Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

 

du

 

Mardi 21 décembre 2010

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 21 december 2010

 

Voormiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 11.33 uur en voorgezeten door mevrouw Sabien Lahaye-Battheu.

La séance est ouverte à 11.33 heures et présidée par Mme Sabien Lahaye-Battheu.

 

01 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de in het kader van de wet van 19 maart 2010 inzake de objectieve berekening van onderhoudsbijdragen voorziene commissie voor onderhoudsbijdragen" (nr. 1302)

01 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la commission des contributions alimentaires prévue dans le cadre de la loi du 19 mars 2010 relative à une objectivation du calcul de ces contributions alimentaires" (n° 1302)

 

01.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, de nieuwe wet in verband met de objectivering van onderhoudsbijdragen is sinds 1 augustus van kracht. De bedoeling van de wet was en is, ten eerste, onderhoudsplichtigen beter laten begrijpen waarom ze een bepaald bedrag moeten betalen, ten tweede, op die manier ervoor zorgen dat de onderhoudsplicht beter wordt nageleefd en, ten derde, meer eenheid brengen in gerechtelijke uitspraken in verband met onderhoudsgeld.

 

De wet voorziet in artikel 15 ook in de oprichting van een commissie voor onderhoudsbijdragen en in de specifieke samenstelling. Ik herinner mij de bespreking in de subcommissie Familierecht, waar u onder meer hebt gezegd dat er stapsgewijs zou worden gewerkt, meer bepaald in de eerste plaats de inwerkingtreding van de nieuwe wet en kijken wat het resultaat op het terrein is en in de tweede plaats eventueel, als de objectivering onvoldoende resultaat zou bieden ingevolge die nieuwe wet, de oprichting van een commissie voor onderhoudsbijdragen en die commissie een berekeningswijze laten uitwerken.

 

Mijnheer de staatssecretaris, ik heb in dit verband volgende vragen.

 

Ten eerste, is deze commissie reeds samengesteld? Of is het zo dat die commissie er pas komt op het ogenblik dat er op terrein onvoldoende resultaten zijn ingevolge die nieuwe wet inzake objectivering?

 

Ten tweede, als de commissie er nog niet is, hoe moet artikel 1321, § 2, 2 toegepast worden? Dat artikel zegt dat de rechter met een met bijzondere redenen omkleed vonnis moet motiveren waarom hij afwijkt van de berekeningswijze zoals voorgesteld door de commissie.

 

Ten derde, als ze zou samengesteld zijn, wie maakt daarvan allemaal deel uit?

 

01.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw Lahaye-Battheu, ik heb geen ontwerp van koninklijk besluit voorbereid ter uitvoering van het nieuwe artikel 1322 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen door artikel 15 van de wet van 19 maart 2010, ter bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen, om de volgende redenen.

 

Ter herinnering, de wet van 19 maart 2010 werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 21 april 2010 en is in werking getreden op 1 augustus 2010, terwijl de regering in lopende zaken was. Voor de goedkeuring van het koninklijk besluit tot inrichting van de commissie voor onderhoudsbijdragen is overleg nodig met de gefedereerde entiteiten, aangezien zij zullen deelnemen aan de werkzaamheden van de commissie. Aangezien het een politiek overleg betreft, lijkt het mij niet opportuun om daartoe over te gaan in deze periode van lopende zaken.

 

Overigens bepaalt het nieuwe artikel 1322, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek dat de Koning een berekeningswijze kan bepalen met het oog op een vlotte toepassing van de aanbevelingen die deze commissie moet uitwerken voor de begroting van de kosten voor kinderen en de vaststelling van de bijdrage van beide ouders in die kosten.

 

Het nieuwe artikel 1321, § 2, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, waarin bepaald wordt dat de rechter die afwijkt van die berekeningswijze zijn uitspraak inzake de onderhoudsbijdrage speciaal moet motiveren, treedt pas in werking twee maanden na de verschijning van bovengenoemde berekeningswijze in het Belgisch Staatsblad. Het artikel 1321, § 2, tweede lid, is dus niet van kracht. Toch dient de rechter sinds 1 augustus 2010 in zijn vonnis betreffende de vastlegging van een onderhoudsbijdrage reeds te verduidelijken op welke manier hij de elementen uit het nieuwe artikel 1321, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, namelijk de aard en het bedrag van de middelen van de ouders, de kosten van kind, de modaliteiten betreffende de verblijfsregeling, het bedrag van de kinderbijslag enzovoort in rekenschap heeft genomen.

 

01.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de verschillende toepassing van de wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van het Burgerlijk Wetboek, wat de behandeling in raadkamer van gerechtelijke procedures inzake familierecht betreft" (nr. 1322)

02 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "les divergences dans l'application de la loi modifiant le Code judiciaire et le Code civil en ce qui concerne le traitement, en Chambre du Conseil, des procédures judiciaires en matière de droit des familles" (n° 1322)

 

02.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Het betreft een wet van 2 juni 2010. Vóór die wet werden familiezaken vaak in een overvolle rechtszaal behandeld met alle bijhorende privacyproblemen. Dankzij de nieuwe wet vinden familiezaken voortaan plaats achter gesloten deuren. Uiteraard kan de rechter altijd terugkeren naar het principe van de openbare zitting, aangezien het een van de fundamenten van ons rechtsstelsel is.

 

Op het terrein wordt de wet verschillend toegepast. Sommige rechtbanken respecteren de nieuwe wet heel strikt. Andere zouden de wet omzeilen in die zin dat rechtsonderhorigen bij aanvang van de zitting pro forma wordt gevraagd of zij akkoord gaan met een behandeling in openbare zitting. Vele rechtsonderhorigen begrijpen de vraag niet goed en laten die voorbijgaan, zodanig dat alles openbaar blijft.

 

Bent u op de hoogte van de verschillende toepassingen van de wet? Kunt u eventueel een overzicht geven van de werkwijze per rechtbank? Wat is uw reactie hierop?

 

Wat is uw standpunt met betrekking tot een eventuele behandeling achter gesloten deuren van de MOF-dossiers, de als misdrijf omschreven feiten? We hebben het er kort over gehad tijdens de bespreking van de wet. Het is uiteindelijk niet geregeld en de behandeling gebeurt in openbare zitting. Wilt u nog een stap verder gaan en eventueel die feiten die voor de jeugdrechtbank komen, achter gesloten deuren behandelen?

 

02.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik beschik momenteel niet over gegevens over de manier waarop de wet van 2 juni 2010 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en het Burgerlijk Wetboek betreffende de behandeling in de raadkamer van de gerechtelijke procedures inzake familierecht wordt toegepast door de hoven en rechtbanken.

 

De behandeling van een gerechtelijke procedure in de raadkamer hangt af van de beoordeling van een evenwicht tussen de betrokken belangen, het principe van de openbaarheid van de procedure en het respecteren van de rechten van de partijen. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens reeds talrijke malen aanhaalde, beschermt de openbaarheid van de zittingen de burgers tegen geheime rechtspraak, die zou ontsnappen aan het toezicht van de bevolking, en is tevens een goed middel om het vertrouwen in het gerecht te bewaren. De openbaarheid biedt de garantie op een eerlijk proces.

 

De openbaarheid van een procedure kan evenwel onderworpen zijn aan bepaalde uitzonderingen, met name wanneer de belangen van de minderjarige of het privéleven van personen in het geding zijn. Het evenwicht tussen de openbaarheid van de procedure en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt verschillend beoordeeld naargelang het gaat om familierechtelijke of protectionele zaken. De zitting achter gesloten deuren wordt geregeld door het Gerechtelijk Wetboek voor het familierechtelijke hoofdstuk en door de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming voor het protectionele deel. Er dient dan ook benadrukt te worden dat de beoordelingen niet verward mogen worden en niet tot een eenvormige behandeling in de raadkamer mogen leiden.

 

De doelstelling van de wet van 2 juni 2010 is de zitting achter gesloten deuren te bevoorrechten in een bepaald aantal burgerlijke procedures die betrekking hebben op het personen- en familierecht, omdat de bescherming van het privégezinsleven van de betrokken partijen en hun kinderen dat vereist, in het bijzonder wegens het intieme karakter van de elementen die voor de rechter onthuld worden en die hem in staat stellen een duidelijk beeld van de situatie te krijgen. Die verantwoording is in overeenstemming met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die de beperking van de openbaarheid van de procedure in die welomschreven gevallen aanvaardt.

 

Ik citeer: “Het is van essentieel belang dat de ouders en de andere getuigen het gevoel hebben zich uit te kunnen laten over zeer persoonlijke zaken, zonder hierbij te moeten vrezen voor de nieuwsgierigheid of de commentaren van het publiek. Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen de zittingen in de raadkamer voor te staan wanneer de procedure betrekking heeft op de bescherming van de persoon van de betrokkene, waarbij de rechter evenwel de mogelijkheid heeft om de zitting opnieuw openbaar te maken."

 

De wetgever geeft voorrang aan de zitting achter gesloten deuren in gevoelige, familiale zaken. Ook al verloopt de zitting achter gesloten deuren, de uitspraak van de beslissing zal steeds in het openbaar gebeuren. Zoals de Raad van State daarentegen reeds had aangehaald in een advies betreffende een eerder wetsvoorstel inzake de zitting achter gesloten deuren in familiezaken, is de opportuniteit van de zitting achter gesloten deuren helemaal anders voor protectionele zaken. Zelfs al worden die procedures gevoerd in het belang van de minderjarige, dan nog hebben de zaken betrekking op het slachtoffer en meer in het algemeen het publiek. De openbaarheid van de protectionele procedure moet het principe blijven, en de zitting achter gesloten deuren de uitzondering.

 

02.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Bedankt voor uw antwoord, mijnheer de minister. U hebt vooral gefocust op het belang van de nieuwe wet, op het belang van gesloten deuren in familiezaken. In mijn vraag had ik het vooral dat de wet van rechtbank tot rechtbank en van hof tot hof verschillend wordt toegepast. Ik heb vernomen dat men in een aantal grotere rechtbanken in grotere steden de wet niet toepast.

 

Ik zou toch een oproep willen doen om daar informatie over te verzamelen, en eventueel de betrokken hoven en rechtbanken nog eens te wijzen op het belang van de nieuwe wet en de gelijke toepassing over het hele land.

 

02.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Zoals ik u heb gezegd, heb ik geen informatie gekregen. Wij zullen verschillende instanties inlichtingen daarover vragen, om te kijken of ze uw informatie al dan niet bevestigen. Ik heb nog wel geen precies beeld over welke instanties dat zullen zijn.

 

Er zijn zeker verschillen, de toepassing verandert zeker van arrondissement tot arrondissement. De situatie is zeker heel verschillend in het land. Het is misschien interessant om van verschillende instanties meer inlichtingen te verkrijgen over de toepassing van de wet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijk recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed" (nr. 1412)

03 Question de Mme Sonja Becq au secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "la coopération renforcée dans le domaine de la loi applicable au divorce et à la séparation de corps" (n° 1412)

 

03.01  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de aanleiding voor mijn vraag is de workshop van zowat veertien dagen geleden in het Europees Parlement, waarop u ook aanwezig was. Op voornoemde workshop ging het over de samenwerking op burgerlijk vlak, vooral inzake familiezaken, tussen de verschillende EU-lidstaten.

 

Meer concreet handelt mijn vraag over een zaak die ik op voornoemde workshop of studiedag heb geleerd, met name inzake de uitvoering.

 

Op 12 juli 2010 gaf de Raad van Europa van de Europese Unie de machtiging voor een nauwere samenwerking tussen België, Bulgarije, Duitsland, Spanje en andere landen, waaronder Malta. Ik wil Malta heel expliciet vernoemen. De machtiging beoogt op het gebied van het toepasselijk recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed samenwerkingsafspraken te maken. Het doel is vooral een goede samenwerking en een vlotte erkenning van elkaars rechterlijke uitspraken en akten te bekomen.

 

Wij hebben veel meer met internationaal verkeer te maken, niet alleen van goederen en diensten maar ook van personen. Zij huwen, scheiden, komen uit verschillende landen en verhuizen naar een ander land. Het is vooral binnen voormeld kader dat naar een nauwere samenwerking, ook op het vlak van internationale echtscheidingen, werd gezocht.

 

Op de workshop heb ik tijdens de uiteenzetting van professor Boele-Woelki gehoord dat in het voorstel voor een nauwere samenwerking op het vlak van echtscheidingen — Rome III – een precedent zou komen. Ik weet niet in welke mate er ter zake al beslissingen zijn genomen dan wel of het precedent nog voorligt. De Maltese rechtbanken zouden bijvoorbeeld niet worden verplicht een echtscheiding uit te spreken, zelfs indien bijvoorbeeld het Belgische recht van toepassing zou zijn op de zaak die voor een Maltese rechtbank zou komen. Aldus zou de mogelijkheid om in Malta uit de echt te scheiden, in gevaar worden gebracht. Het precedent ging heel specifiek over de toepassing van het voorstel in Malta.

 

Daarom heb ik de volgende vraag. Ik moet immers toegeven dat een en ander mij bizar overkomt.

 

Wat is de stand van zaken inzake voornoemde nauwere samenwerking?

 

Wat zullen de concrete gevolgen zijn voor de EU-burgers en dus voor ons, inwoners van de lidstaten, met name voor de burgers die in België verblijven en voor de Belgen die verblijven in de EU-lidstaten die aan de nauwere samenwerking deelnemen? Wat zijn de gevolgen?

 

Klopt het dat het voorstel niet op alle deelnemende lidstaten van gelijke toepassing zou zijn? Welke lidstaten genieten een uitzondering?

 

Ik heb uit het verhaal begrepen dat Malta een uitzondering is. Zijn er ook nog andere landen? Wat is het concrete gevolg van de uitzondering? Wat is uw standpunt ter zake?

 

Indien bepaalde landen kunnen beslissen het desbetreffende recht niet toe te passen, betekent zulks dan geen volledig gebrek aan vertrouwen in elkaars rechtsstelsels?

 

Zodoende kunnen wij ons ook bij de samenwerking tout court vragen stellen.

 

03.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw Becq, het voorstel van verordening tot invoering van een nauwe samenwerking op het vlak van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed heeft geleid tot een politiek akkoord op de Ministerraad van 3 december 2010.

 

Het Europees Parlement heeft in zijn plenaire vergadering van 15 december 2010 in het raam van de adviesprocedure een positief advies gegeven over het dossier. Het voorstel van verordening werd formeel goedgekeurd op de Ministerraad van 20 december 2010.

 

De nieuwe regels zullen van toepassing zijn vanaf midden 2012 in alle deelnemende lidstaten, namelijk: Duitsland, Oostenrijk, Spanje, België, Bulgarije, Frankrijk, Hongarije, Italië, Letland, het Groothertogdom Luxemburg, Malta, Portugal, Roemenië, Slovenië.

 

Wat de koppels van Europese onderdanen betreft die in België verblijven, of Belgische koppels die verblijven in een lidstaat die deelneemt aan de nauwere samenwerking, zal het eerste concrete gevolg van de verordening zijn dat deze koppels het toepasselijke recht inzake echtscheiding of scheiding van tafel en bed kunnen kiezen uit een lijst van wetten waarvan de criteria inzake aanknoping dezelfde zijn in alle staten die deelnemen aan de nauwere samenwerking.

 

Zo zullen de echtgenoten volgende rechtskeuzen hebben.

 

Het recht de staat van de gewone verblijfplaats van de echtgenoten op het moment dat de overeenkomst inzake de rechtskeuze wordt gesloten.

 

Of: het recht van de staat van de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten, voor zover één van hen er nog verblijft op het moment dat de overeenkomst inzake de rechtskeuze wordt gesloten.

 

Of: het recht van de staat van de nationaliteit van één van de echtgenoten op het moment dat de overeenkomst inzake de rechtskeuze wordt gesloten.

 

Of: de eigen wetgeving. Met andere woorden: het recht van de staat van de gevatte rechtbank.

 

Bij gebrek aan keuze door de echtgenoten voorziet de verordening in criteria die de gevatte rechtbank in staat stellen op eenvormige wijze het toepasbare recht te bepalen inzake hun echtscheiding of scheiding van tafel en bed.

 

De verordening bepaalt dat bij gebrek aan keuze door de echtgenoten het toepasbare recht het volgende zal zijn.

 

Het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de echtgenoten op het ogenblik dat de rechtbank gevat wordt.

 

Of, bij gebrek, het recht van de staat van de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten, voor zover deze verblijfplaats niet meer dan een jaar voor de rechtbank werd gevat was beëindigd en één van de echtgenoten nog in deze staat verblijft op het moment dat de rechtbank gevat wordt.

 

Of, bij gebrek, het recht van de staat van de nationaliteit van beide echtgenoten op het ogenblik dat de rechtbank gevat wordt.

 

Of: bij gebrek het recht van de staat van de nationaliteit van beide echtgenoten op het ogenblik dat de rechtbank gevat wordt.

 

Of: bij gebrek, het recht van de staat waarvan de rechtbank gevat wordt.

 

Er zou sprake kunnen zijn van een gedifferentieerde toepassing van de deelnemende staten in die zin dat artikel 13 bepaalt dat niets in de verordening de rechtbanken van een deelnemende rechtsstaat, waarvan het recht geen echtscheiding voorziet of het huwelijk in kwestie niet als geldig beschouwt, ter fine van de echtscheidingsprocedure ertoe verplicht om een echtscheiding uit te spreken.

 

Concreet geldt dat artikel 13 met name in Malta waar het recht echtscheiding niet toelaat en in de staten waar bijvoorbeeld het homohuwelijk niet bestaat. Op die manier houdt deze verordening rekening met de verschillende gevoeligheden in een voor bepaalde staten nog steeds delicate materie, zonder de huidige situatie van de rechtszoekende hierbij te verergeren. Wij moeten immers aanvaarden dat niet alle staten aan dezelfde snelheid evolueren. Zo geven talrijke staten geen toelating voor het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht en kunnen zij zich dus niet voorstellen dat hun rechtbanken ertoe gebracht kunnen worden om de echtscheiding van een homoseksueel koppel uit te spreken.

 

Ook dient de nadruk gelegd te worden op het feit dat de verordening niet tot doel heeft de materiële regels inzake echtscheiding of huwelijk te harmoniseren aangezien deze regels tot de bevoegdheid behoren van de lidstaten en niet van de Europese Unie. Hoe dan ook, met de tijd zou deze situatie zich steeds minder vaak moeten voordoen. Bovendien heeft de Raad de Commissie verzocht een initiatief te nemen teneinde de verordening inzake de bevoegdheid, de erkenning en de uitvoering van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid te wijzigen om een noodwetgeving te creëren in geval de bevoegde rechtbanken, ingevolge de verordening, gesitueerd zijn in staten waarvan het recht geen echtscheiding voorziet of het huwelijk in kwestie ter fine van de echtscheidingsprocedure niet als geldig beschouwt. In dat geval biedt de noodwetgeving de partijen de mogelijkheid om zich te wenden tot de rechtbank van de staat die hun echtscheiding kan uitspreken.

 

03.03  Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, als ik het goed begrepen heb, biedt artikel 13 aan een lidstaat de mogelijkheid om dat recht niet toe te passen. Heb ik goed begrepen dat er nog een achterpoortje is, de noodwetgeving die van toepassing is? Is de bedoeling dat zo’n noodwetgeving zou worden georganiseerd?

 

03.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Dat is de bedoeling. Die is er niet in de tekst nu.

 

03.05  Sonja Becq (CD&V): Ik denk dat dit laatste toch zeker belangrijk is. Dit is een zeer belangrijk precedent. Wordt dit nog toegepast? Men hoeft niet naar een harmonisering van de regels te gaan, maar de wederzijdse erkenning bestaat niet volkomen ten aanzien van het recht van andere lidstaten. Indien men in zo’n clausule van uitzondering gaat voorzien, bijvoorbeeld inzake rechten van kinderen die misschien op bepaalde manieren worden toegepast in landen en niet in een van de andere lidstaten worden toegepast, kan me zich de vraag stellen in hoeverre men op dat vlak geen precedent schept dat misschien ook aan rechten en vrijheden kan tornen. Ik heb heel wat aarzeling als ik hoor dat hierover een globaal akkoord bestaat. Het is dan zeker belangrijk dat het principe van die noodwetgeving er zo snel mogelijk komt of toch wordt meegenomen op elk moment, zodat men op die manier de wederzijdse erkenning al niet tenietdoet terwijl men nog maar begint met samenwerken.

 

03.06 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Wij hebben die dossiers behandeld in coopération renforcée, omdat het zo moeilijk is. Het gaat over belangrijke waarden in iedere lidstaat. De manier waarop wij dit behandelen, geeft verschillende staten altijd de indruk dat wij hierdoor hun rechten willen veranderen. Door een rechter te verplichten een echtscheiding te veroordelen over homoseksuele koppels voor verschillende landen, is dat voor hun een manier die wij gebruiken om hun te verplichten die soort huwelijken te erkennen. Begrijpt u wat ik bedoel?

 

Daarom is het zo moeilijk en daarom is het een beetje ingewikkeld voor Malta, want Malta is een beetje binnen de coopération renforcée en een beetje erbuiten. Daarom lanceerden wij liever een machine en wij zullen dit blijven behandelen met noodregels waar nodig die dit zullen vervullen om zoveel erkenningen te hebben in andere staten. Dat zal van België ook vergen andere systemen uit Europa te erkennen, zelfs als wij daar niet mee akkoord gaan. Maar dit wil zeggen dat wij dit ook zouden moeten erkennen.

 

03.07  Sonja Becq (CD&V): We kunnen blijven discussiëren, maar gaan dat niet doen. Ik begrijp dat het moeilijk ligt, maar stel mij ook vragen bij de precedentswaarde die men met dergelijke regels organiseert.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Justitie over "de deblokkering van gelden bij voorlegging van een attest of een akte van erfopvolging" (nr. 1414)

04 Question de Mme Sonja Becq au ministre de la Justice sur "le déblocage des avoirs sur présentation d'une attestation ou d'un acte d'hérédité" (n° 1414)

 

04.01  Sonja Becq (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik zal mijn vraag kort houden. Het voorleggen van de akte van erfopvolging heeft immers voor een stuk ook betrekking op vereenvoudiging. Bij de wet van 6 mei 2009 werd artikel 1240bis ingevoerd in het Burgerlijk Wetboek zodat een schuldenaar te goeder trouw de tegoeden van een overledene kan vrijgeven als er een attest van erfopvolging op een eenvoudige manier is vastgesteld en niet alle erfgenamen samen zo’n attest moeten geven.

 

Dat kan gebeuren op eenvoudig verzoek. Het was vooral de bedoeling de erfgenamen van een overledene in staat te stellen snel te beschikken over de geblokkeerde gelden. Dat kan te maken hebben met kinderen die verblijven in het buitenland, waar dat allemaal niet zo snel gaat.

 

Tijdens een studiedag in Leuven over Patrimonium 2010 bleek dat een aantal banken weigert die gelden uit te betalen, zelfs indien zo’n akte of attest van erfopvolging wordt voorgelegd.

 

Men kan zich de vraag stellen of dat artikel niet moet worden afgeschaft, zoals andere artikels in het Burgerlijk Wetboek die niet in de praktijk worden toegepast. Ofwel moeten wij ervoor zorgen na te kijken of er hier inderdaad een probleem is en hoe wij druk kunnen zetten en voor incentives kunnen zorgen, indien het niet wordt uitgevoerd.

 

Kunt u bevestigen dat er banken zijn die weigeren die gelden te deblokkeren, zelfs na voorlegging van een akte of attest van erfopvolging? Zo ja, welke zijn die banken?

 

Wat zijn de eventuele redenen van weigering om die gelden te deblokkeren nu er overeenkomstig artikel 1240 een bevrijdende betaling mogelijk is?

 

Wat kunnen personen doen die te maken hebben met een weigering door de bank indien zij ook zo’n akte voorleggen?

 

Welke sancties staan daarop?

 

Kan er eventueel een evaluatie van artikel 1240bis gebeuren om te kijken hoe dit sterker kan worden doorgevoerd of hoe hieraan kan worden tegemoetgekomen?

 

04.02 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Mevrouw de voorzitter, teneinde te antwoorden op de vraag van mevrouw Becq heb ik contact opgenomen met de Belgische Federatie van de Financiële Sector, Febelfin, die mij erop heeft gewezen dat een bank om bepaalde objectieve redenen kan weigeren om gelden vrij te geven, met name in geval er onenigheid is tussen meerdere in een attest van erfopvolging aangewezen erfgenamen of in geval er sprake is van een minderjarige erfgenaam.

 

Febelfin heeft mij eveneens meegedeeld dat het nakomen van de in het Wetboek der Successierechten vastgestelde verplichtingen of de twijfels die een bank zou kunnen hebben over de regelmatigheid van een aanvraag, ook een weigering tot vrijgave kunnen motiveren.

 

Hieromtrent dient gewezen te worden op het basisprincipe uit artikel 1240 van het Burgerlijk Wetboek volgens hetwelk de betaling slechts bevrijdend is wanneer deze te goeder trouw gebeurt aan degene die in het bezit is van de schuldvordering. Het betreft hier een regel die de schuldeiser en in het onderhavige geval de erfgenaam moet beschermen. Teneinde zich te voegen naar de voorschriften van het artikel vroegen de banken naar gewoonte een door de vrederechter of door de notaris opgestelde akte van bekendheid vooraleer de sommen te storten aan de in deze akte aangewezen erfgenamen.

 

Het protocol van 22 december 2006 tussen de FOD Financiën en de Belgische Federatie van de Financiële Sector trachtte deze formaliteit te reduceren door te voorzien in de mogelijkheid om rekeningen te blokkeren op basis van een door het registratiebureau afgeleverd attest van erfopvolging.

 

Het door de wet van 6 mei 2009 in het Burgerlijk Wetboek ingevoerde artikel 1240bis ligt in het verlengde van deze laatste ontwikkeling en bepaalt dat een betaling bevrijdend is voor zover deze gebeurt “aan of op instructie van de personen aangewezen in een attest van erfopvolging opgesteld door de ontvanger van het successiekantoor bevoegd voor de inlevering van de aangifte van de nalatenschap van de overledene of in een attest of in een akte van erfopvolging opgemaakt door een notaris”. Dit artikel, dat voorbehoud maakt op elke andere tegengestelde wettelijke bepaling, behoudt bovendien de eis van goede trouw en verduidelijkt dat de schuldenaar niet vrijgesteld wordt van eventuele andere voorgeschreven wettelijke verplichtingen voor vrijgave van de tegoeden.

 

Ondanks het bestaan van een attest of akte van erfopvolging is een bank dus niet gerechtigd bevrijdend te betalen, indien de betaling bepaalde, fiscale verplichtingen zou overtreden of indien de betaling niet te goeder trouw zou gebeuren.

 

De wet van 6 mei 2009 heeft zodoende getracht een evenwicht te vinden tussen het belang van de erfgenaam om zo snel mogelijk de tegoeden van een bankrekening te ontvangen en het even vanzelfsprekende belang van dezelfde erfgenamen om de sommen in kwestie niet bevrijdend te zien worden overgemaakt aan personen die er geen recht op hebben.

 

Uit artikel 1240bis blijkt dat een betaling die door de bank zou worden uitgevoerd zonder de vastgelegde voorwaarden na te komen, niet bevrijdend is, zulks andermaal om de erfgenamen te beschermen.

 

Ingeval een betaling door de bank zonder geldige reden zou worden geweigerd, zouden desgevallend de gebruikelijke regels inzake aansprakelijkheid kunnen worden ingeroepen, gegeven het feit dat de daartoe vastgelegde voorwaarden zouden zijn vervuld.

 

Ik zal de problematiek samen met Febelfin blijven opvolgen, teneinde ervoor te zorgen dat weigering van betaling niet onrechtmatig gebeurt.

 

04.03  Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik begrijp uit uw antwoord, waarvoor ik u dank, dat de goede trouw en ook de zekerheid dat de erfgenamen die worden benadeeld, omdat iemand voortvarend is of niet te goeder trouw zou zijn, worden vergoed, de basis zijn.

 

Ik begrijp ook dat de banken, indien zij weigeren, elementen moeten hebben die effectief hun vrees kunnen staven dat de goede trouw niet aanwezig is.

 

Hebt u een zicht op het aantal keren dat de betaling door de banken wordt geweigerd? Hebt u een zicht op het aantal keren dat de banken effectief niet tot betaling willen overgaan? Bestaan er cijfers ter zake? Gebeurt het heel sporadisch of heel regelmatig?

 

04.04 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ik weet het niet.

 

04.05  Sonja Becq (CD&V): Het gebeurt effectief, meen ik te begrijpen.

 

04.06 Staatssecretaris Melchior Wathelet: In elk geval is er een samenwerking met de federatie van de banken. Het gebeurt dus. De banken worden met de toestand geconfronteerd. Ik heb echter geen cijfers of statistieken ter zake. Ik kan ze misschien opvragen.

 

04.07  Sonja Becq (CD&V): Heeft het artikel zin, indien zou blijken dat de banken er systematisch van uitgaan dat een aantal bijkomende voorwaarden worden vervuld? Wat ik evenwel betwijfel, want het is naar aanleiding van een studie dat we hier en daar zo’n situaties tegenkwamen.

 

04.08 Staatssecretaris Melchior Wathelet: De bedoeling was goed en dat moet steeds evenwichtig behandeld worden. Wij zullen jammer genoeg niet alles kunnen definiëren in de wet. Het principe van het artikel is goed, wij moeten dat nu blijven volgen samen met Febelfin. Dat is de enige manier. Het is de praktijk die ons deze materie beter zal leren kennen en ons zal leren hoe wij dit op de beste manier toepassen.

 

04.09  Sonja Becq (CD&V): Kunt u met Febelfin ook eens kijken naar aantallen? Dan kan men immers ook zien of het effectief wordt toegepast of niet of net ontweken wordt. (Korte samenspraak van de minister en zijn medewerkster)

 

In Vlaanderen is men wat wantrouwiger dan aan Waalse kant, begrijp ik uit hetgeen u zegt. Kunt u dus wat cijfermateriaal geven en ook de redenen van de banken opvragen?

 

04.10 Staatssecretaris Melchior Wathelet: Ja.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 1725 van de heer Terwingen is uitgesteld.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.09 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.09 heures.