Commission
des Finances et du Budget |
Commissie voor de Financiën en de Begroting |
du Mercredi 15 décembre 2010 Après-midi ______ |
van Woensdag 15 december 2010 Namiddag ______ |
Le développement des questions et interpellations commence à 16.23 heures. La réunion est présidée par Mme Muriel Gerkens.
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 16.23 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.
01 Vraag van mevrouw Maya Detiège aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de verzekeringsproblematiek bij interventies door de brandweer" (nr. 663)
01 Question de Mme Maya Detiège au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le problème des assurances lors d'interventions des services d'incendie" (n° 663)
01.01 Maya Detiège (sp.a): Collega’s, mijnheer de minister, ik heb een vraag over de brandweer.
Als de brandweer een oproep tot interventie ontvangt, wordt al het mogelijke gedaan om zo snel maar ook zo veilig mogelijk tussenbeide te komen. Vaak gaat het om een gevaarlijke situatie die men spoedig wil beëindigen, zoals een brand die geblust moet worden of een gaslek dat gedetecteerd en gedicht moet worden. Gelet op de tijdsdruk en de eventuele mensenlevens die in gevaar zijn, gebeurt het dat de brandweer tijdens en op weg naar interventies schade aanricht aan derden. Ik kan u enkele voorbeelden geven: een deur die ingetrapt wordt, meubilair dat beschadigd wordt wanneer zij op weg zijn naar de vuurhaard, een garagepoort die geforceerd wordt om een gaslek te detecteren, een auto die verplaatst wordt om de hydrant die zich er onder bevindt te kunnen gebruiken. Ik kan zo nog een aantal dossiers opnoemen.
Op basis van de artikel 15 tot en met 19 van een wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming is de stad aansprakelijk voor de schade die het brandweerpersoneel berokkent aan derden, behoudens in geval van bedrog, zware schuld of vaak voorkomende lichte fout. De stad Antwerpen heeft zich voor deze burgerlijke aansprakelijkheid verzekerd.
Geen enkele van de schadegevallen zoals hierboven geschetst, werden door de verzekeringsmaatschappij vergoed. Zij baseert zich hiervoor op een heersende rechtsspraak. Ik zal het even kort citeren: “Wij bevinden ons op een terrein waar de aansprakelijkheid niet volgens de gewone norm kan worden beoordeeld. De beslissingen moeten vaak zeer snel worden genomen en men is dan ook meermaals op improvisatie aangewezen. De noodzakelijkheid om vlug te handelen, dekt de onhandigheid of onvoorzichtigheid van de redder voor zover deze overtuigd is van de noodzakelijkheid van zijn tussenkomst. Men kan niet dulden dat het reddingswerk vertraging zou oplopen doordat de redder zich voortdurend dient af te vragen of zijn aansprakelijkheid niet in het gedrang komt.”
De verzekeringsmaatschappij beweert dus dat de brandweer wel schade heeft aangericht, maar dat zij geen fout begaat. Volgens hen is bijgevolg de stad Antwerpen niet aansprakelijk en worden de schadelijdende derden niet vergoed. U kunt zich inbeelden dat het imago van de brandweer en van de stad daardoor niet wordt bevorderd want die derden die schade hebben geleden, blijven in de kou staan.
De verzekering burgerlijke aansprakelijkheid van de stad Antwerpen weigert pertinent om in deze situatie de schade te vergoeden. Sommige schadelijders hebben een andere verzekering bereid gevonden om de kosten te dekken hoewel dit niet in de polis was inbegrepen. Andere mensen hebben zich gewoon neergelegd bij het feit dat hun schade niet wordt vergoed of ze wachten nog steeds op enige vergoeding.
Ik vind dat een structurele oplossing zich hier absoluut opdringt. Zo zou men bijvoorbeeld een fonds kunnen oprichten waaruit bedragen kunnen worden uitgekeerd ter vergoeding van de schade door brandweerinterventies. Men zou de schadegevallen bijvoorbeeld ook verplicht kunnen laten opnemen in de brandverzekeringspolissen. Dat is het voorstel van de stad Antwerpen voor mensen die schade hebben geleden door interventies van de brandweer.
Mijnheer de minister, ik verneem graag of u weet hebt van heel deze verzekeringsproblematiek? Zijn deze problemen nog niet eerder voorgekomen in andere steden? Hoever staat men in de discussie om de brandverzekering te verplichten? Wat zijn de gevolgen? Hoe vermijden wij dat verzekeraars de schadevergoeding die zij hebben uitgekeerd naderhand zouden verhalen op de brandweer of de overheden?
01.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Detiège, ik herinner u eraan dat de taak van een aansprakelijkheidsverzekeraar dubbel is. Hij moet de verzekeringnemer vrijwaren tegen aanspraken van derden en, indien zijn verzekeringnemer vooralsnog aansprakelijk wordt bevonden voor de aangerichte schade, moet hij de schade vergoeden binnen de overeengekomen grenzen van de dekking.
Ethias, als aansprakelijkheidsverzekeraar, speelt in deze aangelegenheid een rol en stelt dat haar verzekeringnemer, de stad Antwerpen, niet aansprakelijk is voor de aangerichte schade omwille van de afwezigheid van een fout in hoofde van de brandweer.
De schadelijder die niet akkoord gaat met deze stelling zal uiteindelijk de stad en zijn verzekeraar moeten dagvaarden voor de rechtbank die in laatste instantie moet oordelen of de stelling van Ethias steek houdt of niet.
Ook de positie van de brandverzekeraar is afhankelijk van dit oordeel. Immers, de verzekeringswet stelt dat de brandverzekeraar die de schadevergoeding heeft betaald ten belope van het bedrag van die vergoeding in de rechten en de rechtsvordering van de verzekerde of de begunstigde tegen aansprakelijke derden treedt.
Bijgevolg, ofwel is de stad en haar brandweer aansprakelijk voor de schade en zal Ethias de uitgekeerde schadevergoeding aan de brandverzekeraar moeten terugbetalen, ofwel is er afwezigheid van aansprakelijkheid en dan zal er geen verhaal mogelijk zijn.
Ten slotte wijs ik u erop dat mijn initiatief in de brandverzekering absoluut niet is bedoeld om in deze problematiek tussenbeide te komen. Dat is een ander verhaal en dat heeft geen invloed op een dergelijke gebeurtenis.
01.03 Maya Detiège (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw heel duidelijk antwoord.
Eigenlijk zegt u dat de redenering van Ethias niet helemaal correct is, dat zij de wet interpreteert…
01.04 Minister Didier Reynders: Neen. Ik zeg dat het een normale reactie is van de verzekeraar…
01.05 Maya Detiège (sp.a): Mag ik mijn redenering afmaken?
Er stelt zich een probleem. De verzekeringsmaatschappij zegt dat de brandweer nooit iets fout doet, de stad zegt dat zij de schade wel wil vergoeden maar dat niet mag omdat de verzekeringsmaatschappij zegt dat er geen fout is gemaakt.
Dat is dus een wettelijke discussie, waarop u zegt dat zij dat voor de rechtbank moeten uitvechten. Zou u in dat geval geen correctie moeten voorzien in de wetgeving? Als u de discussie rond die brandverzekeringen niet wil aangaan, moet enkel nog dat spoor gevolgd worden.
Dat is wat ik concludeer uit hetgeen u zegt.
01.06 Minister Didier Reynders: Er is geen verandering met een dergelijke verbintenis.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "hypothecaire leningen van 40 jaar" (nr. 1272)
02 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les emprunts hypothécaires d'une durée de 40 ans" (n° 1272)
02.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in 2004 werd nog 60 % van de hypothecaire kredieten afgesloten met een looptijd van 20 jaar. De jongste jaren echter nemen steeds meer gezinnen hun toevlucht tot leningen van 30 jaar. Bij één Belgische bank zou het mogelijk zijn hypothecaire leningen af te sluiten met een looptijd van 40 jaar. Hoewel die extreem lange looptijden voorlopig de uitzondering blijven, moet men toch vaststellen dat deze praktijk in Duitsland intussen al algemeen is geworden. Extreem lange hypotheken houden – wat mij betreft – een pak gevaren in voor de consumenten. Ik vraag mij of de minister in deze trend moet en zal ingrijpen.
Hoe staat de ontslagnemende regering tegenover dit nieuwe fenomeen van hypothecaire leningen met een looptijd van 40 jaar?
U weet evengoed als ik dat een van de gevaren die om de hoek loeren, is dat de woning op die manier een heel stuk duurder wordt. De rentevoet ligt namelijk steevast heel wat hoger. Bovendien moet er ook interest worden betaald over een langere periode. Uiteindelijk wordt het dus een stuk duurder voor de klant. Zou men de banken niet kunnen verplichten de klant hiervoor te waarschuwen? Is dat een taak voor de overheid?
Een ander probleem bestaat erin dat men met zeer lange leningen de eerste tien jaar slechts een verwaarloosbaar stuk kapitaal afbetaalt, dat weet u ook. Bij herverkoop van de woning, bijvoorbeeld na tien jaar, zal men op die manier nog bijna het volledig ontleende kapitaal moet aflossen of terugbetalen aan de bank. Kan men de banken niet verplichten in de gevallen dat men toch een lening van 40 jaar zou toestaan, tenminste met annuïteiten te werken, zodat men op tien jaar toch tien veertigsten van het kapitaal heeft afbetaald.
De schuldsaldoverzekering vormt ook een probleem. Het overlijdensrisico op een lening van twintig jaar is natuurlijk een stuk lager dan het overlijdensrisico op veertig jaar. Het overlijdensrisico op vijfenveertig is een stuk lager dan op vijfenzestig. Met andere woorden, wordt de schuldsaldoverzekering op dat moment niet onbetaalbaar?
Mijnheer de minister, wat is uw aanvoelen met betrekking tot deze hypothecaire leningen?
02.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, ik kan u meedelen dat het hypothecair krediet op 40 jaar een vrij recent fenomeen is, dat slechts een beperkt aantal kredietverstrekkers een dergelijk lange looptijd aanbieden en dat al bij al dergelijke kredieten zeer uitzonderlijk blijven. Zulke langlopende kredieten zijn voor bepaalde kredietnemers met een relatief laag inkomen en in een context van vrij hoge vastgoedprijzen vaak de enige mogelijkheid om een eigen woning te kunnen verwerven.
Het is duidelijk dat een dergelijke praktijk vragen doet rijzen op maatschappelijk vlak. Vooral met betrekking tot de risico-overdracht ten aanzien van de volgende generaties lijkt het mij wenselijk dat een regering met volle bevoegdheid, dus binnen enkele dagen, deze kwestie in behandeling neemt en er de verschillende aspecten van bestudeert.
Het antwoord op de andere punten van uw vraag zal uiteraard louter feitelijk zijn en moet worden afgemeten na voorafgaand beraad.
De wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet bepaalt dat elke kredietvorm die de hypothecaire ondernemingen aanbieden in de prospectus aan de klanten moeten worden toegelicht met een concreet becijferd voorbeeld en dat de tarievenkaart van de hypothecaire ondernemingen de toepasselijke rentevoeten op het ogenblik van de aanvraag moet aangeven.
In de praktijk ontvangt de kredietaanvrager bovendien een aflossingsplan van het gevraagde krediet, zodat hij beschikt over een concrete en gedetailleerde rekening van de interestlast van dat krediet en van de evolutie van het verschuldigd blijvend saldo na iedere betaling.
In de praktijk komen twee vormen van terugbetaling van hypothecair krediet voor: de techniek van de constante mensualiteit en de techniek van de annuïteit. In beginsel is in beide gevallen na één jaar dezelfde som aan kapitaal terugbetaald.
Zoals reeds aangehaald in het antwoord op de vorige vraag ontvangt de kredietnemer een concreet becijferde aflossingstabel van de bank. Aan de hand van deze tabel kan de kredietnemer de evolutie van het verschuldigd blijvend saldo aan kapitaal na iedere betaling verder opvolgen.
Net zoals het geval is voor alle levensverzekeringen speelt ook bij een schuldsaldoverzekering tal van factoren een rol bij de berekening van de premie. De leeftijd is daar een van, maar ook de medische toestand van de kredietnemer, het beroep enzovoort spelen daarbij een rol. Ik heb geen weet van specifieke klachten die alleen te maken hebben met het leeftijdsgebonden karakter van de premie voor schuldsaldoverzekeringen.
U beschikt misschien over andere elementen. U kunt mij altijd meer gedetailleerde opmerkingen sturen.
02.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, mijn repliek zal kort zijn. U zegt dat u geen weet hebt van klachten. Het fenomeen start net op in België. U kunt dus moeilijk al overstelpt worden met klachten.
Ik meen wel dat u de kern van het probleem aanvoelt. Het gaat over een markt van mensen die een relatief laag inkomen hebben en waar men de onroerende kosten op een vrij hoog niveau heeft.
Mijnheer de minister, ik zou toch willen wijzen op en tegelijk waarschuwen voor het probleem. Ik meen dat men hier deels een probleem heeft zoals in Amerika, met een boomende huizenmarkt en mensen die uiteindelijk niet meer kunnen betalen. Daar zit al een begin van verklaring.
U zegt dat ze een volledig becijferd voorstel krijgen met aflossingstabellen. U weet echter hoe dat gaat, de mensen zien wat ze per jaar of per maand afbetalen en naar de duur van de afbetaling kijken ze pas in veel latere instantie. Ik blijf dus waarschuwen. Houd er in elk geval rekening mee dat dit misschien kan doorgroeien en zorgen voor een vergiftiging van de markt.
L'incident est clos.
- de heer Steven Vandeput aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de rulingcommissie" (nr. 1081)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de rulingdienst" (nr. 1338)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de dienst Voorafgaande Beslissingen" (nr. 1422)
- M. Steven Vandeput au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la commission de ruling" (n° 1081)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le service de ruling" (n° 1338)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le service des Décisions Anticipées" (n° 1422)
03.01 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb een aantal vragen over de rulingcommissie of de dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken.
Op 7 oktober jongstleden heeft de Raad van State de benoeming van drie Nederlandstalige leden van die dienst geannuleerd, op grond van een gebrek aan motivering van de aanstelling van de leden, alsook een gebrek aan motivering van de niet-aanstelling van de overige kandidaten. Sindsdien is door het college geen beslissing meer genomen.
Er werd daarover vroeger al een vraag gesteld en daarop hebt u aangegeven dat u een nieuw koninklijk besluit zou voorleggen aan de Ministerraad dat tegemoet komt aan de opmerkingen van de Raad van State. Dat kon volgens u binnen het kader van de lopende zaken, maar er zou nog geen akkoord binnen de Ministerraad zijn bereikt. Ik heb gisteren in de pers vernomen dat de aanstelling eerstdaags zou gebeuren. Wat is de stand van zaken daaromtrent? Waar werd het dossier geblokkeerd? Wanneer zal de raad effectief weer in functie zijn, zodat er beslissingen kunnen worden genomen?
Aangezien er door dienst Voorafgaande Beslissingen geen beslissingen meer konden worden genomen, heeft mevrouw Véronique Tai, de voorzitter van die commissie, het nuttig geacht om andere oorden op te zoeken. L'Ordre des experts comptables et comptables brevetés de Belgique en l’Institut d'administration des entreprises organiseerden van 30 oktober tot 6 november een zogenaamd drijvend symposium, in een unieke formule, die een achtdaagse cruise omvatte, met bezoeken aan onder andere Venetië, Ancona, Mykonos, Athene, Corfu en Dubrovnik. Tussendoor – het zou misschien te vermoeiend kunnen zijn – werd er ook in 18 uur opleidingen voorzien.
Omzendbrief nummer 573 met betrekking tot het deontologisch kader voor de ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt geeft aan dat ambtenaren zich ervoor dienen te hoeden om zich te plaatsen of geplaatst te worden in een toestand van belangenconflicten, dat wil zeggen in een toestand waarin zij zelf, of door een tussenpersoon, een voordeel hebben dat de onpartijdige en objectieve uitoefening van hun ambt kan beïnvloeden of een gewettigde argwaan van beïnvloeding zou kunnen wekken.
De persoonlijke belangen van de ambtenaren zijn in principe gewettigd, maar dienen steeds verenigbaar te zijn met de onpartijdigheid, die wordt vereist bij de uitoefening van het ambt. Ik vermoed dat mevrouw Tai hier ook onder valt. Wanneer ambtenaren van oordeel zouden zijn dat zij in een toestand van belangenconflict gebracht zouden kunnen worden of vrezen dat zij in een toestand van belangenconflict zouden kunnen komen, dan dienen zij in principe, volgens die omzendbrief, hun hiërarchische meerdere hiervan onmiddellijk op de hoogte stellen. Die neemt daarvan schriftelijk akte.
In geval van een erkend belangenconflict neemt de hiërarchische meerdere dan de passende maatregelen om een einde te maken aan de situatie ofwel geeft hij aval en gaat hij in op het verzoek desgevallend.
Mijnheer de minister, was u ex ante op de hoogte van het feit dat mevrouw Tai wenste deel te nemen aan een achtdaagse cruise, onder andere naar Venetië?
Bent u van mening dat hier een mogelijkheid bestaat tot belangenconflict? Vindt u dan dat de voorzitster van de rulingcommissie haar taak nog neutraal zal kunnen vervullen?
Welke maatregelen neemt u omtrent het specifieke voorval? Wat doet u om toekomstige dergelijke voorvallen te voorkomen? Ik zie uit naar uw antwoord.
03.02 Dirk Van der Maelen (sp.a): Gelet op de gedetailleerde inleiding van collega Vandeput kan ik kort zijn. Ik ga direct over tot drie reeksen van vragen.
Ten eerste, heeft mevrouw Tai verlof genomen voor de dagen dat ze niet op het werk was? Ze is een week weggeweest en in die week – ik heb het gecheckt – waren er drie werkdagen. Klopt het gerucht of niet dat ze daar niet alleen was, maar dat haar partner haar vergezelde? Zo ja, zijn de reis en het verblijf van de partner ook betaald door de organisatoren?
Ten tweede, collega Vandeput heeft al vragen gesteld in verband met de deontologie. Ik heb het artikel in De Tijd gelezen en daarin denkt mevrouw Tai er zich vanaf te kunnen maken door te zeggen dat het geen klanten van haar betreft. Ik wist niet dat leidinggevende personeelsleden van de federale overheidsdienst van Financiën naar belastingplichtigen kijken als klanten. Daarenboven, iedereen weet dat de rulingdienst een grote interpretatievrijheid heeft. Het gaat over specifieke gevallen die de dienst worden voorgelegd. Iedereen weet dat het niet de belastingplichtige zelf is die daar komt, maar dat hij zich laat vergezellen door belastingconsulenten, het weze boekhouders of andere. Die mevrouw beschouwt die niet als klanten, maar ziet klaarblijkelijk geen enkel probleem als zij gedurende een week op kosten van een organisatie van belastingraadgevers – ik zal een neutrale term hanteren – in het buitenland verblijft. Zij zal de komende weken, maanden en jaren daarmee ongetwijfeld in contact komen op het werk, als haar een dossier wordt voorgelegd.
Ik zie een levensgroot probleem inzake deontologie. Die vrouw is zich daar blijkbaar niet van bewust.
Ten derde, in een van de vorige commissievergaderingen heb ik een vraag gesteld over de aftrekmogelijkheden. Naast mevrouw Tai – en eventueel haar partner, ik weet het niet – zaten op dat schip andere deelnemers, die allemaal boekhouder of fiscalist zijn. Ik had u gevraagd: “Hoe zit het met de aftrekmogelijkheden van zulke cursussen die men kan volgen? U hebt mij in antwoord op mijn vraag nr. 1229 een aantal antwoorden gegeven. De reis van de partner mag bijvoorbeeld niet mee afgetrokken worden. Met welke restaurantkosten mag men rekening houden, en zo meer. Het zijn allemaal misschien detailvragen, maar ze staan er wel in.
“Buitensporige reis- en verblijfkosten.” De vraag is wat men als buitensporig beschouwt. Ik heb er geen enkel probleem mee indien dezelfde organisatie voorziet in een lekkere maaltijd in een mooi congrescentrum in België waar zij een vorming van 18 uur organiseert, en dat de mensen die ernaartoe gaan, hun verplaatsingskosten en het cursusgeld aftrekken. Van mij mogen de restaurantkosten er ook bij zijn, ik probeer geen pilaarbijter te zijn. Dat lijkt mij normaal. Maar is het organiseren van een vorming van 18 uur die een verplaatsing met een vliegtuig vergt, en die plaatsvindt op een cruiseschip, niet buitensporig?
Mijnheer de minister, zouden uw diensten niet beter contact nemen met IAB om te vragen op welke manier de trip wordt gefactureerd aan de deelnemers? Ik neem aan dat mevrouw Tai geen factuur gekregen zal hebben, maar de anderen wel. Uw diensten moeten eens kijken op welke manier de rekening werd gemaakt. Mij lijkt dat ver erover.
Ik heb geen probleem met vorming, hoeveel men er organiseert voor welke beroepsgroep dan ook, maar dit is buitensporig! Een vliegtuigreis, een cruiseschip afhuren, en dan die kosten nog afwimpelen, voor een bepaald percentage, op de gemeenschap, is erover, vind ik.
Ten slotte, wil ik dit eraan toevoegen. Ik weet niet of u het jongste rapport van het IMF hebt gelezen. Een van de aanbevelingen die het IMF deed, was dat er in België nog veel geld te besparen valt op de verschillende aftrekmogelijkheden in de Belgische regelgeving en praktijk.
Ik meen dat wij met het dossier een voorbeeld kunnen stellen en een aantal grenzen trekken. Ik kijk dus met belangstelling uit naar uw antwoord, mijnheer de minister.
03.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, la présidente du Collège du Service des décisions anticipées, Mme Tai, citée par mes collègues, désignée par l'arrêté ministériel du 30 avril 2010, était l'invitée vedette d'un symposium-croisière qui s'est déroulé pendant les congés de Toussaint, du 30 octobre au 6 novembre 2010 Ce symposium-croisière était organisé par l'Ordre des experts comptables et comptables brevetés de Belgique et par l'ASBL Institut d'administration des entreprises.
Une publicité très engageante sur ce voyage se trouvait sur internet. Qu'une administration assure la publicité de son fonctionnement est une chose que je pourrais qualifier de positive. Qu'elle le fasse dans un tel cadre et dans un tel contexte pose des questions d'ordre déontologique assez fortes, notamment par rapport à la distance nécessaire et utile entre un service de l'État, en l'occurrence un service fiscal, et des contribuables, mais aussi par rapport à l'indépendance de l'administration à l'égard de tiers. Cela s'inscrit aussi dans le contexte de l'annulation par le Conseil d'État de la nomination des membres néerlandophones du Service des décisions anticipées.
Monsieur le ministre, ladite présidente était-elle en mission lors de ce symposium-croisière ou profitait-elle de congés? A-t-elle payé sa participation à la croisière ou le prix de celle-ci a-t-il été pris en charge par les budgets de fonctionnement du Service des décisions anticipées ou par l'organisateur de la croisière?
Estimez-vous que la participation à une telle croisière est conforme à la juste distance que devrait entretenir une haute fonctionnaire vis-à-vis des entreprises et particuliers avec lesquels elle est amenée à interagir? N'y a-t-il pas là un conflit d'intérêt dans son chef ou à tout le moins une erreur déontologique, dès lors qu'elle est amenée à se positionner sur des demandes introduites par lesdits comptables?
De telles séances d'information ne devraient-elles pas se passer dans des lieux plus neutres et moins symboliquement chargés que dans le cadre d'une croisière? Suite à ma question posée lors de la séance du 10 novembre dernier, pouvez-vous me dire où en est le processus de désignation des membres néerlandophones du Collège du Service des décisions anticipées suite à l'annulation par le Conseil d'État de leur nomination?
J'ai cru lire qu'une solution était intervenue hier ou avant-hier dans ce dossier.
03.04 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, in verband met de Nederlandstalige leden van de rulingcommissie hebben wij een beslissing genomen in de Ministerraad op 9 december 2010. Die beslissing zal gepubliceerd worden na de normale procedure, met handtekeningen en dergelijke meer. Ik heb enige tijd geleden gezegd dat ik een voorstel had gedaan en dat er nog geen akkoord was, nu heb ik een akkoord gekregen en dus gaan wij voort met de procedure van herbenoeming van de drie Nederlandstalige leden van de rulingcommissie.
En ce qui concerne les autres questions, je confirme que les décisions relatives à la participation à des séminaires relèvent de la compétence de l'administration. Par ailleurs, on m'informe que ce symposium a été organisé par deux organisations professionnelles reconnues, à savoir l'Ordre des experts comptables et comptables brevetés de Belgique et l'Institut d'administration des entreprises.
Cette année, les organisateurs souhaitaient mieux faire connaître aux participants professionnels le service des décisions anticipées, la procédure d'introduction des dossiers ainsi que le point de vue du SDA dans les thématiques auxquelles ils sont régulièrement confrontés. Cette formation de dix-huit heures a été reconnue par les trois ordres professionnels: l'OBFG, la chambre des notaires et les trois instituts professionnels du chiffre – IEC, IPCF et IRE – dans le cadre de la formation permanente que doivent suivre ces professionnels.
Cette forme de collaboration entre les ordres professionnels et les administrations est par ailleurs encouragée et a fait l'objet d'un protocole de coopération signé en 2004.
Quant au choix du lieu du symposium et à la manière de l'organiser, cela relève exclusivement de la compétence de l'organisateur.
S'agissant de l'aspect fiscal de ce dossier, il incombe à l'administration de le traiter comme pour tout autre contribuable.
Enfin, j'attire votre attention sur le fait que j'insiste régulièrement sur la prudence demandée aux agents de mon département en matière de conflit d'intérêt.
Quant aux tentatives de dénigrement du SDA, celle consistant à relayer l'idée que ce service avalise des mécanismes de fraude est particulièrement insultante pour tous les collaborateurs du service. C'est la raison pour laquelle le service souhaite attirer l'attention des membres de la commission sur le fait qu'il dépose chaque année un rapport d'activité au parlement. Je vais d'ailleurs profiter de l'occasion pour vous remettre le rapport de l'année 2009, en néerlandais pour l'instant; la traduction en français est en cours. Il est intéressant d'y noter les chapitres relatifs aux dossiers refusés ou à ceux pour lesquels le service estime souhaitable une intervention législative.
Voici ce que j'ai à dire sur ce dossier.
03.05 Steven Vandeput (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb uw antwoord gevolgd. Klaarblijkelijk zijn er paraplu’s genoeg die kunnen worden opengetrokken, om zodoende aan te geven dat alles perfect en in orde is.
Het is echter niet in orde. Er zijn verplichtingen aangaande onder andere opleidingen. Er zijn ook verplichtingen voor hoge ambtenaren over de kringen waarin zij zich begeven en over de vorm waarin zij zich in bedoelde kringen begeven. Ter zake is er geen duidelijkheid over de vraag of de betrokkene vergezeld was van haar partner of van een hele familie op de bewuste cruise.
U hebt gelijk op het punt dat de manier waarop een en ander wordt georganiseerd, aan de organisator is. Niettemin blijf ik mij vragen stellen bij de wenselijkheid van het organiseren van en deelnemen van een hoge ambtenaar aan een symposium waarop een groepje Belgen aanwezig was. Het was geen internationaal symposium. Laat ons daarover duidelijk zijn. Het was geen symposium waarop internationale kennis moest worden bijeengebracht. Het gaat om een groepje vrienden dat op vakantie is vertrokken en tussendoor achttien uur opleiding in hun vakantieschema hebben ingepast. Mevrouw Tai heeft welwillend aan de hele onderneming deelgenomen.
Voor het overige hebt u mij niet medegedeeld of u van de feiten op de hoogte was. Ik ga ervan uit dat het feit dat u niet antwoordt op de vraag of er naar uw mening ter zake al dan niet van belangenvermenging sprake is, erop wijst dat u van mening bent dat er geen enkele reden is waarom ook maar iemand zou kunnen vermoeden dat bij de hele zaak belangenvermenging is gemoeid. Het wijst er ook op dat u meent dat mevrouw Tai volledig en met de nodige neutraliteit haar ambt kan uitoefenen.
Ik ben de tegengestelde mening toegedaan. In het dossier in kwestie blijft u, zelfs in uw hoedanigheid van lid van een regering in lopende zaken, in gebreke, indien u ten overstaan van mevrouw Tai niet de gepaste maatregelen treft.
03.06 Dirk Van der Maelen (sp.a): Ik stel vast dat ik geen antwoord heb gekregen op mijn vraag of mevrouw Tai voor die drie werkdagen verlof heeft genomen. Ik heb ook geen antwoord gekregen op mijn vraag of haar partner haar heeft vergezeld. Ik stel voor dat de minister dat aan die partner vraagt want het is een kabinetsmedewerker van hem. U kan hem ook vragen hoe dat financieel is geregeld.
Op het vlak van deontologie verwondert het mij helemaal niet dat de minister hier geen probleem in ziet. Hij schuift de zaak af naar de administratie. Hij heeft eerlijk gezegd al ergere dingen gedaan. Hij heeft een gewestelijk directeur benoemd die amper een paar maanden daarvoor een serieuze uitbrander van een rechtbank had gekregen. Mij verwondert het niet.
Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag over de manier waarop de IAB en l’Institut d’Administration des Entreprises de kosten zal factureren aan de leden en hoe dit wordt afgetrokken. Ik stel u die vragen bij de eerstvolgende aangelegenheid opnieuw, mijnheer de minister. Ik stel voor dat u het aan uw administratie vraagt en dat u ons dan bescheid geeft over het feit of uw administratie al dan niet nauwgezet zal toekijken op de manier waarop hier in dit dossier wordt gebruik gemaakt van aftrekmogelijkheden waarvan de diverse dames en heren belastingraadgevers gebruik maken.
03.07 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, votre réponse est totalement insatisfaisante. Vous couvrez purement et simplement et vous ne répondez à aucune des questions.
Un cas personnel de la part d'une haute fonctionnaire mérite à tout le moins une réaction d'un ministre – un avis était peut-être inadéquat, à mon sens, mais je ne suis pas le ministre –, une rencontre avec ladite fonctionnaire, voire un blâme.
La question du fonctionnement et du rapport du Service des décisions anticipées avec les contribuables, voire de la nécessité de garder une distance: je considère que le Service des décisions anticipées peut être utile pour rassurer les contribuables, mais s'il s'agit d'organiser avec eux, dans le cadre d'une croisière, la meilleure façon d'éviter l'impôt, je me demande si l'on se trouve dans un cadre souhaitable.
Vous relevez que, dès lors, le service du ruling a mauvaise presse: d'une certaine façon, il le cherche un peu en agissant ainsi.
Enfin, le fait que vous, ministre de tutelle, vous contentiez de lire la réponse élaborée par votre propre service en dit long sur votre volonté de mettre de l'ordre dans les affaires ou plutôt de votre non-volonté. Je le regrette, car je ne trouve pas cette attitude normale.
Het incident is gesloten.
- M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la directive sur la coopération administrative en matière de fraude fiscale" (n° 1450)
- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'accord intervenu au sein d'Ecofin concernant le projet de directive relatif à la coopération administrative entre les administrations fiscales" (n° 1553)
- Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le projet de directive approuvé le 7 décembre 2010 par le Conseil Ecofin" (n° 1620)
- de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de richtlijn voor administratieve samenwerking met het oog op de bestrijding van belastingfraude" (nr. 1450)
- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het akkoord van de Ecofin over de ontwerprichtlijn met betrekking tot de administratieve samenwerking tussen belastingsdiensten" (nr. 1553)
- mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de ontwerprichtlijn die op 7 december 2010 door de Ecofin-Raad werd goedgekeurd" (nr. 1620)
La présidente: Avant de vous donner la parole, monsieur Coëme, je tiens à signaler que nous ferons un debriefing Ecofin, mardi martin. Je demande donc que les questions et réponses soient circonstanciées.
04.01 Guy Coëme (PS): Madame la présidente, j'ai déjà interrogé le ministre des Finances le mois dernier.
Le contenu de ce qui a été discuté et qui a finalement fait l'objet d'un accord n'est pas connu de manière suffisamment précise, raison pour laquelle j'ai déposé ma question.
On sait que les discussions sur cette matière ont duré des mois. On sait aussi que l'Autriche et les Pays-Bas n'étaient pas pressés de faire des concessions sur ce dossier.
Toujours est-il que le projet de directive risque de manquer de substance si les dividendes, les plus-values et les droits d'auteur sont retirés de son champ d'application.
Monsieur le ministre je voudrais savoir ce à quoi vous avez pu aboutir. Ce faisant, pouvez-vous nous faire part du contenu du texte? Pouvez-vous nous confirmer avoir fortement réduit le champ d'application de ce dernier en allant plus loin encore que ce que réclamaient l'Autriche et les Pays-Bas? A-t-on vraiment supprimé du champ d'application les dividendes et les plus-values? Si oui, quelles en sont les raisons? Et si tel est le cas, ne pensez-vous pas qu'une directive à ce point déforcée perd beaucoup de son sens?
04.02 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de minister, op woensdag 8 december, de dag nadat u binnen de Ecofin-raad een akkoord hebt bereikt over de ontwerprichtlijn met betrekking tot de administratieve samenwerking tussen belastingdiensten kopte De Tijd “Europa slaat een barst in het bankgeheim”. U weet dat wij in de commissie voor de Financiën al geruime tijd interessante debatten hebben over het al dan niet opheffen van het bankgeheim en het voortschrijdend inzicht dat daaruit groeit. Binnen de Ecofin-raad hebt u blijkbaar een akkoord kunnen sluiten met betrekking tot het uitwisselen van bankgegevens tussen de verschillende lidstaten. Er komt dus een intensievere samenwerking op basis van een al dan niet automatische uitwisseling van gegevens.
Mijnheer de minister, ik heb een aantal vragen voor u.
Ten eerste, kunt u een korte toelichting geven bij de krachtlijnen van het bereikte akkoord?
Ten tweede, klopt het dat het ontwerp van richtlijn stelt dat een lidstaat die inlichtingen moet verstrekken, niet verplicht kan worden om onderzoeken te verrichten wanneer de nationale wetgeving de daarvoor nodige onderzoeken voor eigen gebruik niet toestaat?
Ten derde, klopt het dat het ontwerp van richtlijn stelt dat het opvragen van inlichtingen bij een financiële instelling niet kan worden ingeroepen als een reden om het verstrekken van de inlichtingen aan een andere lidstaat te weigeren?
Ten vierde, kunt u bevestigen dat bij intra-Europese grensoverschrijdende uitwisseling van inlichtingen het bankgeheim zoals dat in België nog van toepassing is de facto komt te vervallen?
Ten vijfde, bent u van oordeel dat de huidige Belgische wetgeving voldoende aansluit bij de internationale ontwikkelingen inzake het automatisch uitwisselen of verwerven van fiscale gegevens?
Ten zesde, komt er in dit land een kader of een regeling omtrent het bekomen van inlichtingen bij financiële instellingen?
Ten zevende, komt er in dit land een kader of een regeling omtrent het internationaal uitwisselen van gegevens bij financiële instellingen?
04.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, in mijn vraag nr. 1161 heb ik de aandacht gevestigd op de verregaande gevolgen van de meestbegunstigingsclausule in het voorstel van richtlijn van de Raad van de Europese Unie betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen. Op 7 december werd blijkbaar een akkoord bereikt binnen die Ecofin-raad.
Ik had graag van u vernomen in hoeverre uw voorstel tot wijziging van die meestbegunstigingsclausule door de Ecofin-raad werd aanvaard. Welke tekst werd tussen de EU-ministers van Financiën overeengekomen in verband met die meestbegunstigingsclausule, opgenomen als artikel 18 in het voorstel van richtlijn van de Raad? Zal de richtlijn met wat er nu beslist is tot gevolg hebben dat de verregaande toegevingen zoals opgenomen in het dubbelbelastingverdrag tussen België en de Verenigde Staten ook moeten worden toegekend aan de andere EU-lidstaten? Ik denk hierbij aan de toegeving inzake de controletermijn, de kennisgeving aan de belastingplichtige bij de verlenging van de onderzoekstermijn, enzovoort. Zijn hieraan voorwaarden verbonden? Zo ja, welke?
04.04 Didier Reynders, ministre: Chers collègues, le projet de directive vise à renforcer la coopération entre les administrations fiscales des États membres. Il couvre tous les impôts perçus dans les États membres à tous les niveaux de pouvoir (fédéral, régional, provincial, communautaire et communal). Sont toutefois exclus les impôts déjà visés par d'autres instruments communautaires comme la TVA, les droits de douane et les accises.
L'échange de renseignements peut se faire automatiquement, spontanément ou sur demande. En outre, les fonctionnaires fiscaux d'un État membre pourront participer à des enquêtes fiscales organisées dans un autre État membre. Les renseignements bancaires seront également échangés entre les administrations fiscales des États membres mais la pêche aux informations ne sera pas possible.
À partir de 2015, chaque État membre communiquera automatiquement des informations en matière de salaires, rémunérations d'administrateurs, produits d'assurance vie non couverts par d'autres instruments européens, pensions et revenus immobiliers pour autant que ces informations soient disponibles. Avant le 1er juillet 2017, la Commission européenne fera un rapport sur le fonctionnement de la directive et, si nécessaire, fera des propositions pour étendre l'échange automatique d'informations à d'autres revenus, notamment le cas des plus-values, dividendes et droits d'auteur qui ne sont pas visés pour le moment.
L'accord de coopération s'inscrit dans un objectif de transparence fiscale. Fin 2009, celui-ci avait d'ailleurs été bloqué par l'Autriche et le Luxembourg qui estimaient vouloir encore maintenir une forme de secret bancaire. Le Luxembourg a néanmoins accepté de pratiquer l'échange automatique d'informations à partir de 2014, concernant les salaires et les retraites des non-résidents.
À la question de M. Coëme de savoir pourquoi il y aura une opération avec un phasage selon les revenus, je répondrai que c'est pour obtenir l'unanimité et qu'on puisse démarrer l'échange d'informations sur ces différentes catégories d'impôts. On peut toujours se dire qu'on attend une décision plus large et plus importante pour démarrer quoi que ce soit. Je crois qu'il était utile, après autant de temps de blocage, de pouvoir débloquer la situation.
Wat de tweede vraag van de heer Goyvaerts betreft, ik heb een bevestigend antwoord voor zover het de automatische uitwisseling van inlichtingen betreft.
Wanneer het gaat om uitwisseling van inlichtingen op verzoek, moet ik ontkennend antwoorden. Een Staat zal niet kunnen weigeren om de gevraagde inlichtingen te verstrekken onder het voorwendsel dat hij die inlichtingen niet kan gebruiken voor zijn eigen belastingen.
Voor de derde vraag is het antwoord bevestigend.
Wat de vierde vraag betreft, de richtlijn vereist enkel dat het Belgisch recht de uitwisseling van bankgegevens toelaat. Ze vereist geen totale opheffing van de vertrouwelijkheid van die gegevens.
Wat de vijfde vraag betreft, op het ogenblik laat het Wetboek van de inkomstenbelastingen de uitwisseling van bankgegevens niet toe. Daarom heb ik voorstellen geformuleerd tot wijziging van artikel 318 van voornoemd wetboek, precies om de uitwisseling van bankgegevens op verzoek mogelijk te maken. Het ontwerp van wet wordt momenteel onderzocht.
Wat de zesde en zevende vragen betreft, op grond van artikel 318 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen zijn de banken niet verplicht om aan de belastingadministratie inlichtingen over hun klanten te verstrekken.
Daarop zijn er evenwel twee uitzonderingen: de spaarrichtlijn op grond van dewelke de Belgische banken vanaf 1 januari 2010 verplicht zijn om aan de Belgische belastingadministratie inlichtingen te verschaffen over inkomsten uit spaargelden die in België worden ontvangen door inwoners van de 26 andere lidstaten en het belastingverdrag dat op 27 november 2006 met de Verenigde Staten werd gesloten. Artikel 25 van dat verdrag regelt de uitwisseling van bankgegevens op verzoek en is sinds 28 december 2007 van toepassing.
Ingevolge dat verdrag moeten de Belgische banken aan de Belgische belastingadministratie de inlichtingen verstrekken die door de Amerikaanse belastingadministratie worden gevraagd met betrekking tot een belastingplichtige die in de Verenigde Staten aan de belasting is onderworpen.
Wat de vraag van mevrouw Wouters betreft, tijdens de Ecofinraad van 7 december 2010 heb ik een politiek compromis over het voorstel van richtlijn inzake administratief samenwerken op fiscaal gebied kunnen afdwingen bij mijn collega’s.
In dat compromis herneemt artikel 18 van het voorstel van richtlijn de tekst die ik op 24 november 2010 aan u heb meegedeeld in antwoord op uw mondelinge vraag nr. 1161. Ik citeer: “De lidstaat die voorziet in een samenwerking met een derde land welke verder reikt dan de bij deze richtlijn geregelde samenwerking, kan de verder reikende samenwerking niet weigeren aan een andere lidstaat die met hem deze verder reikende wederzijdse samenwerking wenst aan te gaan.”
Deze bepaling moet worden geïnterpreteerd in de zin dat België niet kan weigeren met andere lidstaten van de Europese Unie die daarom verzoeken akkoorden te sluiten die voorzien in een even uitgebreide administratieve samenwerking als de samenwerking die toepassing vindt in het kader van een dubbelbelastingverdrag tussen België en de Verenigde Staten.
Madame la présidente, on peut évidemment toujours voir le verre à moitié vide ou à moitié plein, mais je crois qu'il s'agit d'un progrès déterminant dans la lutte contre la fraude. Il ne suffit pas d'invoquer la nécessité d'avancer dans ce domaine, il faut de temps en temps aboutir à un accord avec les autres États européens. Cette unanimité s'est produite lors de l'Ecofin dont je viens de parler.
04.05 Guy Coëme (PS): Tout d'abord, je remercie le ministre pour ses explications. Oui, il y a des verres à moitié vides et des verres à moitié pleins. Mais on peut obtenir des proportions différentes selon la manière dont on considère les choses, évidemment. Le fait que les dividendes et les plus-values soient exclus du champ d'application de la directive ne recueille pas mes faveurs. Que l'on reporte à 2017 la possibilité d'une révision me semble négatif.
Je comprends qu'il faille atteindre l'unanimité. Mais, en l'occurrence, on reporte de lourds problèmes à beaucoup plus tard. Je considère cela comme très décevant.
04.06 Hagen Goyvaerts (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ook ik heb toch een aantal bedenkingen. Het is niet omdat u een politiek akkoord met de 27 lidstaten hebt gemaakt dat de uitvoering van die ontwerprichtlijn voor morgen zal zijn. Wij zullen nog een aantal jaren daarop moeten wachten. Ondertussen loopt de tijd verder.
Ik stel vast dat er, bij wijze van spreken, een discrepantie ontstaat tussen de manier waarop belastinginspecteurs vanuit het buitenland bankgegevens kunnen opvragen over belastingplichtigen daar waar de binnenlandse blijkbaar toch met een zekere handicap blijven zitten. Ik stel vast dat België een soort van geïsoleerde status krijgt binnen de automatische uitwisseling van gegevens binnen Europa, waar men toch al wat verder staat.
Ik ben uitermate benieuwd naar uw wetsontwerp. U zei dat u artikel 318 zult wijzigen, zodat de verwerving van gegevens van banken over belastingplichtigen op een andere manier zal verlopen dan tot op heden. Er zijn wetsvoorstellen van collega’s van sp.a, cdH en Ecolo-Groen!, meen ik mij te herinneren, maar dat debat is niet gesloten. Wij zullen er ongetwijfeld nog op moeten terugkomen.
04.07 Veerle Wouters (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het verheugt mij dat u uw tekst hebt kunnen handhaven, maar toch blijf ik erbij dat de beslissingen die nu worden genomen zeker en vast nog verregaande gevolgen zullen hebben voor de volgende regering, die eraan komt. Zij zal daarmee natuurlijk rekening moeten houden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les leçons à tirer du jugement intervenu ce 10 décembre dans l'affaire KB Lux et les suites à lui donner" (n° 1589)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les leçons à tirer du jugement intervenu ce 10 décembre dans l'affaire KB Lux et les suites à lui donner" (n° 1594)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de lessen die getrokken moeten worden en de gevolgen die dienen te worden gegeven aan de uitspraak van 10 december in de zaak-KB Lux" (nr. 1589)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de lessen die getrokken moeten worden en de gevolgen die dienen te worden gegeven aan de uitspraak van 10 december in de zaak-KB Lux" (nr. 1594)
05.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, en fait, il s'agit de la même question sous deux numéros différents.
Monsieur le ministre, le vendredi 10 décembre, la 12e chambre de la cour d'appel de Bruxelles a déclaré irrecevables les pièces sur lesquelles le ministère public se basait dans le cadre de l'affaire KB Lux. Sur cette base, elle a considéré que les poursuites à l'encontre des prévenus étaient irrecevables. En cela, elle a confirmé le jugement intervenu en première instance dans ce qui est considéré comme la plus importante affaire de fraude fiscale qu'a connue notre pays.
Même s'il n'est pas d'usage de commenter une décision de justice, je considère qu'il s'agit d'un très mauvais signal quant à la capacité des autorités de notre pays à percevoir correctement l'impôt et à lutter contre la fraude fiscale.
Monsieur le ministre, quelle est votre réaction à la suite de ce jugement? J'ai entendu le secrétaire d'État chargé contre la Lutte contre la fraude fiscale réagir, mais je ne crois pas vous avoir entendu sur le sujet.
Pouvez-vous nous rappeler les montants concernés pour l'État belge: le montant de la fraude estimée et le montant versé dans le cadre de transactions? En effet, des contribuables visés ont reconnu leur faute en acceptant la transaction proposée.
Quels sont les arguments principaux mis en avant par l'avocat représentant l'État belge dans cette procédure d'appel? Comment ont-ils été ajustés par rapport au jugement intervenu en première instance? Quand on va en appel, je suppose qu'on dispose de nouvelles munitions.
Une question importante puisque le délai est de quinze jours; l'État belge envisage-t-il d'introduire un recours en cassation à l'encontre de la décision prise par la cour d'appel de Bruxelles? Quels sont les arguments sur lesquels un tel recours pourrait s'appuyer selon vous?
Pouvez-vous m'indiquer quelles sont les conséquences financières de ce jugement pour l'État belge? L'État a-t-il été condamné à des dépens? Certains contribuables pourraient-ils se retourner contre l'État belge pour demander le remboursement de sommes déjà versées dans le cadre de transactions?
05.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Gilkinet, dans votre question n° 17665 du 8 décembre 2009, vous demandiez littéralement, après le prononcé du jugement KB Lux du 7 décembre 2009, quelles étaient ses conséquences pour l’État belge. Votre nouvelle question, posée suite à l’irrecevabilité des poursuites décidées ce 10 décembre 2010 par la cour d’appel de Bruxelles, vise à savoir quelles sont les conséquences de cet arrêt en termes de finances pour l’État belge. Comme la cour d’appel confirme apparemment la décision prise en première instance, les conséquences pour l’État belge en termes financiers restent identiques à celles que j’avais communiquées le 13 janvier 2010, de manière détaillée, en réponse à votre première question.
Je faisais clairement la distinction entre les résultats importants qui avaient été obtenus par mon administration sur le plan fiscal et le dédommagement fixé ex æquo et bono que je demandais en qualité de partie civile. La surcharge de travail très importante et la perturbation dans l’organisation des travaux que les faits mis à charge des inculpés avaient occasionnés au sein de mon administration méritaient, à mon avis, une réparation. La cour d’appel n’a, bien évidemment, pas pu statuer sur ces dommages civils puisque l’action publique a été jugée irrecevable.
Quant au dépôt d’un pourvoi en cassation, les conseils de l'État belge vont d’abord étudier attentivement l’arrêt de la cour d’appel de ce 10 décembre avant de me faire une proposition. Je relève simplement le fait que la décision intervenue ne concerne absolument pas l’appréciation du comportement des services fiscaux mais bien celui des autorités judiciaires, lesquelles ne relèvent pas de mes compétences.
Et je rappelle, mais je pense que ça n’a plus aucune influence quand j’entends les déclarations publiques de M. Gilkinet, que sur le plan fiscal, nous avons récupéré toutes les sommes qui lui ont d’ailleurs été explicitées de manière détaillée le 13 janvier 2010. Mais, cela n’a aucune incidence de les rappeler puisque, de toute façon, il n’en tient pas absolument compte.
05.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Rassurez-vous, monsieur le ministre des Finances, j’interrogerais également le ministre de la Justice pour avoir son avis sur la question. Comme je l’avais fait après le premier jugement intervenu en janvier dernier effectivement!
Je prends note que vous n’excluez pas un recours à la Cour de cassation mais que la décision n’est pas encore prise en la matière; je pense qu’il faut aller au bout de ce dossier et puis surtout en tirer toutes les conséquences puisque au total, je trouve que c’est un fameux gâchis.
Il faut donc tirer toutes les conclusions sur la gestion du dossier par les services fiscaux et par la Justice, mais aussi en matière de lutte contre la fraude fiscale. Et là, je continuerais de m’appuyer sur les résultats de la commission d’enquête que nous avons menée pour essayer d’armer correctement les services fiscaux et ceux de la Justice pour lutter contre la fraude fiscale qui est un fléau.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la TVA sur les transactions uniques et la compensation de ses implications sur les finances régionales" (n° 1595)
06 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de btw op eenmalige transacties en de compensatie van de gevolgen daarvan voor de gewestbegrotingen" (nr. 1595)
06.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, suite à un arrêt de la Cour européenne de Justice, qui estime que la vente en régime TVA doit porter sur le bâtiment et, de manière indissociable, sur le sol, le gouvernement fédéral a décidé d'appliquer à partir du 1er janvier 2011 le régime de la TVA à la vente des terrains faisant partie d'une transaction unique.
En 2008, la Région de Bruxelles-Capitale et la Région flamande s'étaient opposées à cette réforme. En effet, elle risque d'engendrer, en cas de substitution d'une TVA de 21 % aux droits d'enregistrement de 12,5 % en vigueur à Bruxelles et en Wallonie et de 10 % en Flandre, une réduction importante du montant perçu par les Régions en droits d'enregistrement (27 millions pour la Région flamande, 15 millions pour la Région bruxelloise et 8,5 millions pour la Région wallonne selon les estimations de l'époque) et une augmentation du coût d'achat pour les futurs propriétaires, plus ou moins importante en fonction du maintien ou non d'une double imposition. Je ne pense pas que ce soit la tendance.
Si la législation a finalement été adaptée via la loi-programme fédérale du 23 décembre 2009, il semble que les questions relatives au risque de double imposition et/ou, en cas de suppression par elles des droits d'enregistrement, de l'impact budgétaire sur les Régions et des éventuelles compensations à leur garantir, restent entières. Elles ne sont pas sans impact sur les finances régionales mais également sur le secteur de la construction.
Dans la réponse qui m'a été remise par le secrétaire d'État Clerfayt voici deux semaines, il était indiqué que les calculs relatifs à l'impact budgétaire de cette mesure étaient en cours ainsi que les discussions avec les Régions.
Monsieur le ministre, quelle est l'estimation de l'impact de cette mesure en termes de recettes nouvelles pour l'État fédéral?
Comment se répartissent ces recettes potentielles entre les transactions réalisées en Régions wallonne, bruxelloise et flamande?
Afin de ne pas pénaliser les particuliers et le secteur de la construction par une double imposition, les Régions ont décidé ou pourraient décider de supprimer leurs droits d'enregistrement. Elles sont dès lors demandeuses de l'instauration d'un régime de compensation pour les droits d'enregistrement qui leur échapperaient: où en sont les discussions avec chacune d'entre elles à ce sujet? Quels sont les engagements pris en la matière par l'État fédéral? Quel est le montant des compensations prévues?
06.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Gilkinet, je confirme que l'étude est toujours en cours et que je devrais disposer des résultats assez rapidement.
En ce qui concerne la relation financière entre le fédéral, les Régions et les Communautés, y compris en cette matière, je suppose que vous aurez informé les négociateurs qui vont probablement dans les prochaines heures ou les prochains jours nous présenter un nouveau mécanisme simple, transparent, efficace de financement du fédéral, des Régions et des Communautés en tenant compte de cette modeste répercussion due à un arrêt de la Cour de justice.
Je fais confiance à mon ancien collègue du Budget pour intégrer cela dans un mécanisme efficace, simple et transparent de financement de l'État belge et de ses composantes.
06.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je ne vous remercie pas pour cette non-réponse!
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Olivier Henry au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le futur jeu de la Loterie Nationale spécifique aux libraires" (n° 1612)
07 Vraag van de heer Olivier Henry aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het nieuwe spel van de Nationale Loterij dat uitsluitend bij de dagbladhandelaars te verkrijgen zal zijn" (nr. 1612)
07.01 Olivier Henry (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma collègue Karine Lalieux vous avait interrogé début 2009 sur la table ronde prévue entre les libraires, votre collègue des Classes moyennes et vous-même, table ronde qui tardait à s'organiser. Elle vous avait ensuite interrogé sur les résultats de cette table ronde, et plus particulièrement en ce qui concerne une mesure demandée par les libraires à la Loterie Nationale, à savoir un jeu spécifique qui devrait leur permettre d'améliorer quelque peu une situation financière souvent délicate.
Le 30 mai 2010, en pleine campagne électorale, je découvrais sur le réseau social Facebook l'information suivante: "Didier Reynders reçoit le projet de jeu des libraires, dit "jeu de la presse."
Monsieur le ministre, puisque désormais toutes les parties concernées ont pu prendre connaissance de ce projet de jeu, pouvez-vous nous dire où en est précisément ce dossier? La Loterie a-t-elle accepté ce projet? Dans la négative, une contre-proposition a-t-elle été formulée par la Loterie aux libraires ou à leurs représentants? Quand les libraires peuvent-ils espérer recevoir le feu vert de l'entreprise publique?
07.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, cher collègue, le dialogue initié lors de la table ronde des indépendants avec le secteur et, en particulier, les fédérations de diffuseurs de presse s'est poursuivi au cours des derniers mois.
Près d'un an après la tenue de cette première réunion, les grandes lignes d'un projet de jeu de grattage ont été déposées par la Fédération des diffuseurs de presse à la Loterie Nationale. Une très longue période s'est écoulée avant que nous ne recevions ce projet.
Le timing de l'examen de ce dossier et de sa gestion par l'entreprise a fait l'objet d'un accord avec la Fédération des diffuseurs de presse. La Loterie Nationale, comme elle s'y était engagée, examine ce projet sous différents angles: sur le plan de la mécanique de jeu, bien entendu, mais aussi sous l'angle juridique, essentiellement en ce qui concerne le plan de lots. Différents aspects doivent encore être examinés, notamment les aspects marketing et logistique.
S'agissant d'un produit sensiblement différent de l'offre actuelle, l'intégration éventuelle d'un billet à gratter de ce type doit encore être étudié dans le cadre du portfolio de produits de la Loterie et, cela va de soi, d'une cannibalisation éventuelle vers d'autres produits distribués eux aussi par les points de vente.
Comme cela a été convenu avec les représentants du secteur, une nouvelle réunion de travail spécifique sur ce projet est prévue au début de l'année 2011 entre la Loterie et la Fédération des diffuseurs de presse, notamment en rapport avec les problèmes éventuels liés à la faisabilité technique du projet.
Je suis d'ailleurs tout à fait disposé non seulement à vous donner les résultats de cette réunion, mais également à demander à la Loterie de vous présenter son analyse sur le projet présenté ou remis, en tout cas, par les fédérations des diffuseurs de presse.
07.03 Olivier Henry (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. J'aimerais évidemment obtenir ces renseignements. Par ailleurs, je ne peux que déplorer la lenteur avec laquelle le dossier avance.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de schuldsaldoverzekering voor personen met een verhoogd gezondheidsrisico" (nr. 1259)
08 Question de M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'assurance du solde restant dû pour les personnes présentant un risque de santé accru" (n° 1259)
08.01 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, de wet van 21 januari 2010, die de wet op de landverzekeringsovereenkomst van 1992 wijzigde, voorzag in mogelijkheden voor personen met een chronische ziekte of handicap om een schuldsaldoverzekering te sluiten. Daarvoor waren er uitvoeringsbesluiten en een gedragscode nodig.
De Commissie voor Verzekeringen moest die gedragscode binnen de zes maanden vastleggen. Blijkbaar is men daar niet in geslaagd, omdat Assuralia de wet aanvecht voor het Grondwettelijk Hof. De wet bepaalde ook dat, bij gebrek aan een gedragscode, de ministers bevoegd voor Verzekeringen en Volksgezondheid de gedragscode moesten opstellen. Daarnaast was er, wat de uitvoering betreft, ook nood aan enkele organen die opgericht dienden te worden, namelijk een opvolgingsbureau en een compensatiekas.
Mijnheer de minister, hebt u al overleg gepleegd met uw collega van Volksgezondheid? Wat is de status quaestionis met betrekking tot de gedragscode?
Zijn het opvolgingsbureau en de compensatiekas al opgericht of wat is daarvoor de timing?
Wanneer zou de wet in werking treden? Ook hiervoor zou de regering vóór 21 januari 2011 een definitieve beslissing dienen te nemen.
08.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Verherstraeten, er zijn drie elementen in mijn antwoord.
Ten eerste, er heeft nog geen overleg plaatsgevonden met de minister van Volksgezondheid over het opstellen van een gedragscode. Mijn medewerkers hebben wel, samen met de administratie, al een eerste voorontwerp bestudeerd. Verschillende fracties, waaronder de uwe, hebben er bij de uitwerking van de wet op aangedrongen dat de Commissie voor Verzekeringen zich nogmaals, voor een derde maal, over de kwestie zou buigen, om een consensus te bereiken. Na nagenoeg tien maanden werk is die poging, zoals alle vorige pogingen, mislukt.
Aangezien de standpunten reeds na twee adviezen van die commissie bekend waren, zouden wij achteraf kunnen betreuren dat wij de betrokken instantie destijds geen opdracht hebben gegeven, maar wij hebben dus nog een poging gedaan om tot een consensus te komen.
Ten tweede, wat het oprichten van een opvolgingsbureau voor de tarifering betreft, dat lijkt mij in de gegeven omstandigheden delicaat, aangezien de beroepsvereniging van de verzekeringsondernemingen daarvoor twee leden moet afvaardigen. Welnu, het is dezelfde beroepsvereniging die een beroep tot nietigverklaring voor het Grondwettelijk Hof heeft ingediend tegen onder meer de artikelen 8 en 11 van de wet. Bovendien hangt de werking van de compensatiekas af van wat in het opvolgingsbureau voor de tarifering werd beslist.
Ten derde, gelet op het beroep tot nietigverklaring voor het Grondwettelijk Hof en de politieke situatie lijkt het mij wenselijk de inwerkingtreding van de wet van 21 januari 2010 tot wijziging van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wat de schuldsaldoverzekeringen voor personen met een verhoogd gezondheidsrisico betreft, over te laten aan een regering met volle bevoegdheid. Misschien moet begin volgend jaar worden teruggekomen op het thema.
08.03 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Eigenlijk gaat het hier over de uitvoering van een wet, die het Parlement heeft goedgekeurd. Ik vind dat men de lopende zaken niet te ruim mag interpreteren, maar het thema lijkt mij wel binnen uw bevoegdheid te vallen.
Het Parlement heeft bepaalde keuzes gemaakt, maar u zit met een partner die aan de uitvoering van die wet totaal weigert mee te werken. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen dat men een beroep doet op het Grondwettelijk Hof. Dat is het recht van iedere rechtsonderhorige, en bijgevolg dus ook van de verzekeringsondernemingen. Als de wetgever heeft beslist, heeft men echter de morele plicht mee te werken. Daarom betreur ik dat.
Als het ernaar uitziet dat wij snel een regering met volheid van bevoegdheid krijgen, begrijp ik dat u wat reticent bent. Als dat echter na Nieuwjaar niet snel gebeurt, zou ik u toch suggereren ter zake met uw collega initiatieven te nemen om toch te pogen die gedragscode te ontwikkelen. Mogelijkerwijze kan het initiatief anderen ertoe aanzetten toch in beweging te komen.
Het incident is gesloten.
La présidente: La question no 1260 de Mme Marie-Claire Lambert est transformée en question écrite. La question no 1321 de M. Olivier Henry est une question générale sur le Conseil Ecofin et il l'introduira donc dans la discussion débriefing Ecofin de mardi.
09 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "vennootschappen die geen belastingaangifte indienen" (nr. 1491)
09 Question de M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le nombre de sociétés qui n'introduisent pas de déclaration fiscale" (n° 1491)
09.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het is niet mijn gewoonte om dit soort vragen mondeling te stellen, maar als ik op 17 september 2010 een schriftelijke vraag indien, daarop veertien dagen geleden nog steeds geen antwoord heb gekregen en zie dat een collega een mondelinge vraag stelt over hetzelfde thema en daarop wel een antwoord krijgt, heb ik mijn lesje snel geleerd.
Vanaf nu zal ik al mijn schriftelijke vragen die nog niet werden beantwoord, omzetten in mondelinge vragen zodat ik wel een antwoord krijg.
Op woensdag 24 november hebt u in de commissie meegedeeld dat een aanslag van ambtswege de regel is wanneer een vennootschap geen aangifte heeft ingediend.
Uit uw antwoord op mijn vraag nr. 1228 kan ik evenwel afleiden dat de verhouding tussen het aantal aanslagen van ambtswege die niet gebeurden op basis van een aangifte ten opzichte van het aantal niet-ingediende aangiften ongeveer een op drie bedraagt voor zowel het jaar 2007 als 2008.
Wat was er aan de hand met de andere niet-indieners? Waren dat allemaal vennootschappen in vereffening? Kunt u dit toelichten?
In het antwoord op mijn zelfde vraag nr. 1228 betreffende de aanpassing van de bedragen waarop de forfaitaire aangifte wordt berekend, hebt u geantwoord dat u het niet opportuun vindt die bedragen aan te passen.
Een indexering van die bedragen en van het absolute minimum lijkt mij toch niet meer dan normaal. Waarom bent u van oordeel dat die bedragen niet moeten worden geïndexeerd?
Ik wil u ten slotte ook vragen naar het aantal rechtspersonen dat in 2008 en 2009 geen jaarrekening heeft ingediend bij de Nationale Bank, terwijl zij hiertoe wel verplicht zijn. Hoeveel hiervan lieten ook na een belastingaangifte in te dienen?
09.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, als aanvulling op de toelichting die ik u reeds vorige week heb verstrekt op uw vraag nr. 1228, moet worden gesteld dat in bepaalde gevallen de administratie, ondanks de afwezigheid van een aangifte en al dan niet na verzending van een bericht van aanslag van ambtswege, uiteindelijk kan beslissen geen gebruik te maken van de procedure van aanslag van ambtswege om een aanslag te vestigen.
Hiertoe kunnen meerdere redenen bestaan. Concreet zal dat onder meer het geval zijn wanneer de belastingplichtige in faling is of geen activiteiten meer uitoefent. In dit laatste geval kan dat bijvoorbeeld gebeuren bij het uitblijven van de definitieve sluiting van de vereffening.
Ook kan het gaan om vennootschappen met een geringe activiteit en/of waarbij na onderzoek blijkt dat ze verlieslatend zijn. Dit neemt niet weg dat aan dergelijke ondernemingen administratieve boetes kunnen worden opgelegd in toepassing van artikel 445 WIB.
Er kan inderdaad overwogen worden om een indexatie van de forfaitaire minima door te voeren. Daar heb ik niets tegen. We kunnen dat misschien na de lopende zaken doen ter voorbereiding van de volgende begroting.
Ten derde, met een schriftelijke vraag is het misschien mogelijk maar met een mondelinge vraag kunnen wij geen dergelijke studie met de cijfers van 2008 en 2009 presenteren. Ik ben bereid om een studie aan te vragen rond het aantal rechtspersonen die in 2008 en 2009 geen jaarrekening hebben ingediend bij de NBB ook al zijn ze daartoe verplicht en ook rond de belastingaangifte. Ik zal het aan de Nationale Bank en aan mijn diensten vragen.
09.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Ik zal het antwoord bestuderen. Ik verwacht van u een studie over het derde gedeelte van de vraag.
Het incident is gesloten.
La présidente: M. Bogaert demande le report de ses questions nos 1331 et 1332.
- M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "un échange d'informations contenues dans la liste HSBC entre la France et la Belgique" (n° 1401)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'utilisation par l'administration fiscale des informations transmises par l'État français relatives à des contribuables belges soupçonnés d'évasion fiscale" (n° 1421)
- Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les échanges d'informations fiscales entre la Suisse et la Belgique" (n° 1451)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les renseignements sur des titulaires de comptes HSBC transmis par les autorités françaises à l’administration fiscale belge" (n° 1492)
- de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de uitwisseling van informatie uit de HSBC-lijst tussen Frankrijk en België" (nr. 1401)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het gebruik door de belastingadministratie van informatie afkomstig van de Franse overheid met betrekking tot Belgische belastingplichtigen die verdacht worden van belastingontduiking" (nr. 1421)
- mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de uitwisseling van fiscale informatie tussen Zwitserland en België" (nr. 1451)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de gegevens van HSBC-rekeninghouders die door de Franse autoriteiten aan de Belgische belastingadministratie werden bezorgd" (nr. 1492)
10.01 Guy Coëme (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous apprenons par la presse que le ministère des Finances français détiendrait des informations sur plus de 600 contribuables belges suspectés d'évasion fiscale.
Toujours selon les indications dévoilées dans la presse, le ministère des Finances français aurait communiqué à l'administration fiscale belge des renseignements concernant ces 600 contribuables résidant en Belgique. Ces contribuables figureraient sur la liste dérobée par un ancien employé de la banque britannique HSBC dans une de ses filiales suisses en 2009.
L'administration fiscale française détiendrait ladite liste. Or nous savons que celle-ci contient des dizaines de milliers de noms, dont ceux de Français soupçonnés d'évasion fiscale.
Il semble qu'un échange d'informations aurait eu lieu entre votre administration et le ministère des Finances français en juillet dernier. Plusieurs centaines de Belges seraient effectivement repris dans cette liste.
Monsieur le ministre confirmez-vous les informations contenues dans la presse? Les informations que votre administration a reçues de la France ont-elles été obtenues de manière légale? C'est important. Des enquêtes sont-elles en cours? Votre administration a-t-elle pris contact avec ces contribuables afin qu'ils s'en expliquent?
10.02 Dirk Van der Maelen (sp.a): Het Franse ministerie van Financiën zou de Belgische fiscale administratie inlichtingen hebben verstrekt over enkele honderden Belgische belastingplichtigen op de zogenaamde HSBC-lijst.
Heeft de Franse fiscus deze lijst spontaan aan de Belgische autoriteiten bezorgd? Was deze informatie-uitwisseling het gevolg van een vraag van de Belgische fiscus aan de Franse fiscus?
In het geval het geen spontane informatie-uitwisseling betreft, wanneer werd de Franse fiscus om deze inlichtingen verzocht?
Wanneer heeft de Belgische fiscus deze inlichtingen ontvangen?
Op hoeveel belastingplichtigen heeft de lijst betrekking? Hoeveel daarvan zijn natuurlijke personen?
Werd aan de betrokken belastingplichtigen reeds een vraag om inlichtingen verstuurd? Zo ja, wanneer? Zo neen, waarom niet?
10.03 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, je peux confirmer aux membres de la commission que le 7 juillet 2010, l'Inspection spéciale des impôts a effectivement reçu de l'administration fiscale française des renseignements concernant plusieurs centaines de contribuables belges de la banque HSBC.
Ces renseignements ont été transmis légalement conformément aux dispositions de la convention préventive de la double imposition conclue avec la France le 10 mars 1964 et de la directive européenne 77/799 du 19 décembre 1977.
Les renseignements obtenus qui, comme déjà précisé, concernent plusieurs centaines de contribuables belges ont fait l'objet d'un examen approfondi et d'une analyse avant de pouvoir procéder à des actions concrètes à l'encontre des contribuables impliqués.
En l'espèce, une approche juridique correcte et uniforme pour tous les contribuables est assurée. Cet examen et cette analyse sont actuellement terminés. Des explications complémentaires seront sous peu demandées aux contribuables impliqués. Dans l'état actuel des choses, il est prématuré d'avancer des données chiffrées en la matière.
Ik zal aan mijn administratie een splitsing tussen de rechtspersonen en de natuurlijke personen vragen. Ik zal hierop terugkomen met de resultaten na de acties van mijn administratie. Dit is perfect legaal, op basis van het verdrag met Frankrijk.
10.04 Guy Coëme (PS): Je remercie M. le ministre pour ses explications.
10.05 Dirk Van der Maelen (sp.a): Ik wil eerst even checken of ik het goed heb begrepen. De inlichtingen zijn aangekomen op 7 juli? Dan is er een analyse gebeurd. De vragen om inlichtingen moeten nog vertrekken naar de belastingplichtigen?
10.06 Minister Didier Reynders: Dit is het antwoord van mijn administratie.
10.07 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mag ik er een vraag aan toevoegen?
10.08 Minister Didier Reynders: Ja.
10.09 Dirk Van der Maelen (sp.a): Kunt u mij zeggen hoeveel van degenen die op die lijst stonden een regularisatie hebben aangevraagd?
10.10 Minister Didier Reynders: Ik zal het vragen. Ik heb geen idee, maar ik zal het vragen.
10.11 Dirk Van der Maelen (sp.a): Hoeveel van degenen die op de lijst staan, hebben bijvoorbeeld via de dienst Voorafgaande Beslissingen een regularisatie doorgevoerd. Die informatie zou ik ook graag krijgen. Ik begin vermoedens te krijgen.
La présidente: Nous transmettrons ce complément de réponse à la commission.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
À sa demande, les questions nos 1488, 1489 et 1490 de M. Van der Maelen sont transformées en questions écrites.
- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de berichten over de sluiting van registratiekantoren" (nr. 1470)
- de heer Theo Francken aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de berichten over de sluiting van registratiekantoren" (nr. 1500)
- de heer Franco Seminara aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de geplande sluiting van een aantal registratiekantoren" (nr. 1554)
- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les informations relatives à la fermeture de bureaux d'enregistrement" (n° 1470)
- M. Theo Francken au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les informations relatives à la fermeture de bureaux d'enregistrement" (n° 1500)
- M. Franco Seminara au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le projet de fermeture de certains bureaux d'enregistrement" (n° 1554)
11.01 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij hebben in de kranten kunnen lezen dat er, wat de organisatie van uw departement betreft en meer bepaald de registratiekantoren, een reorganisatie op stapel staat. Er bereikt ons ook een aantal individuele berichten. In deze tijden van elektronische communicatie mag dat u niet verbazen. Het zou gaan om de sluiting van zevenenzestig registratiekantoren.
Mijnheer de minister, bevestigt u dat uw departement bezig is met de reorganisatie van de registratiekantoren? Binnen welk tijdskader zal die reorganisatie zich voltrekken, althans als zij doorgaat? Is dat iets dat over vele jaren zal gebeuren of is dit volgend jaar al aan de orde?
Klopt de informatie dat in 2011 reeds achtenveertig registratiekantoren zullen worden gesloten? Welke afspraken zullen er met het personeel worden gemaakt? Op welke manier zal de dienstverlening naar de burger gewaarborgd blijven?
Waar zullen er zogenaamde infocentra worden uitgebouwd? Is het de bedoeling om lokaal iets over te laten dat men dan een infocentrum noemt? Kunt u daarover wat uitleg geven? Is het de bedoeling om een soortgelijke operatie uit te voeren voor de btw- en belastingkantoren?
11.02 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit mij aan bij de vragen van de vorige spreker.
Welke registratiekantoren staan op de lijst? Over welke gemeenten gaat het? Zullen mensen worden overgeplaatst? Hoeveel en naar waar?
La présidente: M. Seminara n’est toujours pas présent pour poser sa question. S'il arrive entre-temps, il aura l'occasion de répliquer.
11.03 Minister Didier Reynders: Zoals ik hier op andere mondelinge vragen kon antwoorden, bevatten de in 2001 voorgelegde conclusies van het Coperfin-plan een gedeelte over de gebouwen. Gelet op de geplande vermindering van het personeelsbestand en met het oog op een vereenvoudiging voorzagen zij in de hergroepering van een aanzienlijk aantal vestigingen.
Ik herinner eraan dat mijn departement er destijds bijna 600 had voor allerlei administraties. Sindsdien is er een en ander verwezenlijkt, voornamelijk in de grote stadscentra. De operaties konden plaatsvinden zonder dat de kantoren minder toegankelijk werden voor de bevolking in de verschillende grote centra. De situatie is natuurlijk helemaal anders, zodra een herstructurering buiten de grote centra wordt overwogen.
Ik heb er steeds naar gestreefd en zal er steeds naar streven om een kwaliteitsvolle dienstverlening in de nabije omgeving te behouden. Die dienstverlening kan niet zonder correcte toegankelijkheidsvoorwaarden voor de bevolking.
Ik heb mijn administratie gevraagd rekening te houden met dat essentiële aspect, dat nauw samenhangt met de opdracht van openbare dienst die de FOD Financiën dient te vervullen, alvorens een verhuis van kantoren te overwegen. Pas als het behoud van een dienstverlening in de nabije omgeving is verzekerd, kan een verhuis plaatsvinden.
Ik maak er geen geheim van dat er studies zijn uitgevoerd die voor sommigen een bron van ongerustheid kunnen zijn. De administratie van de patrimoniumdocumentatie overweegt bijvoorbeeld om bepaalde diensten van de registratie te hergroeperen rond de hypotheekbewaringen, met behoud van lokale antennes op bepaalde plekken.
Er werd mij nog geen enkel concreet dossier ter goedkeuring voorgelegd. Zoals ik zopas heb beklemtoond, kan er alleen een overplaatsing plaatsvinden als dienstverlening in de nabije omgeving is verzekerd en na voorafgaande contacten met de betrokken gemeentelijke overheden, met de representatieve vakorganisaties van het departement en met het betrokken personeel.
In die omstandigheden is het onmogelijk te zeggen dat er vanaf 2011 kantoren gesloten zouden kunnen worden. Dezelfde regels zullen gelden voor de andere administraties van mijn departement. De dienst MKDV, Multi-Kanaal Dienstverlening, bevat thans, naast het contactcenter, een infocenter in de Financietoren in de Paleizenstraat te Brussel.
Over de locatie van andere infocentra werd tot dusver nog niet beslist.
Ik herhaal dat wij enkel beslist hebben over de locaties in de grote steden, wat tot nu toe geen enkel probleem voor de bevolking heeft opgeleverd. Ik wacht op voorstellen voor andere dossiers. Ik heb ter zake nog geen beslissing genomen.
11.04 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en voor de toelichting die u hebt gegeven.
Op zich ben ik geen tegenstander van het feit dat u diensten reorganiseert, zeker niet gezien het feit dat er nu bij de registratiekantoren, de hypotheekkantoren en het kadaster zowel dubbel als driedubbel werk gebeurt. Alle, voornoemde diensten werken naast elkaar, wat uit de tijd is. Over het feit dat er voor bedoelde diensten naar een oplossing op het vlak van zowel de informatica en de toegankelijkheid als het samenbrengen van de kantoren wordt gezocht, ben ik duidelijk geweest, ik ben voorstander.
Anderzijds – u hebt hier ook aandacht aan besteed – moet de dienstverlening worden gegarandeerd. Zulks geldt zeker voor de Federale Overheidsdienst Financiën. Ik ben ter zake natuurlijk erg benieuwd.
U merkt zelf op dat de reorganisatie in grote steden weinig of geen problemen op het vlak van de herlokalisatie van personeel en de toegankelijkheid en dienstverlening voor het grote publiek met zich brengt. In de kleinere gemeenten en steden zal zulks waarschijnlijk een ander paar mouwen zijn.
Ik ben erg benieuwd in welke mate de infocentra ter zake een oplossing kunnen brengen. U weet dat een ander overheidsbedrijf, De Post, met postpunten heeft gewerkt. Zij zijn voor de ene gemeente een oplossing, maar voor een andere gemeente soms niet.
De btw- en belastingkantoren zijn een ander paar mouwen. Voor voornoemde kantoren zal de hergroepering niet van een leien dakje lopen. Zoals u echter zelf hebt aangegeven, hebt u momenteel geen dossiers over bedoelde hergroepering.
Ik volg het dossier van de samenvoeging van de hypotheekkantoren, de registratiekantoren en het kadaster op. Ik zal in de praktijk zien hoe een en ander zal verlopen. Desgevallend kom ik bij u op de kwestie terug.
11.05 Theo Francken (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.
La présidente: Monsieur Seminara, je vais vous donner la parole.
11.06 Franco Seminara (PS): Madame la présidente, veuillez excuser mon retard. Monsieur le ministre, mon cher collègue, M. Guy Coëme, m'a informé que la situation était à l'étude. Cela me réconforte.
Cela reste tout de même une préoccupation de nos citoyens. Je trouve que dans le contexte actuel, le service public a toute sa place et toute sa raison d'être. C'est important de le dire. Je pense que c'est la mission première des hommes politiques que de donner un service public à la hauteur des attentes des citoyens.
Je vous remercie, monsieur le ministre, pour cette virtualité.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le statut des accueillantes d'enfants à domicile" (n° 1440)
12 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het statuut van de onthaalouders" (nr. 1440)
12.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 23 novembre dernier, j'ai interrogé votre collègue Mme Milquet sur l'état d'avancement du dossier du statut des accueillantes d'enfants à domicile. Celle-ci m'a répondu qu'un accord relatif au statut complet pour les accueillantes d'enfants était quasi intervenu avant que le gouvernement ne tombe en affaires courantes.
Voilà en substance sa réponse du 23 novembre dernier: "Pour rappeler les termes de la proposition telle qu'elle était sur la table au moment où le gouvernement est tombé – ce qui date déjà de plusieurs mois –, il s'agissait, premièrement, de l'octroi, dès le 1er janvier 2011, du statut complet de travailleur salarié pour les accueillantes d'enfants qui entreraient dans le système à partir de cette date. Deuxièmement, de l'application de tous les droits de sécurité sociale, y compris le droit aux vacances annuelles et au chômage complet, ce qui n'est pas le cas dans le statut partiel actuel. Cette application du droit du travail impliquait la conclusion d'un vrai contrat de travail, la perception d'un vrai salaire et la fixation d'un niveau de rétribution au moins égal au revenu minimum mensuel garanti (RMMG) incluant 12 mois de salaire, le simple pécule, le double pécule de vacances en cas d'application du statut d'employé – le double pécule correspondant à 92 % du salaire mensuel –, une prime de fin d'année éventuelle et une indemnité de frais forfaitaires non imposable.
À ce sujet, nous terminions les discussions avec le ministre des Finances, parce que c'était là Ia subtilité qui permettait aux différentes accueillantes de ne rien perdre en termes financiers. On avait imaginé ce système fiscal comme une indemnité de frais forfaitaires non imposable qui correspondait, en fait, à un remboursement de frais consentis par l'accueillante pour le compte de son employeur (frais de chauffage, de nourriture, de matériel d'aménagement)."
Monsieur le ministre, confirmez-vous ce quasi-accord avec votre collègue ministre de l'Emploi au moment où le gouvernement est tombé? En quoi consistait-t-il exactement? Êtes-vous prêt à reprendre la discussion sur ce dossier? Si on est arrivé à un quasi-accord, peut-être est-il possible de l'examiner au parlement via des initiatives parlementaires? Le futur gouvernement pourra ainsi disposer d'un dossier "ficelé" qui pourrait profiter rapidement aux accueillantes.
12.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, chère collègue, je voudrais d'abord vous préciser qu'il n'existait pas une mais trois propositions sur la table quand le gouvernement est tombé en affaires courantes, pour reprendre la formule. Il n'y avait absolument pas d'accord en la matière et les discussions s'annonçaient encore longues. En effet, il s'agit d'un dossier dans lequel toute une série de compétences s'entremêlent et qui nécessite la plus grande prudence, vu les impacts financiers certains sur les accueillantes elles-mêmes, mais aussi sur le budget des Communautés et/ou du fédéral.
Au sujet des Communautés, il faut savoir qu'attribuer aux accueillantes un salaire net équivalent à une indemnité non imposable oblige les Communautés à une dépense supérieure de plusieurs dizaines de millions d'euros à prévoir dans les circonstances budgétaires actuelles.
Ensuite, le fait de changer le statut des accueillantes conventionnées aura des conséquences directes sur le calcul de leur impôt final, comme la disparition du quotient conjugal. Ceci aura comme conséquence un pouvoir d'achat en baisse. J'ai d'ailleurs demandé plusieurs fois à la ministre de l'Emploi de prévenir les représentants des accueillantes à ce sujet.
Enfin, je précise que ce que prétend la ministre de l'Emploi sur mon accord ou quasi-accord quant à la mise en place d'un système fiscal de subsidiation directe des Communautés via la mise en place d'une hypothétique dispense de précompte professionnel est totalement faux, pour diverses raisons. Il y a entre autres le fait que c'est discriminatoire quant à la différence avec les accueillantes employées de maisons d'enfants. Cela pose des questions quant à l'application de cette dispense pour les autres employées relevant de la même CCT, ce qui engendrerait un dérapage budgétaire au niveau fédéral. Le précompte professionnel est sujet à diverses variations pour enfants à charge pour isolés et on ne peut se permettre de tromper les Communautés sur des montants qui feront finalement l'objet d'une dispense. La mise en place d'un tel système va décaler la charge budgétaire sur le fédéral.
Pour terminer, il est curieux de prétendre à une subsidiation des Communautés dans un domaine particulier au moment où se déroulent des négociations qui vont, je suppose – on est à deux doigts d'un accord –, régler l'ensemble de ces relations financières entre l'État, les Communautés et les Régions d'une manière plus simple, harmonieuse et transparente.
J'ajoute que, pour ce qui concerne la proposition qui a fait l'objet d'une démarche de la part de ma cellule fiscale, elle visait à ce que le revenu mensuel minimum moyen garanti soit réparti en deux parties: 80 % de salaire et 20 % d'indemnités de frais propres à l'employeur. Le précompte professionnel aurait été calculé selon le barème ordinaire sur 80 %. L'indemnité n'est pas un revenu imposable et n'est donc pas précomptée. Les cotisations sociales, personnelles et patronales auraient été calculées sur le revenu mensuel minimum moyen garanti. Cela nécessitait une circulaire Finances et d'autres petites mises au point.
Je suis rassuré puisque je présume que dans les prochaines heures ou les prochains jours, toutes ces relations entre l'État fédéral et les Communautés vont être très fortement simplifiées.
12.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j'étais un peu étonnée par la proposition qui était sur la table. Je m'étais dit que le fait que tous les acteurs se rendent compte de l'importance de développer des services d'accueil pour la petite enfance afin de développer l'emploi et faire rentrer l'argent dans les caisses était une bonne chose. Manifestement, nous n'en sommes pas là! Je vais relire ce que vous mettez sur la table pour que les discussions puissent continuer.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Hans Bonte aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de veroordeling van Citibank door de correctionele rechtbank van Brussel" (nr. 1443)
13 Question de M. Hans Bonte au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la condamnation de Citibank par le tribunal correctionnel de Bruxelles" (n° 1443)
13.01 Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de minister, op een jaar tijd is rechtgesproken in dit dossier. Ik denk dat dit ook in de geschiedenis van de rechtspraak zeer snel is. U hebt gelijk. De waarheid is dat wij Citibank voor de derde keer voor de rechtbank gedaagd zien worden door de overheid. De eerste twee keer is men weggekomen via een minnelijke schikking. Deze keer, in het dossier Lehman Brothers, heeft men niet op een minnelijke schikking willen ingaan en heeft het parket gedagvaard en Citibank twee weken geleden ook daadwerkelijk veroordeeld.
Dit is in de gespecialiseerde pers omschreven als een historisch arrest omdat men een grote en internationaal vertakte bank en drie bestuurders veroordeelt wegens misleiding van consumenten bij de verkoop van beleggingsproducten. Er waren eveneens overtredingen van de prospectuswet.
Mijnheer de minister, wij hebben hierover in het verleden inderdaad vaak gediscussieerd. Een van de initiatieven die u had aangekondigd was dat de CBFA een onderzoek zou doen naar de handel en wandel van Citibank, parallel met die van de Economische Inspectie.
Het is bijzonder eigenaardig dat, op het moment dat het parket op basis van een dossier van de Economische Inspectie oordeelt om Citibank voor de rechter te dagen en te veroordelen, CBFA met al haar bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het vlak van toezicht van banken tot op vandaag bij mijn weten geen enkele demarche heeft gedaan.
Mijnheer de minister, wat waren de resultaten van het onderzoek van de CBFA? Heeft de CBFA misschien de andere kant opgekeken toen de rechter twee weken geleden zijn uitspraak heeft gedaan? Ik weet in elk geval niet of de CBFA op basis van haar bevoegdheden op het vlak van toezicht en controle op de banken ook maar een sanctie, lichte dan wel zware sanctie, heeft uitgesproken. Ik heb de indruk dat men doelbewust naar de andere kant kijkt, tenzij u mij andere elementen kunt geven.
Zo kom ik tot een volgend element en het zal u niet verbazen dat ik ook minister Van Quickenborne hierover heb ondervraagd. Hij is een beetje minder betrouwbaar, in die zin dat hij wit en zwart zegt naargelang het hem uitkomt en ook nog eens het omgekeerde. In deze heeft hij na het arrest duidelijk gezegd dat Citibank alle klanten die een dadingovereenkomst zijn aangegaan ook 100 % moet vergoeden, conform de sanctie die door de rechter is uitgesproken. Deelt u die mening?
Zo kom ik tot mijn laatste vraag, die evenwel niet vooraf werd ingediend. In elk geval zal het de rest van Europa niet ontgaan zijn – en ik krijg daar echo’s van – al was het maar omdat de rechtbank in Brussel Citibank veroordeelt op basis van internationale reglementering, de zogenaamde MiFID-richtlijnen die in alle Europese lidstaten van kracht zijn, en dat Citibank net dezelfde praktijken heeft toegepast in België als in een aantal andere Europese lidstaten. Voelt u zich geroepen als voorzitter van de Europese Unie, wat ons land nog altijd is, om dit probleem ook nog aan te kaarten, of niet?
13.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Bonte, ik ga ervan uit dat u mij deze vraag stelt als parlementslid en niet in de hoedanigheid van belegger in producten van Lehman Brothers. Op pagina 102 van het vonnis staat immers te lezen dat onder meer een persoon genaamd Hans Bonte is opgenomen in de lijst van personen die in dit dossier werden benadeeld.
Ik ben bereid alle vragen te beantwoorden die het Parlement mij stelt, maar ik ben niet bevoegd om tussenbeide te komen in individuele geschillen tussen een parlementslid en een welbepaalde financiële instelling. Het is de taak van eenieder om mogelijke belangenconflicten waarmee men geconfronteerd kan worden, in goede banen te leiden.
Ik kan mij geenszins aansluiten bij uw lezing van de beslissing die door de correctionele rechtbank genomen is in het dossier Citibank en dit om volgende redenen. Het vonnis heeft betrekking op de inbreuken die gepleegd zijn op de wet van 16 juli 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt. Wat deze inbreuken betreft, verwijs ik naar de vrijwillige hoorzitting van de voorzitter van de CBFA voor de correctionele rechtbank. Het is de voorzitter van de CBFA zelf die heeft aangegeven dat er aanwijzingen waren van inbreuken op de bepalingen van deze wet. Aldus sluit de rechtbank zich aan bij de redenering die door de voorzitter van de CBFA naar voren is geschoven.
Volledigheidshalve onderstreep ik dat de beslissing die genomen is door de correctionele rechtbank geen afbreuk doet aan de administratieve sancties die door de CBFA zouden kunnen worden opgelegd voor het niet-naleven van de reglementaire verplichtingen vanuit administratief oogpunt, weliswaar rekening houdend met het rechtsbeginsel non bis in idem dat inhoudt dat men geen tweemaal voor dezelfde feiten gestraft kan worden. De administratieve en gerechtelijke procedures zijn afzonderlijke procedures die van elkaar verschillen. Gezien het beroepsgeheim van de CBFA kan ik mij overigens niet uitspreken over de lopende procedures bij een onafhankelijke, niet-parastatale autoriteit zoals de CBFA.
Met betrekking tot de door haar vastgestelde inbreuken op de wet betreffende de handelspraktijken heeft de correctionele rechtbank er overigens zelf op gewezen dat de CBFA niet bevoegd is op basis van die wet. De voorzitter van de CBFA heeft dat trouwens zelf herhaaldelijk onderstreept.
In verband met de gevolgen van voornoemd vonnis voor de leiders van Citibank is het als minister niet aan mij om in de plaats te treden van een onafhankelijke administratieve autoriteit. Het directiecomité van de CBFA zal de professionele betrouwbaarheid van de betrokkenen effectief opnieuw moeten onderzoeken indien zij een functie van effectief leider uitoefenen of zouden uitoefenen bij een kredietinstelling. Bij dat onderzoek door de CBFA zal rekening worden gehouden met de vereisten inzake de professionele betrouwbaarheid van bankleiders die voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 18 en 26bis van de bankwet van 22 maart 1993.
Indien de CBFA zou besluiten dat een persoon niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden van professionele betrouwbaarheid zoals vereist door de bancaire regelgeving, heeft dit voor deze persoon onherroepelijk tot gevolg dat hij niet langer mag deelnemen aan de effectieve leiding van een kredietinstelling of een andere instelling die onderworpen is aan een zogenaamd prudentieel controlestatuut.
Meer algemeen wil ik er trouwens op wijzen dat de Ecofin-raad er op mijn uitdrukkelijk verzoek voor heeft gezorgd dat het minimumbedrag van de tegenprestatie per belegger, vanaf wanneer een aanbieding niet langer als een openbare aanbieding wordt beschouwd, met twee is vermenigvuldigd. Daarvoor is de drempel nu opgetrokken van 50 000 euro naar 100 000 euro. Een aanbieding waarbij de tegenprestatie per belegger tussen 50 000 euro en 100 000 euro bedraagt, zal voortaan ook als een openbare aanbieding worden beschouwd. Dat impliceert dat een prospectus zal moeten worden gepubliceerd. Die stap voorwaarts is allerminst anekdotisch, gelet op de problemen die in bepaalde dossiers, waaronder het door u geciteerde dossier, zijn gerezen, waarbij coupures van 50 000 euro werden uitgegeven om aan de prospectusverplichting te ontsnappen.
Bovendien weet u dat de CBFA, in het kader van de Twin Peakswet, op haar verzoek nieuwe bevoegdheden zal ontvangen in regelgevend opzicht, inzonderheid op het vlak van de traceerbaarheid van financiële producten en dat zij bevoegd is voor het toezicht op reclame voor bankrekeningen. Die nieuwe bevoegdheden van de CBFA sluiten overigens aan bij de opdrachten van ESMA, de nieuwe Europese autoriteit, die overigens bevoegd zal zijn om de commercialisering van zogenaamde toxische producten onder bepaalde voorwaarden te verbieden.
Dit wat de lezing van het vonnis betreft, maar ook een aantal commentaren op de evolutie van de wetgeving, niet alleen in België maar ook op Europees vlak.
13.03 Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de minister, ik heb nog maar zelden – bijna nooit, meen ik – geweten dat een minister, zoals u deed in het begin van uw antwoord, suggereert dat er een particuliere relatie is tussen mij en die bank. Ik heb ook nog nooit geweten dat een minister het zich permitteert op zo’n manier de privacywetgeving naast zich te leggen. Ik zal die boodschap dan ook doorgeven aan de persoon die intussen al alles heeft gedaan om uit de commotie te blijven en om zijn privacy maximaal te beschermen en die ook naar de naam Hans Bonte luistert.
Voor alle duidelijkheid, mijnheer de minister, het gaat niet over mij. Het gaat om een naamgenoot. Het verbaast mij ten zeerste dat u dat hebt gegeven en dat u het hier durft te formuleren. Die persoon heeft zich in het verleden al moeten verantwoorden. Hij heeft toen al te kennen gegeven dat hij het niet zal tolereren. Ik kan niet anders dan de suggererende toon te betreuren die u in het begin van uw antwoord aannam.
U zult zien, mijnheer de minister, dat de geboorteplaats van de betrokkene u niet verder helpt. Dit toont wel aan dat u veel verder dan uw bevoegdheid u toelaat inzage in het dossier hebt gekregen. Veel verder! Ik zal mij dan ook informeren over welke stappen wij ter zake binnen onze democratische spelregels kunnen ondernemen.
Over de grond van de zaak het volgende, mijnheer de minister. Natuurlijk bent u een beetje het slachtoffer van het gebrek aan engagement dat bij de CBFA aanwezig is om te doen waartoe zij wettelijk verplicht is. Wij moeten met zijn allen vaststellen dat de CBFA vragende partij is om dat toezicht niet langer uit te oefenen. Ik heb goede vermoedens waarom. In het verleden heeft de CBFA immers niet bewezen het te willen of te kunnen doen.
Alle sanctiemogelijkheden zijn voorhanden om administratief, los van de rechterlijke uitspraak, preventief op te treden. De inspectiediensten van minister Van Quickenborne doen ter zake schitterend werk. Zij maakten een compleet dossier op, op basis waarvan de bank is veroordeeld, en toch laat de CBFA na iets te doen.
De conclusie is dezelfde als de voorbije jaren, de CBFA blijft de politiek voor schut zetten.
Wat het eerste deel van uw antwoord betreft, dat zal ongetwijfeld een vervolg krijgen.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le régime fiscal des provisions techniques des entreprises d'assurance" (n° 1481)
14 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de belastingregeling voor de technische voorzieningen van de verzekeringsondernemingen" (nr. 1481)
14.01 Christian Brotcorne (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, je conviens qu'il s'agit d'une question très technique qui porte sur le régime fiscal à adapter ou déterminer pour les provisions techniques des entreprises d'assurance.
Jusqu'à la fin des années 90, les provisions techniques des entreprises d'assurance étaient soumises à de simples circulaires de l'administration, ce qui rendait le régime peu sécurisant, ce qui a conduit le Code des impôts sur les revenus à se renforcer d'un article 194bis qui précisait que "ces provisions techniques (…) sont exonérées dans les limites et aux conditions déterminées par le Roi".
De fait, un arrêté royal a été pris; cependant, il ne visait que deux provisions techniques dans ses articles 73/1 à 73/4.
Néanmoins, il subsiste d'autres types de provisions utilisées par les entreprises d'assurance. À ce propos, on me dit que des difficultés peuvent voir le jour puisqu'il existe diverses possibilités d'application ou d'interprétation de régime fiscal. Au moins trois.
La première résulte de deux circulaires de votre administration, l'une du 29 avril 1999 et une autre du 26 avril 2000, qui considèrent qu'il faut adopter la position commune pour toutes les provisions et que celles-ci sont donc normalement imposables au sens de l'article 25, 5° du CIR 92.
La deuxième hypothèse résulte de la décision du tribunal de première instance de Namur, dans un jugement du 5 février 2007: elle considère que ces provisions techniques n'obéissent à aucune condition de limitation légale ou réglementaire. Par conséquent, en fonction de la Convention européenne des droits de l'homme et même de notre Constitution, il ne peut y avoir d'impôt s'il n'existe aucun texte légal en la matière. Ces provisions seraient donc exemptées d'impôt.
Si c'est le cas, par rapport aux deux types de provisions visées par les arrêtés royaux, on pourrait se demander s'il n'y a pas discrimination.
Enfin, une troisième hypothèse n'est pas à exclure: que ces provisions techniques non réglées par arrêté royal relèveraient encore des anciennes dispositions administratives puisque aucune norme juridique n'en aurait réellement modifié le régime fiscal d'alors.
Monsieur le ministre, je pense qu'il conviendrait de faire la clarté sur le statut fiscal de ces provisions. Je concède que la question est très technique, mais elle vise pas mal d'entreprises et un grand pan stratégique de notre économie. J'attends avec intérêt les précisions que vous voudrez bien m'apporter.
14.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Brotocorne, je vais tenter de le faire. Bien que les provisions techniques des entreprises d’assurance soient des provisions très spécifiques à ces entreprises, elles sont en principe considérées comme des provisions imposables, conformément à l’article 25 5° du Code des impôts sur les revenus 92. L’article 194bis du CIR 92 prévoit néanmoins que les provisions techniques des entreprises d’assurance peuvent être exonérées dans les limites et aux conditions fixées par le Roi. En conséquence et dans l’état actuel des choses, les provisions techniques qui ne sont pas visées aux articles 73/1 à 73/4 de l’arrêté royal d’exécution du CIR 92, les provisions pour égalisation et catastrophe et les provisions pour prime non acquise, et pour lesquelles aucune disposition administrative spécifique n’est d’application, doivent toujours, en principe, être considérées comme des réserves imposables.
Par ailleurs, je peux vous faire savoir que l’administration a introduit un recours auprès de la cour d’appel contre le jugement du tribunal de première instance de Namur du 5 février 2007.
14.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le ministre, je peux déduire de votre réponse que le jugement du 5 février 2007 n’est aujourd’hui pas définitif.
14.04 Didier Reynders, ministre: D’après ce que me dit mon administration.
14.05 Christian Brotcorne (cdH): Et si le jugement du tribunal de première instance devait se confirmer, vous seriez évidemment dans une situation difficile!
14.06 Didier Reynders, ministre: Bien sûr. On attendra la décision de la cour d’appel.
14.07 Christian Brotcorne (cdH): Par contre, vous excluez l’hypothèse de revenir aux anciennes dispositions administratives. Vous faites bien référence à l’article 25, 5° du CIR. Elles sont donc taxables. Nous en resterons là pour l’instant.
Het incident is gesloten.
La présidente: M. Bracke n'est pas là et ne s'est pas excusé, ses questions n° 1493 et n° 1494 sont donc retirées.
Mme Boulet n'est pas là et ne s'est pas excusée, sa question n° 1528 est retirée.
15 Question de M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "une réforme éventuelle des intérêts notionnels" (n° 1569)
15 Vraag van de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "een eventuele hervorming van de notionele interestaftrek" (nr. 1569)
15.01 Guy Coëme (PS): Madame la présidente, ce n'est sans doute pas aujourd'hui que nous allons conclure ce vaste débat, d'autant plus qu'en affaires courantes, il serait bien difficile de changer les choses.
Il n'empêche que les déclarations récentes de M. Colmant m'amènent à poser un certain nombre de questions et d'envisager peut-être le futur de cette mesure, dont je ne conteste pas qu'elle puisse être efficace mais qui coûte néanmoins fort cher de notre point de vue.
Monsieur le ministre, il apparaît que certaines grandes entreprises usent et abusent de ce mécanisme pour éviter l'impôt. De ce fait, certaines d'entre elles enregistrent des bénéfices importants sans pour autant contribuer à l'impôt des sociétés. Nous pensons que ce mécanisme doit être revu.
Selon M. Colmant, il apparaît clair que certaines modifications doivent être apportées à ce mécanisme des intérêts notionnels. La mesure coûte beaucoup plus que ce qui avait été prévu. Toujours selon M. Colmant, il serait relativement aisé de diminuer son coût d'au moins 50 % tout en instaurant un système plus juste.
J'ai été quelque peu étonné par ses paroles.
Monsieur le ministre, seriez-vous favorable à l'instauration d'une série de correctifs en matière d'intérêts notionnels? Quelles pourraient être les solutions à apporter? Ne pensez-vous pas qu'il serait plus logique de ne déduire les intérêts notionnels que sur la base des bénéfices réellement réinjectés dans l'entreprise et non sur les bénéfices distribués aux actionnaires?
En ce qui concerne l'évolution des taux,
pourriez-vous nous donner plus d'indications quant au taux appliqué
actuellement? Pourriez-vous nous donner une estimation du coût budgétaire si le
taux utilisé était, comme le propose M. Colmant, le taux d'intérêt allemand?
15.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, cher collègue, je vais également tenter d'être bref.
Je reste convaincu que le système de déduction pour capital à risque a joué un rôle positif dans l'économie de nos entreprises en favorisant leur capitalisation et je me réjouis d'entendre que vous êtes toujours favorable au fondement même de cette déduction sur le principe.
Je suis ouvert à la discussion sur toute proposition d'amélioration de la mesure. Toutefois, dois-je vous rappeler que nous sommes actuellement en affaires courantes et qu'il n'est pas opportun que le gouvernement prenne des mesures d'une telle ampleur.
Les idées de M. Colmant auxquelles vous faites référence – je suis d'ailleurs très heureux que l'on cite énormément mon ancien chef de cabinet au sein du parlement, ce qui démontre une certaine qualité dans le choix des personnes….
15.03 Guy Coëme (PS): (…)
15.04 Didier Reynders, ministre: Je dis simplement que je me réjouis de cette situation!
Les questions que vous posez aujourd'hui et les propositions de loi déjà sur la table pourraient alimenter une réflexion globale sur le sujet.
Quant au taux d'intérêt applicable, il est fixé en tenant compte de la moyenne des indices de référence J (obligations linéaires 10 ans) publiés mensuellement par le Fonds des rentes tel que visé à l'article 9, §1er, de la loi du 4 août 1992 relative aux crédits hypothécaires pour la pénultième année précédent celle dont le millésime désigne l'exercice d'imposition. Ce taux applicable ne peut, pour chaque exercice d'imposition visé, s'écarter de plus d'un point du taux appliqué au cours de l'exercice d'imposition précédent.
Le Roi peut, par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres, décider de ne pas appliquer cette limite et fixer un autre taux, limité par le taux correspondant à l'indice de référence J (obligations linéaires 10 ans) de la pénultième année précédent celle dont le millésime désigne l'exercice d'imposition. Le taux déterminé ne peut toutefois être supérieur à 6,5 %. Le Roi peut, par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres, déroger à ce dernier plafond.
Pour les sociétés qui, sur la base de l'article 15 du Code des sociétés, sont considérées comme petites sociétés pour l'exercice d'imposition lié à la période imposable au cours de laquelle elles ont bénéficié de la déduction pour capital à risque, le taux déterminé, comme expliqué précédemment, est majoré d'un demi-point.
Concrètement, pour les exercices d'imposition 2011 et 2012, l'article 132 de la loi-programme du 23 décembre 2009 réduit le plafond au taux de 3,80 %. Le taux de déduction pour l'exercice d'imposition 2011 a ainsi été limité à 3,80 %, 4,30 % pour les PME. Je puis déjà vous dire que le taux pour l'exercice d'imposition 2012 devrait, quant à lui, avoisiner les 3,40 %, 3,90 % pour les PME.
En ce qui concerne une estimation budgétaire des conséquences des modifications de certaines modalités, je pourrais charger mon administration d'en étudier la question mais, je le répète, ce serait plutôt la tâche d'un gouvernement de plein exercice d'avancer dans cette voie. Toutefois, je vais demander qu'on vous fasse parvenir le calcul qui avait déjà été réalisé lorsqu'on a fait la réduction à 3,80 %. Cela permet de voir par point de base ou par dizaine de point de base quelle serait la différence dans le coût budgétaire de la mesure
15.05 Guy Coëme (PS): Madame la présidente, dans la situation actuelle dans laquelle se trouve le ministre des Finances, le débat est surréaliste. Je n'insiste pas aujourd'hui. Je le remercie par ailleurs pour les précisions techniques qu'il a bien voulu nous communiquer. Nous reviendrons évidemment sur ce sujet, prochainement je l'espère.
L'incident est clos.
La présidente: Mme Fonck a transformé sa question n° 1558 en question écrite. La question n° 1593 de M. Gilkinet est également transformée en question écrite. Mme Boulet demande le report de sa question n° 1528.
16 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de verloederde staat van de Plantentuin van Meise" (nr. 1633)
16 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le délabrement du Jardin botanique de Meise" (n° 1633)
16.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, reeds in 2001 werd beslist om de Plantentuin van Meise over te dragen aan de Vlaamse Gemeenschap. Dat heeft al heel wat voeten in de aarde gehad. Gedurende die periode is er weinig in de Plantentuin geïnvesteerd, waardoor de infrastructuur momenteel te kampen heeft met een hele reeks problemen zoals vochtinsijpeling, verzakking van de grond en lekkende daken.
In een interview van vorige week hoorde ik dat slechts twee van vier aanwezige stookketels operationeel zijn. Bij vrieskou zoals de afgelopen weken schept dat natuurlijk veel problemen voor al die kwetsbare planten. Het probleem sleept nu al verscheidene jaren aan. Op het ogenblik probeert het personeel met behulp van eigen middelen de noodzakelijke aanpassingen en herstellingen te doen, wachtend op een duurzame oplossing. Die oplossing lijkt er echter voorlopig niet te komen.
Wat is eigenlijk de huidige stand van zaken in verband met de overdracht? Waar situeert het probleem zich momenteel nog? Welke aanpassingen heeft de Regie der Gebouwen in de voorbije tien jaar nog uitgevoerd als antwoord op de geschetste problemen? Heeft de federale regering nog plannen om financiële steun te verlenen om de ernstige situatie van vandaag op te lossen?
16.02 Minister Didier Reynders: Sinds juni, juli 2001 is men nog niet tot een vergelijk kunnen komen tussen de Gemeenschappen. Bijgevolg kon de overdracht aan de Vlaamse Gemeenschap niet plaatsvinden. De federale overheid heeft reeds verschillende pogingen ondernomen om in het Overlegcomité tot een oplossing te komen, evenwel zonder resultaat.
Ingevolge het besluit van het Overlegcomité van 21 april 2004 heeft de Regie der Gebouwen 1,5 miljoen euro geprefinancierd voor de renovatie van enkele serres. Dat bedrag dient bij de overdracht terugbetaald te worden door de Vlaamse Gemeenschap.
Gelet op de nakende overdracht sinds 2001 staat de inspectie van Financiën, geaccrediteerd bij de Regie der Gebouwen, slechts toe dat enkel de meeste dringende veiligheids- en instandhoudingswerken kunnen worden uitgevoerd. Op basis van de prefinanciering van de Regie der Gebouwen voor 1,5 miljoen euro mocht de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks werken uitvoeren en bekostigen.
Voor het vervangen van twee verwarmingsketels wou de Vlaamse Gemeenschap niet langer de prefinancieringsformule hanteren. Ze heeft de werken in eigen beheer uitgevoerd en de kosten gedragen. De kostprijs van de werken is mij onbekend. Met inbegrip van de vermelde prefinanciering van 1,5 miljoen euro heeft de Regie der Gebouwen meer dan 5,2 miljoen uitgaven de voorbije tien jaar ten laste genomen in de Nationale Plantentuin. De destijds met het oog op de overdracht opgemaakte inventaris van de uit te voeren werken geldt nog steeds.
Misschien komt er de komende uren een oplossing voor de transfer naar de Vlaamse Gemeenschap dankzij de onderhandelingen tussen de zeven partijen, net zoals voor veel andere vragen.
16.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, het is eigenlijk teleurstellend dat het zoveel tijd in beslag neemt om het domein over te dragen. Ik weet dat Vlaanderen er 2,5 miljoen euro in geïnvesteerd heeft om de ergste problemen op te lossen. Ik vind het heel jammer dat er zoveel natuurrijkdom verloren kan gaan, doordat de politiek er niet uitkomt. Ik hoop dat de onderhandelingen ertoe leiden dat het zo snel mogelijk wordt overgedragen.
Ik snap niet waarom er door de federale overheid niet meer inspanningen kunnen geleverd worden. Als wij de Plantentuin volledig teniet zien gaan door de koude, zijn wij wel heel veel geld kwijt.
16.04 Minister Didier Reynders: Er is geen akkoord over de overdracht. Ik heb daar overigens niets op tegen.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 18.30 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.30 uur.