat perfect doen. Ik kan mij immers best voorstellen dat het inderdaad zinvol is voor de consument om een klacht neer te leggen bij de ombudsman. Als al die consumenten naar de rechtbank moeten gaan als zij die premieverhoging weigeren te betalen dan vraag ik mij af of voor zo’n gevallen in geen groepsvordering kan worden voorzien. Dient elke consument individueel per polis naar een rechtbank te stappen?
U hebt gelijk als u zegt dat de consument naar de rechtbank kan stappen. De consument weet dat vaak niet en naar de rechtbank stappen is ook niet altijd evident. Is in deze materie het invoeren van een groepsvordering misschien een piste om over na te denken?
20.04 Minister Didier Reynders: De wet geldt voor iedereen. Er is ook de scheiding der machten.
20.05 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): (…)
L'incident est clos.
Le président: Mme Lanjri n’est pas présente. Elle nous rejoindra peut-être avant la fin de cette commission.
21 Vraag van de heer Jan Van Esbroeck aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de overdracht van de douanegebouwen" (nr. 2120)
21 Question de M. Jan Van Esbroeck au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la cession des bâtiments des douanes" (n° 2120)
21.01 Jan Van Esbroeck (N-VA): Mijnheer de minister, ik lees in het antwoord dat u de heer Logghe heeft gegeven op bijna dezelfde vraag dat er een overeenkomst zou zijn met de Regie der Gebouwen en met het Vlaams Gewest over de overdracht van die gebouwen.
Voor zover ik gelezen heb bij de Vlaamse minister voor Mobiliteit, mevrouw Crevits, is het probleem precies dat er geen overeenkomst is, en dat men het daarom niet gedaan krijgt die gebouwen over te dragen aan het Vlaams Gewest. In uw antwoord staat, als ik het goed gelezen heb, mijnheer de minister, dat er wel een overeenkomst is?
21.02 Minister Didier Reynders: Ik heb hetzelfde antwoord als op vorige vraag. Er is een akkoord, heb ik gezegd, maar ik wacht nu op een tekst van de Regie der Gebouwen voor de Ministerraad. Nu er een akkoord is bereikt aangaande de verschillende vragen, dat als addendum zal worden bijgevoegd en gebruikt door Douane en Accijnzen voor zo’n domein voor de akte van verkoop aan het Vlaams Gewest, wordt thans door de Regie der Gebouwen al het nodige gedaan om mij een overdrachtdossier zo spoedig mogelijk te bezorgen om dit ter goedkeuring voor te leggen aan de Ministerraad. Dat is hetzelfde antwoord als aan de heer Logghe. Ik heb geen ander element. Er is nu een akkoord. Ik heb dat gevraagd aan de Douane en de Regie. U hebt misschien andere informatie van het Vlaams Gewest.
21.03 Jan Van Esbroeck (N-VA): Voor alle duidelijkheid, het akkoord gaat tussen de Regie der Gebouwen en de federale overheid.
21.04 Minister Didier Reynders: En de Vlaamse overheid. Ik zal dat verifiëren. Ik heb nu het antwoord van Douane en Accijnzen en van de Regie der Gebouwen. Dit is hetzelfde antwoord als op de vorige vraag.
21.05 Jan Van Esbroeck (N-VA): Ik zal dat verder nakijken.
Het incident is gesloten.
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les conséquences de la modification de l'article 346 du CIR sur la capacité de l'État à recouvrer les impôts dus dans le cadre des dossiers du QFIE" (n° 2130)
- M. Josy Arens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la possible forclusion des dossiers QFIE" (n° 2165)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de gevolgen van de wijziging van artikel 346 WIB voor de invordering van de in het kader van de FBB-dossiers verschuldigde belasting door de Staat" (nr. 2130)
- de heer Josy Arens aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het mogelijke verval van de FBB-dossiers" (nr. 2165)
22.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, cette question importante concerne un grand nombre des dossiers dits QFIE étudiés par la commission d'enquête contre la fraude fiscale.
La loi du 19 mai 2010 portant des dispositions fiscales et diverses a eu notamment pour effet de modifier la façon dont sont calculés les délais de rigueur en cas d'envoi d'avis de rectification par l'administration fiscale. Ainsi, l'article 346 du CIR a été modifié: les mots "de la date d'envoi de la demande" ont été remplacés par les mots "à compter du troisième jour ouvrable qui suit l'envoi de la demande". C'est la théorie de la réception.
Il s'agissait de prendre en compte de façon anticipative la réponse potentielle de la Cour constitutionnelle à la question préjudicielle du 21 avril 2009, posée par la cour d'appel d'Anvers, afin de savoir si l'article 346, alinéa 3, du CIR 92 stipulant que le délai de réponse d'un mois débute à partir de la date d'envoi de l'avis de rectification ne violait pas les articles 10 et 11 de la Constitution.
L'exposé des motifs du projet de loi précisait que: "Le gouvernement a choisi comme solution celle qui ne porte pas préjudice au contribuable et qui assure au mieux la sécurité juridique". De facto, ces délais de rigueur ont donc été prolongés de trois jours. Après vote par le Parlement et publication en date du 28 mai 2010 au Moniteur, cette modification de l'article 346, alinéa 3, est applicable depuis le 7 juin 2010 et donc, à mon sens, pour les dossiers postérieurs à cette date. Il semble cependant que l'interprétation de l'administration fiscale soit différente, estimant que cette modification devrait être appliquée avec effet rétroactif à tous les recours administratifs et judiciaires actuellement pendants. Cela n'est pas sans conséquence sur des dossiers relatifs à des fraudes importantes, comme celui des QFIE, qui pourraient bénéficier d'une prescription des faits, les avis de rectification de l'administration fiscale concernant ces fraudes complexes des années 1990 ayant généralement été envoyés à la fin du mois de novembre.
Dans ces cas, le nouveau mode de calcul du délai de réponse des contribuables entraîne un report de la première date possible d'enrôlement au plus tôt au début de l'année suivante, rendant ainsi les taxations concernées caduques pour dépassement du délai d'enrôlement. Selon l'hebdomadaire Le Vif de ce vendredi 14 janvier, si cette logique était effectivement suivie, les 270 dossiers QFIE encore en contentieux pourraient tomber à l'eau, soit 170 millions d'impôts enrôlés.
Monsieur le ministre, quel est votre avis sur la rétroactivité du nouvel alinéa 3 de l'article 346 du CIR?
Qu'est-ce qui justifierait une telle rétroactivité?
Ne convient-il pas d'indiquer à l'administration fiscale qu'il y a lieu de considérer que ce nouvel alinéa ne s'applique que sur les dossiers postérieurs au 7 juin 2010, date d'entrée en vigueur de la loi?
Pour éviter toute mauvaise interprétation, n'est-il pas utile de modifier cet article du CIR afin d'en préciser la non-rétroactivité?
Quel est l'impact en termes de perte de recettes fiscales de cette interprétation faite par l'administration fiscale quant à la rétroactivité de l'alinéa 3 de l'article 346 du CIR tel que modifiée?
Cette interprétation a-t-elle déjà eu des répercussions concrètes sur le traitement de dossiers en cours? Dans l'affirmative, pourriez-vous nous communiquer le nombre de dossiers et les montants concernés par direction?
22.02 Josy Arens (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, je ne vais pas revenir sur l’exposé de la question puisque mon collègue Gilkinet l’a fait très en profondeur.
Pouvez-vous faire le point sur la question? L’intervention législative survenue de par la loi du 19 mai 2010 ne corrige-t-elle pas la situation dénoncée par la Cour constitutionnelle? Certains estiment que les nouveaux délais de l’article 346 du CIR 92 ont un caractère rétroactif. Qu’en pensez-vous?
Les dossiers QFIE risquent-ils de ne pas aboutir pour cause de forclusion? Si oui, pouvez-vous expliquer pourquoi une réaction législative appropriée n’est pas intervenue pour sauvegarder les droits du Trésor? En existe-t-il une?
Pouvez-vous indiquer le nombre de dossiers QFIE et ceux qui sont encore au stade du contentieux administratif? Pouvez-vous indiquer les montants concernés?
Pourquoi l’ISI a-t-elle enrôlé des montants si importants à une date si proche de la forclusion? Ne pensez-vous pas que les retards accumulés dans certains dossiers exposent l’administration ultérieurement à des positions jurisprudentielles de la Cour constitutionnelle, synonymes de faits nouveaux et donc de dégrèvements préjudiciables au Trésor?
D’autres dossiers que des QFIE sont-ils concernés et pour quels montants? Comment comptez-vous régler cette problématique?
22.03 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Arens, la loi du 19 mai 2010 portant des dispositions fiscales et diverses ne prévoit pas de disposition relative à l'entrée en vigueur des articles 6, 7 et 8 de ladite loi qui vise à modifier les articles 316, 346, alinéa 3, et 351, alinéa 3 du Code des impôts sur les revenus de 1992. Ces articles qui ont prolongé les délais prévus de trois jours ouvrables entrent donc en vigueur le dixième jour ouvrable suivant la publication de la loi au Moniteur belge. La loi étant publiée le 28 mai 2010, les articles sont entrés en vigueur le 7 juin 2010. La loi du 19 mai 2010 ne prévoit donc pas une entrée en vigueur rétroactive.
La loi du 19 mai 2010 voulait anticiper sur deux questions préjudicielles posées à la Cour constitutionnelle afin de savoir si l'article 346, alinéa 3, du CIR 92 viole les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'il prévoit que le délai dont dispose le contribuable pour répondre s'ouvre lors de l'envoi de l'avis de rectification. Le 2 juin 2010, la Cour constitutionnelle a répondu par l'affirmative à cette question dans son arrêt n° 66/210 publié au Moniteur belge du 10 août 2010.
Eu égard à l'arrêt du 2 juin 2010 de la Cour constitutionnelle, le nouveau calcul de la date de début doit, en ce qui concerne les articles 316, 346, alinéa 3, et 351, alinéa 3, du CIR 92, être déjà appliqué à dater du 2 juin 2010 à toutes les demandes de renseignement, à tous les avis de rectification et à toutes les modifications de l'imposition d'office dont le délai de réponse court actuellement.
De plus, ces nouveaux délais doivent être appliqués à tous les recours administratifs et judiciaires pendants. Le problème de rétroactivité n'est qu'une conséquence de l'arrêt de la Cour constitutionnelle du 2 juin 2010. Actuellement, la rétroactivité dont il s'agit n'a été invoquée que dans un nombre très limité de dossiers au stade judiciaire. Dans le cadre de l'instruction des dossiers concernés, l'administration analyse actuellement les griefs soulevés et vérifie les moyens de défense éventuels. Il appartiendra au directeur régional compétent, dans un premier temps, ou au juge, en dernière instance, de trancher le litige dans son ensemble et ledit grief en particulier. Par conséquent, en l'absence de décision directoriale ou de jugement ou arrêt en la matière et, surtout, tant qu'il n'est pas sûr que les griefs sont fondés, l'impact concret en matière de chiffres, que ce soit pour la QFIE ou pour d'autres dossiers, n'est pas connu aujourd'hui.
22.04 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j'entends votre position – et corrigez-moi si ce n'est pas correct – selon laquelle l'administration n'a pas dit son dernier mot et qu'elle continue à estimer les sommes effectivement dues dans l'attente d'une décision de justice.
Suivant l'information que j'avais recueillie, il fallait appliquer ces délais aux dossiers en contentieux donc, y compris aux dossiers antérieurs à la décision de la Cour constitutionnelle ou à l'entrée en vigueur de la loi.
En cette matière, il faut effectivement aller au bout des choses et aller, si nécessaire, en justice, en espérant que l'État pourra faire valoir son bon droit.
S'il y avait forclusion, après décision de justice, cela donnerait à nouveau un signal très négatif quant à la capacité de l'État. Il s'agit évidemment de vieux dossiers. Mais, comme ce fut le cas pour le dossier KBLux, il faut lutter efficacement contre la fraude fiscale et faire payer aux fraudeurs ce qu'ils doivent en tenant compte de l'importance de la fraude.
Sachez que je suivrai ce dossier et que j'attends de l'État, de l'administration et du ministre des Finances qu'ils aillent au bout des choses pour défendre l'intérêt des honnêtes contribuables.
22.05 Josy Arens (cdH): Madame la présidente, je remercie le ministre pour sa réponse.
Je me rends compte qu'il s'agit d'un gros problème qui n'est pas simple et j'espère que l'administration trouvera des solutions pour que le Trésor ne soit pas in fine le grand perdant de cette opération.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mijnheer Van der Maelen, u hebt nu drie vragen.
22.06 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mevrouw de voorzitter, inzake mijn tweede vraag, zijnde vraag nr. 2133 over de notionele intrestaftrek, wil ik aangeven dat wij gisteren al de gelegenheid hebben gehad ter zake met elkaar te debatteren. Ik wil ze dus gerust intrekken. Gezien het gebrek aan belangstelling en het gevorderde uur kunnen wij best zo snel mogelijk met de afwikkeling van alle vragen voortgang maken.
23 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de circulaire nummer Ci.RH.421/605.074" (nr. 2132)
23 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la circulaire numéro Ci.RH.421/605.074" (n° 2132)
23.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in circulaire nr. 71/2010 van de AOIF van 1 december 2010 wordt de oude administratieve commentaar inzake de afzonderlijke aanslag van de vennootschapsbelasting, de zogenaamde geheime commissielonen, vervangen.
De nieuwe, administratieve commentaar is op een aantal antwoorden op parlementaire vragen gebaseerd. Onder andere ikzelf heb er de voorbije jaren al verschillende keren op aangedrongen de betrokken administratieve commentaar aan te passen.
Ik heb enkele concrete vragen over de nieuwe circulaire.
Ten eerste, in punt 9 van de circulaire wordt de wettelijke afwijking besproken.
Wat wordt in bedoelde context precies onder een – ik citeer – “door de genieter van dit bedrag overeenkomstig artikel 305 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 92 ingediende, fiscale aangifte” verstaan?
Stel dat naar aanleiding van een controle van een vennootschap een tekortkoming inzake de niet aangegeven voordelen van alle aard in hoofde van een bedrijfsleider of kaderlid wordt vastgesteld, bent u het dan met mij eens dat een dergelijke tekortkoming niet kan worden rechtgezet door middel van een bijvoeglijke aangifte door de genieter van de bewuste voordelen van alle aard, waarin laatstgenoemde de niet aangegeven bedragen vermeldt met de vraag aan zijn controleur om de desbetreffende bedragen bijkomend aan de personenbelasting te onderwerpen?
Ten tweede, ben ik met betrekking tot de administratieve soepelheid die in de nummers 11 tot 13 van de omzendbrief wordt besproken, correct, wanneer ik stel dat een niet op een fiche en bijhorende samenvattende opgave van verantwoord voordeel van alle aard moet worden onderworpen aan de afzonderlijke aanslag van 300 % in hoofde van de vennootschap die het voordeel verstrekt? Ben ik ter zake ook correct dat de administratieve soepelheid die erin bestaat via de rekening-courant een boeking toe te laten, al dan niet gepaard gaande met de neerlegging van de verbeterde jaarrekening, hier niet aan de orde is?
23.02 Minister Didier Reynders: Het is verrassend, mijnheer Van der Maelen, maar ik bevestig uw conclusies die u uit de beschreven situaties trekt. De toestand, dat de afzonderlijke aanslag zou kunnen worden vermeden door de voordelen van alle aard achteraf te belasten in de personenbelasting of door een boeking op de rekening courant, zou een uitholling betekenen van de bedoelde wettelijke bepaling. Ik ga akkoord met u. Soms is dit het geval.
23.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Ik heb al spijt dat ik mijn vraag over de notionele intrestaftrek…
23.04 Minister Didier Reynders: Het is misschien daardoor, dat weet ik niet.
La présidente: Nous sommes peut-être dans une ère de changement.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
24 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "een audit van fiscale controles" (nr. 2138)
24 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "un audit de contrôles fiscaux" (n° 2138)
24.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ambtenaren werkzaam in de buitendiensten signaleren mij dat de dienst bijstand en interne controle een audit heeft gedaan van een aantal dossiers die door de controlecentra werden gecontroleerd.
Heel wat dossiers zouden afgesloten zijn met een onwettig akkoord. Is het juist dat deze akkoorden vooral betrekking hebben op het niet toepassen van de bijzondere aanslag van de geheime commissielonen op niet door een fiche en samenvattende opgave verantwoorde voordelen alle aard?
Bent u bereid, aan de leden van de commissie voor de Financiën inzage te geven in de resultaten van de audit?
Welke richtlijnen werden gegeven naar aanleiding van deze audit?
24.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, in het raam van de opvolging van de werking van de controlecentra van de AOIF heeft de dienst Bijstand en Interne Controle in de loop van 2010 voor een representatief staal van door de controlecentra onderzochte dossiers die ingevolge data mining werden geselecteerd, nagegaan of bij de behandeling van die dossiers een aantal kerntaken werd uitgevoerd overeenkomstig de uitgevaardigde richtlijnen.
Hier en daar werden er onnauwkeurigheden bij de fiscale regularisatie van voordeel van alle aard vastgesteld. De betrokken gewestelijke directeurs werden hierover ingelicht. Op basis van die punctuele opmerkingen zal een algemene nota aan alle controlecentra worden gestuurd met aanbevelingen, richtlijnen en best practices.
De laatste opmerkingen werden eind december 2010 verstuurd. Het is dus voorbarig om die samenvattende nota te hebben maar ik zal u alsook de verschillende directeurs een kopie van die nota bezorgen.
L'incident est clos.
La présidente: M. Jambon a demandé le report de la question n° 2153. Il en va même pour M. Kindermans et la question n° 2158.
25 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de inschrijving van vergoedingen voor bestuursdocumenten in de middelenbegroting en de betaling ervan" (nr. 2154)
25 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'enregistrement des redevances pour documents administratifs dans le budget des Voies et Moyens et leur paiement" (n° 2154)
25.01 Veerle Wouters (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, volgens het begrotingsbeginsel van de kaseenheid, verwoord in artikel 68 van de wet van 22 mei 2003, worden alle ontvangsten van de overheid gestort in de schatkist. Concreet betekent dit dat de bedragen worden overgeschreven op een rekening bij De Post. Die rekeningnummers beginnen, bij mijn weten, steeds met de cijfers 679.
Ik heb een concreet geval vernomen waarbij een gewestelijk directeur vraagt om de vergoeding voor fotokopieën van bestuursdocumenten over te schrijven naar een BNP Paribas Fortis-rekening. Het gaat om een vergoeding die wel degelijk onder de lopende ontvangsten wordt ingeschreven. Zo worden die vergoedingen in de middelenbegroting bij Binnenlandse Zaken expliciet vermeld onder artikel 16.00.05.
Ik heb de volgende vragen.
Maken de vergoedingen die de FOD Financiën ontvangt deel uit van de algemene middelen?
Onder welk artikel worden in de middelenbegroting bij de FOD Financiën de vergoedingen voor fotokopieën en bestuursdocumenten ingeschreven?
Dienen vergoedingen voor fotokopieën van bestuursdocumenten bijgevolg op een rekening van de schatkist, beginnende met de cijfers 679, te worden gestort of werd er een ministerieel besluit uitgevaardigd waarbij wordt afgeweken van het begrotingsbeginsel van de kaseenheid? Wanneer werd in dat geval dat ministerieel besluit uitgevaardigd en in het in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd?
Welke controle wordt uitgevoerd ten aanzien van die rekeningen?
Wanneer een particulier gevraagd wordt een bedrag over te schrijven naar een andere rekening dan een van de schatkist, hoe kan een particulier dan te weten komen wie de eigenaar van die rekening is?
Mag een particulier een bedrag dat behoort tot de algemene ontvangsten weigeren te betalen op een andere rekening dan een 679-rekening, indien het ministerieel besluit dat dit toelaat hem niet ter kennis wordt gebracht of hij van dit besluit geen kennis heeft kunnen nemen in het Belgisch Staatsblad?
25.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Wouters, ik kan u meedelen dat de gevraagde vergoedingen voor bestuursdocumenten deel uitmaken van de algemene middelen. Deze vergoedingen worden in principe gestort op een financiële 679-rekening van de schatkist, dus behorende tot de rechtspersoon federale overheid. Dat is de regel.
Om uw concrete vraag verder te kunnen onderzoeken, vraag ik mijn administratie mij de naam van de gewestelijke directeur, zijn administratie en het rekeningnummer van de BNP Paribas-Fortis-rekening mee te delen. Wij organiseren controles maar voor dit precieze geval kunt u misschien meer detail geven en ik zal mijn administratie vragen om verder te gaan met dat onderzoek.
Normaal moet er een betaling zijn op een financiële 679-rekening, behorende tot de rechtspersoon federale overheid, dat is normaal. Als u mij meer detail kunt geven, zal ik een onderzoek vragen.
25.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, als men op zo’n rekening stort en men krijgt dat, dan klopt er ergens iets niet.
Het incident is gesloten.
La présidente: Comme Mme Lanjri ne s'est pas présentée et n'a pas demandé de report, la question n° 2113 est donc retirée.
La réunion publique de commission est levée à 17.31 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.31 uur.