Commission de l'Économie, de la Politique
scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles
nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture |
Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale
wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
du Mardi 23 novembre 2010 Après-midi ______ |
van Dinsdag 23 november 2010 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.27 uur en voorgezeten door mevrouw Liesbeth Van der Auwera.
La séance est ouverte à 14.27 heures et présidée par Mme Liesbeth Van der Auwera.
De voorzitter: We beginnen de commissievergadering met een prioritaire vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz.
01 Vraag van de heer Willem-Frederik Schiltz aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de achteruitgang van de directe toegevoegde waarde van de Belgische havens" (nr. 550)
01 Question de M. Willem-Frederik Schiltz au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la diminution de la valeur ajoutée directe des ports belges" (n° 550)
01.01 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het wel en wee van de Belgische havens is voor mij van prioritair belang, vandaar de prioritaire vraag.
Ik stel u deze vraag naar aanleiding van de cijfers die de Nationale Bank heeft bekendgemaakt. Jaarlijks berekent zij wat de bijdrage is van de Belgische zeehavens aan de algemene Belgische economie.
Uit dat rapport is gebleken dat dit aandeel dit jaar er met maar liefst 12 % op achteruit is gegaan. Ik vind dat persoonlijk een heel verontrustende terugval. Bovendien moeten we er nog rekening mee houden dat die 12 % eigenlijk nog positief is, omdat bij de berekening van het aandeel niet alleen de havenactiviteiten op zich, maar ook de randactiviteiten in overweging werden genomen.
Vooral de haven van Antwerpen – mijn heimat – is zwaar getroffen en hinkt in alle statistieken het meest achterop. Wij stellen bijvoorbeeld vast dat de werkgelegenheid met 3 % terugviel in Antwerpen.
Mijnheer de minister, kunt u ons wat toelichting geven bij deze cijfers?. Hebt u een verklaring voor de reden waarom de Antwerpse haven het zwaarst getroffen zou zijn? Wat acht u mogelijke maatregelen om het probleem te verhelpen, uiteraard met dien verstande dat ik weet dat Economie uw bevoegdheid is, maar dat een havenbeleid voor een groot deel ook een regionale bevoegdheid is?
01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, dierbare collega, de ramingen van de Nationale Bank melden voor 2009 inderdaad een daling in tonnage van de trafiek in de Belgische havens. De haven van Antwerpen vertoonde een daling van trafiek met 16,7 % qua tonnage. De toegevoegde waarde van alle Belgische havens daalde met 11,7 % terwijl die van Antwerpen afnam met 15,6 %. Ook de werkgelegenheid in de havens werd getroffen door een daling met 3,3 % tegenover 2,9 % in Antwerpen. Uiteraard heeft veel te maken met de financieel-economische crisis van eind 2008 (het derde en vierde kwartaal van 2008 tot het tweede kwartaal van 2009) die ook onze havens en de internationale handel heeft getroffen.
In het rapport World Economic Situation and Prospects 2010 van de Verenigde Naties is de jaarbalans van de wereldhandel negatief, -13 %, ondanks het feit dat de wereldhandel zich in de tweede helft van 2009 enigszins herstelde. De zeevaart krijgt dan ook de volle laag door de daling van de wereldwijde handelsvolumes. Volgens hetzelfde rapport nemen de handelsstromen tijdens deze periode met 30 tot 50 % op jaarbasis af, waarbij de Aziatische exporteurs het zwaarste getroffen worden.
Specifiek voor de haven van Antwerpen is volgens de Nationale Bank van België de toegevoegde waarde scherp gedaald, onder meer door de verliezen die de rederijen leden ten gevolge van een volledig slabakkende zeevaart en de afgenomen activiteit in de goederenbehandeling. Daarnaast is volgens de Nationale Bank van België de daling van de toegevoegde waarde in België als gevolg van de economische crisis vooral opvallend in de industrie. Het is duidelijk dat de samenstelling en de specifieke aard van de bedrijvigheid in de omgeving van de haven hierdoor kan worden beïnvloed. Het havengebied van Antwerpen omvat een grotere of verder ontwikkelde industriële bedrijvigheid dan de andere havens. Denk onder meer aan de chemische sector. Dit kan verklaren waarom de Antwerpse haven zwaarder getroffen is dan de andere havens op het vlak van toegevoegde waarde en werkgelegenheid, gezien de omvang van de havenactiviteiten, zowel voor bedrijven uit de maritieme als de niet-maritieme cluster, industrie en diensten.
Tijdens mijn deelname aan economische missies naar verschillende groeimarkten heb ik kunnen vaststellen dat de aanwezigheid van onze havens een sterke meerwaarde biedt. Hun expertise en kwalitatieve dienstverlening zijn troeven die zeer worden geapprecieerd. Goede samenwerking tussen havens maakt dat wij hier een succesvolle economische troef kunnen uitspelen in de wereld. De vraag is of die samenwerking altijd van ganser harte is. Dit debat speelt zich natuurlijk meer af op het Vlaamse niveau, maar de vraag is of wij onze havens wel voldoende goed laten samenwerken. Er is natuurlijk de concurrentie tussen de havens van Zeebrugge, Gent en Antwerpen, maar de vraag is of deze stedelijke aanpak wel aangepast is aan de Vlaamse realiteit. Ik zal mij hierover niet uitspreken, want wij zitten hier op het Belgische niveau.
Wat betreft de beleidsmaatregelen die de economische bedrijvigheid in de Belgische havens zouden kunnen ondersteunen, werden op federaal niveau globale begeleidende crisismaatregelen uitgewerkt. U kent die: de tijdelijke werkloosheid, de lastenverlaging op ploegenarbeid – belangrijk in Antwerpen! – de overuren. Wat eventuele bijzondere maatregelen betreft, zijn de Gewesten bevoegd voor het havenbeleid. Specifiek voor de Antwerpse haven zou ik dan ook voorstellen dat voortaan de Vlaamse regering dit doet, aangezien de uitbouw van concurrentiële zeehavens een prioriteit is van onder meer het plan Vlaanderen in Actie. Dat is een van de pijlers.
Op het ogenblik dat u de vraag hebt ingediend, wist u dat nog niet, maar in een recent verleden hebt u gezien dat om competitief te zijn in ons land, wij niet altijd naar China moeten kijken, laat staan naar buurlanden. We kunnen het in ons land zelf zien. De topman van de Antwerpse haven, de heer Bruyninckx, heeft deze week nog in de krant bevestigd dat de verantwoordelijken van de Vlaamse havens twee weken geleden hebben samengezeten met de bevoegde Vlaamse minister om concrete initiatieven te nemen rond Flanders Port Area. Dat is één zaak.
Ten tweede is er de ganse problematiek van de tewerkstelling: flexibiliteit, vandaag nog prominent aanwezig in de krant. Ik zou het niet het West-Vlaamse model durven noemen, want ik weet dat zoiets bij een Antwerpenaar hard kan aankomen. Zeebrugge doet het op dat vlak blijkbaar toch beter dan Antwerpen. Hopelijk kan dat mensen in Antwerpen inspireren, maar omgekeerd denk ik ook dat we veel van Antwerpen kunnen leren.
Ik denk, eerlijk gezegd, dat uw vraag een zeer belangrijke vraag is. Wat het verleden betreft, heeft iedereen gedeeld in de klappen van de economische en financiële crisis. Dat is de vraag niet. De vraag is wat we in de toekomst doen. Hoe zorgen we ervoor dat de haven terug competitief is? Daar heeft Eddy Bruyninckx terecht een vinger op de wonde gelegd. Het is de taak van de beleidsverantwoordelijken, Vlaams en federaal, om daar iets aan te doen. Mijn mening is dat we beter een samenwerkingsverband tussen de havens – Antwerpen, Zeebrugge en Gent – creëren, dan een model waarin we te veel concurreren. Als Chinezen moeten kiezen en wij elkaar het leven zuur maken, dan zullen ze snel naar Rotterdam, Hamburg of Duinkerke gaan. Misschien moeten we daar enige ruimte voor reflectie laten.
01.03 Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, dank u voor het zeer bevredigend antwoord. Het is inderdaad federaal vooral de werkgelegenheid. Dat is ook net een van de punten die, onder andere in Antwerpen, een blijvend probleem in de sector zijn. We hebben het dan nog niet gehad over de binnenvaart, die ook een onderdeel van de logistieke draaischijf rond de havens vormt.
Ik kan van u de komende maanden niet veel meer verwachten, maar ik hoop dat u mij zult ondersteunen in mijn queeste om meer flexibele arbeidsvoorwaarden in de havenclusters te verkrijgen, zodat die belangrijke economische pool toch kan zorgen voor iets meer welvaart in deze nog twijfelachtige tijden.
L'incident est clos.
De voorzitter: We gaan nu over tot de volgende samengevoegde vragen van mezelf en collega Uyttersprot. Collega Schoofs heeft laten weten dat hij ziek is, maar aangezien deze vragen het label “prioritair” hebben gekregen, laten we ze toch stellen.
- mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de praktijken van malafide reclameronselaars" (nr. 594)
- de heer Karel Uyttersprot aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de strijd tegen de reclameronselaars" (nr. 641)
- de heer Bert Schoofs aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de aanpak van de reclameronselaars" (nr. 660)
- Mme Liesbeth Van der Auwera au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les pratiques mises en oeuvre par des démarcheurs publicitaires malhonnêtes" (n° 594)
- M. Karel Uyttersprot au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la lutte contre les démarcheurs publicitaires" (n° 641)
- M. Bert Schoofs au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les mesures de lutte contre le démarchage publicitaire" (n° 660)
02.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, het gaat opnieuw over de strijd tegen reclameronselaars. Wij hebben het er in het verleden al verschillende malen over gehad. U kent het principe van malafide reclameronselaars die tientallen miljoenen euro verdienen door nietsvermoedende scholen, ondernemers en verenigingen allerlei waardeloze advertenties aan de hand te doen. Vaak doen zij dat onder het voorwendsel dat zij tot officiële instanties behoren, zoals politie en brandweer of dat zij een goed doel dienen. Zij doen dat op allerlei manieren, zoals het toesturen van brieven met opzettelijk fout ingegeven adresgegevens. Men vraagt de bedrijven dan die gegevens te controleren en te verbeteren. Bedrijven sturen dit dan terug en krijgen dan een gepeperde factuur omdat zij zogezegd een overeenkomst zijn aangegaan.
In het verleden hebben wij het hier vaak over gehad. U zei toen ook dat dit een ideaal punt was om aan te kaarten tijdens het Europees voorzitterschap van België. De minister van Justitie heeft in de zomer gesteld dat dit op die manier aan de orde zou moeten worden gebracht omdat die reclameronselaars vaak werken via websites van buitenlandse ondernemingen, zodat er toch actie nodig is. Blijkbaar is het probleem nog lang niet uitgedoofd, want UNIZO is recent met een actieplan tegen reclameronselaars naar buiten gekomen. U zult het beslist kennen. Zij vragen dan ook op welke manier die misdrijven in ons land worden vervolgd.
Mijnheer de minister, is dit aangekaart in het kader van het Europees voorzitterschap? Wat gebeurt er met de klachten die binnenkomen bij de dienst Controle en Bemiddeling van de FOD Economie? Kunt u ons daarover cijfergegevens meedelen? Wij hebben daarover ondertussen ook de minister van Justitie ondervraagd. Hij zei dat dit past in een Europese context van consumentenbescherming, eerlijke handelspraktijken en dergelijke. Daarvoor verwees hij naar u. Zelf heeft hij het College van procureurs-generaal de opdracht gegeven om daaromtrent voldoende en geregeld acties te ondernemen. Vandaar ook deze vragen aan u.
02.02 Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wij zijn gelijkgestemde geesten in dit dossier, maar ook in andere, denk ik.
Ook uit het verleden heb ik een aantal dossiers meegenomen rond die malafide praktijken. Mocht er een prijs worden uitgereikt voor de creativiteit van dat soort van ronselaars, dan denk ik dat zij de eerste prijs zouden behalen.
Er zijn, zoals de voorzitter daarnet zei, de valse gegevens. Men krijgt een papier toegestuurd. Ik sta daar bijvoorbeeld op als ijzerhandelaar. Er worden ook foute faxnummers opgegeven, en daar staat dan bij dat het telefoonnummer en het faxnummer zeker ingevuld moeten worden. Eens het document wordt teruggestuurd, zit men voor een paar jaar vast aan 1 000 tot 1 200 euro.
Betrokkenen houden er nog andere ideeën op na. Men krijgt bijvoorbeeld een brief toegestuurd waarin staat dat men opgenomen wenst te worden in een bedrijvengids. Meestal gaat het om virtuele internetgidsen. Wanneer men dat niet langer wenst, moet men dat laten weten, maar men moet er wel rekening mee houden dat men er dit jaar nog in zal staan tegen een bepaalde prijs.
Een andere ronselpraktijk gebeurt in het Gentse rond een expo. Alle exposanten van Flanders Expo worden aangeschreven in naam van een zogenaamd officiële expogids. Het is een Mexicaans bedrijf. Een van onze bedrijven dat zich liet vangen, wordt nu gedagvaard door een Cypriotisch bedrijf dat de invordering doet.
Een ander idee van die mensen is dat zij van het internet uw logo halen. Vervolgens sturen ze u het logo door waarbij zij zeggen dat zij een officieel trademark register zijn. Wenst u uw logo gepubliceerd te zien, dan moet dat gemeld worden. Op dat ogenblik hangt men vast voor 1 800 euro per jaar. Daar hebben wij – waarmee ik mijn vroegere taak bij VOKA bedoel – wel een stokje voor kunnen steken, door de ambassade in te schakelen.
Jaarlijks gaat er 400 miljoen euro om in Nederland. In Nederland bedraagt de schade die alzo aan onze bedrijven wordt aangericht 400 miljoen euro, zo becijferde UNIZO.
Merkwaardig is wel dat DAD, een van die malafide ronselaars, in Gent veertien dagen geleden is vrijgesproken. Dat is natuurlijk een domper op het werk van UNIZO en VOKA, die hun bedrijven ertoe aanzetten om niet te betalen, omdat het malafide is, niet zuiver op de graat en misleidend. Het hof in Gent heeft hen nu echter vrijgesproken. Daardoor haalt DAD nu opnieuw al zijn achterstallige facturen uit de kast om al die bedrijven opnieuw aan te manen om hun facturen te betalen.
Er zijn ook klachten van de Economische Inspectie, maar de gevolgen zijn niet altijd eenduidig.
Mijnheer de minister, daarom heb ik een aantal vragen.
Kunt u ons de omvang van dat probleem schetsen? Hebt u daar een idee van? Neemt het toe of af? Heeft de ontradingsbeïnvloeding door UNIZO, VOKA en andere organisaties resultaat, of slagen de ronselaars erin om toch nog, vooral kleinere, bedrijven op te lichten?
Beschikt de FOD Economie over een databank waarin de malafide bedrijven worden opgelijst? Is het mogelijk die lijsten op de site te zetten? Kunnen die gepubliceerd worden?
Hebt u uw collega van Justitie daarover al aangesproken, om uit te kijken naar een gemeenschappelijke aanpak?
Europa heeft de voorzitter daarnet behandeld. Kunnen de problemen structureel worden aangepakt? Komt er op federaal niveau een stappenplan om de ondernemingen beter te waarschuwen tegen dit soort van praktijken? Ik kijk uit naar uw antwoord.
02.03 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, collega’s, de FOD Economie heeft in 2008 460 klachten ontvangen. In 2009 waren er 1 166. Tussen 1 januari 2010 en 15 november 2010, een week geleden dus, waren er al 1 063.
Het fenomeen is opgedoken begin jaren 2000. Dat had veel te maken met het internet. Terwijl er in 2008 een daling van het aantal klachten werd vastgesteld in vergelijking met 2007, is er sinds 2009 weer een aanzienlijke stijging waar te nemen.
Een nuance is wel dat de grote meerderheid van de betrokkenen die klacht indienen nog geen reële schade heeft geleden, omdat zij de facturen die hun werden toegestuurd niet hebben betaald. Door de grotere aandacht die het thema heeft gekregen in pers en media is er nu een grotere alertheid om dit te melden.
De FOD Economie houdt inderdaad een lijst bij van alle bedrijven die dergelijke praktijken toepassen. Ruim een dertigtal werd aangeklaagd, waarbij dezelfde commerciële benaming soms meerdere publicaties aanbiedt en waarbij meerdere dienstverleners soms met elkaar verbonden zijn.
Minder van een derde van deze firma’s vertoont een link met ons land. Die link kan verschillende vormen aannemen, zoals een Belgisch telefoonnummer dat onmiddellijk wordt afgeleid naar buitenlandse callcenters, een vals adres of een adres in België dat een zakencentrum blijkt te zijn. Het gaat dus om diensten van in de meeste gevallen virtuele bureaus, waarbij de verantwoordelijken van vreemde origine zijn.
Beroepsfederaties of verenigingen ter bescherming van de consument verspreiden inderdaad de namen van de betrokken dienstverleners via hun website.
Gelet op de omvang van het probleem en de aan de ondernemingen veroorzaakte schade, heb ik besloten de namen van de firma’s en de door hen gebruikte commerciële benamingen, waar de ondernemingen bijzonder aandachtig voor moeten zijn, bij wijze van preventie op de website van de FOD Economie te plaatsen. Dit zal een van de volgende weken gebeuren. Ik ben ervan overtuigd dat het constant informeren van de ondernemingen en de federaties immers het beste instrument blijft in de strijd tegen deze praktijken.
Naast preventie is er ook nood aan repressie. De FOD Economie analyseert juridisch elke ontvangen klacht en voert ook onderzoek om de inbreuk vast te stellen. De bestaande wetgeving laat namelijk toe om deze feiten te bestraffen aan de hand van een proces-verbaal van waarschuwing en/of een pro justitia wegens overtreding in de zin van artikel 96 inzake oneerlijke handelspraktijken tussen verkopers met een misleidend aanbod, artikel 97 inzake oneerlijke handelspraktijken tussen verkopers met een aanbod dat een factuur bevat en artikel 98 inzake de praktijk die lijkt op een afgedwongen aankoop volgens de wet van 6 april 2010, die wij hier trouwens hebben goedgekeurd. Mevrouw de voorzitter, u herinnert zich de wet op de marktpraktijken en de consumentenbescherming.
Bovendien worden zulke praktijken in het algemeen veroordeeld door de rechtbanken op grond van oplichting en/of poging tot oplichting in de zin van artikel 496 van het Strafwetboek.
Daarnaast werden de feiten in de meeste gevallen al meegedeeld aan de territoriaal betrokken parketten.
Binnen de FOD Economie bestaat ook een front office dat de aangiften ontvangt met de mogelijkheid online een formulier in te vullen. Naar aanleiding van een preventiecampagne vorig jaar, georganiseerd op mijn initiatief door de FOD Economie, werden contacten gelegd en onderhouden met de minister van Justitie. Dit maakt dat deze problematiek regelmatig wordt besproken met de verschillende parketten en het College van procureurs-generaal.
Op 16 december 2008 heeft het Europees Parlement een resolutie van niet-wetgevende aard aangenomen over bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden. Die resolutie had tot doel de publieke opinie over deze kwestie te sensibiliseren en wilde zo het aantal ondernemingen dat het slachtoffer wordt van commerciële oplichting terugdringen. Daarnaast was het doel van de resolutie, ten eerste, de lidstaten dringend te verzoeken het recht van de Unie betreffende oneerlijke handelspraktijken toe te passen, zoals wij dat trouwens hebben gedaan; ten tweede, de Europese Commissie met aandrang te verzoeken de opvolging van de omzetting van het recht van de Unie te verscherpen; ten derde, de ondernemingen die al het slachtoffer werden van deze praktijk te helpen en te adviseren.
Op 4 maart 2009 heeft de Commissie een vervolgdossier op de resolutie van het Parlement goedgekeurd waarbij zij de nadruk legde op de strategie gebaseerd op drie richtlijnen. Ten eerste, sensibilisering rond oneerlijke praktijken. Ten tweede, maatregelen coördineren in samenspraak met de nationale overheden om de uitvoering van het nationaal recht en de grensoverschrijdende samenwerking te versterken. Ten derde, de mogelijkheid overwegen om amendementen aan te brengen aan het wetgevende kader.
In deze resolutie wordt het voorbeeld van België bijzonder toegejuicht wegens de actiemogelijkheden die hier voor de gedupeerden bestaan.
Daarnaast wordt dit thema regelmatig aangesneden bij het International Consumer Protection and Enforcement Network, waar hieraan een diepgaande analyse wordt gewijd en vooral informatie wordt uitgewisseld.
Op internationaal niveau vond op 4 en 5 november laatstleden in Brugge de tweede vergadering plaats van de International Mass-Marketing Fraud Working Group, die mede door de Economische Inspectie werd georganiseerd. Er werden discussies gevoerd over het bedrog met onder meer bedrijfsgidsen. Daar bleek dat verschillende landen, waaronder Australië en Canada, eveneens met deze problematiek worden geconfronteerd. In de werkgroep zijn grondige analyses gepland, specifiek over het witwassen van geld en gegevensuitwisseling.
Tot slot werd in september in het kader van het Belgisch voorzitterschap op mijn initiatief de Economic Inspection and Enforcement Day in Brussel georganiseerd. Het doel ervan was om met alle betrokken inspectiediensten van de Europese landen na te gaan hoe de samenwerking en de coördinatie kan worden verbeterd.
Er werd een aantal aanbevelingen geformuleerd, waarvan de EU-Raad inzake het concurrentievermogen van 11 oktober werk heeft gemaakt.
In het kader van de nieuwe Single Market Act zal de Europese Commissie maatregelen uitwerken om naast consumenten ook bedrijven beter tegen oneerlijke handelspraktijken te beschermen.
Kortom, voor de Economische Inspectie is dit dossier dus een absolute prioriteit. Ik heb ook aan mijn collega van Justitie gevraagd om ervoor te zorgen dat de opvolging en de veroordeling van de bedrijven bij de parketten aan de orde wordt gesteld. Het gevoel van straffeloosheid leidt er immers toe dat bedrijven dergelijke praktijken voort dreigen te zetten. Blijkbaar is dat ook gebeurd. Ik hoop dat er snelle uitspraken door Justitie gebeuren. Elke klacht die wij krijgen, behandelt de Economische Inspectie omdat het prioritair is.
Het is natuurlijk ook een internationaal en Europees fenomeen. Wij werden geconfronteerd met dergelijke “bedrijfsgidsen” uit Duitsland en Zwitserland. Wij hebben op de Economic Consumer and Protection Days hier in Brussel afgesproken om de informatie-uitwisseling tussen de verschillende landen en de economische inspecties te verbeteren en ervoor te zorgen dat ook in andere landen veroordelingen worden uitgesproken
Uw bezorgdheid die ook door verschillende federaties wordt uitgesproken, is ook mijn bezorgdheid. Ik heb er uitdrukkelijk voor gezorgd dat de Economische Inspectie elk dossier met veel aandacht bestudeert. Wij moeten proberen dit fenomeen effectief de kop in te drukken.
02.04 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw heel uitvoerig antwoord.
Volgens mij moet ook op verschillende domeinen worden samengewerkt tussen de belangenorganisaties en de departementen Justitie en Economie. Die samenwerking is er inderdaad.
Wat ik ook heel belangrijk vind, en dat is ook belangrijk voor de belangenorganisaties, is dat u de namen van firma’s die u kent, zult publiceren op uw website. Ik denk immers dat het eventueel ten onrechte voorkomen op zo’n lijst… De belangen van iemand die op die manier wordt opgelicht, kunnen veel ernstiger worden geschonden. Dit is ook een beetje de kers op de taart. Men zal echter moeten blijven samenwerken.
Dit is een vorm van handel die zich heel snel aanpast aan de regelgeving. Zoals in zoveel zaken die in deze commissie naar voren komen, maken technologie, spitsvondigheid en het kunnen opereren via websites vanuit het buitenland het moeilijk, maar ik hoop dat blijvende inspanningen zullen worden geleverd, ook in het kader van de recent goedgekeurde wetgeving die ter zake van belang is.
02.05 Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, ik sluit mij aan bij de voorzitter en dank u voor uw omstandig antwoord.
Ik zal ook nagaan hoe andere belangenorganisaties de lijst die zal worden gepubliceerd ook op hun sites zouden kunnen overnemen.
Het is wel vervelend dat er een tegenstrijdigheid is en geen eenduidigheid bestaat bij de rechtbanken en de parketten. Ik heb hier een recente mail waarin staat: “Met grote verbazing hebben wij vernomen dat zowel de procureur des Konings van Eupen als de procureur des Konings van Brussel de door uw diensten”– dat gaat over de FOD Economie –“overgemaakte pro justitia’s ten opzichte van Belga Marketing hebben geseponeerd.” De FOD Economie maakt een pro justitia op en de parketten van Brussel en Eupen seponeren. Dat is toch wel heel merkwaardig. Als er op die manier wordt gereageerd, doet dat al de inspanningen van de middenstandsorganisaties en van kmo’s die hun nek uitsteken en de procedure aanvatten, teniet.
Daarom toch een dringende vraag om met uw collega van Justitie na te gaan wat er kan worden ondernomen.
02.06 Minister Vincent Van Quickenborne: Ik denk dat collega De Clerck echt wel heeft gereageerd. Ik heb er met hem ook over gesproken. Het is niet aan de minister van Justitie om tussen te komen in individuele zaken. Er is zoiets als de onafhankelijkheid van de rechtspraak. Als politici prioriteiten bepalen, is het inderdaad vervelend dat men en cours de route andere signalen krijgt.
Het publiceren van de lijst, mevrouw de voorzitter, op die website is inderdaad een bewuste keuze van ons omdat wij merken dat het probleem zich verder verspreidt. Ik heb recent gemerkt dat mensen uit mijn eigen kring hiermee werden geconfronteerd. Wij moeten proberen om daartegen op een agressievere manier in te gaan. Wij gaan dit ook doen de komende weken. Ik zal dit doen in samenspraak met u en met de federaties. Wij zullen de federaties inlichten over die lijst en elke tip hierover is welkom. Ik meen dat dit voor onze bedrijven echt een plaag, een pest, is geworden.
Het incident is gesloten.
- M. Ronny Balcaen au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'obsolescence programmée des produits électriques et électroniques" (n° 574)
- M. Ronny Balcaen au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'obsolescence programmée des produits électroniques et électriques" (n° 682)
- de heer Ronny Balcaen aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de geprogrammeerde veroudering van elektrische en elektronische toestellen" (nr. 574)
- de heer Ronny Balcaen aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de geplande veroudering van elektronische en elektrische producten" (nr. 682)
03.01 Ronny Balcaen (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, voici quelques semaines que j'ai introduit cette question. Cela tombe bien! Nous sommes dans la semaine européenne de réduction des déchets. Le moment est parfaitement indiqué de nous interroger sur la question de l'obsolescence des produits électriques et électroniques. Mon attention a été attirée par le rapport publié en France par les Amis de la Terre et le Centre national d'information indépendante sur les déchets (CNIID) intitulé L'obsolescence programmée, symbole de la société du gaspillage, rapport plus précisément consacré aux cas des produits électriques et électroniques. Ce rapport explique la façon dont, aujourd'hui, les fabricants planifient la fin d'un produit dès sa conception. Il revient sur toute une série de recommandations qui peuvent être faites.
L'obsolescence programmée a un coût en termes environnemental, social et géopolitique. En effet, la fabrication de ces produits nécessite des ressources naturelles issues en grande partie des pays en développement. De plus, le processus implique une consommation importante d'énergie. Le rapport expose différentes causes qui provoquent une telle obsolescence: des pièces détachées de moins en moins disponibles et coûteuses, des produits ni démontables ni réparables du fait de leur fabrication particulière (moulage, batterie soudée), des appareils de plus en plus sophistiqués qui demandent à être renouvelés régulièrement, une préférence pour le design au détriment de la robustesse et de la protection, l'attrait pour la nouveauté technologique, une délocalisation massive de la production dans des régions du monde, qui entraîne l'utilisation de matériaux de moins bonne qualité et des produits low cost.
Face à ces pratiques, le rapport propose plusieurs solutions. Je ne les évoquerai pas toutes car certaines ne concernent pas vos compétences. Je m'attarderai sur seulement trois d'entre elles: l'allongement de la durée de garantie légale jusqu'à 10 ans, la mise en place d'un affichage mentionnant la durée de vie d'un produit, l'interdiction de commercialiser des produits non réparables. Test-Achats, en réaction à la publication de ce rapport dans La Libre Belgique notamment, suggère de réformer le système de garantie en modifiant la période à laquelle s'applique le défaut de conformité. La période pendant laquelle la charge de la preuve incombe au vendeur devrait, selon Test-Achats, être allongée à deux ans au lieu des six mois actuels, tels qu'ils sont spécifiés dans la loi du 1er septembre 2004.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous exposer votre position sur les pistes de solution proposées par le rapport et, en particulier, la proposition d'allongement de la durée de garantie légale? Qu'en est-il de la législation actuelle en matière de défaut de conformité? Que pensez-vous de la proposition d'extension de la période de défaut de conformité à deux ans? Envisagez-vous d'autres pistes pour répondre à l'obsolescence des produits électriques et électroniques?
03.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Madame la présidente, chers collègues, on constate en effet que les processus actuels de fabrication s'orientent de plus en plus vers une production de masse de produits plus sophistiqués. Non seulement, ce fait soulève la question de durabilité technique des produits, mais également de la durée de vie économique, influencée entre autres par les attentes et les souhaits des consommateurs.
Les pistes de solutions proposées dans ce rapport, comme l'allongement de la durée et la mise en place d'un affichage tel que mentionné dans la question, doivent être examinées dans un cadre européen. Pourquoi? Parce qu'il ne serait pas raisonnable de prévoir des mesures nationales restrictives portant sur des produits circulant librement dans le marché unique.
La proposition d'extension de la durée de garantie légale, la période du défaut de conformité, est actuellement étudiée au niveau européen dans le cadre des travaux relatifs à la proposition de directive sur les droits des consommateurs.
Je vous renvoie aussi au ministre compétent en matière de développement durable qui pourra se prononcer sur d'autres pistes possibles de nature à répondre à l'obsolescence des produits électriques et électroniques.
03.03 Ronny Balcaen (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, merci pour votre réponse, qui est assez brève.
Effectivement, ma collègue Thérèse Snoy a interrogé votre collègue en charge de l'Environnement et de la Protection du consommateur.
Je continuerai à travailler sur ce dossier. Nous verrons alors quelle piste développer pour une meilleure prise en compte, particulièrement au niveau européen, de ce phénomène. Il convient de le prendre au sérieux étant donné son importance en matière de consommation d'énergie, de consommation de matériaux non durables et d'accumulation de toutes sortes de déchets.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de gevolgen van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie voor de Belgische Auvibel-taks" (nr. 637)
04 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les conséquences de l'arrêt de la Cour de Justice européenne relatif à la taxe Auvibel" (n° 637)
04.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): (…) (Microfoon niet ingeschakeld.)
In België wordt die heffing door de fabrikanten van apparaten aan Auvibel betaald. De heffing is afhankelijk van het opslagvermogen van het geheugenkaartje. In Spanje weigerde de vennootschap Padawan de heffing voor het kopiëren voor privégebruik te betalen, omdat die werd toegepast op digitale dragers, zonder dat een onderscheid werd gemaakt tussen privégebruik, professioneel gebruik of commercieel gebruik.
Dat heeft geresulteerd in een arrest van het Hof van Justitie, dat oordeelde dat de toepassing van de heffing voor het kopiëren voor privégebruik op alle soorten apparaten en media voor digitale reproductie, ook wanneer die door bedrijven worden aangekocht, voor andere doeleinden dan het kopiëren voor privégebruik, niet in overeenstemming is met het de auteursrichtlijn. Het is een ingewikkelde materie, mijnheer de minister.
Wat is de invloed van dat arrest op de Belgische Auvibeltaks? Ik denk dat men analoog kan zeggen dat onze taks dan ook niet in overeenstemming is met de auteursrichtlijn. Zult u de regelgeving aanpassen? Hoe gebeurt de Auvibelheffing nu?
Hoe kan men bij de inning praktisch een onderscheid maken tussen digitale opslagmedia die voor particuliere dan wel voor professionele doeleinden worden aangewend? Kunnen wij er binnenkort van uitgaan dat onze USB-sticks veel goedkoper zullen worden?
04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: In antwoord op de eerste en tweede vraag, wijs ik erop dat het Hof in het arrest stelt dat, eenmaal de installaties, apparaten en dragers ter beschikking worden gesteld van natuurlijke personen voor privégebruik, het niet noodzakelijk is om vast te stellen dat zij daarmee effectief privékopieën hebben gemaakt. Zij worden immers geacht de functies van de genoemde apparaten volledig te benutten.
Uit het voorgaande volgt dat de loutere omstandigheid dat met de desbetreffende apparaten kopieën kunnen worden gemaakt, volstaat om de toepassing van de heffing voor het kopiëren voor privégebruik te rechtvaardigen, mits de apparaten aan de natuurlijke personen als privégebruikers ter beschikking zijn gesteld.
Bijgevolg is volgens het Hof de ongedifferentieerde toepassing van de heffing op apparaten en dragers die niet ter beschikking van privégebruikers worden gesteld en die duidelijk voor andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik zijn bestemd, niet in overeenstemming met de desbetreffende richtlijn.
De adviescommissie Privékopie, waarin vertegenwoordigers van zowel de rechthebbenden als van de debiteurs zitting hebben, komt in december 2010 samen om de gevolgen van het arrest te analyseren. De adviescommissie is in de auteurswet ingeschreven, om mee over een mogelijke aanpassing te adviseren.
Zodra ik eind oktober 2010 van het arrest van het Europees Hof van Justitie kennis kreeg, heb ik op eigen houtje onmiddellijk de samenroeping van voornoemde commissie gevraagd. De betrokkenen bereiden zich nu op de samenkomst voor, zodat in december 2010 een nuttig advies kan worden verleend.
Ik sluit niet uit dat op basis van het advies van de commissie een aanpassing van de regelgeving noodzakelijk zal zijn.
In antwoord op de derde vraag merk ik op dat de praktische werking van de Auvibelheffing in artikel 5 van het koninklijk besluit betreffende het recht op vergoeding is opgenomen.
De bijdrageplichtige is verplicht maandelijks, vóór de twintigste dag volgend op de maand waarop de aangifte betrekking heeft, een aangifte aan Auvibel te verstrekken. Genoemde verplichting is ook van toepassing voor de maanden waarvoor de bijdrageplichtige niets heeft aan te geven.
De maandelijkse aangifte vermeldt verplicht voor de toestellen het aantal alsook de eigenschappen en de opnamecapaciteit en voor de dragers het aantal alsook de eigenschappen en de opnamecapaciteit.
Op basis van de aangifte stelt Auvibel een factuur op. Fabrikanten en groothandelaars betalen binnen een termijn van zestig dagen de vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik.
Kan er een onderscheid tussen privédoeleinden dan wel professionele doeleinden worden gemaakt? Voormelde vraag heb ik eveneens uitdrukkelijk aan de adviescommissie voorgelegd. Ik verwacht van de commissie zo spoedig mogelijk een antwoord op de vraag.
04.03 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag is bijgevolg voorbarig.
Ik ben niettemin blij van u te horen dat u de adviescommissie hebt samengeroepen. In reactie op het arrest verklaarde u immers onmiddellijk dat de Europese uitspraak dan wel op ons land van toepassing was, maar dat de regelgeving daarom nog niet hoefde te worden veranderd. U verklaarde ook dat Auvibel de aanpassing op basis van het Europese arrest zelf maar moest doen. Alle inningen die aan het beroepsmatig gebruik zijn verbonden, zou Auvibel zelf moeten stopzetten.
Misschien was dat een spontane reactie. Wij zullen in december 2010, in januari 2011 of rond Valentijn 2011 even terugkoppelen en vragen of u al meer nieuws van de adviescommissie hebt. Wij kunnen vervolgens nader nagaan wat eventueel nodig is.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
05 Question de Mme Karine Lalieux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la mobilité bancaire" (n° 639)
05 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de cliëntmobiliteit in de banksector" (nr. 639)
05.01 Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, en ce qui concerne la mobilité bancaire, quelques étapes ont été franchies depuis 2004. Febelfin a constitué un dossier-type pour lister les démarches à effectuer pour changer de banque. L'interdiction de frais de fermeture de compte a été coulée en force de loi. Un code de conduite est entré en vigueur le 1er novembre 2009.
Cependant, suite à une enquête de Test-Achats, nous ne pouvons que constater que beaucoup reste à faire. Tout d'abord, les règles qui se trouvent dans le code de conduite, auquel les banques sont libres d'adhérer, sont non contraignantes. Une enquête a montré que leur respect reste pour le moins aléatoire. Ensuite, les délais ne sont pas respectés, ce qui est un frein à la mobilité bancaire. De plus, l'interdiction des frais de fermeture ne protège pas le consommateur des frais indirects liés au changement de banque, par exemple l'augmentation du taux hypothécaire. Enfin, les banques sont opposées à une mobilité qui intègrerait la permanence des numéros de compte malgré le changement de banque. Or, le changement de numéro de compte complique sensiblement les démarches du consommateur, notamment le fait de devoir prévenir tous ses créanciers et débiteurs.
Monsieur le ministre, ne revient-il pas aux banques d'effectuer les démarches consécutives à leur refus?
Les frais indirects ne devraient-ils pas être considérés comme des frais de fermeture "cachés"?
La gratuité totale ainsi que le respect des délais ne devraient-ils pas être assurés par une loi?
05.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Chère collègue, avant de répondre à vos questions, je souhaite vous indiquer que le service de mobilité bancaire semble fonctionner. Dans 99 % des cas, les banques ont pu respecter le délai de 18 jours applicable jusqu'au 1er novembre dernier. Le délai moyen était de huit jours, soit le délai maximum en vigueur à partir du 1er novembre 2010.
En outre, les systèmes de paiement européens ne permettent pas de conserver son numéro de compte lorsqu'on change de banque parce que l'utilisation du BIC est obligatoire. Le BIC identifie la banque où le compte est tenu, il est donc impossible de ne pas en changer.
Dans son communiqué de presse du 15 octobre 2010, Test-Achats parle de cette impossibilité. Je cite: "Si la transférabilité des numéros de compte reste la solution idéale pour le consommateur, elle s'avère techniquement impossible".
Les banques prennent déjà en charge une bonne partie des démarches à effectuer dans le cadre d'un changement de banque. En pratique, le consommateur doit simplement compléter le formulaire de demande du service de mobilité bancaire et le transmettre dûment signé à sa nouvelle banque. Il devra, en outre, informer les personnes qui effectuent régulièrement des versements sur son compte à vue du changement de son numéro de compte.
Enfin, il devra détruire son ancienne carte de débit et, le cas échéant, découper et restituer sa carte de crédit à son ancienne banque. La seule véritable démarche du consommateur consiste dès lors à avertir ses débiteurs. Logiquement, ces derniers sont, dans la plupart des cas, uniquement connus du consommateur.
L'exemple de l'augmentation possible du taux hypothécaire relève de l'offre conjointe de produits financiers. Un taux plus avantageux peut être accordé au consommateur qui possède un compte dans la banque qui octroie ce prêt. La loi prévoit spécifiquement que ce type d'offres conjointes est autorisé et beaucoup de consommateurs en profitent: ils paient moins pour le prêt hypothécaire par le simple fait que leur salaire arrive sur un compte auprès de la même institution.
Je ne vous rejoins pas quand vous dites qu'une ristourne pour le prêt hypothécaire est un frais caché du service de mobilité bancaire. Le client a parfaitement connaissance des conditions lorsqu'il reçoit une ristourne supplémentaire pour son prêt et il en tiendra compte s'il décide de changer de banque. En outre, je crois que nous devons respecter la logique de l'offre conjointe.
La gratuité de la fermeture du compte est prévue par la directive du 13 novembre 2007 concernant les services de paiement dans le marché intérieur et par la loi du 10 décembre 2009 relative aux services de paiement. Vu l'évolution positive du service de mobilité bancaire, je crois que nous pouvons conclure que l'autorégulation du secteur fonctionne bien pour l'instant mais que ce qui manque est l'information du client. Dans ce dernier domaine, il reste encore du travail.
05.03 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. L'enquête de Test-Achats ne parle pas de 99 % de cas dans les délais et sans problèmes, auquel cas je n'aurais pas posé ma question. Il y a les chiffres du SPF Économie et ceux d'une enquête du type blind test auprès des guichets. Pour vous, cela se passe sans problème dans 99 % des cas, dans le respect des délais. La mobilité bancaire n'est pas possible sauf que pour un libéral, le mieux serait la concurrence totale entre les banques. Seulement, l'absence de mobilité bancaire limite cette concurrence.
Je voudrais bien éclaircir un point: il me semble que dans la loi sur les pratiques du commerce, les ventes conjointes sont encore interdites pour les produits financiers. Or vous venez de me dire le contraire. Ou alors je n'ai rien compris à la loi que nous avons votée!
Il me semblait que l'interdiction était maintenue pour les produits financiers en vente conjointe.
Je vous ai peut-être mal compris. Sinon il faut m'expliquer la loi que nous avons votée.
05.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Non, non, mais vous n'avez certainement pas tout lu. Le principe est l'interdiction, sauf exceptions explicites par la loi. Or cette exception explicite est prévue par la loi.
05.05 Karine Lalieux (PS): Concernant le prêt hypothécaire et le compte courant?
05.06 Vincent Van Quickenborne, ministre: Absolument. (…) Là, le principe est l'interdiction, sauf exceptions.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het meldpunt voor misnoegde bouwers" (nr. 746)
06 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le point de contact pour les plaintes dans le domaine de la construction" (n° 746)
De voorzitter: Agendapunt nr. 11, vraag nr. 1135 van de heer Luykx, handelt over hetzelfde thema, maar de heer Luykx heeft laten weten dat hij niet komt. Die vraag mag dus worden geschrapt.
06.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, zeven maanden geleden werd door de FOD Economie het meldpunt voor misnoegde bouwers opgericht. De bedoeling was de klachten over aannemers en makelaars te bundelen. De bedoeling was ook om de drempel zo laag mogelijk te maken. Uit het televisieprogramma Red mijn huis was namelijk gebleken dat er een reële nood bestond. Dat was een van uw aandachtspunten. De eerste resultaten van dit meldpunt lijken in de richting te gaan van een grote nood; in zeven maanden tijd, lezen wij in de krant, kwamen niet minder dan 1 000 klachten binnen.
Is het mogelijk een overzicht te krijgen van deze eerste cijfergegevens? Ik ben vooral geïnteresseerd in de opsplitsing van de klachten tussen makelaars en aannemers van bouwwerken. Ook interesseert de regionale opsplitsing van de klachten mij bovenmatig, dat kunt u aannemen. Hoeveel klachten werden er in het Vlaamse Gewest, in het Waalse Gewest en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geregistreerd? De antwoorden op deze vraag mogen gerust schriftelijk worden gegeven.
Mijnheer de minister, als men erin geslaagd is om de mensen aan te zetten een klacht in te dienen, heeft men reeds een belangrijke drempel genomen. Het belangrijkste werk rest misschien nog. Wat doet men met die klachten? Welk gevolg wordt er aan die klachten gegeven? Op welke manier en vooral binnen welke termijn mogen de bedrogen burgers een resultaat verwachten? Resultaten van andere diensten doen soms het ergste vermoeden. Ik hoop dat wij hier toch een vlugge afhandeling van dossiers mogen verwachten.
Ik heb dan nog een vraag over de communicatie. Hoe wordt de procedure aan de burgers gecommuniceerd? Op welke manier en binnen welke termijn krijgen ze een antwoord? Zeer belangrijk, hoe wordt het resultaat aan hen meegedeeld?
06.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, collega, het meldpunt werd inderdaad opgericht naar aanleiding van het programma Red mijn huis. Een van de doelstellingen van deze reeks was om een kleine minderheid malafide en onbekwame bouwbedrijven aan de kaak te stellen. Slechts incidenteel kwamen daarbij andere partijen aan bod, zoals architect, onderaannemer, ingenieur of makelaar. Het gaat vooral, voor meer dan 90 tot 95 %, over een bouwbedrijf. Er werden dan ook geen duidelijke klachten tegen identificeerbare makelaars geregistreerd. Red mijn huis is een programma dat zich richt tot het Vlaamse publiek en bouwproblemen in Vlaanderen wil laten zien. Het meldpunt heeft geen klachten geregistreerd buiten het Vlaams Gewest.
Een belangrijke conclusie uit de ontvangen meldingen van burgers, is dat er een behoefte is aan duidelijke en specifieke informatie over het bouwproces. Vaak zijn de klachten te herleiden tot vragen naar algemene of soms heel gedetailleerde informatie. Het meldpunt heeft alle meldingen beantwoord met adviezen, richtlijnen, informatie over verzoeningsprocedures, juridische eerste- of tweedelijnsbijstand, faillissementsprocedure, de rol van de architect, en technische inlichtingen waar nodig. Soms werd er doorverwezen naar bevoegde instanties.
De gemiddelde verwerkingstermijn bedraagt vijf dagen. Het is belangrijk te benadrukken dat veel meldingen betrekking hebben op geschillen die al lopen voor een rechtbank en waar uiteraard niet in wordt tussengekomen. Het opzet van het meldpunt bestaat er in om een reeks gedupeerde consumenten te helpen in de zoektocht naar een oplossing, maar ook om ervoor te zorgen dat toekomstige bouwheren en bouwdames, als ik dat zo mag noemen, niet gedupeerd worden.
De communicatie verloopt om deze reden op twee manieren. Klachten worden individueel en persoonlijk beantwoord. Elke klacht wordt persoonlijk beantwoord. Er zijn meer dan 1 000 klachten binnengekomen. Daarnaast wordt informatie die van belang kan zijn voor een breder publiek op de website van de FOD Economie bekendgemaakt, met thema’s zoals oplichting, cashbetalingen, bouwen met een architect, de wet Breyne of aannemers zoeken: makkelijke trefwoorden die je in het Nederlands en het Frans kunt raadplegen op de website.
Op dit moment worden de resultaten van het meldpunt nog intern geëvalueerd. Het is duidelijk dat deze stroom aan klachten moet resulteren in een meer permanent gevolg. We bekijken op welke manier we dat best zouden kunnen doen. Ik ben ervan overtuigd dat er een reële behoefte aan deze informatie is, getuige ook het feit dat u er een vraag over stelt. De FOD Economie moet dan ook een preventieve taak op zich nemen. Daarom zal naar aanleiding van de beurs Batibouw en de deelname van de FOD Economie een informatiebrochure worden opgesteld met FAQ’s voor bouwers en verbouwers. De FOD Economie zal begin 2011 het overleg opstarten met de sector om een permanent bemiddelingsorgaan uit te bouwen.
De FOD Economie wil tijdens dat overleg tevens de mogelijkheid van modelcontracten bespreken naar analogie van de huwelijksbemiddeling, waarvoor een typecontract bestaat waarin een aantal bepalingen minimaal en wettelijk verplicht moeten voorkomen. Heel wat werken in de bouwsector worden uitgevoerd zonder een duidelijk contract of een goed uitgeschreven overeenkomst. Wanneer dan later problemen worden vastgesteld, is het moeilijker om een dossier op te stellen.
06.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, ik dank de minister in elk geval voor zijn uitgebreid antwoord. Heb ik het goed voor – mijn gehoor laat mij soms wat in de steek – dat de gemiddelde doorlooptermijn van zo’n dossier vijf dagen is? Of is het vijftig dagen?
06.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Wij geven gemiddeld een antwoord binnen de vijf dagen, maar dat wil niet zeggen dat daarmee het probleem is opgelost.
06.05 Peter Logghe (VB): Ik neem er in elk geval nota van dat u met deze zaak min of meer prioritair bezig bent. U hoopt tegen Batibouw met een en ander te kunnen uitpakken. U denkt aan het oprichten van een permanent bemiddelingsorgaan. U werkt aan een interne evaluatie van die klachten. Het zou natuurlijk nuttig en interessant zijn voor ons als leden van deze commissie om inzage te krijgen in die evaluatie.
Ik vraag mij ten slotte ook af of het de bedoeling is dat meldpunt uit te breiden naar het Franstalige gedeelte van dit land.
06.06 Minister Vincent Van Quickenborne: Als er een vraag zou zijn van een Franstalig programma, zullen wij dit ook bekijken. Ik heb in het verleden mijn medewerking verleend met de FOD Economie aan consumentenprogramma’s op de radio. Toen hebben wij dit gedaan in samenspraak met een gelijkaardig programma. Tenzij ik mij vergis, bestaat een dergelijk programma niet in Wallonië. Het is perfect doenbaar om onze knowhow ook daar te verspreiden en aan te wenden.
De ervaring die wij hebben met het meldpunt en de werking op onze FOD Economie is de volgende. Wij hebben onze medewerkers eigenlijk verplicht om zich in de plaats te stellen van de consument. De klassieke benadering van de overheid is om te vertrekken vanuit de instelling van de overheid. Wij hebben de zaak eigenlijk omgekeerd. Dat zorgt ervoor dat op onze dienst mensen ook anders zijn gaan denken.
De eerste algemene conclusie die wij kunnen trekken uit de werking van het meldpunt, is dat wij wel tevreden zijn over de manier waarop er wordt gewerkt. Er wordt onder meer met de justitiehuizen goed samengewerkt. Als mensen hulp behoeven voor de rechtbank, staan wij hen daarin bij. Een hele hoop klachten is ook doorgestroomd naar de politie. Er zijn ook zaken rechtstreeks bij het parket terechtgekomen en sommige zaken zijn hangende voor de rechtbank.
Wij werken ook goed samen met de verzoeningscommissie. Binnen de bouwsector is er een verzoeningscommissie waar een gedupeerde die een conflict heeft met zijn aannemer, aan bod kan komen. Wij helpen de mensen daarbij. De ervaring die wij hebben met het meldpunt ‘Bouwen’ is volgens mij een goede ervaring. Om die reden willen wij daaraan een permanent karakter geven.
06.07 Peter Logghe (VB): Wij kijken in elk geval uit naar uw evaluatie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mijnheer Logghe, wij komen dan aan uw volgende vraag over de toekomst van het Europese octrooi. Ik denk dat u aanwezig was toen ik reeds eerder de opmerking maakte dat men erop moet toezien dat vragen niet de week voordien ook al eens werden gesteld door een andere collega en de minister niets toe te voegen heeft. Ik herinner mij dat u twee weken geleden de minister uitvoerig hebt ondervraagd over dat Europese octrooi.
07 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de toekomst van het Europese octrooi" (nr. 1084)
07 Question de M. Peter Logghe au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'avenir du brevet européen" (n° 1084)
07.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, ik deel uw bezorgdheid ten volle daarin.
Toen ik mijn eerste vraag indiende, was het voorstel nog hangende. Ondertussen is het verzoeningsvoorstel van de minister voor de Europese Unie afgeschoten door Italië en Spanje.
Mijn vraag is een vervolledigingsvraag. Hoe moet het nu verder? Er is het veto van Italië en Spanje. Volgens bepaalde persorganen is daarmee het Europees octrooi dood en begraven, en is het weer elke lidstaat voor zich.
Mijnheer de minister, ik beperk mijn vragen tot mijn ingediende derde vraag.
Als inderdaad het Europees octrooi als dood en begraven moet worden beschouwd, wat zijn dan de overwegingen van Nederland en Ierland om bijvoorbeeld een soort mini-Europees octrooi te ontwikkelen en er tijd en inspanningen in te steken?
Zou het nuttig zijn voor België om daarin mee te stappen? En waarom doen we dat niet, vooralsnog?
Samen met mijn derde vraag, vraag ik dus naar een stand van zaken.
07.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Logghe, er is inderdaad nieuwe informatie. Tijdens de Raad Concurrentievermogen van donderdag 25 november aanstaande, zal het octrooi onder punt AOB, dat wil zeggen Any Other Business, besproken worden. Vijf lidstaten van de Europese Unie, Ierland, Nederland, Slovenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk, hebben immers in een brief aan de Europese Commissie gevraagd om, indien er tijdens de Raad van 10 november geen overeenkomst gevonden zou worden, quod non, de mogelijkheden te onderzoeken voor het opstarten van een versterkte samenwerking. Op het einde van de Raad van 10 november is gebleken dat het niet mogelijk was om binnen een redelijke termijn unanimiteit te vinden.
De Europese Commissie zal tijdens de Raad van 25 november de gelegenheid krijgen om op de brief van de vijf lidstaten te antwoorden.
Zoals blijkt uit mijn antwoord, zal het Belgisch voorzitterschap het debat van 25 november afwachten.
Inderdaad, het klopt dat verschillende landen denken aan een versterkte samenwerking. Dat zou inhouden dat er een soort van gemeenschappelijke octrooititel kan worden gecreëerd die geldig zou zijn op het grondgebied van de lidstaten die deelnemen aan die versterkte samenwerking. U noemt dat een mini-octrooi, maar ik weet niet of het mini is, het kan ook maxi zijn. De uiteindelijke gemeenschappelijke titel zou, net als een volwaardig EU-octrooi, een gevoelige verbetering kunnen inhouden bij het gebruik van het systeem, inzake kostprijs en rechtszekerheid. De aantrekkelijkheid van een dergelijke gemeenschappelijke titel zal uiteraard afhangen van het aantal lidstaten dat daaraan zal deelnemen.
Het is daarbij belangrijk te benadrukken dat een van de vereisten van het mechanisme van een versterkte samenwerking is dat het voor de lidstaten steeds mogelijk moet zijn om, ook nadat de versterkte samenwerking van start is gegaan, zich daarbij aan te sluiten, achteraf dus.
België heeft de brief van de lidstaten die de Commissie verzocht om na te gaan of een versterkte samenwerking mogelijk is, inderdaad niet mee ondertekend. Het is op dit moment belangrijk dat het Belgisch voorzitterschap zich neutraal opstelt met betrekking tot de versterkte samenwerking.
07.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik versta uw bezorgdheid om u zo neutraal mogelijk op te stellen. Als het Europees octrooi echter als dood en begraven mag worden beschouwd, heb ik toch wat meer moeite met uw terughoudendheid.
De Nederlandse en de Zweedse economie, die toch sterke Noord-Europese economieën zijn, spelen een voortrekkersrol in het lanceren van het mini-Europese octrooi of hoe men dat ook kan noemen. Ik vind dat wij daarbij moeten zijn.
U bent altijd voorstander geweest om het octrooirecht zo eenvoudig mogelijk te maken en vooral om die kansen voor onze economie te grijpen. Ik vind het spijtig. Ik vind uw houding vooraf en uw huidige houding niet helemaal consequent.
Ik deel uw mening ter zake niet. Ik had gehoopt dat u wel met Zweden en Nederland zou meespringen. Wat niet is, kan nog komen. Ik volg de zaak in elk geval verder op.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Veerle Wouters aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "'Cash Facility'-kredietopeningen" (nr. 1114)
08 Question de Mme Veerle Wouters au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "les ouvertures de crédit 'Cash Facility'" (n° 1114)
08.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, op 1 december treedt de nieuwe wet op het consumentenkrediet in werking.
Die bepaalt onder meer dat de zichtrekeningen maandelijks moeten worden aangezuiverd. Enkele grootbanken maken daarvan nu al gebruik om via direct mailing reclame te maken voor een nieuwe vorm van consumentenkredietopening voor privédoeleinden. Het gaat hierbij dan onmiddellijk om termijnen van vijf jaar en de kredietbedragen moeten minstens 1 250 euro zijn. Aan die kredietopeningen worden mooie namen toegekend zoals Cash Facility en zij worden ook duidelijk gepositioneerd als een nieuwe mogelijkheid om soepel onder nul te gaan, met nog grotere bedragen en voor nog langere termijnen.
Op die manier omzeilen de banken volgens mij niet alleen de goede bedoelingen van de wet, maar misbruiken ze die om nu al klanten aan te spreken en te zeggen dat zij moeten opletten, omdat zij binnenkort in het rood zullen staan en dat tekort binnen de maand zullen moeten aanzuiveren. Als zij een dergelijke nieuwe kredietopening doen, hebben zij minstens een bedrag van 1 250 euro voor meer dan vijf jaar.
Ik wil een aantal vragen stellen met betrekking tot het fenomeen. Ten eerste, zal de gevoerde reclame worden getoetst op de toelaatbaarheid? Ik heb al minstens een mail onder ogen gekregen waarin letterlijk stond dat de kredietopening in slechts enkele muisklikken kon worden aangevraagd. Hierbij wordt de toekenning nagenoeg als een automatisme voorgesteld en wordt er geen enkele melding gemaakt van een beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument. Verdere info kan pas worden verkregen wanneer men bij de bank langsgaat, en zelfs dan weten sommigen nog niet genoeg.
Ten tweede, met betrekking tot het mechanisme van de binding tussen de stand op de zichtrekening en de aanwending van een dergelijke kredietopening, hoe zal dat precies in zijn werk gaan? Zult u laten nagaan op welke wijze en met welk automatisme de bedoelde kredietopening is gelinkt aan de zichtrekening? Zouden hierbij bepaalde wettelijke bepalingen kunnen worden overtreden?
Zult u bijkomende acties ondernemen om te laten nagaan of inderdaad de kredietwaardigheid van de klant bij het totstandkomen van dat soort kredietopeningen voldoende wordt onderzocht? Bij naleving van de wet moet dat in principe gebeuren.
Voorziet u in het algemeen in een opvolging van het aantal van dergelijke kredietopeningen om te meten wat de gevolgen van de wet zijn, met het oog op een eventuele bijsturing van de wet?
08.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitter, collega, op 1 december treedt inderdaad de nieuwe wet op het consumentenkrediet in werking. Wij hebben die wet trouwens in de vorige legislatuur hier uitvoerig bediscussieerd, waarna ze werd goedgekeurd in de Kamer en in de Senaat. Het was een dubbeltje op zijn kant. Herinner u de manoeuvres van de Senaat, maar u bent daar, als Kamerleden, verstandig mee omgegaan.
Het gevolg is dat vanaf 1 december banken en financiële instellingen hun producten moeten aanpassen. Dat is onder meer het geval voor de geoorloofde debetstanden op een rekening voor bedragen kleiner dan 1 250 euro en terugbetaalbaar binnen de drie maanden.
Dat soort producten viel niet onder de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet. Wij hebben met de nieuwe wet het toepassingsgebied van de wet uitgebreid, zodat dat soort producten ook aan de wetgeving onderworpen is. Voor de klanten die van het product gebruikmaakten, heeft een bank verschillende opties: ofwel stopt men die kredietfaciliteit, ofwel biedt ze een alternatief aan, maar dan moet ze rekening houden met hetgeen de wet voorschrijft.
Wat schrijft de nieuwe wet voor? Het kan gaan om een geoorloofde debetstand voor een zichtrekening, terugbetaalbaar binnen de maand, die slechts aan enkele bepalingen van de wet is onderworpen, ofwel om een geoorloofde debetstand op een zichtrekening, terugbetaalbaar binnen de drie maanden, die nog steeds aan enkele van de bepalingen in de wet is onderworpen, maar wel aan meer bepalingen dan de regeling voor een maand. Het kan ook gaan over een kredietopening die in een langere terugbetalingstermijn voorziet, maar die valt dan volledig onder de toepassing van de wetgeving.
Het voorbeeld dat u aanhaalt, gaat over een kredietinstelling die heeft geopteerd voor het eerste alternatief. Zij heeft haar klanten hierover per brief geïnformeerd. Met hetzelfde schrijven heeft de bank ook gewezen op het bestaan van een andere kredietformule, die meer soepelheid biedt. Dat is dus de reden waarom men een brief geschreven heeft. Het is dus geen reclamebrief, maar een brief om de mensen in te lichten over de nieuwe wetgeving.
Dan kom ik tot uw verschillende vragen.
Ten eerste, het klopt dat de wet vandaag reeds verbiedt om reclame te maken die op onrechtmatige wijze het gemak of de snelheid benadrukt waarmee het krediet kan worden verkregen. Het betreft hier een gepersonaliseerde brief waarmee de bank de klant informeert over de wijziging van het lopende krediet ten gevolge van de nieuwe regels. Er kan dus moeilijk sprake zijn van reclame in die zin van de wet. Daarnaast staat ook expliciet in de brief dat de aanvraag met enkele muisklikken kan, wat dus niets zegt over de soepelheid van de aanvaarding of het ontbreken van enige analyse van de kredietwaardigheid van de aanvrager. Bovendien wordt duidelijk in de brief bepaald dat het alternatief voorstel de klant pas verbindt na ondertekening van een overeenkomst, na goedkeuring van het dossier.
Met betrekking tot de andere vragen over het mechanisme van de binding tussen de stand van de zichtrekening en de aanwending van de kredietopening, heb ik er reeds op gewezen dat dat product in de nieuwe wet als een geoorloofde debetstand op een zichtrekening wordt gezien. In dat verband moeten de kredietinstellingen de nieuwe wetsbepalingen vanzelfsprekend toepassen waar nodig.
Hetzelfde geldt voor uw vraag over de beoordeling van de solvabiliteit van de klant. Die verplichting moet worden nageleefd. Ik wijs erop dat de nieuwe wet de verplichting nog heeft versterkt door bijkomend in de mogelijkheid van strafsancties te voorzien in gevallen van inbreuk.
Vroeger waren er voor een bank of een financiële instelling die geen rekening hield met het profiel van de klant, burgerrechtelijke sancties. Wij hebben dat verstrengd en ervoor gezorgd dat een bank desgevallend ook strafrechtelijk kan worden veroordeeld.
Bovendien bevat het ontwerp van KB tot wijziging van de diverse besluiten met betrekking tot het consumentenkrediet, de verplichting voor de kredietgever om gedurende een bepaalde termijn het bewijs van de raadpleging van de Centrale voor kredieten aan particulieren te bewaren, teneinde de administratie toe te laten na te gaan of de raadpleging van de Centrale wel degelijk heeft plaatsgevonden.
Ik hoop dat dat op een moderne manier zal gebeuren. Het is de bedoeling dat men verifieert of er daadwerkelijk een controle is geweest van de solvabiliteit van de persoon.
Wij willen dus niet alleen verstrengen, maar ook een betere controle installeren. Wij willen vermijden wat in Ierland en andere landen is gebeurd, waar buitensporige kredieten aan consumenten zijn verleend. Hier is nog geen sprake van een dramatische toestand zoals in de VS of elders, maar onderschat niet dat heel veel personen een beroep doen op schuldbemiddeling of een betalingsachterstand hebben. Het gaat om bijna 300 000 personen. Daarom hebben we ook de wet verstrengd en willen we de toepassing ervan beter controleren, zoals ik al heb geantwoord op andere vragen in dat verband.
Ten slotte, het zou wat ongepast zijn om de wet al bij te sturen voor ze in werking treedt. Dat is ongetwijfeld ook niet de bedoeling van uw vraag. Wat we wel zullen doen, is op basis van de cijfergegevens van de Centrale voor kredieten aan particulieren analyseren hoe de kredietverlening in ons land verloopt. Als we na verloop van tijd vaststellen dat er problemen opduiken, dan moeten de wetgever – u als Parlement dus – en de volgende minister daar blijvend oog voor hebben. Vandaar dat ik denk dat uw vraag interessant is. Ik hoop dat mijn antwoord u ook geïnteresseerd heeft.
08.03 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor het antwoord. Ik heb de vraag gesteld, omdat ik net als u ervaar dat steeds meer personen in de problemen komen door kredieten waar ze geen “recht” op hebben. Het zou beter zijn voor hen als ze die niet zouden krijgen. Ik ben dan ook blij dat u de problematiek heel goed zult opvolgen en dat de sancties veel zwaarder worden voor de banken. Ik zal dat vast en zeker van nabij blijven volgen.
Het incident is gesloten.
09 Question de Mme Karine Lalieux au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "l'abus de position dominante de l'AMP" (n° 1124)
09 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het misbruik van een dominante marktpositie door AMP" (nr. 1124)
Voorzitter: Peter Logghe.
Président: Peter Logghe.
09.01 Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, la filiale du géant français Hachette Distribution Services, le groupe AMP, contrôle la distribution d'environ 90 % des journaux et magazines dans 5 800 points de vente en Belgique. Un quasi-monopole qui commence à irriter les libraires déjà confrontés à une baisse récurrente des ventes de la presse qui ne représentent plus que 25 % de leur chiffre d'affaires
Dans un jugement de juin 2009, le tribunal de commerce de Bruxelles a effectivement confirmé la position dominante de ce groupe AMP et a ordonné une expertise judiciaire sur la justification de ce doublement. AMP profite donc de cette domination pour prendre un certain nombre d'initiatives de façon totalement unilatérale, comme le doublement des frais de port ou les contrôles des invendus. Tout cela est contesté par les libraires. Une procédure est d'ailleurs toujours pendante, depuis des années, au Conseil de la concurrence je pense.
La situation de très nombreux libraires ne va qu'en se dégradant. Chaque jour voit son lot de libraires mettre la clé sous la porte. Les relations totalement déséquilibrées avec cette entreprise totalement dominante n'arrangent évidemment rien.
Monsieur le ministre, pourriez-vous nous renseigner sur l'état des différentes procédures en cours, dont celle devant le Conseil de la concurrence?
De plus, à partir du moment où le tribunal de commerce de Bruxelles reconnaît la position dominante d'AMP, ne pourrait-on pas également demander l'avis de la commission des clauses abusives afin de dégager une solution qui permettrait enfin aux libraires de faire jouer une saine concurrence au bénéfice de tous, voire demander un avis au Conseil de la concurrence?
09.02 Vincent Van Quickenborne, ministre: Chère collègue, une plainte a été déposée le 2 mars 2010 auprès du Conseil de la concurrence par Prodipresse, de Vlaamse Federatie van Persverkopers et buurtsuper.be VZW-ASBL contre l'AMP. Elle porte sur le doublement des frais de port ainsi que sur la mise en place du système Axon relatif au contrôle des invendus et est en cours d'instruction en vue du respect des règles de concurrence économique.
S'agissant de l'application des règles contenues dans la loi du 6 avril 2010 relative aux pratiques du marché et à la protection du consommateur, il faut savoir qu'elles concernent exclusivement les relations contractuelles entre une entreprise et le consommateur. C'est pourquoi la Commission des clauses abusives ne peut être saisie.
Pour le reste, il faut attendre les conclusions de l'instruction en cours.
09.03 Karine Lalieux (PS): (…)
09.04 Vincent Van Quickenborne, ministre: Non, pas pour le moment.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
10 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de werking en controle van de Centra De Groote" (nr. 1105)
10 Question de M. Karel Uyttersprot au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "le fonctionnement et le contrôle des Centres De Groote" (n° 1105)
10.01 Karel Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik refereer aan een wet van 63 jaar geleden, van 13 januari 1947. Ik denk dat van de aanwezigen hier er toen nog niet veel geboren waren. Toen werden de zogenaamde Centra De Groote opgericht door de toenmalige minister van Wederopbouw. Voor een goed begrip, de Centra De Groote, dat is de wet die het WTCB, Sirris en de technologische instellingen organiseert.
De doelstellingen van die wet waren vooruitstrevend en beoogden innovatie en toegepast onderzoek; ze werden omschreven als de bevordering en de coördinatie van de technische vooruitgang van de verschillende takken van 's lands bedrijfsleven.
We zijn nu 63 jaar later. Op dit ogenblik zijn er negen verplichte Centra De Groote. Zij hebben allen een verplichte fiscale bevoegdheid. De bedrijven betalen dus een heffing op hun werking, op basis van de omzet, die ongeveer een promille bedraagt, aan die centra. Het minimum voor een eenmanszaak of een kleine zaak, een loodgieter bijvoorbeeld, bedraagt algauw 150 euro per jaar, te betalen aan het WTCB.
Die centra hebben hun verdiensten, zeker in tijden van innovatie en ondernemerschap. Toch heb ik een aantal vragen.
Mevrouw de minister, wat is de juridische structuur van die Centra De Groote? Ik denk dat er een aantal vzw’s tussen zitten, maar ik denk ook dat een aantal ervan gewoon geen juridische structuur heeft.
Het gaat om een verplichte bijdrage, een heffing, een soort van belasting. Hoe wordt er controle uitgeoefend op die Centra De Groote, naar de besteding en de inzet van de middelen? Worden zij ook verplicht om een balans of jaarrekening in te dienen? Hebben zij publicatieplicht?
Wat is de omzet die de verschillende centra genereren? Het is een belasting op bedrijven. Wat is de omzet daarvan?
Is er een coördinatie tussen de verschillende centra? Ik refereer bijvoorbeeld aan de sectorale opleidingsfondsen, waar een dienst Collectieve Arbeidsbetrekkingen bestaat. Bestaat er iets gelijkaardigs waardoor die Centra De Groote aan een bepaald orgaan moeten rapporteren?
Welke is de beroepsmogelijkheid? Ikzelf ben bijvoorbeeld aangesloten bij zo’n centrum De Groote, bij het WTCB, en ik heb problemen met dat centrum. Is er dan een mogelijkheid om ergens een klacht in te dienen, om mijn ongenoegen te uiten?
Worden alle sectoren gedekt door die Centra De Groote? Die centra zijn een heffing. Wie tot de sector van die negen grote centra behoort, moet de heffing betalen. Moet degene die niet tot die sector behoort, ook voor een dergelijke vorming, opleiding en onderzoek betalen, of is men daar dan van vrijgesteld? Dat zou dan een concurrentieel nadeel zijn voor de sectoren die er wel onder vallen. Zijn er sectoren die de belasting of heffing niet moeten betalen?
Ik weet dat die Centra De Groote voor velen een onbekende zijn, maar als ik WTCB of Sirris vernoem, dan weten de meeste mensen wel waarover het gaat.
10.02 Minister Sabine Laruelle: Mijnheer de voorzitter, de Centra De Groote zijn non-profitorganisaties die het statuut van vzw hebben. Ze werden tussen 1947 en 1975 na beslissing van de ondernemingen van hun sector opgericht. De Centra De Groote werken met verplichte bijdragen voor alle leden in de sector.
De besluitwet van 30 januari 1947 bepaalt dat de FOD Economie in de beheersorganen van de Centra De Groote en in enkele geassimileerde centra wordt vertegenwoordigd. Voormelde vertegenwoordiging laat de uitvoering van een controle toe. Het jaarverslag van de Centra De Groote kan worden geraadpleegd.
Elke sector die een centrum De Groote heeft gecreëerd, heeft de procedure voor de berekening van de verplichte bijdrage bepaald. Elk centrum heeft dus een eigen systeem goedgekeurd. De bijdrage varieert van 5 % tot 80 % van de inkomsten van de centra.
Een overkoepelende organisatie – Union of Collective Research Centers of UCRC – werd gecreëerd om de coördinatie van de verschillende centra te verzekeren. De FOD Economie stimuleert en steunt eveneens de intersectorale acties die door de centra worden gevoerd.
Dergelijke centra worden opgericht om de kloof tussen de ondernemingen en de onderzoekscentra te vermijden of aanzienlijk te verminderen. Ondernemingen van de sector worden in de beheersorganen van de centra vertegenwoordigd. Zij kunnen aan hun strategie deelnemen.
Wanneer een onderneming ontevreden is over de diensten van een centrum, kan zij altijd contact opnemen met de centra, maar ook met de FOD Economie. Indien een probleem niet kan worden opgelost, kan de onderneming contact opnemen met haar sectorale federatie of met de FOD Economie. Er zijn dus drie mogelijkheden.
Niet alle sectoren worden door deze centra gedekt. De wetgever heeft deze mogelijkheid wel opgestart, maar het zijn de bedrijven van een bepaalde sector of een bepaalde activiteit die zelf het initiatief nemen. De volgende sectoren hebben een centrum De Groote opgericht: textiel (Centexbel), cement (CRIC), keramiek en glas (CWOBKN), technologische sector (Sirris), wegenbouw (OCW), bouwnijverheid (WTCB), hout (CTIB-TCHN), diamant (WTOCD), brouwerij en mouterij (CBM).
Enkel in de sectoren waarin de bedrijven zelf het initiatief hebben genomen om een centrum De Groote op te richten, zijn de bedrijven van die sectoren verplicht om een dergelijke bijdrage te betalen. Daartegenover ontvangen zij gratis of aan verlaagde kosten een aantal interessante diensten.
10.03 Karel Uyttersprot (N-VA): Leggen die verschillende vzw’s een jaarverslag neer?
Bevinden de cijfers zich bij de FOD Economie?
Zij hebben een publicatieplicht omtrent de balansjaarrekening waarin de financiële gegevens voorkomen.
De beroepsinstantie is, als ik het goed begrijp, de FOD Economie of hun eigen sector?
10.04 Minister Sabine Laruelle: Bij problemen moeten zij eerst naar hun centrum gaan. Als dat centrum niets doet, dan kunnen zij bij de sectorale federatie terecht of bij de FOD Economie.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de vervangingspool voor ondernemers" (nr. 962)
11 Question de M. Peter Logghe à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "le pool de remplacement pour les entrepreneurs" (n° 962)
11.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik heb al eens een vraag gesteld over de vervangingspool voor ondernemers. In uw antwoord op mijn mondelinge vraag hebt u toen gezegd dat het vrij magere resultaat van die maatregel misschien te maken had met het feit dat de opportuniteit voor zelfstandigen bij het doelpubliek misschien te weinig bekend was. Er was misschien een probleem met de doorstroming van informatie.
De bedoeling van de maatregel, mevrouw de minister, steunt onze fractie volledig: in een platform voorzien om vraag en aanbod van zelfstandigen en kandidaat-vervangers op elkaar af te stemmen.
Ik heb de volgende voortgangsvragen. De zelfstandige die zich tijdelijk wil laten vervangen, kan een beroep doen op een register dat bijgehouden wordt door de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie. De zelfstandige maakt dan met de vervanger een vervangingscontract op, waar de FOD Economie volledig buiten blijft, met een aantal verplichte vermeldingen: de duur, een verwijzing naar een aantal wetsartikelen, het ondernemingsnummer en de rechtshandelingen die de vervangende onderneming voor rekening van de onderneming kan stellen. Voor de rest zijn de partijen vrij.
Bij een aantal organisaties leeft de bezorgdheid dat men misschien te weinig regels oplegt of, met andere woorden, de partijen te vrij laat. Zou het bijvoorbeeld niet nuttig zijn om ook een aantal regelingen inzake zakengeheimen en vertrouwelijkheid verplicht te laten opnemen?
Bepaalde zelfstandigen, die zo’n tijdelijke vervanging in principe wel zouden zien zitten en daarin mee zouden willen gaan, maken zich ongerust over het gebrek aan tegenstelbaarheid van het vervangingscontract aan derden, bijvoorbeeld schuldeisers van de ondernemer of klanten van de ondernemer die er even tussenuit gaat. Had men de tegenstelbaarheid niet beter moeten regelen in de wetgeving?
Algemeen heeft een aantal ondernemers vragen bij de eventuele beperking van de aansprakelijkheid voor daden van de vervangende ondernemer. Kan men, als vervangende ondernemer, als men als kandidaat in de vervangingspool stapt en een andere ondernemer vervangt, zijn eigen aansprakelijkheid uitsluiten of beperken tot bepaalde grove daden? Hoe zit het precies met de aansprakelijkheid? Is er daarover iets geregeld?
11.02 Minister Sabine Laruelle: Er worden inderdaad wettelijk slechts een beperkt aantal vermeldingen, die u trouwens aanhaalt in uw vraag, verplicht gemaakt in het vervangingscontract voor zelfstandigen. Voor het overige zijn enerzijds de partijen vrij om de verdere inhoud van het contract te bepalen. Anderzijds gelden de gemeenrechtelijke regels.
De partijen leggen dus vrij de inhoud van hun contract vast. Meer details kunnen ook problemen opleveren. Wij hebben nog onvoldoende informatie om te concluderen dat in deze of gene sector meer ondernemers werden vervangen, zodat bepaalde punten al in de contracten kunnen worden opgenomen.
11.03 Peter Logghe (VB): Het is nog te vroeg.
11.04 Minister Sabine Laruelle: Het is misschien niet te vroeg, omdat meer details minder vrijheid betekent voor de partijen. Bovendien is de ene activiteit als zelfstandige de andere niet. Een boekhouder of een handelaar is niet hetzelfde. De details hoeven niet dezelfde te zijn.
Ik herinner eraan dat het typecontract vooral bedoeld was als hulp voor de partijen en dat het wel degelijk onze bedoeling was te verwijzen naar de beginselen van het algemeen verbintenissenrecht, inclusief de regels betreffende de tegenstelbaarheid aan derden en de vraag inzake de aansprakelijkheid. Het typecontract is beschikbaar op de website www.vervangendeondernemer.be. Het beperkte formalisme en de keuze om niet van het gemeenrecht af te wijken, garanderen de zeer grote soepelheid van het systeem. Het is ook duidelijker om aan de algemene rechtsregels te refereren. Ook de jurisprudentie ter zake is volgens ons belangrijk.
Men kan voor alle activiteiten gebruikmaken van het typecontract, dat nooit een verplichting is. Beide partijen kunnen altijd meer details opnemen in het contract. Het is ook een nieuwe maatregel en we moeten nagaan of die al dan niet voor problemen zal zorgen.
11.05 Karel Uyttersprot (N-VA): Ik heb op de radio uw campagne over de vervanging voor de ondernemer gehoord. De spotjes zijn bedoeld om personen aan te zetten om zich te melden. Wat is het resultaat?
11.06 Minister Sabine Laruelle: Ik heb hier geen cijfers. Hoe dan ook hebben zich nog niet veel vervangende ondernemers noch kandidaten gemeld. Hoewel UNIZO en Markant, dat al jaren vragende partij was voor een dergelijk systeem, veel reclame voor het initiatief maken, kennen heel wat ondernemers de mogelijkheid niet. Hoe dan ook, we moeten de nieuwe maatregelen tijd geven. Doordat de regering in lopende zaken is, kan zij daar niet meer publiciteit aan geven.
11.07 Karel Uyttersprot (N-VA): Ik ben 25 jaar gedelegeerd bestuurder geweest van VOKA in Oost-Vlaanderen en het was mij zelfs onbekend.
11.08 Minister Sabine Laruelle: Maar ik doe veel mooie dingen. Soms zijn ze nog te weinig bekend. Neem bijvoorbeeld de bvba-starter, een nieuw systeem. Men denkt dat het een vennootschap is van slechts één euro. Dat is natuurlijk niet zo. Het is een nieuwe vennootschapsvorm die flexibel is wat de keuze van het beginkapitaal betreft. Veel zelfstandigen weten bijvoorbeeld niet dat ze bij faillissement op grond van het zelfstandigenstatuut een beroep kunnen doen op een verzekering van één jaar. Ik heb zowel de termijn als de bijdragen verdubbeld. De zelfstandigen weten dat echter niet.
11.09 Karel Uyttersprot (N-VA): Richt die vervangingspool zich naar alle geledingen, ook naar kmo’s en grote bedrijven?
11.10 Minister Sabine Laruelle: Een zelfstandige kan worden vervangen door een kandidaat vervangende ondernemer. Daartoe moet een kandidaat vervangende ondernemer zich aanbieden aan het enig loket en vermelden dat hij of zij wil vervangen voor deze of gene activiteit, dat hij bekwaam is om een bedrijf te beheren en dat hij over het geschikte diploma beschikt.
De handelaar die een vervanger wenst, omdat hij ziek is of op vakantie gaat, zoekt op de website een kandidaat en neemt ermee contact op. Indien hij met hem of haar in zee wil, kan hij gebruikmaken van ons typecontract, dat ze beiden invullen. Het contract geldt voor 30 dagen, met enkele uitzonderingen.
Kortom, het is praktisch. De vervangende ondernemer betaalt enkel 75 euro om zich in te schrijven via het enig loket. Het is een heel mooi systeem.
11.11 Peter Logghe (VB): Dank u voor uw zeer uitgebreid antwoord, mevrouw de minister. Het zou inderdaad kunnen dat een te grote soepelheid sommige ondernemers afschrikt.
Ik heb geen antwoord gekregen, meen ik, op mijn vraag over de aansprakelijkheid. Kan men als vervangende ondernemer zijn aansprakelijkheid beperken? Uiteindelijk stapt men in een onderneming die van een ander is. Kan men de eigen aansprakelijkheid dan beperken?
11.12 Minister Sabine Laruelle: Ja, behalve als men tegen het recht ingaat.
11.13 Peter Logghe (VB): Ja, natuurlijk, als men strafbare feiten pleegt. Wij zullen zeker nog de gelegenheid hebben hierop terug te komen. Ik dank u voor uw antwoorden en voor uw aanwezigheid.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.04 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.04 heures.