Commission des Finances et du Budget

Commissie voor de Financiën en de Begroting

 

du

 

Mercredi 24 novembre 2010

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 24 november 2010

 

Namiddag

 

______

 

 


Le développement des questions et interpellations commence à 17.23 heures. La réunion est présidée par M. Guy Coëme.

De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 17.23 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Guy Coëme.

 

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Peter Luykx aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het Europese noodfonds en de begrotingstekorten" (nr. 1006)

- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de financiële hulp voor Ierland, de financiële situatie in Portugal en de toekomst van de euro" (nr. 1170)

01 Questions jointes de

- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le fonds d'urgence européen et les déficits budgétaires" (n° 1006)

- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'aide financière apportée à l'Irlande, la situation financière du Portugal et l'avenir de l'euro" (n° 1170)

 

01.01  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, we zitten volop in een Europese financiële storm. Na de lentecrisis in Griekenland beleven we nu een herfstcrisis in Ierland. De vroegere Celtic tiger, het economisch voorbeeld in Europa, krijgt 90 miljard hoofdsteun om stabiliteit te brengen.

 

De recente ontwikkelingen doen vrezen dat met die maatregel het tij nog niet gekeerd is. De financiële markten lijken nu hun pijlen te hebben gericht op Portugal of Spanje. De rente is daar gisteren gestegen naar recordniveaus. Beleggers gaan ervan uit dat Portugal een redding door het Europees noodfonds niet kán vermijden, nu Ierland eerder door de knieën is gegaan.

 

Het economisch gewicht van Griekenland en Ierland is relatief klein, maar indien ook Portugal gered moet worden en de crisis uitbreidt naar Spanje, de vierde grootste economie in de eurozone, zou dat wel eens ernstige problemen met zich kunnen meebrengen.

 

We krijgen vanuit diverse landen verschillende signalen. Vanuit Europa hebben we de heer Herman Van Rompuy gehoord, die sust dat het hulppakket van de Europese Unie en het IMF voor Ierland voldoende is en dat de situatie in Portugal gezond is. Anderzijds horen we de Duitse minister van Financiën, Wolfgang Schäuble, die zegt dat de toekomst van de Europese eenheidsmunt op het spel staat in de Ierse schuldcrisis. Dat is een toch bijzonder negatief signaal. De Nederlandse minister van Financiën, Jan Kees de Jager, zegt dat het geen goed idee is om Ierland uit de eurozone te gooien.

 

Mijnheer de minister, in het licht van al die problemen, wil ik u enkele vragen stellen, ook inzake Portugal en Griekenland.

 

Ten eerste, kunt u een stand van zaken van het Griekse besparingsprogramma geven? Er wordt immers verteld dat Griekenland een tandje zal moeten bijsteken en enige achterstand oploopt.

 

Ten tweede, beschouwt u de begrotingstekorten van Ierland en Portugal veeleer als een nationaal dan wel als een internationaal probleem?

 

Wij hebben inmiddels al gehoord wat uw mening is over Ierland en over het feit dat het land een beroep op het Europees noodfonds doet. Welke houding neemt u ten opzichte van Portugal aan? Welke positie tegenover Ierland en Portugal nemen volgens u de andere lidstaten in?

 

01.02  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, une décision est finalement intervenue dans le dossier irlandais avec l'injection de dizaines de milliards d'euros dans les finances publiques de ce pays. Malgré cela, la situation reste problématique sur les marchés financiers.

 

Plusieurs économistes - je ne suis pas loin de partager leur avis - se montrent sceptiques sur l'efficacité de l'aide accordée à l'Irlande. À court terme, elle peut sans doute apporter une stabilisation des marchés financiers, mais "rien ne garantit que l'Irlande pourra trouver les moyens pour rembourser l'aide financière. Le problème bancaire est tel que d'autres mesures seront nécessaires". C'est l'avis de Geert Noels. "À court terme, on gagne du temps, mais on crée un autre problème", conclut-il.

 

Je le répète, je ne suis pas loin de partager son avis, dès lors que, semble-t-il, l'Irlande refuse, par ailleurs, de remettre en cause certaines de ses politiques, notamment sa politique en matière d'impôts des sociétés.

 

Monsieur le ministre, quel est le montant précis de l'aide apportée à l'Irlande? À quel taux et à quelles conditions cet argent sera-t-il prêté? Quelle est votre analyse sur ce qui a conduit ce pays dans de telles difficultés? Quelles sont les réformes auxquelles ce pays s'est engagé, notamment pour ce qui concerne l'impôt des sociétés? On parle de risques identiques pour l'Espagne et pour le Portugal, ce que nient les dirigeants de ces pays. Mais il serait utile de connaître votre avis à ce sujet-là. Qu'a-t-il été entrepris au niveau européen pour éviter cela? Je m'adresse au ministre des Finances qui, pour le moment, préside l'ECOFIN. Comment réagissez-vous aux critiques formulées sur l'absence de mesures structurelles visant à combattre ces problèmes budgétaires à la racine? La zone euro n'est-elle pas en danger? Ne s'agit-il pas d'avancer pour renforcer la cohérence fiscale au sein de l'Europe? Selon moi, c'est une des conditions pour stabiliser la situation.

 

01.03  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, pour suivre votre conseil, je vais essayer de ne pas être trop long.

 

Le président: C'est un vaste débat!

 

01.04  Didier Reynders, ministre: C'est effectivement un vaste débat qui pourra avoir lieu après les décisions qui seront prises dans les semaines à venir. En effet, il ne serait pas inutile de faire le point sur les décisions prises dans le cadre de l'Eurogroupe ou d'ECOFIN.

 

Eerst antwoord ik op de vraag van de heer Luyckx. Ik probeer enkele elementen te geven.

 

De Griekse regering heeft de afgelopen maanden draconische besparingsmaatregelen genomen. Dit moet het land in staat stellen de vooropgestelde vermindering van het begrotingstekort te realiseren, met als doel een beperking van het tekort tot 3 % van het bbp in 2014. Ondertussen is gebleken, zoals u vermeldt, dat het Grieks tekort voor 2009 naar boven werd bijgesteld tot 15,8 % van het bbp. Dit heeft te maken met de aanhoudende statistische problemen waarmee Griekenland kampt. De Griekse regering is volop bezig orde op zaken te stellen in het Griekse Instituut voor Statistiek en de hoop bestaat dat deze problemen binnenkort van de baan zullen zijn. Sinds enkele maanden levert de Griekse regering een aantal inspanningen, dat is klaar en duidelijk.

 

In een reactie op deze correctie van het deficit voor 2009 heeft de Griekse regering bevestigd dat de doelstelling om het tekort tegen 2014 tot 3 % van het bbp te verminderen, behouden blijft. Griekenland zal reeds dit jaar een extra besparingsinspanning leveren door het tekort met 6 % te verminderen in plaats van de voorziene 5,5 %. Er zijn allicht extra maatregelen nodig om het begrotingstekort in 2011 te beperken tot de voorziene 7,6 % van het bbp, met name bijkomende uitgavenbeperkingen en maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan.

 

Begrotingstekorten in andere eurolanden zijn van belang voor alle landen die onze munt delen. De ervaringen van het recente verleden hebben afdoende de zogenaamde spillovereffecten aangetoond en maken dat elk land van de eurozone een verantwoordelijkheid heeft tegenover de hele zone en in het belang van iedereen een deugdelijk begrotingsbeleid dient te voeren. Op basis van het Griekse voorval was het mogelijk een nieuw instrument te verkrijgen, een nieuwe mogelijkheid op Europees vlak voor een betere financiële stabiliteit.

 

Nu hebben we een nieuw geval. Ook Ierland lijkt er nu van overtuigd dat het er belang bij heeft om internationale steun te aanvaarden om de financiële storm het hoofd te bieden. Ik wijs er nog eens op dat de Ierse problemen niet te vergelijken zijn met de Griekse. De Ierse problemen vinden hun oorsprong niet in een ontspoord begrotingsbeleid, maar in de financiële crisis die de banksector heeft getroffen en de omvang van die banksector, vergeleken met de omvang van de Ierse economie. Ik herhaal dat ik twee jaar geleden veel commentaar heb gegeven in dezelfde richting, maar dan voor België.

 

Er waren toen tegelijkertijd problemen met Fortis, Dexia en KBC, onze omvangrijke banksector in vergelijking met onze economie en ons bbp. Het was een zeer moeilijke toestand. Het was destijds echter mogelijk om een partner te vinden voor één bank, Fortis, en om een aantal herstructureringen door te voeren, met herkapitaliseringen, voor de andere banken, KBC en Dexia.

 

Nu heeft Ierland een zeer groot probleem. Er is een groot verschil tussen de omvang van de banksector en de omvang van de Ierse economie en de Ierse overheidsfinanciën.

 

Portugal heeft recent een akkoord bereikt over de begroting voor 2011. Dit akkoord moet Portugal toelaten de begrotingsdoelstelling voor 2011 te behalen; er is een tekort van 4,6 %. Portugal heeft echter nood aan structurele hervormingen om het groeipotentieel van de economie te verhogen en de markten ervan te overtuigen dat de schuld houdbaar is.

 

Nogmaals, er is geen vergelijking mogelijk tussen Ierland en Portugal, er zijn in Portugal niet echt moeilijkheden in de banksector. Griekenland en Portugal hebben veeleer een begrotingsprobleem, met een zeer belangrijk tekort. In Ierland is er echter ook een zeer groot probleem in de financiële sector.

 

Pour compléter et répondre aux questions posées par M. Gilkinet, le montant précis à octroyer à l'Irlande n'est pas déterminé à ce stade. Des chiffres circulent dans les médias mais même s'ils sont relativement corrects, j'ai précisé, en tant que président d'Ecofin, que je me référais aux déclarations de mon collègue irlandais. Nous n'atteindrons pas les 100 milliards d'euros.

 

Pourquoi n'est-ce pas déterminé? Parce que la concertation est en cours entre le gouvernement irlandais, la Commission, assistée de la Banque centrale, et le Fonds monétaire international en fonction des besoins du pays, y compris la nécessité de prendre des mesures de nature structurelle.

 

Au niveau budgétaire, la consolidation d'environ 15 milliards d'euros sur quatre ans est envisagée par le gouvernement irlandais, de manière à atteindre un déficit de 3 % en 2014. Il y aura déjà un effort de 6 milliards dès l'année 2011. Le programme devra aussi inclure un fonds qui prend en compte les besoins potentiels futurs du secteur bancaire. Son montant devra être important car les actifs du système bancaire représentent environ 500 % du PIB irlandais. En principe, le FMI devrait prendre environ un tiers de l'effort global à sa charge. En outre, plusieurs pays européens pourraient aussi contribuer de manière bilatérale: le Royaume-Uni et la Suède l'ont confirmé lors du dernier Ecofin et le Danemark s'est avancé un peu dans cette direction mais les procédures internes doivent se poursuivre.

 

Une des raisons principales des difficultés irlandaises provient du secteur bancaire, de sa taille relative et de la bulle des actifs en particulier dans le domaine immobilier. Il faudra donc restructurer fondamentalement le système bancaire tout en garantissant le caractère soutenable de l'évolution du déficit et de la dette. Un effort prolongé de l'ajustement structurel sera aussi requis.

 

Je confirme ce que je viens de dire sur le Portugal et je l'ajoute sur l'Espagne: les deux pays ont annoncé et pris des mesures d'ordre budgétaire et structurel pour faire face à des problèmes qui restent toutefois différents. En Espagne, il y a certaines similitudes, par exemple au niveau du secteur bancaire et de l'évolution des prix de l'immobilier, mais la situation n'est nullement comparable au niveau de l'évolution du déficit et de l'endettement. Pour le Portugal, j'ai rappelé l'objectif de 4,6 % en 2011. La perte de compétitivité est un facteur important de la détérioration actuelle. Les mesures structurelles devront être renforcées pour soutenir la croissance. Il est important de convaincre les marchés financiers de la distinction à opérer entre les situations des différents pays.

 

Face à cette situation, la surveillance des pays de la zone euro doit être élargie au déséquilibre en général et non focalisée sur la seule évolution budgétaire compte tenu des interactions entre les différents secteurs de l'économie. L'exercice a été lancé au niveau de l'Eurogroupe sur la base d'analyses plus approfondies de la Commission pour des pays pris individuellement. Cet exercice se poursuivra dans un cadre renforcé au départ des nouvelles propositions de la Commission en matière de surveillance macroéconomique.

 

Er zijn nu zes voorstellen van de Europese Commissie voor een nieuw begrotingstoezicht op Europees vlak. Dat voorstel werd geformuleerd op 29 september. We zullen starten op de volgende Ecofin-Raad met de bespreking, met ook een werkgroep van de Raad. Normaal moeten we komen tot een eindbeslissing midden 2011.

 

Zonder te ver uit te weiden, wil ik zeggen dat we tot nu toe een echte vraag hebben gekregen van Griekenland. Destijds, enkele maanden geleden, was de toestand speciaal. We hadden die vraag gekregen en het was bijna onmogelijk om een antwoord te geven in de eerste weken. Wij moesten veel akkoorden bereiken met de verschillende landen, in eerste instantie misschien met Duitsland, om tot een globaal akkoord te komen.

 

Nu hebben we een omgekeerde toestand gezien. We hebben een nieuw instrument, een nieuwe faciliteit, maar we hebben geen vraag gekregen gedurende enkele dagen.

 

Na de vorige Ecofin-Raad heb ik gezegd dat we normaal tot een Ierse vraag zouden komen. Nu is die Ierse vraag ook gesteld. Ik heb een brief gekregen, als voorzitter van de Ecofin-Raad, van mijn Ierse collega, voor financiële hulp op Europees vlak en van het IMF. Wij zijn gestart met de uitvoering van de nieuwe regels inzake de nieuwe faciliteit.

 

Zoals u weet, is het nieuwe instrument goedgekeurd in het Parlement en is de tekst gepubliceerd, ook in België. We hebben een engagement vanuit België tot een maximum van ruim 15 miljard euro. Dat is een waarborg voor mogelijke leningen.

 

Pour les autres États, il n'y a pas de demande à ce jour, aucun mécanisme mis en route, que ce soit le Portugal ou un autre pays, mais nous avons à suivre avec précision l'évolution dans ces États. Pour l'instant, nous mettrons en œuvre le mécanisme concernant l'Irlande. Lors d'un prochain ECOFIN, peut-être celui normalement prévu le 7 décembre ou peut-être encore par téléconférence, nous aurons à approuver le détail des mécanismes. Bien entendu, je viendrai volontiers expliquer les conditions auxquelles les prêts seront consentis et les montants exacts utilisés.

 

Pour terminer et pour éviter tout malentendu, il s'agit d'une aide à l'État irlandais. L'État irlandais reçoit une aide; dans ce programme d'aide, il y a aussi une part de recapitalisation du secteur financier, mais qui ira de pair avec une restructuration profonde de ce secteur. Des mesures devront donc être prises par le gouvernement irlandais.

 

01.05  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad een vraag waarover een heel debat gevoerd kan worden. Van dag tot dag komen er nieuwe elementen bij. De Europese systemen die hiervoor opgericht zijn, zoals de Europese Raad voor Systeemrisico’s, bewijzen vandaag hun nut. Ierland kan snel geholpen worden, maar op termijn zouden die instellingen eerder moeten voorkomen dan genezen. Ik meen dat het nut van die Europese instellingen verder bewezen zal moeten worden. Hopelijk gebeurt dat op korte termijn. Laten wij alleszins hopen dat dit niet escaleert, bijvoorbeeld in Spanje, en dat, zoals in sommige artikelen wordt gesuggereerd, België in de nasleep zeker niet mee in de problemen komt.

 

01.06  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces informations.

 

Je vous ai posé cette question car la situation de ces pays et les conséquences qu'elle peut impliquer pour les autres pays et les autres systèmes nous inquiètent; en effet, nous savons que la Belgique, via ses banques, est aussi engagée en Irlande.

 

Comme mes collègues, j'espère que la Belgique ne suivra pas. Les banques ne sont pas vertueuses par nature; elles se mangent entre elles. On spécule sur la dette des pays en difficulté. Ce sont les États, et par là-même les citoyens, qui doivent intervenir – et heureusement qu’ils le font évidemment!

 

Ma crainte est que les mécanismes de nouvelle gouvernance économique européenne qui sont en préparation ne suffiront pas, à eux seuls, à stabiliser les choses. Ma conviction est qu’il faut travailler au niveau européen – et vous pouvez le faire puisque le gouvernement assurera encore la présidence européenne pendant deux mois – à une plus grande harmonisation sociale et fiscale, à une réorientation de l’économie pour miser sur les forces intra-européennes et tenter de mieux réguler notre système financier. Dans le cas contraire, on ne fait qu'apposer des sparadraps, comme on l'a fait en Belgique à grands coups de milliards; aujourd'hui, on agit de la même façon au niveau européen!

 

J’espère que les choses se stabiliseront et, surtout, que des réformes plus fondamentales verront le jour.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Gwendolyn Rutten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het nieuwe BTW-stelsel dat van toepassing is op de 'bijhorende grond'" (nr. 1067)

02 Question de Mme Gwendolyn Rutten au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le nouveau régime de TVA applicable au 'sol attenant'" (n° 1067)

 

02.01  Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mijnheer de minister, ik zal het eerlijk spelen. Op woensdag 10 november 2010 had ik vraag nr. 491 ingediend, betreffende het nieuwe btw-stelsel van toepassing op de bijhorende grond. Wegens omstandigheden was ik er niet. Ik heb het antwoord van staatssecretaris Clerfayt nagekeken. Ik zag dat er eigenlijk geen antwoord was op de vraag. Daarom permitteer ik mij de vraag opnieuw te stellen. Bedankt om uw tijd daaraan te spenderen.

 

De nieuwe regeling zal alleen van toepassing zijn bij een gelijktijdige verkoop van het gebouw en de bijhorende grond door dezelfde persoon. Dat wil zeggen dat, wanneer de grond en het gebouw door twee verschillende personen of rechtspersonen worden verkocht, de nieuwe regeling in beginsel niet geldt en men dus voor de grond onderworpen blijft aan het stelsel van de registratierechten. Ik las een artikel waarin staat dat het werken met gesplitste vennootschappen om tot die aankoop over te gaan, niet als een misbruik zal worden aangezien, omdat het een bestaande economische praktijk is die in de hele sector geldt, maar dan alleen op voorwaarde dat het consequent wordt toegepast in het hele bedrijf en voor alle klanten op identieke wijze.

 

Kunt u bevestigen dat dat een juiste interpretatie is?

 

Hebt u criteria om misbruiken vast te stellen?

 

Ik heb begrepen dat er een omzendbrief aankomt. Het is voor mij een heel belangrijk element om meer informatie te krijgen, opdat niet alles zou worden stilgelegd in de aanloop naar de nieuwe regeling in januari. Ik vraag duidelijkheid omtrent de situatie, opdat men op het terrein kan weten of men rechtsgeldig bezig is of dat het als een misbruik wordt gezien.

 

02.02 Minister Didier Reynders: Zo is het gemakkelijk. Mevrouw Rutten stelt een vraag en geeft zelf het antwoord. Ik kan alleen bevestigen.

 

Omdat de levering van een terrein vanaf 1 januari 2011 belast zal zijn met btw, is het onder meer noodzakelijk dat het terrein en het gebouw waartoe het behoort door eenzelfde persoon wordt opgedragen. De voorwaarden moeten in principe strikt geïnterpreteerd worden, met dien verstande dat de administratie in bepaalde omstandigheden het principe van rechtsmisbruik kan inroepen. Wanneer er om economische of financiële redenen wordt gewerkt met twee verschillende verkopers, wordt die commerciële praktijk niet aangemerkt als rechtsmisbruik op voorwaarde dat de partijen consequent op dezelfde manier handelen ongeacht de hoedanigheid van de koper, met of zonder recht op aftrek van voorbelasting. Ik bevestig uw interpretatie.

 

Dan kom ik bij uw tweede vraag. Een eerste commentaar met betrekking tot de nieuwe bepalingen wordt deze week in beginsel gepubliceerd. Het is deze week of volgende week, want ik ken de relativiteit van zo’n engagement; normaal is het deze week, misschien volgende week.

 

02.03  Gwendolyn Rutten (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor de bevestiging. Men zit er in de sector echt op te wachten en het einde van het jaar nadert.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "ongelijke solvabiliteitsratio's bij pensioenfondsen en verzekeraars" (nr. 1094)

03 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'inégalité entre les ratios de solvabilité des fonds de pension et des assureurs" (n° 1094)

 

03.01  Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in mijn vorige mondelinge vraag had ik het al over verzekeringsmaatschappijen die groepsverzekeringen aanbieden, en die zich afvragen hoe het verder moet met het wettelijk voorziene minimumrendement, nu de rente laag staat en laag blijft staan.

 

De toestand wordt nog verscherpt door het feit dat verzekeringsmaatschappijen een zeer hoge solvabiliteitsratio moeten aanhouden. De pensioenfondsen in België daarentegen hebben gemiddeld 37 % aandelen in hun portefeuille, de Belgische verzekeraars amper 5 %. Verzekeraars moeten het geld vooral in obligaties beleggen.

 

Hoewel verzekeraars en pensioenfondsen beide 3,75 % rendement beloven, hebben verzekeraars, om de genoemde voor de hand liggende reden van de hogere solvabiliteitsratio, het moeilijk om het minimaal rendement te halen.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, bevestigt u de ongelijke toestand inzake solvabiliteitsratio tussen verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen?

 

Ten tweede, als u die toestand kent en bevestigt, vindt u het dan normaal dat de wettelijk verplichte minimumrente van 3,75 % door de verzekeringsmaatschappijen wordt aangehouden, terwijl bijvoorbeeld Belgisch tienjarig staatspapier amper 3,50 % opbrengt?

 

Ten derde, bent u, in het licht van de vorige opmerkingen, bereid om de vraag van de verzekeringsmaatschappijen om de wettelijk verplichte minimumrente te verlagen, goed te keuren of eventueel naar de uitleg van de verzekeringsmaatschappijen te luisteren? Is een dergelijke vraag van Assuralia ondertussen al gericht aan u of aan de CBFA?

 

03.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Logghe, allereerst wens ik te benadrukken dat onze wetgeving geen minimaal rendement voor verzekeringsondernemingen kent. Voor verzekeringsondernemingen die producten aanbieden met een gewaarborgd rendement, voorziet de wetgeving daarentegen in een maximaal rendement, dat vandaag 3,75 % bedraagt. Verzekeraars mogen geen rendement waarborgen dat dit maximum overschrijdt. Het staat verzekeringsondernemingen volstrekt vrij om een lager tarief te waarborgen.

 

De wet betreffende de aanvullende pensioenen voorziet wel in een minimaal rendement, in het geval van pensioentoezeggingen van het type “vaste bijdragen”. Het minimaal rendement op grond van de wet betreffende de aanvullende pensioenen moet echter niet gewaarborgd worden door de verzekeraar, maar door de werkgever.

 

Wel kan de werkgever, hoewel hij daartoe niet verplicht is, zijn eigen verplichting afdekken via een verzekeringsovereenkomst met gewaarborgd rendement.

 

Het minimumrendement ten laste van de werkgevers in het raam van de WAP verschilt nog op twee andere vlakken van het tarifaire rendement dat door verzekeringsondernemingen wordt geboden.

 

Ten eerste is het minimumrendement in het raam van de WAP geen jaarlijkse waarborg. De waarborg geldt enkel bij pensionering of bij uitdiensttreding van de werknemer. Bij een eventueel tekort ten opzichte van de rendementswaarborg tijdens de loopbaan van de aangeslotene moet er dus niet worden aangezuiverd.

 

Ten tweede is het niveau van de waarborg verschillend. De waarborg van 3,75 % geldt uitsluitend voor werknemersbijdragen. Op werkgeversbijdragen geldt slechts een waarborg van 3,25 %. U weet dat. Er mag een kostenbijdrage van maximaal 5 % in rekening worden gebracht.

 

Bovendien wordt de rendementswaarborg op de werkgeversbijdrage gedurende de eerste 5 jaar aansluiting vervangen door een inflatiegarantie.

 

Een wijziging van het minimumrendement in het raam van de WAP moet gebeuren bij koninklijk besluit op initiatief van de minister van Pensioenen. Deze moet advies inwinnen bij de Commissie voor Aanvullende Pensioenen, de Raad voor Aanvullende Pensioenen en de CBFA.

 

De problematiek van het gewaarborgde rendement rees niet uitsluitend voor pensioentoezeggingen van het type “vaste bijdragen”. Voor pensioentoezeggingen van het type “vaste prestaties” laat de wetgeving toe dat de werkgevers gebruikmaken van een actualisatievoet van maximaal 6 %, wat neerkomt op een jaarlijkse rendementswaarborg van 6 % ten laste van de werkgever. Rekening houdend met de geldende marktrentevoeten moet worden vastgesteld dat het rendement dat de werkgevers in deze plannen waarborgen onmogelijk extern kan worden afgedekt.

 

Indien de Koning zou overwegen de rendementswaarborg van pensioentoezeggingen van het type “vaste bijdragen” te herzien, moet hij eveneens de impliciete rendementswaarborg bij pensioentoezeggingen van het type “vaste prestaties” in zijn overweging meenemen.

 

03.03  Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Het is zo uitgebreid dat ik het thuis eens rustig zal herlezen. Op basis van uw antwoord stel ik misschien nog bijkomende vragen. Ik dank u in elk geval voor deze uitleg.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de meestbegunstigingsclausule in het voorstel van bijstandrichtlijn COM(2009)029" (nr. 1161)

04 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la clause du pays le plus favorisé prévue dans la directive d'assistance COM(2009)029" (n° 1161)

 

04.01  Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, met sommige landen heeft België specifieke verdragen gesloten over informatie-uitwisseling met het oog op belastingheffing. Ook de meeste dubbelbelastingverdragen voorzien in een variërende stijlformule inzake die informatie-uitwisseling. Daarnaast zijn er nog een hele reeks verdragen op komst die specifiek gericht zijn op informatie-uitwisseling.

 

De bepalingen van elk verdrag zijn het resultaat van onderhandelingen tussen landen die er op een aantal punten een uiteenlopende benaderingswijze op nahouden. De bepalingen van een verdrag zijn dus feitelijk een globaal vergelijk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de draagwijdte van de bepalingen met betrekking tot de informatie-uitwisseling in meerdere of mindere mate van elkaar afwijkt. Dat geldt in het bijzonder voor het nieuwe dubbelbelastingverdrag tussen België en de Verenigde Staten van Amerika. België is daarin wel zeer ver gegaan in het verruimen van de onderzoeksbevoegdheden van de Belgische fiscus, met het oog op informatie-uitwisseling met de Verenigde Staten van Amerika. België heeft de bescherming van de belastingplichtigen opgegeven in ruil voor zijn economische belangen. Zo wordt onder bepaalde voorwaarden geen Amerikaanse bronheffing toegepast op dividenden die door Belgische vennootschappen en door in België gevestigde pensioenfondsen worden verkregen uit Amerikaanse bron.

 

Het nultarief is over het algemeen van toepassing op intresten. Daarnaast wordt in een arbitrageprocedure voorzien ingeval van dubbele belasting indien er geen oplossing wordt bereikt in het kader van de regeling voor onderling overleg.

 

Met onmiddellijke toepassing geldt, ongeacht het belastbaar tijdperk waarop de inlichtingen betrekking hebben, geen bankgeheim, geen controletermijnen en moet er geen kennisgeving worden gedaan aan de belastingplichtigen bij verlenging van de onderzoekstermijn.

 

In het voorstel van richtlijn van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen, COM(2009) 29, voorziet artikel 18 in de volgende meestbegunstigingsclausule: "Wanneer een lidstaat een derde land verdergaande samenwerking verleent dan die waarin deze richtlijn voorziet, kan hij deze verdergaande samenwerking niet weigeren aan de andere lidstaten."

 

Na de lezing van dit artikel en van de bepalingen van het dubbelbelastingverdrag met de Verenigde Staten heb ik de volgende vragen.

 

Mijnheer de minister, bent u het met mij eens dat het nieuwe dubbelbelastingverdrag met de Verenigde Staten van Amerika tot gevolg heeft dat de Belgische onderzoekstermijnen en het bankgeheim niet gelden?

 

Voorzitter: Muriel Gerkens

Présidente: Muriel Gerkens

 

Moet in artikel 18 uit het voorstel van richtlijn onder een derde land ook de landen worden verstaan die geen lid zijn van de EU? Heeft de meestbegunstigingsclausule in het voorstel van richtlijn van de Europese Commissie tot gevolg dat bij omzetting ervan ten aanzien van de 27 EU-lidstaten, dezelfde ruime onderzoeksbevoegdheden zullen gelden zoals in het dubbelbelastingverdrag met de Verenigde Staten van Amerika, met het oog op het inwilligen van een verzoek om informatie over de directe belastingen van een andere EU-lidstaat? Zal het omgekeerde dan ook gelden ingevolge een verzoek om informatie vanwege de Belgische fiscus aan een andere EU-lidstaat? Geldt hetzelfde besluit ten aanzien van socialezekerheidsbijdragen, aangezien die ook het voorwerp uitmaken van voornoemd voorstel van richtlijn?

 

Daarnaast zou ik graag het standpunt kennen van de minister dat hij zal innemen op de eerstkomende Ecofin-Raad op 7 december met betrekking tot artikel 18 van het voorstel van richtlijn.

 

Ik zou eveneens willen vernemen of de minister van mening is dat de toegevingen aan de Verenigde Staten op procedureel vlak beperkt moeten blijven tot dat land en afgewogen dienen te worden tegen de in ruil verkregen toegevingen van de Verenigde Staten, zoals de vrijstelling van bronheffing. Is het, om een overzicht te behouden van de meest gunstige bepalingen in internationale overeenkomsten, dan niet wenselijk om de meestbegunstigingsclausule in artikel 18 van het voorstel van richtlijn te beperken tot de andere EU-lidstaten?

 

Ten slotte, zal de minister het voorstel van richtlijn amenderen door in artikel 18 de woorden “een derde land” te vervangen door “een andere lidstaat”, zodat de meestbegunstigingsclausule zich slechts beperkt tot de lidstaten van de Europese Unie?

 

04.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw Wouters, ik dank u voor uw tiental vragen. Ik zal proberen om een tiental antwoorden te geven. Ik zal misschien uw volgorde aanhouden.

 

Wat uw eerste vraag betreft, overeenkomstig artikel 25, § 5 van het Belgisch-Amerikaans dubbelbelastingverdrag van 27 november 2006 kan een overeenkomstsluitende staat niet weigeren om inlichtingen te verstrekken die door de andere overeenkomstsluitende staat zijn gevraagd omdat de inlichtingen in het bezit zijn van een bank of een andere financiële instelling.

 

Om deze inlichtingen te verkrijgen, heeft de belastingadministratie van de aangezochte overeenkomstsluitende staat de bevoegdheid om inlichtingen te vragen en om een onderzoek en verhoor in te stellen, niettegenstaande andersluidende bepalingen in de binnenlandse belastingwetgeving van die staat.

 

Punt 7 van het protocol van het voormelde dubbelbelastingverdrag bepaalt dat bankinlichtingen uitsluitend op verzoek van de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat worden uitgewisseld. Indien het verzoek geen naam opgeeft van zowel een specifieke belastingplichtige als van een specifieke bank of financiële instelling, dan kan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat weigeren inlichtingen te verkrijgen waarover zij nog niet beschikt.

 

Ik kom tot vraag 1b. Overeenkomstig artikel 25, § 6 van het voormelde verdrag heeft de Belgische belastingadministratie, wanneer zij om inlichtingen wordt verzocht door de Amerikaanse belastingadministratie in het kader van artikel 25, de bevoegdheid om inlichtingen te vragen en om een onderzoek in te stellen buiten de termijnen die voorgeschreven zijn in het Belgische intern fiscaal recht, teneinde de inlichtingen te verkrijgen die gevraagd zijn. Dit is zelfs van toepassing indien er geen aanwijzingen inzake belastingontduiking zijn.

 

Op vraag 1c kan ik antwoorden dat deze onderzoeken geen voorafgaande kennisgeving vereisen overeenkomstig artikel 333, derde lid WIB 1992.

 

Op de vraag 1d kan ik antwoorden dat voormelde bepalingen van toepassing zijn, ongeacht het belastbaar tijdperk waarop de inlichtingen betrekking hebben.

 

Ik kom thans tot vraag 1e. Overeenkomstig artikel 25, § 5 van het verdrag heeft de Belgische bevoegde autoriteit de mogelijkheid om inlichtingen te verkrijgen die in het bezit zijn van in de Verenigde Staten gelegen bankinstellingen, teneinde een inwoner van België of een niet-inwoner aan de Belgische belasting te onderwerpen. Deze uitwisseling van inlichtingen op verzoek dient eveneens verricht te worden onder de voorwaarden vermeld in mijn antwoord op vraag 1a, dus artikel 25, § 5 van hetzelfde verdrag.

 

Wat uw tweede vraag betreft, in het voorstel van richtlijn betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen, omvat de uitdrukking “derde landen”, die voorkomt in de artikelen 18 en 23, alle rechtsgebieden, landen, gebieden en staten die geen deel uitmaken van de lidstaten van de Europese Unie in de zin van artikel 299 van het EG-verdrag of artikel 353 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

 

Wat uw derde en vierde vraag betreft, op grond van de meestbegunstigingsclausule die is vastgelegd in artikel 18 van het voorstel van richtlijn kan iedere EU-lidstaat, België inbegrepen, een andere EU-lidstaat verzoeken om de verregaande samenwerking tussen die andere lidstaat en een derde land ook met de eerstgenoemde EU-lidstaat toe te passen.

 

Wanneer de richtlijn in werking zal zijn getreden en aangetoond is dat het dubbelbelastingverdrag tussen België en de Verenigde Staten daadwerkelijk voorziet in een verderreikende samenwerking, zal België moeten overgaan tot die verderreikende samenwerking in zijn relaties met een EU-lidstaat die daarom verzoekt.

 

Ik kom tot uw vijfde vraag. De sociale bijdragen die onder de werkingssfeer van het voorstel van richtlijn vielen, werden tijdens het Zweedse voorzitterschap uit die werkingssfeer verwijderd.

 

Wat uw zesde en negende vraag betreft, artikel 18 van het voorstel van richtlijn, dat is opgenomen in het compromis dat door België als voorzitter werd opgemaakt en dat op de Ecofin-Raad van 7 december zal worden besproken, luidt als volgt: “De lidstaat die voorziet in een samenwerking met een derde land welke verder reikt dan de bij deze richtlijn geregelde samenwerking, kan de verderreikende samenwerking niet weigeren aan een andere lidstaat die met hem deze verderreikende wederzijdse samenwerking wenst aan te gaan.”

 

Ik heb een kopie van dit antwoord voor u. Ik heb tijdens de vorige vergadering van de Ecofin-Raad een voorstel van compromis op tafel gelegd. Wij zullen dit verder bespreken tijdens de volgende Ecofin-Raad van 7 december.

 

Wat uw zevende vraag betreft, het is over het algemeen niet aangewezen om de toegevingen die België in een bilateraal belastingverdrag met een bepaalde staat heeft gedaan, unilateraal uit te breiden tot een ander land. Die toegevingen maken immers deel uit van een evenwicht waarbij de andere overeenkomstsluitende staat eveneens toegevingen heeft gedaan tegenover België. Er is altijd een evenwicht tussen twee landen. Het is dus niet zo gemakkelijk om een transpositie te maken.

 

De meestbegunstigingsclausule in artikel 18 van het voorstel van richtlijn zou ter zake een uitzondering moeten blijven. Er zal een echte uitzondering zijn wat artikel 18 betreft.

 

Uw achtste vraag, de meestbegunstigingsclausule in artikel 18 van het voorstel van richtlijn blijft wel degelijk beperkt tot de betrekkingen tussen de EU-lidstaten, maar maakt daarbij in die betrekkingen gebruik van de meest voordelige bepalingen die in termen van administratieve samenwerking door de aangezochte lidstaat aan een derde land werden toegestaan.

 

Ik heb in de laatste vergadering gezegd dat we twee punten zullen bespreken, artikel 18 en 23. Ik heb nu een akkoord bereikt met bijna alle landen. U weet dat we unanimiteit moeten bereiken. Tot nu toe heb ik een negatieve reactie gekregen van Denemarken in verband met een mogelijk meer uitgebreide aanpak van uitwisseling van inlichtingen. Denemarken stelt een grotere eis. Ik heb nu een akkoord met Nederland, wat niet het geval was in de vorige vergadering. Ik heb nog een paar technische vragen van Luxemburg en Oostenrijk, maar dat is normaal met zo’n negatieve reactie vanuit Denemarken. Daar is het mogelijk om een akkoord te bereiken. Ik heb een principieel probleem met Italië in verband met de mogelijke nieuwe verdragen of akkoorden tussen Zwitserland enerzijds en Duitsland of Groot-Brittannië anderzijds. Met de Europese Commissie proberen wij Italië te antwoorden.

 

Mevrouw de voorzitter, dit antwoord is wat langer uitgevallen, maar het handelt wel over 10 vragen.

 

La présidente: Normalement, un temps aussi long ne convient pas pour des questions orales. On en fait alors des questions écrites. En effet, l'ensemble question-réponse-réplique va de cinq à sept minutes.

 

04.03  Didier Reynders, ministre: Pour dix questions, c'est difficile…

 

04.04  Veerle Wouters (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik excuseer mij voor mijn lange vraag, maar in het raam van de geplande Ecofin-Raad moest die vraag gesteld worden en moet het als een geheel beschouwd worden.

 

Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Terwijl deze commissie de versoepeling van het fiscaal bankgeheim nog onderzoekt, met het oog op een beter evenwicht tussen een efficiënte controle en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, behoort het, mijns inziens, niet tot de lopende zaken dat u in de Ecofin-Raad reeds een voorafname doet op het debat dat hier nog gevoerd moet worden en het Parlement zou verbinden, zoals in het dubbelbelastingverdrag met de Verenigde Staten. Ik wou niettemin het belangrijk gevolg van de meestbegunstigingsclausule in het voorstel van richtlijn toch even onder uw aandacht brengen.

 

04.05 Minister Didier Reynders: Ik heb nog een opmerking in het algemeen en niet alleen voor deze vraag, maar wij zullen niet alle activiteiten op Europees vlak stoppen omwille van de lopende zaken. Wij moeten een standpunt hebben en misschien tot een akkoord komen. Er zijn veel problemen in België, maar wij kunnen niet stoppen met onze activiteiten op Europees vlak omwille van de lopende zaken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de evolutie van het aantal bedrijven dat geen belastingaangifte indient" (nr. 1163)

05 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'évolution du nombre de sociétés qui n'introduisent pas de déclaration fiscale" (n° 1163)

 

05.01  Hendrik Bogaert (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de vice-eerste minister, bedrijven die bij de overheid bekend zijn, maar geen belastingaangifte indienen, betekenen op veel vlakken een fiscaal gevaar, aangezien zij zich onttrekken aan de fiscaliteit van de overheid, wat een evident rechtvaardigheidsprobleem schept. Zij betekenen ook een economisch gevaar, aangezien zij zich onder bescherming van de vennootschapsstructuur begeven in de economische wereld.

 

Door geen belastingaangifte in te dienen, zijn zij een, op zijn zachtst gezegd, zeer moeilijk in te schatten handelspartner.

 

Mijnheer de minister, daarom heb ik de volgende vragen.

 

Hoeveel bedrijven die bekend zijn bij de overheid, via de kruispuntendatabank of op andere manieren, dienden geen belastingsaangifte in voor de jaren 2007, 2008 en 2009?

 

Welke beleidsopties zult u ter zake nemen?

 

05.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Bogaert, ik heb een tabel met een overzicht van het aantal niet-ingediende aangiftes in de vennootschapsbelasting voor de aanslagjaren 2007, 2008 en 2009. Die tabel is opgesplitst per gewest. De aantallen voor 2008 en 2009 kunnen, naarmate de taxatiewerkzaamheden voor die aanslagjaren vorderen, uiteraard nog fel dalen. Er kunnen immers nog heel wat aangiftes laattijdig ingediend worden. Die cijfers zijn dus, om de reden die ik net noemde, voorlopig.

 

Voor het Vlaams Gewest, voor 2007: 11 376; voor 2008: 11 656; 2009: 12 836. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, voor 2007: 9 833; voor 2008: 9 899; voor 2009: 10 692. Voor het Waals Gewest, voor 2007: 9 265; voor 2008: 10 464; voor 2009: 10 917. Het totaal kunt u lezen in de tabel. De totalen situeren zich tussen de 30 000 en de 34 000.

 

Voor uw tweede vraag verwijs ik naar de bestaande administratieve voorschriften omtrent de opvolging van niet-ingediende aangiftes. Teneinde het aantal niet-ingediende aangiftes maximaal te beperken, stelt de administratie aan haar diensten lijsten van niet-indieners ter beschikking en schrijft zij voor een brief te zenden aan de in gebreke blijvende belastingplichtigen, waarin zij herinnerd worden aan hun aangifteplicht en aan de mogelijke gevolgen van de niet-indiening ervan.

 

De procedure van een aanslag van ambtswege is de regel ten aanzien van de belastingplichtige die zijn aangifte niet heeft ingediend. Tevens kunnen administratieve sancties, belastingverhogingen, administratieve boetes en dergelijke meer, worden toegepast.

 

Ik heb hier een kopie voor u met de tabel en het totaal voor het ganse land.

 

05.03  Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de vice-premier, bedankt voor uw antwoord. Het is toch een problematiek die we in het oog moeten houden. Ik zal niet zeggen dat het hallucinant is, maar dat 34 000 bedrijven ergens in het economisch bestel rondzwermen die hun basisverplichting niet vervullen, met name de belastingaangifte indienen, vormt toch een groot probleem. Ik merk ook dat die cijfers niet dalen. Ik weet dat we hier al bepaalde maatregelen genomen hebben, maar ik zie dat het er in 2007 30 000 waren, in 2008 32 000 en in 2009 34 000. Dit zwelt dus nog aan.

 

Verder zie ik belangrijke regionale verschillen. Ik veronderstel dat er in het Waalse Gewest in verhouding minder bedrijven zijn dan in Vlaanderen, maar toch zie ik ongeveer eenzelfde aantal niet-ingevulde aangiften. Ook dat probleem moeten we bekijken. Ik kan alleen vaststellen – mijn excuses voor mijn opmerking – dat het er in het Waalse Gewest in 2009 10 900 waren en in het Vlaamse Gewest 12 000. Die 12 000 is ook te veel, begrijp mij niet verkeerd, maar ik meen dat daar een scheve verhouding in zit. We zouden ook eens moeten bekijken hoe die gegroeid is en blijft aanzwellen.

 

Een bedrijf kan te laat zijn met de aangifte en krijgt dan een boete. Een bedrijf kan nog een beetje later zijn en krijgt dan wellicht een hogere boete. Een bedrijf dat echter manifest geen belastingaangifte indient, moet op een of andere manier geschrapt worden of bedreigd worden met schrapping. Dat is een basisvereiste. In mijn ogen bestaat een bedrijf niet als het geen belastingaangifte indient. Ik vind dat daartegen veel krachtiger moet worden opgetreden. Als een bedrijf na een jaar geen belastingaangifte indient, na verschillende verwittigingen, wat voor soort bedrijven zijn dat dan? We hebben het daarnet gehad over fraude en zo, maar als een bedrijf niet eens zijn belastingaangifte indient, kunnen we niet eens weten of het fraudeert. Dat is een groot gevaar voor het economisch bestel, voor de rechtvaardigheid tegenover bedrijven die wel aangiften indienen en dus belasting betalen. Daar zit een heel groot probleem dat we dringend eensgezind zouden moeten aanpakken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Hendrik Bogaert aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de swaps" (nr. 1164)

06 Question de M. Hendrik Bogaert au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les swaps" (n° 1164)

 

06.01  Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de minister, het gebruik van swaps door de overheid is sinds lang een tweesnijdend zwaard. Enerzijds probeert men ermee opbrengsten te genereren of de kosten te verminderen. Anderzijds kan men, wanneer het tegenvalt, opbrengsten verliezen of kosten verhogen.

 

Daarom had ik graag geweten wat de brutobaten en de brutoverliezen van het gebruik van de diverse soorten swaps door de overheid zijn geweest. Ik had graag een opsplitsing per soort voor de jaren 2010, 2009, 2008 en 2007. Wat zijn uw beleidsopties ter zake?

 

06.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer Bogaert, in termen van impact op het begrotingsresultaat zijn de interest rate swaps veruit de belangrijkste operaties. Hierbij wordt gedurende een vooraf vastgelegde periode een vaste rentevoet in euro, de zogenaamde swaprente, uitgewisseld tegen een vlottende rentevoet, bijvoorbeeld Euribor drie maanden of zes maanden. Naargelang het geval is de Schatkist betaler van de vaste rentevoet of ontvanger.

 

De Schatkist is daarnaast nog actief op het vlak van de currency swaps, waarbij verschillende munten tegen elkaar worden omgewisseld, maar dat is dan steeds in het kader van een specifieke uitgifte van een lening. Het geboekte resultaat van de swap is als dusdanig niet relevant, maar wel het eindresultaat dat wordt verkregen als gevolg van de lening en de erop van toepassing zijnde swap.

 

Gelet op dat feit en aangezien de grootteorde van de resultaten van de currency swaps veel beperkter is dan die van de interest rate swaps, zal ik het hierna alleen over de interest rate swaps hebben. Die swaps hebben de voorbije vier jaar voor besparingen gezorgd in economische ESR 95–termen. In 2007 bedroeg de besparing 150,74 miljoen euro, in 2008 168,23 miljoen euro en in 2009 278,11 miljoen euro. In 2010 wordt 460,15 miljoen euro aan besparingen verwacht.

 

In 2009 en vooral in 2010 is de Schatkist er dus in geslaagd om de besparingen in termen van rentekosten door de swaps gevoelig te doen toenemen. De Schatkist sloot in 2009 inderdaad voor een notioneel bedrag van 15 miljard euro aan swaps af, waarbij zij telkens de vaste tienjarige rente ontving en de vlottende driemaandelijkse Euriborrente betaalde.

 

De bedoeling van de maatregel was een bescherming in te stellen voor een eventueel langdurige recessie tijdens dewelke het voordelig is om kortetermijnrentes te betalen.

 

In de periode van maart 2009 tot september 2010 boekte zij met deze swaps een besparing op de rentekosten van 496 miljoen euro. De swaprente daalde echter sterk in augustus 2010, waardoor de swapposities hoge marktwaarden vertoonden. De Schatkist besloot dan ook om die posities vervroegd af te sluiten, waardoor zij in totaal 1,04 miljard euro aan annulatiepremies ontving. Deze premies worden niet onmiddellijk in het begrotingsresultaat in ESER-termen opgenomen, maar dienen te worden uitgespreid over het aantal resterende jaren van de ondertussen afgesloten swaps. Zo zal de Schatkist nog gedurende enkele jaren een jaarlijkse rentebesparing van 118 miljoen euro kunnen boeken.

 

Bovendien bedong de Schatkist met haar tegenpartij dat zij nog van de uitwisseling van de rentevoet kon blijven profiteren tot de volgende jaarlijkse vervaldag van de swaps. Van oktober 2010 tot september 2011 verwacht de Schatkist zo nog een bijkomende besparing van 242 miljoen euro. Het totale resultaat van de swapoperaties van 2009 bedraagt aldus 1,78 miljard euro of 0,51 % van het bbp.

 

Naast de vervroegde afsluiting van de swaps, die in 2009 aangegaan werden, besloot de Schatkist in oktober 2010 om nog een tweede reeks swaps vervroegd af te sluiten. Het ging hierbij om swaps die enkele jaren geleden aangegaan werden. Ook die swaps hadden een hoge marktwaarde, door de zeer lage rentestand. De Schatkist kon zo opnieuw 1,12 miljard euro aan annulatiepremies innen die in de volgende jaren tot besparingen in ESR 95-termen zullen leiden. Het gaat hier om een besparing van ongeveer 142 miljoen euro, gedurende enkele jaren.

 

Deze operaties passen in het kader van de algemene richtlijn voor het schuldbeheer, die ik jaarlijks opstel. De wet op de Rijksmiddelenbegroting voorziet in de mogelijkheid om afgeleide producten te gebruiken, maar het geheel van de operaties moet erop gericht zijn de kosten te beperken, rekening houdend met de risico’s die gelopen worden. De algemene richtlijn schept derhalve precies dit kader.

 

Ik wil dan ook, ter conclusie, meegeven dat wij door deze operaties op het einde van het jaar niet meer een schuldratio van 100 % van het bbp zullen hebben, maar mogelijk zullen uitkomen op 97 %, dat wil zeggen 3 % minder dan in het stabiliteitsprogramma. Deze operaties zijn dus zeer nuttig. Het was ook zeer nuttig om enkele jaren geleden enkele beperkingen voor de swaps op te leggen. Dat hebben wij met de wet gedaan.

 

06.03  Hendrik Bogaert (CD&V): Mijnheer de minister, ik ben heel objectief. Wij moeten de mensen feliciteren die de operaties in kwestie hebben uitgevoerd.

 

Ik hoop enkel dat zij door het welslagen van de operaties in de toekomst niet meer risico’s zullen nemen. Wanneer de rentecurve draait, kan een en ander immers een risicovolle operatie zijn.

 

De omvang van de bedragen verrast mij echter in positieve zin. Ook in ESER-termen is 460 miljoen euro voor 2010 een gigantisch bedrag. Ik begrijp dat in cashtermen de winsten nog veel groter zijn.

 

Ik heb nog een bijkomende vraag.

 

Waar ligt het verschil precies? Wat wordt als ESER erkend en wat wordt niet als ESER erkend? Ik weet dat ter zake ook het verschil in vorderingensaldo de definitie verandert. Er is de excessive debt procedure, waarin de vorderingen worden meegeteld, wat in de andere procedure niet het geval is. Ligt daarin het verschil of is er nog een ander verschilpunt?

 

06.04 Minister Didier Reynders: Bij de operatie moet een berekening voor de daaropvolgende jaren worden gemaakt. Het gaat immers normaal om een meerjarenoperatie. Volgens de ESER-normen moet er jaar na jaar een berekening voor de daaropvolgende jaren worden gemaakt met betrekking tot het sluiten van de operatie.

 

Op dat vlak kan ik een daling van onze schuldratio merken, zij het met een lager percentage dan oorspronkelijk was gepland.

 

Wij zullen dankzij de berekening waarvan sprake de komende jaren echter ook een daling van onze intrestlasten merken.

 

Ik kan u meer details over het verschil geven, indien u dat wenst. Er zijn echter heel veel verschillende maatregelen in de ESER-termen.

 

Echter, het afsluiten van een operatie met een dergelijk, belangrijk bedrag – 1 miljard euro – gebeurt altijd via een berekening voor de daaropvolgende jaren, zijnde de jaren waarin de oorspronkelijke lening normaal wordt uitgevoerd.

 

06.05  Hendrik Bogaert (CD&V): U kunt dus alleen de cashflow in de ESER-termen opnemen?

 

06.06 Minister Didier Reynders: Ik heb in april of mei reeds verklaard dat het mogelijk was om voor de schuldratio in 2010 boven 100 % van het bruto binnenlands product te gaan. Eind 2010 zullen wij uitkomen op een schuldratio van ongeveer 97 %.

 

06.07  Hendrik Bogaert (CD&V): Dat heeft alleen met die swaps te maken, neem ik aan?

 

06.08 Minister Didier Reynders: Nee, het heeft ook met de intrestlasten te maken.

 

Ik zal u meer details toesturen, ook inzake de berekening van de evolutie, operatie per operatie. Ik heb daarover cijfertabellen die ik echter niet zal voorlezen in dit antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de indexatie van de onroerende inkomens voor het inkomstenjaar 2010" (nr. 986)

07 Question de Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'indexation des revenus immobiliers pour l'année de revenus 2010" (n° 986)

 

07.01  Veerle Wouters (N-VA): Het jongste bericht over de automatische indexering inzake inkomstenbelastingen, dat in het Belgisch Staatsblad van 20 januari 2010 werd gepubliceerd, vermeldt dat voor het inkomstenjaar 2010 alle kadastrale inkomens moeten geïndexeerd worden met de coëfficiënt van het inkomstenjaar 2009, met name 1,5461.

 

Welke indexatiecoëfficiënt werd toegepast voor het aanslagjaar 2010 met betrekking tot de Brusselse en Waalse onroerende voorheffing, waarvoor de federale overheid de dienst verzekert?

 

Is de regel dat de indexatie van de bedragen in de personenbelasting geen aanleiding mag geven tot een lager bedrag dan dat van het jaar voordien van toepassing op de indexatie van de kadastrale inkomens?

 

Is de federale overheid bevoegd om het indexatiemechanisme van de kadastrale inkomens voor de onroerende voorheffing te wijzigen of is dat enkel een exclusieve bevoegdheid voor de drie Gewesten?

 

Zal uw administratie de kadastrale inkomens in de personenbelasting met betrekking tot aanslagjaar 2011, inkomstenjaar 2010, indexeren volgens de lagere coëfficiënt 1,5453, zodat de lichte deflatie in 2009 niet alleen doorwerkt in de huurinkomsten, maar ook in de personenbelasting van de belastingplichtige verhuurders?

 

07.02 Minister Didier Reynders: Volgens artikel 178, § 7 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 21 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, mag de toepassing van artikel 178 geen aanleiding geven tot een lager bedrag dan dat van het jaar voordien, met uitzondering voor de bepalingen bedoeld in de §§ 4 en 6 van dat artikel. Dientengevolge werd voor het aanslagjaar 2010 dezelfde indexatiecoëfficiënt toegepast als voor het aanslagjaar 2009, met name 1,5461.

 

Het voormelde artikel 178, § 7 is eveneens van toepassing op de kadastrale inkomens met betrekking tot de berekening van de personenbelasting. Volgens artikel 4, § 2 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, zijn de Gewesten tot nu toe bevoegd om de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen van de onroerende voorheffing te wijzigen.

 

Het federaal kadastraal inkomen kunnen de Gewesten echter niet wijzigen. De Grondwetgever en de bijzondere wetgever moeten worden geacht aan de Gemeenschappen en de Gewesten de volledige bevoegdheid te hebben toegekend tot het uitvaardigen van regels die eigen zijn aan de toegewezen aangelegenheden, tenzij zij er anders over hebben beschikt. De in artikel 4, § 2 van de bedoelde bijzondere wet aan de Gewesten toegewezen bevoegdheden, mogen dus niet beperkend worden geïnterpreteerd. De federale bevoegdheid inzake het kadastraal inkomen van de onroerende voorheffing verhindert de Gewesten dan ook niet om in het raam van hun bevoegdheden een reducerende coëfficiënt toe te passen op de aanslagvoet van de onroerende voorheffing, op voorwaarde dat de vaststelling van het kadastraal inkomen onaangetast wordt gelaten.

 

Ten vierde, zoals uiteengezet onder de indexeringsregels – punt d van het bericht in verband met de automatische indexering inzake inkomstenbelastingen aanslagjaar 2011, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 20 januari 2010 – bedraagt de coëfficiënt bedoeld in artikel 518 van het WIB 1992 voor inkomstenjaar 2010 dus 1,5453, zijnde het resultaat van de deling van het gemiddelde van de indexcijfers van 2009 of 111,26 door het gemiddelde van de indexcijfers van de jaren 1988 en 1989 of 72 (gemiddelde van de indexcijfers van 1988: 70,90; gemiddelde van de indexcijfers van 1989: 73,10). Zoals daar wordt uitgelegd, wordt met die coëfficiënt evenwel geen rekening gehouden, maar worden alle bedragen geïndexeerd met de coëfficiënt voor het inkomstenjaar 2009. Ik herhaal: 1,5461. Ik heb een kopie van het antwoord voor u met alle mogelijke cijfers voor de berekening van dergelijke indexering.

 

La présidente: Je me permettrai de transmettre une demande de nos interprètes: pour ce genre de réponse, il serait bon de laisser une copie aux interprètes pour faciliter la transmission des chiffres.

 

07.03  Didier Reynders, ministre: Je suis étonné, car habituellement, c'est fait. Elle s'est perdue. Désolé!

 

07.04  Veerle Wouters (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb de volgende bemerking. Artikel 518 verwijst helemaal niet naar het artikel 178, § 7. Ik heb dat toch anders gelezen. Dit wordt toch op een andere manier geïnterpreteerd.

 

07.05 Minister Didier Reynders: Ik stel u voor om mijn antwoord te herlezen en misschien komen wij nog terug op dit punt. Het is volgens mij echter klaar en duidelijk.

 

La présidente: Sans doute avez-vous des lectures différentes des choses.

 

07.06  Didier Reynders, ministre: C'est tout à fait possible.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: M. Gilkinet a retiré sa question n° 992.

 

08 Questions jointes de

- Mme Catherine Fonck au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la régularisation de titres-repas" (n° 1004)

- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les procédures de recouvrement entreprises suite à des fraudes aux chèques-repas par certaines administrations locales" (n° 1154)

- M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la régularisation des titres-repas" (n° 1166)

08 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Catherine Fonck aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het regulariseren van maaltijdcheques" (nr. 1004)

- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de invorderingsprocedures ingevolge de fraude met maaltijdcheques door sommige lokale besturen" (nr. 1154)

- de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het regulariseren van de maaltijdcheques" (nr. 1166)

 

08.01  Catherine Fonck (cdH): Monsieur le ministre, cette question est d'actualité.

 

L'ONSSAPL a dressé, il y a quelques mois, un rapport de suspicion de fraude, car différentes institutions publiques - communes, CPAS, hôpitaux, etc. - sont soupçonnées d'avoir éludé des cotisations sociales et des impôts. Selon mes informations, elles sont au nombre de 52. Les réalités sont très différentes d'une institution à l'autre. En effet, certaines n'auraient pas respecté le fameux article 19bis de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 sur les chèques-repas, tandis que d'autres l'ont fait.

 

Les dossiers ont également évolué différemment. Certaines institutions auraient ainsi opté pour le paiement de cotisations de sécurité sociale ou pour le paiement rétroactif des primes de fin d'année. Mon objectif n'est évidemment pas de rediscuter du débat de fond. Mais certains éléments doivent être abordés.

 

Pour la ville de Charleroi, le dossier a été classé sans suite par l'auditorat du travail. Une décision a été prise par le tribunal du travail de Bruxelles en date du 17 novembre dernier. D'autres administrations publiques sont en contestation. Pour la province de Namur, on juge après débat contradictoire que les titres-repas n'ont pas été octroyés en remplacement ou en conversion de la rémunération de primes, d'avantages en nature ou d'un quelconque autre avantage, en vertu de l'article que je viens de rappeler.

 

Je ne vais pas m'étendre sur le fond, car je souhaite évoquer la situation des agents et la manière dont l'administration fiscale gère ces dossiers. La Direction générale des Contributions a décidé d'adresser un avis rectificatif d'enrôlement à environ 18 000 agents pour régulariser la situation avec effet rétroactif. Les sommes réclamées varieraient entre 500 à 1 000 euros par personne, et parfois plus.

 

L'administration fiscale ne s'est-elle pas précipitée pour adresser des avis rectificatifs, alors que la fraude n'est pas encore avérée dans certains cas? Dans les cas où la fraude organisée par les employeurs est avérée, ne faudrait-il pas protéger les travailleurs qui sont victimes de la fraude sur le plan de leur rémunération?

 

Comment les dossiers seront-ils gérés par l'administration fiscale, sachant que les cas de fraude suspectés sont nombreux, parfois très différents d'une administration à l'autre et souvent contestés? L'administration fiscale ne devrait-elle pas considérer les administrations publiques concernées comme des interlocuteurs, ce qui nous permettrait d'en avoir 52 seulement, ce qui me semble beaucoup plus logique et beaucoup plus efficace? Ces 52 institutions publiques devraient alors assumer pour l'heure près de 18 000 agents, comme le propose d'ailleurs la ville de Charleroi et son bourgmestre Jean-Jacques Viseur.

 

Les agents étant très nombreux, leurs dossiers risquent d'être gérés et appréhendés de manière différente dans les divers bureaux de l'administration fiscale. Les agents seraient moins à même de se défendre que les administrations qui connaissent les dossiers et qui gardent la mémoire de toute une série de données. Démonstration par l'absurde: si l'administration fiscale devait établir 18 000 avis de rectification pour des agents dans des bureaux différents concernant des institutions différentes, avec des avis qui risquent d'être contradictoires, avec 18 000 recours potentiels devant des cours et des tribunaux différents, cela risque d'être très lent, d'engendrer des dépenses non négligeables et de faire perdre beaucoup de temps. J'avais postulé a priori que 18 000 heures auxquelles on ajoute les recours et éventuellement des avis différents pourraient occuper l'administration fiscale pendant des années.

 

A contrario, avec seulement 52 interlocuteurs, en l'occurrence les 52 institutions publiques concernées, cela limite radicalement le nombre de discussions et de recours et cela garantit aussi le droit du Trésor en diminuant enfin les tracas et les ennuis aux milliers de travailleurs concernés. Monsieur le ministre, je sais pertinemment que vous ne pouvez donner d'injonction à votre administration fiscale. Par contre, allez-vous recommander à votre administration de travailler avec les 52 institutions publiques et non pas en ligne directe avec les 18 000 agents?

 

Enfin, vu l'actualité, il serait intéressant de vous entendre sur l'attitude qui sera celle de l'administration fiscale dans les situations individuelles à partir du moment où les institutions publiques concernées versent les montants réclamés du précompte libératoire. Prenons l'exemple de la ville de Charleroi. Pour la ville comme pour le CPAS, la ville a décidé de verser le fameux montant de précompte libératoire qui est d'environ 6 millions d'euros.

 

Je vous fais fi des précisions. C’est 6 millions d’euros, si je ne m’abuse. Selon mes informations, dès le 4 novembre, la ville a adressé un courrier à l’administration des Finances mais, malgré tout, les agents continuent à recevoir des avertissements-extraits de rôle leur réclamant des sommes de plusieurs centaines d’euros. Est-ce question de quelques jours, le temps que ce précompte libératoire arrive au niveau de l’administration et que, dès lors, toutes les actions faites à l’attention des différents agents cessent? Ou bien ceci n’empêche-t-il pas cela, ce qui serait évidemment singulièrement étonnant?

 

Monsieur le ministre, je me suis permise d’ajouter ces différents éléments en fonction de l’actualité, ma question ayant été déposée bien avant.

 

08.02  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la présidente, monsieur le ministre, diverses administrations publiques ont tenté d’éluder l’impôt en remplaçant les treizièmes mois par des chèques-repas. Le recouvrement de ces impôts est aujourd’hui en cours. Comme Mme Fonck, je souhaiterais savoir s’il est possible techniquement de s’adresser aux administrations concernées et pas à l’ensemble des contribuables pour une question d’efficacité? Ce serait de bon aloi, d’autant plus que j’estime que ce sont les administrations qui sont responsables plutôt que les contribuables qui sont les victimes d’un système qui a été mis en place.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous également me communiquer l’état des lieux quant au nombre d’administrations? Lorsque nous avions interrogé la ministre Onkelinx à ce sujet, il était question de 52 administrations et de 16 à 18 000 travailleurs. Une évaluation du montant à récupérer est-elle disponible? Je m’étonnais qu’à ce stade, seule une ville ait été touchée par des recouvrements; il s’agit de la ville de Charleroi qui a été citée par ma collègue.

 

Le tribunal du travail a rendu un jugement dans un dossier qui concerne la province de Namur et l’ONSSAPL.

 

La province de Namur a été acquittée car, selon le tribunal, les chèques repas en question peuvent être considérés comme ayant remplacé le 13e mois. Le tribunal a estimé qu’il y a une différence entre les montants concernés, si j’ai bien lu la décision. Estimez-vous que cette décision doit changer la manière d’appréhender les dossiers identiques se rapportant à d’autres collectivités locales?

 

En d’autres termes, le jugement du tribunal du travail fera-t-il jurisprudence et remettra-t-il en cause les procédures en cours? Cela serait une mauvaise nouvelle pour le Trésor public et peut-être une bonne nouvelle pour les travailleurs concernés.

 

08.03  Guy Coëme (PS): Madame la présidente, je fais miennes les préoccupations de mes prédécesseurs. Le ministre a parfaitement compris. Je voudrais simplement demander si la décision du tribunal de Namur peut avoir un effet sur la réaction de ses services. Y aura-t-il un impact sur les situations similaires ou approchantes car elles ne sont pas toutes les mêmes? Je demande qu’il y ait une cohérence au niveau de la gestion d’un dossier qui est manifestement global.

 

08.04  Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, les après-midi font parfois une boucle! On a commencé par tenter de mettre en œuvre des dispositions recommandées par une commission chargée d’examiner les meilleures méthodes pour lutter contre la fraude fiscale. On termine par un dossier concret où l’administration pense effectivement que, dans certains cas, on est probablement face à un mécanisme de fraude.

 

08.05  Guy Coëme (PS): (…)

 

08.06  Didier Reynders, ministre: Je veux faire une deuxième remarque. Mme Fonck y a fait allusion. Je rappelle que non seulement je ne donne pas d’instructions à mon administration dans des dossiers mais je n’interviens en aucun cas dans un dossier individuel.

 

Toute recommandation ne peut être qu’une recommandation générale et je tente de demander d’appliquer les mêmes règles à l’ensemble des contribuables. Je vous rappelle qu’ici il s’agit de dossiers individuels de contribuables tant du côté des administrations que des personnes concernées. Je crois d’ailleurs que je ferais l’objet de nombreuses interpellations si on devait apprendre que j’interviens dans un dossier individuel. Je tiens à le rappeler.

 

La pratique qui est évoquée dans les différentes questions a été mise à jour dans le cadre d'un contrôle de comptabilité sociale auprès des administrations communales ou de CPAS.

 

Sur le plan fiscal, l'octroi de titres-repas en lieu et place de la prime de fin d'année constitue une rémunération qui doit être soumise au précompte professionnel dans le chef du débiteur et qui est imposable à l'impôt des personnes physiques dans le chef des bénéficiaires. Il ne s'agit donc pas d'exercer un choix entre débiteur et bénéficiaire pour recouvrer les sommes éludées. Chaque situation en l'espèce doit, bien entendu, être traitée selon les circonstances qui lui sont propres.

 

Cela étant, à la demande de plusieurs collègues, le kern du 6 octobre 2010 a décidé qu'un groupe de travail de coordination de la politique allait se réunir afin de cerner correctement la situation et d'envisager une solution plus générale comme alternative possible aux diverses régularisations fiscales envisagées. Ce groupe de travail s'est réuni à deux reprises.

 

En outre, en kern, j'ai précisé à mes collègues, à deux reprises également, que quelles que soient les conclusions, il ne m'appartenait pas d'intervenir dans des dossiers individuels. Je peux comprendre les préoccupations qui sont portées soit par des personnes physiques, soit par des administrations, mais je tenais à le répéter.

 

Suite aux discussions du kern et aux différents groupes de travail, le 21 octobre 2010, j'ai pris la décision d'envoyer une proposition de solution générale à l'administration.

 

La solution alternative consiste en une proposition d'accord entre les administrations communales concernées et le SPF Finances qui prévoit d'appliquer une solution n'ayant pas d'impact sur les milliers de travailleurs concernés.

 

Dans le cadre de cet accord, les administrations communales et autres concernées supportent seules la charge fiscale supplémentaire. Cette démarche d'accord prend en compte la règle selon laquelle le précompte professionnel légalement dû, calculé en tenant compte de la situation de chaque bénéficiaire, doit être enrôlé pour acquérir le caractère d'un impôt définitif et payé par les administrations communales concernées. Ce précompte professionnel n'est soumis à aucun accroissement. Dès ce moment, le précompte professionnel a un caractère libératoire en ce sens qu'aucune régularisation individuelle n'est plus entreprise dans le chef des bénéficiaires. Il n'y a donc, en cas d'accord, aucun enrôlement à effectuer dans le chef des différents travailleurs et aucune fiche 281/10 complémentaire n'est établie.

 

Cela signifie également qu'en matière de procédure de régularisation, tant au niveau du précompte professionnel que de l'impôt des personnes physiques, il s'agit, en cas d'accord, de ne pas commencer une procédure de rectification dans le chef des bénéficiaires ou, le cas échéant, de ne pas donner suite aux avis de rectification qui auraient déjà été envoyés à ceux-ci.

 

Afin de souscrire à cet accord, les administrations communales ont été, sont ou seront invitées à adresser aux services centraux du SPF Finances, un courrier dans lequel elles s'engagent à verser immédiatement au Trésor le précompte professionnel enrôlé, et à se désister ou à ne pas introduire un recours administratif ou judiciaire.

 

Sur la base de ce courrier, le SPF Finances acceptera l'accord proposé et les administrations communales effectueront le versement du précompte sur le compte financier du service de recettes qui sera désigné à cet effet. Mais, je le répète, il faut un engagement de verser immédiatement au Trésor le précompte professionnel enrôlé et se désister ou ne pas introduire un recours administratif ou judiciaire.

 

J'ai évoqué tout à l'heure la problématique des transactions. Lorsqu'on passe un accord, ce n'est évidemment pas pour le contester immédiatement par la voie administrative ou judiciaire. Si je ne m'abuse, dans un cas, il y a eu décision de procéder au paiement mais aussi d'introduire des recours. Dans ce cas, nous ne sommes évidemment pas dans le cadre de l'accord que je viens d'évoquer.

 

Pour les administrations communales et autres ne désirant pas souscrire à cet accord, j'ai proposé à l'administration fiscale de fixer l'incontestablement dû sur le revenu litigieux à zéro euro et de prévoir une centralisation des réclamations à l'IPP. Pourquoi? Parce que je considère que ce n'est pas à l'égard des bénéficiaires, des individus qu'il faut nécessairement entamer les procédures. Cependant, j'aurais préféré voir l'administration conclure un accord avec les administrations.

 

En ce qui concerne l'ensemble, je ne dispose actuellement de données chiffrées (du côté fiscal) que pour une administration communale et un CPAS. Mme la présidente ayant donné lecture de déclarations de presse à propos de la manière dont l'administration avait travaillé, je lui ai demandé d'au moins communiquer les éléments qui lui ont permis de prendre cette attitude. Ainsi, l'administration générale de lutte contre la fraude a obtenu en l'occurrence desdites entités des documents, dont il ressortait que ce type de remplacement avait été effectué et, avec d'autres informations puisées dans un dossier judiciaire ouvert à l'encontre de ces autorités, avait pu calculer de quelle manière individualiser le précompte professionnel qui aurait dû être retenu.

 

À défaut de paiement volontaire, le montant du précompte professionnel a été enrôlé pour une somme en principal s'élevant à 6 106 894,45 millions d'euros. Ces cotisations ont fait l'objet de réclamations totalement rejetées par le directeur régional compétent. L'administration générale de la fiscalité a procédé par la suite à la régularisation de la situation fiscale des quelque 7 500 contribuables concernés en moyenne par exercice d'imposition. Les réclamations individuelles peuvent être introduites à l'encontre des cotisations effectivement établies à ce jour dans le respect du délai légal de réclamation.

 

Je rappelle que, pour toutes les administrations qui le souhaiteraient, si l'on peut conclure l'accord proposé dans cette orientation donnée à l'administration, aucune conséquence n'interviendra au-delà du paiement par l'administration elle-même.

 

Pour terminer, l'institution concernée par une action: c'est assez complexe et il faut utiliser les dénominations exactes. C'est devant le tribunal du travail de Bruxelles, même si la province de Namur est en cause, que cela doit se régler.

 

Il s'agit d'une opération concernant l'ONSSAPL et la province de Namur. L'administration fiscale procèdera à un examen de cette décision de nature sociale et en retirera les conclusions utiles une fois la décision coulée en force de chose jugée.

 

D'ailleurs, comme je l'ai dit en commençant, je rappelle que chaque situation de l'espèce sera traitée selon les circonstances qui lui sont propres.

 

Je termine en répétant avoir demandé des détails à l'administration; elle me les a fait parvenir et je vous en livre le commentaire.

 

Pour le seul dossier pour l'instant pour lequel je dispose de données chiffrées, l'administration générale de lutte contre la fraude fiscale a rassemblé divers documents pour démontrer la transformation intervenue et a puisé des renseignements dans un dossier judiciaire ouvert à l'encontre de ces autorités.

 

08.07  Catherine Fonck (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, je ne rentrerai pas dans le débat sur le fond. D'ailleurs, avec ses 52 institutions publiques, la situation est parfois très différente d'une institution à l'autre, y compris dans la manière dont la loi a été interprétée.

 

Par contre, d'abord, tant mieux s'il peut y avoir une solution pour que l'administration puisse avoir les 52 institutions publiques (en commençant par une aujourd'hui) comme interlocuteurs directs. C'est plus logique, plus efficace et garantit le droit du Trésor.

 

En revanche, là où je vous suis moins, c'est que, dans le fond, si l'administration fiscale prend cette institution publique, sans doute plusieurs demain, comme interlocutrice directe, celle-ci n'a plus la possibilité de faire valoir ses droits.

 

Je constate, comme rappelé à travers la décision du tribunal de Bruxelles pour la province de Namur, ou la décision de l'auditorat du travail pour Charleroi, que certains ont des dossiers suffisamment solides pour que tout ce qui a été réalisé en titres-repas ne soit pas considéré, d'après les décisions judiciaires, comme un remplacement, ni une conversion de rémunération, ni une prime, ni un avantage en nature. En pratique, ce n'était donc pas de la rémunération.

 

In fine, ce qui m'importe, au-delà du fait que nous serons tous d'accord pour considérer que l'enjeu est d'être logique, efficace et de garantir les droits du Trésor, c'est que les travailleurs n'aient pas à payer les pots cassés.

 

Aujourd'hui, je constate que nombre d'entre eux reçoivent des avis rectificatifs d'enrôlement et que, dès lors, cela rend les situations très difficiles. Je plaide donc à nouveau pour qu'on puisse avoir un interlocuteur unique au niveau de chaque administration publique concernée afin d'éviter que ces agents soient contactés personnellement et soient mis en difficulté. Cela ne rend pas la chose facile pour l'administration fiscale car ces gens n'ont pas nécessairement gardé tous leurs dossiers et ils peuvent difficilement faire prévaloir leurs droits personnels.

 

08.08  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, j'estime que les autorités locales ne sont pas au-dessus des lois. Au contraire, elles doivent les respecter encore mieux que d'autres. Le problème fondamental est qu'il y a quelques années, certains ont cru intelligent d'essayer de frauder l'ONSS et les travailleurs en sont victimes aujourd'hui. Je le regrette.

 

Il y a des responsabilités claires. Pour le moment, une des collectivités locales sur les cinquante-deux concernées est au stade de l'exécution de la sentence, si je puis m'exprimer ainsi. Peut-être que certains y échapperont car chaque cas est différent.

 

Vous avez montré une certaine ouverture à une solution globale, efficace et respectueuse des travailleurs. J'entends que, dans le cas qui est connu, elle ne peut se mettre en œuvre car l'autorité locale concernée n'a pas envie de se désister de son recours en justice. C'est un peu la quadrature du cercle pour elle, je ne jugerai donc pas son choix mais, en l'occurrence, ses travailleurs sont toujours en difficulté et sont victimes des choix qui ont été posés à l'époque sous majorité absolue.

 

Structurellement, il faut envisager une modification du Code au cas où une telle occurrence revient dans l'actualité. Il faut viser l'employeur et non pas le travailleur, victime de la situation. L'administration fiscale est aussi victime car il est plus facile de récupérer les sommes auprès d'une entité plutôt qu'auprès de milliers de personnes. C'est une perte aux niveaux financier et administratif, ce n'est donc pas très efficace.

 

08.09  Guy Coëme (PS): Monsieur le ministre, je ne connais aucune institution, à part celle dont on vient de parler, qui peut se retrouver dans cette situation. Je ne serai peut-être pas aussi catégorique que M. Gilkinet sur le soupçon de fraude. Je suis convaincu que nombre de responsables l'ont fait sans penser aux conséquences. Peut-être n'étaient-ils pas bien informés sur cette matière. Je réserve mon avis. Le débat n'est pas clos dans ce dossier.

 

Je partage assez l'avis de Mme Fonck sur la cohérence. L'effort que vous faites va dans le bon sens.

 

En écoutant votre réponse, je me pose une question sur la capacité que peuvent avoir certaines de ces institutions de payer "immédiatement" – c'est le mot que vous avez employé. Chacun vit dans des institutions publiques avec un budget, qui est une prévision. Je me demande si le mot "immédiatement" n'est pas trop dur, trop net au regard des réalités de terrain. On en reparlera très certainement.

 

La présidente: La capacité de négociation d'étalement… Le problème n'est pas neuf. Je suis intervenue pour Verviers et Huy qui avaient aussi fait ce genre de choses.

 

08.10  Didier Reynders, ministre: Le sujet est très présent surtout pour les travailleurs concernés.

 

J'ai deux ou trois remarques à faire à la suite des commentaires qui viennent d'être formulés.

 

Tout d'abord, votre commentaire, madame la présidente. C'est justement sur la base de ce que nous avons fait, en particulier dans le cas de Verviers, que la proposition a été formulée mais la ville de Verviers a choisi, si je me souviens bien – je vais me le faire confirmer –, de payer et d'accepter une transaction, évitant ainsi toutes conséquences pour les membres du personnel.

 

Par ailleurs, en ce qui concerne le paiement immédiat, la ville concernée aujourd'hui a fait le choix d'emprunter pour pouvoir payer immédiatement mais, au même moment, elle a annoncé que des recours étaient introduits. Sur ce plan, il ne faut pas se méprendre; la procédure va suivre son cours et il n'est pas question d'imaginer qu'il n'y aura pas un jour peut-être des accroissements, des amendes ou d'autres types de complément. C'est l'objet de la transaction. Comme je l'ai rappelé tout à l'heure, ayant été avocat, je ne me souviens pas que, dans une transaction, vous puissiez prendre ce qui vous intéresse et refuser ce qui est demandé par l'autre partie; or c'est ce qui s'est passé dans le cas concerné. J'ai fait une proposition, l'administration a accepté de suivre cette démarche mais la ville a pris ce qui l'intéressait en disant qu'elle était prête à payer de suite, tout en poursuivant l'introduction de sa procédure.

 

J'attire l'attention sur le fait que même lorsqu'il n'y a pas d'accord, j'ai proposé à l'administration fiscale de fixer l'incontestablement dû sur le revenu litigieux à zéro euro. Cela n'a pas pu être fait avant que je ne le propose mais on va centraliser les réclamations et tenter de faciliter la vie des personnes physiques concernées. En revanche, l'administration prend le risque et se décide à aller probablement devant les tribunaux.

 

Il ne m'est, bien sûr, pas possible de limiter l'action des administrations fiscales quand elles estiment qu'elles doivent poursuivre. J'ai utilisé le mot, qui n'est pas passé inaperçu, pour la juridiction du travail: "coulée en force de chose jugée". Nous avons aussi l'expérience de décisions en première instance qui peuvent varier d'un endroit à l'autre.

 

Je termine en rappelant que tous ces cas vont être examinés en fonction des circonstances. Je n'exclus en rien que, dans certains cas, l'administration elle-même considère qu'il n'y a pas eu de transformation de rémunérations. Mais, dans le cas d'espèce, l'administration en charge de la lutte contre la fraude fiscale a estimé qu'elle disposait de documents dans un dossier judiciaire démontrant qu'il y avait bien eu une transformation et qu'il y avait bien lieu de demander le paiement des impôts dus.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van mevrouw Minneke De Ridder aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de sponsoring van voetbalclub Standard Luik door de Nationale Loterij" (nr. 1037)

09 Question de Mme Minneke De Ridder au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le sponsoring du club de football Standard de Liège par la Loterie Nationale" (n° 1037)

 

09.01  Minneke De Ridder (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, reeds jaren is de Nationale Loterij aanwezig rond de Belgische voetbalvelden met reclameborden voor diverse van haar producten. Als fiere Luikenaar zult u ongetwijfeld gezien hebben dat sinds dit seizoen de Nationale loterij met e-lotto.be shirtsponsor van de Luikse voetbalploeg Standaard Luik is geworden.

 

Mijn vragen aan u zijn de volgende. Op basis waarvan werd besloten om Standaard Luik te sponsoren met shirtsponsoring? Voor welk jaarlijks bedrag wordt er gesponsord? Zijn deze bedragen marktconform? Is dit bedrag te vergelijken met bijvoorbeeld de shirtsponsoring per jaar van bijvoorbeeld Club Brugge en Anderlecht of ligt dit bedrag veel hoger? Zo ja, waarom ligt dit bedrag hoger? Hoelang duurt de overeenkomst? Welke voorwaarden zijn er opgenomen? Welke clausules zijn er opgenomen? Wat krijgt de Nationale Loterij hiervoor in ruil?

 

Is er nog andere sponsoring met middelen van de Nationale Loterij naast deze shirtsponsoring? Zo ja, graag een overzicht van alles. Ik denk dan bijvoorbeeld aan veldborden, vrije plaatsen, vrijkaarten enzovoort. Graag had ik ook alle sponsorovereenkomsten en -contracten ontvangen met Standaard Luik.

 

Hebben nog andere clubs de kans gekregen om een dergelijke sponsoringsaanvraag voor de e-lottocampagne in te dienen? Zo ja, welke clubs? Zo nee, waarom niet? Op basis van welke criteria of reglementen werden deze aanvragen goedgekeurd of geweigerd? Wie beslist hierover? U alleen, u en premier Leterme, of de voltallige regering? Onder welk begrotingsartikel van de Nationale Loterij valt deze beslissing?

 

09.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, mevrouw De Ridder, eerst en vooral spreken wij hier van zeer kleine bedragen in vergelijking met de bedragen van Fortis of Dexia voor andere voetbalclubs. Men kan beide banken misschien vragen om details ter zake vrij te geven, maar er is geen vergelijking tussen de bedragen. Wij zijn aandeelhouder van Fortis en wij hebben ook een deelname in Dexia. Wij werken hier met zeer kleine bedragen in vergelijking met de sponsoring van Anderlecht of Brugge door de twee banken.

 

De Nationale Loterij is een autonome vennootschap naar publiek recht, waarvan het maatschappelijk doel bij wet bepaald is en betrekking heeft op de organisatie van voornamelijk openbare loterij, in de vorm van taken van openbare dienst. De intentie van de wetgever was om haar meer autonomie te geven voor de uitoefening van haar opdrachten en om als handelsvennootschap op te treden. Ze is onderworpen aan het toezicht van de minister van Financiën en, voor beslissingen met een budgettaire of financiële weerslag, aan het toezicht van de minister van Begroting, dat uitgeoefend wordt door twee regeringscommissarissen, die over de naleving van de wet en van het beheerscontract waken.

 

In het kader van haar marketingbeleid sponsort de Nationale Loterij al heel lang diverse sportclubs en sportevenementen en ze neemt haar beslissingen dienaangaande op basis van de geboden return on investment. Het allerbekendste voorbeeld is de zeer ruime sponsoring van de wielersport op alle niveaus. Andere begunstigden van sportsponsoring zijn bijvoorbeeld alle clubs van de eerste liga basketbal.

 

Het is de eerste maal dat de Nationale Loterij bij wijze van test investeert in sponsoring van een voetbalclub in de Jupiler Pro League. Die investering dient enerzijds om haar merk www.e-lotto.be meer bekendheid te geven en anderzijds om verdere invulling te geven aan haar taak om de bestaande behoeften bij de Belgische bevolking aan kansspelen te kanaliseren. Heel wat voetbalclubs laten immers sponsoring toe door aanbieders van kansspelen die in België in een nog niet gereglementeerde context opereren. Dat is bijvoorbeeld het geval met de sponsoring van Club Brugge door Unibet.

 

Het lopend sponsorcontract geldt voor het seizoen 2010-2011 en zal op zijn return on investment geëvalueerd worden. Als die evaluatie positief uitvalt, zullen andere mogelijke investeringen in shirtsponsoring en/of boarding onderzocht worden. Tot nu toe zijn er nog geen aanvragen van andere Pro League-voetbalclubs bij de Nationale Loterij binnengekomen. Hoe dan ook zal er met andere partnerships gewacht worden op de evaluatie van de huidige testcase. Indien er eventueel voortgedaan wordt met de sponsoring van de Jupiler Pro League-ploegen, dan zullen alle aanvragen beoordeeld worden met het oog op het gevraagd budget en de op marketingobjectieven gebaseerde sponsorstrategie. Dat is klaar en duidelijk.

 

Behalve shirtsponsoring betreft de overeenkomst ook het volgende: boarding rond het speelveld, aanwezigheid op de website, logo op officiële documenten en op de perswand, een loge voor hospitality ten aanzien van de loterijverkooppunten, 50 zitjes op de eretribune en een korting van 10 % bij aankoop van merchandisingartikelen in de boetiek van de club.

 

Wat het sponsorbedrag betreft dat voor dat pakket tussen de betrokken ploeg en de Nationale Loterij is overeengekomen, heeft de Nationale Loterij mij gemeld dat dat om commerciële redenen niet kan worden meegedeeld. Ik herhaal echter dat het veel minder is dan de sponsoring door Dexia en Fortis van Brugge en Anderlecht. De voorwaarden zijn namelijk beduidend voordeliger dan wat als marktconform wordt beschouwd. Het is een experiment voor een jaar, dus voor een lagere prijs. Voor het overige zijn de contractuele voorwaarden dezelfde als dewelke gangbaar zijn in alle sponsorcontracten.

 

Aangezien het een aangelegenheid is die louter binnen het commercieel beleid van de Nationale Loterij valt, is hierover door de bevoegde instanties – in dit geval het directiecomité, niet de raad van bestuur – in de Nationale Loterij beslist. Het budget hiervoor past binnen het werkingsbudget.

 

De globale financiële steun omvat ook een financiering – misschien is dat het verschil – van het jeugdopleidingscentrum via een subsidie van 750 000 euro, die bij ministerieel besluit is toegekend met toepassing van de bepalingen van de wet van 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij en van de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 juli 2010 tot bepaling van het voorlopig verdelingsplan van de subsidies van de Nationale Loterij voor het dienstjaar 2010. De subsidie is betaalbaar in twee schijven van 50 % gespreid over twee jaar. Ze past in het kader van het bekende subsidiebeleid van de Nationale Loterij, deels goedgekeurd bij een in de Ministerraad overlegd KB en voor het overige door het subsidiecomité, waarbij jaarlijks een groot deel van het jaarlijks totaalbedrag aan subsidies gaat naar jeugdopleidingen in verschillende sporten.

 

De investering in voetbal is geen primeur. Zo ondersteunt de Nationale Loterij via de Koninklijke Belgische Voetbalbond reeds de trainersopleiding van de Fair Play Cup voor alle voetbalclubs. Sinds 2003 wordt meer dan 8 miljoen euro uitgetrokken voor de steun aan het voetbal in het algemeen via de federatie. Voorts krijgen zo goed als alle sportfederaties subsidies voor hun jeugdopleiding. Topsport wordt gesteund via het BOIC en sport voor allen via Bloso en Adeps. Er is dus een verschil tussen een subsidie voor een jeugdopleiding van een specifiek centrum en een sponsoractiviteit voor een jaar door de Nationale Loterij.

 

09.03  Minneke De Ridder (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Om te beginnen is het heel knap dat de jeugdopleiding gesubsidieerd wordt. Dat kunnen we alleen toejuichen.

 

Ik vind het natuurlijk jammer dat de bedragen niet kunnen worden meegegeven. Ik betreur het ook dat de andere eersteklasseploegen niet dezelfde kansen hebben gekregen. Misschien is het beter een objectief reglement te maken dat iedereen dezelfde kansen geeft, in plaats van ad hoc zo’n sponsoring toe te kennen.

 

09.04  Guy Coëme (PS): Madame la présidente, pour le football club de Bruges, on ne ferait pas des auditions?

Il faut quand même remarquer que c'est la modicité du subside de la Loterie qui fait que le Standard ne gagne pas comme on voudrait.

 

09.05  Didier Reynders, ministre: Il n'y avait pas de meilleur sponsor pour un club. La proposition valait pour un an. Mais si, pour le même montant, Bruges ou Anderlecht veulent remplacer Dexia ou Fortis par la Loterie, je puis vous dire que la Loterie acceptera dans les secondes qui suivent.

 

La présidente: Et puis, il est parfois intéressant de ne pas toujours se focaliser sur des situations ponctuelles, mais de les resituer dans leur globalité.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van mevrouw Minneke De Ridder aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de evaluatie van het taalkader van de Nationale Loterij" (nr. 1055)

10 Question de Mme Minneke De Ridder au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'évaluation du cadre linguistique de la Loterie Nationale" (n° 1055)

 

10.01  Minneke De Ridder (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op 1 maart 2009 en 21 december 2009 hebt u besloten de taalkaders voor de Nationale Loterij te wijzigen.

 

In het eerste koninklijk besluit besliste u meer tweetalige betrekkingen voor te behouden voor respectievelijk de Franstaligen en de Nederlandstaligen. In het tweede koninklijk besluit besliste u het taalkader te wijzigen in het voordeel van de Franstaligen, van respectievelijk 56,12 en 43,88 naar 52,23 en 47,77 %.

 

Een jaar na deze wijziging wil ik u een evaluatie, een stand van zaken, van deze veranderingen vragen. Op basis van welke motivatie hebt u deze beslissingen genomen? Is dit aangepast kader ondertussen operationeel? Op welke manier werden deze personeelsleden aangeworven? Betreft het hier interne mobiliteit, bevordering of externe aanwerving? Graag krijg ik de cijfers per type.

 

Welke weerslag heeft de uitbreiding van het tweetalig taalkader in de tweede graad en de wijziging van de verhoudingen in de derde en de vierde graad op de personeelsuitgaven van de Nationale Loterij? Zijn er door de verschuivingen in het taalkader nu te veel personeelsleden tewerkgesteld in bepaalde taalgroepen? Is er op elk organisatieniveau een evenwicht van het taalkader bij de tewerkgestelden?

 

Wat zijn de reële cijfers versus het personeelsorganogram? Waarom konden deze evaluatie en wijziging via koninklijke besluiten niet samen worden doorgevoerd? Hoe evalueert u deze wijzigingen?

 

La présidente: N’est-on pas, avec ce type de questions, dans le champ des questions écrites?

 

10.02  Didier Reynders, ministre: Comme je l’ai rappelé ce matin en Conférence des présidents, si les membres de la commission souhaitent recevoir le texte, ils peuvent transformer leur question en question écrite.

 

La présidente: Nous devrons y veiller à l’avenir.

 

10.03 Minister Didier Reynders: Mevrouw De Ridder, de vorige taalkaders bij de Nationale Loterij dateren reeds van 1999. Ondertussen heeft de Nationale Loterij in 2002 een fundamentele omvorming tot naamloze vennootschap naar publiek recht ondergaan en werd er een systeem met functieclassificaties ingevoerd. Door deze veranderde realiteit was de Nationale Loterij genoodzaakt de taalkaders daarop af te stemmen. Bovendien is er vanuit de Vaste Commissie voor Taaltoezicht een verzoek gekomen om de taalkaders te updaten, aangezien de vorige reeds vervallen waren sinds 2005. De opgelopen vertraging is te verklaren door moeilijkheden bij het maken van de sociaal gevoelige functieclassificaties, wat uiteindelijk pas in 2008 kon worden afgerond.

 

De doorgevoerde aanpassingen zijn voor het overige gewoon het resultaat van rekenregels uit de wet van 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij voor trap 1 van de hiërarchie en rekenregels uit de taalwetgeving voor de trappen 1 en 2.

 

Voor de overige trappen van de hiërarchie, namelijk de trappen 3 en 4, waarin enerzijds de managers en experts zitten en anderzijds het uitvoerend personeel, zijn de aanpassingen overeenkomstig de taalwetgeving gebaseerd op de in deze trappen vastgestelde werkbelasting.

 

De nieuwe taalkaders zijn operationeel en alle aanwervingen op basis van interne mobiliteit, bevordering of via externe aanwerving, gebeuren op basis van de nieuwe taalkaders.

 

De Nationale Loterij doet alle mogelijke inspanningen om te evolueren naar een correct evenwicht, doch gezien het verschil dat voor een bepaald niveau bestaat tussen de vooraf bestaande situatie en het nieuwe taalkader is dit niet mogelijk in één jaar tijd.

 

Voor de invulling van de tweetalige functies in trap 2 wacht de Nationale Loterij overigens nog op de resultaten van de bij Selor afgelegde tweetaligheidexamens.

 

De gewijzigde verhoudingen in trappen 3 en 4 zullen helemaal geen budgettaire weerslag hebben. Voorlopig is er ook nog geen budgettaire weerslag ten gevolge van de wettelijke uitbreiding van het tweetalig kader, aangezien, zoals gezegd, nog gewacht wordt op het resultaat van de tweetaligheidexamens.

 

Op dit ogenblik is nog geen enkele van de tweetalige functies ingevuld. De geslaagde kandidaten zullen recht hebben op een taalpremie, wat vanaf de bekendmaking van de resultaten uiteraard wel een weerslag zal hebben op de personeelsuitgaven van de Nationale Loterij.

 

Op dit ogenblik is er in trap 4 een verwaarloosbaar onevenwicht van 0,22 % ten voordele van de Nederlandse taalrol. Dat is moeilijk op te vangen, aangezien een personeelsbestand nu eenmaal bestaat uit ondeelbare fysieke personen. Dat betekent dat in die trap de bestaande situatie overeenstemt met het taalkader.

 

In trap 3 wordt op dit ogenblik nog een betrekkelijk groot onevenwicht tussen het taalkader en de reële taalverhoudingen vastgesteld ten voordele van de Nederlandse taalrol. Zoals gezegd, doet de Nationale Loterij alle mogelijke inspanningen om te evolueren naar een correct evenwicht, doch hier is dat niet mogelijk op één jaar tijd. De voorgeschreven proportie in trap 3 is 47,77 % voor de Franstaligen en 52,23 % voor de Nederlandstaligen. Op dit ogenblik zit de Nationale Loterij op respectievelijk 39,74 % en 60,26 %, komende van respectievelijk 36,11 % en 63,89 % in maart van dit jaar. Er is dus een evolutie merkbaar.

 

De evaluatie van de wijzigingen is dus positief in de mate dat er gestadig wordt geëvolueerd naar de wettelijk voorgeschreven situatie. De reden waarom de twee door u genoemde koninklijke besluiten niet samen werden genomen, ligt in het feit dat de Nationale Loterij zo snel mogelijk wilde tegemoetkomen aan de verzoeken van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, om in orde te zijn met de toepasselijke wetgeving. In tegenstelling tot het voorwerp van het koninklijk besluit van 31 december 2009, was er voor het voorwerp van het koninklijk besluit van 1 maart 2009 geen voorafgaande meting van de werkbelasting nodig.

 

10.04  Minneke De Ridder (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik stel mij alleen nog de vraag of het aanpassen van de taalverhoudingen essentieel was om de werking van de Nationale Loterij te verbeteren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les remboursements d'impôts qui ne suivent pas le processus ordinaire de remboursement" (n° 1062)

11 Vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de terugbetalingen van belastingen die niet op de gewone wijze gebeuren" (nr. 1062)

 

11.01  Christiane Vienne (PS): Monsieur le ministre, la semaine dernière les médiateurs fédéraux sont venus faire un rapport de leurs recommandations concernant l'administration fiscale. Ils nous ont expliqué les différents problèmes que rencontrent nos concitoyens lorsque ceux-ci doivent recevoir des remboursements d'impôts qui ne suivent pas le processus ordinaire de liquidation. Les cas spéciaux peuvent par exemple être le décès du contribuable ou même un mauvais numéro de compte communiqué à l'administration. En principe, le délai de remboursement est de deux mois. Dans les cas spéciaux, d'après mes informations, il serait de six mois.

 

Confirmez-vous ce délai officiel de six mois? Ce délai est-il respecté? En cas de non-respect du délai, quels sont les recours dont peut bénéficier le contribuable ainsi lésé? Pourquoi ce délai est-il si fortement allongé dans les cas précités? Comment l’administration fiscale peut-elle améliorer ce délai afin de ne pas pénaliser les contribuables à qui elle doit de l'argent?

 

En cas de mauvais numéro de compte communiqué, le contribuable est-il prévenu de l'erreur? Doit-il en donner un nouveau? Reçoit-il alors une nouvelle date précise à Iaquelle le remboursement devra être effectué? Allez-vous mener un audit afin d'examiner les points à améliorer lors de la liquidation des remboursements des contribuables?

 

11.02  Didier Reynders, ministre: L’administration de la perception et du recouvrement transfère au comptable du contentieux de l’administration de la Trésorerie en tant que cas spéciaux et pour un traitement plus approfondi les remboursements d’impôts qui pour des raisons diverses ne sont pas liquidés aux ayants droit dans le délai normal de 2 mois.

 

Les conditions particulières suivantes peuvent se produire: paiement à un mandataire ou un titulaire d’une procuration, paiement à l’étranger, paiement aux héritiers d’une succession, radiation d’office de l’ayant droit des registres de population, saisie-arrêt sur le remboursement, faillite du contribuable, séparation des ayants droit, admission de l’ayant droit à un règlement collectif de dette.

 

Au cours de l’année 2009, 2,48 % des remboursements étaient traités en tant que cas spéciaux. Il est faux de dire que le délai de liquidation des remboursements traités en tant que cas spéciaux est systématiquement égal à six mois au moins.

 

Le comptable du contentieux liquide ces remboursements sur la base des pièces justificatives qui lui sont livrées par l’administration de la perception et du recouvrement ou qui l’obtient directement des ayants droit. Il est procédé au paiement dès que les documents nécessaires ont été obtenus.

 

Dans les cas les plus favorables, il est possible de procéder au paiement durant le courant du 1er mois. Le délai de liquidation peut toutefois atteindre plusieurs mois dans les cas où des informations complémentaires doivent être demandées. 

 

L'administration est consciente des difficultés rencontrées par les contribuables dans le cas d'un paiement retardé. Tant au sein de l'administration de la perception et du recouvrement qu'au sein de l'administration de la Trésorerie, des mesures ont été prises afin, d'une part, de limiter le nombre de cas spéciaux et, d'autre part, d'accélérer leur liquidation.

 

Depuis septembre 2010, le système informatique interne à l'administration de la perception et du recouvrement a été adapté afin que les receveurs disposent de dix jours supplémentaires pour apporter des modifications à la destination d'un remboursement. L'administration de la Trésorerie prévoit la création d'un système IVR; cela permettra, via un numéro central, en choisissant des options différentes, de diriger l'appelant vers le service approprié.

 

Un site web sera également lancé. Le but est, d'une part, de donner une petite description de la procédure utilisée à l'intérieur du service et, d'autre part, de mettre à disposition des clients un certain nombre de documents qui pourront déjà être complétés sans devoir attendre un courrier postal de ce service.

 

En ce qui concerne la question du paiement sur un numéro de compte incorrect, je tiens à souligner que les remboursements d'impôts sont en principe toujours payés sur le numéro de compte financier communiqué à l'administration par le contribuable lui-même, soit lors du remplissage de la déclaration fiscale, soit par tax-on-web, ou encore après une communication écrite au service de taxation ou à la recette des contributions directes. Ce numéro est conservé dans le fichier des numéros de compte et, jusqu'à révocation par le contribuable lui-même, utilisé pour la liquidation de toute somme qui doit être restituée à l'intéressé. À la réception de son avertissement-extrait de rôle lui annonçant un remboursement, l'ayant droit dispose encore d'un délai de huit jours pour vérifier le numéro de compte indiqué sur le document et, le cas échéant, communiquer un autre numéro de compte au bureau de recettes concerné.

 

Le problème du paiement sur un mauvais compte se pose souvent dans le cas où le contribuable a omis de communiquer à temps son nouveau numéro de compte à l'administration. Le cas échéant, l'établissement financier reverse alors le montant au Trésor et le comptable du contentieux veille, après avoir obtenu les informations nécessaires, au versement de la restitution sur le numéro du compte correct.

 

Comme déjà mentionné précédemment, le problème de la liquidation des cas spéciaux est déjà suffisamment connu par mon administration et l'optimisation des méthodes est continuellement recherchée. La conduite d'un audit n'est pas actuellement à l'ordre du jour. La problématique des cas spéciaux et la simplification des procédures de remboursement sont d'ailleurs particulièrement pris en compte lors du développement du programme STIMER que j'ai déjà évoqué plusieurs fois en cette commission.

 

11.03  Christiane Vienne (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je n'ai aucun commentaire à ajouter.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'exemption de la TVA pour les prestations de soins reconnues par l'INAMI" (n° 1063)

12 Vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de btw-vrijstelling voor het verstrekken van door het RIZIV erkende verzorging" (nr. 1063)

 

12.01  Christiane Vienne (PS): Monsieur le ministre, l'accessibilité aux soins de santé est une priorité absolue pour mon parti. Il est bien entendu tout à fait logique que les personnes nécessitant des soins médicaux reconnus par I'INAMI ne soient pas soumises au régime de la TVA, et ce afin d'alléger le montant de la facture médicale.

 

L'article 44, § 1er, du Code de la taxe sur la valeur ajoutée stipule que les médecins, dentistes, kinésithérapeutes, infirmiers, etc. ne sont pas soumis au régime de la TVA lorsque ceux-ci prestent des services dans le cadre de leur activité habituelle et que lesdites prestations sont reprises "dans la nomenclature des prestations de santé en matière d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité". Le législateur a clairement manifesté sa volonté de limiter l'exemption de la TVA aux prestations de santé effectuées par certaines personnes exerçant une profession médicale ou paramédicale dans le cadre exclusif du régime de l'assurance maladie invalidité.

 

Pourtant, dans certaines situations, des prestations qui ne sont d'habitude pas soumises au régime de la TVA devraient l'être. Prenons par exemple le cas du kinésithérapeute qui reçoit un patient s'adressant à lui sans prescription médicale. La loi dispose que le prestataire ne sera pas exonéré du régime de la TVA puisque son intervention n'est pas reprise "dans la nomenclature des prestations de santé en matière d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité". Il est évident que son patient devrait alors payer les 21 % de TVA requis.

 

Monsieur le ministre, j'en viens à mes questions. Qu'en est-il des contrôles et de leur efficacité sur la part des prestations médicales et paramédicales qui ne sont pas visées par l'exemption de l'article 44, § 1er, 2°, ceci dans un double objectif, d'équité envers les professions paramédicales qui ne sont pas reconnues par l'INAMI, et d'égalité devant l'impôt? Les professionnels sont-ils systématiquement assujettis à la TVA pour la part éventuelle de prestations non soumises à l'exemption? Pouvez-vous me communiquer les chiffres exacts par secteur correspondant à ce genre de situation?

 

12.02  Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, madame Vienne, il est de doctrine et de jurisprudence administrative constante que l’exemption visée à l’article 44, § 1er, 2° du Code de la TVA trouve à s’appliquer à l’ensemble des prestations de soins à la personne réalisées par les personnes disposant du diplôme de kinésithérapeute, sans égard dès lors au fait que lesdites prestations sont ou non reprises dans la nomenclature des prestations de santé en matière d’assurance obligatoire contre la maladie et l’invalidité. Je renvoie à cet égard à la réponse apportée à la question n° 633 du 21 mars 2001 de Mme Trees Pieters relative aux médecines parallèles.

 

Pour ce qui concerne les prestations autres que celles relevant des soins à la personne que les diplômés en kinésithérapie seraient appelés à effectuer, celles-ci sont passibles de la TVA, sous réserve de l’application éventuelle d’une exemption prévue par l’article 44, § 2, 4° notamment, en matière d’enseignement ou du régime de la franchise de la taxe prévue pour les petites entreprises.

 

Je suis au regret de vous signaler que l’administration ne dispose pas des données permettant d’établir les statistiques que vous avez sollicitées.

 

12.03  Christiane Vienne (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je n’ai rien à ajouter.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le projet Rubik" (n° 1064)

13 Vraag van de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het Rubik-plan" (nr. 1064)

 

13.01  Guy Coëme (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous allons conclure nos travaux par là où nous avons commencé. La directive Épargne de 2003 prévoyait un temps d'adaptation afin de permettre à trois pays de l'Union de s'adapter à l'échange d'informations. Fort heureusement, la Belgique, qui faisait partie de ces trois pays, est enfin rentrée dans le rang. Par contre, l'Autriche et le Luxembourg sont toujours en période transitoire et, si je ne m'abuse, ils aimeraient la prolonger de quelques années.

 

Ces deux pays offrent donc une position confortable à la Suisse qui parle d'un projet Rubik depuis un certain temps déjà. Ce projet serait identique en certains points à la directive Épargne d'application pour le Luxembourg et l'Autriche. Notamment, il confirme le prélèvement à la source et empêche donc l'échange d'informations pour des personnes membres de l'Union qui posséderaient un compte en banque en Suisse.

 

Ce projet arrive sans doute un peu tard alors que l'Union essaie d'instaurer l'échange d'informations. La Suisse accuse un retard considérable sur les revendications des pays de l'Union et d'autres. Ce projet apparaît comme une ultime tentative de la part de ce pays de sauver son secret bancaire, véritable institution helvétique.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous l'intention de l'Autriche et du Luxembourg de maintenir leur traitement de transition par rapport à la directive Épargne? Lors de la présidence belge, avez-vous pu faire changer les positions de ces deux pays? Pourriez-vous nous donner quelque explication sur ce projet Rubik? Pendant la présidence, auriez-vous rencontré le gouvernement suisse à ce sujet? Quels progrès pouvez-vous nous annoncer? Quelle est la position des autres pays européens face à ce projet qui permet aux fraudeurs de tous les autres pays de rester dans l'anonymat le plus complet?

 

À l'heure où l'Europe tente de lutter contre la fraude fiscale, il me semble anachronique de laisser la Suisse continuer à protéger les fraudeurs.

 

13.02  Didier Reynders, ministre: Monsieur Coëme, en vertu de la directive Épargne 2003/48/CE et de l'accord du 26 octobre 2004 entre la Communauté européenne et la Suisse, les résidents de la Belgique qui encaissent les intérêts de leur épargne au Grand-Duché de Luxembourg, en Autriche ou en Suisse ne font pas l'objet d'un échange automatique de renseignements mais subissent une retenue à la source sur ces intérêts. La retenue à la source s'élève actuellement à 20 % et passera à 35 % dès le 1er juillet 2011. La rétrocession à la Belgique est de 75 % de la retenue. Cette retenue n'est pas libératoire.

 

Pendant la présidence belge, on a demandé à la Commission de venir avec des propositions d'élargissement du champ d'application de la directive, pour pouvoir toucher d'autres produits que ceux actuellement visés et pour pouvoir faire évoluer les mécanismes d'échange d'informations. Pour l'instant, nous n'avons pas encore pu soumettre au Conseil de nouvelles propositions de la Commission en la matière. Il y a une proposition de directive sur la coopération administrative qui permet des échanges plus importants dans l'Union et qui devra encore être discutée le 7 décembre. J'espère pouvoir enfin atteindre l'unanimité sur ce document de lutte contre la fraude et d'échange d'informations. Mais il y a une réticence forte de l'Italie, liée à la possibilité d'accords conclus entre la Suisse et certains pays membres de l'Union européenne sur la base de ce projet Rubik. Parallèlement à l'accord du 26 octobre 2004, la Suisse propose maintenant à plusieurs États, dont la Belgique, le projet Rubik auquel vous vous référez. Ce projet vise à régulariser fiscalement les avoirs détenus par des résidents de la Belgique auprès de banques suisses. Cette régularisation viserait à la fois les revenus desdits avoirs et les avoirs eux-mêmes. La Suisse propose ainsi que, dans le cadre de l'accord à conclure, les revenus des avoirs déposés en Suisse fassent l'objet d'une retenue par la banque suisse dépositaire. Cette retenue, dont le taux devrait être précisé dans ledit accord, serait ensuite rétrocédée à la Belgique.

 

Les avoirs existants en Suisse feraient, eux, l'objet, au choix du contribuable, soit d'une régularisation en Belgique avec émission d'un certificat destiné à la banque suisse, lequel constituerait à l'égard de celle-ci un justificatif fiscal, soit d'un prélèvement par la banque suisse à un taux à prévoir dans l'accord à conclure. Ce prélèvement serait également rétrocédé à la Belgique.

 

En l'absence de l'une ou l'autre procédure, le compte suisse serait soldé. Aucune décision n'a encore été prise en Belgique à l'égard de cette proposition. La Suisse vient de nous contacter à ce sujet.

 

Je note cependant que le Royaume-Uni et l'Allemagne ont chacun signé récemment avec la Suisse une déclaration d'intention allant dans le sens des propositions suisses. Ma préférence est de tenter de conclure au prochain Conseil ECOFIN un accord sur la nouvelle directive en matière de coopération administrative. Nous examinerons ensuite cette proposition. Le choix est assez simple face à une proposition comme celle-là. Accepte-t-on de faire un premier pas pour obtenir au moins déjà un retour financier plus important de Suisse ou souhaite-t-on passer tout de suite à l'échange d'informations? Cela dépendra des progrès enregistrés par la Commission dans les négociations avec la Suisse. C'est un débat pragmatique. En attendant d'avoir un échange d'informations, est-il intéressant de mettre ce projet en œuvre pour au moins obtenir une recette plus élevée? C'est ce que nous allons examiner.

 

13.03  Guy Coëme (PS): Voyons dans les jours et les semaines à venir comment les choses évolueront.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la négociation d'une directive sur la coopération administrative en matière de fraude fiscale" (n° 1123)

14 Vraag van de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de onderhandelingen over een richtlijn betreffende de administratieve samenwerking inzake fiscale fraude" (nr. 1123)

 

14.01  Guy Coëme (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, vous avez déjà partiellement répondu à la question que je vais vous poser et qui, vous avez raison, aurait pu être jointe à la précédente. C'est en réalité sur un point particulier que je vais vous interroger.

 

Présentée début 2009 par la Commission européenne, la directive sur la coopération administrative en matière de fraude fiscale permettrait d'obliger tous les États membres à s'échanger automatiquement des informations pertinentes à la perception des taxes sur une large gamme de revenus – c'est en cela que ma question est plus précise –, notamment les revenus professionnels, mais aussi les honoraires des directeurs, les dividendes, les plus-values, les droits d'auteur, les produits d'assurance-vie, les pensions et les revenus immobiliers.

 

On sait que les discussions traînent depuis des mois, principalement en raison d'un veto de l'Autriche et des Pays-Bas. Peut-être faut-il le formuler autrement: je vous écouterai sur le sujet. Ces deux pays auraient exigé d'affaiblir considérablement l'ambition initiale de la directive. Il semble que, désirant un accord pour le 7 décembre, vous auriez diminué la portée de la future directive en retirant du champ d'application les dividendes, les plus-values et les droits d'auteur jusqu'à une évaluation de la Commission européenne attendue en 2018.

 

C'est la raison pour laquelle je vous pose les différentes questions que vous avez sous les yeux, monsieur le ministre.

 

14.02  Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Coëme, comme évoqué tout à l'heure, la proposition de directive relative à la coopération administrative dans le domaine fiscal est actuellement en discussion – c'est exact – au niveau du Conseil de l'Union européenne.

 

Comme vous l'indiquez, l'échange automatique d'informations est l'un des derniers points en négociation. Il n'est par contre pas exact de considérer que ce point fait l'objet d'un veto de la part de l'Autriche et des Pays-Bas. Au contraire, les Pays-Bas comme la Belgique font partie des États membres les plus favorables à un véritable échange automatique d'informations, pourvu que cet échange soit contraignant pour tous les États membres et s'applique donc de façon équilibrée.

 

Le principe du vote à l'unanimité de la directive oblige cependant la présidence belge à proposer un texte de compromis sur l'échange automatique d'informations.

 

Le dernier compromis prévoit, dans un premier temps, un échange automatique pour les informations disponibles concernant tous les types de revenus, à l'exception des dividendes des plus-values et des redevances.

 

Le passage à un échange automatique d'informations véritablement contraignant pour au moins trois catégories de revenus et l'extension des revenus visés aux dividendes, aux plus-values et aux redevances se ferait, dans un deuxième temps, sur la base d'un rapport que la commission devrait présenter avant le 1er juillet 2018.

 

La difficulté que nous rencontrons – je l'ai évoquée partiellement tout à l'heure – c'est qu'à la fois le Luxembourg et l'Autriche demandent de pouvoir appliquer des conventions bilatérales en matière d'échange d'informations, lorsqu'elles existent dans un article spécifique de la directive. Inversement, nous avons l'accord des Pays-Bas, notamment sur les textes proposés, mais le Danemark, par exemple, souhaite que l'on aille plus loin en ré-englobant les revenus qui, pour l'instant, ne sont pas retenus dans la directive.

 

Personnellement, je préfèrerais que l'on puisse intégrer l'ensemble des revenus. Mais la difficulté reste la même: il faut l'unanimité sur ces directives.

 

Je terminerai en disant que je souhaiterais, en tout cas, que pendant la présidence belge on puisse non seulement atteindre des résultats en matière de supervision financière, sur l'architecture de la supervision ou sur les fonds d'investissement et peut-être sur les agences de notation, mais également au moins obtenir un accord à l'unanimité sur ce texte.

 

Je crains – j'ignore si cela sera le cas – que nous ne subissions encore un report de ce texte lors de la réunion du 7 décembre de l'ECOFIN. Des positions extrêmes sont maintenues de part et d'autre. Je ne vois pas comment remettre sur la table les revendications luxembourgeoises et autrichiennes sur les conventions bilatérales si, en même temps, du côté danois, on garde une position intransigeante. L'Italie, elle, s'y est opposée pour une autre raison.

 

Elle ne veut plus toucher aux coopérations administratives en matière fiscale tant que l'on n'a pas reçu d'explication plus claire sur le projet suisse et surtout, pour être concret, sur la façon dont la Grande-Bretagne, mais encore plus l'Allemagne envisagent de signer cet accord avec la Suisse.

 

Nous sommes malheureusement dans un processus très complexe. C'est toujours la même réflexion sur l'unanimité fiscale pour la présidence. Nous sommes devant l'hypothèse du verre à moitié vide ou à moitié plein que nous transmettrons à la présidence suivante, en estimant que ce n'est pas suffisant. Plusieurs pays ont encore des avis fortement opposés.

 

Pour les trois formes de revenus cités, nous utilisons une clause classique en matière européenne. Puisqu'on ne peut pas l'intégrer tout de suite, il faudra revoir la situation dans quelques années. Mais, même comme cela, je ne suis pas certain d'obtenir l'unanimité.

 

14.03  Guy Coëme (PS): Monsieur le ministre, je souhaite que vous soyez le plus ferme possible en ce genre de matière. Nous en avons suffisamment discuté aujourd'hui. Je me rends bien compte que nous sommes en plein processus de négociation et que la présidence belge n'est pas une sinécure. Il faudra avoir la sagesse d'attendre le 7 décembre pour avoir l'occasion d'en reparler.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: Les questions n° 1065 de M. Alain Mathot, n° 1076 de Mme Kattrin Jadin et n° 1081 de M. Steven Vandeput sont reportées. La question n° 1096 de M. Jan Jambon est transformée en question écrite.

 

La réunion publique de commission est levée à 19.40 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 19.40 uur.