Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du Mardi 11 janvier 2011 Après-midi ______ |
van Dinsdag 11 januari 2011 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.01 uur en voorgezeten door mevrouw Sarah Smeyers.
La séance est ouverte à 14.01 heures et présidée par Mme Sarah Smeyers.
De voorzitter: Collega’s, indien de staatssecretaris ermee akkoord gaat stel ik voor dat wij de commissie beginnen met mijn vraag, en dat in afwachting van de komst van de andere vraagstellers.
01 Vraag van mevrouw Sarah Smeyers aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de nieuwe kansspelwet" (nr. 1876)
01 Question de Mme Sarah Smeyers au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice, sur "la nouvelle loi sur les jeux de hasard" (n° 1876)
01.01 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, de belspelletjes gingen in ons land in 2004 voor het eerst op antenne. Zij zijn nog steeds een bekend en steeds meer bekeken fenomeen. Het is een gokspel waaraan vele duizenden mensen dagelijks deelnemen.
Om aan het stijgende aantal klachten over bedrog bij dergelijke belspelletjes te kunnen beantwoorden, is op 12 mei 2009 – in afwachting van de wijziging van de kansspelwetgeving – een koninklijk besluit in werking getreden. Via voornoemd koninklijk besluit werd onder meer besloten de speler over het spelreglement beter te informeren. Ook werd besloten de werking van de Kansspelcommissie te verbeteren, over bedoelde commissie te informeren en de speler tegen zichzelf en zijn eigen spelgedrag te beschermen.
Ondanks voormelde maatregelen worden mensen nog altijd zichtbaar bedrogen. Getuige daarvan zijn meerdere montages die door een zekere “fan van Rik Torfs” op You Tube zijn geplaatst. Toevallig heb ik gisteren in mijn luie zetel een programma van de Neveneffecten gezien, waarin een parodie op een belspelletje werd gemaakt. Het is echt de moeite waard om naar te kijken, mocht u er even tijd voor vinden. De parodie steekt de draak met een belspelletje. Het is erg grappig maar helaas ook heel realistisch.
Mijnheer de staatssecretaris, op 1 januari 2011 is een definitieve wijziging van de kansspelwetgeving doorgevoerd. Ik heb de volgende vragen voor u.
U was van plan de organisatoren te verplichten hun vragen eerst door een deurwaarder te laten goedkeuren, zodat hij of zij voor de uitzending kan bevestigen dat de vragen duidelijk en van een normaal niveau voor de gemiddelde speler zijn.
Mijn concrete vraag is de volgende. Hoe zal voornoemd niveau worden bepaald? Wordt er, om het niveau te controleren, een nieuw streefcijfer voor het aantal winnaars in één uitzending vastgelegd?
Uw voorganger, minister van Justitie Vandeurzen, stelde in 2008 al een wijziging van de reglementering van de belspelletjes voor. Hij wilde onjuiste antwoorden continu in beeld laten brengen.
Ik heb hierover vorig jaar een schriftelijke vraag gesteld, maar heb er nog geen antwoord op gekregen. Vandaar dat ik graag had geweten waarom deze regel tot nu toe nog niet werd opgenomen in het KB. Maakt dit deel uit van de voorziene of de te implementeren wijziging?
Tot slot is het zo dat zeer veel jongeren deelnemen aan deze belspelletjes, hoewel dat in principe verboden is. De huidige boodschap – minimum 18 jaar – blijkt niet duidelijk genoeg of niet continu in beeld gebracht. Zal hiertoe iets worden ondernomen? Zullen ook andere verplichte boodschappen continu en zeer zichtbaar vermeld worden? Ik dank u bij voorbaat voor uw antwoord.
01.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, geachte collega’s, u bent van zeer nabij betrokken geweest bij de voorbereiding van de nieuwe kansspelwetgeving. U kent de verschillende affiniteiten. De belspelletjes waren één van de elementen van de kansspelwetgeving en zouden na 1 januari het voorwerp worden van een nieuw koninklijk besluit. Dat waren de gemaakte afspraken.
Door de val van de regering en het verkiezen van een nieuw parlement hebben wij, in afwachting van de vorming van een nieuwe regering, even gedacht dat het niet mogelijk zou zijn om de uitvoeringsbesluiten nog te realiseren als uittredende regering. Gelet op de lange regeringsvorming is men op een bepaald moment toch wel overgegaan tot de bespreking van de ontwerpen van koninklijk besluit en de bijeenroeping van de interkabinettenwerkgroepen, ook omdat ondertussen het einde van het jaar naderde en dat het toch wel de bedoeling was om de nieuwe wet van kracht te laten worden op 1 januari 2011.
Ik zal zo dadelijk in het kader van andere vragen nog antwoorden geven over andere KB’s. Specifiek met betrekking tot de belspelletjes hebben wij teruggekoppeld naar het KB van 12 mei 2009, waar reeds een aantal bijkomende maatregelen ter bescherming van de speler werden opgenomen, zoals u gezegd hebt, namelijk een betere informatieverschaffing aan de speler, het opleggen van een doorschakelingsgemiddelde en de monitoring van de volumebellers. Spijtig genoeg was gebleken dat bepaalde wantoestanden bleven bestaan, zoals bijvoorbeeld onoplosbare vragen. U hebt daar verwezen naar een tv-uitzending, waar dit ook aan bod gekomen is. Er zijn ook de zogenaamde jackpotronde, de open lijnen en het soms wekken van de foute indruk dat het spel snel zou afgelopen zijn.
Met het nieuwe ontwerp van KB wensen wij tegemoet te komen aan deze problematiek. Wij hebben een ontwerp opgesteld – u hebt daarvan de inhoud vernomen, u verwijst ernaar in uw vraagstelling – dat voorgelegd werd aan het politieke overleg. Daar heeft men beslist om het ontwerp ook voor te leggen aan de consumentenorganisaties, meer bepaald OIVO en Test-Aankoop, en ook de sector zelf erbij te betrekken.
Dat overleg heeft inmiddels plaatsgehad. Een aantal bemerkingen zijn uit dat overleg naar voren gekomen. Momenteel worden een aantal aanpassingen van het KB voorbereid. Men zal opnieuw met een aantal partijen samenkomen om te zien of een consensus kan bereikt worden rond het ontwerp van KB.
U hebt in uw vraag verwezen naar de verplichting voor de vergunninghouder om de opgaven nog eens duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren, waarbij de vragen van een normaal niveau voor een gemiddeld speler dienen te zijn. Het feit dat ingevolge de nieuwe wet de belspelletjes vergunningsplichtig zijn geworden, maakt dat de Kansspelcommissie voortaan sanctionerend zal kunnen optreden indien de vergunninghouder zich niet houdt aan de hem opgelegde reglementaire bepalingen.
In concreto betekent dit dat indien de Kansspelcommissie zou vaststellen dat systematisch vragen worden gesteld die niet beantwoorden aan het vooropgestelde criterium, namelijk dat ze van een normaal niveau voor een gemiddelde speler zijn, deze kan overgaan tot schorsing of intrekking van de krachtens de nieuwe kansspelwet toegekende vergunning G1.
Aanvankelijk was in het ontwerp van KB voorzien in eenzelfde voorafgaande toetsing door een gerechtsdeurwaarder. Ondertussen is gebleken, nadat wij het eerste ontwerp hebben opgesteld, dat het juridisch niet mogelijk is om een gerechtsdeurwaarder hiermee te belasten. De voorzitter van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders heeft ons in elk geval laten weten dat dit niet mogelijk zou zijn omdat het over een inhoudelijke controle gaat terwijl een inhoudelijke controle per definitie subjectief is en een gerechtsdeurwaarder enkel objectieve vaststellingen kan doen. Wij zullen dus afstappen van de idee van die gerechtsdeurwaarder.
Anderzijds zullen wij de voorwaarden wel in het KB opleggen zodoende dat de Kansspelcommissie zelf sancties kan nemen ten opzichte van de spelorganisator indien er zich klachten blijven voordoen.
De tweede vraag had betrekking op de onjuiste antwoorden in beeld te brengen. Dat is ook voorzien in ons ontwerp van KB. Ik kan u zeggen dat op de overlegvergadering een aantal bezwaren werd geuit tegen deze maatregel. Er zouden teveel antwoorden moeten moeten worden getoond, wat enerzijds een gevaar van fouten inhoudt en wat anderzijds de leesbaarheid van de andere te tonen informatie zoals het tarief voor de oproepen, het aantal oproepen tijdens de afgelopen minuut en het verbod op deelname door minderjarigen fel zal bemoeilijken waardoor deze informatie aan belang zal inboeten. Verder werd ook gewezen op de mogelijke benadeling van de aandachtige kijker die de foute antwoorden reeds zelf zou onthouden of genoteerd hebben. Het zal dus op de volgende bijeenkomst met de politieke partijen moeten worden uitgemaakt of dit voorstel gehandhaafd wordt of eventueel wordt bijgestuurd.
Ik geef u volledige informatie. Het is uiteraard beleidsvoorbereidend werk, ik kan u nog niet precies zeggen welke de beslissingen zullen zijn. Ik weet ook niet, gelet op het ontslagnemend karakter van de regering, of er een consensus zal kunnen worden bereikt over deze materie.
Uw derde vraag had betrekking op de deelname aan de belspelletjes door minderjarigen. Ik moet signaleren dat volgens de informatie die wij opgevraagd hebben bij de Kansspelcommissie er in het jaar 2010 geen enkele klacht geformuleerd zou zijn met betrekking tot minderjarigen. Zoals u reeds gezegd hebt wordt het verbod op deelname door minderjarigen continu op het scherm geprojecteerd.
Gelet op het feit dat wij geen kennis hebben van nieuwe klachten of nieuwe problemen hebben wij ter zake ook geen voorstellen geformuleerd. Indien u zelf over informatie zou beschikken of voorstellen zou hebben kan u die altijd formuleren. Wellicht kunnen die nog meegenomen worden. Op dit ogenblik is het echter niet onze intentie om er iets aan te veranderen.
01.03 Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor uw uitvoerig antwoord.
In verband met de controle van het criterium normaal niveau, heb ik nog een vraag. Zoals ik begrepen heb, kan dat niet door een deurwaarder gebeuren, omdat het geen objectief vast te stellen criterium is. Moet de kansspelcommissie dat dan zelf doen?
01.04 Staatssecretaris Carl Devlies: Ja, maar het zou geen voorafgaandelijke controle zijn. Dat is niet in de opdracht van de Kansspelcommissie begrepen. Dat gebeurt op basis van klachten achteraf.
01.05 Sarah Smeyers (N-VA): Volgt er dan ook een sanctie achteraf?
01.06 Staatssecretaris Carl Devlies: Indien zou blijken dat het criterium niet wordt gevolgd, dan zou de Kansspelcommissie overgaan tot de intrekking of de schorsing van de vergunning. Dat is het idee. Er wordt nu een nieuwe tekst opgesteld, waarin dat geconcretiseerd wordt.
01.07 Sarah Smeyers (N-VA): Ik zie daar op zich heil in, op voorwaarde dat er dan ook effectief gesanctioneerd wordt en dat eventueel ook goed geïnformeerd wordt dat een klacht mogelijk is, want anders zal dat dode letter blijven.
Ik heb geleerd dat de belspelletjes zeer veel miljoenen per jaar opbrengen, dus lijkt het mij niet meer dan terecht, wanneer zij de regels overtreden, dat zij dan ook adequaat gesanctioneerd worden.
Ik hoor dat u werk maakt van dat koninklijk besluit. Ik hoop dat het er snel komt. Ik denk dat dit nodig is ter bescherming van de kijker en de onschuldige, soms wat goedgelovige speler.
01.08 Staatssecretaris Carl Devlies: Die sanctionering wordt juist mogelijk door de nieuwe wet. Voordien was dat niet echt mogelijk. Ik denk dus dat we daarin een belangrijke vooruitgang maken.
01.09 Sarah Smeyers (N-VA): Dat is zeer goed.
01.10 Staatssecretaris Carl Devlies: U hebt gelijk als u zegt dat de Kansspelcommissie die sancties effectief zal moeten toepassen. Door de samenstelling van de Kansspelcommissie, die uiteindelijk wordt voorgezeten door een magistraat en waarin ook enkele onafhankelijke personen aanwezig zijn, denk ik wel dat dit het geval zal zijn. Het Parlement behoudt nog altijd de controle.
01.11 Sarah Smeyers (N-VA): Er moeten dan wel klachten binnenkomen. Als er goed geïnformeerd wordt dat er klachten ingediend kunnen worden, zal dat wel werken, hoop ik.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, over "de koninklijke besluiten ter uitvoering van de wet van 10 januari 2010 tot wijziging van de wetgeving inzake kansspelen" (nr. 1783)
02 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au secrétaire d'État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d'État, adjoint au ministre de la Justice, sur "les arrêtés royaux portant exécution de la loi du 10 janvier 2010 portant modification de la législation relative aux jeux de hasard" (n° 1783)
02.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het was de bedoeling om deze vraag te stellen voor 1 januari 2011, dus voor de datum van inwerkingtreding, maar dat is niet gelukt. Wij hebben op de wijziging van de wetgeving op de kansspelen in de commissie voor de Justitie en in de plenaire vergadering gezwoegd. De inwerkingtreding van deze wet in haar totaliteit werd normaal gezien voor 1 januari 2011 vastgesteld. Om de wet volledig toepassing te laten vinden moest er een hele reeks koninklijke besluiten worden uitgevaardigd.
Hoeveel koninklijke besluiten moeten er in totaal worden uitgevaardigd om de wet volledig in werking te laten treden?
Hoeveel koninklijke besluiten werden er intussen goedgekeurd? Op welke materies hebben deze koninklijke besluiten betrekking?
Ik meen uit uw vorig antwoord begrepen te hebben dat nog niet alles is goedgekeurd. Hoeveel koninklijke besluiten moeten er nog worden behandeld en goedgekeurd? Op welke materies hebben zij betrekking?
Welke concrete maatregelen en welke timing stelt u voorop voor het afronden van de werkzaamheden met betrekking tot de koninklijke besluiten?
Het is vandaag 11 januari 2011, niettemin is het onderwerp nog actueel.
02.02 Staatssecretaris Carl Devlies: Mevrouw de voorzitter, collega Lahaye-Battheu, ik zal uw eerste en derde vragen eerst beantwoorden en vervolgens de tweede en de vierde.
De nieuwe kansspelwet moest inderdaad in voege treden op 1 januari 2011 en moest gepaard gaan met een aantal koninklijke besluiten. Het exacte aantal koninklijke besluiten kan ik u moeilijk geven, het gaat over enkele tientallen, maar afhankelijk van de wijze waarop deze koninklijke besluiten worden geconcipieerd kan het over meerdere besluiten gaan. Zo zijn er bijvoorbeeld het besluit met betrekking tot de uitsluiting van personen op eigen verzoek of op verzoek van een belanghebbende derde en de uitsluiting van personen die het voorwerp zijn van een collectieve schuldenregeling. Dat kunnen twee afzonderlijke koninklijke besluiten zijn of dat kan in één koninklijk besluit worden ondergebracht; wij hebben dat in één koninklijk besluit ondergebracht.
Het is misschien wel interessant dat u zou weten dat een aantal van de koninklijke besluiten in de Ministerraad dient overlegd te worden. Dat is niet het geval voor alle koninklijke besluiten, er zijn er ook die kunnen genomen worden op gezamenlijke voordracht van de ministers van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken, Financiën, Volksgezondheid en Justitie, alsook van de minister tot wiens bevoegdheid de Nationale Loterij behoort.
Tot op heden heb ik er evenwel de voorkeur aan gegeven om alle ontwerpen, ook degene die niet aan de Ministerraad moeten worden voorgelegd, aan de Ministerraad voor te leggen.
Als ik toch een cijfer moet geven, laten wij dan zeggen dat het aantal koninklijke besluiten 40 tot 50 zal bedragen.
Ik kom dan aan uw tweede vraag. Zoals u weet bevindt de huidige regering zich thans in lopende zaken. Dit maakt dat alleen die koninklijke besluiten genomen kunnen worden waarvan alle regeringspartijen het eens zijn dat zij hoogdringend zijn gelet op de inwerkingtreding van de nieuwe kansspelwet.
Gelet op het uitblijven van een nieuwe regering werd daarom eind vorig jaar werk gemaakt van de koninklijke besluiten die betrekking hebben op de nieuwe vergunningen die de kansspelcommissie dit jaar zal moeten uitreiken, meer bepaald de vergunningen inzake weddenschappen, de F1- en F2-vergunningen, de aanvullende vergunningen inzake internetkansspelen, wat wij de plusvergunningen noemen en de vergunningen inzake mediaspelen, de G1- en de G2-vergunningen.
Vooral de opmaak van de koninklijke besluiten met betrekking tot de weddenschappen was daarbij van cruciaal belang, omdat er voor deze sector op het terrein chaos dreigde te ontstaan indien er geen goedkeuring van de koninklijke besluiten zou gebeuren.
In de loop van de maand december werden aldus achttien koninklijke besluiten aan de Ministerraad voorgelegd, een deel ter goedkeuring en een ander deel voor kennisname. Van de achttien voorgelegde koninklijke besluiten hadden elf besluiten betrekking op de weddenschappen, twee op de procedure om een aanvullende internetvergunning te bekomen, een op de retributies en waarborgen die aan de Kansspelcommissie voor het jaar 2011 betaald moeten worden.
Een koninklijk besluit had betrekking op de uitsluiting van een speler door de belanghebbende derde of omwille van een collectieve schuldenregeling en twee hadden betrekking op de mediaspelen waarvoor een G2-vergunning nodig is.
Op uw vierde vraag kan ik het volgende antwoorden. Ondertussen kan ik u mededelen dat alle koninklijke besluiten aangaande weddenschappen, alsook deze met betrekking tot het waarborg- en retributiesysteem, gepubliceerd werden in het Belgisch Staatsblad van 29 december 2010. Voor de andere voornoemde koninklijke besluiten die werden voorgelegd aan de Ministerraad, dient nog het advies van de Raad van State te worden afgewacht.
Volledigheidshalve kan ik u nog meegeven dat met betrekking tot de belspelletjes – vergunning G1 – en de andere mediaspelen – vergunning G2 – de ontwerpteksten op 20 december op een overlegvergadering met vertegenwoordigers van de sector en van de consumentenverenigingen werden besproken. Ik heb dit daarnet al aan mevrouw Smeyers gezegd. Overeenkomstig de aldaar gemaakte opmerkingen zullen deze ontwerpen van koninklijk besluit eerstdaags verder worden verfijnd. Nieuw politiek overleg zal dan plaatsvinden teneinde na te gaan of ook deze ontwerpen nog door de regering in lopende zaken kunnen worden goedgekeurd.
02.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u van harte voor deze stand van zaken en ik heb geen repliek.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 1894 van de heer Terwingen wordt op zijn verzoek uitgesteld.
Ik dank de staatssecretaris voor zijn komst. Wij wachten op de minister van Justitie, die hier elk moment kan zijn.
03 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "Justscan" (nr. 1775)
03 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "Justscan" (n° 1775)
03.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, dit is de eerste vergadering van het nieuwe jaar en we stellen alweer vragen. De regering is weliswaar nog altijd in lopende zaken, maar wij laten niet af en doen voort met het werk waarvoor wij verkozen zijn.
Het opzet van Justscan, het converteren van gerechtelijke dossiers op papier naar elektronische dragers, en het ter beschikking stellen van een zoekinstrument voor magistraten en andere interne en externe contacten van Justitie, is lovenswaardig. Justscan past perfect in de modernisering van Justitie. Het project zal het eveneens mogelijk maken kopieën van gerechtelijke dossiers langs elektronische weg af te leveren en het ter beschikking stellen van papieren kopieën te vergemakkelijken.
Er zijn zeker veel voordelen aan het systeem verbonden. Zo krijgen magistraten de kans bepaalde elementen in omvangrijke dossiers elektronisch op te zoeken. Het aantal procedurehandelingen zoals het doorgeven van een dossier en het veelvuldig kopiëren ervan wordt fel gereduceerd. Het project zou op dit moment toegepast worden voor strafdossiers. De archivering van gerechtelijke dossiers valt nog buiten de scope van het project.
Het project startte reeds op 1 maart 2007 op verschillende pilootsites, met name Antwerpen, Brussel, Bergen, Brugge en Luik. Op die vijf plaatsen zou Justscan nu werkzaam moeten zijn. Naar verluidt wordt er echter spijtig genoeg van plaats tot plaats verschillend gebruik van gemaakt. De meest spectaculaire realisatie vond in Bergen plaats: het scannen van het dossier inzake Ghislenghien en het ter beschikking stellen van het dossier aan de partijen via een beveiligd intranet.
Er is ruime interesse vanuit andere arrondissementen om het systeem te gebruiken. Van op het terrein bereiken mij echter signalen dat Justscan veel vaker zou kunnen worden toegepast dan nu het geval is.
Ik heb de volgende vragen voor u, mijnheer de minister. Ten eerste, op welke manier maken de onderscheiden pilootsites gebruik van het systeem? Wat is het verschil in gebruik tussen de diverse locaties en waar staat men het verst?
Ten tweede, over welke middelen, scanners en dergelijke, beschikken de diverse sites?
Ten derde, in welke fases van de procedure wordt Justscan gebruikt?
Ten vierde, is er voldoende personeel om het systeem te bemannen? Is er nood aan speciaal opgeleid personeel?
Ten vijfde, welke investeringen zijn er gedaan in Justscan? Wanneer zijn die gedaan?
Ten zesde, in welke dossiers werd het systeem vooral gebruikt?
Ten slotte, welke oplossing ziet u om de toepassing uit te breiden, zowel inhoudelijk als territoriaal? Is er in middelen voorzien? Misschien is die vraag vandaag moeilijk te beantwoorden.
03.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw Lahaye-Battheu, ten eerste, ik heb een heel uitgebreid antwoord ter beschikking. Ik zal het straks kopiëren. Ik zal immers niet het hele antwoord in detail meegeven.
Ten tweede, morgenochtend hebben wij een toelichting over het hele ICT-gebeuren en zullen wij de hele context schetsen, met inbegrip van het aspect Justscan als een onderdeel van de modernisering van Justitie. Het hele kader heeft zijn belang.
U hebt melding gemaakt van het Justscanverhaal. U hebt ook vermeld dat sinds 1 maart 2007 een aantal sites met Justscan is uitgerust. Zij gebruiken elk op hun manier en volgens hun eigen prioriteiten de mogelijkheden ervan. In sommige rechtbanken worden alle dossiers van bepaalde kabinetten van onderzoeksrechters in Justscan ingevoerd. In andere rechtbanken worden de dossiers die in Justscan worden ingevoerd, gekozen op grond van bepaalde criteria, zoals de behandelde aangelegenheden, de tenlasteleggingcodes of het aantal betrokken partijen. Ook het aantal partijen, zeker als het er veel zijn, kan een criterium zijn. Soms wordt ook gekozen op basis van de omvang van het dossier en de aard van de instantie die het vonnis zal wijzen. Zulks gebeurt dikwijls voor alle dossiers die bijvoorbeeld naar het hof van assisen gaan.
Het systeem wordt dus enigszins verschillend toegepast. Sommige sites gebruiken Justscan vanaf de samenstelling van het dossier van het gerechtelijk onderzoek. Bijvoorbeeld de rechtbank van eerste aanleg te Brussel gebruikt Justscan enkel op voornoemde wijze, dus van bij het begin van het dossier. Sommige sites gebruiken Justscan enkel voor dossiers waarvan het gerechtelijk dossier is afgesloten, om aan te geven dat het dossier af is. Zij laten het dossier via Justscan op cd-rom zetten, zodat de communicatie gemakkelijker wordt. Sommige sites gebruiken Justscan in de eerste plaats voor dossiers waarvan het gerechtelijk onderzoek is afgerond, maar beginnen Justscan eveneens te gebruiken voor dossiers vanaf het begin. Zij maken de combinatie van beide mogelijkheden. Iedereen gebruikt Justscan dus nog enigszins op zijn manier.
Zodra de dossiers zijn ingevoerd, gebruiken alle sites de door het systeem geboden mogelijkheden om de partijen die het wensen, gedigitaliseerde kopieën op dvd en niet langer kopieën op papier te bezorgen. De mogelijkheid om een gedigitaliseerde kopie van het dossier te verkrijgen, wordt door de advocaten erg gewaardeerd.
Justscan is op technisch vlak voldoende soepel om aan de verschillende behoeften en organisaties te worden aangepast.
Uw tweede vraag ging over de middelen. Ik geef u straks de kopie met de volledige uitleg. Het zijn echter essentieel scanners met een heel hoge capaciteit, die gemiddeld 80 000 bladzijden per dag kunnen scannen. De scanners zijn van het merk Kodak I610, die standaard in alle pilootsites worden geïnstalleerd. Voor de sites waarvoor het werkritme of de afstand tussen de gebouwen waarin de verschillende gebruikers zich bevinden, het vereisen, hebben wij zelfs in de installatie van een tweede of een derde scanner voorzien, teneinde aan de vraag en de voorschriften van de procedure het hoofd te bieden.
U krijgt straks nog meer informatie over de schermen en de computers die ter begeleiding zijn geïnstalleerd.
De oorspronkelijke scoop van het Justscanproject beoogt de behandeling van strafdossiers waarvoor er een gerechtelijk onderzoek aan de gang is of heeft plaatsgehad. Er is evenwel een gedetailleerde analyse van de mogelijkheden van die technologie uitgevoerd. De scope kan worden uitgebreid tot aanvullende behoeftes wanneer dat nodig zou zijn.
De bedoeling van het project bestaat erin de gedigitaliseerde dossiers ter beschikking te stellen van alle internen, dus ook alle magistraten, van de verschillende instanties, en ook alle externen, dus ook alle advocaten en andere betrokken partijen, zodanig dat zij dat op eenzelfde moment en ook met gelijkheid van wapens – het moet uiteraard dezelfde informatie zijn – ter beschikking krijgen.
Er is uiteraard personeel om het systeem te doen werken. Dat vraagt een zekere organisatorische aanpassing. Ik denk echter dat het op een correcte manier loopt. Er zijn ook speciale opleidingen bezig die correct worden georganiseerd in de verschillende pilootsites.
Welk budget wordt eraan besteed? Dat is relatief belangrijk. Het jaarlijks onderhoud is ook inbegrepen. Die budgetten zijn ten laste van het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie. In 2006 ging het om ongeveer 1 400 000 euro voor analyse, aankoop, hardware, software, diensten van de implementatie enzovoort. In 2007, 2008 en 2009 is het budget veel beperkter geweest, omdat er dan een soort van onderhoud was. Dan was het respectievelijk 460 000 euro, 230 000 euro en 280 000 euro. Voor 2010 hebben we opnieuw een verhoging van het bedrag verkregen tot 1 932 000 euro, zodanig dat wij daarmee ook de derde fase van Justscan kunnen realiseren, met andere woorden, dat we het project voort kunnen uitbreiden.
Ik kom tot uw zesde vraag. In het kader van die toepassing, worden er verschillende soorten dossiers beheerd, zoals ik eigenlijk al heb toegelicht. Het gemeenschappelijk kenmerk is dat het gaat over strafdossiers, gerechtelijk onderzoek en meestal eigenlijk ook wel de zwaarste dossiers. Natuurlijk, we zullen stilaan moeten kijken op welke manier er een soort van integrale aanpak via Justscan kan worden doorgevoerd. Daar moeten we met de korpsoversten over spreken. Morgen zal ik u daar meer toelichting over geven.
Ten zevende, is het juist dat er nog weinig gebruik van wordt gemaakt? Welnu, we zijn begonnen in een vijftal pilootsites. De hoogdringendheid, ingegeven door het bestaan van gevoelige dossiers, heeft ertoe geleid dat de rechtbanken ook te Hasselt intussen geïnstalleerd zijn, bijvoorbeeld voor het dossier-Janssen. De grootte van de dossiers is dus wel bepalend. Ook in Charleroi is er een scanner en zijn er ook specifieke inspanningen geleverd om dat verder uit te bouwen.
Wat de oorspronkelijke investeringen en de vragen van de verschillende rechtbanken betreft, klopt het dat het systeem onvoldoende ontwikkeld was, zolang het beperkt was tot de pilootsites. Nu, stilaan, zijn wij aan het nagaan om dat volledig uit te rollen over alle rechtbanken.
Voor de implementatie en de roll out voor de arrondissementen, zal alles worden beslist in overleg met de gerechtelijke wereld. Aangaande de verdeling van de bevoegdheid bij de sturing van het project, bestaat er een ontwerpplan tussen de verschillende diensten van mijn administratie en de overeenkomstsluitende onderneming. Er is voorzien in budgettaire en personele middelen, opdat de uitbreiding overeenkomstig de vastgestelde doelstellingen zou verlopen. Aangezien de menselijke factor natuurlijk ook speelt, ziet mijn administratie toe op de aspecten changemanagement, opleiding. Met andere woorden, iedereen moet voorbereid zijn.
De verwezenlijking van de derde fase is gepland over een termijn van acht maanden, de gerechtelijke vakantie niet meegerekend, met een officiële start in de loop van deze maand. Binnen de acht maanden moet de laatste grote uitrol mogelijk worden. Wij hebben daarvoor de budgetten. De daadwerkelijke installatie van de scanners in de verschillende sites zal in overleg met de gerechtelijke wereld verlopen. Wij hebben permanent overleg.
Door de aanwezigheid van verschillende multifunctionele fotokopieerapparaten op het terrein zal de scanning van de documenten bovendien niet enkel kunnen worden overwogen op de 27 zetels van de rechtbanken van eerste aanleg, in het kader van de uitbreiding, maar ook op andere plaatsen en voor andere instanties.
Ik zal daarover morgen nog een verdere toelichting geven, maar ik denk dat daarmee is aangetoond dat het Justscanproject goed dienst heeft gedaan als pilootproject en goed gewerkt heeft. Nu zijn wij op het ogenblik gekomen waarop wij de 27 arrondissementen, en zelfs meer dan dat, met scans uitrusten. Wij ervaren die methodiek als positief. Wij zullen die systematisch gebruiken. Ik ben er grote voorstander van om van bij het begin het dossier zo samen te stellen en niet eerst een papieren dossier samen te stellen om dan een fotokopie te nemen. Dat heeft niet veel zin. Het zou dus systematisch, van bij het begin, zo samengesteld moeten worden. Daardoor kan men ook procedureproblemen vermijden, zoals de vragen waar het dossier zich bevindt en of het naar de raadkamer, de KI of de gevangenis moet. Die zaken moeten allemaal kunnen worden vermeden.
Ik geef u het uitgebreide antwoord, mevrouw de voorzitter. Misschien kan het worden gefotokopieerd voor iedereen die daarin geïnteresseerd is.
03.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord, alsook voor het schriftelijk antwoord, dat ik nog zal ontvangen.
Ik heb wel nog een vraag ter verduidelijking. U hebt gezegd dat wij vanaf nu aan de derde fase kunnen beginnen. Die zal over acht maanden gespreid zijn. Bedoelt u met die derde fase de uitbreiding van het project naar alle arrondissementen of naar bepaalde?
03.04 Minister Stefaan De Clerck: De fase van de uitbreiding van het Justscanproject tot alle gerechtelijke arrondissementen zal het mogelijk maken om het gebruik te optimaliseren en alle partijen en rechtbanken van eerste aanleg de vooropgestelde voordelen te laten genieten.
De uitbreiding wordt gelijktijdig verwezenlijkt met het belangrijke project van de standaardisatie van de werkomgeving, waardoor de voordelen van de verschillende beroepstoepassingen die in de administratie worden beheerd, kunnen toenemen.
03.05 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik denk dat wij morgen zoals aangekondigd, over dat aspect, maar ook over vele andere op het vlak van informatisering nog van gedachten zullen kunnen wisselen.
03.06 Minister Stefaan De Clerck: Absoluut.
L'incident est clos.
De voorzitter: Het volgende agendapunt is de samengevoegde prioritaire vragen van mevrouw Van Cauter en de heer Francken. De heer Francken reageert niet op mijn sms, dus ik weet niet of hij zijn vraag zal stellen.
De volgende prioritaire vraag is een vraag van de heer Logghe die evenmin aanwezig is.
Het volgende agendapunt is de samengevoegde vragen van de heren Schoofs en Bracke. De heer Bracke is in aantocht.
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de winkeldiefstallen door Roma-diefjes" (nr. 1936)
- de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de mogelijke maatregelen tegen de inbraakgolf door jonge zigeuners" (nr. 1879)
- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les vols à l'étalage perpétrés par de jeunes voleurs Roms" (n° 1936)
- M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "les mesures possibles contre la vague de cambriolages perpétrés par de jeunes tziganes" (n° 1879)
04.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, winkelsteden worden sinds kort frequent geconfronteerd met zogenaamde Romadiefjes. Ik heb het dan vooral over provinciesteden.
Minderjarige criminelen worden op pad gestuurd om diefstallen te plegen en te bedelen. Vooral tijdens de soldenperiodes, en dat is ook heel recent gebleken, zakken zij van de grootsteden af naar de provinciesteden. In grootsteden is het fenomeen min of meer bekend, maar in bijvoorbeeld Hasselt en Tongeren, waar zich recent zaken hebben voorgedaan, spreekt men nu van een plaag.
Parketten en jeugdmagistraten pleiten voor een specifieke aanpak. Omdat die uitblijft, verklaren diverse bronnen bij het gerecht dat zij machteloos staan.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen. Welke specifieke maatregelen wilt u nemen tegen dit fenomeen? Zult u eventueel een studie laten uitvoeren? Klopt het dat in Tongeren onlangs vijf minderjarigen voor criminele feiten zoals winkeldiefstallen werden opgepakt en inmiddels alweer op vrije voeten werden gesteld? Nochtans zouden er twee doorverwezen zijn naar een gesloten jeugdinstelling, maar konden zij niet worden geplaatst wegens een gebrek aan opvangcapaciteit. Klopt dat verhaal?
04.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik heb een reeks antwoorden op vragen van de heren Schoofs en Logghe, maar het deel bestemd voor de heer Logghe vervalt.
De antwoorden zijn wat vermengd en het zal dus een relatief uitgebreid antwoord worden.
Ik ben mij ervan bewust dat de problematiek van de jonge inbrekers zich voordoet. U spreekt meer over winkeldiefstallen door Romadiefjes.
Ik denk dat wij in eerste instantie moeten spreken over minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, van wie de identiteit niet gekend of onzeker is, of van wie de woonplaats of die van hun ouders, voogden of degenen die hen onder hun gezag hebben, niet gekend of onzeker is. Ik denk niet dat wij het moeten beperken tot een categorie of etnie. Het beschikbare cijfermateriaal laat niet toe om te bevestigen dat er een plaag zou zijn van diefstallen gepleegd door jonge zigeuners. Er is namelijk geen aparte registratie op dat vlak. Ik doe daar dan ook geen uitspraak over.
Wat betreft een plaatsing heeft men het over de gespecialiseerde gesloten instellingen. Een plaatsing in een open instelling is slechts mogelijk voor minderjarigen die minstens 12 jaar zijn en feiten hebben gepleegd van een zekere zwaarwichtigheid. Wil men een jongere kunnen plaatsen in een gesloten instelling dan moet in de regel die jongere minstens 14 jaar zijn en dienen de gepleegde feiten nog zwaarwichtiger te zijn. De bedoelde jongeren beantwoorden meestal niet aan de vereiste criteria. De enige maatregelen die wel kunnen worden opgelegd, zijn de berisping, de ondertoezichtstelling van de sociale dienst en de intensieve educatieve begeleiding.
De vraag over de sanctie werd niet gesteld.
Zijn er dringende maatregelen? Er moet worden gesteld dat er niet vanuit kan worden gegaan dat de kinderen, die voor deze feiten worden ingezet, vergezeld zijn van hun ouders in België. Tijdens een recente uiteenzetting op een conferentie georganiseerd onder het Belgische voorzitterschap betreffende Anti-Trafficking Day bleek dat Roma-kinderen werden gerekruteerd bij hun families in Roemenië en werden ingezet door bendes in het Verenigd Koninkrijk om te bedelen en kleine misdrijven te plegen. Deze kinderen werden door de bendeleden onder valse voorwendsels weggehaald bij hun ouders en uitgebuit. Die kinderen zijn zelfs soms ook slachtoffer van mensenhandel en opgezette systemen.
Bovendien gaat het hier om een minderheidsbevolking die te kampen heeft met verschillende problemen, zowel sociaaleconomisch als ervaringen van racisme en discriminatie in verschillende landen in Europa. Een specifieke benadering van deze bevolkingsgroep is daarom zeer belangrijk. Toch stelt zich de vraag of via een zeer specifiek gerichte aanpak op minderjarige Roma geen nieuwe stigmatisering in de hand wordt gewerkt.
Het behoort tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen om specifieke preventieve en curatieve maatregelen voor deze doelgroepen uit te werken. Wat betreft de Vlaamse Gemeenschap wil ik nog verwijzen naar de beleidsbrief inburgering en integratie die is opgemaakt door collega Bourgeois.
Op 3 januari 2011 werden drie minderjarige Romazigeunermeisjes van Roemeense nationaliteit op heterdaad betrapt bij een winkeldiefstal in Tongeren. Uit verder onderzoek bleek dat zij bovendien op agressieve wijze bedelden. Er werd door betrokkenen een verblijfsadres opgegeven te Brussel-Noord. Aldaar bleek slechts één van de drie officieel ingeschreven te zijn. De parketmagistraat met wachtdienst besliste om betrokkenen voor te leiden voor de jeugdrechter. De feiten konden enkel als een eenvoudige diefstal gekwalificeerd worden zodat een opsluiting in een gesloten instelling niet tot de mogelijkheden behoorde. In de gemeenschapsinstelling De Markt te Mol was er ook geen plaats. Daarop vertrouwde de jeugdrechter bij beschikking betrokkenen toe aan de diensten van het SEMK, de dienst Signalement van niet-begeleide Europese minderjarigen in kwetsbare toestand. Aangezien ook daar geen plaats was, mochten de minderjarigen noodgedwongen beschikken. Volledigheidshalve dient opgemerkt te worden, dat de minderjarige die wel officieel was ingeschreven, een huisarrest werd opgelegd van een maand. Het klopt dus niet dat de minderjarigen door de jeugdrechter werden toevertrouwd aan een gesloten instelling.
Het gaat om een brede problematiek van de Roma. Dossier per dossier moeten de magistraten in concreto oordelen welke mogelijkheden zij hebben om te reageren in het licht van de wettelijke bepalingen.
04.03 Bert Schoofs (VB): De Romaherkomst blijkt duidelijk uit een artikel uit de krant. Ik zuig dat natuurlijk ook niet uit mijn duim. Wij zijn een politiek correct discours ver voorbij. Ik lees in het Belang van Limburg van 7 januari 2011: “Romadiefjes teisteren winkelsteden in Limburg”. De Romadiefjes komen uit het Brusselse en schuimen de winkelsteden af. In Tongeren kon de lokale politie een groepje zigeunerkinderen arresteren.
Het is uiteraard helemaal niet om te stigmatiseren, maar ik verwijs uiteraard ook naar onderzoeken in Nederland in mijn repliek. Mevrouw Marion Van San leverde destijds zeer goed onderzoek. Hier in België duurt het tien jaar vooraleer men een gelijkaardig onderzoek op poten zet om dan te concluderen dat men helemaal geen banden tussen etnische afkomst en criminaliteit moet onderzoeken. Men gaat er dan vaak nog verkeerdelijk van uit dat sommigen beweren dat het in het DNA van een bevolkingsgroep zit. Dat is helemaal niet zo. Alleen zijn er in bepaalde culturen sommige zaken waarop men zich toelegt. Dat ligt in de natuur en de aard van de mensheid. Soms zijn dat heel goede zaken die de hele mensheid vooruit helpen en soms zijn dat inderdaad ook vormen van criminaliteit die door een welbepaalde groep worden gepleegd. Als ik u een tijd geleden een vraag stelde naar genitale verminking bij vrouwen, dan viseerde ik niet de Scandinavische gemeenschap in België. Dat zult u ook begrijpen. Dat zijn andere groepen die daar verantwoordelijk voor zijn.
Wij moeten door die politiek correcte koek heen durven bijten. Daarom betreur ik dat er geen specifieke maatregelen worden genomen. Het is nochtans het gerecht zelf dat erop aandringt.
Jeugdrechter Mieke Verleysen van het Brusselse parket pleit al jaren voor een betere aanpak van de zigeunerkinderen. Die worden opgepakt, vrijgelaten, opgepakt en weer vrijgelaten. Hun dossier wordt telkens dikker maar eigenlijk gebeurt er niets. Zij stelde dat twee jaar geleden al vast.
Ik kan enkel aandringen op een stevige studie naar het gedrag van die kinderen, hoe zij het slachtoffer worden van mensenhandelaars en van de mensen die hen uitbuiten. Dan kan men misschien tot een degelijk jeugdsanctierecht komen, zowel qua maatregelen als qua straffen. Dat is het enige wat ik vraag. Ik vraag niet om de Roma als dusdanig te viseren. Als er zich een probleem met een bepaalde bevolkingsgroep stelt dan moet men dat durven te benoemen en maatregelen durven te nemen op beleidsmatig vlak.
L'incident est clos.
- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "de toegang tot het Rijks- en Strafregister door het parket bij advies over naturalisaties" (nr. 1787)
- de heer Theo Francken aan de minister van Justitie over "de toepassing van het KB van 19 juli 2001 betreffende de toegang van bepaalde openbare besturen tot het Centraal Strafregister" (nr. 1846)
- Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "l'accès au Registre national et au Casier judiciaire pour le parquet dans le cadre des avis sur les naturalisations" (n° 1787)
- M. Theo Francken au ministre de la Justice sur "l'application de l'arrêté royal du 19 juillet 2001 relatif à l'accès de certaines administrations publiques au Casier judiciaire central" (n° 1846)
05.01 Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, ik stel u deze vraag naar aanleiding van onze werkzaamheden in de commissie voor de Naturalisaties.
Zoals u weet hebben wij als Parlement de bevoegdheid om de naturalisatie te verlenen aan mensen die een aanvraag indienen en voldoen aan een aantal objectieve criteria. U weet ook – we hebben het daar al herhaaldelijk over gehad – dat er verplicht een aantal adviezen moet worden gevraagd zodat wij in staat zijn om het dossier te beoordelen en een advies te formuleren.
Een van de adviezen die moet worden gegeven, is het advies van het parket. In de commissievergadering van 23 november heb ik u de problematiek geschetst van het ontbreken van toegang tot het Rijksregister voor de parketten met betrekking tot de historiek van de woonplaats. Ik heb u toen ook gezegd dat het zeer belangrijk is dat dit zo spoedig mogelijk zou kunnen worden rechtgezet. Vandaag kan men immers enkel de gegevensbanken van de woonplaats van de betrokkene controleren zonder dat men de gegevensbanken van de voorafgaande woonplaatsen van de betrokkene kan controleren tenzij men alle steden en gemeenten in alle 27 arrondissementen ook nog eens zou gaan bevragen, iets wat echt onbegonnen werk is.
U hebt toen gezegd dat er legistiek geen probleem was omdat het KB van 30 september 1985 dit toelaat. U hebt ook gezegd dat de aanpassing van de applicatie onmogelijk was of bleef omdat diegenen die destijds deze applicatie hadden verzorgd niet meer bij Justitie werkten maar dat er snel werk van zou worden gemaakt om de toegang voor de parketten met betrekking tot het Rijksregister en meer bepaald de historiek van de woonplaatsen zo spoedig mogelijk, binnen een aantal maanden, op te lossen. We zijn intussen bijna twee maanden verder. Daarom stel ik u de vraag of er inmiddels al een initiatief is genomen.
Ik weet dat het kort dag is maar ik stel u de vraag omdat zich inmiddels een tweede probleem stelt, namelijk de toegang tot het strafregister. U weet dat er adviezen gevraagd worden en dat er tussen het vragen van het advies en het uiteindelijk afhandelen van het dossier soms een aantal maanden verlopen omdat de betrokkenen zich moeten ontdoen van een persoonlijk feit zoals bijvoorbeeld het zich eigen maken van een van onze landstalen. We worden dikwijls geconfronteerd met adviezen waarbij het uittreksel uit het strafregister een aantal maanden of zelfs een jaar tot twee jaar oud is. Het zou dus zeer belangrijk zijn dat de ambtenaren van de administratie toegang krijgen tot het strafregister zodat zij het actueel strafregister kunnen consulteren om kennis te krijgen van eventuele nieuwe feiten. Dit zou mogelijk zijn via het KB van 19 juli 2001. Ook hier zou echter uitvoering aan moeten worden gegeven. Mijnheer de minister, bent u bereid om ook hier in de nodige aanpassingen te voorzien?
05.02 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mevrouw Van Cauter heeft het zeer goed geschetst, ik zou het niet beter kunnen. Ik sluit mij dus aan bij de vraagstelling.
Waarom is dit koninklijk besluit na 9 jaar nog steeds niet van toepassing?
Ik heb een licht vermoeden wat de reden daarvoor is. U zult dat waarschijnlijk ontkennen noch bevestigen, maar ik kijk uit naar uw antwoord.
05.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, morgen hebben wij een hele uiteenzetting over ICT, de hele problematiek, het grote kader en de grote stappen die moeten worden gezet. Morgenochtend hebben wij dus afspraak om 10 u 15 om een algemeen overzicht te bieden van wat lukt en niet lukt, wat de ambities zijn en wat de concrete stappen zijn die we in 2011 proberen te realiseren.
Het aspect van het centraal strafregister is natuurlijk ook een heel cruciale databank binnen Justitie.
Ik ga over tot de vragen met betrekking tot het strafregister. Men geeft de indruk dat het niet gaat.
Ik kan u ter zake toch wel meedelen dat het KB van 2001 betreffende de toegang van bepaalde openbare besturen tot het centraal strafregister wel degelijk door de diensten wordt toegepast.
Het is wel zo dat de toegang waarvan sprake tot op heden geen rechtstreekse of online toegang van de in het KB aangewezen personen of diensten betreft, gelet op het ontbreken van een computertechnische link tussen deze diensten en het centraal strafregister.
Momenteel hebben alleen de diensten van de FOD Justitie de mogelijkheid om het centraal strafregister rechtstreeks te consulteren
In de praktijk geschiedt de toepassing van het KB van 19 juli 2001 door de erin vermelde overheden, onder wie de commissie voor de Naturalisaties van de Kamer, onrechtstreeks, via email, brief of fax.
Van de commissie voor de Naturalisaties van de Kamer ontvangt het centraal strafregister wekelijks gemiddeld 300 tot 400 aanvragen om uittreksels via de gewone post te bekomen
De behandeling van deze aanvragen neemt twee tot drie dagen in beslag waarna de uittreksels per post worden verstuurd.
Zoals in een eerder antwoord reeds is gezegd, is het geen kwestie van de al dan niet toepassing van het KB van 19 juli 2001 maar wel over de mogelijkheden voor de overheden, opgesomd in het KB, om het centraal strafregister rechtstreeks te kunnen consulteren.
De online raadpleging van het centraal strafregister door de verschillende administratieve overheden zal slechts mogelijk zijn wanneer de opzoeking kan geschieden op basis van het rijksregisternummer en wanneer de informaticatoepassing die de toegang tot het centraal strafregister mogelijk maakt verder zal zijn ontwikkeld.
De realisatie van de technische en infrastructurele voorwaarden om dit type operationeel te maken behoort tot de prioriteiten.
Het is echter onmogelijk om in te schatten wanneer de benodigde infrastructuur zal zijn gerealiseerd aangezien de realisatie niet alleen van ons departement afhangt.
Het is wel zeker dat ik aandring op een spoedige realisatie van dit project aangezien het een efficiëntere, snellere en meer accurate overdracht van informatie toelaat en ook de werklast van het centraal strafregister aanzienlijk zal doen afnemen.
De problematiek is bekend. Morgen zullen wij hierover meer toelichting geven.
05.04 Carina Van Cauter (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik vind het heel goed dat u morgen een overzicht geeft van de grote stappen die nog moeten worden gezet, dat u een brede uiteenzetting zult geven en dat er sprake is van een integrale aanpak. U zult mij daartegen niet horen protesteren.
Ik vind echter dat het niet langer kan. Wij weten allemaal dat de problematiek van de naturalisaties iedereen na aan het hart ligt. Als er problemen geschetst worden in de media, staat iedereen te roepen dat wij er dringend iets moeten aan doen. De adviezen die wij krijgen om ons toe te laten om op een efficiënte en normale manier die gunst van de naturalisaties te verlenen, betreffen de eenvoudige uitvoering en toepassing van bestaande regelgeving.
Mijnheer de minister, er is het koninklijk besluit van 30 september 1985. Vindt u het ernstig dat in een antwoord wordt gezegd dat die applicatie niet meer kan worden aangepast omdat degenen die ze destijds hebben ontworpen niet meer bij Justitie werken? In welke eeuw leven wij?
Ondertussen zijn wij twee maanden verder na mijn vorige vraag over het onderwerp. Ik vraag u of er ondertussen reeds stappen zijn gezet en u weet dat dus niet. Ik moet morgen naar die uiteenzetting over het grote plan komen luisteren. Met alle respect, maar dit is maar een kleine applicatie. De gemeentebesturen en heel veel diensten hebben toegang tot het systeem. Dit gaat over een applicatie die waarschijnlijk gewoon moet worden gekopieerd. Dat lijkt mij eenvoudig. Kan men daar nu echt niet eens prioritair werk van maken?
Ten tweede, het strafregister. Per maand verstuurt men volgens u 300 of 400 aanvragen met de post. Ik mag hopen dat dit niet aangetekend gebeurt. Wat zijn de portkosten van dergelijke aanvragen? Via een toegang tot het centraal strafregister zou de ambtenaar in kwestie via een klik op de knop de portkosten kunnen uitsparen en het advies zou niet langer twee, drie of zelfs vier jaar oud zijn. Wij moeten een advies verlenen op basis van een dossier dat een aantal jaren oud is. Dat is een verantwoordelijkheid die wij niet kunnen nemen. Wij kunnen die dossiers van de kast naar de muur sturen, maar dat helpt ons en de betrokkene niet vooruit. Dit getuigt ook niet van goed bestuur. Ik zeg niet dat wij iedereen moeten naturaliseren. Integendeel, degenen die in aanmerking komen en aan de voorwaarden voldoen, moeten binnen een korte termijn een antwoord krijgen.
Wat wij nodig hebben, zijn recente adviezen die makkelijk op te vragen zijn zonder daarbij heel veel geld te verspillen. Als wij nog altijd werken met postzegels en aangetekende brieven dan zijn dat drie concrete vragen. Een, wanneer zal het Rijksregister worden aangepast? Twee, onmiddellijke toegang tot het strafregister. Ik denk dat dit een eenvoudige, logische vraag is. Drie, misschien kan ook worden bespaard op de portkosten? Er zijn 30 000 aanvragen op jaarbasis waarvoor telkens een postzegel moet worden gebruikt. Dit is al een eerste besparing die u kunt realiseren zonder in te boeten op…
05.05 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, volgens mij zat de Open Vld de voorbije tien jaar mee in de regering. Daarover zullen wij het echter niet hebben.
05.06 Minister Stefaan De Clerck: (…) gemakkelijk laten oplossen in het Parlement.
05.07 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de minister, ten eerste, of de zaak in het Parlement kan worden opgelost, betwijfel ik ten zeerste. Mocht het zo zijn, zou dat volgens mij heel snel gebeuren. Er is echter niet meer dan een kleine, technische operatie nodig.
U moet mij eens het volgende uitleggen. Een gemeentebestuur, een andere dienst of de FOD Justitie kan het strafregister wél online raadplegen. Waarom kan zulks dan een paar honderd meter verder in de Regentlaan dan niet? Dat is voor mij onduidelijk. Volgens mij werkt het wereldwijde web immers in heel Brussel en niet alleen in enkele kleine wijken.
Ten tweede, de N-VA heeft in de commissie voor de Naturalisaties heel consequent de lijn gevolgd die bepaalt dat er, wanneer een advies meer dan een jaar oud is, negatief wordt geadviseerd en een nieuw advies van het strafregister wordt aangevraagd. Mijn partij staat ter zake niet alleen. Nog andere partijen hebben voornoemde lijn aangehouden. Het voorgaande is nu ook de afspraak.
Een en ander betekent echter heel concreet dat de komende maanden in totaal tienduizenden dossiers moeten worden teruggestuurd. Immers, in 99 % van de zowat 600 dossiers die ik beheer – ik ben ook voorzitter van een van de subcommissies –, was het advies van het parket ouder dan een jaar. Een en ander betekent heel concreet dat wij de komende maanden tot een operatie zullen komen waarbij nog eens duizend dossiers met de post naar de verschillende parketten zullen worden teruggestuurd. Opnieuw komt er dus een advies van het strafregister, waarna het dossier moet terugkeren en een recenter advies moet worden gegeven.
Het is niet de bedoeling dat wij, parlementsleden, mensen de Belgische nationaliteit geven via een gunstmaatregel, wat de naturalisatie volgens artikel 9 van de Grondwet nog altijd is, indien wij niet zeker zijn van wat zij het voorbije jaar of soms de voorbije twee of drie jaar op hun kerfstok hebben. Ik wil het niet meemaken dat ik iemand de Belgische nationaliteit verleen die het voorbije jaar wegens moord of een zware overval is veroordeeld.
Het voorgaande kan volgens mij worden voorkomen met een gemakkelijke klik van de knop op uw kabinet, waarmee de opdracht wordt gegeven om een computer te plaatsen. Er moet enkel één computer worden geïnstalleerd die onmiddellijk door de directrice of de secretaris van de commissie kan worden geraadpleegd, niet meer en niet minder. Zulks lijkt mij een kleine opdracht te uwer attentie.
Ik hoop dat het voorgaande na negen jaar mogelijk is. Wij wachten nu al lang genoeg.
05.08 Minister Stefaan De Clerck: Ik ben de eerste om te bevestigen en herhalen dat het hele ICT-gebeuren in de brede zin van het woord een rotverhaal is voor Justitie. Ik heb dat al genoeg moeten uitleggen en ik kan dat ook voldoende concretiseren. De wetgeving in verband met het strafregister heb ik zelf in een vorige legislatuur mee gecreëerd. Er werden schema’s op stapel gezet om te maken dat dit in de jaren erna zou worden geïmplementeerd. Dat is dus niet gebeurd in de jaren erna. Ik heb de wetgeving gemaakt maar die is niet geïmplementeerd.
Bij het aantreden heb ik al verschillende vragen beantwoord. Die databank die gemeentelijk en nationaal gemeenschappelijk wordt uitgebouwd is nu niet accuraat te raadplegen via directe elektronische weg. Ik stel dat vast. Ik ben ook helemaal niet zinnens om in een soort euforische beloftesfeer te zeggen dat ik dat even zal oplossen. Een databank op een computer zetten en het is opgelost, zo simpel is het ook niet. Ik hoed mij er dus voor om nog eens loze beloften te doen. Er zijn in de justitiewereld al teveel beloften gedaan in verband met ICT en die zijn allemaal mislopen.
Morgen krijgen we een overzicht over het geheel om te proberen de prioriteiten opnieuw vast te leggen. Ik hoop dat wij dit nu stap na stap zullen kunnen realiseren. Het strafregister is een van de prioritaire dossiers daarin.
Destijds is daar een specifieke dienst voor gecreëerd. De laatste keer moesten er nog 300 000 gegevens ingebracht worden vooraleer dit betrouwbaar was. Men moet ook de overgang realiseren tussen de bestaande registers en een accuraat hedendaags register. Het gaat niet alleen om de nieuwe elementen die ingebracht worden, men moet ook alle oude gegevens meenemen. Men kan dat niet zomaar even splitsen en vanaf morgen iets nieuws opstarten. Neen, het hele verleden moet worden overgebracht, wat een gigantische inspanning vraagt die men niet zomaar realiseert. Het is dus niet zo simpel. Ik weet dat dit soms de indruk geeft dat het zomaar even tussen de soep en de patatten kan worden opgelost maar dat is dus niet mogelijk in deze. Ik wil daar ook geen risico’s in nemen.
U geeft het signaal over dat ene jaar. Dan moeten we daar wel afspraken over maken. Als het zo is dat er een specifieke nieuwe maatregel getroffen wordt en er gezegd wordt dat alle oudere dossiers moeten worden hernomen, dan ben ik graag beschikbaar om daar afspraken over te maken en ervoor te zorgen dat projectmatig, heel accuraat en op korte termijn die oude dossiers hernomen worden en met prioriteit worden behandeld zodat men de meest actuele informatie heeft en er dus geen vertraging wordt georganiseerd bij het behandelen van uw dossiers in de commissie voor de Naturalisaties. Ik ben daar dus graag beschikbaar voor. Ik zal de diensten onmiddellijk vragen om contact op te nemen met het secretariaat van de commissie voor de Naturalisaties om een werkmethode af te spreken om die informatie-uitwisseling, die niet met onder andere aangetekende brieven moet verlopen, op een heel praktische manier op te lossen. Dan kan alle informatie die er moet zijn op tijd beschikbaar zijn zodat de werkzaamheden niet vertraagd worden.
05.09 Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, er zijn twee aspecten. Er is enerzijds het aspect toegang tot het Rijksregister. U zegt nu dat u geen loze beloften gaat doen omdat dit in zijn geheel moet gebeuren. Over de toegang tot het Rijksregister hebt u echter vorige keer gezegd “evenwel kan een aantal technische ontwikkelingen met betrekking tot de toegang van de parketten tot de gegevens van het Rijksregister worden voortgezet. Over enkele maanden moet deze toegang tot het Rijksregister zijn gerealiseerd.”
Mijnheer de minister, er is de historiek van de woonplaats, iemand komt pas wonen in Gent, komt uit Charleroi, of omgekeerd. Als men niet weet vanwaar betrokkene komt en hij dient zijn aanvraag tot naturalisatie in in zijn nieuwe woonplaats, dan zijn er uiteraard geen gegevens in de gegevensbanken van de lokale politie of het arrondissement, wie weet heeft hij er echter heel veel in zijn vorige woonplaats. Men kan toch niet alle steden en gemeenten of alle politiezones aanschrijven om te weten of er feiten van de betrokkene bekend zijn, dat is toch onmogelijk. Het is dus heel belangrijk dat men alle woonplaatsen van de betrokkene kan aanschrijven.
Vandaar onze vraag, nog eens, als u zegt dat het eenvoudiger kan …
05.10 Minister Stefaan De Clerck: In verband met het Rijksregister ben ik akkoord. Ik heb het hier vandaag over het strafregister, de complexiteit van het strafregister is veel groter dan die van het Rijksregister.
05.11 Carina Van Cauter (Open Vld): Ik vestig daarop nogmaals uw aandacht. Ik ga u binnen twee maanden daarmee nog eens lastigvallen, want het is toch echt wel belangrijk dat dit kan gerealiseerd worden.
Met betrekking tot het strafregister noteer ik, en dat is goed, dat u initiatief neemt, het gaat hier over uitvoering, dat u kostenbesparend zult optreden, om in het vervolg niet meer per post maar via de diensten afspraken te maken. Dat kan heel eenvoudig gebeuren per e-mail met ontvangstmelding. Dat zijn kosten die kunnen worden uitgespaard en die kunnen ingezet worden om de toegang tot het strafregister te kunnen realiseren, zoals dat normaal zou moeten zijn.
Als men ondertussen een oplossing kan vinden voor het probleem, zoveel te beter. U weet echter dat een uittreksel slechts actueel is op het ogenblik dat men het kan krijgen en de beslissing over het advies kan nemen, want ondertussen kunnen er nieuwe feiten zijn. Het is dus van het grootste belang om die toegang, ook al is er ondertussen misschien een andere werkwijze, af te spreken en zo snel mogelijk te realiseren.
05.12 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u bent een minzaam man, dat is mij welbekend. Ik begrijp dat u geen beloftes wilt doen, want er zijn reeds genoeg beloftes gedaan in Justitie. Dit koninklijk besluit is natuurlijk wel reeds tien jaar oud, zeer pijnlijk.
Ik onthoud dat de komende maanden of weken, want wij zijn zover dat wij rond zijn met ons werk in de commissie voor de Naturalisaties, enkele duizenden dossiers op heel korte termijn een nieuw advies van het strafregister en dus het parket zullen krijgen. Ik kijk daarnaar uit en ik zal ook, samen met mevrouw Van Cauter waarschijnlijk, binnen enkele weken of maanden opnieuw een vraag indienen om de stand van zaken te vragen met betrekking tot de uitvoering van het koninklijk besluit, meer bepaald het deel over de leidinggevende ambtenaar van de dienst Naturalisaties.
L'incident est clos.
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het tekort aan terrorismespeurders" (nr. 1935)
- de heer Siegfried Bracke aan de minister van Justitie over "de noodkreten van federaal procureur Delmulle" (nr. 1948)
- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "le manque d'enquêteurs affectés à la lutte antiterroriste" (n° 1935)
- M. Siegfried Bracke au ministre de la Justice sur "les sonnettes d'alarme tirées par le procureur fédéral Delmulle" (n° 1948)
06.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de federale procureur, de heer Johan Delmulle, heeft in een recent interview verklaard dat er een tekort aan terrorismespeurders is, zodat proactief onderzoek bijvoorbeeld vrijwel onmogelijk is, hoewel dat broodnodig is in terrorismedossiers.
Ook de beveiliging van geheime gegevens en van het communicatieverkeer zou niet optimaal zijn. De lijst van te volgen groeperingen die de openbare orde bedreigen kan niet naar behoren worden bijgewerkt. Ook is er een tekort aan vertalers en tolken volgens de federale procureur. De betrouwbaarheid van die mensen kan ook niet altijd voldoende gescreend worden.
Als gevolg hiervan werken zijn diensten met vier prioriteitsniveaus voor terrorismedossiers. Doordat met dossiers van niveau 4 zelfs niets wordt gedaan verhoogt de kans dat terroristen door de mazen van het net glippen of dat er bijvoorbeeld aanslagen op Belgische troepen in Afghanistan, waarbij een duidelijke link met België bestaat, niet verhinderd kunnen worden.
De federale procureur pleit dan ook voor het oprichten van een nationale onderzoekseenheid tegen terrorisme, bestaande uit tweehonderd manschappen, alsook voor een verduidelijking van de wet inzake terrorisme om de bestaande interpretatieproblemen te beslechten. Verschillende rechtbanken en hoven interpreteren de zaken immers totaal tegenovergesteld.
Ook pleit hij voor een aanpassing inzake publieke uitlokking van terrorisme. Dat is trouwens een verplichting die door een Europese bepaling wordt opgelegd.
Ik kom tot mijn vragen, mijnheer de minister.
Wat is uw algemene reactie op de verklaringen van de federale procureur? U hebt al een tipje van de sluier opgelicht.
Kunt u aantonen dat de huidige personeelsbezetting volstaat? Volgens u moet een personeelsbezetting van honderdendrie manschappen volstaan, maar de federale procureur pleit in feite voor een verdubbeling.
Zijn er volgens u voldoende mogelijkheden voor de beveiliging van data en datacommunicatie?
Zijn er volgens u voldoende vertalers en tolken om de terreurdreiging te counteren?
De lijst van te volgen groeperingen kan nu niet worden bijgewerkt. Hoe moet die volgens u wel worden afgehandeld?
Hoe staat u tegenover de indeling van de terrorismedossiers in vier prioriteitenniveaus? Kunt u daarmee leven?
Wat vindt u van de eventuele oprichting van een nationale onderzoekseenheid, zoals bepleit door de heer Delmulle, de federale procureur?
06.02 Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega Schoofs heeft een aantal punten aangeraakt, maar ik wil er nog een drietal aankaarten.
De eerste is een reactie op uw reactie die is verschenen naar aanleiding van dat interview. Ik kies mijn woorden maar godzijdank hebben wij tot nu toe een behoorlijk goed parcours inzake terrorismebestrijding afgelegd. Laten wij hopen dat het zo blijft. U hebt gezegd dat u het tekort zou opvangen door mensen op te leiden bij de plaatselijke parketten. Hoe snel kan dat? Kunt u dat regelen binnen lopende zaken?
Ik kijk met belangstelling uit naar uw antwoord, niet alleen op die vraag, maar ook op de vragen van collega Schoofs. Er zijn inderdaad lacunes in de wetgeving, lacunes die overigen antwoorden zijn op Europese eisen ter zake. Hoe ver staat u daarmee? Hebt u ontwerpen of initiatieven? Zo ja, in welk stadium bevinden deze zich? Kan iemand daarmee aan de slag? A la limite mag dat van mij vanzelfsprekend het Parlement zijn.
Mijn laatste vraag betreft de infrastructuur. Ik lees in dat interview dat de telefoon en het mailverkeer van de procureur niet extra beveiligd zijn. Hij zegt zelf: “Het moet een koud kunstje zijn die te onderscheppen”. Belangrijke informatie wordt niet gemaild of doorgebeld maar rondgedragen door chauffeurs. Het probleem van informatica bij Justitie is al eerder naar aanleiding van andere zaken besproken maar het moet toch mogelijk zijn om tenminste die cruciale informatie te beveiligen.
06.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, ik wil eerst en vooral zeggen dat ik de federale procureur, het federale parket en in het bijzonder de werking met betrekking tot terrorisme ten zeerste waardeer. Ik stel vast dat de situatie relatief onder controle blijft en ik hoop dat dit zo blijft. Dit is een positief punt.
Het is zijn oproep en het is onze verantwoordelijkheid, van ieder van ons, zeker van de regering, ongeacht lopende zaken, om de nodige capaciteit te garanderen en ervoor te zorgen dat er geen risico wordt gelopen.
In het interview kwam een aantal zaken naar voren waarop ik al heb gereageerd, specifiek over de politiecapaciteit. Hij heeft niet geklaagd over zijn federaal parket, maar hij heeft een oproep gedaan om meer capaciteit te hebben, vooral meer gespecialiseerde capaciteit.
In dat verband herhaal ik dat ik persoonlijk geen voorstander ben van de oprichting van een aparte nationale onderzoekseenheid inzake terrorisme, of een politie in de politie. Persoonlijk vind ik dat niet goed.
Ik herinner u aan het verleden, aan de gecloisonneerde politiediensten, waarbij men soms excellente mensen vindt, maar waarbij door een opsplitsing andere problemen van informatiedoorstroming, transparantie, enzovoort, kunnen ontstaan.
Ik houd meer van een globale geïntegreerde politie, waarvoor wij hebben gekozen, maar dan met het engagement om binnen die grote geïntegreerde entiteit, op een flexibele en verstandige manier te doen wat er moet worden gedaan.
Ik denk dat die tien jaar politiehervorming een stap in de goede richting is geweest. Ik blijf daarvan overtuigd.
Er is echter waakzaamheid nodig. Het werk bij de politie wordt, zoals overal, steeds gespecialiseerder en complexer. Men moet met het oog op de problemen die zich voordoen zeer flexibel kunnen handelen om mensen, in te zetten naargelang de dossiers die zich op een bepaald ogenblik aandienen.
Nu wordt het onderzoek in de federale terrorismeonderzoeken vooral op een gedeconcentreerde manier door Brussel, Antwerpen, Luik en Charleroi georganiseerd. Het is vooral Brussel, maar de anderen werken daar ook aan mee. Ondersteund door een centrale steundienst zijn het deze vier korpsen die zich daarmee bezighouden.
Het uitgangspunt is dat de federale procureur beschikt over de recherchecapaciteit van de gedeconcentreerde federale gerechtelijke polities, de FGP’s. Bovendien kan de federale procureur in elke FGP een beroep doen op een gereserveerde recherchecapaciteit. Daar zal ik iets meer over zeggen. De kwestie is dat het mits goede afspraken mogelijk moet zijn om de aanwezige capaciteit zo efficiënt mogelijk te organiseren. Daarbij is het natuurlijk nodig dat vooral een goede opleiding en een goede specialisatie van de korpsen aanwezig zijn.
Ik herhaal dat voor het eerste punt een aparte centrale onderzoekseenheid volgens mij geen goed antwoord is.
Dit gezegd zijnde, het juist verdelen van capaciteit aan politie is een permanent debat tussen de korpsen onderling, tussen het lokale en het federale niveau, op het federale niveau tussen de specialiteiten; er zijn gehypothekeerde capaciteiten, enzovoort. Er is dus altijd wat debat nodig. Dat is ook een verantwoordelijkheid van de politietop, in overleg met het parket en desgevallend met het College van procureurs-generaal. Dit is geen exacte wetenschap. Dit moet voortdurend worden beoordeeld en aangepast. De professionaliteit van de dienst zit precies in het goed beheersen van die techniek. Als men dat goed kan, heeft men een goede politie. Als men dat niet goed doet, als men de capaciteit niet goed inzet, heeft men problemen omdat de dossiers dan slecht beginnen te lopen.
Ik begrijp heel goed de oproep van de federale procureur, waarbij hij zegt dat hij niet voldoende capaciteit krijgt. Hij wil daarmee eigenlijk zeggen dat hij onvoldoende goede capaciteit krijgt. Men kan hem soms wel capaciteit geven, maar dat is niet altijd de capaciteit die hij nodig heeft om aan terrorismeonderzoek te doen. Dit is immers een specialiteit. Men kan iemand uit de wijkwerking niet plotseling een onderzoek laten doen naar terrorisme. Men moet daarvoor speciaal opgeleid zijn en over speciale kennis beschikken.
De recherchecapaciteit van de federale politie is vrijwel volledig verdeeld over de tweeëntwintig korpsen. De federale procureur kan, wat capaciteitsverdeling betreft, putten uit een gereserveerde capaciteit a rato van 5, 10 of zelfs 15 % naargelang de grootte van het arrondissement.
Als het totaal zou worden opgenomen, heeft hij in principe de mogelijkheid om driehonderdveertien mensen op te vorderen. Dat zijn driehonderdvijftien voltijdse equivalenten. Hiervan zijn er tweehonderd voltijdse equivalenten speciaal opgeleid en gespecialiseerd in terrorisme. Theoretisch zou hij dus voldoende moeten hebben. Voorts kan hij voor coördinatie en steunopdrachten ook beroep doen op het kader van dertig voltijdse equivalenten van de centrale antiterrorismedienst.
De onderzoeksafdeling van de federale politie Brussel, die het leeuwendeel van de onderzoeken uitvoert en de meeste speurders telt, kampt met een tekort van 10 % ten aanzien van de norm die men vroeger zelf had vastgelegd. De interne capaciteitsverdeling van de federale politie is evenwel een interne aangelegenheid die moet worden afgestemd op het strafrechtelijk beleid.
De gereserveerde capaciteit die ter beschikking staat van de federale procureur lijkt op zich dan ook voldoende te zijn. Hij spreekt over tweehonderd manschappen en in principe zijn die er.
De conclusie voor mij is dat het vooral zit in de aanwending van die capaciteit. Het gaat over timing, accuratesse en professionaliteit in het opvragen van die mensen. De federale procureur moet evenwel vaststellen dat bij momenten mensen worden gestuurd waarmee hij niets kan aanvangen. Dat is dan een ander probleem. Het signaal is voor mij op dat niveau heel belangrijk. Wij moeten daaraan werken en vooruitgaan in de toekomst.
Ik denk dus dat het op te lossen moet zijn binnen de bestaande capaciteiten.
De vragen over de mogelijkheden ter beveiliging van de data en de communicatie heb ik goed gelezen. Ik heb die doorgegeven aan onze ICT-diensten, waarbij ik gevraagd heb om dat te bekijken. Eerlijk gezegd, bij de diensten van de Veiligheid van de Staat wordt een heel speciaal systeem gebruikt. Er wordt een andere techniek gebruikt om niet geïnfiltreerd te worden. De federale procureur zou dat ook moeten kunnen hebben. Men confereert natuurlijk regelmatig met de buitenwereld.
Wij kunnen maximale inspanningen leveren, maar wie kan vandaag nog 100 % die zekerheid bieden? Het is echter evident dat die inspanningen worden geleverd, maar wij zullen dat nog eens bijkomend nagaan. Normaal is er al een pak maatregelen genomen om dat af te sluiten, maar de jongste tijd heb ik nogal wat gehoord over ICT-problemen inzake de beveiliging van digitale netwerken. Dat maant aan tot voorzichtigheid. Alle soorten technieken bestaan namelijk om daar door te dringen. Dat is een reële bedreiging.
Om die reden willen wij ook een nationaal centrum opstarten inzake cybersecurity. België moet zeker bijkomende inspanningen leveren, net zoals men dat bijvoorbeeld in Duitsland doet, en trouwens overal ter wereld. Als men leest wat er overal in de wereld gebeurt op het vlak van cybercriminaliteit, dan is Wikileaks nog “sympathiek”, want dat gaat nog maar over diplomatieke informatie. Maar als wij spreken over security, over harde geheimen, dan is dat van levensbelang voor een land. Als wij dat allemaal vaststellen, dan moeten wij zeker bijkomende inspanningen leveren. De grote prioriteit voor de komende jaren is dat cybersecurity veel beter moet worden georganiseerd voor onze magistraten, voor de politie, voor veiligheidsdiensten, voor iedereen. Ik denk dat dit een prioriteit is in algemene termen.
Men had het ook over de tolken. Zoals u zult begrijpen, is het niet evident om in het raam van terrorismedossiers voor de meest extreme talen tolken te vinden die vanuit die taal vertalen naar het Nederlands of het Frans, willen wij tegelijk van absolute betrouwbaarheid zeker zijn. Daarvoor zijn de diensten van de Veiligheid van de Staat ingeschakeld. Zij zetten alle nodige stappen om die mensen te screenen. Dat is een permanente zorg. Ik begrijp die zorg van de federale procureur zeer goed, om daar verder in te investeren en na te gaan dat die screening strikt wordt opgevolgd.
De indeling in prioriteitsniveaus gebeurt volgens vaste criteria, gehanteerd door het federaal parket aan de hand van de risico’s van de dreiging, bijvoorbeeld als er al dan niet een onmiddellijk fysiek gevaar zou zijn. Daar heeft men dus een aantal criteria voor. Elke beslissing wordt genomen door de federale magistraat in overleg met de politiediensten. Dat komt hen toe. Het is hun verantwoordelijkheid om dat verder te regelen.
Ik heb u gezegd dat ik geen voorstander ben van de nationale onderzoekseenheid. Ook wat betreft de wetsontwerpen inzake het nucleair terrorisme en het publiek aanzetten tot het rekruteren en trainen van, met het doel terroristische daden te plegen: die ontwerpen zijn klaar sinds april vorig jaar. Dat zijn opnieuw dossiers die door lopende zaken nog niet behandeld zijn, maar die klaar liggen en eigenlijk moeten kunnen worden behandeld. Dat zijn cruciale dossiers. Dat zijn niet de grote megadossiers, maar wel belangrijke ontwerpen. Het ontwerp inzake nucleair terrorisme ligt klaar. Er is ook een ontwerp rond het verscherpen van de definitie rond terrorisme, namelijk ook het aanzetten tot terrorisme, het rekruteren en trainen van mensen die in aanmerking zouden komen: dat ontwerp ligt klaar en zou moeten kunnen worden behandeld. Desgevallend wordt dat uit de kast gehaald om via parlementair initiatief geregeld te worden. Ik denk dat er ondertussen nog een aantal andere prioriteiten op tafel ligt.
06.04 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, u zegt te hopen dat het zo blijft en dat het goed blijft werken. De federale procureur heeft natuurlijk een alarmbel geluid. U zegt dat hij in theorie beroep kan doen op 315 FTE’s. Theoretisch zal uw antwoord wel kloppen, maar ik vermoed niet dat de federale procureur aandringt om 200 halftijdse of half competente krachten onder zijn bevoegdheid te hebben, maar wel 200 FTE’s die helemaal voor hem werken, helemaal in dienst zijn bij hem in de praktijk, niet in theorie. Uw antwoord klinkt wel mooi, maar ik denk dat het op het terrein door de federale procureur met een aantal voorbeelden kan weerlegd worden.
Iedereen is natuurlijk vragende partij voor meer manschappen, dat is een algemeen weerkerend fenomeen. Het gaat hier echter niet over Roma-diefjes of over handtasdiefstallen of fiscale fraude of welke fraude ook: het gaat hier wel degelijk over zaken die van levensbelang zijn en die zijn toch wel prioritair. U bent geen voorstander van een nationale onderzoekseenheid, maar ik zou daar wel willen voor pleiten op het vlak van politie. Kijk eens in Denemarken hoe men een Kurt Westergaard kan beschermen dankzij politiediensten: daar heeft men geen Veiligheid van de Staat nodig. Men had de Staatsveiligheid al lang kunnen afschaffen met alle kasserollen die zij achter zich aansleept en men had misschien een nationale onderzoekseenheid kunnen oprichten: een gespecialiseerde politiedienst die in andere landen zeer goed werk levert. Wij zitten nog steeds met een Staatsveiligheid die beladen is met een heel politiek verleden van incompetentie en politiek benoemde postjes. Dat is durf, een nationale onderzoekseenheid oprichten op het vlak van de politie en geïntegreerd in de politie, daar geef ik u volkomen gelijk in: we moeten de poten van de octopus niet afkappen. Die politiedienst moet dan wel degelijk kunnen functioneren om de veiligheid van de Staat te kunnen waarborgen in de plaats van het orgaan dat we nu kennen.
Wat de beveiliging van data betreft, ik weet niet of het bij het federaal parket nu zo gesteld is als destijds bij het Hof van Cassatie. Het zal niet zo erg zijn, denk ik. Ik herinner me nog dat we twee jaar geleden moesten horen van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie hoe zijn chauffeur als eerste in lijn moest aantreden wanneer er zich een ICT-probleem voordeed. Dit is niet van dezelfde orde, maar ook hier komen, o ironie, de chauffeurs weer eens op de proppen.
Wij moeten uiteraard een beetje ernstig blijven. Dergelijke zaken kunnen niet. Men moet dit trachten te vermijden.
Wat de wetgeving ten slotte betreft, wij moeten als Parlement onze verantwoordelijkheid nemen. Ik weet niet wat u precies bedoelde met het nationaal centrum inzake cybersecurity. Horen wij dit morgen? Of is het nog wat anders? Kunt u daarover misschien wat meer informatie geven? Mij lijkt dit alvast zeer interessant. Het is de eerste keer dat ik ervan hoorde. Misschien is mij iets ontgaan?
Ten slotte, het indelen in vier prioriteitsniveaus. De federale procureur wou daar volgens mij mee zeggen dat alles op het eerste niveau moet kunnen worden afgehandeld, van zaak A tot Z. Nu moeten zaken A, B, C, D, E, F, G en H op niveau 1 worden afgehandeld, daarna volgen nog de niveaus 2 en 3, en aan het vierde niveau wordt zelfs niets gedaan hoewel dit zeer bruikbare tips kan opleveren. Men moet ernaar streven om alle prioriteiten op een niveau te brengen. Wanneer de federale procureur zegt dat hij daarvoor 200 manschappen nodig heeft dan wil ik hem daarin volgen omdat hij tenslotte de deskundige is, omdat hij het goede werk op het terrein levert en omdat hij degene is die destijds is aangesteld om deze taak op zich te nemen.
06.05 Siegfried Bracke (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb twee vragen ter verduidelijking want ik kan u eigenlijk niet goed volgen. Als ik collega Schoofs goed heb begrepen, kan hij dat ook niet.
Ten eerste, ik begrijp zelfs niet eens meer of er nu al dan niet een probleem is. Als ik u aan het woord hoor dan vraag ik mij af wat nu eigenlijk het probleem is. Eigenlijk is in alles behoorlijk voorzien en toch lees ik de procureur die naast de natuurlijke vraag om steeds meer mensen toch duidelijk zegt dat hij een probleem heeft. Ik kan dat niet meer volgen. Is er al dan niet een probleem?
Ten tweede, u zegt dat de ontwerpen over een aantal dingen klaar zijn. Wat bedoelt u met klaar? Het zal zonder twijfel te maken hebben met mijn gebrek aan parlementaire ervaring. Is daarover een politiek akkoord gesloten? Is de regering daarmee rond? Ik merk in de Conferentie van voorzitters dat de regering zeer geregeld met ontwerpen komt aanzetten die zij ter goedkeuring voorlegt aan het Parlement. Wat belet u om dit voor te leggen aan het Parlement als dat klaar is?
06.06 Minister Stefaan De Clerck: Ik kom eerst bij het laatste deel.
De periode van lopende zaken laat dit niet toe. De hele procedure stokt als ik dat soort dingen in gang zou zetten, tenzij er andere instructies worden gegeven. Binnen de regering worden daarover geen nieuwe beslissingen meer genomen. Als wij advies vragen aan de Inspectie van Financiën dan weigeren zij dit advies omdat wij in lopende zaken zitten. Het gaat om de hele keten en niet louter om de wil van de een of de ander. Heel de keten zorgt ervoor dat dit vastloopt onder het concept van lopende zaken. Als de periode van lopende zaken op een bepaald ogenblik geherdefinieerd wordt, dan moeten wij misschien niet langer over lopende zaken spreken. Dat is echter iets anders.
Dat is een vaststelling die wij moeten maken.
06.07 Siegfried Bracke (N-VA): Mijnheer de minister, u weet waarover het gaat. Op een bepaald moment blijkt iets niet te kunnen omwille van lopende zaken. Korte tijd later kan het echter wel, omdat er een andere definitie aan het probleem is gegeven. Een en ander lijkt dus minder vaststaand te zijn dan u het voorstelt.
06.08 Minister Stefaan De Clerck: Het is juist dat bijvoorbeeld het aspect dringend karakter meespeelt. Na negen maanden kan een bepaalde zaak dringender worden dan ze na drie weken dringend was.
Het is dus een evolutief begrip. Tegelijkertijd wil ik niettemin aanstippen dat politieke verantwoordelijkheden moeten worden genomen. Daarover hoeven wij nu niet te debatteren. Het gaat echter over politieke verantwoordelijkheid. Wie neemt de “lead”? Wie maakt welke afspraak? Hoe wordt in het Parlement een politieke meerderheid gemaakt? Wat is de meerderheid? Wie behoort tot de meerderheid? Wie beslist?
Indien het voorgaande à la carte moet worden gedaan, is een en ander niet bijster evident.
Ik noteer de verklaring dat het Parlement de hele zaak kan oplossen. Dat klopt. Ik heb vanmorgen echter ondervonden dat het bijvoorbeeld op het vlak van de nationaliteit niet echt evident is om de kwestie op te lossen.
De voorzitter: Wij praten.
06.09 Minister Stefaan De Clerck: Wij praten echter verder.
De voorzitter: Dat is al meer dan op andere niveaus gebeurt.
06.10 Minister Stefaan De Clerck: Ik wil nu terugkeren naar de grond van de zaak, zijnde de essentie van het dossier in kwestie.
Er is een theoretische capaciteit. Ik stel echter vast dat de federale procureur met de theoretische capaciteit niet vooruit kan.
Ik heb de betrokken politiediensten nu gemeld dat, indien de theoretische capaciteit geen reële capaciteit is, wij ons iets wijsmaken. Het komt immers neer op het verschil tussen theorie en praktijk.
Ik heb u zonet ook opgemerkt dat het punt blijkbaar ligt bij het feit dat er onvoldoende gekwalificeerde personeelsleden binnen de politie kunnen worden gemobiliseerd die in de terrorismedossiers operationeel kunnen zijn. Soms moet een operatie immers heel vlug, snel en gespecialiseerd doorgaan. Er is dus blijkbaar een decalage tussen de zogezegde, theoretische capaciteit en de gespecialiseerde, goed opgeleide capaciteit.
Nu wordt de zaak door het debat ter zake natuurlijk scherper gesteld.
Ik heb ook nog met Johan Delmulle contacten gehad. Hij wijst erop dat wij moeten bekijken of 2011 het jaar van de waarheid zal zijn. Er wordt gezegd dat de capaciteit er is. Ofwel is de capaciteit er reëel – de grootteorde moet een reëel aantal van 200 personen zijn –, ofwel is de capaciteit er niet. Desgevallend moeten andere oplossingen worden gezocht. De bal ligt dus terug in het kamp van de politie om ervoor te zorgen dat de betrokken diensten voldoende, gekwalificeerd personeel kunnen mobiliseren.
De heer Delmulle schrijft mij dat “de merkbare beterschap”, waarover ik het had, “enkel zal kunnen intreden – daarin treed ik u volmondig bij – indien op een snelle, discrete, soepele en kwaliteitsvolle, in één woord efficiënte wijze een beroep kan worden gedaan op goed opgeleide speurders uit alle, gedeconcentreerde diensten in het land”. Ik heb eraan toegevoegd dat niet alleen uit de vier vermelde maar uit alle diensten personeelsleden moeten worden opgeleid en ter beschikking moeten kunnen worden gesteld. Niet alleen in Charleroi maar in alle korpsen moet terrorisme voor een aantal personen een basisopleiding zijn.
06.11 Bert Schoofs (VB): Ik had ook gevraagd naar uw mening over een eventueel nationaal centrum.
06.12 Minister Stefaan De Clerck: Ik wil daar graag toelichting over geven. Doe ik dat nu, of doe ik het morgen?
Het komt erop neer dat ik in overleg met collega Turtelboom en collega Van Quickenborne een initiatief heb genomen om hopelijk volgende maand een dossier goedgekeurd te krijgen door Europa, waarin wij voorstellen een nationaal centrum voor de strijd tegen cybercriminaliteit op te richten in België. Daarbij willen wij de kennis van vele mensen in de academische wereld en van topspelers in de bedrijfswereld, de politie, de magistratuur, de opleidingscentra, enzovoort samenbrengen.
Wij moeten die kennis verspreiden, wij moeten gespecialiseerde mensen samenbrengen in een netwerk. Wij moeten een volwaardige partner zijn in de Europese context. Als er dreigingen zijn, moeten wij snel kunnen reageren.
Ik meen dat het absoluut noodzakelijk is dat elk land op een of andere manier een centrum heeft dat niet strikt politietaken of justitietaken vervult, maar dat een trefplaats is voor alle gespecialiseerde diensten, uit de bankwereld, de bedrijfswereld, de politie, de magistratuur, de academische wereld. Zij kunnen daar elkaar ontmoeten en kijken wat de stand van zaken is en wat wij moeten doen, welke vooruitgang wij ter zake kunnen maken en welke kennis er voorhanden is. Kortom, hoe kunnen wij reageren als er een aanval is of als er zich een dreigend gevaar voordoet.
Er zijn diverse echelons: er is cyberwar, cybercriminality, cybersecurity… Het is een zeer breed verhaal. Wij moeten dit meer dan ooit tevoren organiseren. Wij moeten keuzes maken, en zo’n centrum is daarvoor zeker nodig.
Als de beslissing volgende maand genomen wordt, wil dat zeggen dat er op korte termijn een bedrag van 1,8 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld om die mensen bijeen te brengen zodat zij de eerstvolgende jaren kunnen samenwerken en verder expertise kunnen opbouwen binnen het Europese netwerk.
06.13 Siegfried Bracke (N-VA): Heel kort dit nog: theoretische capaciteit betekent gewoon: capaciteit op papier?
06.14 Minister Stefaan De Clerck: Ja, zeker op papier. Misschien meer dan dat, maar zeker op papier. Het gaat hier om gekwalificeerde mensen. Procureur Delmulle beklaagt zich erover dat hij soms mensen krijgt die eigenlijk niet inzetbaar zijn. Dat is één van de problemen. Ik had korter kunnen antwoorden en enkel zeggen dat hij soms mensen krijgt die hij niet kan inzetten, maar ik heb het een beetje verbloemd.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de problemen in verband met de landpachtwet" (nr. 1881)
07 Question de M. Peter Logghe à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "les problèmes relatifs à la loi sur les baux à ferme" (n° 1881)
07.01 Peter Logghe (VB): Ik krijg nogal wat klachten over het pachtrecht van 1999 van eigenaars van landbouwgrond, dat nogal wat problemen zou veroorzaken. In onze provincie is er vrij veel landbouwgrond. Eigenaars worden geconfronteerd met de regel dat, als men als eigenaar de percelen in landpacht verhuurt, men slechts dan die percelen in bezit kan verwerven als men de percelen zelf in hoofdberoep exploiteert. Daarenboven mag men niet ouder zijn dan 60 jaar en bedraagt de opzegperiode drie à vier jaar. Een pervers gevolg van de nieuwe landpachtwet en de hindernissen die men voor eigenaars van landbouwgrond opwerpt zorgen er in onze provincie voor dat nogal wat eigenaars weigeren hun mooie goede landbouwgrond nog verder te verpachten voor beroepsdoeleinden. Spijtig genoeg blijven er op die manier tientallen percelen braak liggen.
Kunt u bevestigen dat er nogal wat hindernissen worden opgeworpen door de landpachtwet voor eigenaars van landbouwgronden?
Wordt er aan een wijziging gedacht? Hebt u concrete wijzigingen in gedachten? Wacht u op initiatieven van de Kamer of van de commissieleden?
Een knelpunt in de landpachtwet is dat men de landpacht zou moeten opzeggen om het perceel bijvoorbeeld in bijberoep te exploiteren. Hebt u hierover een mening?
Volgens een aantal
mensen op het terrein die het kan weten, is de pachttermijn misschien te lang
en zou die best worden teruggebracht naar drie jaar, zodat het perceel vlotter
van de hand kan gaan. Aan alles is natuurlijk een keerzijde.
07.02 Minister Stefaan De Clerck: Zolang het niet wordt geregionaliseerd, doet het deugd om in het federale Parlement nog eens over pachtrecht te kunnen spreken, materie die soms wordt vergeten.
De verschillende grote wijzigingen van de pachtwetgeving dateren van 1929, 1952, 1969 en 1988. Die beoogden iedere keer een evenwicht tussen de eigenaars en de gebruikers, waarbij zowel de rechten van de eigenaars en de economische leefbaarheid van een landbouwexploitatie werden gecombineerd, uiteraard rekening houdend met het behoud van de open ruimte en het gegeven dat landbouwgronden onmisbare instrumenten voor de voedselproductie zijn. Dat zijn de klassieke uitgangspunten.
Ter illustratie verwijs ik graag naar de parlementaire voorbereidingen van de wet van 7 november 1988, waarin de toenmalige staatssecretaris liet optekenen: “Het wetsontwerp houdt rekening met de standpunten van de eigenaars, zowel de grote als de kleine, én van de gebruikers, en vormt alzo een evenwichtig geheel.”
De verschillende wijzigingen zijn een doordruk van die uitgangspunten, waarbij ik onder andere verwijs naar de minimumpachttijd ten belope van 9 jaar. De pachtperiode van 9 jaar sluit aan bij een eeuwenoude traditie van het drieslagstelsel en past bij een verantwoord duurzaam gebruik van landbouwgrond via teeltwisseling. Daarnaast biedt de loopbaanpacht een fiscaal voordeel voor de eigenaars. Ook de opzegging voor eigen exploitatie sluit aan bij de algemene filosofie van de pachtwetgeving, waarbij ik nogmaals verwijs naar de parlementaire voorbereidingen van de wet van 7 november 1988, waarbij een parlementslid liet optekenen: “Het gebeurt maar al te vaak dat een eigenaar-niet-landbouwer die de opzegging betekent zogezegd met het oog op eigen exploitatie gelijk haalt. Het volstaat soms dat hij zelf zou kunnen exploiteren en allerhande op het eerste gezicht aanvaardbare redenen opgeeft, waarvan de appreciatie volledig in handen ligt van de vrederechter, die niet altijd een deskundige is ter zake. Vele hectaren landbouwgrond worden zo aan hun bestemming onttrokken.”
Aan de opzegging voor eigen exploitatie zijn dan ook een aantal voorwaarden verbonden, waaronder de werkelijke exploitatie met een economisch doel, een leeftijdsgrens van 60 of 65 jaar en de voorwaarde dat landbouwers in hoofdberoep enkel kunnen worden opgezegd voor een exploitatie in hoofdberoep en in het geval van landbouwers in bijberoep dat enkel kan voor landbouwers in bijberoep.
Elke wetgeving, waaronder de pachtwetgeving, is evident onderhevig aan maatschappelijke evoluties. Om die redenen dienen wij attent te zijn voor veranderingen ook op dit gebied, waarbij de wetgever steeds oog moet hebben voor het delicate evenwicht tussen de belangen van de eigenaar-verpachter en ook de pachter zelf.
Als lid van een
regering in lopende zaken is het natuurlijk niet aan mij om nu initiatieven te
nemen. Mocht het nodig zijn, zou het ook een beperkte discussie moeten zijn.
Het Parlement kan natuurlijk zelf initiatieven nemen. Ter zake dient in het oog
te worden gehouden dat de pachtwetgeving een consequent onderdeel vormt van de
discussie van de regionalisering. Ik denk dus dat het nu niet aangewezen is om
daarover het grote debat te voeren. Wij kunnen beter de bestaande evenwichten
laten bestaan in afwachting van de oplossing van de vraag wie hierover de volle
bevoegdheid heeft.
07.03 Peter Logghe (VB): Ik sta versteld van de snelheid van de ontslagnemende federale regering, mijnheer de minister, in bepaalde domeinen. Ik ben er natuurlijk geen tegenstander van om de bevoegdheid zo snel mogelijk naar de regio’s of de Gemeenschappen over te hevelen, integendeel.
Ik neem er in elk geval nota van dat voor u de grond van de zaak bestaat uit de vrijwaring van de belangen van zowel eigenaars als pachters. Ik ben bereid om u daarin te volgen, toch wat de verschillende data van de wijzigingen betreft. Wij zijn natuurlijk alweer 11 jaar verder. Zoals u zelf zegt, is er een maatschappelijke evolutie. Wij moeten oog hebben voor die maatschappelijke evolutie. In dat kader zou het nuttig zijn om over de landpachtwet een discussie te voeren. Hoe dan ook, kan ik akkoord gaan met uw stelling dat de bevoegdheid zo vlug mogelijk naar het niveau moet waar ze hoort. Dan zullen wij daar de discussie opnieuw voeren.
Uw antwoord verheugt mij, want nu kan ik aan verschillende mensen een aantal zaken meegeven.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de website www.gevaarinmijnwijk.com waarop de adressen van pedofielen bekend gemaakt worden" (nr. 1767)
08 Question de Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "le site web www.gevaarinmijnwijk.com où sont publiées les adresses de pédophiles" (n° 1767)
08.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag dateert van voor kerst en werd ook al eens uitgesteld. De situatie is ondertussen al licht gewijzigd.
Het gaat over de website gevaarinmijnwijk die kort voor kerst werd gelanceerd, waarbij namen en soms adressen van ongeveer 100 Belgen, al dan niet veroordeeld voor pedofilie, werden bekendgemaakt.
De site laat weinig aan de verbeelding over. Daar staat bijvoorbeeld: "Het kan zijn dat deze roofdieren naast u wonen zonder dat u het weet".
Er staan bekende namen bij en ook onbekende namen. Vaak staat ook alleen de stad waar de betrokkene woont vermeld. Er worden ook namen genoemd van mensen die niet eens veroordeeld zijn. Dat druist dus manifest tegen het vermoeden van onschuld in.
Er staat op de website ook een grafsteen waarop een afbeelding van uzelf te zien is, mijnheer de minister. U wordt verweten “een vriendje van de pedofielen” te zijn. Dat is geen lachertje. Het is dus verregaand wat op die site gebeurt.
Hoewel de oprichters volgens de website een zekere Marco en Wouter zijn, gaat de Nederlandse zelfverklaarde pedofielenjager Chris Hölsken er in de pers prat op de stichter te zijn. Hij kondigde aan dat dit nog maar het begin is en dat nog vele namen zullen volgen.
Vroeger stichtte Hölsken al de website stopkinderpornonu met hetzelfde doel, die in ons land verbannen werd.
Een dergelijk initiatief heeft altijd gevolgen, die ook hier niet uitbleven. In Heusden-Zolder werd het raam ingegooid van een man wiens naam op deze website stond. Nadien is er nog een tweede feit van agressie geweest.
Ik weet dat u ondertussen de site al een aantal keren hebt laten blokkeren, maar blijkbaar vindt men heel gemakkelijk een manier om dat telkens terug op te starten. Dat is een straatje zonder eind.
Mijnheer de minister, wat vindt u van deze website en de gang van zaken? Ik weet wel dat u probeert, maar welke andere dringende maatregelen zou u kunnen nemen om dergelijke zaken met onmiddellijke ingang te laten stoppen zodat de website niet langer als publieke schandpaal kan fungeren?
Kunt u bevestigen of Chris Hölsken ook daadwerkelijk achter deze website schuilgaat? Loopt reeds een onderzoek naar de man?
Tegen de vorige site stopkinderpornonu hebt u ook actie ondernomen. Volgden daaruit ook sancties?
Mijnheer de minister, u wordt op een persoonlijke manier bij de site betrokken, op een zeer vergaande manier vind ik. Zult u ook om die reden persoonlijke actie overwegen?
08.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, mijn mening in verband met die site is bekend. Dit is verwerpelijk. Dit leidt tot eigenrichting en eigenrichting is niet goed, dat hebben wij hier gezien, zeker in verband met andere dossiers van seksueel misbruik. Men kan op een bepaald ogenblik een structuur hebben die informatie verzameld maar dit moet via gerechtelijke weg lopen, dat geldt voor het noteren, het onderzoeken en ook het uitvoeren van een straf. Er zijn justitiemechanismen. Als men uit privé-hoek begint te selecteren, te veroordelen, de schandpaal begint boven te halen, dan verhindert men een normale afloop, verhindert men resocialisering, dan stigmatiseert men ook slachtoffers en creëert men een soort angst. Dit is dus allemaal zeer negatief.
Ik kom straks terug op de gerechtelijke onderzoeken die lopende zijn. Ondertussen hebben wij ook het Europese voorzitterschap gehad. Ik moet u melden dat er op Europees niveau diverse onderhandelingen lopende zijn over een voorstel van richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
Dit voorstel is ingediend door de Commissie op 28 maart 2010 en maakte deel uit van een van de prioriteiten van het Belgische voorzitterschap. Wij hebben dat dus behandeld en besproken. Het is nu doorgestuurd naar het Europees Parlement. Wij hebben daaraan hard gewerkt vanuit ons voorzitterschap.
Op 3 december 2010 is op de laatste ministerraad van Justitie onder Belgisch voorzitterschap vastgesteld dat er voldoende consensus bestaat tussen de lidstaten om de onderhandelingen met het Europees Parlement op te starten. De onderhandelingen zullen kunnen starten onder het Hongaarse voorzitterschap.
In artikel 21 van dit voorstel voorziet men ook in de mogelijkheid tot het ondernemen van stappen tegen websites die kinderpornografie bevatten of verspreiden en meer bepaald tot het verwijderen en blokkeren van dergelijke websites, in eerste instantie het verwijderen, indien dit niet mogelijk is het blokkeren.
Europees is er dus ook het een en ander in beweging, waardoor desgevallend, als men de vaststellingen doet, Nederland ook kan geresponsabiliseerd worden, wanneer het nodig zou zijn en wanneer men in België bepaalde dingen vaststelt op servers in Nederland. Dit zou reeds een stap vooruit zijn.
Wat dit dossier betreft, heb ik vroeger reeds op verschillende vragen geantwoord dat er een federaal opsporingsonderzoek loopt wegens inbreuken op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Het federaal parket heeft mij het volgende meegedeeld over dit onderzoek. U hebt het zelf reeds vermeld. Vier sites zijn reeds even ontoegankelijk gemaakt, niet de site an sich maar gewoon de bladzijde werd ontoegankelijk gemaakt. Men stelt dan echter vast dat dit geen resultaat oplevert, dat elke keer andere sites worden geopend.
Er is meteen los daarvan ook een strafonderzoek lastens de betrokkene opgestart wegens inbreuken op de privacywetgeving. Dat wordt verder gezet. De betrokkene kon inmiddels in Nederland worden verhoord in uitvoering van een internationaal rechtshulpverzoek uitgaande van het federaal parket. Dit onderzoek is thans af. Het federaal parket bereidt thans de eindvordering voor waarbij in het bijzonder wordt nagegaan welke strafrechtelijke kwalificaties voor de feiten kunnen worden weerhouden.
Nu heeft men dus opnieuw kennis genomen van
de oprichting van een nieuwe soortgelijke website www.gevaarinmijnwijk.com en
onderzoekt men op welke wijze men ook hieraan een strafrechtelijk gevolg kan
geven. De federale gerechtelijke politie zal over dat nieuwe feit een
aanvankelijk proces-verbaal van de feiten opstellen dat vervolgens wordt
bezorgd aan het bevoegde parket. In casu is dat evident opnieuw het federaal
parket aangezien het federaal parket reeds belast is met een onderzoek naar
soortgelijke feiten. Derhalve is het dossier daar bekend. Verder is het
moeilijk in een arrondissement lokaliseerbaar en dus wordt het best door het
federaal parket opgevolgd. Affaire à suivre.
08.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben het alleszins met u eens dat we die eigenrichting te allen prijze moeten vermijden. Ik zal dit dan ook opvolgen. Ik ben benieuwd naar de resultaten van het onderzoek en de acties die daaruit zouden kunnen volgen.
L'incident est clos.
09 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "een wettelijk initiatief over schijnhuwelijken" (nr. 1564)
09 Question de M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "une initiative légale sur les mariages de complaisance" (n° 1564)
09.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit is een opvolgingsvraag betreffende een materie die ik met u al een aantal keren heb besproken, met name de problematiek van de schijnhuwelijken.
België blijft op het vlak van wetgeving betreffende schijnhuwelijken, en nog een aantal verwante materies, een slechte leerling. De wet van 2006 schiet haar doel, namelijk schijnhuwelijken vermijden, voorbij omdat de voorziene boete niet opweegt tegen de opbrengsten bij het aangaan van schijnhuwelijken. U weet dat er daarbij fenomenale bedragen rondgaan.
De verblijfsvergunning die gekoppeld is aan het schijnhuwelijk en het feit dat men de nationaliteit kan verwerven zijn natuurlijk ook elementen die ongeveer uniek zijn in de wereld en die allerlei gelukszoekers aantrekken. U weet dat. Daarnaast is ook het niet automatische verval van de nationaliteit in geval van de vaststelling van een schijnhuwelijk een pijnpunt.
Die pijnpunten werden ook door partijleden en collega-parlementsleden van u vastgesteld. Er werden veel initiatieven aangekondigd, maar geen enkel werd tot een goed einde gebracht. Het is nog niet tot wetgeving gekomen. Ondertussen blijft de kanker natuurlijk voortwoekeren. Het Belang van Limburg meldde bijvoorbeeld onlangs dat er dagelijks minstens vijf schijnhuwelijken worden afgesloten.
Ik denk dat u een aantal van mijn vragen al eens eerder hebt beantwoord, bijvoorbeeld mijn eerste vraag. Ik denk niet dat de omzendbrief van minister Dewael in een cel Schijnhuwelijken voorzag. Die vraag trek ik in. Ik dacht dat u mij de vorige keer hebt gezegd dat er niet onmiddellijk cijfers voorhanden waren. Is dat ondertussen in orde gekomen? Worden er cijfergegevens bijgehouden?
Bij een aantal gemeentebesturen blijft de vraag naar een centraal register hangen. Dat is een soort van centraal compendium waarin alle schijnhuwelijken en pogingen tot schijnhuwelijken worden bijgehouden. Komt dat er? Zo ja, wanneer? U bent natuurlijk ontslagnemend. Ik weet dat, maar in het kader van de dringende zaken is dit een materie die al een aantal jaren voortwoekert.
Wordt er al dan niet een wetgevend initiatief genomen? Ik weet dat dit een periode van lopende zaken is, maar ik vraag nogmaals de aandacht voor dit probleem.
09.02 Minister Stefaan De Clerck: Ik kan integraal verwijzen naar mijn antwoord van 6 oktober. Dezelfde vragen zijn gesteld en ik heb toen geantwoord.
Er is een ontwerp klaar. Er is daarover een akkoord geweest in de regering. Er is een advies van de Raad van State. Er is een advies van de privacycommissie. In dat ontwerp is voorzien dat er een centrale gegevensbank wordt opgericht, een compendium zoals u het noemt, om te maken dat iedereen die databank kan nakijken.
Er is ook een verlenging van de termijn voor de parketten om onderzoek uit te voeren. Er is ook uitbreiding van de bevoegdheden van de consulaire posten op het vlak van schijnhuwelijken voor de controle van de documenten. Dit zijn allemaal zaken die op tafel liggen. Ik denk dat de tekst zelfs op onze website staat als zijnde een tekst die af is en goedgekeurd door de regering en de Raad van State.
Ik weet niet wie de tekst tot zich zal nemen, of moet ik de tekst zelf neerleggen? Dat is het verhaal van de lopende zaken in dit land.
Ik vind het een beetje zielig dat u dezelfde vraag opnieuw stelt en dat ik hetzelfde antwoord moet geven.
09.03 Peter Logghe (VB): Wat cijfergegevens betreft, blijft u ook bij uw antwoord van oktober? Komt daar verandering in? Wordt daar aan gedacht?
09.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik denk dat het College van procureurs-generaal helemaal moet worden gemobiliseerd voor de nieuwe wetgeving die er aan komt, voor het gehele dossier. De methodiek van het parket, de databank, het bijhouden zal veranderen. Ik denk dat het niet veel zin heeft om nu te zeggen dat men snel moet beginnen bijhouden en heel het systeem veranderen, terwijl we wellicht op relatief korte termijn de wetgeving in haar geheel zullen bespreken en bekijken. Dit is de prioriteit die zich aandient. We moeten schijnhuwelijken aanpakken op basis van teksten die goedgekeurd zijn.
We zullen te gepasten tijde die tekst neerleggen en het debat daarover starten. Het kan niet zijn dat de politieke situatie met zich meebrengt dat al deze materies blijven liggen: dit is niet aanvaardbaar. In die zin wordt op een bepaald ogenblik alles dringend, dat is juist.
09.05 Peter Logghe (VB): Ik zal in elk geval beginnen met de drie pijnpunten die ik heb aangehaald in mijn vraag te vergelijken met het gepubliceerde wetsontwerp ter zake en eens te bekijken wat het al heeft.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "het gebruik van de leugendetector" (nr. 1776)
10 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "l'usage du polygraphe" (n° 1776)
10.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, in november 2010 ontving ik van u een antwoord op mijn schriftelijke vraag over het gebruik van de leugendetector. Het aantal leugendetectortesten per jaar blijft in ons land stabiel: 356 in 2007, 385 in 2008, en 366 in 2009. Een verhoor met een polygraaf wordt door de politie altijd uitgevoerd in opdracht van een magistraat en is richtinggevend voor het onderzoek. De resultaten ervan blijven ter appreciatie van de magistraten.
Polygraaftesten worden tot nu toe hoofdzakelijk in Brussel afgenomen, daar de lokalen zich daar bevinden. In de toekomst zullen zij – zo zegt u in uw schriftelijk antwoord –, wanneer de technische voorwaarden vervuld zullen zijn in de gedecentraliseerde gerechtelijke politie-eenheden, ook lokaal worden afgenomen.
In november vorig jaar verscheen er een artikel in de krant De Morgen over het thema. Daarin werden enkele voorbeelden gegeven, die staven dat de resultaten officieel inderdaad niet als doorslaggevend bewijs worden aanvaard, maar officieus is de invloed van zo’n leugendetectortest op de rechter of op de jury niet te onderschatten.
In het artikel werd onder andere professor Verschuere geciteerd, die aan de Universiteit Gent al 10 jaar onderzoek doet naar leugendetectie. Ik zal het citaat niet voorlezen; het stond in de schriftelijke voorbereiding van mijn vraag. Zijn verklaring komt erop neer dat de polygraaftest volgens de beste schatting 80 % accuraat is. Het zou vooral foutlopen bij onschuldigen, met mogelijk ernstige gevolgen. De professor verwijst naar systemen die accurater zijn dan controlevraagtechnieken, zoals geheugendetectie met gerichte meerkeuzevragen, die bijvoorbeeld in Japan gebruikt wordt. Hij verwijst ook naar het verbod op het gebruik van polygraaftesten bij verhoren in Nederland.
Mijnheer de minister, ik wil u het volgende vragen. Ten eerste, is er een voorlopig cijfer bekend inzake het aantal polygraaftesten dat werd uitgevoerd in 2010?
Ten tweede, u gaf aan dat de testen niet langer enkel in Brussel zouden plaatsvinden, maar ook bij de lokale eenheden van de gerechtelijke politie. Hebt u zicht op de timing wanneer de technische voorwaarden vervuld zullen zijn? Om welke eenheden van de gerechtelijke politie gaat het precies? Gaat het bijvoorbeeld om één plaats per provincie? Of is er nog niets concreets gepland?
Ten derde, wat is uw reactie op de geciteerde onvolkomenheden van polygraaftesten?
Ten vierde en ten laatste, valt het te overwegen in ons land andere systemen in te voeren, zoals geheugendetectie met meerkeuzevragen, of het gebruik van de polygraaf te verbieden bij verhoren, zoals bijvoorbeeld in Nederland het geval is? Die laatste vraag zal waarschijnlijk wat moeilijker liggen, omdat zij over toekomstig beleid gaat.
10.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw Lahaye, ik kan in eerste instantie verwijzen naar uw schriftelijke vraag over de polygraaftests, waarop ik geantwoord heb. In dat antwoord heb ik de volgende cijfers gegeven: 356 voor 2007, 385 voor 2008 en 366 in 2009. Ik heb nog niet de eindcijfers voor 2010, maar dat zal wellicht opnieuw in dezelfde lijn liggen van wat zich de drie voorgaande jaren heeft voorgedaan. Desgevallend zou dat bij de politie of bij mijn collega bevoegd voor Binnenlandse Zaken opgevraagd kunnen worden.
De vraag naar de deconcentratie zou eigenlijk ook aan minister Annemie Turtelboom gesteld moeten worden, om te weten wanneer en hoe dat zal gebeuren. Ik kan het ook aan haar vragen. Ik zal zeker bij haar moeten informeren om te weten wanneer zij dat doet.
Ik kom nu tot de negatieve commentaren. Volgens mij kent iedereen de limieten van die techniek en schat iedereen die ook juist in. Het is een bijzondere verhoortechniek, die telkens moet worden geapprecieerd door iedereen. Het is geen sluitend, finaal bewijs. Het systeem zal zeker niet perfect zijn. Toch denk ik dat het gebruik voldoende positief is om het in stand te houden.
U verwijst naar conclusies, geformuleerd door de universiteit van Gent. Die zal ik voorleggen aan het College van procureurs-generaal, om in de diepte te analyseren en eens serieus werk te verrichten om na te gaan of daar conclusies aan vastgeknoopt moeten worden. Als er op dat vlak wetenschappelijk werk wordt verricht, dan kunnen we dat niet negeren. Op het eerste gezicht zie ik echter geen redenen om, op basis van die conclusies, van houding te veranderen of het gebruik van die instrumenten te wijzigen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "het gebrek aan veiligheid in het Mechelse gerechtshof" (nr. 1796)
11 Question de Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "le manque de sécurité au palais de justice de Malines" (n° 1796)
11.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag betreft het Mechelse gerechtshof. Ik vermoed dat u daar de concrete plaatsgesteldheid kent. De magistraten klagen al heel lang over de onveiligheid, zowel wat betreft de toegang tot de correctionele zaal, de raadkamer als tot de onderzoeksrechters. Zelfs het cellencomplex is niet beveiligd.
Ik heb zelf al vaak genoeg meegemaakt dat men op dezelfde trap naast de aangehoudene loopt en dat sympathisanten van de betrokkene aan de raadkamer staan te wachten.
Het is alleszins te hopen, en dat zegt men ook in Mechelen, dat er nooit drama’s gebeuren door dit gebrek aan bewaking. Dit geldt nu des te meer. Het probleem is de laatste tijd blijkbaar nog acuter geworden omdat er een proces tegen terreurverdachten plaatsvond en er recent nog een bommelding is binnengelopen.
Justitie heeft een aantal jaren geleden aan de overkant van het huidige gebouw in Mechelen een pand aangekocht met de bedoeling er diensten over te plaatsen. Dat dossier zou echter muurvast zitten. Niet veel verder is een ziekenhuis en er gaan stemmen op om daarin eventueel een nieuw gerechtsgebouw onder te brengen.
Mijnheer de minister, ik heb een aantal vragen. Begrijpt u de kritiek van de werknemers en magistraten in het gerechtsgebouw? Hoe beoordeelt u zelf de beveiliging in Mechelen? Zult u eventueel acties ondernemen om beter te beveiligen? Indien ja, dewelke? Indien neen, waarom niet? Kan hiervoor een budget worden vrijgemaakt?
Werden de voorbije jaren nog specifieke investeringen gedaan in de veiligheid van het gebouw? Indien ja, hoe verklaart u dan dat er nog steeds zoveel klachten zijn over de veiligheid? Meent u – maar ik denk dat de constellatie van het gebouw zelf al een antwoordt biedt op deze vraag – dat het gebouw slechter beveiligd is dan andere gerechtsgebouwen? Zijn er nog oudere gerechtsgebouwen met gelijkaardige klachten? Wordt daaraan gevolg gegeven?
Wat is de stand van zaken in het dossier van het extra gebouw aan de overkant dat werd aangekocht? Kunnen er acties worden ondernomen om de situatie op te lossen?
Ten slotte, vindt u het wenselijk om het huidige, heel charmante gerechtsgebouw, te behouden of deelt u de mening van sommigen dat er naar een moderner en beter aangepast gerechtsgebouw moet worden gezocht? Is in die context de verhuis naar het ziekenhuis aan de Zwartzustersvest een optie?
11.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, de situatie in Mechelen is zeker niet optimaal. De diensten zitten te klein en te verspreid en dus niet optimaal om de veiligheid te verzekeren. Er zijn dus herschikkingen noodzakelijk. Al in 2001 is een geactualiseerd behoefteprogramma opgemaakt op basis waarvan de Regie der Gebouwen, die bevoegd is voor de huisvesting van de gerechtelijke diensten, kon overgaan tot de aankoop van het pand aan de overkant. Het was dan wachten tot 2006 vooraleer de Regie der Gebouwen eigenaar werd.
In december 2008 werd een bouwaanvraag ingediend. Dit leidde in oktober 2009 tot een negatief advies van de stedenbouwkundige diensten. Hierdoor kon een heel stuk minder vloeroppervlakte worden gerealiseerd. Hieraan werd intussen grondig voortgewerkt. Nieuwe inplantingsvoorstellen werden opgemaakt en besproken. Daar zijn ook problemen bovengekomen die gezien het totale behoefteprogramma maar moeilijk kunnen worden gerealiseerd.
De bedoeling is nog altijd om het huidige gerechtsgebouw te ontlasten door een aantal diensten naar de overkant te verhuizen en vervolgens op de oude site een aantal herschikkingen door te voeren ter optimalisering van de werking van het gerecht en de beveiliging. Er is de opdeling in de publiek toegankelijke en publiek niet-toegankelijke en beveiligde zones en de reorganisatie van het cellencomplex. In afwachting van de start van de renovatiewerken van het pand aan de overkant zijn geen andere maatregelen getroffen.
De bedoeling is ook nog altijd om de huisvestingsproblematiek in globo aan te pakken, inclusief een globaal beveiligingsplan en derhalve te gepasten tijde in de nodige budgetten te voorzien. Naar aanleiding van specifieke processen zoals bijvoorbeeld die tegen terreurverdachten wordt steeds onderzocht of er specifieke organisatorische maatregelen moeten worden getroffen.
De situatie van het Mechelse gerechtsgebouw is dezelfde als sommige andere oudere gerechtsgebouwen. Meestal zijn het de klachten over gebrek aan beveiliging of een gebrek aan oppervlakte die aanleiding geven tot grondige renovatiewerken of nieuwbouw of herhuisvesting, waarbij een globaal beveiligingsplan wordt opgemaakt. Bij sites die recent werden gerenoveerd of waar een nieuwbouw werd opgericht of die recent werden geherhuisvest, werd wel degelijk een beveiligingsplan opgemaakt en telkens ook uitgevoerd. Deze sites zijn bijgevolg beter beveiligd dan de andere die nog geen grondige renovatie achter de rug hebben, zoals het gerechtsgebouw van Mechelen.
Het gegeven dat het nabijgelegen ziekenhuis aan de Zwartzustersvest op korte termijn leeg zal staan is nieuw en biedt misschien mogelijkheden om het dossier te deblokkeren. Ik ben vragende partij om het totale behoefteprogramma te realiseren in een functioneel en veilig gerechtsgebouw. Of dat nu het huidige gerechtsgebouw is, het gebouw aan de overkant of het ziekenhuis aan de Zwartzustersvest, Justitie staat open voor elk alternatief om het behoefteprogramma te realiseren.
Ik heb dan ook met aandrang gevraagd aan mijn administratie om dit dossier opnieuw te bespreken met de Regie der Gebouwen. Ik denk dat het nuttig zou zijn, rekening houdend met deze nieuwe feiten, dat ter plaatse wordt afgestapt en een aantal programma’s naast elkaar wordt gelegd om te bekijken of een centralisatie in één gebouw kan worden gerealiseerd. Een groot gebouw is het beste. Als dit kan worden gerealiseerd, zijn er altijd voordelen. In Mechelen is er een historische context die zeer waardevol en mooi is. In de mate dat dit kan worden gevaloriseerd, heeft het zin om dat te verlaten. Het moet worden afgewogen.
Ik ben echter graag bereid om desgevallend met de verantwoordelijken van Mechelen en andere verantwoordelijken, onder andere van het hof van beroep, rond de tafel te gaan zitten om te praten over deze eventueel aan te passen keuze.
11.03 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Hebt u daarbij ook een zekere timing voor ogen?
11.04 Minister Stefaan De Clerck: Neen, ik heb geen timing. Ik verneem dat nu. Er zijn programma’s. Ik denk dat de nieuwe piste moet worden bekeken. Tot nu toe zijn de visies op het pand aan de overkant nog altijd niet gefinaliseerd zodat er nog niets definitiefs is gebeurd. Het is misschien wel dringend nodig om te kijken of die piste wordt voortgezet dan wel of er een andere visie moet worden ontwikkeld. Dit alles moet worden afgewogen. Misschien moet er vlug een studie worden gemaakt. Ik zou dit kunnen vragen aan de diensten bij Justitie om een vlugge scan te maken van de voor- en nadelen van de twee pistes.
11.05 Sophie De Wit (N-VA): Mij lijkt het alvast zinvol om dat te doen omdat men dan met kennis van zaken binnen afzienbare tijd een beslissing kan nemen.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Valérie Déom au ministre de la Justice sur "la dégradation des conditions de travail dans les prisons belges" (n° 1389)
12 Vraag van mevrouw Valérie Déom aan de minister van Justitie over "de verslechtering van de werkomstandigheden in de Belgische gevangenissen" (nr. 1389)
12.01 Valérie Déom (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, le Sypol a fait de récentes déclarations concernant les problèmes de surpopulation carcérale, de détention et les conditions de travail pour les agents pénitentiaires, problèmes que nous avons dénoncés à maintes reprises devant cette commission. La population carcérale explose; elle a franchi le cap des 11 000 détenus. Cette situation complexifie considérablement la gestion des établissements pénitentiaires; il y a encore un certain nombre d'exemples à l'heure actuelle.
Tout comme mon groupe, le Sypol recommande de se pencher sérieusement sur les mesures et peines alternatives. Dans ses toutes récentes observations concernant le 5e rapport périodique de la Belgique, le Comité des Droits de l'homme indique qu'il est "préoccupé par les conditions de détention dans les prisons belges, en particulier par la surpopulation carcérale, dont le taux s'élève à 150 % dans certaines prisons, la vétusté des bâtiments (…). Le Comité est également préoccupé par le fait que les dispositions de la loi Dupont relatives au droit de plainte des détenus ne sont toujours pas entrées en vigueur. L'État partie, à savoir la Belgique, devrait prendre toutes les mesures nécessaires afin d'améliorer les conditions de détention dans les prisons, en particulier la surpopulation carcérale. À ce propos, outre la construction de nouveaux établissements, l'État partie devrait recourir plus souvent aux peines alternatives (...), notamment accroître l'usage de la surveillance électronique comme peine et favoriser les libérations conditionnelles. L'État partie devrait enfin accélérer l'entrée en vigueur des dispositions de la loi Dupont relatives au droit de plainte des détenus auprès des Commissions des plaintes prévues à cet effet".
Vous avez d'ailleurs pris un certain nombre d'engagements concernant les peines et mesures alternatives dans votre note relative à l'exécution des peines exposée en commission de la Justice en février 2010.
Monsieur le ministre, pourriez-vous faire le point sur l'état d'avancement des engagements que vous avez pris concernant les peines et mesures alternatives dans votre note de février 2010?
12.02 Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur le président, chère collègue, dans ma note du 20 février 2010, je me suis largement penché sur les différents angles et points prioritaires à considérer dans le domaine de l'exécution des peines.
Lors des débats au parlement, j'ai, en outre, exposé ma vision et j'ai mis en avant sept questions prioritaires auxquelles il allait falloir s'atteler dans les années à venir.
Du fait de la situation politique et de la situation du gouvernement en affaires courantes, il m'est impossible de poursuivre le travail de manière structurelle et dans sa globalité. Là où je peux avancer, je le fais, mais tout n'est pas possible, certaines interventions étant bloquées.
Des choix politiques importants doivent être faits, comme je l'ai évoqué dans la note de politique précitée. Cependant, cette question ne peut être abordée dans sa totalité aujourd'hui. Toutefois, cela ne m'empêchera pas de vous donner quelques éléments de réponse.
En ce qui concerne la surveillance électronique, je fais référence à ma réponse donnée en commission de la Justice du 20 octobre dernier. Considérant les chiffres avancés à cette époque, je pense pouvoir dire qu'une nouvelle grande étape a été franchie avec de nouveaux contrats, l'implication des maisons de justice, etc.
De plus, le Conseil des ministres du 3 décembre 2010 m'a chargé d'examiner dans quelle mesure l'application de la surveillance électronique peut accessoirement être encore augmentée compte tenu des moyens disponibles. J'ai donc fait le nécessaire, en collaboration avec les parties concernées, notamment la Direction générale des maisons de justice et le Centre national de surveillance électronique.
Techniquement, on peut aller très loin, mais tout dépend du personnel que l'on peut mobiliser en vue de définir le nombre de personnes qui peuvent faire l'objet d'une surveillance électronique. Toujours est-il que ce dossier a fait l'objet d'une importante avancée.
En ce qui concerne les peines de travail, je me réfère à ma réponse aux questions de Mme Lahaye-Battheu en commission de la Justice du 20 octobre dernier. Dans cette réponse, j'explique les travaux du groupe de travail actuellement chargé de la préparation d'un modèle organisationnel visant une exécution plus efficace des peines de travail.
Les travaux se poursuivent au sein de la Direction générale des maisons de justice, malgré la situation politique actuelle. Mais nous sommes confrontés à un problème dans la mesure où 10 000 à 11 000 peines alternatives sont prononcées annuellement. En la matière, nous avons atteint la limite. Nous devons dès lors procéder à une réorganisation du personnel. En effet, il faut savoir que les différentes maisons de justice traitent très différemment l'exécution des peines alternatives. Il faut donc optimaliser le travail du personnel en sachant qu'il n'est pas facile d'augmenter le nombre de peines, sauf si des efforts considérables sont consentis. C'est surtout au sein des maisons de justice que des solutions doivent être trouvées, mais aussi à l'extérieur car il faut pouvoir disposer de plus de places en vue de l'exécution des peines alternatives. Or, de moins en moins d'employeurs sont prêts à engager des personnes condamnées à de telles peines.
En ce qui concerne la probation, les statistiques de la Direction générale des maisons de justice montrent que les demandes de mesures probatoires ont augmenté ces dernières années. Cela représente un défi pour les maisons de justice, qui doivent parvenir à tenir compte de cette hausse et à réduire les listes d'attente dans ce secteur. Les chiffres montrent une diminution marquée des dossiers en attente. Ils étaient au nombre de 1 358 au 31 juillet 2010, alors qu'en date du 30 novembre 2010, les listes d'attente des maisons de justice ne comptaient plus que 789 dossiers.
En vue de permettre aux maisons de justice d'optimiser la prise en charge des personnes bénéficiant d'une mesure alternative, la Direction générale a mis en place un nouvel instrument de calcul. Il s'agit d'une méthode, dont le but est d'établir, de la manière la plus réaliste possible, la charge actuelle du travail par maison de justice, afin de déterminer les besoins en personnel. Cela permet, en outre, l'extrapolation de celle-ci aux années futures.
À titre d'indication, en date du 31 janvier 2010, le service Data analyse et qualité de la Direction générale a comptabilisé 38 309 mandats actifs concernant toutes les missions pénales assurées par les maisons de justice. Au 31 novembre 2010, il enregistrait un nombre de 39 789 mandats pénaux actifs, soit une augmentation de 1 480 mandats pénaux.
D'ailleurs, en onze ans d'existence, les maisons de justice ont connu une augmentation globale de 63 % du nombre de nouveaux dossiers reçus dans les différents cadres: le pénal, l'accueil des victimes, les études sociales civiles, l'accueil de première ligne. En 1999, nous avions 44 000 nouveaux dossiers. En 2009, nous avons eu 72 164 nouveaux dossiers. Ces maisons ont accompli un travail énorme. On oublie parfois que les autres pays nous envient cette instance qui nous est propre, car elle centralise tous les services connexes.
En ce qui concerne l'harmonisation des modalités d'exécution des missions dévolues à la Direction générale des maisons de justice, toutes les structures de concertation ont été organisées au niveau régional et les structures de concertation locales ont été installées depuis février 2010. Les missions relevant de la compétence des tribunaux d'application des peines possèdent également leurs propres structures de concertation au niveau fédéral et local comme prévu dans la loi de 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et mise en place par l'arrêté royal du 1er octobre 2008. Quant à la réunion d'installation de la structure fédérale, elle a eu lieu le 29 septembre dernier.
Il reste un grand dossier à poursuivre, celui des internements et des internés à examiner avec les Communautés. De plus, un autre dossier est celui de la mise en œuvre de la loi Dupont, dont plusieurs articles vont entrer en vigueur. Je pensais avoir le détail, mais il n'en est rien. Je vous le ferai parvenir.
En la matière, nous poursuivrons le travail concernant la mise en application des différents articles de cette loi. Récemment, une nouvelle décision est intervenue en vue d'avancer sur plusieurs points relatifs à cette loi. Mais ils ne sont pas encore finalisés. D'autres articles doivent encore être préparés.
12.03 Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je me rends compte que le champ couvert par la question était vaste; cependant, tous les points que vous avez abordés sont importants.
Nous pouvons mettre en exergue l'excellent travail réalisé par les maisons de justice. En effet, elles constituent un organe fondamental pour le citoyen désireux d'accéder à la justice. Il convient dès lors de continuer à mettre des moyens à leur disposition. La méthode pour considérer leur charge de travail est un élément essentiel. Pourtant, on entend souvent que la maison de justice est méconnue du citoyen. Il s'agirait donc de la faire connaître davantage afin de traiter encore plus de dossiers.
En ce qui concerne les peines de travail, il me semble que les contrats conclus avec les communes fonctionnent relativement bien grâce aux pouvoirs publics. C'est positif. Il faut cependant encore les accentuer car nous atteignons une limite fatidique d'organismes pouvant accueillir les personnes condamnées à une peine de travail.
Par contre, une modification législative avait fait en sorte d'inscrire les peines de travail dans le casier judiciaire. Diverses remarques émanant d'avocats et d'associations me faisaient part du risque couru ainsi par les peines de travail de se trouver en perte de vitesse. De fait, les personnes préféraient se voir condamnées vu que tout était quand même inscrit au casier.
À la lumière des expériences des avocats et associations, pour valoriser les peines de travail, ne vaut-il pas mieux remodifier la législation? Je pense que nous déposerons une proposition dans ce sens et que nous aurons ainsi l'occasion d'en débattre.
Monsieur le ministre, je ne puis que vous encourager dans la voie que vous suivez, même en affaires courantes.
Je comprends que, dans ce contexte, des solutions structurelles sont difficiles à prendre. Néanmoins, le problème de la surpopulation carcérale et des conditions de détention et de travail dans les prisons date de plusieurs années; il n'est pas facile à régler, mais il devient de plus en plus urgent. En effet, nos prisons redeviennent de véritables poudrières.
L'incident est clos.
13 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "het taalevenwicht binnen de FOD Justitie en specifiek het directoraat-generaal Wetgeving" (nr. 1889)
13 Question de Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "l'équilibre linguistique au sein du SPF Justice et en particulier au sein de la Direction générale Législation" (n° 1889)
13.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit is een onderwerp waarover in het verleden, op een ogenblik dat ik nog niet vermoedde dat ik hier ooit zou terechtkomen, reeds vragen werden gesteld. Het betreft inderdaad het taalonevenwicht binnen de FOD Justitie, en dat is een probleem dat reeds redelijk lang aansleept.
Het probleem is het volgende. Er zou een flagrant onevenwicht zijn tussen enerzijds de Nederlandstaligen en anderzijds de Franstaligen in het voordeel van de Franstaligen. Dat zou zich afspelen zowel op het niveau van de directies, de diensthoofden, de ambtenaren op niveau A en bij uitbreiding heel de FOD Justitie.
In 2004-2005 werd er in deze commissie reeds een parlementaire vraag gesteld door de heer Laeremans. Toenmalig minister Onkelinx heeft toen het probleem erkend en bevestigd. Zij heeft toen ook beloofd dat het evenwicht voor het einde van 2005, dat is dus reeds enige tijd geleden, hersteld zou zijn. Zij zei dat een van de redenen van het probleem is dat er meer en regelmatiger Nederlandstalige ambtenaren van niveau A vertrekken.
Mijnheer de minister, het is ondertussen 2011 en dat onevenwicht blijkt nog steeds niet te zijn weggewerkt, ondanks deze eerdere beloftes. Bovendien blijkt dat de meeste bevorderingen voor Franstaligen worden voorbehouden, wat natuurlijk meteen kan verklaren waarom de Nederlandstaligen vroeger en regelmatiger wegtrekken, als er voor hen minder promotiekansen zouden zijn. Ik spreek uiteraard in de voorwaardelijke wijs.
Mijn vragen gaan voor een deel over cijfermateriaal en ik zou willen vragen om dat deel van het antwoord schriftelijk ter beschikking te krijgen.
Hoe was het vastbenoemde en het contractuele personeel van het Directoraat-generaal Wetgeving van de Federale Overheidsdienst Justitie per niveau op 1 januari 2011 verdeeld over de taalrollen?
Welke wanverhoudingen tussen de taalrollen werden er eventueel per niveau vastgesteld ten aanzien van het taalkader bij dit Directoraat-generaal?
Wat is de verhouding tussen de dienstchefs? Hoeveel zijn er? Hoeveel van hen zijn Nederlandstalig?
Het volgende interesseert mij nog het meest. Het gaat over de maatregelen die u eventueel zou kunnen nemen. Zullen er maatregelen genomen worden om het vastgestelde onevenwicht weg te werken en de beloftes die ondertussen reeds dateren uit 2005 waar te maken?
Mijnheer de minister, hebt u er een verklaring voor – dat is uiteraard ook nog van voor uw ambtstermijn – dat er vijf, bijna zes jaar na deze beloften nog steeds geen vooruitgang is geboekt in deze zaak? Hebt u er zicht op welke maatregelen er de voorbije jaren getroffen werden? Hoe komt het dat deze geen resultaat hebben gekend?
13.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mevrouw De Wit, ik zal u een kopie geven met de cijfers, want er zitten daar wat overzichten bij die ik u niet allemaal in detail zal meegeven.
Blijkbaar werd ook in 2005 – toen zat ik hier niet – een gelijkaardige vraag gesteld. Er werd ook al gesteld dat het taalkader voor het Directoraat-Generaal Wetgeving niet bestaat. Er bestaat wel een taalkader van de centrale diensten. Hieromtrent werd semestrieel gerapporteerd aan de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Deze geeft aanbevelingen tot het nastreven van een zo perfect mogelijk evenwicht van het wettelijk vastgelegd taalkader. Elke minister leeft deze aanbevelingen na aangezien de niet-naleving een probleem van openbare orde kan creëren.
Het globale taalkader en de invulling ziet er nu als volgt uit: voor niveau A zijn er 49,20 % Nederlandstaligen en 50,80 % Franstaligen, voor niveau B 51,5 % Nederlandstaligen en 48,2 % Franstaligen, voor niveau C 52,7 % Nederlandstaligen en 47,3 % Franstaligen en voor niveau D 45 % Nederlandstaligen en bijna 55 % Franstaligen. Dat er zo’n groot onevenwicht is in niveau D heeft alles te maken met het soort functie en de bereidheid van mensen om die op te nemen in Brussel. Het is bijvoorbeeld nagenoeg onmogelijk voor het parttime schoonmaakpersoneel dat nagenoeg totaal uit Brussel komt.
Toch wil ik enige uitleg geven omtrent de feitelijke situatie van het DG. Als men dat afzonderlijk bekijkt, hoewel het deel uitmaakt van het globale taalkader, dan zijn er voor niveau A 37,8 % Nederlandstaligen en 62,18 % Franstaligen, voor niveau B 38,9 % Nederlandstaligen en 61 % Franstaligen, voor niveau C 45,71 % Nederlandstaligen versus 54,2 % Franstaligen en voor niveau D 38,4 % Nederlandstaligen versus 61 % Franstaligen.
Een aantal nuances of bemerkingen moet daarbij gemaakt worden. Vooreerst blijkt dat bijna 26 % van de Franstaligen van niveau A niet aanwezig zijn, dit hoofdzakelijk omwille van verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een beleidscel of voor het uitoefenen van een opdracht van algemeen belang bij een Europese of internationale instelling of bij de permanente vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie. Dit percentage bedraagt slechts 4,44 % bij de Nederlandstaligen van niveau A. De ambtenaren met een dergelijk verlof worden meegeteld wat betreft het taalevenwicht. Ook hun vervangers binnen de dienst worden echter meegeteld.
Nog steeds is het zo dat er meer Nederlandstaligen dan Franstaligen vertrekken uit het Directoraat-Generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden. Dat is een tweede bedenking. De besparingen die het departement werden opgelegd hebben er ook voor gezorgd dat voor verscheidene vacante plaatsen niet meer in vervanging kan voorzien worden. Die plaatsen werden verwijderd uit het personeelsplan. Zo ging een percentage van 10 % Nederlanstaligen verloren.
Er zijn 21 dienstchefs, waaronder 7 Nederlandstaligen en 14 Franstaligen. Deze functies werden ingevuld via promoties. Een aantal bevorderingsprocedures leverden enkel Franstalige kandidaturen op waardoor geen Nederlandstalige dienstchef kon worden ingesteld voor die functies. Hieromtrent sta ik er op dat het globaal taalevenwicht zo goed mogelijk wordt gerespecteerd. Van zodra de huidige budgettaire maatregelen het toelaten, zullen wij via selecties Nederlandstalige statutaire en contractuele ambtenaren aanwerven zonder evenwel het globale taalevenwicht in gevaar te brengen.
In elk geval is elke dienst van het Directoraat-generaal Wetgeving in staat de burgers in beide landstalen te helpen. De dienstverlening loopt correct maar u ziet meteen die cijfers. U ziet de totaliteit waar het gelijk is, Wetgeving is problematisch maar eigenlijk is er ook een groot deel van de Franstaligen werkzaam in internationale instellingen. Hun opvolgers zitten er ook bij en worden ook meegerekend. Zo worden ze dubbel geteld waardoor u een scheeftrekking krijgt. De internationale aanwezigheid is ook een punt waar Franstaligen meer in participeren dan Nederlandstaligen. U krijgt die cijfers mee.
13.03 Sophie De Wit (N-VA): Ik ga die cijfers rustig bekijken en grondiger bestuderen, om te zien of het al dan niet concreet is in het geheel. Ik ga het eventjes bekijken en dank u.
L'incident est clos.
14 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "het gebruik van videorechtspraak" (nr. 1890)
14 Question de Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "l'utilisation de la visioconférence dans les tribunaux" (n° 1890)
14.01 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik vind dit een interessant project. Aangezien er in Hasselt geen hof van beroep is, komen alle zaken uit eerste aanleg van Hasselt en Tongeren naar Antwerpen om daar bepleit te worden voor het hof van beroep. U weet dat daarmee een hele afstand gemoeid gaat, wat vandaag niet zo evident meer is, door de files en met tijdverlies als gevolg.
Om die reden werd, nog mede vanuit een idee van uw voorganger Vandeurzen, de videoconferentie en de videorechtspraak ingevoerd. Dat werd georganiseerd tussen de rechtbank van Hasselt en het hof van beroep van Antwerpen.
Ondertussen zijn er al zowat vijfhonderd dossiers op die wijze behandeld, wat neerkomt op ongeveer 28 % van de zaken die daarvoor in aanmerking komen. Voorlopig gaat het enkel om de burgerlijke, de fiscale en de handelszaken. Strafzaken zijn nog niet op die manier behandeld, wat eerder te maken heeft met de specifieke aard van die zaken.
Alleszins, het systeem wordt ten zeerste gewaardeerd en heeft zelfs een prijs gekregen van de Hoge Raad voor de Justitie in 2010 omdat het essentieel bijdraagt tot de modernisering van Justitie in België. Van onze Justitie weten wij allemaal dat die een modernisering en een lik verf flink kan gebruiken.
Er zitten nog een paar mankementen in het systeem. Zo moeten de documenten nog altijd worden gefaxt, terwijl het systeem nochtans beschikt over een scanner en een projector, wat een modernere manier toestaat.
Mijnheer de minister, ik heb daarbij de volgende vragen.
Ten eerste, hoe evalueert u zelf dat project met videorechtspraak?
Ten tweede, kunt u verklaren dat slechts 28 % van de zaken via die nieuwe mogelijkheid wordt gepleit, terwijl dat percentage toch hoger zou kunnen liggen? Denkt u dat het systeem nog meer vertrouwd zou moeten raken bij advocaten?
Ten derde, overweegt u een uitbreiding van de videorechtspraak, zowel naar andere rechtbanken als naar andere zaken, commissies of vergaderingen?
14.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, morgen zullen wij hier over ICT kunnen spreken. Ik zal niettemin nu al even op de vraag over het onderdeel van de videoconferentie antwoorden.
De voorzitter: Dat is goed. Het is een voorafname.
14.03 Minister Stefaan De Clerck: Ik ben heel enthousiast over het project. Het is een concreet, kleinschalig doch precies project, dat goed functioneert. Het is nuttig en van deze tijd. Het zou dus moeten worden uitgebreid. Het proefproject is naar mijn mening in elk geval gelukt.
Er mag dan ook nu niet worden gesteld dat slechts 28 % een negatieve beoordeling zou zijn. Ik ben enthousiast over voormeld percentage, omdat het, rekening houdend met de beperkingen die er zijn geweest, een goed cijfer is. Men moet met twee zijn. Indien er één niet meewil, kan men niet verder.
14.04 Sophie De Wit (N-VA): (…). Misschien moeten de advocaten nog meer in het systeem stappen.
14.05 Minister Stefaan De Clerck: Dat klopt misschien.
Er zijn echter redenen waarom niet alle dossiers automatisch op een dergelijke manier worden gebruikt. Het zit in de structuur van het experiment zelf dat kan worden geweigerd om mee te doen of dat een dossier niet in aanmerking komt.
Hoogstwaarschijnlijk zal de procedure niet in alle gevallen waarin ze beter via videoconferentie had kunnen verlopen, aldus verlopen. Er is immers nog drempelvrees. De taak om meer advocaten aan te moedigen, lijkt mij dus heel zeker nuttig. De balies moeten worden aangemoedigd om in te stappen. De advocatuur roept in vele gevallen terecht om modernisering van de werking van justitie. Zij vindt modernisering de evidentie en vindt dat ze er moet komen. Echter, wanneer daarentegen een instrument ter beschikking wordt gesteld, doet zij er niet altijd een beroep op. Het is aan de advocatuur om ervoor te zorgen dat het middel in kwestie zoveel mogelijk wordt gebruikt.
Als een proefproject gunstig wordt geëvalueerd, is het logisch dat de lijn wordt doorgetrokken. Zoals vaak bij een proefproject, wordt hier echter een van de eenvoudigste casussen genomen.
Unanimiteit, tijdswinst voor de advocaten als motivator, burgerlijke rechten zijn enkele van de selectiecriteria geweest.
Als wij het gebruik van videoconferentie binnen de rechterlijke orde willen realiseren, moeten wij een globaal overzicht van de behoefte aan videoconferentie hebben en dit op het vlak van locatie, technische noodzakelijkheden, juridisch kader, volume, toepassingssituatie.
Ik zal dat morgen verder toelichten.
Ik denk dat wij er voor het eerst sinds het ontstaan van ICT in zijn geslaagd om een strategisch overlegforum te creëren waar de strategische aanpak inzake ICT tussen de administratie van de FOD, de magistratuur en de beleidscel samen wordt vastgelegd.
Ik zal dat morgen toelichten, want ik heb nu pas een protocol waarin de prioriteiten worden vastgelegd. Voor het openbaar ministerie is dat altijd gemakkelijker geweest. Voor de onafhankelijke zetel is dat niet zo simpel geweest.
Het protocol is er nu. Dat wordt volgende maand ondertekend.
Wij willen nu dat die groep vastlegt wat de magistratuur wil. Wat kan er nu op het vlak van videoconferentie gebeuren? Ik wacht op het antwoord. Ik heb die vraag nu expliciet gesteld. Ondertussen worden alle nodige technische en administratieve voorbereidende stappen gezet opdat een actie- en uitvoeringsplan zou kunnen worden opgemaakt.
Ik hoop dat wij op basis van deze methodologie en de positieve ervaring, de groep die nu samenkomt en de technische mogelijkheden die er intussen zijn, snel concrete stappen worden gezet en dat wij nu een gesprekspartner hebben bij de zetel en de magistratuur om dat veel vlugger veralgemeend door te zetten.
14.06 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. U doet ons honger krijgen naar morgen. Ik ben benieuwd naar de verdere toelichting.
U had het over het protocol dat er zal zijn. U zei dat de andere gebruikers daarbij moeten worden gesensibiliseerd. Hebt u al speciale maatregelen of ideeën in gedachten voor die sensibilisering? Ik denk immers dat dit nog niet bij iedereen bekend is.
14.07 Minister Stefaan De Clerck: Er zijn bij mijn weten nu geen speciale acties om dat ene project als proefproject verder te zetten. Ik zou veel liever een breder project opgestart zien en daarvoor dan systematisch sensibiliseren.
Ik wacht op de beslissing van het orgaan dat wij hebben geïnstalleerd. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat veel meer zaken overal in België op het niveau van het hof van beroep vanuit alle arrondissementen via videoconferentie zouden moeten kunnen worden behandeld. Het maakt niet uit of dit nu is vanuit West-Vlaanderen naar Gent, vanuit Limburg naar Antwerpen, vanuit Leuven naar Brussel, of in Wallonië vanuit Charleroi naar Mons of van Namur naar Liège. Ik denk dat veel zaken op het niveau van het hof van beroep vatbaar zijn voor een videoconferentiebehandeling waardoor de mobiliteit, de verplaatsingen en het tijdverlies kunnen worden verminderd. Zeker in burgerlijke en fiscale zaken is dit het geval. Strafzaken zijn nog steeds iets anders. Voor technische dossiers meen ik dat dit eigenlijk in elk hof van beroep op korte termijn zou moeten kunnen worden geïnstalleerd.
De vraag is of die installatie per hof van beroep ook een toepassing krijgt op het niveau van de KI in bepaalde dossiers. Het eerste punt zou eigenlijk al moeten zijn dat in elk hof van beroep ten aanzien van elk arrondissement – samengevoegd of niet – die dossiers op die manier zouden moeten kunnen worden gepleit.
14.08 Sophie De Wit (N-VA): Dit is alleszins een zeer interessante piste. Ik ben benieuwd of het u zal lukken om het zover te krijgen.
Het incident is gesloten.
- M. Éric Jadot au ministre de la Justice sur "le protocole d'accord faisant suite au conflit social au sein de l'établissement pénitentiaire de Lantin" (n° 1925)
- M. Éric Jadot au ministre de la Justice sur "la rénovation des infrastructures pénitentiaires de Lantin" (n° 1926)
- M. André Frédéric au ministre de la Justice sur "la situation à la prison de Lantin" (n° 1942)
- de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "het protocolakkoord na het sociaal conflict in de strafinrichting van Lantin" (nr. 1925)
- de heer Éric Jadot aan de minister van Justitie over "de renovatie van de gevangenisinfrastructuur te Lantin" (nr. 1926)
- de heer André Frédéric aan de minister van Justitie over "de situatie in de gevangenis van Lantin" (nr. 1942)
15.01 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, le mois de décembre 2010 aura été marqué par un important conflit social au sein de l'établissement pénitentiaire de Lantin. Ce mouvement social a rappelé d'autres chroniques dans notre pays depuis les six derniers mois. Je pense à Mons, Nivelles, Bruges ou Tournai. Les observations des agents en grève rappellent une fois encore l'acuité de la détérioration des conditions de travail au sein de nos prisons: sous-effectifs chroniques, intensification du travail en découlant et renforcée par la surpopulation carcérale, état des infrastructures insatisfaisant.
À Lantin, les délégations syndicales réclamaient l'engagement de personnel supplémentaire. Le sous-effectif est effectivement un aspect brûlant au sein de l'établissement. Votre département a finalement rencontré les grévistes et abouti à un préaccord. Celui-ci contiendrait l'obtention de personnel statutaire et de remplacement supplémentaire. Sur le fond, je reste particulièrement attentif aux attentes des agents. Ceux-ci sont en effet à bout de nerfs et en droit d'attendre aujourd'hui de l'administration une transparence optimale quant au calendrier d'embauche et de remise à niveau du cadre entre janvier et avril 2011.
Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes. En ce qui concerne le protocole d'accord conclu le 4 janvier 2011, quel sera le suivi et quelles seront les garanties accordées aux représentants du personnel de Lantin quant à l'échelonnement des embauches entre janvier et avril? Pouvez-vous me préciser le détail du calendrier? Quelles seront les modalités pratiques de cette remise à niveau du cadre du personnel?
S'agissant de déplacements internes d'agents, quelle a été votre analyse afin d'assurer la reprise d'un service de qualité dans les meilleurs délais? Il me revient que certains agents affectés à des tâches de surveillance en liaison avec le personnel médical se verraient affectés à d'autres postes. Cette option ne se révèle-t-elle pas hasardeuse quant à la sécurité des personnels médicaux dudit établissement? Des solutions sont-elles envisagées en la matière?
Enfin, structurellement, la reconnaissance d'une adaptation du cadre du personnel en fonction du nombre de détenus effectif au sein de l'établissement semblant se dégager du protocole mènera-t-elle à une attention soutenue au niveau de l'ensemble des établissements de notre pays?
Voici donc pour ma première question relative au personnel. J'en viens à ma deuxième question qui est jointe et qui concerne les infrastructures.
Vous me permettrez également de revenir vers vous à propos du suivi par votre département des travaux de rénovation prévus en 2010 au sein de l'établissement de Lantin.
Le 20 avril 2010, en réponse à une de mes questions, vous m'aviez fait part d'une certaine conscientisation quant aux spécificités et besoins identifiés pour les infrastructures vieillissantes.
En ce sens, vous m'aviez confirmé un échelonnement en trois phases des travaux de rénovation, comprenant les réalisations suivantes pour l'année 2010:
- rénovation et surélévation des clôtures de protection prévues en juillet 2010;
-installation de dispositifs techniques CCTV et de détection du périmètre prévue en août 2010;
- rénovation des cuisines de l'établissement prévue en septembre 2010;
- renouvellement du central téléphonique prévu pour décembre 2010;
- abattage des arbres jouxtant une partie du mur d'enceinte prévu pour décembre 2010.
Outre ces travaux, vous précisiez qu'une étude était en cours concernant la sécurisation des préaux, le renouvellement du système de surveillance caméra ainsi que le remplacement des châssis de l'établissement.
Il me revient néanmoins que la majeure partie de ces travaux de rénovation se ferait toujours attendre.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'éclairer quant à la concrétisation des travaux afférents aux différents postes identifiés? À ce jour, quelles sont les rénovations menées à bien et quelles sont celles restées en souffrance? Pour ces dernières, comment expliquez-vous les retards vis-à-vis du calendrier annoncé? Comptez-vous prendre les devants afin d'effectuer ces rénovations dans les meilleurs délais?
15.02 André Frédéric (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, je serai bref puisque ma question est jointe à celles de M. Jadot. Je ne savais pas qu'il allait en prendre l'initiative mais j'ai été interpellé car il s'agit de ma région.
On sait qu'il y a régulièrement des mouvements de grève qui sont préoccupants. Quand cela arrive durant la période des fêtes, ils le sont encore plus, les détenus étant amenés à vivre dans des conditions matérielles difficiles car la police, qui est réquisitionnée pour remplacer le personnel, rechigne et réagit pour les raisons que vous imaginez. J'ai donc décidé de vous interroger.
La situation a évolué et je vous en remercie.
Je vous interrogeais récemment sur la prison de Verviers, qui est juste à côté et pour laquelle vous avez rempli vos engagements, puisque le personnel annoncé est arrivé. Je pense que c'est une bonne nouvelle pour tout le monde et surtout pour le personnel.
On a donc pris connaissance d'un préaccord par les médias, avec l'engagement de personnel statutaire et de remplacement, soit 17 personnes – c'est apparemment ce qui est annoncé sur les 32 réclamées par le personnel – et l'engagement sur les travaux de sécurisation – M. Jadot vient d'y faire allusion. Je pensais principalement à la sécurisation du périmètre de la prison de Lantin et l'investissement dans des talkies-walkies.
On sait aussi que les détenus qui avaient introduit une procédure en référé ont été déboutés.
Ma question est évidemment bien différente de celle que j'avais déposée. Je voudrais profiter de votre présence, monsieur le ministre, pour vous entendre confirmer le contenu du préaccord.
Êtes-vous convaincu qu'en apportant cette réponse de 17 membres du personnel supplémentaires sur les 32 réclamés, on va répondre aux besoins réels et permettre d'éviter de se retrouver dans six mois dans une situation de grève en raison de personnel insuffisant?
Quelles dispositions avez-vous déjà prises depuis le préaccord pris mercredi pour concrétiser ces engagements?
15.03 Stefaan De Clerck, ministre: Chers collègues, en ce qui concerne la partie infrastructure, voici la situation par rapport à ce qui avait été annoncé.
La rénovation et la surélévation des clôtures de protection, ainsi que l'installation de dispositifs techniques et de détection du périmètre ont fait l'objet d'un dossier introduit dès 2008 par l'administration à la Régie des Bâtiments. Celle-ci a lancé la procédure d'adjudication, mais, selon les informations, une erreur a été commise dans l'estimation des coûts, alors que les travaux sont estimés plus bas que les offres reçues. Le dossier a dès lors été bloqué et doit être réévalué.
La rénovation de la cuisine a démarré en août 2010. La fin des travaux est prévue pour mars-avril 2011.
Le central téléphonique a reçu un upgrade comme prévu.
L'abattage des arbres est imminent; il se fera ce mois-ci encore.
L'étude concernant la sécurisation des préaux, le renouvellement du système de surveillance et le remplacement des châssis est terminée. Elle a fait l'objet d'un dossier détaillé introduit à la Régie des Bâtiments par l'administration, reprenant une série de propositions.
En ce qui concerne les châssis, une proposition provisoire a été mise en place dans l'attente d'une solution définitive.
Le renouvellement du système de surveillance se fera en deux phases.
La Régie des Bâtiments nous a informés qu'elle procèdera aux engagements nécessaires cette année encore pour les travaux qu'elle nous annonce être échelonnés sur les années 2011 et 2012.
Pour le reste des propositions, la Régie des Bâtiments ne prévoit pas d'initiatives concrètes dans l'immédiat, les travaux n'étant pas classés par elle comme suffisamment prioritaires. Des discussions sont en cours entre l'administration et la Régie afin de sensibiliser celle-ci à la nécessité de procéder malgré tout aux travaux demandés.
Pour le surplus, je vous invite à consulter mon collègue en charge de la Régie pour obtenir plus de détails sur ce point.
Cela dit, le protocole comprend une partie expliquant que "l'autorité - donc le ministre - réaffirme sa volonté de trouver une solution durable pour remplacer la maison d'arrêt de Lantin." J'ai fait une proposition, car j'estime que la tour de Lantin est inacceptable. J'ai donc émis une proposition, mais il est difficile d'agir en affaires courantes. Des discussions ont déjà eu lieu, mais nous devons continuer provisoirement ainsi. Le protocole reprend ce point en expliquant que le Masterplan insiste sur une solution durable, c'est-à-dire une nouvelle construction.
J'avais proposé Paifve juste à côté parce que nous possédions les terrains mais nous ne sommes pas encore d'accord sur ce sujet au sein du gouvernement.
Quant à la situation du personnel à la prison de Lantin, une réunion a eu lieu entre un représentant de ma cellule stratégique et des représentants de l'administration pénitentiaire et des organisations syndicales. Au cours de cette réunion, nous avons déposé des propositions pour mettre fin au conflit social à la prison de Lantin. Ces propositions tiennent compte de la situation tout à fait particulière de Lantin, surtout au niveau de sa maison d'arrêt, qui est une conjonction de surpopulation lourde, d'une infrastructure obsolète et d'un absentéisme endémique.
Ces propositions tiennent compte également de la marge de manœuvre très limitée qui est celle d'un gouvernement en affaires courantes. Dans le contexte des affaires courantes et de l'absence de tout budget, l'exigence de 32 agents supplémentaires ne pouvait être satisfaite. Nous avons fourni cependant un effort tout particulier dans les limites qui sont les nôtres. Je tiens néanmoins à préciser qu'évidemment, notre marge de manœuvre pour les autres établissements se réduit d'autant, et ce tant qu'il n'y aura ni gouvernement avec les pleins pouvoirs ni budget voté au Parlement. Si on n'a pas de marge supplémentaire, je ne peux pas attirer de personnel supplémentaire.
Après discussion, un protocole d'accord, que j'ai signé moi-même, a pu être conclu avec les organisations syndicales qui a été approuvé par le personnel, mettant fin à la grève. Je suis heureux de voir qu'on a pu trouver un accord et mettre un terme à cette grève. Concrètement, le protocole prévoit de fixer à 650 les effectifs de la prison de Lantin dans le Plan du personnel 2011. L'autorité s'engage à combler dès à présent les effectifs à concurrence de 650 selon la procédure de recrutement usuelle. Il prévoit aussi que sept contrats de remplacement d'agents temporairement absents du service seront soumis à la signature de l'Inspection des Finances pour une entrée en service prévue à partir du mois de février.
Il prévoit encore de fournir un renfort temporaire de dix personnes à l'établissement pénitentiaire de Lantin en anticipant une partie du recrutement destiné à la réouverture du quartier de mesures de sécurité particulières et individuelles.
Ces agents entreraient en fonction à partir du mois de février 2011. Il prévoit en outre de renforcer le cadre de la maison d'arrêt à hauteur de quinze personnes par récupération de postes non occupés ou jugés moins prioritaires ailleurs au sein de la prison.
Par ailleurs, l'autorité s'engage à acheter des talkies-walkies compatibles afin de remédier le plus rapidement possible au problème de communication de la maison d'arrêt et ce, dans l'attente du système global d'interphonie pour l'établissement. Le dossier est en cours de traitement. La durée probable de la procédure dépend du montant engagé et des délais de traitement. Des travaux de sécurisation du périmètre sont prévus et l'autorité s'engage à en faire accélérer l'exécution dans toute la mesure du possible.
Je voudrais
préciser que je ne tiens pas à m'enfermer dans un calendrier précis pour ce qui
est de l'exécution. En effet, j'ai déjà rencontré des problèmes à ce niveau.
Vous vous rappellerez sans doute de la grève qui avait éclaté à Tournai parce
qu'un des agents promis était arrivé une semaine après la date prévue, ce
simplement car il devait prester son préavis ailleurs. La grève s'était
poursuivie jusqu'au moment de son arrivée. Nous avons déjà discuté de cette
question. Paradoxalement, j'ai dû constater que des échéances trop précises
étaient plutôt sources de conflit que d'apaisement.
Lors des discussions, les possibilités et attentes en termes de calendrier ont clairement été annoncées aux organisations syndicales, tout en leur rappelant l'existence d'impondérables propres à modifier ce calendrier. Bien évidemment, des engagements ont été pris et ils seront tenus puisque le personnel a accepté l'accord. Même s'il n'existe pas de calendrier précis, il va de soi que l'administration pénitentiaire met tout en œuvre pour respecter ses engagements dans les délais les plus brefs. À cet effet, Selor a été contacté afin de nous remettre la liste des candidats destinés à répondre à l'augmentation du cadre et à l'engagement du personnel en anticipation à la réouverture du quartier de haute sécurité. Cette liste est attendue pour fin janvier, à la suite de quoi les procédures de recrutement continueront. Les entretiens de sélection pour les contrats de remplacement ont démarré ce lundi 10 janvier.
La remise à niveau du personnel se fera à partir du mois de février en tenant compte de la durée des procédures de recrutement et de la disponibilité, immédiate ou non, des candidats retenus.
En ce qui concerne les déplacements internes, il s'agit d'une récupération de postes non occupés ou jugés moins prioritaires par l'administration en concertation avec la direction locale et qui ne met bien évidemment pas en danger l'ordre, la sécurité et le bon fonctionnement de l'établissement. Les organisations syndicales ne s'opposent d'ailleurs pas aux glissements proposés.
La réévaluation des postes dans l'ensemble des établissements pénitentiaires sera le grand débat de l'avenir. Nous devons connaître les besoins exacts en personnel pour chaque prison. Ceci s'intégrera dans le projet de vision globale qui a démarré au sein de l'administration. Le projet venant de débuter, il est évidemment prématuré d'en tirer des enseignements et des conclusions.
En conclusion, il faudra trouver la bonne organisation, avec le personnel nécessaire, dont le nombre devra être correctement évalué, en fonction des spécificités de chaque prison.
15.04 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse complète.
Je sais que l'aspect infrastructures ne vous concerne pas et je m'adresserai à votre collègue responsable de la Régie des Bâtiments. Je m'étonne quand même du fait qu'il y ait des erreurs d'approximation dans l'évaluation des coûts et que certains travaux soient jugés non prioritaires par la Régie. Quand on connaît la situation dans les prisons, ces travaux devraient être prioritaires.
Quant à la situation à Lantin et aux questions de personnel, je vous remercie d'avoir fait en sorte qu'un accord puisse voir le jour. Nous étions dans une situation très critique puisque les services de police qui devaient pallier l'absence…
15.05 Stefaan De Clerck, ministre: Je vous interromps pour vous dire que, demain, je me rends au collège de police de la zone. Je vais rencontrer les six bourgmestres concernés, en présence du gouverneur et du commissaire général de la police. Nous allons discuter de la relation entre police et prison, des diverses actions entreprises de part et d'autre et notamment des actions entreprises par le chef de corps, M. Adam, qui a refusé, à un certain moment, de poursuivre le travail.
15.06 Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, cette démarche me paraît la bienvenue. Je rappelle cependant que, quand les délégations syndicales ont défendu l'accord devant leurs affiliés, le vote final a été de 53 pour, de 50 non et de 4 abstentions. En termes de négociations, cela ressemble à un "oui" avec un grand "mais" derrière d'une part, pour ce qui concerne le fait d'évaluer la situation dans cet établissement aux mois de mars et avril et, d'autre part, certainement pour ce qui concerne le respect des échéances, étant donné qu'ils ont déjà été déçus à un certain moment par rapport aux infrastructures et au personnel.
Monsieur le ministre, je peux comprendre que vous ne vous enfermiez pas dans des délais trop stricts. Je pense que les délégations syndicales sont honnêtes par rapport à cela et peuvent faire preuve de compréhension. Toutefois, il ne faudrait pas que les délais soient trop importants. Il sera intéressant d'évaluer la situation dès mars-avril dans cet établissement.
15.07 André Frédéric (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour le caractère complet de votre réponse.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Justitie over "de evaluatie van de huurwet" (nr. 1883)
16 Question de M. Stefaan Vercamer au ministre de la Justice sur "l'évaluation de la loi sur les loyers" (n° 1883)
16.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, naar aanleiding van de bespreking van het armoedeverslag, in de commissie voor de Maatschappelijke Integratie, met de heer Courard, kwam ook de huisvestingsproblematiek, met onder meer de huurwaarborg en vooral de niet-naleving van de wet van 2007, ter sprake. Men heeft daar al veel reflecties over gemaakt. Er zijn zelfs ideeën om nieuwe systemen voor de huurwaarborg uit te denken.
Het komt er echter op aan om de bestaande wet betreffende de huurwaarborg uit te voeren. De heer Courard bevestigde dat het punt eigenlijk is dat die wet uitgevoerd moet worden. Er zou door uw voorganger een evaluatie aangevat zijn. Daarom wil ik aan u de volgende vragen stellen.
Ten eerste, waarom is de huurwet van 2007 nog niet geëvalueerd? Dat was in het vooruitzicht gesteld.
Ten tweede, wanneer mogen wij de evaluatie verwachten?
Ten derde, hoe zult u, in afwachting van de evaluatie en een mogelijke aanpassing van de wet, de reeds lang gekende knelpunten van het niet of onjuist toekennen van de bankwaarborg en de huurwaarborg door banken en het niet gebruiken van het neutrale formulier, wellicht mede door het ontbreken van sancties in de wet bij niet-naleving, trachten te verhelpen?
Dat zijn mijn vragen, naar aanleiding van de bespreking in de commissie, met de heer Courard.
16.02 Minister Stefaan De Clerck: Middels artikel 103 van de wet van 2007 werd het artikel 10 van de woninghuurwet van 1991 gewijzigd. Het huidig artikel 10, §1, vierde lid, van de woninghuurwet voorziet in een systeem van bankwaarborg, teneinde de naleving van de verplichtingen van de huurder te waarborgen. In het kader van voornoemd systeem verbindt de huurder zich om de huurwaarborg ten belope van maximaal 3 maanden volledig samen te stellen middels constante maandelijkse afbetalingen gedurende de duur van de huurovereenkomst met een maximumduur van drie jaar.
Artikel 10, §1, vierde lid, voorziet in een evaluatie van het systeem van samenstelling van de huurwaarborg via een bankwaarborg 1 jaar na het van kracht worden ervan.
Voorstel 40 van het federaal plan armoedebestrijding zoals goedgekeurd op 4 juli 2008, bepaalt inderdaad dat de minister van Justitie het nieuwe huurwaarborgsysteem zal evalueren, rekening houdend met de terreinevaluatie die nu onder leiding van de Brusselse Bond voor Recht op Wonen in samenwerking met Vlaamse en Waalse eerstelijnpartners wordt uitgevoerd.
De tweede evaluatie van het federaal plan armoedebestrijding, waarvan de Ministerraad op 2 mei 2009 akte heeft genomen, voorziet in het kader van de evaluatie van het huurwaarborgsysteem via bankwaarborg in de oprichting van een werkgroep bij het overlegcomité bedoeld in artikel 31 van de gewone wet tot hervorming van de instellingen.
Op het overlegcomité van 16 september 2009 werd een technische werkgroep opgericht onder het voorzitterschap van de minister van Justitie, bestaande uit de premier, vicepremiers, staatssecretaris van Armoedebestrijding, de ministers-presidenten en de ministers bevoegd voor Wonen, Huisvesting en Armoedebestrijding op alle beleidsniveaus. De technische werkgroep is een aantal keer samengekomen waarbij zowel experts en betrokken organisaties zijn gehoord.
Door het ontslag van de regering en het gegeven dat de regering momenteel onder het regime van de lopende zaken bestuurt, zijn de werkzaamheden van de technische werkgroep momenteel gestaakt. Alsook is de marge voor de regering om wetgevende initiatieven te nemen, zeer klein. Uiteraard staat het het Parlement vrij om voorstellen tot wijziging te doen en goed te keuren.
16.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Wij wachten dus beter eerst de evaluatie af vooraleer wij nieuwe wetten maken.
Wij hopen op een nieuwe regering.
16.04 Minister Stefaan De Clerck: Ik ga daarmee volledig akkoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
17 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Justitie over "de betrokkenheid van leden van de rechterlijke macht bij de onderhandelingen" (nr. 1949)
17 Question de M. Servais Verherstraeten au ministre de la Justice sur "l'implication de membres du pouvoir judiciaire dans les négociations" (n° 1949)
17.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik verslikte mij in mijn koffie toen ik zaterdagochtend in een Vlaamse krant het begin van de artikelenreeks “De gevangenen van de Wetstraat” las. In de marge daarvan had men het over contacten tussen MR en PS.
Ik wil eerst en vooral duidelijk zeggen dat ik dit een volkomen legitiem democratisch principe vind. Het is trouwens noodzakelijk dat democratische partijen elkaar vinden en elkaar informeel ontmoeten om te pogen tot convergenties te komen. Dat kan de democratie vaak dienen.
Wat mij wel verbaasde, mijnheer de minister, was dat bij de namen die genoemd werden ook die van advocaat-generaal Leys voorkwam. Ik wil zeer voorzichtig zijn. Ofwel is de verwijzing in dat krantenartikel naar dit feit niet juist, en dan betreur ik dat, in het bijzonder voor de betrokken magistraat en voor de magistratuur in het geheel, ofwel is zij wel juist. Dat is volgens mij even betreurenswaardig.
Mijnheer de minister, valt, uiteraard onder het voorbehoud van bewijs van feitelijkheden, een in de rechterlijke macht beklede functie te rijmen met een functie van overleg aan een onderhandelingstafel of van overleg tussen politieke partijen, waarbij een politieke partij wordt vertegenwoordigd? Is zulks deontologisch verantwoord? Hoe kan daartegen worden opgetreden? Voor de algemeenheid, kan een dergelijk initiatief, zelfs mocht het niet waar zijn, in het licht van de scheiding der machten?
17.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, magistratuur en politiek is een hoofdstuk dat ik hier niet zal uitbouwen. Wat de aanwezigheid van magistraten op kabinetten betreft, dat is een debat dat wij vroeger al hebben gehad en dat wellicht verder moet worden opgevolgd. Ik het kader van een volgende regering moet dat ook eens aangepakt worden om het uit te klaren. Dat is echter niet het punt, daarover gaat het nu niet. Ik heb die artikelen in La Libre Belgique en De Morgen ook gelezen. De vraag is gesteld en er is ook een antwoord gekomen. Ik kan u het antwoord van de heer Leys gewoon voorlezen. Ik zal het in het Frans voorlezen omdat het in het Frans is geschreven.
"Je n'ai jamais été membre du Parti Socialiste, ni a fortiori fait partie d'une délégation de ce parti. Depuis que je suis magistrat, je n'ai participé ni pour compte du Parti Socialiste ni pour compte d'aucun autre parti à une négociation de nature politique. Dans le courant de l'automne 2010, j'ai déjeuné avec deux amis de longue date, MM. Louis Michel et Gilles Maheux. C'était un déjeuner privé prévu depuis longtemps et durant lequel, en ma présence, aucun sujet en liaison avec les actuelles négociations politiques n'a été évoqué. Veuillez agréer, monsieur le procureur général, l'assurance de ma haute considération."
Het feit dat hij een déjeuner heeft gehad, is bevestigd. Hij stelt dat het een privé-aangelegenheid is. Ik was er niet bij om dat te checken. Ik kan u alleen het antwoord van de betreffende magistraat bezorgen. Dat geeft u een antwoord op alle vragen.
17.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Ik neem akte van het schrijven dat u hebt ontvangen van de advocaat-generaal en tot bewijs van het tegendeel moeten wij daar ook waarde aan hechten.
Er doet zich natuurlijk een probleem voor met wellicht anderen rond diezelfde tafel. Laat mij duidelijk zijn: een magistraat dejeuneert of luncht of dineert met wie hij wil. Dat behoort tot de privésfeer van iedereen. Mijn persoonlijk standpunt is dat ik geëngageerde magistraten respecteer. Wat mij betreft is zelfs lidmaatschap van een politieke partij geen bezwaar; engagement mag men hebben. Of dat gesprek louter een privékarakter heeft, dat is het standpunt van de betrokken magistraat. Blijkbaar is dat niet het standpunt van alle andere disgenoten of van minstens één van die disgenoten. De vraag is of dit geen verdere opklaring behoeft, wat zou volstaan in het kader van een of ander onderzoek, door de andere disgenoten hieromtrent eens te ondervragen. Not only must Justice be done; it must also be seen tot be done. Als men activiteiten organiseert die de perceptie van onafhankelijkheid in het gedrang brengen, dan begeeft men zich op glad ijs. Terecht werd hier de afgelopen legislatuur ernstig aandacht geschonken aan de scheiding der machten.
Ik vind dat die aandacht moet worden gehandhaafd en dat politici en magistraten ter zake heel streng moeten blijven.
L'incident est clos.
De voorzitter: Alle vragen zijn gesteld of uitgesteld.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.22 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.22 heures.