Commission
de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
du Mardi 11 janvier 2011 Matin ______ |
van Dinsdag 11 januari 2011 Voormiddag ______ |
La séance est ouverte à 10.07 heures et présidée par M. Rachid Madrane.
De vergadering wordt geopend om 10.07 uur en voorgezeten door de heer Rachid Madrane.
01 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het aantal afgesloten en ontbonden wettelijke samenwoningen" (nr. 1823)
01 Question de Mme Sonja Becq au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "le nombre de cohabitations légales conclues et dissoutes" (n° 1823)
01.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, het is een vreemde vraag om het jaar mee te beginnen. Ik heb deze vraag vroeger al als een schriftelijke vraag ingediend, maar ze is omwille van een aantal omstandigheden blijkbaar niet beantwoord. Vandaar dat ik ze toch mondeling wil stellen omdat ik het belangrijk vind om meer gegevens over deze thematiek te hebben.
Wij hebben sinds januari 2000 de wettelijke samenwoning als nieuw systeem ingevoerd. Dat was vooral een pragmatische regeling van vermogensrechtelijke en geldelijke aard. Via de wettelijke samenwoning kunnen ter zake toch wel wat afspraken worden gemaakt.
Via die wettelijke samenwoning kunnen niet alleen vermogensrechtelijke zaken worden geregeld, het gaat ook om de relatie tussen mensen. Heel veel mensen willen ook zekerheden ten opzichte van elkaar creëren, louter en alleen via de burgerlijke akte van wettelijke samenwoning.
Daarnaast stellen wij vast dat het Grondwettelijk Hof aan de huidige regeling van wettelijke samenwoning een aantal gevolgen verbindt die parallel lopen met die van het huwelijk en waarmee ook bescherming wordt gecreëerd.
Dat is een belangrijk gegeven, dat door sommigen ook wordt verwacht. Door het opzeggen van die overeenkomst worden echter bepaalde gevolgen onmiddellijk gestopt waarover vragen kunnen worden gesteld.
Vandaar mijn informatieve vragen over cijfers met betrekking tot de verklaringen van wettelijk samenwonen en het stopzetten van die verklaringen.
Hoeveel verklaringen van wettelijk samenwonen zijn er in de voorbije vijf jaar afgelegd, als het kan per Gewest – u mag mij dat ook schriftelijk bezorgen – en gespecificeerd volgens gelijk of verschillend geslacht, omdat het zowel door homo- en lesbiennekoppels als door heterokoppels wordt gebruikt? Hoeveel zijn er gesloten tussen een Belg en een vreemdeling?
Ik hoef u immers niet te vertellen dat er ook op dat vlak enige discussie is. Het gaat om schijnhuwelijken, maar ook om de vraag in hoeverre het om schijnsamenwonen gaat. Hoe kunnen de instanties een zicht op het probleem krijgen?
Ook van het voornoemde kreeg ik graag cijfers.
In hoeveel gevallen gaat het om verwanten? Het hoeft immers niet noodzakelijk te gaan om mensen die elkaar voorheen niet kenden of geen verwantschap hebben.
Welke factoren liggen aan de basis van het succes of het falen, zoals u het kan noemen, van de bedoelde rechtsfiguur? Creëert het gelijkstellen van de gevolgen van een wettelijke samenwoning met de gevolgen van een huwelijk al dan niet gevolgen voor het verhaal?
Hoeveel van de wettelijke samenwoningen zijn er in de bedoelde periode ontbonden? Indien het mogelijk is, zou ik de cijfers graag opgesplitst per Gewest krijgen.
Ik heb de indruk dat de betrokkenen niet altijd opnieuw naar het gemeentehuis stappen om de overeenkomst te laten beëindigen. Hoeveel van de bedoelde overeenkomsten hielden niettemin van rechtswege op te bestaan, met name door het aangaan van een huwelijk of eventueel door het sluiten van een nieuwe samenlevingsovereenkomst? Bestaat zulks? Wordt zulks desgevallend geregistreerd? Hebt u een zicht op het probleem?
Hoeveel tussen Belgen en vreemdelingen gesloten overeenkomsten werden aldus ontbonden?
Hoe lang duurt gemiddeld een wettelijke samenwoning? Zijn er ter zake cijfergegevens?
Het zijn belangrijke elementen die kunnen meespelen bij een evaluatie en bij het bekijken van de rechtsgevolgen van een wettelijke samenwoning. Het is geen onbelangrijke materie.
01.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw Becq, het was inderdaad een schriftelijke vraag.
Ik heb verschillende elementen in bijlage, die alleen maar uit tabellen en cijfers bestaan. Ik zal ze u overhandigen. Ik zal ze niet voorlezen. Als u daarover vragen hebt, sta ik tot uw beschikking om die discussie verder te voeren.
In bijlage nr. 1 vindt u de gegevens zoals meegedeeld door de FOD Binnenlandse Zaken, die als enige over de gegevens beschikt. Het is de verklaring van de cijfers van wettelijke samenwoning, opgesplitst per Gewest en gespecificeerd volgens gelijk en verschillend geslacht sinds 2004. Die gegevens werden door de administratie meegedeeld naar aanleiding van een gelijkaardige vraag aan mijn achtbare collega, mevrouw Turtelboom.
De administratie merkt nog op dat niet het aantal samenlevingscontracten wordt geregistreerd, maar wel het aantal betrokken personen. Dat moet zo worden gelezen in bijlage 1.
Uw tweede vraag was in hoeveel gevallen er sprake was van wettelijke samenwoning tussen een Belg en een vreemdeling. Het antwoord hierop vindt u in bijlage 2. De gegevens werden meegedeeld door de FOD Binnenlandse Zaken.
Ten derde, in hoeveel gevallen gaat het om wettelijk samenwonende verwanten? Bijlage 3 geeft u een antwoord omtrent het criterium verwanten. De bevoegde administratie vraagt echter om het een en ander met de nodige voorzichtigheid te lezen, aangezien er bij het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning geen elementen inzake verwantschap hoeven te worden opgenomen in het bevolkingsregister.
Wat uw vierde vraag betreft, beschikken mijn diensten niet over de nodige informatie over de factoren die ten grondslag kunnen liggen van het eventueel succes of falen van de wettelijke samenwoning. Uit de voormelde cijfers blijkt echter dat de wettelijke samenwoning, gelet op het succes, kennelijk beantwoordt aan een maatschappelijke nood. Er zijn er heel veel, dus het is blijkbaar een maatschappelijke nood.
In de rechtsleer vindt men zowel voorstanders als tegenstanders van de wettelijke samenwoning.
Zij die kritische bedenkingen hebben bij die rechtsfiguur, wijzen vooral op het beperkt en precair karakter van de bescherming die wettelijk samenwonenden hebben ten aanzien van elkaar, gelet op de mogelijkheid tot eenzijdige beëindiging van de wettelijke samenwoning.
Voorstanders van de wettelijke samenwoning verwijzen onder meer naar het coherent primair wettelijk samenwoningsstelsel, gebaseerd op het primair huwelijksstelsel.
Een van de voornaamste bezwaren uit het verleden, was dat de wettelijke samenwoning geen gevolgen had op het vlak van de erfopvolging. De invoering van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende door de wet van 28 maart 2007 heeft dan ook vermoedelijk in belangrijke mate bijgedragen tot de toename van het aantal wettelijke samenwoningen sinds 2007.
U vroeg onder andere hoeveel wettelijke samenwoningen, opgesplitst per geslacht, er zijn ontbonden sinds 2004. Om op die vraag te antwoorden, verwijs ik naar bijlage nr. 4. Zoals ook geldt voor de andere tabellen, zijn de resultaten gebaseerd op het jaar waarin de verklaring werd geregistreerd in de gemeente waar de betrokkene op dat moment was ingeschreven.
Voor uw vraag 5b vindt u gegevens in bijlage 5.
Om te antwoorden op uw vraag 5c, kan ik meedelen dat er geen gevallen geregistreerd werden van een ontbinding van rechtswege wegens het aangaan van een nieuwe samenlevingsovereenkomst.
De tabellen in bijlagen 6 en 7 geven een antwoord op respectievelijk vraag 6a en 6b. Ook wat betreft de overeenkomsten van samenwoning tussen Belgen en vreemdelingen, zijn er geen gevallen geregistreerd van beëindiging van een overeenkomst wegens het sluiten van een nieuwe overeenkomst.
Wat uw vraag 7 aangaat, op basis van de meegedeelde cijfers kan geoordeeld worden dat een wettelijke samenwoning gemiddeld 661 dagen duurt.
Om op uw vraag te antwoorden omtrent het al dan niet bekend zijn van wettelijke samenwoningen van zeer korte duur, werd mij door de bevoegde diensten bijlage 8 naar voren gebracht, waarbij ook de redenen voor de beëindiging van de samenwoning worden opgetekend. Daarvoor volstaat het om de codes te benoemen. Code 1 staat voor ontbinding wegens het huwelijk van een van de samenwonenden.
Code 2 staat voor het overlijden van een van de samenwonenden, code 3 voor de onderlinge overeenstemming van de partijen, code 4 voor beëindiging op basis van een eenzijdige verklaring en code 5 voor beëindiging als gevolg van een vonnis.
01.03 Sonja Becq (CD&V): Ik zal de cijfers rustig bekijken.
U zei dat er geen enkele beëindiging wegens het sluiten van een andere overeenkomst bestaat. Wordt er bij een registratie, wanneer mensen het zelf niet aangeven, automatisch nagekeken of er al een ander samenlevingscontract bestaat of wordt het niet geverifieerd?
01.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik veronderstel van wel. Het zou in ieder geval wel logisch zijn dat het wordt nagekeken. Wordt het gedaan in elke gemeente en is het doenbaar door de gemeenten middels de uitwisseling van informatie? Daarover zal ik mij informeren.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de erkenning van interlandelijke adopties door de Federale Centrale Autoriteit" (nr. 1725)
02 Question de M. Raf Terwingen au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la reconnaissance des adoptions internationales par l'Autorité centrale fédérale" (n° 1725)
02.01 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb in 2009 reeds een aantal vragen gesteld over de erkenning van interlandelijke adopties, met name over de rol die de Federale Centrale Autoriteit dienaangaande speelt.
Het is zo dat de Federale Centrale Autoriteit de bevoegdheid heeft om te onderzoeken of adopties al dan niet strijdig zijn met de openbare orde en om de regelmatigheid van de procedures te controleren bij dit soort van interlandelijke adopties.
Het probleem is dat de FCA, de Federale Centrale Autoriteit, vaak die controle op het einde van heel de adoptieprocedure uitvoert, op het ogenblik dat een aantal wensouders reeds heel duidelijk onderzoeken hebben ondergaan om te bepalen of zij geschikt zijn als adoptieouders, zij reeds bepaalde sociale onderzoeken hebben ondergaan thuis en zij soms al contacten hebben met het kind in kwestie. Dan nog kan de Federale Centrale Autoriteit, op het einde van de procedure, tussenkomen. Dat de FCA dan een wettelijkheidscontrole uitvoert, tot daar aan toe, maar zij interpreteert blijkbaar die controlebevoegdheid zeer ruim en geeft zelfs de indruk dat ze verder gaat dan de louter wettelijke controle die haar door de wet wordt toegekend; zij gaat zelfs verder op het vlak van opportuniteit en dergelijke. Dat geeft natuurlijk de vervelende situatie dat wensouders vaak reeds de hele procedure hebben doorlopen en uiteindelijk onverwacht nog worden geconfronteerd met het njet van de Federale Centrale Autoriteit.
Tegelijk is er de problematiek van de homogeniteit in de bevoegdheidspakketten. Er is de Federale Centrale Autoriteit maar ook de Vlaamse autoriteit, die de wenselijkheid van de adoptie en het belang van het kind controleert. Er zijn dus twee regionale instanties die tussenkomen, een Vlaamse en een Waalse, enerzijds, en de FCA, anderzijds. Soms spreken zij mekaar tegen, wat een zeer onduidelijk beeld geeft voor andere staten waarmee België contacten heeft en met dewelke er interlandelijke adopties plaatsvinden.
Wat is uw standpunt omtrent de juiste bevoegdheid van de Federale Centrale Autoriteit?
In welke mate mag zij controles uitoefenen die bijvoorbeeld te maken hebben met de geschiktheid, de subsidiariteit en de adoptabiliteit in een bepaald dossier?
Kan de Federale Centrale Autoriteit een adoptie weigeren zonder rekening te houden met het belang van het kind? Dat is een van de criteria die door de regio’s worden gecontroleerd.
Voorts heb ik nog een aantal cijfermatige vragen omtrent het aantal keer dat in de voorbije jaren en maanden in beroep werd gegaan tegen dat soort weigeringen van de Federale Centrale Autoriteit.
02.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mijnheer Terwingen, bij alle interlandelijke adopties worden de voorwaarden en de weigeringsgronden door de FCA strikt gecontroleerd, in het bijzonder wat betreft de strijdigheid met de openbare orde, rekening houdend met het hoger belang van het kind en zijn rechten op grond van het internationaal recht.
Tussen 1 september 2005 en 1 november 2010 ging de FCA over tot de erkenning van 2 433 adoptiedossiers en wees zij 388 verzoeken tot erkenning af. Van deze 388 weigeringen tot erkenning had er slechts een betrekking op een omkaderde adoptie, daarin begrepen een adoptie die volledig tot stand kwam met tussenkomst van een erkende adoptiedienst. De weigeringen hebben dus quasi steeds betrekking op niet-omkaderde adopties.
De controle wordt noodzakelijkerwijze op het einde gevoerd op basis van documenten en informatie die alsdan wordt geleverd aan de FCA. Het is immers haar rol om dan te controleren of de buitenlandse adoptiebeslissing in onze rechtsorde kan worden erkend.
De meeste dossiers waarin een erkenning wordt geweigerd, vertonen problemen inzake vormvereisten en de procedures, die al dan niet werden gevolgd in het land van herkomst. De vastgelegde inbreuken kunnen zowel slaan op de aanwezigheid in het dossier van valse documenten als op een incoherente chronologie van stukken en data. Zo blijkt regelmatig dat er twijfel is over de ware identiteit van de geadopteerde en ook van de verschillende actoren bij de adoptie. De FCA moet daarbij nagaan of de adoptie niet op bedrieglijke wijze is verkregen.
Wat uw tweede vraag betreft, op grond van artikel 365, § 2, tweede lid, ten derde, moet de erkenning worden geweigerd indien de adoptie, rekening houdend met het hoger belang van het kind en met de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen, kennelijk strijdig is met de openbare orde. De meeste weigeringen van erkenningen zijn op deze bepaling gegrond. De FCA gaat daarbij na of de geadopteerde met de voorgenomen adoptie heeft ingestemd of daarover zijn mening heeft kunnen geven. In bepaalde landen van herkomst gaat men dit inderdaad niet altijd na.
Daarom worden de geadopteerden geregeld geïnterviewd. Zo is bijvoorbeeld voor de wet en het verdrag het subsidiariteitsbeginsel fundamenteel, namelijk dat het kind in zijn oorspronkelijke familie moet blijven en, indien deze oplossing niet kan worden toegepast, alles in het werk moet worden gesteld om voor het kind in zijn eigen land een duurzame en passende oplossing te vinden.
Sommige landen zijn bereid een interlandelijke adoptie toe te staan zonder voor dit beginsel aandacht te hebben. FCA onderzoekt dan de huidige levensomstandigheden van de geadopteerde, namelijk of de biologische ouders nog leven, of er lokaal nog familiebanden bestaan, of er nog broers of zussen van de geadopteerde leven enzovoort. Daarnaast wordt ook de aard van de familiale en affectieve band tussen de geadopteerde en het land onderzocht.
Tot besluit ben ik het met u volkomen eens dat een weigering tot erkenning van een buitenlandse adoptiebeslissing voor betrokkene een menselijk zware tegenslag is. Het nazicht van de omstandigheden waarin de adoptie tot stand gekomen is en van de bepalingen van de wet en het verdrag, kan niet anders dan post factum uitgevoerd worden. In dat raam ijvert de FCA ervoor om het dossier zo menselijk mogelijk aan te pakken, doch met eerbied voor de wet en het verdrag waarin zeer belangrijke fundamenten zijn verankerd, zoals de openbare orde en het aangehaalde subsidiariteitsbeginsel. De praktijk leert wel dat quasi alle weigeringen tot erkenning in niet-omkaderde dossiers worden genomen. De omkadering heeft dus een duidelijk preventieve werking waardoor menselijke drama’s kunnen worden vermeden.
Ten slotte, wat betreft het antwoord op de vragen drie en vier, zijn er 59 beroepen tegen niet-erkenning ingesteld. Daarvan werden er 14 gegrond verklaard. Tegen 4 vonnissen werd door de FOD Justitie beroep aangetekend. Er zijn 53 zaken hangende.
Voorzitter:
Sarah Smeyers
Présidente: Sarah Smeyers
02.03 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, het menselijk aspect in heel dit verhaal is natuurlijk primordiaal. Dat is het belangrijkste in heel de discussie. Er blijft toch nog altijd wat onduidelijkheid over die bevoegdheid van de FCA. U hebt hier heel duidelijk een aantal dingen gezegd. U heeft het over openbare orde, maar tegelijkertijd ook over subsidiariteit. Ik heb dat genoteerd en dat is uw interpretatie. Ik denk dat het bijkomend goed zou zijn, ook te velde, te weten waar de bevoegdheid van de FCA begint, maar vooral ook eindigt, om verder dan de puur wettelijke controles te gaan kijken naar bepaalde opportuniteitscontroles en uiteindelijk ook naar de subsidiariteit. Zelfs als het door het land zelf wordt toegelaten, kan het blijkbaar door ons land nog worden gecontroleerd. Dat is een beetje raar, maar ik noteer uw antwoord wat dat betreft.
We moeten verder blijven zoeken en blijven bepalen welke criteria er moeten gehanteerd worden, zodat er zoveel mogelijk voorspelbaarheid in dit soort procedures geldt en zodat mensen zo vroeg mogelijk weten of het kan lukken of niet.
Uw oproep om het te doen via een omkaderd systeem, is het belangrijkste. Ik meen dat dit heel belangrijk is voor de wensouders, de toekomstige adoptieouders. Ze moeten heel goed beseffen dat ze best een zo goed mogelijke omkadering kunnen zoeken om naderhand niet op de blaren te moeten zitten.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de initiatieven genomen omtrent bemiddeling tijdens het Belgische voorzitterschap van de EU en de omzetting van de richtlijn inzake bemiddeling" (nr. 1870)
03 Question de Mme Sonja Becq à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "les initiatives prise en matière de médiation pendant la présidence belge de l'UE et la transposition de la directive relative à la médiation" (n° 1870)
03.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, onze fractie acht bemiddeling een heel belangrijk aspect, niet alleen in het kader van familiale geschillen maar ook in andere verbanden.
Ik was dan ook aangenaam verrast, toen mij werd gevraagd om te spreken op een workshop ter zake in het Europees Parlement en de workshop ook deels voor te zitten.
Ik heb u tijdens de inleiding ervan horen verwijzen naar bemiddeling op Europees niveau. U verklaarde ook een aantal belangrijke initiatieven op het vlak van bemiddeling te hebben genomen en projecten te hebben gesteund met het oog op de bevordering van bemiddeling, zowel op Europees als op nationaal niveau.
Wellicht hoef ik u ook niet te herinneren aan de herhaalde discussies over het al dan niet afschaffen van de persoonlijke verschijning, evenals over de mogelijkheden van bemiddeling bij familiale geschillen.
Mijnheer de staatssecretaris, wat zijn de initiatieven die tijdens het Belgische voorzitterschap inzake bemiddeling op Europees niveau zijn genomen?
Is de Europese richtlijn ter zake in Belgisch recht omgezet? Indien zulks niet is gebeurd, welke maatregelen moeten nog worden genomen?
Op welke manier kan bemiddeling bij ons extra worden ondersteund? Wat is uw mening ter zake?
03.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Tijdens de door het Europees Parlement georganiseerde workshop heb ik de nadruk gelegd op het belang dat ik in de loop van het Belgische voorzitterschap aan het thema van de bemiddeling heb gehecht. Het leek mij immers de unieke gelegenheid om onze partners van de andere lidstaten te sensibiliseren over de noodzaak om het debat op Europees niveau voort te zetten, in het verlengde van de werkzaamheden die tot de invoering van de richtlijn van 2008 hebben geleid.
In die context heb ik op 14 oktober 2010, in samenwerking met de FOD Justitie en de FOD Buitenlandse Zaken in Brussel een ministerieel seminarie gehouden over internationale bemiddeling in geval van ontvoering van kinderen door de ouders, een thematiek die mij na aan het hart ligt. Er vond een productief debat plaats tussen vertegenwoordigers van de lidstaten, de Europese Commissie, de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en de bemiddelaars van het Europees Parlement bevoegd voor kinderontvoering. Er werd een aantal conclusies genomen, waarbij rekening werd gehouden met de bemerkingen van de deelnemers. De lidstaten worden onder meer aangezet tot het uitwerken van proefprojecten. De Europese Commissie en de Raad worden uitgenodigd om de financiering van zulke projecten in overweging te nemen. De conclusies werden voorgelegd aan de JBZ-Raad van 3 december 2010. Men heeft er akte van genomen. Ter gelegenheid van de raadsvergadering verklaarde het Hongaarse voorzitterschap de fakkel op efficiënte wijze over te nemen met het oog op de effectieve tenuitvoerlegging van de conclusies en de voortzetting van het belangrijke werk.
Mijn bedoeling was om via het seminarie een dynamiek op Europees en internationaal niveau te creëren, die zich na ons voorzitterschap zou voortzetten. Daarom stuurde de conclusie van het seminarie eveneens aan op het oprichten van een specifieke werkgroep in het Europese burgerrechtelijke netwerk, samengesteld uit onder meer de centrale autoriteiten, die in de toekomst concrete voorstellen aan de Commissie en de Raad zou kunnen doen, teneinde de bemiddeling op het vlak van internationale ontvoering door ouders te bevorderen. Het punt staat alvast op de agenda van de volgende vergadering van het gerechtelijke netwerk van eind deze maand.
De omzetting van de richtlijn vormt nauwelijks problemen, in die zin dat de wet van 21 februari 2005 die specifieke bepalingen ter zake in het Gerechtelijk Wetboek heeft ingevoerd, ruimschoots vooruitloopt op de binnen de EU gevoerde werkzaamheden. De diensten van de FOD Justitie onderzoeken momenteel in samenwerking met de federale bemiddelingscommissie of de Belgische wet op een technisch en veeleer bijkomstig punt dient te worden aangepast. Onder voorbehoud meen ik al te kunnen stellen dat de Belgische wetgeving op essentiële punten al met de richtlijn in overeenstemming is.
Ten slotte, ik heb het voornemen om het gebruik van bemiddeling in de domeinen die onder mijn bevoegdheid vallen, te blijven bevorderen.
Wat betreft de hierboven reeds aangehaalde internationale ontvoeringen door ouders, heb ik een aantal proefprojecten ingewijd, vertrekkende van een bemiddelingsmodel dat werd uitgewerkt door een Belgische werkgroep bestaande uit alle betrokken actoren.
De projecten zijn momenteel aan de gang. Op basis van de evaluatie ervan zou het experiment kunnen worden verlengd en zelfs op een duurzame basis verder kunnen worden ontwikkeld.
03.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik weet dat u veel belang hecht aan bemiddeling. In die zin vond ik het belangrijk om die vraag te stellen.
U zegt dat u intern een aantal proefprojecten hebt opgestart, die worden begeleid door een Belgische werkgroep. Kan ik daarover wat meer details krijgen? Om welke proefprojecten gaat het? Waarover gaan zij precies? Wie zijn de partners?
U kunt mij de gegevens eventueel later bezorgen, mocht u nu mondeling geen toelichting kunnen geven. Ik vind het namelijk belangrijk om te weten in welke domeinen dat gebeurt, wie de partners zijn en op welke manier die proefprojecten zijn toegekend.
03.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Op dit moment lopen er 15 proefprojecten. Ik kan u de informatie pas geven wanneer ze beëindigd zijn. Het gaat om proefprojecten die door de FOD Justitie worden uitgevoerd en die moeten aantonen wat wij op Europees niveau moeten aanpassen om bemiddelingsprocedures nog beter te laten verlopen.
03.05 Sonja Becq (CD&V): Mijn vraag was niet om op het einde te worden geïnformeerd over welke projecten er lopen, maar of ik nu al zicht kan krijgen welke projecten het zijn en wie daarin de partners zijn.
U mag het mij ook schriftelijk meedelen, als u ze nu moeilijk alle 15 kunt opsommen.
03.06 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Het probleem is dat het gaat om het privéleven van families.
03.07 Sonja Becq (CD&V): Het gaat om individuele dossiers?
03.08 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ja. Het zijn 15 echte dossiers, die momenteel worden behandeld.
03.09 Sonja Becq (CD&V): Dan had ik u verkeerd begrepen.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, over "de evolutie van het aantal verzochte, uigesproken en beëindigde voorlopige bewindvoeringen" (nr. 1871)
04 Question de Mme Sonja Becq à la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et de l'Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d'asile, sur "l'évolution du nombre d'administrations provisoires requises, prononcées et suspendues" (n° 1871)
04.01 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ook dit is een voornamelijk informatieve vraag die ik eerst als schriftelijke vraag ingediend had, en waarbij u mij mogelijk ook naar een schriftelijk antwoord en cijfergegevens zult verwijzen. Ik zal die cijfers met veel plezier ontvangen. Ik weet niet welke misverstanden er geweest zijn van hieruit naar uw diensten, maar ook deze vraag is wat lang blijven aanslepen.
Aangaande de voorlopige bewindvoering is het toch belangrijk om een goed zicht te hebben op de realiteit ter zake en de manier waarop dat op dit moment gebeurt, dus hoe via de wet van 1991 de voorlopige bewindvoering over de goederen van een minderjarige concreet wordt toegepast, ook volgens artikel 488bis voor een minderjarige voor wie de voorlopige bewindvoering eventueel georganiseerd kan worden. Dat zijn trouwens situaties waarmee ook zeer veel rusthuizen en OCMW’s te maken hebben. De voorlopige bewindvoering is ook een van de aspecten die we in het raam van de hervorming van de familierechtbank heel expliciet en heel uitdrukkelijk verder willen laten opnemen, ook door de vrederechters.
Mijnheer de staatssecretaris, in die zin heb ik de volgende vragen.
Hoeveel verzoeken tot het plaatsen van een persoon onder het statuut van voorlopige bewindvoering werden er ingediend? Daarvoor had ik graag een uitsplitsing.
Hoeveel personen werden er effectief onder zo’n statuut geplaatst in die periode? In hoeveel gevallen ging het om een algemeen bewind?
Hoeveel verschillende bewindvoerders werden er aangesteld? In hoeveel gevallen ging het om een professionele dan wel een familiale bewindvoering? Dat zijn namelijk ook belangrijke aspecten. In de bewindvoering stel ik vast en hoor ik dat er een aantal professionelen zijn, steeds dezelfden, door een vrederechter of een rechter aangeduid. Het gebeurt echter niet vaak dat er familiaal iemand wordt aangeduid. Graag zou ik dat verifiëren aan de hand van cijfers.
Hoeveel verzoeken tot beëindiging werden er ingediend, ook graag opgedeeld naar statuut en naar regio?
Voor hoeveel personen werd daadwerkelijk het statuut van voorlopige bewindvoering opgeheven? Hoeveel zijn er op dit moment nog onder voorlopige bewindvoering geplaatst?
04.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Becq, in antwoord op uw vraag wil ik verwijzen naar de statistieken die ook op de website van de FOD Justitie beschikbaar zijn. Het is immers weinig interessant om bedoelde cijfergegevens louter mondeling te beantwoorden. Ik heb dus de tabellen voor u. U hebt ze gekregen.
Ik wens u ter zake nog het volgende mede te delen.
De eerste tabel heeft betrekking op het aantal zaken dat tussen 2005 en 2009 omtrent het statuut van het voorlopige bewind werd ingeleid. De cijfers werden per gerechtelijk arrondissement opgesplitst.
De tweede tabel geeft overeenkomstig dezelfde opdeling het aantal genomen beschikkingen weer.
De statistieken gelden voor de periode vanaf 2005. Ik ontving geen cijfers van de periode vóór 2005. Het betreft enkel het aantal ingeleide zaken en het aantal genomen beslissingen, zonder verdere opdeling naar het onderwerp van het verzoek, zoals plaatsing onder statuut, beëindiging van voorlopig bewind of vervanging van voorlopige bewindvoerders.
Het is dan ook onmogelijk om in detail op de verschillende verzoeken tot gedetailleerde gegevens te antwoorden, zoals bijvoorbeeld onder de punten 2 a, b en c van uw verzoek werd gevraagd.
Ook is het mij door de aard van de statistieken onmogelijk mede te delen hoeveel personen momenteel onder voorlopig bewind zijn geplaatst en voor hoeveel van hen het een algemeen bewind betreft.
Tot slot kan ik u een kopie bezorgen van het aantal definitieve beschikkingen die in het raam van artikel 488bis van het Burgerlijk Wetboek zijn gewezen.
04.03 Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik zal de cijfers die u mij hebt bezorgd, zeker grondig bekijken.
Uit uw antwoord leid ik echter af dat u over weinig of geen gegevens beschikt, wat heel jammer is. Het is immers belangrijk om ten minste te weten waarover we spreken wanneer wij hier de discussie over de voorlopige bewindvoering voeren en zullen voeren. Wij moeten ten minste weten over welke soort bewindvoering het gaat. Wij moeten ook duidelijk weten of er inderdaad effectief met professionele bewindvoering wordt gewerkt dan wel of er familieleden kunnen worden aangesteld. Wij moeten weten of daarvoor ruimte is en ook of er al dan niet bewindvoerders zijn die niks anders dan bewindvoering doen.
Mijnheer de staatssecretaris, ik had eigenlijk heel graag een zicht op de materie gekregen. Ik ben dus enigszins verontwaardigd en verrast door de vaststelling dat de cijfers ter zake niet bestaan. Ik had gehoopt om via een soort individuele bevraging of via een rechtbankbevraging zicht op de zaak te kunnen krijgen.
Mijnheer de staatssecretaris, ik stel de vraag dan ook opnieuw.
Kan er, indien u op het huidige ogenblik niet over de gegevens beschikt, aan de verschillende rechtbanken of verantwoordelijken niet worden gevraagd om de registratie van de bewindvoering uit het verleden op te nemen? Indien de registratie van het verleden niet bestaat, kan zij in de toekomst dan worden gemaakt?
Ik ben zeker geen fetisjist inzake het bijhouden van cijfertjes. Ik weet ook dat het niet evident is om cijfergegevens te verzamelen en dat zulks meer administratief werk betekent. Maar, meten is weten. Ook in het bedoelde systeem en voor de materie in kwestie is zulks even belangrijk als voor andere gegevens, die wél worden verzameld.
Ik moet misschien niet boos tegen u reageren, maar eigenlijk vraag ik u om een uitweg te zoeken om toch die gegevens te verkrijgen.
04.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Natuurlijk zou ik liever deze informatie hebben, maar dan zouden wij dat moeten opvragen bij elke vrederechter in het land. Er moet een informatisering komen, de informatie moet samengenomen worden, er moet een synthese gemaakt worden. Dat mag geen extra lasten creëren bij het gerecht, maar het moet mogelijk zijn, zeker in deze tijden, om over zulke belangrijke informatie te beschikken. U weet echter ook dat inzake de familierechtbanken een van de problematieken precies is dat we niet over alle nodige statistieken konden beschikken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De behandeling van de vragen en interpellaties eindigt om 10.44 uur.
Le développement des questions et interpellations se termine à 10.44 heures.