Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et
de la Fonction publique |
Commissie
voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt |
du Mercredi 1 décembre 2010 Matin ______ |
van Woensdag 1 december 2010 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.16 uur en voorgezeten door de heer Ben Weyts.
La séance est ouverte à 10.16 heures et présidée par M. Ben Weyts.
01 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "open data bij de overheid" (nr. 111)
01 Question de M. Peter Dedecker au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les données ouvertes ('open data') au sein de l'administration" (n° 111)
01.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, u kent het verhaal van iRail, dat in 2008 door de heer Yeri Tiete op vrijwillig initiatief werd gelanceerd. In 2010 werd het door de NMBS aangevochten omdat hij gebruikmaakte van NMBS-data, hoewel die data betreffende de uurregelingen van de treinen op de website publiek beschikbaar waren. Minister Vervotte meldde vorige week dat zij de NMBS had gevraagd om soepeler om te springen met die zaken en zich daar iets terughoudender in op te stellen. Het verhaal is volgens mij iets fundamenteler dan dat.
De presentatie van de gegevens op iRail vloeit voort uit het gebruik van een databank die door een overheidsdienst is opgesteld. De NMBS gebruikt die internationale databank HAFAS voor haar primaire taak: het laten rijden van de treinen. Iets waar ze de ene dag al wat beter in slaagt dan de andere. Volgens de advocaten van de heer Tiete heeft de NMBS dan ook geen enkele investering in de verkrijging en de controle van die databank. Het had namelijk die primaire taak als doel.
Toen de NMBS iRail offline wist te halen, liet u via twitter aan de ontwikkelaar weten dat hij vooral moest voortdoen en dat u hem zou helpen. Was dat als minister of als privépersoon?
Zijn de publieke data van de NMBS en bij uitbreiding data van alle overheidsbedrijven volledig openbaar?
Welke initiatieven hebt u genomen of zijn er nog mogelijk om hieromtrent duidelijk naar de bevolking en potentiële ontwikkelaars van andere applicaties te communiceren?
Is een databank die het publieke belang dient een doel of veeleer een middel?
In hoeverre is het voor u wenselijk alle publieke data van overheidsbedrijven te ontsluiten via API, al dan niet tegen een kostprijs, zodat lovenswaardige initiatieven zoals iRail worden gestimuleerd in plaats van geblokkeerd?
01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Het verhaal van iRail is intussen bekend. Het klopt dat ik hem heb gesuggereerd om zijn actie voort te zetten. Dat heeft hij ook gedaan. De steun die ik hem heb verleend, is om hem in contact te brengen met NMBS. Hij heeft een vergadering gehad met zijn collega en met de medewerkers van de NMBS. De conclusie hebt u vorige week vernomen: de NMBS zou iRail niet langer onder vuur nemen. De juridische actie zou met andere woorden worden gestaakt. Dat is op zichzelf een goede zaak. Men heeft ook over de applicatie als zodanig gediscussieerd. Dat heeft ertoe geleid dat NMBS sinds kort een eigen en goede applicatie heeft opgestart. Ik zeg altijd: hoe meer applicaties er bestaan, hoe beter. Welkom in het land van de vrije keuze.
In die zin heeft dat een goede afloop gehad. Inderdaad, fundamenteler gaat het over de houding van onze overheid en de overheidsbedrijven tegenover open data.
Als het gaat over informatieverstrekking, is er een instructie van de kanselarij van de eerste minister over informatieplicht, dat heet Visie en Opdracht in Externe Communicatie.
Het belangrijkste is echter het debat over de open data. Ikzelf ben een voorstander van open data. Uiteraard moeten er afspraken worden gemaakt over het al dan niet gebruik in commerciële zin. Als een privébedrijf gebruikmaakt van open data van de overheid en daarvoor kosten aan de gebruiker aanrekent en het dus een lucratieve bezigheid wordt, dan is het maar normaal dat de overheid, als ze die data ter beschikking stelt, afspraken kan maken. Met andere woorden, als een activiteit niet tot doel heeft winst te maken, zoals iRail, dan vind ik dat het gebruik ook moet kunnen, zonder dat er daarvoor moet betaald worden. Er moeten wel afspraken gemaakt worden.
Het probleem is dat de regering in lopende zaken is. Het is voor mij niet evident om ter zake initiatieven te nemen. Ik heb echter intussen toch contact gehad met Fedict om te kijken of wij desgevallend een circulaire kunnen opstellen, die wij dan zouden richten aan alle overheidsdiensten, met precies die bedoeling.
In tussentijd verklaart Fedict vandaag wel dat het bereid is om elke individuele of collectieve ontwikkelaar die gebruik wil maken van data van de overheid daartoe bijstand te verlenen. In afwachting van die circulaire zullen wij ervoor zorgen dat we particuliere initiatieven, die gebruik willen maken van data van de federale overheid of overheidsdiensten, kunnen bijstaan. Tot nu toe heeft Fedict daarover geen vragen ontvangen. Ik veronderstel dat u er wel de nodige ruchtbaarheid aan zult geven, zodanig dat het gebeurt.
Voorts deel ik u mee dat alle overheidsdiensten deep linking, waarover u in de schriftelijke, maar niet in de mondelinge versie een vraag hebt gesteld, toestaan.
Het probleem van open data leeft niet alleen bij de federale overheid, maar ook op het niveau van de regio’s en de Gemeenschappen, dus ook op het niveau van instanties als openbaar vervoer. Ook daar is het probleem vandaag niet opgelost. Het zou goed zijn mocht men ook op andere niveaus initiatieven nemen.
Er zijn landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, die daarin veel verder staan. Bij ons is er een zekere terughoudendheid van de overheid. Ik vind dat die terughoudendheid moeilijk te aanvaarden is, omdat onze ervaringen met applicaties zoals iRail en andere uiteindelijk zeer positief zijn.
Transparantie en coöperatie of medewerking van burgers en verenigingen, dat is volgens mij wat we nodig hebben. Het open internet is het internet dat we nastreven.
01.03 Peter Dedecker (N-VA): Dank u voor het antwoord. Ik kan u volgen in die zin dat het een zeer belangrijk debat is. Ik juich uw initiatieven in verband met de rondzendbrief en de assistentie van Fedict zeker toe. Het klopt dat het probleem zich niet beperkt tot de federale overheid. Alle overheden en alle overheidsdiensten zouden aan de oplossing moeten meewerken. Onze collega’s in het Vlaams Parlement zullen daar ook een initiatief in nemen, dat is ook al afgesproken.
Ik heb wel een bedenking. U zegt dat er afspraken moeten worden gemaakt indien bedrijven winst maken met data van de overheid. Uiteraard moeten er afspraken over privacy en zo worden gemaakt, maar ik vind het op zich niet fout dat een bedrijf met een aangemaakte interessante applicatie waarbij overheidsdata worden gebruikt, winst maakt. Integendeel, we zouden dat moeten aanmoedigen.
01.04 Minister Vincent Van Quickenborne: De opmerking komt voort uit het volgende. Wij hebben de Kruispuntbank voor de Ondernemingen opgezet, een belangrijke tool om te vereenvoudigen, waarin alle data van bedrijven beschikbaar zijn. Die wordt vaak gebruikt door organisaties als Graydon en andere voor de studies die zij maken en dan ook verkopen. Als overheid die te maken heeft met bedrijven die daar legitiem winst op maken – ik veroordeel dat niet –, moet men ook zien dat men zijn data valoriseert. Men moet onderscheid maken tussen degenen die dat doen op basis van non profit en for profit. Dat is een verschil. Dat gaat niet over privacy, maar over wat men als overheid met de open data doet. Daar moet men afspraken over maken.
We willen ook bekijken of bepaalde data daar nuttig voor zijn of niet. De volgende weken zullen we zien wat dat oplevert.
01.05 Peter Dedecker (N-VA): Is de vraag dan niet veeleer wat het doel was van de overheid om die data te registreren en die databank aan te maken, dan wat een andere organisatie daarmee doet? Ik denk dat dat toch niet echt het probleem is.
01.06 Minister Vincent Van Quickenborne: Dat is juist, maar we mogen ter zake ook niet naïef zijn. Bij iRail ging het niet over een organisatie die daar geld aan wilde verdienen. In die zin begreep ik de terughoudendheid niet. Als men lucratieve initiatieven ziet, moet men volgens mij toch differentiëren en afspraken maken. Dat betekent niet dat data afgesloten moeten worden, maar dat als ze worden ter beschikking gesteld, dat misschien middels een vergoeding aan de overheid moet in verhouding tot datgene wat men doet.
01.07 Peter Dedecker (N-VA): Indien de overheid moet investeren om dergelijke zaken publiek te maken, kan er uiteraard van een vergoeding sprake zijn. Echter, voor zaken die al publiek zijn, lijkt mij een en ander vrij delicaat.
Het voorbeeld van iRail is hier gegeven. Stel dat iemand daarvoor een commerciële applicatie met allerlei, andere, mogelijke nevenfeatures ontwikkelt, dan zie ik niet waarom er een andere behandeling aan dergelijke, commerciële applicaties en aan iRail zou moeten worden gegeven.
01.08 Minister Vincent Van Quickenborne: Dat is juist. Echter, de KBO of de Kruispuntbank voor Ondernemingen is een dienst die nogal wat ambtenaren en investeringen, ook in termen van software en hardware, behoeft. Ik wil u de begrotingskredieten van de FOD Economie tonen.
Ofwel wentelen wij de investeringen af op de belastingbetaler, ofwel wentelen wij ze af op gebruikers die van de applicatie lucratief gebruikmaken. Dat onderscheid moet worden gemaakt.
Wij zullen zien wat een en ander oplevert. In elk geval moeten wij ter zake stappen vooruitzetten.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de beveiliging van het Belgische .be toplevel domein" (nr. 886)
02 Question de M. Peter Dedecker au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la protection du nom de domaine de premier niveau belge .be" (n° 886)
02.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over het Belgische .be-domein, beheerd door de vzw dns.be. Die vzw doet dat heel goed. Door een doorgedreven graad van automatisering en een hoge performantie kon men de kosten voor het beheer sterk drukken. De organisatie laat haar klanten mee genieten van deze lage kosten voor de registratie van een .be domeinnaam.
Dit is uitermate voordelig voor de consument, maar dit alles heeft echter ook een nadeel. Door de lage prijzen, de snelle procedures en het gebrek aan voorwaarden voor registratie alsook identiteitscontrole, is het .be-domein heel aantrekkelijk geworden voor spammers, phishers en andere mensen met minder goede bedoelingen. Zij registeren en gebruiken .be-domeinen als tijdelijk domein, tot ze genoeg ongure zaken hebben uitgevoerd of de grond onder hun voeten te heet wordt.
Door deze praktijken staat het .be-domein internationaal gekend als spam- en phishingdomein. Zo prijkte ons land en haar topleveldomein in de Global Phishing Survey van de APWG van mei 2010 op een niet benijdenswaardige vierde plaats, voorafgegaan door Thailand, Korea en Ierland en gevolgd door Roemenië en Maleisië.
Hierdoor aanzien spam- en andere filters berichten afkomstig van een .be-domeinnaam sneller als ongewenst of zelfs gevaarlijk. U begrijpt dat dit geen goede zaak is voor onze bedrijven of andere bezitters van een .be-domeinnaam.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van deze problematiek? Welke oorzaken ziet u nog naast de lage prijs, snelle procedures en een vlotte toegang? Welke oplossingen ziet u hiervoor en welke?
Legt de Belgische overheid voorwaarden op waaraan moet worden voldaan zodat een burger of een bedrijf een .be-domein kan aankopen, beheerd door dns.be? Of legt de overheid aan dns.be expliciet op dat er geen voorwaarden inzake toegang of identiteitscontrole mogen worden opgelegd?
Zijn er in de beheersovereenkomst met dns.be afspraken gemaakt met betrekking tot een zekere kwaliteitswaarborg of kwaliteitsmetingen voor het .be topleveldomein inzake spam en phishing rankings?
02.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, ik ben in de eerste plaats verheugd dat u toegeeft dat de organisatie van dns.be dat op een goede manier doet: zeer efficiënt en aan voordelige prijzen. Het is een model voor vele andere landen.
Het rapport waar u naar verwijst dateert van mei 2010, maar ondertussen is er een recenter rapport dat gepubliceerd is in oktober 2010. Daaruit blijkt dat het .be-domein betere scores krijgt en niet meer opgenomen is in de top 10 van de slechtst presterende landen. Het rapport waarover ik het heb is het meest recente rapport van APWG.
Het oude rapport van mei vermeldt de oorzaak van de slechte positie toen, namelijk de activiteiten van de zogenaamde ‘Avalanche-group’. Dat is een criminele groepering die via allerhande technieken het internet probeert te exploiteren voor malafide praktijken. De meest geautomatiseerden hadden het meeste last van deze praktijken.
Uit het meest recente rapport van oktober blijkt dat er geen specifieke problemen meer zijn inzake phishing, en dat komt omdat onder meer DNS midden 2010 zelf specifieke procedures heeft ingevoerd om dat soort praktijken tegen te gaan. Uit het feit dat de activiteiten van de Avalanche-group niet meer worden waargenomen in het .be-domein, blijkt dat het werkt.
Wat betreft uw vierde vraag, is het in eerste instantie DNS zelf die de regels voor het registratiebeleid vastlegt. Deze gegevens zijn, net zoals de meeste TLD’ s in de wereld, heel open. Samengevat komt dit neer op het first come first served-principe en respect voor de rechten van derden. Ervaring uit het verleden heeft aangetoond dat het opleggen van beperkende toegangsvoorwaarden averechts werkt en heeft geleid tot veel rompslomp, hoge tarieven en frustraties. Het zou er bovendien enkel toe leiden dat burgers minder vaak voor het domein zouden kiezen. Op lange termijn zou dit ongunstig zijn voor de groei van het internet.
Er is geen beheersovereenkomst afgesloten tussen de Belgische overheid en dns.be. Oorspronkelijk werd het beheer waargenomen door het departement computerwetenschappen van de KULeuven. In 2000 werd de opdracht toevertrouwd aan een hiervoor specifiek gecreëerde vzw, namelijk dns.be. De overdracht werd begeleid en onderschreven door BIPT, de Belgische telecomregulator. Bij de oprichting van de vzw werden eveneens vertegenwoordigers van BIPT en van de FOD Economie aan de raad van bestuur toegevoegd. Op die manier zorgen we mee voor inspraak in het beheer van het domein.
Algemeen staat het bekend als een efficiënte organisatie. De raad van bestuur heeft onlangs beslist om in 2011 nog meer toe te zien op de kwaliteit en de veiligheid van het domein en ik vertrouw er dan ook op dat de scores in de rapporten voor het .be-domein in de toekomst in de zelfde lijn zullen liggen van het meest recente rapport.
Ten slotte, in het raam van de omzetting naar het Belgisch recht van het telecompakket is voorzien dat het BIPT regelmatig een kopie krijgt. Op die manier zal de regulator in geval van resten en ernstige problemen de controle desgevallend en in uiterste nood over de domeinnamen kunnen overnemen.
02.03 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, kunt u nog wat meer vertellen over de maatregelen die DNS heeft genomen in het kader van Avalanche? Zijn dat zaken die algemeen gelden? Wat als er binnenkort weer een criminele groep het voortouw neemt om middels automatische registratie dergelijke toeren uit te halen?
02.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik weet in elk geval dat de maatregelen niet alleen genomen zijn om Avalanche tegen te gaan.
Het gaat om maatregelen die phishing moeten tegengaan, maar de technische details ken ik niet. Ik wil ze u wel bezorgen, maar ik ben niet de technieker van dienst.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de administratieve vereenvoudiging i.v.m. het uittreksel uit de geboorteakte" (nr. 1144)
03 Question de M. Peter Dedecker au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la simplification administrative relative à l'extrait d'acte de naissance" (n° 1144)
03.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over het uittreksel uit de geboorteakte, in het kader van uw strijd tegen de heer Kafka. Sommige instanties vragen om een afschrift of een uittreksel uit de geboorteakte voor te leggen. U hebt al enkele initiatieven genomen om die verplichting te schrappen, bijvoorbeeld met een KB en het ministerieel besluit van 12 maart 2009.
Kunt u een overzicht geven van de gevallen waarin die verplichting is afgeschaft?
In welke gevallen bestaat nog altijd die verplichting? Zijn er redenen waarom bedrijven of andere organisaties nog altijd zo’n uittreksel zouden vragen aan hun personeel, leden of wie dan ook?
Stelt u in die gevallen een vereenvoudiging in het vooruitzicht? Binnen het kader van de lopende zaken is dat uiteraard iets minder evident. Welke mogelijkheden ziet u? Welke zaken vallen nog expliciet onder de bevoegdheid van een regering in lopende zaken?
03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega, het algemene kader is de wet van 2003, waarbij met artikel 6 het Rijksregister werd gewijzigd. Daarin staat het algemene principe dat, als een gegeven eenmaal is meegedeeld en opgenomen in het Rijksregister, de betrokken persoon niet langer verplicht kan zijn het rechtstreeks…
03.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, en mijn vraag?
De voorzitter: Ik zie dat de vraag inderdaad is gekoppeld. Ik dacht dat het een andere vraag was. Collega Becq heeft haar vraag gekoppeld aan die van collega Dedecker.
03.04 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, ik veronderstel dat de diensten de vragen gekoppeld hebben in samenspraak met u?
03.05 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik meen dat het voor de duidelijkheid beter is de twee vragen apart te behandelen.
03.06 Sonja Becq (CD&V): Ik stel de vraag maar omdat de diensten ze blijkbaar als een toegevoegde vraag beschouwen?
De voorzitter: Ik snap de verwarring. Mevrouw Becq, uw vraag is later toegevoegd. Ze is niet samengevoegd. Mijnheer de minister, gaat u verder.
03.07 Minister Vincent Van Quickenborne: De Wet op het Rijksregister heeft het algemeen principe ingevoerd dat, als de burger zijn gegevens eenmaal in het Rijksregister staan, hij niet kan verplicht worden die opnieuw mee te delen. Ik heb de vraag gesteld aan het hoofd van het Rijksregister en kreeg te horen: “Dat is opgelost. Dat staat allemaal in de wet.”
In België is het natuurlijk niet zo dat, omdat er iets in de wet staat, het opgelost is. Dat weet u. Vandaar dat wij een beetje later, in 2007, nog een wijziging hebben doorgevoerd in artikel 4 van de wet, die zegt dat “Gegevens die in het Rijksregister opgenomen zijn, gelden tot bewijs van het tegendeel. Deze gegevens kunnen dus rechtsgeldig gebruikt worden ter vervanging van informatie die bevat is in de bevolkingsregisters.”
Waarom zeg ik dit allemaal? Het klinkt allemaal zeer ingewikkeld. Het is zo, omdat wij heel vaak geconfronteerd werden met organisaties die vroegen naar een kopie van de geboorteakte. Waarop wij zeiden: “Die gegevens staan in het Rijksregister. Er is daarover een artikel in de Wet op het Rijksregister.” Het antwoord was: “Nee, dat is niet juist. De akten van de burgerlijke stand, ingevoerd door Napoleon, en het Rijksregister zijn twee verschillende diensten.”
Maar die gegevens staan wel in het Rijksregister. Moet men dan die kopie van de geboorteakte geven? Dat is toch absurd? Daarom zeggen wij: “Oké, de gegevens uit het Rijksregister gelden tot bewijs van het tegendeel.” Dat is de eerste stap waarmee wij de zaak hebben vereenvoudigd. De tweede stap is het fameuze ministerieel besluit waarin staat dat in een groot aantal concrete gevallen – ik heb de lijst hier voor u – de geboorteakte niet meer moet worden opgevraagd.
Ik herinner mij een voorbeeld uit het Vlaamse onderwijs. Daar werd gesteld dat de kandidaat een kopie van zijn geboorteakte moest afgeven, wat natuurlijk absurd was. De identiteitskaart bevat die gegevens. Ik zie het verschil niet tussen een identiteitskaart en een geboorteakte. Maar goed, dat is zo gegroeid in ons land. Het Rijksregister valt onder de minister van Binnenlandse Zaken, maar de akten vallen onder de minister van Justitie. Het zijn twee verschillende diensten.
Wij hebben een lijst opgesteld en wij hebben er expliciet een twintigtal bepalingen uit genomen waarvoor voortaan geen geboorteakte meer kan worden opgevraagd. Ik heb die lijst voor u meegebracht.
Ook in de wetgeving zelf hebben wij expliciete wijzigingen aangebracht. Voor een huwelijksaanvraag bijvoorbeeld hoeft men geen geboorteakte meer af te geven. Vroeger moest men om te trouwen een kopie van de geboorteakte voorleggen. Dan moest men naar de gemeente waar men geboren was. Men kon toen niet bellen: “Stuur het even door,” want internet bestond nog niet. Zelfs de postduif was toen nog niet uitgevonden.
Wanneer wordt die geboorteakte wel nog opgevraagd? Het gaat om drie gevallen. Het eerste geval is bij twijfel of betwisting van de gegevens opgenomen in het Rijksregister. Dit is zeer zelden het geval. Het komt zeer uitzonderlijk voor dat men betwist dat wat er in het Rijksregister staat en op uw identiteitskaart niet overeenkomt met de werkelijkheid. Het tweede geval gaat over personen die niet in het Rijksregister zijn opgenomen, omdat zij niet in een Belgische gemeente zijn ingeschreven. Het derde geval is in het raam van een aantal specifieke gerechtelijke procedures. Ik denk aan naturalisatie, u wel bekend in dit Parlement, met dien verstande dat het hier meestal gaat over personen geboren in het buitenland.
Wij hebben ervoor gezorgd dat geboorteakten circuleren en dat diensten, in plaats van burgers lastig te vallen, elkaar bevragen, verifiëren via het Rijksregister of, als men echt wil, via de akten. Als men te maken heeft met iemand die in het buitenland geboren is – een geboorteakte in het buitenland – dan loopt dat niet zo vlot.
Dat zijn eigenlijk de drie gevallen waar geboorteaktes wel nog worden opgevraagd. Wij hebben tegelijkertijd ook gevraagd met de Dienst Administratieve Vereenvoudiging dat gemeentebesturen zouden melden of een geboorteakte nog wordt gevraagd. Met andere woorden, als wij nog kleine toepassingen vinden, zouden wij die er uit halen. Wij hebben bijvoorbeeld ook contact opgenomen met bepaalde diensten om de aanwervingsreglementen aan te passen zodat wat niet in de wet of het decreet wordt geregeld, wordt opgelost.
Wij houden dat nauwlettend in de gaten. Mocht u nog concrete gevallen hebben dan willen wij die zeker oplossen.
03.08 Peter Dedecker (N-VA): Het is inderdaad raar. Er is inderdaad geen verschil tussen de napoleontische geboorteakte en de gegevens op de identiteitskaart, naast misschien het archaïsche taalgebruik. Het is inderdaad een zeer goede zaak dat u voor die monitoring geopteerd hebt en kijkt, wanneer een geboorteakte opgevraagd wordt, wat de reden kan zijn en hoe dit kan worden afgeschaft. Dat is inderdaad een heel goede manier van werken. Het klopt inderdaad ook wel dat er hier en daar wel wat werk aan de winkel is om verschillende diensten op mekaar af te stemmen. U hebt Binnenlandse Zaken en Justitie vermeld. Ik denk dat dit wel een mooi teken aan de wand is.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de implementatie van de tweede fase van het eBirth-project en implementatie van eDeath" (nr. 1242)
04 Question de Mme Sonja Becq au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'implémentation de la seconde phase du projet eBirth et l'implémentation de eDeath" (n° 1242)
04.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag kan een beetje gelinkt worden aan de vorige, aangezien die ook over geboorte en geboorteakten ging. Mijn vraag is echter een meer algemene vraag naar de stand van zaken en de fasering rond het eBirth-project, dat de digitalisering van geboortegegevens invoert waardoor deze ook in het rijksregister kunnen worden opgenomen.
De eerste fase van het eBirth-project draait meer bepaald rond de digitalisering van geboortegegevens die ziekenhuizen of onafhankelijke zorgverleners doorsturen naar de diensten van de burgerlijke stand van de gemeenten voor het gedeelte dat betrekking heeft op de bevallingsberichten en de geboorteattesten. Die fase zou tegen midden 2011 afgerond moeten zijn, ongeacht of de regering al dan niet in lopende zaken is; ik veronderstel dat het project gewoon doorloopt.
De tweede fase heeft tot doel de gegevens te automatiseren op basis van de bestaande infrastructuren, zodat mensen minder geconfronteerd worden met de administratieve rompslomp naar aanleiding van de geboorte van een kind. Het rijksregister en de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid spelen daarbij een belangrijke rol. Blijkbaar is nog niet echt duidelijk hoe die tweede fase zal verlopen.
Vandaar mijn vragen:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de eerste fase van het eBirth-project? Wat zijn ter zake de ervaringen? Ik veronderstel dat dat ook wordt opgevolgd?
Hoe zal de gegevensuitwisseling verlopen als men de eBirth-gegevens eenmaal in de tweede fase geïmplementeerd heeft? Krijgt het Rijksregister die informatie dan rechtstreeks van de ziekenhuizen of gebeurt dat via de burgerlijke stand? Wie houdt toezicht op de juistheid van de gegevens? Het Rijksregister rechtstreeks of de gemeenten via de burgerlijke stand?
Moeten mensen zich na de implementatie van de tweede fase van het eBirth-project nog naar het loket van de gemeenten begeven om attesten te verkrijgen voor het ziekenfonds en voor kraamgeld? Gaat dat automatisch? Die gegevens staan immers in de Kruispuntbank Sociale Zekerheid of in het Rijksregister. In die zin is er mijns inziens een link met de vorige vraag.
Op welke manier zal de inschrijving in de Kruispuntbank gebeuren van personen die niet in het Rijksregister ingeschreven kunnen worden omdat bijvoorbeeld het recht op verblijf van de ouders ontbreekt? Ik denk ter zake onder anderen aan vluchtelingen.
Komt er in navolging van het eBirth-project ook een eDeath-project inzake automatische aangifte en registratie?
04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, het project eBirth ging in juni 2010 van start in de gemeenten Bornem en Marche-en-Famenne, meer bepaald in de kraamafdelingen.
De evaluaties waren heel positief en tonen aan dat er sprake is van een vereenvoudiging voor de gebruikers op het terrein. Bovendien ontvangen de Gemeenschappen voor die twee gemeenten nu de statistische gegevens in elektronische vorm.
Dat bespaart hen het invoeren van de gegevens, zoals dat het geval is voor de andere Belgische gemeenten.
Intussen werd contact opgenomen met de andere gemeenten en ziekenhuizen om de oplossing uit te breiden tot het hele grondgebied. De verschillende projecten worden op dit ogenblik geanalyseerd en gerealiseerd door Fedict.
Elke speler betrokken bij het verwerken van de gegevens is verantwoordelijk voor het actualiseren ervan. In de praktijk stuurt eBirth de informatie door naar de diensten van de burgerlijke stand die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de informatie. Het rijksregister zelf ontvangt geen informatie rechtstreeks van eBirth.
De ouders zullen de geboorte van hun kind ook in de toekomst nog moeten aangeven, maar zij zullen de papieren formulieren voor het ziekenfonds en kinderbijslagfonds niet meer ontvangen en niet meer zelf moeten doorsturen. De burgerlijke stand zorgt onmiddellijk voor de creatie van de boreling in het Rijksregister op basis van de gegevens opgenomen in de geboorteakte. Zoals ook nu gebeurt, zal de officier van de burgerlijke stand zorgen voor de creatie van een boreling in het Rijksregister bis indien de creatie niet in het Rijksregister zelf mogelijk is.
Ten slotte, wat eDeath betreft, Fedict begint in december 2010 met de analyse van de verwerking van de gegevens verkregen bij het aangeven van het overlijden. Daarna, en op basis van de resultaten van deze analyse, zal Fedict de verschillende scenario’s bestuderen die mogelijk zijn om, mits het akkoord van de verschillende betrokken partijen, een concreet project te definiëren.
Fedict zal vervolgens de lastenboeken nodig voor het project opstellen. In dit stadium is het nog niet mogelijk om een startdatum te geven, maar wij schatten dat het project kan worden gedefinieerd en gevalideerd voor het einde van 2011.
04.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, begrijp ik u goed wanneer u zegt dat die eerste fase bijna op zijn einde loopt en dat alle gemeenten en materniteiten hierin betrokken zijn? U zegt immers dat u bezig bent met verschillende projecten in andere gemeenten. Betekent dit dan dat het volledig afgerond zal zijn tegen midden 2011? Het is mij niet helemaal duidelijk omdat u spreekt van verschillende projecten.
04.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Vandaag werkt men nog steeds op basis van vrijwilligheid. Als een materniteit daaraan wil meedoen, zal zij dat ook doen. Ik heb niet de indruk dat er vandaag wordt gesproken over een verplichting. Ik wil wel navraag doen bij Fedict wanneer wij kunnen overstappen van vrijwilligheid naar verplichting. Zoals u weet, zolang men dat niet verplicht maakt zullen er altijd kraamafdelingen zijn die dat niet zullen doen en waar de rompslomp blijft bestaan.
Ik heb geen lijst bij van de concrete projecten. Ik zal Fedict vragen ze u per mail te bezorgen.
04.05 Sonja Becq (CD&V): Ik meen dat dit belangrijk is voor de tweede fase en voor de manier waarop die kan worden geïmplementeerd, in de mate dat de medewerking in de eerste fase er is.
04.06 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik zal daarvoor zorgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Voorzitter: Maya Detiège.
Présidente: Maya
Detiège.
05 Vraag van mevrouw Maya Detiège aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanvraagprocedure voor de Kids-ID" (nr. 1077)
05 Question de Mme Maya Detiège à la ministre de l'Intérieur sur "la procédure de demande de la Kids-ID" (n° 1077)
05.01 Maya Detiège (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dit jaar onderging het identiteitsbewijs voor jonge kinderen een belangrijke aanpassing. Het gekende papieren identiteitskaartje met foto waaraan wij allemaal gehecht zijn en dat wij heel charmant vinden, moet plaatsmaken voor de Kids-ID. Deze kaart heeft ongetwijfeld een meerwaarde. Het systeem draagt bij aan de veiligheid van de kinderen en de chipkaart biedt enorm veel mogelijkheden wat het gebruik in België betreft.
In principe kost zo’n kids-ID 3 euro. Gezien de mogelijkheden van de kaart is dat een zeer mooie prijs. Deze zomer echter kwamen veel ouders voor een onaangename verrassing te staan. Eigenlijk wist men gewoon niet van het bestaan van de nieuwe kaart. Men ging dan uiteindelijk wel naar het gemeenteloket, maar te laat. De aanvraagtermijn is blijkbaar 15 dagen voor een gewone procedure. Veel te vaak werd men echter onmiddellijk doorverwezen naar de extreme spoedprocedure. Het probleem is dat die 170 euro kost voor een kaart. Het is natuurlijk niet fijn dat men geconfronteerd wordt met zo’n hoog bedrag doordat men niet op de hoogte was van de nieuwe regeling.
Er is een onderzoek geweest van Test-Aankoop. Het bleek dat heel veel gemeenten de mensen foutief geïnformeerd hadden. Zo bleek dat een groot deel van de gemeenten onmiddellijk naar de extreme spoedprocedure – deze telt twee dagen en kost 170 euro – verwees, terwijl men toch geholpen kon worden met de gewone spoedprocedure die 106 euro kost en drie dagen tijd in beslag neemt. Er is bijvoorbeeld ook de formule van een internationale reispas. Die aanvraag telt vijf dagen en kost 41 euro. 40 % van de gemeenten wijst volgens Test-Aankoop niet op de beste oplossing. Dat is enorm veel.
Ik heb dan ook een aantal vragen voor u. Is het voor de mensen die met te hoge kosten werden geconfronteerd nog mogelijk om een rechtzetting te bekomen? Kunnen zij eventueel dat geld terugvorderen, uiteraard indien is bewezen dat de gemeenten hun werk niet goed hebben gedaan en de mensen onmiddellijk naar de extreme spoedprocedure hebben doorverwezen?
Zult u de burgers beter informeren over de noodzaak van de Kids-ID en de aanvraagtermijn?
Hebt u, in antwoord op de vaststellingen van Test-Aankoop, al een initiatief genomen om ook de gemeenten beter te informeren?
05.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mevrouw, beste collega’s, indien een gemeente aan een burger een duurder alternatief voorstelt om op tijd de Kids-ID te bekomen, dan komt het de betrokken burger toe om de meerkost bij de gemeente terug te vorderen. Hij moet hierbij wel kunnen aantonen dat de gemeente hem niet de goedkoopste oplossing heeft voorgesteld.
Mijn diensten hebben al heel wat inspanningen geleverd om de burgers te informeren over het feit dat een kind voortaan over een Kids-ID moet beschikken om op een veilige en geldige manier binnen Europa te kunnen reizen en over de noodzaak om dit document minstens vijftien dagen voor het vertrek op reis aan te vragen. Dat werd benadrukt bij de lancering van de Kids-ID en deze boodschap werd systematisch herhaald naar aanleiding van de grote schoolvakanties. Zo werden voorafgaand aan de kerstvakantie van 2009 en de paasvakantie en de zomervakantie van dit jaar telkens advertenties geplaatst in verschillende kranten. Begin december zullen wij deze communicatie herhalen. Voorts werd contact opgenomen met verschillende organisaties als jeugdbewegingen, toeristische federaties, ziekenfondsen en gezinsbonden, met het verzoek om hun leden op de hoogte te brengen van de invoering van de Kids-ID en om de ouders erop op te wijzen dat deze kaart tijdig moet worden aangevraagd wanneer men een vertrek naar het buitenland plant. Ik denk dus dat de federale overheid de nodige inspanningen doet om de burger op tijd en juist te informeren. Daarnaast wijs ik erop dat het merendeel van de gemeenten dit ook communiceert aan hun burgers via hun website en hun gemeentelijk informatieblad.
De gemeenten zijn voldoende op de hoogte van de verschillende spoedprocedures voor afgifte van de elektronische identiteitsdocumenten en voor de termijnen waarbinnen de identiteitsdocumenten kunnen worden geproduceerd en vervoerd van de kaartproducent, een externe firma, naar de gemeente. Deze spoedprocedures werden reeds uitgewerkt in een rondzendbrief van 2005. In de nieuwe algemene onderrichtingen betreffende de elektronische identiteitskaarten voor Belgen, die begin juli 2010 naar alle gemeenten werden verstuurd, worden deze procedures nogmaals verduidelijkt. Deze werden onlangs ook nog toegelicht op provinciale informatiesessies die mijn diensten hierover georganiseerd hebben voor de gemeenten. Dat gebeurde in oktober en november. Ik zal mijn administratie nogmaals de opdracht geven om kort de verschillende procedures opnieuw aan de gemeenten te herinneren.
De basiscommunicatie die eigenlijk moet gebeuren is dat een Kids-ID een heel veilige manier is voor een kind om te reizen, veel veiliger dan het klassieke witte identiteitskaartje dat wij kennen voor de kinderen. Of mensen al dan niet van plan zijn te reizen, men moet hen aanraden de Kids-ID aan te vragen. Deze kost maximum 3 euro en is op sommige plaatsen zelfs gratis. De problemen rijzen vooral wanneer ouders onverwachts met kinderen op reis gaan, bijvoorbeeld wegens een sterfgeval van familie in het buitenland of een last-minute boeking van een vliegtuigticket. Net daarom moeten wij aan de ouders communiceren dat ze ervoor moeten zorgen een Kids-ID voor kun kinderen te hebben. Die is bovendien gekoppeld aan de chips en de telefoonnummers van de ouders, de noodnummers dus. Als er in het buitenland iets gebeurt met het kind, is het voor buitenlandse autoriteiten een veel veiligere manier dan de klassieke kaart om te weten wat er met het kind moet gebeuren.
Dat is een beetje de discussie. De kids-ID is niet altijd verplicht, maar wel wanneer men reist naar bepaalde landen. Eigenlijk zou men de ouders moeten zeggen dat het best is dat zij er altijd een hebben. Dan zijn ouders en kind zeker. Wanneer het kind onverwachts moet reizen, kan het dat op een heel veilige manier doen.
Wij mogen immers niet uit het oog verliezen dat België met de kids-ID een voortrekkersrol speelt in Europa door te zorgen voor veilig reizen met kinderen.
Voorzitter: Ben Weyts.
Président: Ben
Weyts.
05.03 Maya Detiège (sp.a): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik vind het inderdaad heel belangrijk dat de kids-ID wordt gebruikt.
Ik ben blij wanneer u zegt dat u de gemeenten opnieuw op de hoogte zult brengen van de mogelijke procedures. Blijkbaar moet er iets fout zijn gegaan bij een aantal gemeenten, want anders zou Test-Aankoop die testresultaten niet hebben gehad.
Een tweede belangrijk punt is dat u zegt dat mensen die problemen hebben gehad effectief hun geld kunnen terugvorderen wanneer zij over bewijsmateriaal beschikken.
Ik ben dus blij met uw antwoord.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de tussenkomst van de verzekeringsmaatschappijen en van het Rampenfonds" (nr. 1244)
06 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "l'intervention des compagnies d'assurances et du Fonds des calamités" (n° 1244)
06.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag is een opvolgingsvraag. U zult mij dat niet kwalijk nemen. Zoals u zult begrijpen, houd ik met betrekking tot de kwestie van de wateroverlast van half november graag de vinger aan de pols. De waterellende werd intussen erkend als natuurramp. Men kan beginnen dossiers in te dienen. Na de erkenning van de ellende als ramp moet het KB nog wel verschijnen, denk ik. Daarna hebben de burgers drie maanden de tijd om hun dossier naar de provinciegouverneur te verzenden. Na de controle door een expert hebt u dan drie weken de tijd om te beslissen of u de schade vergoedt en hoeveel u zult vergoeden.
Hebben de provinciegouverneurs intussen al dossiers ontvangen? Beginnen zij binnen te komen?
Alle dossiers worden door experts gecontroleerd. Hoeveel experts zullen door u worden aangesteld? Of zijn die al aangesteld? Zijn zij al aan het werk? Gaat het om beëdigde personen?
Thans kom ik tot de moeilijkheden met de waterellende. Volgens bepaalde brandverzekeraars zal de schade veeleer 300 miljoen euro bedragen. U herinnert zich dat er vorige week werd gesproken over een geschat bedrag van ongeveer 180 miljoen euro. Sommige brandverzekeraars denken al in de richting van 300 miljoen euro, ongeveer het dubbele van de schatting van vorige week.
Bovendien – en daar begint het schoentje te knellen –, bepaalde brandverzekeraars zouden problemen maken bij het vergoeden van schade aan woningen in risicogebieden. Volgens de redenering van de verzekeringsmaatschappijen gaat het hier immers niet meer om onvoorspelbare risico’s, maar veeleer om zekerheden. De algemene regel bij verzekeringen bestaat er namelijk in dat men zich verzekert voor onvoorziene omstandigheden. Een woning plaatsen in risicogebieden is eigenlijk geen onvoorziene gebeurtenis meer, want dan weet men bijna zeker dat men bij wateroverlast waterlast heeft. Met andere woorden, voor verzekeraars moet de overheid in elk geval instaan voor het vrijwaren van de bevolking tegen de gevolgen van een natuurramp, vandaar het Rampenfonds. Er komen dus problemen aan.
Gelet op de commotie rond de waterellende, de komende discussie over het al dan niet verzekerbaar zijn van woningen in risicogebieden en de hoogte van de schade, denkt u dat een overleg met de verzekeraars over deze onderwerpen niet nuttig zou zijn?
06.02 Minister Annemie Turtelboom: Het koninklijk besluit tot erkenning van het noodweer als algemene ramp zal in de komende dagen gepubliceerd worden. Pas nadien begint de termijn te lopen waarbinnen men een dossier kan indienen bij de gouverneur. De Ministerraad heeft het koninklijk besluit goedgekeurd, maar het moet nog naar de Koning en het moet nog gepubliceerd worden in het Staatsblad. Daarna kunnen wij met de telling van de ingediende dossiers beginnen.
De experts die de dossiers gaan controleren worden aangeduid door de provinciegouverneurs. Het aantal experts zal in overeenstemming zijn met de noden die voortkomen uit het aantal dossiers dat wordt ingediend. Voor de uitvoering van hun opdracht leggen zij in handen van de gouverneur de eed af.
De verzekeraars kunnen inderdaad weigeren een goed te verzekeren dat gelegen is in een risicozone voor overstromingen. Dit is wel enkel het geval indien het goed gebouwd werd meer dan 18 maanden na de publicatie in het Staatsblad van het koninklijk besluit dat dit gebied als risicozone bestempelt. Iemand die in zo’n geval zijn woning bouwt in een gebied dat als risicozone beschouwd wordt, doet dit met volle kennis van de risico’s en ook van het feit dat de verzekering eventuele overstromingsschade normaliter niet dekt.
Het verkrijgen van een verzekering voor een dergelijk goed is echter niet onmogelijk, daar bepaalde verzekeraars wel degelijk een dekking aanbieden voor gebouwen die gelegen zijn in een risicozone. De premies zijn als gevolg daarvan wel vaak een stuk hoger.
Wat constructies betreft die reeds in het risicogebied gebouwd waren voor het verstrijken van de periode van 18 maanden, is er geen probleem. De verzekering tegen natuurrampen blijft in dat geval een verplicht onderdeel van de brandpolis.
Het Rampenfonds komt niet tussenbeide voor dergelijke gebouwen die normaal verzekerbaar zijn in het raam van een polis voor brand en eenvoudige risico’s. Zoals daarnet aangehaald is de reglementering over de verzekerbaarheid van woningen duidelijk. Alleen de nieuwe constructies die in een risicozone liggen kunnen niet normaal verzekerd worden. De beslissing om in deze materie met de verzekeraars overleg te plegen behoort tot de bevoegdheid van de minister van Economie.
06.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Ik vrees wel dat er nog vragen zullen opduiken in de loop van de komende maanden. Ik heb nu nog één bijkomende vraag. U antwoordt erop of niet.
Voor nieuwe constructies die gebouwd zijn binnen de periode van de afbakening van het risicogebied veronderstel ik dat de waterellende ten laste komt van het Rampenfonds? Of vergis ik mij? Zie ik het verkeerd? Nieuwe constructies in risicozones, die niet verzekerbaar zijn, of die moeilijk verzekerbaar zijn…
06.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik moet het navragen. Ik wil hier niets zeggen waar ik niet 100 % zeker van ben.
06.05 Peter Logghe (VB): Ik vrees dat het daar tot problemen komt. Ik zeg het u maar. Bedankt in elk geval.
Het incident is gesloten.
07 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de l'Intérieur sur "la licence temporaire accordée à Brink's Diamond & Jewelry en lien avec la grève chez Brink's" (n° 1091)
07 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de staking bij Brink's en de tijdelijke licentie voor Brink’s Diamond & Jewelry" (nr. 1091)
07.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, comme tout le monde le sait, un grave conflit social a agité Brink's. L'attitude patronale a été particulièrement dure après avoir formulé des revendications étonnantes, comme le passage du statut d'employé à celui d'ouvrier.
La société Brink's a décidé de se séparer de la partie la plus rentable, la Brink's Diamond & Jewelry, avant de se déclarer en faillite, faillite qui a été suspendue par le tribunal qui a estimé qu'elle était douteuse et qu'il était important de continuer à travailler avant de déclarer éventuellement la faillite de cette entreprise
Entre-temps, vous aviez accordé à Brink's Diamond & Jewelry, une filiale de Brink's Belgium, une licence temporaire pour le transport de fonds. Sur base de quels éléments avez-vous accordé cette première licence temporaire? Comptez-vous la renouveler? Cette licence avait en effet été accordée avant que le tribunal conteste la faillite.
C'est un secteur très sensible puisqu'il s'agit de transport de fonds. Je pense aussi qu'il s'agit de travailleurs très particuliers car ils risquent leur vie tous les jours. Ils ont très mal perçu cette première licence temporaire.
07.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, chère collègue, conformément à l'article 4, alinéa 1 de la loi réglementant la sécurité privée et particulière, aucune entreprise ne peut exercer ou offrir des activités de sécurité notamment de surveillance et de protection de transport de valeurs si elle n'a pas été préalablement agréée par le ministre de l'Intérieur.
Un agrément ne sera donné qu'après l'avis de plusieurs autorités dont celui du procureur du Roi et de la Sûreté de l'État et que si l'entreprise démontre qu'elle répond aux conditions minimales fixées quant au nombre de personnes formées et aux moyens techniques et d'infrastructure. C'est pour cette raison que l'octroi d'une autorisation définitive peut prendre plus de six mois. Pour ne pas hypothéquer la continuité de certaines activités, le Roi peut, en application de l'article 4bis, alinéa 2 de ladite loi, en cas d'incorporation d'une branche d'activité dans une nouvelle personnalité juridique, autoriser la nouvelle entité juridique à continuer les activités de l'entreprise bénéficiant de l'autorisation initiale durant la période qui précède la notification de la décision relative à la nouvelle demande d'autorisation.
Je dois vous dire qu'on suit de près l'évolution de la situation et, partant, le respect des conditions.
Avant hier, j'ai lu dans un journal que Brink's Diamond & Jewelry et Brink's Global Services ont trouvé un accord pour certains transports, à savoir le transport des diamants et qu'une autorisation me serait demandée en ce sens.
Dans ce genre de situation, la loi est toujours appliquée, qu'il s'agisse d'une autorisation définitive ou temporaire. Les demandes qui sont introduites sont toujours examinées avant de prendre une décision. Mais je répète que la loi est toujours suivie à la lettre, qu'il s'agisse de donner une autorisation ou de la supprimer. En effet, une autorisation temporaire a été donnée à un moment donné à Brink's Diamond & Jewelry. Ensuite, la cour de la chambre de commerce de Bruxelles a rendu un arrêt suivant lequel l'acte de vente, qui est la base d'une autorisation temporaire, était suspendu, ce qui a entraîné une suspension de la licence. Aujourd'hui, une nouvelle demande a été introduite et nous l'examinons afin de vérifier si elle est recevable d'un point de vue juridique.
07.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je remercie la ministre pour sa réponse.
La situation a très clairement évolué depuis. Si la demande émane de l'ensemble des acteurs, y compris les nouveaux gestionnaires de la société Brink's, à savoir les curateurs, elle peut être considérée comme légitime. Mais le signal concernant une licence temporaire qui a été octroyé à cette filiale dont même l'acte de vente a été suspendu me semble très mauvais. En effet, cela consistait à donner une récompense à un patronat irrespectueux des travailleurs.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 1097 van mevrouw Galant werd al voor de tweede keer geagendeerd, en deze keer zelfs met prioriteit. Echter, gelet op de afwezigheid van mevrouw Galant beschouw ik deze vraag als ingetrokken.
08 Vraag van de heer Bert Maertens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "pesten, geweld en OSGM bij de politiediensten" (nr. 1200)
08 Question de M. Bert Maertens à la ministre de l'Intérieur sur "le harcèlement, la violence et le harcèlement sexuel au sein des services de police" (n° 1200)
08.01 Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik denk dat ik een open deur intrap wanneer ik zeg dat iedereen hier aanwezig verbijsterd en geschokt was door wat er aan het licht is gekomen over de pesterijen bij MACtac en later ook bij Sidmar en de stad Gent, waar de pesterijen heel verregaande gevolgen hebben gehad.
Het toont aan dat de problematiek van pesten op het werk nog steeds zeer actueel is en tot onze spijt nog niet is verdwenen. Ook bij de politiediensten mag de aandacht voor pestgedrag en het aanpakken ervan niet verslappen, zeker omdat er bij de politie vermoedelijk meer sprake is van een machocultuur dan bij andere overheidssectoren.
In 2002 werd met een wet en een koninklijk besluit bepaald hoe geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk moeten worden aangepakt. Mijn vragen gaan specifiek over de toepassing van deze wet bij de politiediensten.
Ten eerste, werden er de laatste jaren binnen de politiediensten enquêtes of bevragingen georganiseerd over pestgedrag en OSGW? Indien die werden georganiseerd, wat waren de opvallendste resultaten daarvan?
Ten tweede, welk beleid wordt er bij de politiediensten gevoerd inzake pesterijen en OSGW, zowel op het vlak van preventie, dus het creëren van een positief arbeidsklimaat, als op het vlak van de behandeling van de gestelde problemen?
Meer specifiek heb ik de volgende vragen. Welke vorming krijgen de aangestelde vertrouwenspersonen? Hoe frequent wordt die vorming georganiseerd? Hoe wordt het aantal vertrouwenspersonen bij de politie vastgelegd en aangeduid? Is er bij de politie een centraal meldpunt, hetzij intern, hetzij extern, voor pesterijen, geweld en ongewenst seksueel gedrag op het werk? Op welke manier worden de personeelsleden ingelicht over de geldende regels en procedures? Hoe worden zij gesensibiliseerd over dit thema?
Ten derde, sinds 2002 is de klachtenprocedure wettelijk verankerd, alsook de aanduiding van een preventieadviseur en vertrouwenspersonen op het werk. Wat is sinds de invoering van dit systeem de evolutie van het aantal meldingen en/of adviesvragen bij die vertrouwenspersonen of dat meldpunt?
Wat is de evolutie van het aantal formele ontvankelijke klachten bij de preventieadviseur, het aantal klachten bij de medische inspectie en het aantal gerechtelijke klachten dat, zoals u weet, de laatste stap is in het proces van de behandeling van pestgedrag op het werk?
08.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wil eerst en vooral meegeven dat mijn antwoord betrekking zal hebben op de federale politie. Wij hebben geen tijd gehad om daaromtrent cijfers en informatie op te vragen bij de 196 politiezones. Het personeel van de korpsen van de lokale politie valt immers onder de verantwoordelijkheid van de eigen interne dienst voor preventie en bescherming op het werk.
Bij de federale politie werden als dusdanig geen enquêtes georganiseerd over pestgedrag en OSGW. In 2006 was er wel een stressenquête in samenwerking met de KUL, waaruit bleek dat er weinig melding werd gemaakt van pestgedrag.
Het beleid bij de federale politie is afgestemd op preventie en aanspreekpunten, en daarvoor heeft men gekozen voor de oprichting van een psychosociale dienst binnen de interne dienst voor bescherming op het werk. Deze dienst bestaat uit twee afdelingen. Enerzijds, is er het stressteam met psychologen en maatschappelijk assistenten, dat instaat voor de opvang en begeleiding van medewerkers die werden geconfronteerd met problemen op psychosociaal vlak bij de uitvoering van hun werk. Anderzijds, is er de sectie preventie waar men de preventieadviseurs, gespecialiseerd in psychosociale aspecten, alsook het netwerk van vertrouwenspersonen kan terugvinden.
De federale politie beschikt over 125 vertrouwenspersonen verdeeld over het volledige Belgische grondgebied. Dat zijn allemaal vrijwilligers. Alle leden van de federale politie kunnen, ongeacht waar ze tewerkgesteld zijn, een beroep doen op een vertrouwenspersoon naar keuze. De opleidingen worden één- tot tweemaal per jaar gegeven in eigen beheer en voldoen aan de voorschriften van het KB van 17 mei 2007. De opleiding van een vertrouwenspersoon beslaat vier dagen.
Wat het centrale meldpunt betreft kan men een beroep doen op de algemene directie van het toezicht op het welzijn en het werk van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. De geldende regels en procedures werden bij het personeel kenbaar gemaakt door middel van een interne nota, na goedkeuring door het Hoog Overlegcomité met de representatieve syndicale organisaties. Tevens worden er diverse informatiesessies gegeven, zowel op initiatief van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk, als op aanvraag van de eenheden.
De cijfers in verband met formele en informele klachten zal ik ook bezorgen aan het commissiesecretariaat. In 2003 gaat het formeel van 19 klachten naar 3 in 2009. Van 2003 tot 2009 is dat 19, 11, 7, 9, 5, 8 en 3. De informele klachten stijgen wel. Die gaan van 9 over 13 en 21, 29, 41, 37 tot 87 in 2009. De stijging van het aantal informele klachten is te verklaren door de reactivering van het netwerk van vertrouwenspersonen en de vernieuwde opleiding waarbij de nadruk wordt gelegd op het preventieve optreden van de vertrouwenspersonen. Dat wil dus niet zeggen dat het aantal gevallen dat aanleiding geeft tot een klacht is gestegen, maar wel dat de betere toegankelijkheid en de preventieve aanpak toelaten problemen sneller te detecteren en aan te pakken, wat uiteindelijk het doel is van een dergelijk formeel en informeel klachtensysteem.
Wat betreft het aantal klachten bij de medische inspectie, verwijs ik u door naar mijn collega, de minister van Werk. Voor het aantal gerechtelijke klachten moet ik u doorverwijzen naar mijn andere collega, de minister van Justitie.
08.03 Bert Maertens (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor de cijfers. Ik begrijp dat er binnen de federale politie al enkele jaren een goed preventief beleid wordt gevoerd. Het werkt, dat merkt men aan de cijfers, en dat is goed. De pesterijen die onlangs aan het licht zijn gekomen, bevestigen alleen maar dat het beleid niet mag worden afgezwakt maar integendeel moet worden voortgezet.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "la 79e assemblée générale d'Interpol" (n° 1217)
09 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de 79e algemene vergadering van Interpol" (nr. 1217)
09.01 André Frédéric (PS): Monsieur le président, madame la ministre, il y a quelques semaines a eu lieu, à Doha, la 79e Assemblée générale d'Interpol. Un millier de policiers et de délégués venus de 188 pays différents étaient présents dans la capitale qatari à cette occasion. Nous avons d'ailleurs eu quelques échos relatifs à des candidatures malheureuses… Mais ce n'est pas l'objet de ma question.
Plusieurs décisions importantes ont été prises lors de cette réunion. Premièrement, il s'agit de l'implantation du complexe mondial d'Interpol à Singapour, qui devrait permettre de renforcer la capacité des services chargés de l'application de la loi à lutter contre la cybercriminalité et de mettre à la disposition des pays membres des locaux adaptés à un travail de pointe en matière de recherche et de développement. La deuxième décision porte sur la création d'un passeport Interpol qui devrait permettre à l'organisation de répondre plus rapidement aux demandes d'assistance sur le terrain grâce au régime spécial en matière de visa accordé par les pays aux fonctionnaires se déplaçant dans le cadre d'une mission officielle.
De plus, des résolutions qui devraient permettre de renforcer l'action policière aux niveaux national et international et de constituer une base solide pour cerner et combattre les futures menaces criminelles et terroristes ont été discutées. Je pense en particulier à la question du renforcement de la coopération dans la lutte contre le terrorisme, le trafic d'êtres humains, le trafic de migrants, les atteintes à l'environnement et la contrefaçon de produits médicaux.
Madame la ministre, j'aimerais vous poser trois petites questions. S'agissant tout d'abord de l'implantation du complexe mondial d'Interpol, pouvez-vous nous expliquer en quelques mots en quoi consiste concrètement la mise à disposition de locaux adaptés afin d'améliorer la lutte contre la cybercriminalité? Quelle sera la plus-value pour notre pays? Cela se fera-t-il en lien avec les politiques européennes en la matière?
Ensuite, la mise en place du passeport Interpol me semble être une bonne initiative. Pouvez-vous nous donner des informations à ce sujet et, éventuellement, nous dire quand il sera disponible pour les pays membres?
Pour la feuille de route d'Interpol, en résumé, où en est-on dans les discussions relatives à la question du renforcement de la coopération dans la lutte contre le terrorisme, le trafic d'êtres humains, le trafic de migrants, les atteintes à l'environnement et la contrefaçon de produits médicaux? Des décisions ont-elles été prises en ces domaines? Si oui lesquelles? Par ailleurs, des liens avec les politiques européennes en la matière ont-ils été mis en exergue lors de cette Assemblée?
09.02 Annemie Turtelboom , ministre: Monsieur le président, cher collègue, comme vous l'avez indiqué dans votre question, il faut situer cette mise à disposition dans le cadre du développement d'un nouveau complexe mondial d'Interpol à Singapour. L'accord portant sur le siège a été signé lors de l'Assemblée générale à Doha au début du mois de novembre. La date prévue pour l'installation de ce nouveau centre est fixée en 2014 au plus tôt.
Les activités à développer lorsque ce complexe sera installé s'articuleront autour de trois grands axes: le soutien opérationnel, le renforcement du centre de crise et de communication, la capacité de déploiement des cellules de crise, etc.; la recherche et le développement de pointe relativement à la détection des infractions et à l'identification de leurs auteurs; l'augmentation des capacités de formation, y compris la formation en ligne.
Bien qu'Interpol soit une organisation globale, les liens avec les politiques européennes sont notamment assurés par la Conférence régionale européenne, laquelle se réunit annuellement.
Le document de voyage Interpol vise à faciliter les déplacements internationaux des fonctionnaires notamment du secrétariat général, des organes de gestion et des bureaux centraux nationaux d'Interpol en mission officielle dans le cadre des activités d'Interpol.
Il est demandé aux pays membres de l'organisation d'accorder aux titulaires de ce document un régime spécial en matière de visa. À ce jour, très peu de pays ont examiné cette demande. Le document est déjà disponible et est progressivement distribué sous la forme d'une carte d'identification ou d'un passeport.
Où en est-on dans les discussions en ce qui concerne la question du renforcement de la coopération en matière de lutte contre le terrorisme, le trafic d'êtres humains, le trafic de migrants, les atteintes à l'environnement et la contrefaçon de produits médicaux? Des décisions ont-elles été prises sur ces dossiers? Si oui, lesquelles? Par ailleurs, des liens avec les politiques européennes en la matière ont-ils été mis en exergue lors de cette assemblée?
Les sujets mentionnés ont été traités lors de l'assemblée générale de différentes façons. On ne peut cependant pas perdre de vue que l'organisation appuie la coopération policière internationale d'abord par ses différentes fonctionnalités. En effet, tant la mise en place d'un réseau sécurisé et de banques de données mondiales que l'appui aux situations de crise et la formation du personnel concourent à améliorer constamment cette coopération.
En ce qui concerne plus particulièrement les formes de criminalité mentionnées dans la question, pour la lutte contre le terrorisme il n'y pas eu de discussion générale ou de décision relative au renforcement de la coopération mais bien des exposés par divers pays sur des situations spécifiques.
Pour le trafic de migrants et d'êtres humains et par le biais d'une résolution, appel a été fait aux États membres d'accroître les échanges d'informations via un formulaire structuré de manière à permettre une exploitation avec valeur ajoutée par le secrétariat général à leur profit.
Les atteintes à l'environnement ont fait l'objet d'une résolution invitant les États membres à contribuer financièrement ou par la mise à disposition de personnel au programme d'Interpol en la matière afin de la pérenniser. Il est à noter que la Belgique participe au groupe de travail du secrétariat général qui traite de ce domaine de criminalité.
Enfin, une résolution a été votée recommandant aux États membres de considérer la lutte contre les contrefaçons de produits médicaux comme une priorité dans le cadre d'une approche globale intégrée et pluridisciplinaire et de mettre des ressources à disposition du secrétariat général d'Interpol.
Lors de l'assemblée générale, un sujet a été consacré à la coopération entre Interpol et Europol par l'intervention du directeur d'Europol.
09.03 André Frédéric (PS): Je remercie la ministre pour sa réponse qui met en évidence l'utilité et l'efficacité de ce genre de rencontre dont on doute parfois un peu. Nous avons là les éléments concrets pour penser qu'on évolue vers une plus grande coopération dans la lutte contre ces terribles fléaux.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het houden van de bevolkingsregisters wat de juiste schrijfwijze van de naam betreft" (nr. 1241)
10 Question de Mme Sonja Becq à la ministre de l'Intérieur sur "la tenue des registres de population en ce qui concerne la transcription correcte du nom" (n° 1241)
10.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dit lijkt misschien een pietluttige vraag maar het is een vraag waar veel miserie achter schuilt. Mensen worden geconfronteerd met diensten die verplicht zijn de vragen te stellen die ze stellen, maar soms krijgen zij moeilijkheden bij een inschrijving.
Het principe van de algemene onderrichtingen van de FOD Binnenlandse Zaken inzake het bijhouden van gegevens in de bevolkingsregisters is dat de juiste schrijfwijze van familienamen en voornamen wordt overgenomen. Voor de documenten waarop men zich moet baseren voor die juiste schrijfwijze maakt men echter een onderscheid, naargelang iemand wel of niet in België geboren is.
Voor wie in België geboren is, moet het gebeuren op grond van de gegevens in de geboorteakte. Zijn er tegenstrijdigheden tussen de geboorteakte en de akte van de burgerlijke stand, dan geldt de geboorteakte. Voor vreemdelingen die in het buitenland geboren zijn, moeten de familienamen en de voornamen echter worden overgenomen zoals zij voorkomen op het nationaal identiteitsbewijs, en niet zoals in de geboorteakte. De ambtenaren van de burgerlijke stand gebruikten tot voor kort nochtans de geboorteakte.
Het eigenaardige aan dit onderscheid is dat voor Belgen de familienaam en andere gegevens, zoals de afstamming, overgenomen worden uit de geboorteakte, zelfs indien zij in het buitenland geboren zijn. Vreemdelingen die Belg worden, worden de ene dag dus ingeschreven op basis van hun paspoort en de andere dag op basis van hun geboorteakte, die voordien niet als betrouwbaar genoeg werd beschouwd.
Er rijzen dus problemen, die niet altijd worden opgemerkt. Ik ga u niet de hele casus uit de doeken doen van iemand die hier huwde en die op basis van het paspoort zou worden ingeschreven – wat voldoende was voor het huwelijk – maar toen hij zich na het huwelijk ging inschrijven werd de naam van het geboorteregister gebruikt, waarbij men vaststelde dat er een verschil was en toen moest hij een ander attest gaan halen. Kortom, het ging gepaard met veel miserie en veel problemen omdat niet dezelfde documenten gebruikt werden.
Ik kom tot mijn vragen.
Wat is de reden van dit onderscheid? Werd bij de opstelling van de onderrichtingen overleg gepleegd met de betrokken doelgroepen, zijnde de VVSG, VLAVABS, de FOD Justitie enzovoort? Bij de verschillende diensten wordt er blijkbaar anders op gereageerd. Zal dit onderscheid niet leiden tot rechtsonzekerheid en zal het niet nog meer problemen inzake identificatie opleveren? In de meeste staten wordt immers de schrijfwijze van de geboorteakte gevolgd.
Welke schrijfwijze moet er concreet gevolgd worden ingeval de vreemdeling, geboren in het buitenland, in België wenst te huwen en er een onderscheid bestaat tussen de geboorteakte en het nationale identiteitsbewijs?
Ik weet niet of dergelijke problemen u gesignaleerd worden. Hebt u daar weet van? Zijn er vaak tegenstrijdigheden tussen de namen die vermeld zijn in het ene en het andere register?
Het is vooral belangrijk om eenduidige richtlijnen te geven, zowel aan de diensten van de burgerlijke stand als aan de andere diensten die daarmee te maken hebben, zoals de diensten van het rijksregister en dergelijke.
10.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, in verband met de Belgen is het inderdaad zo dat de identiteitsgegevens overgenomen worden uit de geboorteakte. Deze werkwijze berust op het decreet van 6 fructidor jaar II dat het volgende bepaalt.
"Aucun citoyen ne pourra porter de nom ni de prénom autre que ceux exprimés dans son acte de naissance."
Men moet echter rekening houden met het feit dat dat decreet in het napoleontische tijdperk werd uitgevaardigd. De toenmalige mobiliteit van Belgische en niet-Belgische burgers is niet meteen te vergelijken met de hedendaagse mobiliteit van burgers.
Voor vreemdelingen die geboren zijn in het buitenland baseert de Belgische overheid zich op de gegevens die voorkomen op de nationale identiteitskaart of het paspoort. De bewijskracht van die documenten is immers hoger dan die van akten van de burgerlijke stand die in het buitenland werden of worden opgemaakt. Vandaar dat de inschrijving van vreemdelingen in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister geschiedt op basis van de informatie op het nationaal paspoort of de identiteitskaart.
Voor vreemdelingen die in België geboren zijn is de situatie verschillend. Hun geboorte werd vastgelegd door een akte van de burgerlijke stand opgemaakt door de Belgische overheid en dus niet door een buitenlandse burgerlijke stand. Daarom worden in hun geval, net zoals voor Belgen, de identiteitsgegevens van de geboorteakten overgenomen.
De algemene onderrichtingen van de FOD Binnenlandse Zaken werden opgemaakt in overleg met de Dienst Vreemdelingenzaken, de Vereniging voor Steden en Gemeenten en de gemeenten zelf.
Begin 2011 zijn er evaluatievergaderingen gepland met de Vereniging voor Steden en Gemeenten, de Dienst Vreemdelingenzaken en ook de FOD Justitie.
De maatregel die erin bestaat de nationale identiteitstitel, dus paspoort of nationale identiteitskaart, te gebruiken als bron voor de inschrijving van vreemdelingen zorgt voor meer rechtszekerheid. Een paspoort en/of nationale identiteitskaart is immers opgemaakt overeenkomstig de nationale en internationale standaarden en veiligheidskenmerken. Het is een document dat voor alle onderdanen van een land beantwoordt aan dezelfde kenmerken en de nationale identiteitstitel is controleerbaar en verifieerbaar. Allerlei akten van de burgerlijke stand bezitten dergelijke veiligheidskenmerken niet en kunnen gemakkelijk vervalst worden omdat algemeen verifieerbare kenmerken soms ontbreken.
In dat kader wil ik de inspanningen vermelden van mijn administratie. Met het oog op het Belgisch voorzitterschap van de EU-Raad werd het project Strengthening Architectures for the Security of Identification of Natural Persons in the EU ontwikkeld. Het project heeft tot doel een risico-assessment op te stellen van de registratiemethoden van natuurlijke personen in verschillende lidstaten. Het resultaat van het project voor België is een risicobeoordelingstabel, een SWOT-analyse, die zal dienen als basis om een Europese strategie te bepalen ter voorkoming van identiteitsfraude.
Indien een vreemdeling, geboren in het buitenland, huwt in België, worden de gegevens van zijn nationale identiteitsbewijs gevolgd, dus paspoort of nationale identiteitskaart, bij het opstellen van de huwelijksaangifte. Er zijn momenteel geen cijfers beschikbaar betreffende mogelijke tegenstrijdigheden tussen een naam vermeld op de akte van de burgerlijke stand en de naam vermeld op het nationale identiteitsbewijs waarop de inschrijving in het bevolkingsregister gebaseerd is.
10.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik weet dat het een beetje ingewikkeld klinkt, maar ik onthoud vooral dat men, terecht, kijkt naar paspoorten en nationaliteitsbewijzen en niet naar de geboorteakte, voor de zekerheid van de identiteit. Dat is ook inderdaad de algemene lijn.
U zei dat u hierover ook overleg hebt gepleegd met de VVSG, en dergelijke, en dat u voor de evaluatie contact zult opnemen met de FOD Justitie, terwijl ik dacht dat zij in de voorfase niet betrokken waren. Daar situeert zich een aantal van de problemen, ook in de concrete casus. Het is vooral belangrijk dat de onderlinge communicatie heel duidelijk gebeurt ten dienste van de mensen die ter zake miserie hebben.
Het incident is gesloten.
11 Question de M. Laurent Devin à la ministre de l'Intérieur sur "les conventions de sécurité routière pour l'année 2011" (n° 1257)
11 Vraag van de heer Laurent Devin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de overeenkomsten inzake verkeersveiligheid voor het jaar 2011" (nr. 1257)
11.01 Laurent Devin (PS): Monsieur le président, madame la ministre, la sécurité routière, sujet de préoccupation au sein de la population, représente une priorité du gouvernement pour laquelle celui-ci a voulu une action énergique, globale et concertée.
Les états généraux de la Sécurité routière ont abouti, en février 2002, à la formulation de plusieurs recommandations. Sur base de celles-ci, le gouvernement a voulu apporter, via un système de conventions entre les zones de police et le fédéral, une aide financière aux zones pour qu'elles puissent développer des actions supplémentaires en matière de sécurité routière. Il s'agit véritablement d'un incitant à des actions complémentaires en matière de sécurité routière.
Les actions visées par ces conventions doivent donc être distinctes de celles déjà menées dans la zone avant celle-ci, le but n'étant pas de prendre en charge des actions déjà accomplies par le corps de police. En effet, la mise à disposition de ces nouveaux moyens venant de la dotation fédérale en plus des subventions des contrats de sécurité et de prévention.
Par ailleurs, cette convention ne se conçoit pas isolée de son contexte. Au contraire, elle doit s'inscrire dans une philosophie de sécurité intégrale et assurer une grande cohérence avec le plan zonal de sécurité et les plans d'action annuels qui s'y rapportent. Ainsi, si le plan zonal de sécurité constitue l'instrument stratégique de définition de la politique de sécurité dans la zone de police, la convention doit être considérée comme un des instruments d'exécution possible du plan.
Madame la ministre, alors que – comme je viens de l'expliquer – les conventions et les moyens financiers qui en découlent sont un outil important pour garantir la sécurité de nos concitoyens, il apparaît que les conventions 2011 n'ont toujours pas été avalisées par l'Intérieur.
À ce propos, pouvez-vous me dire quand ces conventions seront-elles signées par vos services?
11.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, la loi du 6 décembre 2005 relative à l'établissement et au financement de plans d'action en matière de sécurité routière prévoyait en son article 4 que "les zones de police locale et la police fédérale transmettent leurs plans d'action en matière de sécurité routière aux ministres de l'Intérieur et de la Mobilité pour approbation en même temps que le rapport d'évaluation et en même temps que le plan zonal de sécurité".
Cet article a cependant été abrogé par l'article 82 de la loi-programme du 8 juin 2008. C'est une simplification administrative qui s'imposait.
Depuis, plus aucun plan d'action en matière de sécurité routière ne doit m'être soumis et les zones de police reçoivent chaque année un montant financier déterminé par un arrêté ministériel publié au Moniteur belge. À ce sujet, je vous informe que le Moniteur belge du 26 novembre 2010 a publié l'arrêté ministériel relatif à l'année 2010.
Pour 2011, les montants ne sont pas encore connus. En effet, j'attire votre attention sur le fait que le ministre des Finances communique en début d'année le montant attribué au fonds pour l'année considérée.
11.03 Laurent Devin (PS): Madame la ministre, en tant que chef de ma zone de police, je vis assez difficilement cette situation. Nous sommes en train d'élaborer les budgets pour l'année 2011 sans connaître le montant à inscrire.
Bien sûr, il est possible de reporter le budget de l'an passé, mais vous comprendrez que, pour un bon fonctionnement d'une zone de police, il serait plus utile de connaître le montant réel sur lequel s'appuyer.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding van politieagenten om om te gaan met slachtoffers van seksueel misbruik" (nr. 1279)
12 Question de M. Raf Terwingen à la ministre de l'Intérieur sur "la formation des policiers dans le cadre de l'accompagnement des victimes d'abus sexuel" (n° 1279)
12.01 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag is een beetje ingegeven door de ervaringen van de laatste weken in de commissie waar het seksueel misbruik inzake gezagsrelaties werd onderzocht en waaruit is gebleken, onder andere uit getuigenissen en verklaringen van een aantal organisaties die daar de slachtoffers kwamen vertegenwoordigen, dat er toch problemen rijzen bij het indienen van klachten door slachtoffers.
Men had de indruk dat zich bij politieagenten, die geconfronteerd werden met deze specifieke problematiek van klachten door slachtoffers die toch ook wel op een speciale manier mogen ontvangen worden en te woord mogen worden gestaan, vaak wat problemen voordeden omdat een aantal politiediensten blijkbaar zelfs zo ver zouden gaan – dat is de ervaring van dit soort organisaties, mevrouw de minister – dat men erop aandringt dit soort klachten niet als een klacht te moeten zien, maar gewoon als een notitie. Men hekelt het papierwerk en men stelt zelfs op voorhand bijna vast dat het moeilijk te bewijzen zal zijn. Dat is natuurlijk helemaal geen goed signaal voor de slachtoffers van dit soort feiten.
Vandaar, mevrouw de minister, is mijn vraag of u inderdaad kennis heeft van dit soort praktijken waarbij politiediensten, omwille van het feit dat zij ongetwijfeld onderbemand zijn of te veel werkdruk hebben door onder andere de papierwinkel die zij moeten doorworstelen, eigenlijk adviseren om klachten niet te noteren als een klacht maar gewoon als een notitie.
Wat denkt u van het idee om hoe langer hoe meer – en dat is ook duidelijk de vraag van dit soort organisaties – te werken met politieagenten, politiediensten die gespecialiseerd zijn in de opvang van dit soort slachtoffers, omdat dit soort slachtoffers toch wel een bepaalde specifieke opvang benodigen?
12.02 Minister Annemie Turtelboom: De praktijken waarnaar u verwijst, zijn mij niet bekend. Het komt de bijzondere commissie toe om daaromtrent, na dit onderzocht te hebben en voor zover dit noodzakelijk zou zijn, aanbevelingen te doen. De wetgeving en de richtlijnen van de parketten ter zake zijn nochtans duidelijk en laten de politie geen ruimte voor beoordeling. Ik begrijp overigens uit het verhaal niet zo goed welke politieagenten een verklaring zouden opstellen in plaats van een klacht zodat er geen verder gevolg aan zou worden gegeven. Het proces-verbaal van de politie wordt immers door het parket beoordeeld naar inhoud en niet op basis van het opschrift “verklaring” of “klacht”. Bovendien is een seksueel misdrijf geen klachtmisdrijf, maar wordt het ambtshalve vervolgd.
Ik stel verder vast dat de politie de laatste jaren aanzienlijke inspanningen heeft geleverd in het domein van slachtofferzorg. De programma’s van de basisopleiding van de politie bevatten verschillende modules betreffende slachtofferbejegening waarbij de aspirant tevens leert de noden van slachtoffers te identificeren en hen te oriënteren naar een aangepaste dienst voor bijstand. Daarnaast organiseren de erkende politiescholen op regelmatige basis voortgezette opleidingen inzake slachtofferbejegening waarbij ook de problematiek van seksueel geweld aan bod komt. Zo bestaat er een specifieke opleiding betreffende het eerste politionele onderzoek bij volwassen slachtoffers van zedendelicten. Doel van die opleiding is het inlevingsvermogen van de politieman of –vrouw aan te scherpen, zodat deze meer inzicht verwerft in de gevoelens van slachtoffers van seksueel geweld.
Op die manier kan de politie een efficiënt verhoor acteren dat als basis kan dienen voor het verdere onderzoek, zonder een bijkomend trauma te veroorzaken bij het slachtoffer. Dergelijke voortgezette opleidingen inzake slachtofferbejegening werden reeds gevolgd door 990 Franstalige en 1 255 Nederlandstalige politiemensen.
In de mate van het mogelijke worden voor het onderzoek van seksuele misdrijven politiemensen ingeschakeld die een voortgezette opleiding gevolgd hebben. Voor het verhoren van slachtoffers wordt tevens een bijzondere schikking getroffen, zoals het gebruik van audiovisuele middelen.
12.03 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, om even terug te komen op het feit dat u niet goed begreep waarover de vraag ging. Voor alle duidelijkheid, ik heb zelf als advocaat de ervaring dat het soms moeilijk is voor mensen, zeker bij seksuele misbruiken, om gewoon te komen tot een klacht. Men is bij de politiediensten bereid een melding te geven. Men krijgt daarvan een attest. Het gevolg is dat er geen proces-verbaal wordt opgesteld, waardoor er ook geen vervolging komt. Dat is een praktijk die wel degelijk bestaat, ik spreek uit eigen ervaring, wij moeten daarin dus toch wel heel nauwkeurig zijn.
Mevrouw de minister, ik ben zeer blij dat u uitleg hebt verschaft over de opleidingen. Zelf denk ik dat de commissie inderdaad een aantal aanbevelingen zal doen. Wij moeten bijna gaan dromen van een soort ambulante dienst van politieagenten, want ik begrijp dat het vanwege budgettaire en personeelsoverwegingen bijna onmogelijk is om overal op elk punt waar klacht kan ingediend worden een gespecialiseerde politieagent te hebben, dat kan niet. Wij moeten er echter voor zorgen, over heel België, over heel Vlaanderen, dat er op een of andere manier, als zich zo’n klacht aankondigt, een oproep kan gebeuren naar andere politiediensten in de buurt zodat men toch iemand krijgt die centraal dit soort dingen kan doen, om die mensen gewoon op een andere manier te woord te staan. U hebt zelf reeds in uw antwoord aangegeven dat u beseft, ook door de opleiding die thans wordt gegeven, dat het belangrijk is dat er een andere bejegening is dan in andere dossiers.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de drugsoverlast in de Euregio" (nr. 1281)
13 Question de M. Raf Terwingen à la ministre de l'Intérieur sur "les nuisances liées à la drogue dans l'Euregio" (n° 1281)
13.01 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ook dit is een opvolgingsvraag.
U zult zich herinneren dat twee jaar geleden een hele studie is gebeurd, door de professoren De Ruyver en Fijnaut, over de drugsgerelateerde criminaliteit in de Euregio Maas-Rijn. U weet dat ik zelf fier ben Maaslander te zijn.
Uw voorgangers, de heren Dewael en De Padt, hebben ter zake in mijn ogen tegenstrijdige signalen gegeven. Ik heb altijd begrepen dat de heer Dewael aankondigde dat er 60 politieagenten ter beschikking werden gesteld om de problematiek aan te pakken. Dat was op dat ogenblik een heel actueel thema, ook met het oog op dat verslag.
De heer De Padt heeft dan vervolgens ontkend dat er ooit 60 politieagenten zouden zijn beloofd. Dat was het verleden. Ik wil nu naar de toekomst kijken.
Hoever staat het op dit ogenblik? Wat zijn de gevolgen die aan het verslag van de professoren De Ruyver en Fijnaut zijn gegeven?
13.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Terwingen, met betrekking tot het verleden wil ik ook verwijzen naar het uitgebreid antwoord dat ik in de commissie voor de Binnenlandse Zaken op 27 oktober 2009 op uw parlementaire mondelinge vraag nr. 15341 heb gegeven.
Op 28 augustus 2009 heb ik met betrekking tot deze problematiek de burgemeester van Lanaken gezien, vergezeld van een delegatie uit de Euregio.
Ik kan daar nog aan toevoegen dat er sinds oktober 2009 geregeld drugsacties onder de naam (Panoramics), gemiddeld zes tot acht per maand, worden georganiseerd in overleg met de dirco’s van Hasselt en Tongeren en de politiezones Lanaken, Voeren, Bilzen, Hoeselt en Riemst, met een optimale inzet van de wegpolitie, een drugshondgeleider en het interventiekorps van Limburg waarvan de rules of engagement werden versoepeld. Het wordt aangestuurd door het provinciaal veiligheidsoverleg dat ervoor heeft geopteerd om het hele CIK bij de dirco van Hasselt onder te brengen.
Het hoeft dus niet altijd meer te zijn. Het is vaak de samenwerking die belangrijk is. Er zijn zes tot acht acties per maand. Dat zijn er een tot twee per week. Op die manier probeert men de problematiek aan te pakken.
Door een herschikking van het CIK bij de dirco van Hasselt en Tongeren heeft men ook veel meer mogelijkheden om hen in te zetten voor grensoverschrijdende prioriteiten die echt wel van belang zijn.
13.03 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dit lijkt wel een getelefoneerde vraag, ware het niet dat ik van een andere partij ben.
Ik ben zeer blij met het antwoord. Ik denk dat dit de juiste manier is. Beloven of de indruk geven dat daar meer mensen zullen worden tewerkgesteld, was niet haalbaar. Ik ben blij dat u dat ook heeft ingezien.
Ik onthoud ook de samenwerking ter zake. Ik zal dit verder blijven opvolgen.
L'incident est clos.
- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de politiezones" (nr. 1295)
- de heer Koenraad Degroote aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de dienstverlening van de politie tijdens de nacht" (nr. 1299)
- Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "les zones de police" (n° 1295)
- M. Koenraad Degroote à la ministre de l'Intérieur sur "les prestations nocturnes de la police" (n° 1299)
14.01 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, uit een studie die onlangs gepubliceerd werd, bleek dat er in het Vlaamse Gewest 's nachts slechts één politieman waakt over de veiligheid van ongeveer 13 000 burgers. In weekendnachten is dat iets beter, namelijk één agent voor 9 700 inwoners, maar uiteraard is ook dat ontoereikend. Vooral het platteland en de rustige gemeenten rond grote agglomeraties kampen 's nachts met een zwaar tekort aan blauw op straat.
Dat fenomeen is ook snel gekend bij criminelen. Zij slaan dan ook steeds meer toe, net in die buurten waar er ’s nachts te weinig blauw op straat is.
Mevrouw de minister, u stelde daarom voor om zones te laten samenvoegen. U denkt dat dit een oplossing kan zijn voor dat probleem.
Mevrouw de minister, kunt u die redenering wat meer duiden? In grote zones blijkt namelijk dat de capaciteit vooral in de centrumsteden wordt ingezet. Dat verhoogt de inzetbaarheid in de landelijke gebieden nog niet. Kunt u een beetje meer uitleg geven bij uw redenering dat grotere zones een oplossing kunnen zijn voor dat probleem?
Is dat niet in strijd met het algemeen uitgangsprincipe van de politiehervorming waarbij elke burger recht heeft op gelijke dienstverlening?
Tot slot, blijft het probleem van de beschikbaarheid niet steeds terugkomen op het probleem van het statuut, dat toch weinig flexibel is, en op de inzetbaarheid, die eerder een rem is?
14.02 Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ook mijn vraag gaat over de aanwezigheid van blauw op straat ‘s nachts. U hebt erkend dat dit een probleem is en dat dit zou kunnen worden aangepakt door kleinere korpsen te laten fusioneren, door papierwerk verder te beperken of door de invoering van een functionele bezoldiging.
Ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, worden de minimumnormen, vastgelegd in de politionele omzendbrief PLP 10, overal gehaald, in alle zones? Volstaan die normen voor u? Zo neen, hebt u daarover andere ideeën? Welke normen zouden dan wel gehaald moeten worden?
Ten tweede, wat de fusie van politiezones betreft, mijn vraag refereert veeleer aan de wet op de geïntegreerde politie, waar in artikel 91, 2 bepaald is dat men vrijwillig een aanvraag kon indienen, tot 1 januari 2011. Zijn er dergelijke aanvragen ingediend? Zo ja, hoeveel? Werd er nog in mogelijkheden voorzien om na 1 januari 2011 op dezelfde wijze verder te gaan? Wordt er al dan niet gedacht aan een verplichting tot dergelijke fusies?
Ten derde, over een vermindering van de administratieve werklast hebben wij al regelmatig gehoord. Er wordt nu zelfs een streefcijfer van 7 % voorgesteld. Hoe meent u dit te kunnen realiseren? Werden dienaangaande al initiatieven genomen?
14.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, bij de uitwerking van de wet op de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, heeft de wetgever duidelijk geopteerd voor de indeplaatsstelling van twee politiecomponenten, waarbij de lokale politie verantwoordelijk is voor de basispolitiezorg en de federale component een gespecialiseerde functie en een steunfunctie krijgt toegewezen.
Wat de lokale politie betreft, is de korpschef verantwoordelijk voor de organisatie van de werking van zijn korps, waarbij rekening gehouden moet worden met de gewaarborgde minimale dienstverlening. Deze is intussen omgezet in 7 basisfunctionaliteiten, waaronder de interventiefunctionaliteit, of anders gezegd de organisatie van de permanente beschikbaarheid en bereikbaarheid.
De interventiefunctionaliteit bestaat erin binnen een passende termijn een antwoord te bieden op elke oproep waarbij een politionele interventie ter plaatse noodzakelijk is.
Gezien de verscheidenheid van de zones werd er niet voor geopteerd federale normen uit te vaardigen in verband met aanrijtijden. Het komt aan de lokale partners zelf toe om hieromtrent afspraken te maken en deze in de vorm van kwaliteitsstandaarden op te nemen in het zonaal veiligheidsplan.
Wij moeten erkennen dat er op het terrein inderdaad her en der moeilijkheden zijn om het geheel te bestrijken. Wij merken dat dit vooral in kleinere landelijke zones met een groot grondgebied een heel groot probleem is. Als men weinig inwoners heeft, verspreid over een groot grondgebied, heeft men een relatief kleiner politiekorps.
Men moet nachtelijke interventie kunnen garanderen. Dat is moeilijk voor een korps met een groot grondgebied en met slechts een zestigtal agenten die zeven dagen op zeven, vierentwintig uren op vierentwintig beschikbaar moeten zijn.
Precies daarom kan de fusie van politiezones een oplossing zijn. Dat is ook de reden waarom de regering vorig jaar dat op vrijwillige basis heeft toegelaten voor zones. Zo zijn bijvoorbeeld Lanaken en Maasmechelen – en de vraag over de Euregio paste daarin – gefuseerd, omdat zij vonden dat, gezien de grensoverschrijdende drugsproblematiek waarmee zij te kampen hebben, zij door een fusie beter op het terrein aanwezig kunnen zijn en functioneler kunnen werken.
Nogmaals, wij hebben er nooit voor gekozen om dat te verplichten. Mijns inziens zou dat voor bepaalde zones wel een oplossing kunnen zijn. Zeker voor kleine zones met een relatief beperkte bevolking en dus een relatief beperkt aantal politieagenten, maar met een groot fysiek grondgebied. Ik heb zelf een aantal zones bezocht die toegaven dat ze dan problemen hebben.
Bovendien is het zo dat de prestaties die op specifieke momenten gedurende de nacht en het weekend geleverd moeten worden, bijkomende kosten genereren. Dat kan remmend werken op de inzet. Op zich is die extra verloning daarom niet verkeerd. Bepaalde andere historische verloningscomponenten zouden echter meer gericht moeten worden op de reële operationele behoeften. Een functionele verloning zou daartoe kunnen bijdragen.
De problemen zijn echter niet van die aard dat een bijkomende ministeriële richtlijn vereist is. De bedoelde politiezones lossen die problemen immers op door samenwerkingsakkoorden te sluiten die zowel door de korpschefs als door de politieke verantwoordelijken en de bevolking als voldoening gevend worden ervaren.
Verder bestaat er alleen voor de federale politie in het kader van de steunfunctie een verplichting tot het instandhouden van een nationale reserve. Zoals u weet, heb ik die uitgebreid, vooral met het oog op het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie.
Verder wil ik de administratieve werklast nog verminderen. Op dit ogenblik is men bezig met het oplijsten van de verschillende, vooral administratieve, opdrachten waarmee de lokale politie belast is. In een volgende fase zal worden nagegaan of de politie de enige partner is die dergelijke taken kan en/of moet uitvoeren, om zo te komen tot een vermindering van de administratieve werklast. Ik denk bijvoorbeeld aan de inventarisering van leegstaande gebouwen, ronddolende dieren enzovoort.
Daarnaast heb ik steeds gezegd dat ik voorstander ben van de fusie van politiezones. Daar heb ik daarnet al iets over gezegd. 196 politiezones betekent natuurlijk 196 overheadkosten. Wat interventie betreft, zou dit kunnen. Het is nooit mijn bedoeling geweest dergelijke fusies te verplichten. Ik heb al gewezen op Lanaken en Maasmechelen, die om deze reden op één niveau gaan werken.
Van de gouverneur van Vlaams-Brabant ontving ik enkele dagen geleden de vraag een concreet project te starten inzake schaalvergroting door associatie.
Als daarmee ondertussen een extra stap kan worden gezet, zal ik daar binnen het kader van mijn actueel lopende bevoegdheden uiteraard mijn medewerking aan verlenen.
14.04 Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor het uitgebreide antwoord. Ik ben verheugd te vernemen dat u opnieuw pogingen wil ondernemen om de administratieve werklast zoveel mogelijk te beperken. We zijn er allemaal voorstander van dat de politie zich zoveel mogelijk kan focussen op haar echte taken. Wat de schaalvergroting betreft, ik weet dat die vraag ook leeft bij een deel van de politiemensen zelf. U hebt uiteraard gelijk dat schaalvergroting een aantal positieve gevolgen heeft, vooral op budgettair vlak. Men kan een aantal taken gezamenlijk organiseren, wat nu ook al kan wanneer men gebruik maakt van samenwerkingsakkoorden tussen politiezones. Wij zijn er echter niet van overtuigd dat schaalvergroting ook altijd meteen een verbetering van de dienstverlening inhoudt. De praktijk heeft immers uitgewezen dat schaalvergroting voor mensen in minder landelijke gebieden soms minder dienstverlening inhoudt. De vroegere wijkcommissariaten zijn in het weekend en ’s nachts vaak onbemand omdat men daar geen personeel meer voor heeft. Dat vinden we toch een belangrijk aandachtspunt. Onze conclusie blijft dus dat schaalvergroting budgettair wel positief is, maar dat ze wat de dienstverlening betreft soms het tegengestelde resultaat oplevert.
14.05 Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de minimumnormen zullen toch beter moeten worden afgestemd op de operationele noodzaken.
Wat de fusies betreft noteer ik dat er op vrijwillige basis, behalve Maasmechelen en Lanaken, geen aanvragen binnengekomen zijn bij uw diensten.
In verband met de vermindering van de werklast hoop ik dat er concrete initiatieven komen, die degelijk zullen moeten worden opgevolgd, want anders blijft het uiteraard bij woorden en dat kan niet de bedoeling zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 1320 van de heer Van Hecke wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Vraag nr. 1313 van de heer Gilkinet, vraag nr. 1277 van de heer Clarinval, vraag nr. 1230 van de heer Schoofs en vraag nr. 1207 van de heer Thiébaut worden uitgesteld naar een volgende vergadering.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.10 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.10 heures.