Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt

 

du

 

Mercredi 12 janvier 2011

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 12 januari 2011

 

Namiddag

 

______

 

 


De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 14.28 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Ben Weyts.

Le développement des questions et interpellations commence à 14.28 heures. La réunion est présidée par M. Ben Weyts.

 

01 Vraag van de heer Bart Somers aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het Rampenfonds" (nr. 1484)

01 Question de M. Bart Somers à la ministre de l'Intérieur sur "le Fonds des calamités" (n° 1484)

 

01.01  Bart Somers (Open Vld): Mijn vraag over het Rampenfonds heeft geen enkele intentie om te verwijzen naar de actuele politieke toestand. Zij heeft betrekking op een problematiek die mensen heel ernstig kan treffen zoals de overstromingen enkele weken geleden in Vlaanderen of enkele dagen geleden in Wallonië. Het is gebleken dat de huidige wetgeving van 12 juli 1976 soms onbillijke gevolgen heeft.

 

Wanneer een verzekeringnemer meermaals wordt getroffen door een overstroming, en dat dreigt zich in de toekomst nog een aantal keer voor te doen, is het zo dat de verzekeringsmaatschappij het contract in regel opzegt. De verzekeringnemer in kwestie slaagt er dan meestal niet in een nieuwe brandpolis ‘eenvoudige risico’s’ af te sluiten bij een andere verzekeringsmaatschappij. In zo een geval kan het Rampenfonds alleen maar tussenkomen wanneer men een statuut heeft van leefloner of een statuut dat gelijkgesteld is aan leefloner.

 

Wat doen die andere verzekeringnemers, niet-leefloners, indien zij worden geconfronteerd met een aantal overstromingen, hun verzekeringsmaatschappij het contract opzegt en zij niet in staat zijn om een nieuwe brandpolis ‘eenvoudige risico’s’ af te sluiten? Die mensen staan nu in de kou. Die zitten in een heel precaire situatie.

 

Kunnen wij het regelgevend kader ter zake aanpassen zodat het Rampenfonds kan tussenkomen om de meervoudige risico’s te verzekeren?

 

Kent de minister deze situatie?

 

Het is niet evident om wetgevende initiatieven te nemen in een regering van lopende zaken maar in dit land weet men nooit dat er verandering komt, op welke manier dan ook.

 

Wat kunnen wij ter zake doen? Wat heeft u in deze al gedaan?

 

01.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het gebeurt dat verzekeraars weigeren om een goed te verzekeren binnen het kader van een polis “brand eenvoudige risico’s”. Dit kan echter maar in één geval, namelijk als het goed gelegen is een risicozone voor overstroming. Dit is enkel het geval indien het goed gebouwd werd meer dan 18 maanden na de publicatie in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit dat het gebied als risicozone bestempelt. Iemand die zijn woning in een risicozone bouwt, doet dit met volle kennis van de risico’s en ook van het feit dat zijn woning niet verzekerd is tegen overstromingen.

 

Daarnaast gebeurt het echter ook dat verzekeraars het goed enkel willen verzekeren tegen betaling van een zeer hoge premie. In dat laatste geval kan men terugvallen op het Tariferingsbureau. Dat is, in alle eerlijkheid, te weinig gekend. Dit bureau werd speciaal opgericht om ervoor te zorgen dat er tariefvoorwaarden en contractuele voorwaarden worden vastgesteld voor de risico’s die geen dekking kunnen vinden. De verzekeraar moet dan op eigen initiatief de verzekeringsnemer informeren omtrent de tariefvoorwaarden van het Tariferingsbureau en deze voorwaarden ook aanbieden of melden aan de verzekeringsnemer dat hij zich eventueel ook kan wenden tot een andere verzekeraar.

 

Verzekeringsnemers die zich in een dergelijke situatie bevinden, kunnen dan ook een polis verkrijgen onder de voorwaarden die het Tariferingsbureau heeft vastgelegd en dit bij hun eigen verzekeraar of bij een andere verzekeraar naar keuze.

 

Het Rampenfonds komt dus voor de goederen die normaal verzekerbaar zijn binnen het kader van een polis “brand eenvoudige risico’s” niet tussenbeide.

 

01.03  Bart Somers (Open Vld): Mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord.

 

U stelt vast dat er inderdaad een mechanisme is dat deze mensen kan helpen, het Tariferingsbureau. Dat mechanisme is onvoldoende gekend. Ik hoop dan ook dat er vanuit de administratie of vanuit het kabinet wordt nagedacht hoe we dat mechanisme van dat Tariferingsbureau beter bekend kunnen maken bij de mensen. Ik was mij er zelf ook niet van bewust dat het bestond. De kennis en informatie daarover moeten versterkt worden. Er dient een inspanning te gebeuren om dat bij de mensen te brengen.

 

Voor de rest dank ik u van harte voor uw uitstekend antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: De prioritaire vraag nr. 1914 van mevrouw Colen wordt prioritair uitgesteld.

 

Monsieur Arens, j'ai votre question sur la citation en justice des zones de police par certains agents. M. Devin y a joint une autre question.

 

01.04  Josy Arens (cdH): Monsieur le président, M. Devin est près du parlement. Donc, j'accepte d'attendre son arrivée.

 

Le président: Vous êtes bien aimable, monsieur Arens.

 

02 Vraag van de heer Jan Van Esbroeck aan de minister van Binnenlandse Zaken over "noodoproepen vanuit de politiezone Arro Ieper" (nr. 1965)

02 Question de M. Jan Van Esbroeck à la ministre de l'Intérieur sur "les appels d'urgence provenant de la zone de police de l'arrondissement d'Ypres" (n° 1965)

 

02.01  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb een vraag naar aanleiding van een recente gebeurtenis in Wervik.

 

Op vrijdagavond 7 januari gebeurden in Wervik op korte tijd twee gewapende overvallen, een in een tankstation en een in een krantenwinkel. Vermoedelijk gaat het hier om dezelfde dader of daders.

 

De uitbater van het Café du Centre heeft de overval opgemerkt en onmiddellijk de hulpdiensten gewaarschuwd. Alhoewel hij de oproep deed vanuit de politiezone Arro Ieper, kwam hij toch terecht bij de Franstalige dispatching van Doornik, die hem pas na 10 kostbare minuten in het Nederlands te woord konden staan.

 

Mevrouw de minister, bent u op de hoogte van dit probleem waarbij noodoproepen uit een Nederlandstalige politiezone niet naar de juiste hulpcentrale worden doorgeschakeld? Hoe vaak rijst dit probleem? Wat kan er gebeuren om dit probleem in de toekomst te verhelpen? Welke eisen op het vlak van taalkennis worden gesteld aan de calltakers in de hulpcentrales?

 

02.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijn diensten zijn van dit probleem op de hoogte. Voor oproepen vanaf een vaste lijn zou dit niet mogen gebeuren, tenzij er een foute routering gebeurt bij de telecomoperatoren. In dat geval wordt de fout aan hen gemeld en door hen rechtgezet.

 

Dat er af en toe een foute routering voor gsm-oproepen is, is onvermijdelijk omdat het hier gaat om de radiostraling naar de dichtstbijzijnde mast of naar deze met het best ontvangen signaal.

 

Op de uitdrukkelijk vraag van onze hulpdiensten moeten de gsm-operatoren hun netwerk aan de taalgrens, in het bijzonder ten behoeve van een routering naar de noodcentrales, aan de provinciegrenzen optimaliseren.

 

Het is zo dat mijn diensten voor deze kwaliteitswerking een betere samenwerking met de telecomsector hadden verhoopt, met name voor de uitvoering van de kwalitatieve controles.

 

Hiervoor verwijs ik echter naar mijn collega die bevoegd is voor de regulering van de telecomsector.

 

Voor de calltakers in de hulpcentrales kan er in toepassing van de taalwetgeving geen kennis van de tweede taal worden gevraagd, met uitzondering van de noodcentrale van Brussel.

 

Desalniettemin worden onder bepaalde voorwaarden begeleidende maatregelen genomen om de talenkennis bij de operatoren te bevorderen, onder meer onder de vorm van ondersteunende premies, de mogelijkheid tot opleiding enzovoort.

 

Een dergelijke situatie wordt op dit ogenblik, met name voor het politienoodnummer 101, bovendien procedureel ondervangen door een samenwerking tussen de verschillende centrales.

 

In het raam van het project Werking 112 bekijken de nooddiensten welke bijkomende initiatieven de taalondersteuning nog verder kunnen verbeteren.

 

02.03  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik hoop dat u toch de bezorgdheid begrijpt. Zoals in dit geval, die tien minuten die daar verloren gegaan zijn, hadden in zekere zin de tweede overval kunnen doen vermijden. Ik hoop dat dit inderdaad verder opgevolgd wordt, dat u dit ook in lopende zaken verder in het oog houdt en dat er werk wordt gemaakt van die taalkennis en taalkunde van die calltakers.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 1354 en vraag nr. 1552 van de heer Degroote zijn omgezet in schriftelijke vragen.

 

03 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de 112-centrales" (nr. 1693)

03 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "les centraux 112" (n° 1693)

 

03.01  Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, mijn vraag sluit wat aan bij de vorige vraag. In de programmawet van december 2009 werden maatregelen genomen om het gemeentepersoneel te detacheren naar het federale niveau. Ik heb een aantal vragen hierover.

 

Zal de detachering van het personeel dat nu een jaar gedetacheerd is, worden voortgezet? Worden deze mensen aangeworven op federaal niveau? Hebt u er enig zicht op hoeveel mensen worden teruggestuurd naar het gemeentelijke niveau? Last but not least: wanneer kunnen wij de uitwerking van een eenvormig statuut verwachten?

 

03.02 Minister Annemie Turtelboom: Beste collega, in de programmawet van einde 2009 werd inderdaad in maatregelen voorzien om het gemeentelijke personeel, tewerkgesteld in de 100-centra, te detacheren naar het federale niveau voor een periode van een jaar. Na deze periode kan dat personeel gefederaliseerd worden. De uitvoeringsKB’s zullen nog ter goedkeuring moeten voorgelegd worden op het syndicaal overleg alvorens aangenomen te kunnen worden. Op dit ogenblik is de situatie ongewijzigd. Het gemeentelijke personeel, tewerkgesteld in de 100-centrale, is nog steeds afhankelijk van de gemeente, verantwoordelijk voor het organiseren van het 100-centrum.

 

03.03  Leen Dierick (CD&V): Dank u voor het zeer korte antwoord. De uitbouw van de 112-centrales is toch al een aantal jaren aan de gang en blijkbaar schijnt dat toch niet echt van de grond te komen. Dat zou anders een heel goede zaak zijn. We zijn daartoe verplicht door de Europese richtlijn ter zake, maar anderzijds is een centraal noodnummer van levensbelang voor de mensen die beroep moeten doen op onze hulpdiensten.

 

Nu blijkt dat niet alleen de hele technische uitbouw van het centrale noodnummer niet van de grond komt, maar ook inzake personeel zijn er nog altijd problemen. Bij de goedkeuring van de programmawet in 2009 hadden we reeds opmerkingen gemaakt en gewaarschuwd voor de werkwijze die gebruikt werd bij de tijdelijke detachering van het gemeentepersoneel. We zijn nu een jaar verder, maar jammer genoeg nog altijd geen stap verder in dit verhaal. We blijven aandringen om snel werk te maken van een eenvormig statuut voor alle personeelsleden van de 112-centrales.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Questions jointes de

- M. Éric Jadot à la ministre de l'Intérieur sur "l'augmentation des plaintes déposées au Comité P et les points d'attention étant apportés à leur typologie en vue d'améliorer la formation des agents de police" (n° 1705)

- M. Koenraad Degroote à la ministre de l'Intérieur sur "l'actualisation de la circulaire 'POL48'" (n° 1709)

- M. Olivier Maingain à la ministre de l'Intérieur sur "les recommandations du Comité permanent P relatives à l'accueil du citoyen par les services de police" (n° 1979)

- M. Olivier Maingain à la ministre de l'Intérieur sur "les recommandations du Comité permanent P relatives à l'utilisation abusive des données policières par certains policiers" (n° 1980)

- M. Olivier Maingain à la ministre de l'Intérieur sur "les recommandations du Comité permanent P relatives au déroulement des missions de recherche" (n° 1981)

- M. Olivier Maingain à la ministre de l'Intérieur sur "les recommandations du Comité permanent P relatives aux atteintes à l'intégrité physique" (n° 1982)

- M. Olivier Maingain à la ministre de l'Intérieur sur "les recommandations du Comité permanent P en matière de saisies" (n° 1983)

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Éric Jadot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toename van het aantal klachten bij het Comité P en de aandacht die aan hun typologie besteed wordt om de opleiding van de politieagenten te verbeteren" (nr. 1705)

- de heer Koenraad Degroote aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de actualisering van de omzendbrief 'POL48'" (nr. 1709)

- de heer Olivier Maingain aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanbevelingen van het Vast Comité P met betrekking tot het onthaal van de burger door de politiediensten" (nr. 1979)

- de heer Olivier Maingain aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanbevelingen van het Vast Comité P met betrekking tot het onrechtmatig gebruik van politionele informatie door bepaalde leden van de politie" (nr. 1980)

- de heer Olivier Maingain aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanbevelingen van het Vast Comité P met betrekking tot het verloop van de onderzoeksopdrachten" (nr. 1981)

- de heer Olivier Maingain aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanbevelingen van het Vast Comité P met betrekking tot de aantasting van de fysieke integriteit" (nr. 1982)

- de heer Olivier Maingain aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanbevelingen van het Vast Comité P met betrekking tot de inbeslagneming" (nr. 1983)

 

Le président: La question n° 1709 de M. Degroote est transformée en question écrite. M. Maingain est absent.

 

04.01  Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, le nombre de plaintes déposées en 2009 auprès du Comité P a augmenté de 2,7 % par rapport à l'année précédente. Au total près de 2 400 plaintes ont été introduites dans le courant de l'année 2009.

 

À la lecture des tendances qualitatives – les faits le plus souvent dénoncés et les enquêtes judiciaires par nature d'infractions enregistrées – présentées dans le dernier rapport du Comité permanent de contrôle des services de police, plusieurs éléments éveillent notre attention et appellent des éclaircissements. Le nombre de faits tels que l'attitude agressive et le comportement désobligeant sont en augmentation. La très forte augmentation des faits liés à des formes de discrimination (+74,4 %) pour l'année 2009 constitue une tendance des plus inquiétantes.

 

Mes questions seront donc les suivantes. Quelle est votre analyse de cet accroissement des plaintes adressées au Comité P au cours de l'année 2009 concernant les différents axes qualitatifs susmentionnés? Concernant l'aspect plus spécifique des dénonciations de discriminations ressenties et vécues par les plaignants, comment expliquez-vous l'écart paradoxal entre la très forte hausse de ces faits et la tendance à une baisse relative des discriminations par les fonctionnaires ou dépositaires de l'autorité publique, tous secteurs confondus, constatée dans le dernier rapport annuel du Centre pour l'égalité des chances? Doit-on craindre en termes d'attention aux aspects de diversité et de non-discrimination une police ne correspondant pas à l'image de notre société et, a fortiori, des autres agents des services publics?

 

Repartant de ces hausses de faits dénoncés afférents à des formes de discriminations, quelles mesures votre département compte-t-il prendre afin de les prévenir et d'améliorer la qualité des missions de service public des agents de police?

 

04.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur Jadot, j'ai lu avec beaucoup d'attention le rapport du Comité P et je me réjouis de l'initiative visant à instaurer un débat et un monitoring parlementaire des vingt-deux recommandations. De même que les différents responsables de la police intégrée, je me tiens à l'entière disposition du parlement. J'ai d'ailleurs déjà invité le commissaire général et le président de la CPPL (Commission permanente de la police locale) à me faire part de leurs observations et propositions.

 

Je puis d'ores et déjà vous communiquer les réponses suivantes aux points particuliers que vous avez soulevés dans vos questions.

 

S'agissant de la formation de base et continue, une attention particulière est accordée à la thématique multiculturelle au sens large. Je crois, dès lors, que notre police sera bien à l'image de notre société.

 

La coopération avec le Centre pour l'égalité des chances est évaluée annuellement au mois de janvier en vue de la reconduire tout en tâchant de l'améliorer.

 

04.03  Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je me réjouis que vous soyez très attentive à cette situation. Les dernières statistiques que j'ai évoquées étaient assez alarmantes. Je ne manquerai pas de suivre ce dossier et de vous réinterroger à son propos, le cas échéant.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vragen nrs. 1811, 1812 en 1813 van mevrouw Delacroix-Rolin zijn omgezet in schriftelijke vragen. Vraag nr. 1902 van de heer Tuybens is uitgesteld.

 

05 Vraag van de heer Jan Van Esbroeck aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de instelling van een e-loket voor de private bewakingssector" (nr. 1933)

05 Question de M. Jan Van Esbroeck à la ministre de l'Intérieur sur "la création d'un guichet électronique pour le secteur du gardiennage privé" (n° 1933)

 

05.01  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, in de sector van de private bewaking is men, zeer terecht mijns inziens, onderworpen aan een strenge controle op basis van de principes die zijn vastgelegd in de wet van 10 april 1990 op de private en de bijzondere bewaking.

 

Een groot aantal administratieve verplichtingen is daarvan het logische gevolg. De procedures om bepaalde documenten en vergunningen aan te vragen en om bepaalde informatie aan de bevoegde overheid te bezorgen, worden door de bewakingsondernemingen echter vaak als omslachtig en tijdrovend ervaren. De instelling van een e-loket zou dan ook heel wat tijdswinst en kostenbesparingen kunnen opleveren.

 

In zijn antwoord op een vraag om uitleg antwoordde minister De Padt in 2009 in de Senaat dat er een project is in het kader van de informatisering en de administratieve vereenvoudiging en dat het e-loket volop wordt getest. Dat was in 2009.

 

Mevrouw de minister, wat houdt dat project in het kader van de informatisering en de administratieve vereenvoudiging precies in? Hoeveel van dat project werd ondertussen ook effectief gerealiseerd?

 

Volgens welke planning zal het project verder worden geïmplementeerd? Heeft de implementatie van het project achterstand opgelopen en, zo ja, waaraan is de achterstand te wijten?

 

In welk budget werd voorzien voor de realisatie van het informatiseringsproject? Welke uitgaven werden reeds gedaan met betrekking tot het project? Werd daarvoor een beroep gedaan op het Fonds voor de bewakingsondernemingen en, zo ja, voor welk bedrag?

 

05.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijn administratie heeft inderdaad een plan uitgewerkt om in het kader van de administratieve vereenvoudiging een aantal frequent gebruikte processen tussen de administratie en de ondernemingen in de sector van de private veiligheid elektronisch te laten verlopen. Daardoor kan een groot deel van de op papier gevoerde briefwisseling vervallen. Het gaat onder meer om de aflevering van diploma’s en attesten door opleidingsinstellingen, de aanvragen met betrekking tot het veiligheidsonderzoek en de aanvragen van identificatiekaarten voor bewakingsagenten.

 

De onderneming die de informatiseringsprocessen moet realiseren, heeft echter vastgesteld dat de meeste van de projecten pas kunnen worden gerealiseerd, nadat de architectuur en de programmatuur van het elektronisch beheer van de gegevens door mijn administratie herschreven en gemoderniseerd zijn. Die basisopdracht zal in de zomer van 2011 worden gefinaliseerd. Een eerste elektronische formulier, waarvoor de aanpassing niet vereist is, kan binnenkort, in maart 2011, in werking treden. Het betreft de aanmelding van bewakingsactiviteiten aan politiediensten.

 

In de zomer van 2011 zal een planning opgemaakt worden voor de integratie van de geplande e-lokettoepassingen in het herschreven basisprogramma. Dat zal gebeuren naar gelang van de budgettaire mogelijkheden binnen het Fonds van de bewakingsondernemingen.

 

05.03  Jan Van Esbroeck (N-VA): Mevrouw de minister, ik ben blij dat er werk van gemaakt wordt en dat wij vanaf maart daar de eerste resultaten van zullen zien.

 

Ik had graag iets meer informatie over de budgetten in het antwoord gehad, maar misschien moet ik dat via een schriftelijke vraag eens aan uw diensten vragen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Questions jointes de

- M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "la redevance incendie en province de Namur" (n° 1539)

- M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "la mise en place des pré-zones" (n° 1542)

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bijdrage in de kosten van de brandweerdienst in de provincie Namen" (nr. 1539)

- de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de oprichting van prezones" (nr. 1542)

 

06.01  Joseph George (cdH): Madame la ministre, les pré-zones sont actuellement mises en place. La situation a-t-elle évolué en province de Namur? Dans l'état actuel des choses, ce sont les services concernés qui se trouvent pénalisés puisque ne pouvant bénéficier de moyens complémentaires. Cette situation ne risque-t-elle pas de mettre aussi en péril l'ensemble du dispositif concernant les nouvelles zones de police et l'aide la plus adéquate?

 

Ma seconde question a trait aux informations qui concernent la mise en place des pré-zones et des moyens budgétaires. Dans ce cadre, elles doivent notamment procéder à l'un ou l'autre engagement, notamment de responsables ayant en charge la coordination et l'aide apportée dans le cadre desdites pré-zones. Il est évidemment difficile de trouver les personnes voulues.

 

Par ailleurs, les engagements budgétaires pris par les communes sont évidemment limités par les promesses de subsidiation du fédéral, ce qui complique la situation. Je comprends qu'il vous soit difficile de vous engager pour l'avenir. Mais je ne vous en veux pas en posant la question. Elle n'a d'autre but que de déterminer la façon dont nous pourrions opérer le mieux possible dans les prochains mois.

 

06.02  Annemie Turtelboom, ministre: Cher collègue, tout d'abord, je vous adresse mes meilleurs vœux pour 2011, car vous n'étiez pas encore présent lorsque je les ai adressés aux commissaires tout à l'heure.

 

Le projet des pré-zones opérationnelles est une étape importante dans la mise en place des futures zones de secours. J'ai donc demandé à pouvoir bénéficier des moyens nécessaires pour prolonger ce projet en 2011.

 

L'arrêté royal pour les pré-zones opérationnelles 2011 a été approuvé par le Conseil des ministres le 22 décembre 2010.

 

En ce qui concerne la situation en province de Namur, le dossier est pendant devant le Conseil d'État à la suite du recours introduit par certaines communes de la province, à savoir Namur et Andenne, à l'encontre du refus implicite, selon ces communes, d'octroyer des subsides au projet de convention introduit par dix communes namuroises sous le nom "NAGE".

 

Il est regrettable que les services d'incendie de la province de Namur ne puissent pas bénéficier de crédits dans le cadre du projet PZO, mais ce projet est fondé sur la volonté de toutes les communes d'une zone de travailler ensemble.

 

Pour ce qui concerne plus précisément l'aide adéquate la plus rapide, ce principe n'est, en soi, pas mis en péril par le défaut de PZO en province de Namur, puisqu'il trouve sa source dans la loi du 15 mai 2007 et doit être appliqué par les services d'incendie depuis le 10 août 2007.

 

Les PZO permettent d'intensifier la collaboration entre les services d'incendie et de renforcer celle entre les zones. En province de Namur, il est de la responsabilité des communes de mettre en place les outils nécessaires pour assurer le meilleur service aux citoyens.

 

06.03  Joseph George (cdH): Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je prends note avec satisfaction que le Conseil des ministres a pris la décision le 22 décembre dernier. Même si certains ne sont pas dans les futurs cadres de pré-zones, ils doivent apporter l'aide la plus adéquate en fonction de la loi.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Olivier Maingain à la ministre de l'Intérieur sur "la banque de données ViCLAS" (n° 1400)

07 Vraag van de heer Olivier Maingain aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de databank ViCLAS" (nr. 1400)

 

07.01  Olivier Maingain (MR): Monsieur le président, madame la ministre, j'avais interrogé votre collègue ministre de la Justice, en fin d'année dernière, concernant la gestion de la banque de données ViCLAS. Née au Canada, elle reprend sur un modèle standardisé de plusieurs pays européens et nord-américains un ensemble de renseignements concernant des enquêtes à charge de faits constitutifs d'abus sexuels, et ce avant toute décision de justice.

 

Lorsque le ministre de la Justice m'a répondu, il m'a fait part de ce que l'encodage des données pour mise à jour prenait malheureusement quelque retard en raison d'un nombre insuffisant de membres de la police fédérale chargés de cette tâche. Le texte écrit de ma question reprenait les chiffres exacts, mais il manquait à tout le moins cinq à six agents affectés à l'encodage.

 

Je n'ignore pas que les besoins de la police fédérale sont multiples. Néanmoins, au regard d'une préoccupation qui, depuis l'affaire Dutroux, s'est régulièrement réaffirmée dans la lutte contre ce type de délinquance et du fait que, dans d'autres pays, grâce à une bonne tenue de cette banque de données, l'identification d'auteurs de tels faits a pu être réalisée via un recoupement permettant de vérifier le modus operandi, j'aimerais m'assurer de votre volonté et de celle de vos services d'affecter les moyens en personnel et en équipement (informatique, etc.) à la gestion de la banque de données ViCLAS. Il convient que cet outil devienne pleinement opérationnel.

 

07.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, s'agissant de l'effectif du service Agression, il est vrai qu'il est actuellement réduit à sept personnes en raison de départs (mobilité ou autres). Lors du contrôle budgétaire de 2010, j'ai obtenu 300 TFE supplémentaires en vue de stabiliser le déficit global en personnel de la police fédérale à 5,3 %. En tenant compte de celui-ci, la police judiciaire fédérale s'efforce d'augmenter pas à pas la capacité de ce service afin d'atteindre de nouveau un effectif de dix personnes.

 

L'élaboration de la circulaire à laquelle vous vous référez relève de la compétence prioritaire du Collège des procureurs généraux et de mon collègue de la Justice. Il va de soi que je leur apporterai ma collaboration.

 

Quant aux liens informatiques, chaque élément saisi est enregistré dans la Banque nationale de données. Pour le reste, le système n'est pas relié directement à d'autres banques de données nationales ou internationales. Cependant, il est possible de produire des comparaisons à l'échelle internationale, étant donné que la plupart de nos voisins sont équipés du même système et disposent donc du même type de données que la Belgique.

 

07.03  Olivier Maingain (MR): Madame la ministre, je vous remercie de ces précisions, mais il subsiste deux interrogations. D'abord, où en sommes-nous dans l'encodage? Autrement dit, l'arriéré est-il considérable? Ensuite, quand vous parlez de compléter l'effectif étape par étape, je voudrais savoir quel est le délai prévu. Ou bien est-ce de l'ordre de l'incantation?

 

07.04  Annemie Turtelboom, ministre: Je ne dispose pas d'information sur l'ampleur de l'arriéré. Mais je vais me renseigner et vous envoyer la réponse aussi vite que possible.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Questions jointes de

- M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "la redevance incendie pour les diverses villes et communes du Royaume et son influence sur les budgets 2011" (n° 1540)

- M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "la redevance incendie pour les communes-centre de groupe" (n° 1541)

- M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "la méthode de calcul, dans les diverses provinces et à l'intérieur des provinces, des redevances incendie" (n° 1543)

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bijdrage in de kosten van de brandweerdiensten voor de Belgische steden en gemeenten en de gevolgen daarvan voor de begrotingen van 2011" (nr. 1540)

- de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bijdrage in de kosten van de brandweerdiensten voor de gemeenten-groepscentra" (nr. 1541)

- de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de manier waarop de bijdrage in de kosten van de brandweerdiensten wordt berekend door de provincies en binnen elke provincie" (nr. 1543)

 

08.01  Joseph George (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, vous connaissez comme moi l'arrêt rendu par le Conseil d'État au mois de juin dernier et le problème que celui-ci nous pose.

 

En effet, l'arrêté royal d'octobre 2006 déterminant les normes applicables pour la fixation des frais admissibles et la quote-part supportée par les communes-centre et par les communes desservies a été annulé. Les villes et communes de l'ensemble du Royaume sont en train d'élaborer leurs budgets communaux. Certains l'ont déjà voté d'ailleurs.

 

En Wallonie – je ne sais pas si c'est le cas en Flandre –, les communes-centre, d'après les instructions reçues du gouvernement wallon, ne peuvent établir leurs prévisions de budget concernant les quotes-parts supportées par les communes desservies ou les communes-centre qu'en se basant sur les fameuses redevances trimestrielles qui se fondent, elles, sur les derniers comptes approuvés, ce qui entraîne évidemment une perte importante pour les communes-centre. En effet, les critères de répartition étaient déjà critiquables mais les derniers comptes approuvés remontent à plusieurs années. Il y a donc un décalage de trois à quatre ans par rapport aux prévisions budgétaires actuelles. On sait pourtant que depuis trois ou quatre ans, l'indexation des charges et salaires et les frais engagés par ces communes ont modifié les charges financières.

 

Cela risque d'entraîner de graves déséquilibres car, un jour ou l'autre, il faudra bien rééquilibrer avec les comptes définitifs. Or plus le trou est important, plus la situation sera compliquée à régler

 

Ne convient-il pas que des instructions claires soient données pour éviter semblable situation? En effet, se baser uniquement sur des redevances trimestrielles provisoires fixées sur les derniers comptes approuvés, avec trois, quatre ans de retard, cela engendre des situations compliquées.

 

Par ailleurs, mes deux dernières questions suivent la même ligne. Elles sont également basées sur les problèmes posés par cet arrêt du Conseil d'État du 4 juin dernier.

 

Le 5 octobre dernier, vous m'indiquiez et je vous en remerciais, que le gouverneur de la province ne disposait plus de base réglementaire et que votre administration examinait les différentes pistes pour disposer dans les meilleurs délais d'une nouvelle base réglementaire. Je ne sais pas si une solution a pu être dessinée ou quand on peut en espérer une. Dans l'état actuel des choses, on n'a aucune base. Si on reprend la loi, si on doit déterminer aujourd'hui entre la commune-centre et la commune desservie on n'a plus aucune base pour déterminer sur quels critères travailler. Les gouverneurs des provinces invitent d'ailleurs les communes à s'arranger entre elles. C'est impossible. Madame la ministre, vous comprenez la situation et vous vous rendez bien compte que cet arrangement est impossible. Jamais on ne s'arrangera pour payer un peu plus et l'autre un peu moins.

 

Nous allons donc devoir approuver les comptes des années postérieures. Plus l'on tarde à prendre de nouvelles dispositions, plus les problèmes seront importants.

 

J'ai été également interpellé, à la lecture de l'arrêt du Conseil d'État, par le fait qu'il semble bien que les gouverneurs aient utilisé assez largement la faculté que leur réservait l'arrêté royal de 2006, à savoir de pouvoir eux-mêmes fixer les critères. C'est ce que l'arrêt du Conseil d'État reproche. Il dit qu'il appartenait au ministre de l'Intérieur (fonctionnellement, dirais-je) de fixer les critères et la répartition, le gouverneur n'étant que le bras pour établir les calculs.

 

Le Conseil d'État reprochait le fait qu'on ait laissé trop de liberté aux gouverneurs des provinces. Or, il apparaît que les calculs des gouverneurs diffèrent de province à province, ce qui est inquiétant, et que la pondération des critères prévus par la loi serait différente en fonction des provinces. Est-ce vrai ou pas? On me dit même qu'il y aurait des écarts sur les pondérations au sein d'une même province qui comporte plusieurs zones.

 

Madame la ministre, qu'en est-il? Y a-t-il des écarts entre ces pondérations?

 

C'est assez interpellant tant pour les communes-centre que pour les communes desservies.

 

08.02  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, la répartition des frais entre les communes protégées par les services d'incendie de la même catégorie se fait sur base d'une formule identique pour l'ensemble du Royaume. Cette formule est fixée dans la loi du 31 décembre 1963 sur la protection civile.

 

Quant aux communes dotées d'un service d'incendie, l'arrêté royal du 22 octobre 2006 déterminait les éléments sur base desquels le gouverneur de province fixait la quote-part des frais qui leur incombait par les frais exposés à partir du 1er janvier 2006. Cet arrêté royal, annulé par le Conseil d'État, disposait que la formule devait être identique au sein de la province pour tous les services d'incendie de la même catégorie et qu'elle devait tenir compte, à tout le moins, de la population et du revenu cadastral de la commune.

 

Chaque gouverneur était donc compétent pour établir une formule pour le calcul de la quote-part des communes dotées de services d'incendie de chacune des catégories X et Z. Ces formules variaient selon les provinces en fonction des circonstances régionales et locales.

 

Les décisions des gouverneurs relatives à cet objet étaient soumises à mon approbation. À cet égard, j'ai été particulièrement attentive à ce que la répartition des frais s'appuie sur des critères objectifs et à ce que la décision du gouverneur soit motivée de manière formelle.

 

L'arrêt du Conseil d'État du 4 juin 2010 n'a effectivement d'influence que sur la régularisation définitive établie par les gouverneurs des provinces pour les frais exposés par les communes-centre à partir du 1er janvier 2006. Il existe toujours une base légale pour l'établissement des redevances trimestrielles provisoires des communes protégées, c'est-à-dire celles qui ne disposent pas d'un service d'incendie. Ces avances trimestrielles sont calculées en prenant comme base la dernière redevance définitive payée.

 

Les finances des communes-centre de groupe ne sont donc pas en péril puisqu'elles continuent à percevoir ces avances trimestrielles. Rien ne s'oppose à ce que le gouverneur puisse procéder le cas échéant à la répartition définitive des frais exposés avant le 1er janvier 2006 puisque ces frais n'étaient pas visés par l'arrêté royal annulé. Seule la régularisation définitive pour les frais exposés après le 1er janvier 2006 est actuellement impossible.

 

En ce qui concerne une nouvelle base réglementaire, une piste de solution sera prochainement soumise à l'avis de la conférence des gouverneurs. Il convient cependant d'observer qu'une telle réglementation ne pourra pas être adoptée en période d'affaires courantes. Quant à la tutelle sur l'élaboration des budgets communaux, celle-ci relève de la compétence des Régions et il ne m'appartient pas de me prononcer quant à la pertinence des instructions régionales en la matière.

 

08.03  Joseph George (cdH): Madame la ministre, il est vrai qu'on peut considérer que les finances ne sont pas mises en péril parce qu'on continue à prélever et à verser aux communes-centre les cotisations trimestrielles provisoires mais l'écart entre les provisoires qui remontent à quatre ans et les effectives sur la base d'une nouvelle répartition ne fait qu'augmenter d'année en année. L'indexation des charges est telle que l'écart est en train d'augmenter. Quand on va procéder aux régularisations, le rattrapage sera d'autant plus important. C'est cela qui va mettre en péril les communes desservies, cette fois. C'est pour cela que cette réglementation doit être adoptée. Je prends note du fait que le travail est en cours mais qu'on attend que les choses se stabilisent sur le plan institutionnel.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Questions jointes de

- M. Josy Arens à la ministre de l'Intérieur sur "la citation en justice des zones de police par certains agents" (n° 1922)

- M. Laurent Devin à la ministre de l'Intérieur sur "l'assignation des zones de police du pays par des membres du corps des polices zonales à propos de l'octroi de la prime Copernic" (n° 1976)

09 Samengevoegde vragen van

- de heer Josy Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de dagvaarding van de politiezones door een aantal agenten" (nr. 1922)

- de heer Laurent Devin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de dagvaarding van de politiezones van België door leden van het korps van de zonale politie aangaande de toekenning van de Copernicuspremie" (nr. 1976)

 

09.01  Josy Arens (cdH): Madame la ministre, je reviens sur une question qui vous a déjà été adressée. Mais un élément nouveau est intervenu. Il concerne très largement l'ensemble des mandataires locaux et surtout les bourgmestres et échevins.

 

En effet, le 30 décembre dernier, nos zones de police ont été citées par des membres du corps de nos polices zonales. Ceux-ci demandent l'octroi de la prime Copernic pour les années 2002 à 2010 pour autant qu'elle ne leur ait pas été accordée.

 

Ils demandent également l'établissement pour chaque requérant d'une fiche de paie qui contient le calcul de la prime Copernic pour les années susmentionnées, conformément aux modalités de calcul de l'arrêté royal précité du 10 juillet 2002 octroyant une prime Copernic à certains membres du cadre logistique et administratif de la police intégrée.

 

Enfin, ils demandent pour chaque requérant une fiche de paie endéans un délai d'un mois à dater de la signature du futur jugement à intervenir, faute de quoi la citée sera contrainte de payer une astreinte de 50 euros par jour de retard aux requérants.

 

Vous n'êtes pas sans savoir, madame la ministre, que toute cette problématique nécessite le recours par nos zones à des bureaux d'avocats et que cela génère des frais importants pour toutes nos zones. Aussi comment comptez-vous agir face à ce problème? En effet, j'estime que le fédéral doit déjà aujourd'hui agir, de façon globale, dans cette problématique qui nous concerne tous. Que conseillez-vous aux gestionnaires des zones de police? Plusieurs zones se sont réunies dans la province du Luxembourg pour essayer de trouver une solution face à cette problématique. Mais que nous conseillez-vous?

 

Dans un premier temps, nous avons désigné un bureau d'avocats, car nous sommes cités à comparaître le 17 ou le 21 janvier. Nous avons effectué une série de calculs au niveau de nos différentes zones. Si nous sommes condamnés, la capacité budgétaire de celles-ci ne nous permettra pas de faire face au coût financier de cette opération.

 

Nous comptons énormément sur le gouvernement fédéral, peu importe qu'il soit en affaires courantes ou pas, pour nous aider à régler cet important problème.

 

09.02  Laurent Devin (PS): Monsieur le président, madame la ministre, à la fin de l'année 2010, des membres du corps des polices locales ont assigné en justice les zones de police de notre pays. Cette assignation concerne le versement par les zones de police de la prime Copernic aux requérants.

 

Le premier appel téléphonique que j'ai reçu cette année fut d'ailleurs celui du chef de ma zone me demandant de réagir dans l'urgence étant donné que nous comparaissions ce jour-là en justice et qu'il convenait de s'y présenter. Ce n'était pas un cadeau, car certains appels sont nettement plus agréables.

 

En effet, les requérants réclament le versement de la prime Copernic pour les années allant de 2002 à 2010, et ce, bien évidemment, pour autant qu'elle ne leur ait pas déjà été accordée. De plus, les requérants demandent que les zones soient contraintes d'établir, pour chaque plaignant, une fiche de paie pour les années précitées, et ce, conformément aux modalités de calcul contenues dans l'arrêté royal du 10 juillet 2002 qui permet l'octroi de la prime Copernic à certains membres du personnel CALog.

 

Les requérants demandent également que ces fiches de paie soient établies au maximum un mois après le jugement si, d'aventure, le tribunal leur donnait gain de cause. À défaut de quoi, les zones seraient condamnées à verser une astreinte de 50 euros par jour de retard et par requérant. En outre, ils réclament que la prime Copernic soit payée dans les deux mois qui suivent ce jugement.

 

ln fine, les requérants demandent que des intérêts moratoires sur ces montants, conformément à l'article 10 de la loi sur la protection salariale, soient également versés.

 

Madame la ministre, il ne m'appartient pas de juger du bien-fondé de l'action entreprise par les requérants. Toutefois, suite à cette assignation en justice des zones, je voudrais tout d'abord connaître votre sentiment personnel par rapport à cette initiative qui touche les zones de police en général.

 

L'Union des Villes et Communes wallonnes s'est positionnée; elle s'arme actuellement face à ces plaintes. Nous aurons probablement à réagir prochainement de manière groupée. Pour ce faire, l'Union se tient à notre disposition.

 

Nous devons donc réfléchir à une action en commun. Ensuite, vous n'ignorez pas les difficultés financières inhérentes aux zones de notre pays. Une condamnation serait problématique, d'autant plus qu'à la source de tout cela, se trouve l'État fédéral.

 

Je voudrais donc savoir quelles initiatives vous comptez prendre pour aider les zones dans l'éventualité d'une condamnation. Mais, avant cela, l'État fédéral ne peut-il pas déjà faire un geste? En effet, il est bien à l'origine de cette situation – je n'ai pas encore dit "problème" ni "faute"… Je remonte donc, en quelque sorte, madame la ministre, à la source.

 

09.03  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, je pense que la source doit dater de 2001 ou 2002, pendant la réforme Copernic.

 

Tout d'abord, je viens de donner instruction pour interjeter appel contre le jugement du 28 septembre 2010 du tribunal de Bruxelles. En effet, ces derniers jours, de nouvelles citations ont été introduites massivement. La moitié des policiers – environ 20 000 – ont ainsi esté en justice. À supposer que cette affaire se conclue sur un arrêt qui débouterait l'autorité, il importe qu'en tant que bon père, ou plutôt bonne mère de famille… même si cela ne se dit pas…

 

09.04  Olivier Maingain (MR): Si, à Marseille! "Bonne mère!"

 

09.05  Annemie Turtelboom, ministre: Il importe donc, en bon père de famille, de limiter les délais qui serviront de base pour le calcul des intérêts moratoires. C'est pourquoi j'ai donné instruction à titre conservatoire d'introduire l'appel. Ceci ne porte bien évidemment pas préjudice aux éventuelles négociations menées par le prochain gouvernement quant au fond mais aussi quant à une répartition financière.

 

Par conséquent, pour vous répondre précisément, ces décisions ne me reviennent plus. Cela dit, je comprends parfaitement vos soucis, ainsi que les questions qui en découlent. Sachez qu'une réunion de coordination avec la Commission permanente de la police locale et avec les associations des villes et communes a déjà eu lieu pas plus tard qu'hier. Des accords pratiques ont été conclus pour gérer au mieux ce contentieux tant au niveau des autorités locales que fédérales. Les services juridiques de la police fédérale en assureront le suivi.

 

09.06  Josy Arens (cdH): Madame la ministre, je vous remercie de votre réponse. Vous dites que vous interjetez appel de l'arrêt du 28 septembre 2010. Cela concerne bien toutes les zones de police?

 

09.07  Annemie Turtelboom, ministre: Bien sûr! C'est la raison pour laquelle nous nous sommes réunis hier avec les unions des villes et communes afin de determiner les intérêts communs. Nous allons aussi aider les communes à développer une argumentation juridique en ce qui concerne les intérêts qui ne sont évidemment pas communs. Concernant la répartition, il revient aux communes d'argumenter elles-mêmes. Quant aux intérêts communs, nous avons rencontré l'Association des villes et communes ainsi que la Commission permanente.

 

09.08  Josy Arens (cdH): Lors des discussions que nous avons eues avec les trois zones du Sud-Luxembourg, nous estimions également que ces décisions dépendent du fédéral et qu'il serait logique qu'elles soient financées par le fédéral. Nous nous sommes remémoré la prime de fin d'année, qui est une décision nationale mais qui est financée par les zones de police. Je ne veux pas être alarmiste mais cela nous place dans une situation proche de la cessation de paiement. Nous n'avons plus les moyens financiers pour faire face à ce qui se présente à nous. Je n'oublierai jamais qu'au début de cette réforme des zones de police, on nous a toujours dit qu'il n'y aurait pas d'incidence financière pour nos communes. Aujourd'hui, nous sommes dans une telle situation que c'est quasiment la faillite des zones qui se profile!

 

J'insiste, je compte vraiment sur vous pour adopter une approche globale et nationale face à ce problème. Ce sont toutes les zones qui sont assignées en justice et je crois qu'il faut adopter une approche globale. Je reste convaincu que le fédéral doit intervenir dans le financement des décisions qu'il a prises et qu'il a mal gérées.

 

C'est le message que m'ont demandé de vous transmettre les responsables des zones de police du Luxembourg.

 

09.09  Laurent Devin (PS): Monsieur le président, madame la ministre, je prends acte du fait que le gouvernement fédéral va en appel de la décision.

 

Dans le cas qui nous occupe, l'argent dont disposent les zones pourrait être mieux utilisé qu'à diligenter des actions en justice, pour des cas qui sont certes préoccupants mais dont elles ne sont pas à l'origine.

 

Pour le reste, je fais confiance au bon sens et à l'intelligence de chacun pour que ce problème soit rapidement réglé et que nous puissions être certains des moyens dont nous disposons pour la sécurité de notre population.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "winkeldiefstallen in België" (nr. 1950)

10 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "les vols à l'étalage en Belgique" (n° 1950)

 

10.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dieven werken steeds beter georganiseerd. Het winkelpersoneel staat dus vaak machteloos, ondanks alle mogelijke maatregelen die ze treffen. Winkels worden met camera’s uitgerust; winkelpersoneel bewaakt de uitgangen van de winkels: het houdt de dieven niet langer tegen.

 

Daarom is het belangrijk dat de politie voldoende financiële maar in de eerste plaats politieke ruimte krijgt om in gespecialiseerde eenheden te investeren, zoals de resultaten in bepaalde politiezones aantonen. Er is bijvoorbeeld het verhaal van een eenheid van vijf politiemensen in, naar ik meen, de zone Gent. De eenheid slaagde er tijdens de drukste periode van het eindejaar in de winkelstraten in maar liefst 250 winkeldieven te klissen.

 

Het viel de betrokkenen op – dit is ook de strekking van mijn vraag, mevrouw de minister – dat bijzonder veel winkeldieven illegaal in België verbleven en dat de Dienst Vreemdelingenzaken, ondanks de vaststelling op heterdaad van de diefstal, niet geneigd leek de desbetreffende illegalen uit het land te zetten of actie te ondernemen.

 

Ik zou dus concreet het volgende willen vragen.

 

Ten eerste, klopt het dat winkeldiefstallen vaak door illegalen worden gepleegd? Hebt u ter zake cijfermateriaal? Werd al onderzoek naar het fenomeen gedaan?

 

Ten tweede, hoe zit het met de zwaardere misdrijven? Ik bedoel vooral misdaden en misdrijven met geweld. Hoe zit het met het aandeel van de illegalen in dergelijke misdrijven? Ik lees immers vaak in de krant dat allerlei ongure personen zware misdrijven plegen. Wordt er cijfermateriaal ter zake bijgehouden?

 

Het antwoord op de eerste en tweede vraag mag u mij gerust op papier bezorgen. De derde en de vierde vraag gaan over de positie en de taak van de Dienst Vreemdelingenzaken.

 

Ten derde, waarom zou de Dienst Vreemdelingenzaken zijn medewerking aan de politie weigeren? Waarom zou voornoemde dienst bijvoorbeeld illegalen die op heterdaad worden betrapt, weigeren uit het land te zetten? Wat is de officiële gedragslijn ter zake?

 

Ten vierde, sommige politiemensen gaan in hun commentaar nog verder. Zij stellen dat de Dienst Vreemdelingenzaken zelfs zijn medewerking zou weigeren, wanneer de politie zou kunnen aantonen dat de betrokken illegalen enkel in ons land vertoeven om de diefstallen te plegen. Zij zijn hier werkelijk met de bedoeling in de criminaliteit te stappen. Zelfs in dergelijke gevallen zou – ik citeer enkel de betrokken politiemensen – de Dienst Vreemdelingenzaken weigeren zijn medewerking te verlenen.

 

Mevrouw de minister, het is een bizar verhaal. Ik hoop dus dat u voor mij het licht kan laten schijnen.

 

10.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer Logghe, u doelt wellicht op de zogenaamde trekkersbrigade van de politiezone Brussel Hoofdstad Elsene. Die heeft het afgelopen jaar in totaal 295 gauwdieven op heterdaad betrapt, waaronder 30 illegalen, die onmiddellijk worden gerepatrieerd na interventie van de Dienst Vreemdelingenzaken.

 

Op het centraal niveau zijn er geen gegevens beschikbaar over het aandeel van illegalen bij het plegen van misdrijven. In de algemene nationale gegevensbank ANG wordt enkel de nationaliteit van de verdachte opgenomen.

 

Mogelijks kan mijn collega van Justitie u inlichten over wetenschappelijk onderzoek dat desbetreffend wordt gevoerd.

 

Uw laatste twee vragen behoren sinds juli 2009 tot de bevoegdheid van de staatssecretaris van Migratie en Asielbeleid.

 

10.03  Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, helaas voor u gaat het niet over de Brusselse patrouille, maar over de Gentse politie, die met vijf mensen gespecialiseerd is in het voorkomen van winkeldiefstallen. Het gaat inderdaad over een zaak van eind vorig jaar. Wat dat betreft, zit u er dus naast.

 

Uw antwoord voldoet mij ten enenmale niet. Het was mij al bekend dat er weinig cijfermateriaal wordt bijgehouden in België, zeker als het relevant kan zijn.

 

Mijn vragen 3 en 4 zal ik aan de staatssecretaris voorleggen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De heren Van Hecke en Landuyt zijn niet aanwezig voor hun vragen nrs. 1467, 1468 en 1487. De samengevoegde vragen van de heer Jadot over het Comité P zijn al gesteld, wat de vragen nrs. 1979, 1980, 1981, 1982 en 1983 van de heer Maingain zonder voorwerp maakt.

 

11 Question de M. Laurent Devin au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le fonds de la sécurité routière" (n° 1753)

11 Vraag van de heer Laurent Devin aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het verkeersveiligheidsfonds" (nr. 1753)

 

11.01  Laurent Devin (PS): Monsieur le président, madame la ministre, je reviens une deuxième fois vers vous. Je vous interpelle avec grand plaisir, mais lors d'une précédente question vous m'aviez invité à m'adresser à M. Reynders, ce que j'ai fait. J'ai donc suivi votre conseil et j'ai interpellé le ministre des Finances qui a refusé de me répondre, ce qui n'est pas votre cas. En effet, vous ne refusez pas de répondre.

 

11.02  Annemie Turtelboom, ministre: Jamais! Je n'oserais d'ailleurs pas le faire.

 

11.03  Laurent Devin (PS): Toujours est-il qu'il a refusé de répondre à ma question en me disant qu'elle relevait exclusivement de votre compétence.

 

Je n'ai donc pas d'autre solution que de revenir vers vous. Permettez-moi donc de vous reposer ma question en vous demandant de ne pas m'inviter à m'adresser à M. Reynders.

 

Madame la ministre, le Fonds pour la sécurité routière a été complètement revu en 2008. Cette révision a permis l'adoption du principe que la sécurité routière est devenue une septième fonctionnalité du service minimum de police à la population.

 

Cette refonte a permis que le Fonds de sécurité routière reçoive un financement récurrent des zones de police afin de permettre à celles-ci d'assurer une réelle effectivité dans la lutte contre l'insécurité routière.

 

En outre, il est prévu qu'en plus de ce financement récurrent, des moyens supplémentaires dégagés par le Fonds de sécurité routière soient désormais répartis entre les Régions sur la base de la localisation de la constatation des infractions de la loi relative en matière de circulation routière.

 

Après cette répartition régionale, le montant est réparti entre les zones sur la base d'une série de critères (catégorie de la zone de police, diminution du nombre de victimes et nombre de kilomètres de routes, etc.).

 

En clair, il est prévu, d'une part, un financement structurel d'un montant égal à 2007 indexé et, d'autre part, un financement complémentaire variable en fonction des résultats répartis par Région et ensuite par zone.

 

Dans le budget des communes, le montant du financement complémentaire est, par définition, inconnu. Cependant, vous en conviendrez, cela entraîne une relative incertitude.

 

Une circulaire précise qu'en attendant confirmation du montant, les communes doivent mentionner le montant de l'année dernière. C'est un moindre mal, mais cela ne permet pas d'avoir de garanties sur le montant de l'année en cours.

 

Madame la ministre, ne pensez-vous pas que le système actuel engendre des incertitudes qui peuvent être incommodantes lors de l'élaboration du budget des communes? Ne serait-il pas plus intéressant de communiquer aux communes un montant minimum garanti qui permettrait d'avoir des certitudes quant à la part variable de financement? Quand on élabore les budgets de police en fin d'année, il serait souhaitable que l'on puisse savoir sur quel montant minimum on peut s'appuyer. Si par la suite, une bonne nouvelle tombe, tant mieux, mais en tout cas cela permettrait de ne pas devoir revoir à la baisse les actions en matière de sécurité. C'est, en tout cas, ce que nous souhaitons tous.

 

Madame la ministre, j'attends votre réponse.

 

11.04  Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur Devin, je peux vous informer que depuis la loi-programme de 2008, plus aucun plan d'action en matière de sécurité routière ne doit m'être soumis. Les zones de police reçoivent chaque année un montant garanti qui correspond à celui octroyé pour l'année 2007. Les incertitudes dont vous faites mention résultent du fait que l'article 84 de la loi-programme de 2008 stipule que les recettes supplémentaires par rapport à l'année budgétaire 2007 sont réparties entre les Régions sur la base de la localisation de la constatation des infractions et selon les modalités à déterminer par le Roi.

 

Ces modalités n'ont pas encore été déterminées par un arrêté royal mais jusqu'en 2009, il n'y a jamais eu de solde à répartir. Cette répartition régionale ne concerne pas les Régions en tant que telles. Il s'agit d'un critère géographique basé sur la localisation de la constatation de l'infraction au sein des trois Régions.

 

Président: Theo Francken.

Voorzitter: Theo Francken.

 

Enfin, l'article 84 précise qu'une fois cette première répartition entre les trois Régions déterminée, une répartition entre les zones de police et la police fédérale est accomplie sur la base des trois critères: catégorisation des zones de police et de la police fédérale en fonction du cadre organique, diminution du nombre de victimes et kilométrage des voiries. Mais je le répète, les modalités pratiques doivent encore être déterminées par l'arrêté royal et en outre, cette partie variable dépendra des recettes engendrées chaque année par le fonds de sécurité routière. Nul ne peut garantir en effet qu'il présentera chaque année un surplus par rapport au montant 2007 indexé ni déterminer son ampleur.

 

11.05  Laurent Devin (PS): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour sa réponse.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het gebruik van een camerabril door gemeentelijke ambtenaren bij het opsporen van milieuovertredingen" (nr. 1963)

12 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "l'utilisation par les agents communaux de lunettes camera pour la recherche d'infractions à la législation environnementale" (n° 1963)

 

12.01  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de gemeente Merchtem zal in de strijd tegen sluikstorters van een camerabril gebruikmaken. Hiertoe zou de milieuambtenaar worden uitgerust met een camerabril waarmee deze dan door de gemeente moet rondwandelen om op die manier overtreders op heterdaad te betrappen.

 

Mevrouw de minister, is het gebruik van een camerabril door milieuambtenaren niet in strijd met de camerawet van 21 maart 2007? In welke mate kan beeldmateriaal dat op deze manier wordt verkregen, worden gebruikt in het verbaliseren door gemeenten?

 

Moet voor het gebruik van een camerabril door de politiediensten of door milieuambtenaren geen aangifte bij de Privacycommissie worden gedaan? Zo ja, werd dat in dit geval ook door de gemeente Merchtem gedaan? Weet u als minister of andere gemeenten hiervan ook zullen gebruikmaken?

 

12.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, op basis van de informatie waarover ik beschik, gebruikt de gemeente in kwestie camerabrillen in het kader van de toepassing van de milieuwetgeving, hier het decreet van 5 april 1995 houdende de algemene bepalingen inzake milieubeleid.

 

Dit decreet voorziet in de bepalingen inzake de controle het volgende. Zonder afbreuk te doen aan de regelgeving inzake privacy, zoals onder meer bepaald in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en haar uitvoeringsbesluiten, kunnen de toezichthouders vaststellingen met audiovisuele middelen doen.

 

Gezien de zeer ruime interpretatie kan hieruit niet met zekerheid worden afgeleid dat het Vlaamse milieudecreet de toepassing van de camerawet uitsluit en dit zelf regelt voor de vaststelling van de milieuovertredingen. De camerawet is immers een regelgeving inzake privacy waarnaar in het decreet wordt verwezen.

 

In elk geval is het zo dat indien de camerawet wel van toepassing is, het gebruik van de camerabril in het kader van de strijd tegen sluikstorten niet kan.

 

De camerawet staat het gebruik van mobiele bewakingscamera’s slechts toe door politiediensten en dan nog onder strikte voorwaarden, met name in het kader van grote bijeenkomsten en uitsluitend voor niet-permanente opdrachten waarvan de uitvoeringstijd beperkt is.

 

Indien het milieudecreet wordt beschouwd als een bijzondere wetgeving die de toepassing van de camerawet uitsluit, kan de camerabril wel worden gebruikt om milieu-inbreuken zoals sluikstorten vast te stellen. Zelfs in dat geval blijft de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van kracht. Deze wet bekrachtigt de finaliteit, de legaliteit en het proportionaliteit- en subsidiariteitsbeginsel. Ze verplicht de verantwoordelijke van de verwerking tot een aangifteplicht en informatieplicht ten opzichte van de persoon wiens persoonlijke gegevens worden verwerkt.

 

Het is maar de vraag of het gebruik van de camerawet natuurlijk de naleving van deze privacyregels eerbiedigt. Dat is eigenlijk de kern van de discussie.

 

Ik ben er niet van op de hoogte of de gemeente Merchtem een aangifte heeft gedaan voor dit cameragebruik. Ik zeg niet ja of neen. Ik weet het gewoon niet.

 

Ik geef opdracht aan mijn administratie om het gebruik van de camerabril voor de vaststelling van de milieu-inbreuken verder te onderzoeken in samenspraak met de regionale bevoegde overheden, zodat hier een duidelijk uniform standpunt kan worden ingenomen.

 

12.03  Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, ik ben blij te vernemen dat verder onderzocht zal worden wat er nu juist van aan is, of de camerawet al dan niet van toepassing is. Ik kan best begrijpen dat de lokale overheden allerlei middelen gebruiken om sluikstorten op te lossen en de dader op heterdaad te betrappen, want sluikstorten is inderdaad een van de grootste ergernissen. Toch moeten we erop letten dat alle verschillende wetten gerespecteerd worden.

 

Ik denk dat de opdracht voor ons erin bestaat na te gaan of de camerawet voldoende up to date is, want er zijn natuurlijk veel snelle evoluties in de mogelijkheden om mensen met camera’s en dergelijke vast te leggen. De opdracht voor ons bestaat erin om de camerawet verder uit te klaren en up to date te maken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de organisatie van een aanvullende toelatingsproef voor het directiebrevet" (nr. 1964)

13 Question de Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "l'organisation d'un concours d'admission complémentaire pour le brevet de direction" (n° 1964)

 

13.01  Leen Dierick (CD&V): De diensten van de geïntegreerde politie plannen naar verluidt een aanvullende toelatingsproef voor kandidaten in het behalen van een directiebrevet. Dat zou toegang geven tot het ambt van hoofdcommissaris van de politiediensten. Uit het evaluatierapport van de federale Politieraad leren wij echter dat binnen de politiediensten het aantal hoofdcommissarissen heel hoog is. De kans dat nieuwe kandidaten in dergelijk ambt kunnen worden benoemd, los van het slagen voor het directiebrevet, is in de komende jaren dus eerder klein.

 

Hoeveel betrekkingen van hoofdcommissaris werden het afgelopen jaar vacant verklaard?

 

Hoeveel betrekkingen van hoofdcommissaris werden er niet ingevuld?

 

Hoeveel laureaten van de vorige proef directiebrevet werden tot op vandaag niet in het ambt benoemd?

 

Wat is de leeftijdspiramide bij de houders van de graad van hoofdcommissaris? Hoeveel zullen er binnen de vijf jaar de pensioengerechtigde leeftijd behalen?

 

Hoelang is het directiebrevet geldig? Moeten ze binnen een bepaalde periode een betrekking van die graad van hoofdcommissaris aannemen?

 

13.02 Minister Annemie Turtelboom: In 2010 werden er via Mobiliteit 30 betrekkingen voor hoofdcommissaris en 18 mandaatbetrekkingen, 13 voor de lokale politie en 5 voor de federale politie, vacant verklaard. Via Mobiliteit werden 11 betrekkingen niet ingevuld. Voor alle mandaatbetrekkingen werd een kandidaat aangewezen of is de selectieprocedure nog lopende.

 

Tot op heden zijn 9 laureaten van het directiebrevet, 3 Franstaligen en 6 Nederlandstaligen, nog niet benoemd. Dit getal dient te worden verminderd met 6 laureaten, 2 Franstaligen en 4 Nederlandstaligen, aangezien voor hen een benoemingsprocedure lopende is. Drie laureaten op een totaal van 47 moeten hun brevet dus nog verzilveren.

 

In de komende 5 jaar zullen 276 hoofdcommissarissen de pensioengerechtigde leeftijd bereiken: 41 in 2011, 32 in 2012, 46 in 2013, 36 in 2014 en 47 in 2015. Ik overhandig het secretariaat van de commissie een tabel met de leeftijdspiramide van de hoofdcommissarissen zodat het onder de leden kan worden verspreid.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De volgende vraag is voor mij dus ik vraag aan mevrouw Dierick om even de commissie voor te zitten.

 

Voorzitter: Leen Dierick.

Présidente: Leen Dierick.

 

14 Vraag van de heer Theo Francken aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de elektronische vreemdelingenkaarten" (nr. 1968)

14 Question de M. Theo Francken à la ministre de l'Intérieur sur "les cartes électroniques pour étrangers" (n° 1968)

 

14.01  Theo Francken (N-VA): Mevrouw de minister, ik heb een redelijk uitgebreide en nogal technische, maar wel belangrijke vraag. Ik ben bereid ze volgende week te stellen, als uw diensten volledig terug op post zijn. Ik heb begrepen dat, omdat het een lange vraag is, het nogal moeilijk is om op elk punt te antwoorden en dat uw diensten misschien wat meer tijd nodig hebben. Ik wil ze ook wel schriftelijk indienen. Alleszins wil ik graag een goed antwoord hebben, omdat het gaat over een belangrijk dossier waarop zowel u als een aantal andere politici voor u altijd hebben ingezet, en terecht, denk ik. Elektronische identiteitskaarten en alles wat te maken heeft met biometrische gegevens is zeer belangrijk: u moet daar echt op inzetten.

 

In de vreemdelingenwetgeving en het hele vreemdelingenverhaal is de controle een van de grootste problemen inzake erkenning, identificatie en terugkeer. Ik wil maar zeggen hoe belangrijk dit is, ook al lijkt het maar over een stomme identiteitskaart te gaan bij wijze van spreken. De elektronische identiteitskaart is veel belangrijker dan dat, dat kan ik niet voldoende herhalen. In de toekomst zal elke minister van Migratie samen met de minister van Binnenlandse Zaken hard moeten inzetten op biometrische gegevens.

 

Ik verwijs naar een beslissing van de Ministerraad van 24 december waar plots werd beslist om de geldigheidsduur van de elektronische identiteitskaart te verlengen van 5 naar 10 jaar. Ik heb daar geen opinie over en ben niet voor of tegen. Dat is misschien een goede maatregel en u zult daar waarschijnlijk uw redenen voor hebben. Ik wil vooral vragen naar de consequenties inzake het vreemdelingenbeleid en de vreemdelingenkaarten. Ik wil dan ook verwijzen naar het KB van 8 oktober 1981 waarin duidelijk wordt vermeld dat prijs en kwaliteit gelijk moeten zijn, dat er dus geen discriminatie mag zijn inzake het inschrijven in elektronische vorm van vreemdelingen of Belgen. In die zin heb ik een aantal vragen.

 

Ten eerste, gelet op de bepalingen van het KB van 1981 waarnaar in de onderrichtingen wordt verwezen, zal de minister ook de geldigheidsduur van de E-kaart, de E+-kaart, de F-kaart en de F+-kaart van 5 naar 10 jaar brengen? Of zal de prijs van deze kaarten voor zover ze 5 jaar geldig blijven, worden gehalveerd, opdat de totale prijs bekeken over 10 jaar niet meer bedraagt dan de prijs voor de Belgen? Hoe zal een te verwachten klacht van de Europese Commissie omwille van discriminatie van EU-burgers worden uitgesloten en/of beantwoord? In elk geval kan het koninklijk besluit 81 immers, gelet op de EU-verplichtingen, niet worden afgezwakt.

 

Ten tweede, indien de geldigheidsduur voor de E-, de E+-, de F- en de F+-kaart ook op 10 jaar zal worden gebracht, zal dan minstens een uitzondering blijven bestaan voor EU-burgers die vandaag ook geen E-kaart voor 5 jaar krijgen, bijvoorbeeld studenten zoals u weet, en voor de familieleden die hen vergezellen? Welk beleid zal worden gevoerd voor de partners die in het kader van gezinshereniging pas na een periode van 3 jaar overstappen naar een onbeperkt verblijf?

 

Ten derde, indien de geldigheidsduur voor de E-, de E+-, de F- en de F+-kaart ook op 10 jaar zou worden gebracht, zal dit dan ook het geval zijn voor de andere vreemdelingenkaarten die worden afgeleverd aan vreemdelingen met een onbeperkt verblijfsrecht, in het bijzonder de C- en de D-kaarten? Zal dit ook het geval zijn voor de B-kaarten, dit ook gelet op het feit dat de betreffende vreemdelingen in de praktijk doorstromen naar een C- of D-kaart? Zal minstens ook rekening worden gehouden met het feit dat C-kaarten, afgeleverd aan Zwitserse onderdanen, in bepaalde gevallen slechts twee jaar geldig zijn?

 

Hoe kan die langere termijn van tien jaar in lijn worden gebracht met de noodzaak over een streng beveiligde identiteitskaart te kunnen beschikken? Zou dat het vertrouwen in de e-identiteitskaart niet kunnen ondermijnen, zeker wat commerciële transacties betreft?

 

Welke beveiligingsmaatregelen zijn getroffen om de beveiliging van de kaart te garanderen gedurende tien jaar?

 

Hoe zal dat worden aangepakt wanneer de verblijfstitels, gelet op de gewijzigde EU-verordening, zullen moeten worden uitgerust met biometrische gegevens, foto en vingerafdrukken?

 

Zal de bescherming van die erg gevoelige gegevens gedurende de volledige termijn van tien jaar kunnen worden verzekerd? U weet dat er discussie over was het maar op vijf jaar te houden, omdat de veiligheid niet kon worden gegarandeerd als de termijn langer dan vijf jaar was. Ik ben dus zeer nieuwsgierig naar uw antwoord daarop. In het verleden was er immers altijd discussie over het op vijf jaar te houden. De veiligheid kon immers niet worden gegarandeerd over tien jaar.

 

Ten slotte, ik heb nog een algemene vraag over de vreemdelingenkaarten. Welke inspanning levert de minister opdat ook op korte termijn ook aan vreemde kinderen, jonger dan twaalf jaar, een elektronische kaart zou kunnen worden afgeleverd? Waarom is in bijna drie jaar dat project nog steeds niet succesvol afgerond? Zoals u weet, ligt het al stil sinds 2007. Op de Ministerraad van 1 februari 2008 werd de wijziging van het relevante KB reeds voorgesteld en werden er voor de introductie van de kinderkaart reeds budgetten gereserveerd.

 

Welke inspanningen levert de minister opdat de Europese blauwe kaart – zeer belangrijk – voor hooggekwalificeerden tijdig zal kunnen worden afgeleverd? Zoals u weet, is er ook daarvoor heel wat vertraging. Ook wanneer de wetswijziging niet tijdig zou kunnen worden doorgevoerd, moet immers worden gewezen op het feit dat artikel 7 van de richtlijn direct werking heeft en de minister dus blauwe kaarten zal moeten kunnen afleveren op die datum, zijnde 19 juni 2011.

 

14.02 Minister Annemie Turtelboom: Mevrouw de voorzitter, mijn antwoord zal aanzienlijk korter zijn dan de vraag. De Dienst Vreemdelingenzaken is immers bevoegd en houdt zich bezig met de elektronische identiteitskaarten. Zoals u weet, valt zij onder de bevoegdheid van staatssecretaris van Migratie Melchior Wathelet. Daarom stel ik voor dat u uw vragen tot hem richt.

 

14.03  Theo Francken (N-VA): Van wie kwam het voorstel op de Ministerraad?

 

14.04 Minister Annemie Turtelboom: De elektronische vreemdelingenkaarten vallen onder de bevoegdheid van de DVZ en onder de bevoegdheid van Melchior Wathelet. Sinds juli 2009 heb ik geen enkel initiatief meer genomen dat betrekking heeft op migratie en asielbeleid, niet in de smalle betekenis en niet in de brede betekenis van het woord.

 

14.05  Theo Francken (N-VA): En de geldigheidsduur van de elektronische identiteitskaart brengen van vijf op tien jaar?

 

14.06 Minister Annemie Turtelboom: Dat is mijn bevoegdheid, maar uw vragen gaan over de elektronische vreemdelingenkaarten en die vallen onder de staatssecretaris van Migratie.

 

14.07  Theo Francken (N-VA): Zo erg zult u dat niet vinden. U bent blij dat u daarvan af bent.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Een groot aantal vragen is vandaag niet gesteld, om diverse redenen. Ik overloop het even.

 

De vragen nrs. 1467, 1468, 1487 en 1790 zijn vervallen. De vragen 1979, 1980, 1981, 1982 en 1983 zijn zonder voorwerp. De vragen 1902, 1914, 1790, 1945, 1957 en 1969 zijn uitgesteld. Ten slotte zijn de vragen 1354, 1552, 1709, 1810, 1811, 1812 en 1813 omgezet in schriftelijke vragen.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.46 uur.

La réunion publique de commission est levée à 15.46 heures.