Commission
des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Zaken |
du Mardi 11 janvier 2011 Après-midi ______ |
van Dinsdag 11 januari 2011 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.21 heures et présidée par M. Yvan Mayeur.
De vergadering wordt geopend om 14.21 uur en voorgezeten door de heer Yvan Mayeur.
Le président: Monsieur le ministre, comme vous le savez sans doute, puisqu'il n'y a pas de questions le jeudi après-midi, la Conférence des présidents a décidé que des questions prioritaires, déposées à la dernière minute par des parlementaires, pourraient être posées en commission. C'est ainsi que les questions jointes nos 1547 et 1548 de Mme Sminate figurant au point 14 de notre ordre du jour figurent maintenant au point 1 de ce dernier parce que considérées comme prioritaires.
Jean-Marc Delizée, secrétaire d'État: Monsieur le président, cela ne me pose pas de problème. Pour moi, toutes les questions sont prioritaires. On me les pose donc dans l'ordre que l'on veut.
- mevrouw Nadia Sminate aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de controle op parkeerkaarten voor personen met een handicap na het overlijden van de rechthebbende" (nr. 1547)
- mevrouw Nadia Sminate aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de vernieuwing van parkeerkaarten voor gehandicapten" (nr. 1548)
- Mme Nadia Sminate au secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le contrôle des cartes de stationnement pour personnes handicapées après le décès de l'ayant-droit" (n° 1547)
- Mme Nadia Sminate au secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "le renouvellement des cartes de stationnement pour personnes handicapées" (n° 1548)
01.01 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb vernomen dat er problemen zijn met de parkeerkaarten voor mindervaliden van personen die overleden zijn.
De erfgenamen moeten die kaarten terugsturen naar de administratie of de gemeente. Dit blijkt echter niet altijd te gebeuren. Hebt u er zicht op hoeveel parkeerkaarten van overleden rechthebbenden er momenteel in omloop zijn? Welke acties onderneemt uw administratie om deze kaarten te recupereren? Binnen welke termijn na het overlijden gebeurt dit? Wordt bij controles te velde nagegaan of de rechthebbende van de kaart nog in leven is?
01.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mevrouw, kunt u uw twee vragen na elkaar stellen?
01.03 Nadia Sminate (N-VA): Mijn volgende vraag gaat inderdaad over hetzelfde thema. Er doen zich ook problemen voor bij het uitreiken van definitieve parkeerkaarten voor mindervaliden.
Wanneer de geldigheid van de voorlopige kaart verstreken is, moet de rechthebbende die kaart terugsturen naar de administratie, samen met de aanvraag voor de vernieuwing. Deze vernieuwing kan tot drie maanden in beslag nemen. Gedurende deze tijd heeft de rechthebbende dus geen geldige parkeerkaart.
Bent u op de hoogte van dit probleem? Kent uw administratie de oorzaak van die vertraging? Werkt de administratie aan een oplossing voor die vertraging? Ten slotte, werkt de administratie aan een oplossing voor de periode tussen het verstrijken van de geldigheid en de ontvangst van een nieuwe kaart?
01.04 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik dank collega Sminate voor haar twee vragen.
Naar aanleiding van deze vragen heb ik de Directie-generaal Personen met een handicap om een stand van zaken gevraagd in verband met de parkeerkaarten.
De DGPH heeft mij met betrekking tot de controle van de parkeerkaarten na het overlijden van de rechthebbende meegedeeld dat zij niet beschikt over exacte gegevens over het aantal parkeerkaarten dat nog in omloop is na het overlijden van de gerechtigde. De behandeling van de teruggezonden kaarten was tot 2005 immers niet geautomatiseerd.
Uit de cijfers blijkt dat het percentage van de niet-teruggestuurde parkeerkaarten sinds 2005 teruggelopen is van 43 % naar 20 %.
Het is ook nuttig om te weten dat de parkeerkaarten die werden afgeleverd voor 1 oktober 2005 een geldigheidsduur hebben van maximum 10 jaar en dat deze op termijn ook onbruikbaar worden.
Verder kan ik u meedelen dat op het begeleidend schrijven bij de parkeerkaart wordt vermeld dat de kaart teruggestuurd moet worden bij overlijden van de gerechtigde. Er is echter niet in een procedure voorzien om de kaarten systematisch te recupereren. De hoofdopdracht van de dienst ligt immers in het onderzoek naar de voorwaarden voor het verkrijgen van de parkeerkaart en de aflevering ervan. Het ondernemen van gerichte acties voor het terugvragen van vervallen parkeerkaarten veronderstelt bijkomende middelen.
Tot slot kan ik u nog meedelen dat de dienst geen controlebevoegdheid heeft op dit vlak. Dit behoort tot het actieterrein van de politiediensten. Ik ben het met u eens dat maatregelen moeten worden genomen om misbruik tegen te gaan. Ik had daarvoor al overleg met collega’s Schouppe en Turtelboom. De bedoeling was een rondzendbrief op te stellen om burgemeesters en politiediensten te sensibiliseren en de Wegcode aan te passen. Door de val van de regering heb ik dit project niet kunnen voortzetten.
Ik kom tot de vernieuwing van de parkeerkaarten. Het is niet zo dat er eerst een tijdelijke parkeerkaart wordt afgeleverd om misbruik te vermijden. Het enige criterium dat op dit ogenblik wordt gebruikt, is de medische evaluatie. Indien is vastgesteld dat betrokkene voor onbepaalde duur voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een parkeerkaart, zal deze parkeerkaart ook voor onbepaalde duur geldig zijn.
Inzake termijnen voor aflevering van de parkeerkaarten dient een onderscheid te worden gemaakt tussen aanvragen waarvoor een medisch onderzoek moet gebeuren en aanvragen waarbij de persoon met een handicap al aan de medische voorwaarden voldoet. De termijn voor de aanmaak en aflevering van een parkeerkaart bedraagt ongeveer een maand, indien er geen medisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De administratie voert het onderzoek zo snel mogelijk uit. De gemiddelde termijn voor het medisch onderzoek in het raam van een aanvraag van parkeerkaart is sinds 2004 verminderd van 122 dagen naar 84 dagen. Dat betekent een vermindering met ongeveer een derde.
De gemiddelde termijnen bedroegen tussen 2004 tot 2009, respectievelijk voor 2004 122 dagen, voor 2005 113 dagen, voor 2006 101 dagen, voor 2007 91 dagen, voor 2008 86 dagen en voor 2009 84 dagen.
Deze tijd moet worden vermeerderd met de benodigde tijd voor de aanmaak van de kaart, namelijk een maand. Uit deze gegevens blijkt dus dat het afleveren van de kaarten na medisch onderzoek steeds sneller gebeurt.
01.05 Nadia Sminate (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.
Uit het antwoord op de eerste vraag heb ik begrepen dat 20 % van de erfgenamen die kaarten niet terugstuurt. Dat lijkt mij toch nog een groot aantal. Ik denk dat dit een grote impact op de ingebruikname van de beschikbare parkeerplaatsen heeft.
Ik zou ervoor willen pleiten om een systematische vergelijking te maken tussen de gegevens van uw administratie van de mensen die een parkeerplaats hebben en de gegevens van de burgerlijke stand, om die 20 % nog naar beneden te kunnen halen.
Met betrekking tot de tweede vraag, u hebt het over de termijn van aflevering, als ik het goed heb begrepen, van de definitieve parkeerkaarten. Mijn vraag ging eigenlijk over de termijn tussen de aflevering van een voorlopige en een definitieve parkeerkaart.
01.06 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Misschien werd ik niet goed begrepen, maar er is geen tijdelijke of definitieve parkeerkaart. Er is een procedure en als die leidt tot een positieve beslissing, is er een parkeerkaart. Er is geen tijdelijke en definitieve parkeerkaart.
01.07 Nadia Sminate (N-VA): Ik doel eigenlijk op de parkeerkaarten die beperkt in tijd zijn. Iemand die een parkeerkaart van beperkte duur voor een handicap heeft en die nadien een kaart van onbeperkte duur wil aanvragen, moet zijn eerste kaart toch inleveren om dan die kaart van onbeperkte duur te krijgen. Daar zit een periode tussen.
01.08 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Voor die gevallen moet een nieuwe beslissing worden genomen opdat die persoon een kaart van onbeperkte duur kan ontvangen. Daarvoor is een nieuwe aanvraag en een nieuwe procedure nodig.
01.09 Nadia Sminate (N-VA): Dan is het probleem dat die persoon gedurende een periode niet over een kaart beschikt.
01.10 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Men kan perfect een nieuwe aanvraag indienen, vóór de datum van de parkeerkaart verstrijkt. Men kan die perfect een of twee maanden vroeger vragen.
01.11 Nadia Sminate (N-VA): Vóór het verstrijken van de eerste kaart?
01.12 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Absoluut. Als er een verandering is in de gezondheidstoestand, als men nieuwe problemen heeft, dan kan men een nieuwe aanvraag indienen. Men zal dan op tijd een nieuwe beslissing krijgen.
01.13 Nadia Sminate (N-VA): Ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
- M. David Clarinval au ministre des Pensions et des Grandes villes sur "l'exécution de l'article 29 de l'arrêté royal du 22 mai 2003 concernant le traitement des dossiers en matière des allocations aux personnes handicapées" (n° 407)
- M. David Clarinval au ministre des Pensions et des Grandes villes sur "l'exécution de l'article 29 de l'arrêté royal du 22 mai 2003 concernant le traitement des dossiers en matière des allocations aux personnes handicapées" (n° 1177)
- de heer David Clarinval aan de minister van Pensioenen en Grote Steden over "de uitvoering van artikel 29 van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap" (nr. 407)
- de heer David Clarinval aan de minister van Pensioenen en Grote Steden over "de uitvoering van artikel 29 van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap" (nr. 1177)
02.01 David Clarinval (MR): Monsieur le président, je pense qu'il n'y a qu'une seule question. Je ne sais pas pourquoi on l'a inscrite deux fois. Je peux la lire deux fois si M. le ministre a le temps.
Le président: C'est une manière d'être champion du monde des questions: déposer deux fois la même!
02.02 David Clarinval (MR): C'est une technique comme une autre!
Monsieur le ministre, l'article 29 de l'arrêté royal du 22 mai 2003 relatif à la procédure concernant le traitement des dossiers en matière des allocations aux personnes handicapées prévoit qu'un montant perçu indûment inférieur à 335 euros, montant indexé à l'indice pivot 103,14 sur une base de 1996, n'est pas récupéré. Cela signifie, aujourd'hui, qu'une personne redevable d'une somme inférieure à 408,37 euros ne doit rien rembourser au service de la direction générale Personnes handicapées.
Je puis comprendre qu'un abandon de créance puisse être octroyé pour des petites sommes, par exemple moins de 50 euros, mais ici, en l'occurrence, le montant me parait fort élevé car outre la perte financière directe que cela engendre à la sécurité sociale, il convient d'ajouter les frais inhérents à l'instruction des dossiers. Je pense aux courriers d'information, aux recherches diverses, au temps perdu par les fonctionnaires pour en fin de compte écrire un abandon de créance.
On peut donc estimer que cet article 29 engendre des pertes financières de 408,37 plus environ 200 euros (c'est un chiffre estimatif et forfaitaire), soit une somme avoisinant les 600 euros par dossier concerné au détriment de la sécurité sociale, alors que ces sommes sont clairement dues et qu'elles ont été identifiées. En outre, une possibilité de compensation financière à percevoir sur de futures interventions pourrait très aisément être appliquée, n'engendrant aucun frais de recouvrement.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'indiquer le nombre de dossiers concernés par cet article 29 pour les années inscrites? Pouvez-vous également m'indiquer le montant total, par année, qui n'est pas perçu par vos services via cet article?
02.03 Jean-Marc Delizée, secrétaire d'État: Monsieur le président, je vais me permettre de donner à notre collègue, M. Clarinval, une réponse un peu plus large que la question car celle-ci s'inscrit dans l'application d'une législation, au terme d'une procédure, après l'octroi d'une décision et après une révision.
D'abord, la loi qui ouvre le droit pour des citoyens à des allocations en fonction de leur handicap est une loi de février 1987. La direction générale Personnes handicapées dont j'ai la charge, mieux connue par nos concitoyens sous le nom de "Vierge noire", applique cette loi qui est une loi ancienne mais qui n'est surtout plus adaptée aux temps d'aujourd'hui.
C'est une loi très compliquée pour les bénéficiaires et pour l'administration qui doit la mettre en œuvre, notamment parce qu'elle prévoit une série de contrôles qui prennent beaucoup de temps. Je dois dire – et je reviendrai sur le sujet – que beaucoup de questions parlementaires concernant les délais de traitement ont été posées à mes prédécesseurs. Ce délai est aujourd'hui inférieur à six mois. Mais gérer autant de dossiers avec une législation aussi compliquée représente un réel défi. Par conséquent, mon idée était de consulter les personnes handicapées et de revoir un certain nombre de points de cette loi. Cette dernière est perçue comme injuste par les personnes handicapées. En effet, en raison des modalités de calcul, une personne handicapée qui trouve un emploi et s'insère dans le marché de l'emploi sera pénalisée. C'est ce que l'on appelle "le prix du travail". De plus, sur le plan de la vie affective, si une personne handicapée se met en ménage, elle sera pénalisée par ce que l'on appelle "le prix de l'amour".
D'un côté, différents groupes politiques, dont le MR, déposent des propositions de loi visant à supprimer "le prix du travail" et "le prix de l'amour", ce qui est très généreux et, d'un autre côté, lorsque des calculs sont faits sur base de ces éléments relativement injustes, des questions nous sont posées – et c'est notamment l'objet de votre question – en vue de savoir si les "petits montants" seront récupérés. En fait, ces derniers sont le résultat de nouveaux calculs effectués par l'administration concernant des personnes qui ont pris un travail pendant une période temporaire ou plus longue ou qui ont connu un changement dans leur situation familiale.
Il s'agit là d'une réflexion générale que je souhaitais faire sur la loi en tant que telle et sur une certaine contradiction dans la mesure où l'on propose de diminuer les conséquences du "prix du travail" et du "prix de l'amour" tout en attirant l'attention sur le fait que l'on ne récupère pas au cent près les sommes en cas de modification.
Je voudrais encore dire à M. Clarinval qu'il n'y a pas de perte financière pour la sécurité sociale car les allocations pour les personnes handicapées – il en existe trois: l'allocation de remplacement de revenu, l'allocation d'intégration et l'allocation d'aide aux personnes âgées – ne ressortent pas de la sécurité sociale, mais d'un régime résiduaire. Il s'agit, en fait, d'allocations qui relèvent de l'intégration sociale. On ne peut donc pas dire que cela occasionne une perte financière pour la sécurité sociale en tant que telle.
Cette remarque est fort technique, mais elle était importante pour bien situer les choses.
Lorsque l'administration va instruire un dossier, soit une révision d'office ou dans le cas d'une modification de la situation professionnelle ou familiale, l'administration va effectuer un recalcul de l'allocation, va la reprendre à titre rétroactif au point de départ de la modification intervenue, mais la personne handicapée, le bénéficiaire de l'allocation peut demander une renonciation totale ou partielle de la récupération des sommes. Une procédure s'ensuivra.
Dans ce cas, l'administration va calculer la dette, la notifier par envoi recommandé à la personne handicapée, établir, s'il y a une demande de renonciation totale ou partielle, une enquête sociale et financière qui est menée par des travailleurs sociaux de la direction générale. Une commission de l'aide sociale remettra ensuite un avis. Il y a une commission de l'aide sociale pour le secteur francophone et une autre pour le secteur néerlandophone. Il y a une représentation du ministre et un secrétariat dans lesdites commissions. Par la suite, le dossier est transmis au ministre, qui prend sa décision, laquelle sera notifiée par l'administration par envoi recommandé à la personne et suivant la décision, il y aura soit maintien du montant dû, soit récupération totale ou partielle.
Les coûts de cette procédure sont élevés: expédition des courriers par envoi recommandé, enquête sociale et financière, travail des assistants sociaux, travail du secrétariat, les jetons de présence des membres de la Commission d'aide sociale, le temps consacré par les fonctionnaires aux divers stades de la procédure, les mises en demeure, les exploits d'huissier, etc.
Lors d'une première réforme de la loi du 27 février 1987, loi de base que j'évoquais tout à l'heure, il a été décidé en 1993 de renoncer d'office à la récupération des dettes dont le montant ne permet pas de couvrir les frais exposés pour récupérer la dette. À l'époque, l'administration s'est livrée à un calcul en la matière et a décidé que sous un certain seuil, la récupération ne serait pas demandée, car les frais exposés seraient supérieurs à celle-ci. Le montant a été fixé à 12 000 francs belges, soit la somme qui, indexée, correspond au montant que vous indiquez avec l'indice des prix à la consommation et aux 408 euros que vous mentionnez dans votre question. La base est 1993.
Je dois donc dire très honnêtement, monsieur Clarinval, que le raisonnement disant que l'État perd de l'argent n'est pas correct: on ne dépense pas davantage pour récupérer moins que ce que ne coûterait la procédure. L'administration a procédé à un calcul à l'époque, révisé au fil du temps.
Voilà la situation. Si nous devions récupérer des montants inférieurs aux 408 euros, cela coûterait plus cher, tous frais compris, que de procéder à cette récupération.
Il faut dire aussi que les procédures de renonciation ne sont pas valables pour les personnes qui ont fraudé. La fraude n'est donc pas couverte par cette législation. S'il apparaît qu'une fraude s'est produite pour obtenir des allocations, il n'existe aucune possibilité de renonciation.
J'en viens aux chiffres. Vous me demandez l'évolution du nombre de dossiers; je vous remettrai tout à l'heure un tableau.
Grosso modo, de 2005 à 2010, il est renoncé d'office à environ 2 000 dossiers, compte tenu des montants inférieurs aux 408 euros dont nous avons parlé, sur un montant de dossiers qui fluctue d'une année à l'autre. Je remettrai les chiffres précis également au secrétariat pour le rapport.
En conclusion, le département vise la meilleure gestion possible de ces milliers de dossiers introduits chaque année, de leur paiement et de la révision des dossiers en cours, ce qui représente actuellement 300 000 bénéficiaires. Nous avons pu réaliser un monitoring financier pour savoir quels étaient les moyens financiers nécessaires. Nous avons pu résorber un arriéré très important datant des années antérieures. Nous sommes arrivés à l'objectif d'un délai de traitement inférieur à six mois pour les nouveaux dossiers. Nous avons obtenu la quasi-suppression des intérêts de retard qui existaient en cas d'arriéré important.
Dans notre département, la question essentielle est de savoir où placer les priorités. Il est question de réduction de personnel dans la fonction publique, du moins de l'impossibilité d'une quelconque augmentation des moyens humains, donc financiers. Dès lors, nous investissons essentiellement dans l'informatisation. Selon moi, il faut continuer à fixer les priorités.
La priorité me paraît être le traitement le plus rapide possible des dossiers, donc de rechercher une automatisation des droits. Investir dans la récupération de petits montants me paraît, de ce point de vue, contre-productif tant sur le plan financier que pour l'aide aux personnes qui attendent une réponse à leur dossier.
Monsieur le président, voilà quelques éléments de réponse, peut-être un peu longue, que je voulais donner à notre collègue Clarinval.
02.04 David Clarinval (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse très complète.
Quelques réactions malgré tout. Je ne vois pas de contradiction dans le chef du MR, par exemple, à vouloir supprimer le prix de l'amour ou le prix du travail, d'une part, donc à modifier la loi, et, d'autre part, à veiller à appliquer correctement la loi existante.
Deuxième remarque: pas de perte financière pour la sécurité sociale mais malgré tout pour le budget de l'État puisque si ce n'est pas dans une poche, c'est dans une autre. C'est une nuance qui a son importance, certes, mais le contribuable y perd tout de même.
02.05 Jean-Marc Delizée, secrétaire d'État: (…)
02.06 David Clarinval (MR): Mais je vous remercie pour cette nuance.
Ceci dit, je suis tout d'abord très content que la fraude ne soit pas concernée par cette mesure.
02.07 Jean-Marc Delizée, secrétaire d'État: C'est effectivement explicitement prévu par la législation.
02.08 David Clarinval (MR): Je ne le savais pas mais cela me rassure car j'avais peur qu'il y ait une fuite importante. Vous dites que le premier but est le traitement rapide des dossiers. Si je fais un rapide calcul, cela représente quelque 800 000 euros par an. Ce n'est pas une somme énorme et je peux comprendre qu'on investisse davantage dans le traitement rapide du dossier que dans cette récupération compte tenu du fait que la fraude n'est pas visée.
Malgré tout, je persiste à penser qu'il serait peut-être utile de diminuer le montant de l'arrêté royal pour permettre d'éviter qu'une partie de cet argent soit perdue. Je compte sur la pertinence de l'avis de la commission pour pouvoir trier les cas les plus nécessiteux de ceux où l'on pourrait sans problème récupérer l'argent.
Je vous remercie d'avoir répondu aussi clairement.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Karin Temmerman aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "technische problemen in verband met het doorsturen van attesten van beschermde afnemer" (nr. 873)
03 Question de Mme Karin Temmerman à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "des problèmes techniques relatifs à l'envoi d'attestations de client protégé" (n° 873)
03.01 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, u weet dat het statuut van beschermde afnemer wordt toegekend aan mensen, onder bepaalde voorwaarden uiteraard. Als men dat statuut krijgt, wil dat zeggen dat men een maximum aan sociale tarieven kan betalen voor gas en elektriciteit. Sinds 1 januari worden deze attesten rechtstreeks van de FOD Sociale Zekerheid via digitale post naar de leveranciers van betrokken afnemers verzonden. Op zich is dat een goede zaak, want we moeten de zaken simplificeren en snel laten gaan. Omwille van technische problemen blijkt dit in een aantal gevallen niet te lukken. Dat is natuurlijk een probleem voor de mensen die daar recht op hebben: zij worden dan verplicht om de volle pot te betalen, terwijl ze eigenlijk recht hebben op een sociaal tarief.
Bent u op de hoogte van deze problemen? Zijn er plannen om daar iets aan te doen, om met andere woorden de technische problemen zo snel mogelijk op te lossen? Ten slotte, wat gebeurt er met de mensen die ondertussen de volle pot hebben moeten betalen, hoewel ze recht hebben op een ander tarief? Kunnen zij die zaken recupereren of niet? Alvast dank voor uw antwoord.
03.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wil eerst en vooral collega Temmerman bedanken voor haar vraag.
U herinnert zich zeer goed dat de automatisering van het sociaal tarief voor energie een element was van het plan Armoedebestrijding, dat ik eerst in Gent heb voorgesteld. U was daar toen schepen. Onder meer de automatisering van het sociaal tarief voor gas en elektriciteit was een maatregel voor de toegang tot energie van sociaal zwakke en kansarme mensen. Dat gezegd zijnde, kom ik tot het antwoord op uw vraag.
Deze problematiek behoort in eerste instantie tot de bevoegdheid van mijn collega Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. Het is binnen de FOD Economie dat het systeem voor het automatisch doorsturen van dergelijke attesten naar de energieleveranciers werd uitgewerkt, in samenspraak met de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en de betrokken sociale instellingen of administraties. Wat de attesten voor personen met een handicap betreft, is het de Directie-generaal Personen met een handicap die samenwerkt met de betrokken administratie van de FOD Economie.
De Directie-generaal heeft mij laten weten dat er naar aanleiding van de overschakeling van een papieren attest naar automatische transmissie inderdaad een aantal problemen optrad. Ik ben dus op de hoogte van die problematiek.
Ten tweede, op mijn aandringen en na contactname met het kabinet van collega Magnette, vindt er op 12 januari 2011 – morgen dus – een werkvergadering plaats van de FOD Economie met de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en met de betrokken sociale instellingen of administraties, om de probleemgevallen te analyseren en de passende oplossingen daarvoor uit te werken.
Ten derde en tot slot, verwijs ik naar de uitkomst van deze vergadering. Voor bijkomende inlichtingen stel ik u voor mijn collega, de heer Magnette, later te ondervragen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Wij komen tot punt 11, de samengevoegde vragen van mevrouw Temmerman, mevrouw Becq en de heer Vercamer…
03.03 Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag nr. 873 was daarmee samengevoegd, maar zij is al beantwoord. Zij is nu apart behandeld. Ik had natuurlijk een trucje kunnen toepassen en twee keer dezelfde vraag stellen…
De voorzitter: Dat is gecorrigeerd. Kunnen wij beginnen, mevrouw Becq?
03.04 Sonja Becq (CD&V): De heer Vercamer komt straks pas.
03.05 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mijn antwoord geldt voor beide vragen.
03.06 Sonja Becq (CD&V): Ik zal wachten tot Stefaan Vercamer hier is.
De voorzitter: Misschien kunnen wij eerst uw vraag nr. 915 behandelen.
04 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "het uitvoeren van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap" (nr. 915)
04 Question de Mme Sonja Becq au secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "la mise en oeuvre de la Convention des Nations unies relative aux droits des personnes handicapées" (n° 915)
04.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ook België heeft het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap geratificeerd. In uitvoering van voornoemd verdrag moet tegen 1 augustus 2011 aan het Hoog Commissariaat voor de Mensenrechten in Genève een eerste verslag worden bezorgd.
Voormeld verslag wordt in samenwerking met het maatschappelijk middenveld opgemaakt. Dat maakt zich ongerust, omdat het zich afvraagt op welke manier het verslag wordt opgesteld en vooral op welke manier het middenveld bij het opstellen is betrokken. Onder andere de vzw GRIP, die aan Nederlandstalige zijde vrij actief is op het vlak van alles wat personen met een handicap aangaat, maakt zich veel zorgen over de vraag of het verslag effectief wordt opgesteld, op welke manier de vertegenwoordiging wordt meegenomen en ook op welke manier het beleid wordt geëvalueerd.
Daarom heb ik de volgende vragen. Bent u op de hoogte van de kritiek van de bedoelde vzw’s? Wat is uw standpunt ter zake?
Welke stappen hebt u ondernomen om het verdrag uit te voeren? Welke stappen zal u nog zetten?
Acht u het wenselijk dat het Belgian Disability Forum reeds vóór het middenveld aan het verslag is begonnen? Het is het ene voor het andere of het andere voor het ene.
04.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mijnheer de voorzitter, ik dank mevrouw Becq voor haar belangrijke vraag.
Het VN-verdrag voor de rechten van personen met een handicap is een belangrijke uitdaging voor het hele land, voor alle beleidsniveaus en voor alle personen met een handicap. Een en ander vraagt een transversale politiek op alle niveaus, dus zowel op het niveau van de federale Staat als op het niveau van Gewesten en Gemeenschappen en op lokaal vlak. Daartoe zal, zeker in de komende maanden en jaren, iedereen in ons land moeten worden gemobiliseerd.
De val van de federale regering heeft enige vertraging met zich gebracht, onder meer voor de implementatie van de in artikel 33 van voornoemd verdrag bepaalde dispositieven. In die zin kan ik de ongerustheid van de vzw GRIP en van het BDF begrijpen. Zulks wil echter niet zeggen dat in het dossier in kwestie geen vooruitgang werd geboekt.
De werkgroep Internationale Betrekkingen van de Interministeriële Conferentie Welzijn, Sport en Familie, afdeling Personen met een Handicap, werkt in opdracht van de Interministeriële Conferentie aan het betrokken dossier. Hij heeft reeds meerdere vergaderingen aan de materie besteed.
Hierna volgt een korte samenvatting van de reeds genomen beslissingen en van de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van het bewuste artikel 33.
Inzake artikel 33.1 werden de contactpunten of focal points van elke deelregering en van de federale overheid en het coördinatiemechanisme aangesteld. Gelet op de structuur van de Belgische Staat, is een coördinatiemechanisme absoluut noodzakelijk, want het is belangrijk dat de verschillende regeringen in nauw overleg werken.
Het budget voor het bijkomend personeel werd ingeschreven in het ontwerp van initiële begroting 2011 bij de Directie-generaal Personen met een handicap van de FOD Sociale Zekerheid. Die werd aangesteld om de functie van focal point voor de federale overheid en van interfederaal coördinatiedispositief waar te nemen ingevolge de beslissing van de IMC van 9 maart jongstleden.
Ik kom nu tot artikel 33.2. De uitvoering van dat artikel wordt van zeer dichtbij opgevolgd door de verenigingen die de personen met een handicap vertegenwoordigen, wat niet meer dan normaal is.
Ook ter zake was de IMC actief. In haar plenaire vergadering van 9 maart 2010 heeft de IMC beslist om het dispositief ter bevordering, bescherming en opvolging, conform artikel 33.2 van het verdrag, te situeren bij het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, eens dat centrum geïnterfederaliseerd zou zijn. De val van de federale regering heeft evenwel de voortzetting van de werkzaamheden inzake de interfederalisering van het centrum belet.
In de werkgroep Internationale Relaties van de IMC is echter beslist om voort te werken aan de piste zoals beslist door de bovenvermelde plenaire vergadering.
De werkgroep heeft zijn werkzaamheden in die zin dus voortgezet en heeft onder meer een studie gedaan over de voorwaarden waaraan een dergelijk onafhankelijk mechanisme moet voldoen, en over de taken die aan het onafhankelijk mechanisme worden toegewezen.
Wat betreft het federale beleid, werk ik nauw samen met de nationale Hoge Raad voor Personen met een handicap, die zeer actief is en een belangrijke expertise heeft in alle federale domeinen, onder meer inzake de mainstreaming van het beleid inzake handicap. Ik werk ook samen met het BDF of Belgian Disability Forum, een platform samengesteld uit 19 verenigingen, dat deel uitmaakt van de Europese koepelinstantie EDF of European Disability Forum. Ook andere actoren uit het maatschappelijk middenveld worden thans geïdentificeerd, want ook zij kunnen hun expertise inbrengen, zoals trouwens opgenomen in het verdrag. Daarnaast moeten ook de deelregeringen en hun vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in het dispositief van artikel 33.2 hun plaats vinden.
Wat de derde vraag betreft, de opmaak van de verslagen voor het Comité voor de rechten van personen met een handicap van de VN wordt geregeld door artikel 35 van het verdrag. Dat artikel legt de verantwoordelijkheid voor het opstellen van die rapporten bij de Staat, die partij is bij het verdrag. De Staat moet een open en transparante procedure volgen en meer bepaald artikel 4, derde lid van het verdrag, in acht nemen. Dat stelt onder meer dat de staten die partij zijn voor de uitvoering van het verdrag en voor een beleid inzake handicap, nauw overleg moeten plegen met de representatieve organisaties van de personen met een handicap en hen hierbij actief moeten betrekken. Uit de lectuur van het artikel onthoud ik dat het in eerste instantie aan de overheid toekomt om het betrokken verslag op te stellen en dat dit moet gebeuren in nauw overleg met het maatschappelijk middenveld.
Mevrouw Becq, ik kan u geruststellen: de procedure voor de rapportering is effectief gestart, zowel binnen de IMC als in de Coormulti, de coördinatiecel bij de FOD Buitenlandse Zaken, om een methodische en systematische aanpak en een goede coördinatie te verzekeren tussen de verschillende overheidsinstanties. Een eerste overleg met het maatschappelijk middenveld heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de vergadering van de Coormulti van 27 oktober jongstleden. Het lijkt me dan ook aangewezen via dat medium voort te werken, om op die manier optimaal de knowhow van de FOD Buitenlandse Zaken inzake verslaggeving aan instanties van de VN te kunnen benutten.
Het opstellen van een dergelijk verslag is immers een technisch complexe aangelegenheid, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de instructies die door het VN-comité voor de rechten van personen met een handicap werden opgesteld.
Tot slot, ik neem akte van de aankondiging van het BDF dat het zelf een verslag zal opstellen. Het opstellen van een shadow report is niet ongebruikelijk in het kader van VN-verdragen. Dat bleek ook tijdens het voormelde werkforum van 18 en 19 november 2010.
Dat belet uiteraard niet dat de verenigingen voor personen met een handicap ook bij de officiële rapportage voor de VN zullen worden betrokken. Alles wordt dus in het werk gesteld, opdat het officiële verslag van België zou worden ingediend bij de Verenigde Naties tegen 1 augustus 2011.
04.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, het is belangrijk dat u de verschillende stappen hebt doorlopen en hebt meegedeeld op welke manier het proces bezig is.
Ik begrijp ten volle dat het een complexe materie is. Het is op zich al complex, maar het feit dat het in een federale Staat moet worden gedaan waar, wat de bevoegdheid inzake personen met een handicap betreft, het zwaartepunt bij de Gemeenschappen ligt, is zeker geen sinecure.
Enkele jongerenrapporten worden ook zo opgesteld, waarbij men ervaring heeft met manieren om verschillende groepen samen te brengen.
Wat vooral belangrijk is, is dat het middenveld daarbij wordt betrokken en het met een kritische blik kan kijken naar de stappen die de overheid ter zake doet.
Ik weet niet hoe een en ander zal evolueren, gezien de aan de gang zijnde discussies over de staatshervorming. Belangrijk is vooral dat de rapportering op een correcte manier kan gebeuren, zeker over vermeld onderwerp.
L'incident est clos.
- mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de gebreken van het nieuwe algemene attest voor personen met een handicap afgeleverd door de FOD Sociale Zekerheid" (nr. 913)
- mevrouw Sonja Becq aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de gebreken van het nieuwe algemene attest voor personen met een handicap afgeleverd door de FOD Sociale Zekerheid" (nr. 914)
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, en aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de gebreken van het nieuwe algemene attest voor personen met een handicap afgeleverd door de FOD Sociale Zekerheid" (nr. 996)
- Mme Sonja Becq à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les défauts de la nouvelle attestation générale pour les personnes handicapées délivrée par le SPF Sécurité sociale" (n° 913)
- Mme Sonja Becq au secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les défauts de la nouvelle attestation générale pour les personnes handicapées délivrée par le SPF Sécurité sociale" (n° 914)
- M. Stefaan Vercamer à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, et au secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "les imperfections de la nouvelle attestation générale délivrée par le SPF Sécurité sociale aux personnes handicapées" (n° 996)
05.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, het blijkt, op grond van vragen die ons gesteld worden, dat de FOD Sociale Zekerheid recent veranderingen heeft aangebracht aan het algemeen attest voor personen met een handicap. Vroeger verstrekte het attest veel informatie over de mogelijke rechten die mensen met een handicap kunnen hebben en de voorwaarden om gerechtigd te zijn. Ik kan mij voorstellen dat de wijzigingen plaatsvonden op grond van efficiëntie, al stel ik vast dat het vragen oproept. Immers, het attest dat nu wordt afgeleverd, is een vrij summier document geworden, in een vrij juridisch-technische taal. Ik heb het voorbeeld nu niet bij, maar het is nogal moeilijk toegankelijk en moeilijk te begrijpen.
Het gevolg is dat personen met een handicap wat informatie missen over voordelen waarop zij recht hebben en dat het voor begeleiders, voor mensen aan wie zij informatie gaan vragen, niet altijd even duidelijk is wat erachter zit of wat de problematiek is die erachter zit. Het is voor hen dan ook niet gemakkelijk om mensen voor een stukje verder te kunnen helpen, wat toch zeker ook een van uw bekommernissen is.
In die zin was dat algemeen attest duidelijker. Voor mij zou dat terug wat duidelijker mogen worden, zodat gehandicapte personen meer zicht hebben op hun rechten en op de mogelijkheden die zij hebben om hun rechten te kunnen uitputten. In die zin valt dat een beetje te betreuren en is de vraag of er geen verbetering mogelijk is.
Een fundamentele oplossing is dat wij zouden kunnen komen – en ik weet dat velen daarvoor inspanningen leveren – tot meer automatisering, in die zin dat personen met een handicap, eenmaal zij geregistreerd zijn, automatisch zouden verwittigd worden van hun mogelijke rechten. Ik heb reeds geleerd dat zo’n automatisering niet zo gemakkelijk is. Ziekenfondsen beschikken echter over heel veel gegevens en dergelijke. Zulke dingen moeten dus theoretisch wel mogelijk zijn.
De Vlaamse Gemeenschap beschikt over de rechtenverkenner. Op het vlak van welzijn, bijvoorbeeld, kan men op de site rechtenverkenner opzoeken welke de verschillende tegemoetkomingen zijn. Daarbij tracht men een geïntegreerd pakket maatregelen voor te stellen op het niveau van de Gemeenschap, het Gewest en het federale niveau. Dat is een eerste stap naar het automatisch toekennen van rechten, maar het blijft een eerste stap.
Mijnheer de staatssecretaris, ten eerste, wat is uw standpunt omtrent het wijzigen van het algemeen attest voor personen met een handicap? Welke verbeteringen plant u eventueel voor het huidig attest? Gaat u daaromtrent iets ondernemen?
Ten tweede, wat is uw standpunt over het automatisch toekennen van rechten? Hebt u een idee van de kostprijs? Soms wordt al eens gezegd dat het minder kost als mensen niet altijd hun rechten kennen, wat ik eigenlijk een pervers effect vind; het zou beter anders zijn. Welke praktische aanpassingen zijn er nodig?
05.02 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, aansluitend bij de vraag van collega Becq, misschien zelfs nog wat meer concreet, merken wij op dat de grote meerwaarde van het oude attest erin bestond dat het ook het percentage en aantal punten van de handicap vermeldde, wat natuurlijk heel wat duidelijkheid bood over de erkenning van de handicap.
Het gaf ook direct de mogelijkheid aan de mensen zelf om de beroepskansen in te schatten wanneer men een bepaald voordeel niet toegekend kreeg.
Het oude attest vermeldde ook alle voordelen waarop men een beroep kon doen. Het oude attest bood die duidelijkheid. Ook de historiek van de handicap was opgenomen in het oud algemeen attest.
De percentages en puntenscores die erop vermeld stonden, waren ook nuttig voor de diensten die de persoon begeleiden. Doordat dit nu verdwijnt, is dat zelfs voor een stuk in strijd met het handvest van minister Onkelinx, waarin heel veel belang gehecht wordt aan het informeren van de gebruiker. Door het feit dat dat percentage ontbreekt op de kaart, weet men niet meer voor welke bepaalde rechten men in aanmerking komt, omdat die voordelen en rechten in de sociale zekerheid wel nog altijd uitgedrukt worden op basis van het percentage van de handicap. Op het nieuw attest ziet men het percentage en de punten niet meer. Dat is dus een probleem. Ook het feit dat men de beroepskansen niet zelf meer kan inschatten, maakt het moeilijk.
Ook over het volgend probleem worden wij veel bevraagd. Vroeger, op het oud attest, vermeldde men ook of de betrokkene al dan niet een ernstig verplaatsingsprobleem had en in aanmerking kwam voor een parkeerkaart. Wanneer de betrokkene, met het nieuw attest, een beetje slordig is met zijn documenten daarover, dan is er nergens nog een bewijs te vinden dat aantoont dat de betrokkene een ernstig verplaatsingsprobleem heeft, wat opnieuw problemen kan opleveren bij latere aanvragen enzovoort.
Daarom liggen mijn vragen in dezelfde lijn als die van mijn collega, mevrouw Becq.
Wat zijn de redenen om van het algemeen attest af te stappen en om het te wijzigen in een dergelijke vorm?
Wat is uw mening over de concrete problemen waarmee men geconfronteerd wordt, zoals ik ze hier heb aangehaald?
Wat zult u doen om ervoor te zorgen dat de gehandicapte personen even goed als vroeger op hun rechten een beroep kunnen doen en een aantal zaken kunnen inschatten aangaande de problemen waarmee zij geconfronteerd worden door hun handicap?
05.03 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik dank mevrouw Becq en de heer Vercamer voor hun vragen. Ik ben in het algemeen alle leden van deze commissie dankbaar die mij vragen stellen over de gehandicapten. Dat toont hun aandacht voor deze personen.
Het algemeen attest werd aangepast met de bedoeling het te vereenvoudigen en het af te stemmen op de reglementering die door de dienst wordt toegepast. De Directie-generaal voert medische onderzoeken uit in toepassing van de criteria die voorzien zijn in de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan personen met een handicap of de bijkomende kinderbijslag voor kinderen met een aandoening. In deze twee reglementeringen gebruikt men geen criteria meer die gesteund zijn op percentages. De criteria die nu gebruikt worden verwijzen naar “vermindering van het verdiend vermogen”, “vermindering van de zelfredzaamheid” en/of “aantal punten”. De Directie-generaal kan dus geen handicap meer vaststellen op basis van het percentage van invaliditeit, zoals in het verleden. In elk geval wordt het toegekende aantal punten wel nog vermeld op het nieuwe attest. Een historiek van de erkenningen wordt niet meer standaard afgeleverd, maar kan op eenvoudige vraag verkregen worden.
Ik heb hier een specimen van het oude en het nieuwe attest. Het is waar dat er een vereenvoudiging van het systeem is. Voorheen waren het tien bladzijden, nu is het een brief van twee bladzijden. Dat werd dus inderdaad ingekort.
Voor bepaalde maatregelen ontvangen de betrokken administraties of instellingen allen rechtstreeks langs elektronische weg een attest, afgeleverd door de Directie-generaal Personen met een handicap via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. Dit betekent dat de persoon met een handicap geen attest meer moet vragen aan de dienst of andere stappen moet ondernemen om te genieten van de bedoelde maatregelen. Het was mijn doel om tot een automatisering van de rechten te komen.
Ik heb hier een tabel ter beschikking die drie elementen bevat. Ten eerste gaat het om de maatregelen die het voorwerp uitmaken van een elektronisch attest, ten tweede de inhoud van het afgeleverde attest en ten derde de instelling waaraan het attest wordt bezorgd. Deze tabel staat ter beschikking van de commissieleden.
Dat gezegd zijnde, naar aanleiding – en u hebt gelijk – van de reacties op het nieuwe model van attest, werkt mijn administratie op dit ogenblik aan een aanpassing. Hierbij wordt rekening gehouden met het advies van de Nationale Hoge Raad voor Personen met een handicap en met de opmerkingen die de externe gebruikers over het attest hebben gemaakt. Het nieuwe model wordt verwacht tegen maart of april van dit jaar. Mochten wij nog in lopende zaken zijn, kunt u mij opnieuw ondervragen over dit onderwerp.
05.04 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, het is belangrijk om een bestaand instrument te vereenvoudigen en om te proberen efficiënter te werken. Ook het feit dat een aantal attesten automatisch kunnen worden doorgegeven, is belangrijk. Het is even belangrijk, als blijkt dat er een aantal tekortkomingen zijn bij een evaluatie in de praktijk, daarmee bewust rekening te houden. Ik begrijp dat het aan de orde is, vermits ik u ook hoor zeggen dat er rekening wordt gehouden met de adviezen van de Hoge Raad en de externe gebruikers, waarbij ik ervan uitga dat de externe gebruikers niet alleen individuele personen met een handicap zijn, maar ook zij die hun bijstaan, zoals ziekenfondsen en organisaties van personen met een handicap, die heel wat administratie mee opnemen.
Ik heb u tot slot niets horen zeggen over automatische toekenning van rechten, maar misschien moeten wij dat apart opnemen.
05.05 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Het was meer een algemene bedenking.
05.06 Sonja Becq (CD&V): Dan moeten wij dat op een ander moment misschien eens aankaarten.
05.07 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Ok.
05.08 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb snel het tabelletje overlopen en ik wou toch nog erop wijzen – ik denk dat men zich daarvan onvoldoende bewust is – hoezeer het ingeburgerd is in onze samenleving dat het toekennen van bepaalde rechten en/of diensten aan gehandicapte personen gebeurt op basis van het systeem van percentages. Ik kan u een voorbeeld geven. Als men bij de sociale huisvestingsmaatschappij prioriteit wil krijgen als gehandicapte persoon, dan moet men een attest voorleggen waaruit blijkt dat men voor 66 % gehandicapt is. Nu staan er alleen maar punten op. Men krijgt dus geen percentage meer in het nieuwe attest. In veel gemeenten bestaan er premies voor gehandicapten, gebaseerd op het percentage van de handicap, 66 % of 30 %. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de RVA. Bij het bepalen van uitkeringen speelt nog altijd het percentage van 66 % of 30 %. Het gaat dan om andere bedragen en andere uitkeringen. Dat lijstje is absoluut niet volledig.
Als u dan toch hervormt, dan moet u het liefst heel goed doen. Men mag niet vergeten dat niet alleen de officiële overheidsinstanties bepaalde attesten nodig hebben. De Gemeenschappen en de Gewesten, de gemeenten en de provinciebesturen hanteren reglementen op basis van percentages, niet van punten. Men moet daarover eens goed overleggen met alle betrokken diensten die aan gehandicapten rechten of voordelen toekennen, zodat iedereen dezelfde taal spreekt, want anders leidt het nergens toe, of alleen maar tot meer vragen, meer complexiteit en dan weten de mensen helemaal niet meer waar zij aan toe zijn.
05.09 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Ik neem akte van deze opmerkingen. Wij zullen rekening houden met deze opmerkingen, gelet op het feit dat het werk aan de gang is. Ik zal u op de hoogte houden van wat er zal gebeuren.
Het is waar dat alles kan worden verbeterd. Wij moeten dit doen.
05.10 Stefaan Vercamer (CD&V): Ik heb er geen probleem mee dat het verandert en dat het vereenvoudigd wordt, maar dan moet het voor iedereen toepasbaar zijn.
Een concreet voorbeeld is het volgende. De sociale huisvestingsmaatschappij vraagt, alvorens een gehandicapte persoon prioriteit te verlenen, een attest waaruit blijkt dat hij voor 66 % gehandicapt is. Betrokkene moet dat attest dan wel kunnen vastkrijgen!
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer David Geerts aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de tegemoetkoming hulp aan derden in het kader van het KB van 27 juni 1969" (nr. 952)
06 Question de M. David Geerts au secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "l'intervention pour l'aide aux tiers dans le cadre de l'arrêté royal du 27 juin 1969" (n° 952)
06.01 David Geerts (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik weet dat de programmawet van 1 juli 2004 niet onder uw verantwoordelijkheid valt, maar ik wil de vraag wel aan u stellen omdat ik dan het standpunt van de administratie ken, om dan na te gaan of dit nog kan worden gerepareerd.
De programmawet van 1 juli 2004 bepaalt dat een persoon met een handicap die een nieuwe aanvraag indient, alleen een aanvraag kan indienen in het kader van de tegemoetkoming IVT-IT en dat het verworven recht, het KB van 1969, de hulp van derden van vroeger, vervalt.
Ik heb mensen gehoord die een nieuwe aanvraag hebben ingediend in 2006, 2007 en 2008 omwille van een verslechtering van hun gezondheid en het vergroten van hun handicap. Groot was hun verwondering dan ook dat hun oude rechten in het kader van het KB van 1969 werden afgeschaft. Daardoor werd hun uitkering van bijvoorbeeld 10 000 euro tot 5 000 euro herleid.
Dat wordt door die mensen als een zeer grote onrechtvaardigheid beschouwd. Enerzijds, omdat zij een verminderde zelfredzaamheid hebben en anderzijds, omdat zij met meer kosten werden geconfronteerd, maar toch de helft van hun uitkering verloren zagen gaan.
Mijnheer de staatssecretaris, in de programmawet van 1 juli 2004 werd beslist dat alleen met de nieuwe wetgeving rekening kon worden gehouden zonder eventueel het beste stelstel te behouden. Waarom bleef de oude wetgeving niet gelden tot op het moment dat de mensen volgens het KB van 1969 recht hadden op een IGO? Als zij een overgang konden maken naar een inkomensgarantie voor ouderen, is er volgens mij immers geen inkomensverlies. Degenen die geen nieuwe aanvraag hadden gedaan, bleven van een hogere uitkering genieten dan degenen die wel een nieuwe aanvraag hadden gedaan.
Ik zou graag de achterliggende reden van de administratie via u willen vernemen, mijnheer de staatssecretaris.
06.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Mijnheer Geerts, het gaat om een uitdovend stelsel. De maatregel waarover u spreekt, werd genomen om de bestaande stelsels te harmoniseren en te vereenvoudigen. Dat was het doel van deze wetgeving.
De gewone of bijzondere tegemoetkoming, eventueel aangevuld met de tegemoetkoming voor hulp van derden die wordt toegekend dankzij toepassing van de wet van 1969, wordt in principe doorbetaald tot de persoon in kwestie 60 of 65 jaar is, naargelang het een vrouw of een man is. Dit is tot zijn of haar wettelijke pensioenleeftijd, tenzij er eerder een recht op pensioen ontstaat. Op dat ogenblik wordt het recht op de aanvullende tegemoetkoming berekend en in het geval van een positieve beslissing uitbetaald door de Rijksdienst voor Pensioenen, de RVP. Zij betaalt de aanvullende tegemoetkoming samen met de eventuele hulp van derden uit tot er een beslissing wordt genomen volgens de wet van 27 februari 1987. Artikel 28 van deze wet bepaalt twee types van verworven rechten voor gerechtigden van een uitkering volgens de wet van 1969.
Ten eerste, gewone of bijzondere tegemoetkomingen en een tegemoetkoming hulp van derden is gelijk aan volledig verworven rechten.
Ten tweede, een aanvullende tegemoetkoming, een aanvulling van de uitkering van het gewaarborgd inkomen en tegemoetkoming hulp van derden betaald door de RVP, is gelijk aan de uitkering die wordt ontvangen tot een herziening volgens de wet van 1987. Deze bepaling dateert van 2000 en niet van 2004, meer bepaald sinds de wet houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen van 12 augustus 2000. Er werd aangenomen om het aantal gerechtigden via het oude systeem zo snel mogelijk te laten verminderen. Dit gebeurde om zo snel mogelijk tot een veralgemeende toepassing van de wet van 1987 te komen en dus te vereenvoudigen.
Ten derde, indien de gerechtigde zelf een aanvraag indient, kan deze enkel worden behandeld in toepassing van de wet van 1987. In dit geval is er dus inderdaad een risico.
Als de persoon met een handicap zelf een nieuwe aanvraag indient of als er een automatische herziening gebeurt door de DGPH wordt enkel nog de tegemoetkoming op basis van de wet van 1987 betaald, of dit nu voordelig is voor de persoon of niet.
De personen met een handicap die recht hebben op een aanvullende tegemoetkoming, een tegemoetkoming ter aanvulling van het gewaarborgd inkomen aan bejaarden en/of op een daarbij horende tegemoetkoming voor hulp van derden blijven hun tegemoetkomingen behouden.
Dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat door de Rijksdienst voor Pensioenen werd uitbetaald op datum van 30 juni 2000, tot er voor hen bij toepassing van deze wet een beslissing wordt genomen in het geval van een herziening op hun aanvraag of ambtshalve.
Als een persoon met een handicap eraan twijfelt of een nieuwe aanvraag indienen wel gunstig is, wordt ten stelligste aanbevolen dat hij vooraf contact opneemt met de DGPH om dit na te gaan of om een simulatie te laten maken.
Mijnheer Geerts, tot hier een technisch antwoord op uw technische vragen.
06.03 David Geerts (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor dit technisch antwoord. Dit kan houvast bieden in een aantal individuele gevallen.
06.04 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Ik ben vergeten de cijfers van mijn administratie mee te delen.
Om een idee te geven van dit uitdovend stelsel, het aantal begunstigden in april 2010 was 1 800 personen. Elk jaar is er een vermindering van 13 %. De raming voor april 2011 is 1 500 personen. Dat is voor de gewone of bijzondere tegemoetkoming. Het bedrag ingeschreven in de begroting is 10 miljoen euro voor de verworven rechten voor deze tegemoetkomingen.
Voor de RVP gaat het in april 2010 om 3 090 personen. De raming voor 2011 is 2 680 personen, dus een vermindering van 13 %. Het bedrag ingeschreven op de begroting is 12 miljoen euro vanuit de RVP.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "een aantal aspecten van de beroepsprocedure tegen een overheidsbeslissing omtrent de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden" (nr. 1927)
07 Question de Mme Sonja Becq au secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "certains aspects de la procédure en recours contre une décision des pouvoirs publics relative à l'intervention pour l'aide aux personnes âgées" (n° 1927)
07.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, wij hebben het vorige legislatuur een tijdje gehad over de doorlooptijd voor de toekenning van rechten voor personen met een handicap. Hoewel de vraag ietwat parallel loopt, heeft ze vooral te maken met de procedure. De tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden kan ook als vervanging van de integratietegemoetkoming worden genoten na 65 jaar.
Uiteraard wordt de tegemoetkoming gegeven op grond van een aantal criteria. Als mensen die criteria, en dus de beoordeling van de zwaarte van de aandoening willen aanvechten, dan moeten zij aan een beroepsprocedure beginnen. Die kan wel een tijdje duren en intussen kunnen de betrokkenen zonder inkomen vallen of op een laag inkomen terugvallen. Zowel vanuit het middenveld als van individuen kreeg ik te horen dat de procedure vrij lang aansleept en eigenlijk te lang, voor sommigen die niet meer rond kunnen komen.
Hebt u zicht op de duurtijd van de beroepsprocedures? Hoeveel personen vatten een procedure aan, maar overlijden voor de procedure is afgerond? Hoeveel keer werd er beroep aangetekend en hoe vaak heeft de klager een hogere tegemoetkoming gekregen? Met andere woorden, hoe vaak was het beroep terecht?
Wat is uw standpunt over die duurtijd? Kunnen er eventueel maatregelen worden genomen?
Inzake de gewone aanvraagtijd hebben we een aantal stappen en systemen ontwikkeld, maar ik weet niet of dat in dezen ook kan.
07.02 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Ik zal u eerst enkele cijfers geven. In 2010 heeft het DGPH 83 000 beslissingen genomen over een tegemoetkoming hulp aan bejaarden. In dezelfde periode werd er tegen 566 beslissingen een beroep aangetekend bij de arbeidsrechtbank. Dat betekent een percentage van minder dan 1 procent, in feite 0,68 %. De gemiddelde wachttijd tussen het aantekenen van een beroep en de uitspraak van de rechter is in 2010 opgelopen tot 18,8 maanden. 67 personen zijn overleden, terwijl de procedure nog liep. Ik kan u ten slotte melden dat in 59 % van de gevallen de procedure geleid heeft tot een beslissing in het voordeel van de aanvrager. Tot zover de cijfers.
Ik vind inderdaad dat de beroepsprocedure te lang duurt. Een groot deel van de duur van de procedure is afhankelijk van de organisatie en de werking van het gerecht. Hiervoor verwijs ik naar mijn collega, de minister van Justitie. Wat mijn eigen verantwoordelijkheid betreft, mijn administratie werkt volop aan de informatisering van de dossiers, zodat zij langs elektronische weg sneller zouden kunnen worden doorgegeven tussen de FOD Sociale Zekerheid en de rechtbanken en de procedure sneller kan verlopen. Bovendien doet mijn administratie bijzondere inspanningen om beroepsprocedures te voorkomen. Dat alles past in een betere informatie en communicatie tussen de administratie en de aanvragers. Op die manier is het aantal beroepsprocedures de voorbije jaren al kunnen dalen. In 2007 waren er 822 beroepsprocedures op 66 000 beslissingen. Dat maakt een percentage van 1,25 %. In 2008 waren er 610 beroepsprocedures op 60 000 beslissingen, wat neerkomt op 1 %. In 2009 waren er 640 beroepsprocedures op 81 000 beslissingen. Dat geeft een percentage van 0,78 %. Het betekent dat het aantal beroepsprocedures aan het dalen is, zelfs minder dan 1 %.
07.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, ik moet toegeven dat ik positief verrast ben door de kleine aantallen van beroepsprocedures.
Tegelijk sta ik wel een beetje te kijken dat 59 % van de beslissingen bij beroepen ten voordele is van de betrokkenen. Misschien trek ik daarbij voorbarig de conclusie dat de beroepen dan ook voor een groot deel terecht geweest zijn. Wanneer ik dan vaststel dat 67 van de 566 betrokkenen overleden zijn, dan zijn dat misschien kleine aantallen, maar ik vind dat niet te verwaarlozen in het geheel.
Ik heb nog een bijkomende vraag. Bij de cijfers voor 2007, 2008 en 2009 gaf u ook aan hoeveel beroepen er zijn op het aantal beslissingen, maar hebt u ook zicht op het aantal beslissingen ten voordele van de klagers die in beroep gaan? Wordt van hen ook 59 % in het gelijk gesteld?
07.04 Staatssecretaris Jean-Marc Delizée: Die cijfers hebben wij niet, maar wij kunnen die vragen.
07.05 Sonja Becq (CD&V): Ik zou die graag hebben, omdat ik denk dat die belangrijk zijn. Men stelt vast dat er minder beroepen zijn. Als het percentage van beroepen die terecht ingediend zijn, hoger of lager ligt, dan is dat misschien omdat de informatie helderder is en omdat men duidelijkheid heeft.
Een wachttijd van 18 maanden is lang, zeker voor sociale uitkeringen. Ik zal met veel plezier ook aan de minister van Justitie de vraag stellen of en op welke manier dat verholpen kan worden. Het is mij ook niet duidelijk of er eventueel overbruggingstegemoetkomingen kunnen worden toegekend voor personen in precaire situaties, want dat kan misschien ook wel een tussenoplossing zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.36 uur.
La réunion publique de commission est levée à 15.36 heures.