COMMISSION DES FINANCES ET DU BUDGET

La séance est ouverte à 14.24 heures et présidée par Mme Muriel Gerkens.

De vergadering wordt geopend om 14.24 uur en voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.

- de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de nieuwe btw-regeling bij de aankoop van grond met nieuwbouw" (nr. 184)

- mevrouw Gwendolyn Rutten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het nieuwe btw-stelsel dat van toepassing is op het 'bijhorend terrein'" (nr. 491)

01 Questions jointes de

- M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le nouveau régime de TVA applicable lors de l'acquisition de terrains adjoints à un bâtiment neuf" (n° 184)

- Mme Gwendolyn Rutten au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le nouveau régime de TVA applicable au 'sol attenant'" (n° 491)

01.01 Hagen Goyvaerts (VB): mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, over het dossier van de nieuwe btw-regeling bij de aankoop van een sleutel-op-de-deurwoning met bijbehorende grond is de laatste weken nogal wat te doen geweest, voornamelijk op regionaal vlak en meer in het bijzonder in het Vlaams Parlement. In deze commissie wil ik me informeren over de stappen die zijn ondernomen in dit dossier omdat die btw-regeling, wanneer het gaat om de aankoop van een woning of een appartement met bijbehorende grond, vanaf 1 januari 2011 ingaat.

Mijnheer de staatssecretaris, ik meen mij te herinneren dat het de bedoeling was om de Gewesten te compenseren voor het inkomstenverlies uit de registratierechten, als gevolg van het verschil tussen de registratierechten op grond met een tarief van 10 % en de nieuwe btw-regeling op grond met een tarief van 21 %. U zult kennis hebben van de verschillende verslagen van de vergaderingen van het Overlegcomité die daarover hebben gehandeld. Er was een Overlegcomité op 23 april 2008, 14 oktober 2009 en 3 maart 2010. In die drie vergaderingen was het niet alleen de bedoeling om de problematiek te integreren in een globaal debat over de financiering van de Gewesten en de Gemeenschappen. In een van die verslagen van dat Overlegcomité heb ik een typerende zin gevonden, en ik citeer: “dat men zou rekening houden met het sociaal beleid dat Vlaanderen reeds voert inzake registratierechten en de bezorgdheid dat de maatregel geen kostenverhoging voor de burgers tot gevolg heeft.”

Dat was een citaat uit het Overlegcomité van 3 maart 2010.

Er zijn een aantal verzoeken geweest, voornamelijk vanuit Vlaamse hoek. Men had daar een soort van compensatiemechanisme in het achterhoofd teneinde de betrokken persoon niet meer te laten betalen voor de woning dan hij onder het systeem van de registratierechten zou betalen.

Is er na 3 maart 2010 nog een overleg geweest? Zijn er toen concrete afspraken gemaakt om over dat compensatiemechanisme een akkoord te bereiken?

Ik heb mijn vraag midden september gesteld. Dat is een tijdje geleden. Het zou kunnen dat er in tussentijd daarover overleg is geweest. Via de pers vernemen wij intussen dat de bouwsector het moeilijk heeft met de aanhoudende onduidelijkheid omdat zij aan potentiële klanten geen juiste prijs kunnen geven bij de aankoop van een woning bij nieuwbouw. Het gaat blijkbaar om een interpretatie van fiscaliteit omdat het de bedoeling zou zijn dat men bij dezelfde firma op hetzelfde moment moet kopen. Daarover blijkt onenigheid te bestaan.

Wat wil dat zeggen ‘op hetzelfde moment’? Wat is de definitie van ‘dezelfde firma’?

Ik verwijs naar de anti-misbruikbepalingen in geval van gesplitste ondernemingen.

U kent het systeem. Er is een onderneming die de grond verkoopt en er is een onderneming die het gebouw verkoopt. Zij behoren weliswaar tot dezelfde groep als de vennootschap, maar het zijn verschillende rechtspersonen.

Als gevolg van dat element verneem ik dat uw administratie een omzendbrief zou voorbereiden. Misschien is het toch nuttig om ons in te lichten over de vraag die ik u zopas heb gesteld zodat wij ook weten waar momenteel de klepel hangt en hoe het nu verder gaat in de komende tijd.

01.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mevrouw de voorzitter, collega Goyvaerts, het laatste overleg met de Gewesten over de nieuwe btw-regeling dateert van 3 maart 2010. Op dit overleg heeft de eerste minister verwezen naar de beslissingen van het Overlegcomité van 14 oktober 2009. Er werd toen akte genomen van de vraag van de minister-president van de Vlaamse regering om, wat betreft de compensaties, de afspraken van een eerder Overlegcomité te respecteren, met name dat de financiering geïntegreerd zal worden in het globaal debat van de financiering van de Gewesten en de Gemeenschappen. Dit debat moet nog komen. De minister van Financiën kan nu geen precies antwoord geven op deze precieze vraag die in het globale debat van de financiering van Gewesten en Gemeenschappen moet worden beslecht.

Voor wat de moeilijke en precieze vraag betreft die u stelt over de interpretatie van allerlei modaliteiten van de toepassing van deze maatregel, verwijs ik naar het antwoord dat ik zou moeten geven aan mevrouw Rutten, die er niet is. Om de dubbele heffing van btw en registratierechten met betrekking tot het bijhorend terrein als bedoeld in artikel 1, § 9, van het btw-wetboek te vermijden, aanvaardt de administratie voor de verkoopsovereenkomsten gesloten voor 1 januari 2011, dat de handeling valt onder de regeling zoals die van toepassing is op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst. Dit komt neer op vrijstelling van btw en heffing van registratierechten wat het bijhorend terrein betreft. De contracterende partij dienen het bewijs van de datum van die overeenkomst te leveren. Dat bewijs kan in principe alleen voortspruiten uit een akte waarvan de datum tegenover derden juist kan worden bewezen, bijvoorbeeld een notariële akte of een onderhandse akte die vaste datum heeft verkregen doordat ze geregistreerd werd of door het overlijden van één van de ondertekenaars. De administratie neemt nochtans aan dat het bewijs van de datum van de overeenkomst ook kan blijken uit bestanddelen buiten de van de partijen zelf uitgaande akten.

Het gaat dan bijvoorbeeld over de betaling van de prijs per bank- of postoverschrijving, de mededeling van de akte aan een openbaar bestuur, de aanvraag voor de verkrijging van een lening door een van de partijen gericht aan een kredietinstelling of allerlei documenten als deze.

Op alle andere precieze vragen zal de administratie een toelichting formuleren dat uiteraard bezorgd zal worden aan alle geïnteresseerde partijen.

01.03 Hagen Goyvaerts (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik ga ervan uit dat die circulaire op tijd zal verspreid worden, het is te zeggen voor 1 januari 2011, zelfs door een regering in lopende zaken. De bouwsector moet, wenst men nog bijkomende klanten te werven voor het einde van het jaar, duidelijkheid scheppen over de modaliteiten waaronder die contracten moeten gemaakt worden. Daarover hebt u toelichting gegeven.

Verder wachten we af wat er vanaf 1 januari 2011 gebeurt. U weet dat die maatregel geld zal kosten aan de regio’s. Voor Vlaanderen gaat het over ongeveer 42 miljoen minder inkomsten. Wij moeten echter ook het debat afwachten over de financiering van de Gewesten en Gemeenschappen, dat nu reeds een tijdje loopt maar waarover wij geen informatie hebben - tenzij u meer informatie hebt dan wij - en waarvan wij niet weten wat het eindresultaat zal zijn.

01.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Ik heb ook niet meer informatie daarover.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het strengere beleid voor banken in Zwitserland" (nr. 185)

02 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la politique plus sévère menée à l'égard des banques suisses" (n° 185)

02.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, de wereld herstelt zich van de economische en financiële crisis, al herstellen de banken zich iets minder snel als we het IMF mogen geloven. De banken blijven namelijk de zwakke schakel bij herstel, omdat de stabiliteit van het financiële systeem aan twee kanten wordt bedreigd. De hoog opgelopen overheidsschulden vormen een zwaar probleem volgens het IMF, met toch een bijzondere bedreiging voor België. Anderzijds zijn veel banken nog maar nauwelijks hersteld van de vorige financiële crisis of er dreigen alweer onweerswolken. Het IMF dringt erop aan dat de banken hun weerstand zouden verhogen door de balans te versterken en door extra kapitaal aan te trekken. De onlangs aangenomen strenge regels voor de banken zijn, aldus het IMF, een goed begin, maar absoluut onvoldoende.

Zwitserland dat qua financiële zekerheid toch nog altijd iets voorzichtiger en conservatiever reageert dan veel andere Europese landen, heeft onmiddellijk de daad bij het woord gevoegd en dwingt de Zwitserse grootbanken om hun kapitaal ten opzichte van de risicogewogen activa op te trekken tot 19 % van die activa. Dat ligt een pak hoger dan de internationaal overeengekomen Basel 3-regels, die in een kapitaalratio van iets minder dan 11 % voorzien.

Wat is de kapitaalratio waaraan de banken die in België actief zijn, zich houden en moeten houden? Dat overzicht van die ratio’s mag u schriftelijk geven.

Ten tweede, wanneer Zwitserland een beleid van voorzichtig huisvader voert, terwijl het een vrij normale staatsschuld heeft, waarom zou België deze voorzichtige regel, te weten een kapitaalratio van 19 %, niet met nog meer reden toepassen, gelet op de exuberant hoge staatsschuld van het land?

Ten derde, hoe zit het met het overleg tussen de banken en de regering op dat vlak? Wat is het standpunt van Febelfin? Wat is het standpunt van de overheid?

02.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mevrouw de voorzitter, de Belgische banken, zoals de andere banken in de Europese Economische Ruimte, zijn vandaag onderworpen aan de zogenaamde 8 %-kapitaalratio. Dat betekent dat tegenover de risicogewogen activa voldoende reglementair eigen vermogen dient te staan en 8 % wordt als voldoende gemeten.

Die norm werd initieel in het Baselcomité voor banktoezichthouders overeengekomen en geldt derhalve als internationaal aanvaarde standaard voor de bancaire sector. In de Europese Unie is de norm toepasselijk verklaard op alle banken en beleggingsondernemingen.

Rekening houdend met het strafrechtelijk gesanctioneerde beroepsgeheim is de toezichthouder niet gerechtigd over individuele instellingen cijfers ter beschikking te stellen. Wel zijn de financiële instellingen zelf verplicht, met toepassing van de zogenaamde derde pijler uit het Baselkapitaalraamwerk, gedetailleerde informatie over hun solvabiliteitspositie publiek te maken. Ik verwijs dan ook naar die informatie, die door elke instelling wordt gepubliceerd.

Wat de toekomstige kapitaalvereisten voor financiële instellingen betreft, wijs ik op de afspraken die ter zake op internationaal vlak worden gemaakt. Zo heeft de vergadering van Group of Governors and Heads of Supervision het beleidsorgaan van het Baselcomité in haar persbericht van 12 september 2010 de krachtlijnen kenbaar gemaakt van de strengere kapitaal- en liquiditeitsvereisten waaraan de banken zullen worden onderworpen.

België was op de vermelde vergadering vertegenwoordigd door de gouverneur van de Nationale Bank en de voorzitter van de CBFA. Die afspraken zullen in november 2010 door de G20 worden bekrachtigd. Die voorschriften voorzien in een aanzienlijke verhoging van de kapitaalvereisten. Zo zullen de banken over common equity – dat betekent kapitaal en reserves – ten belope van 7 % moeten beschikken, een tier 1 kapitaalratio van 8,5 % en een totale kapitaalratio van 10,5 %.

Die ratio’s dienen te worden bereikt tegen 2019, in het kader van de gedetailleerde overgangsbepalingen, die vanaf 2013 in werking treden. De 7 %-common equity is 3,5 maal het niveau dat in de huidige reglementering dient te worden bereikt.

Het globale internationaal afgesproken hervormingspakket, Basel 3 genoemd, zal vervolgens via Europese richtlijn in de EER worden ingevoerd en toepasselijk verklaard op alle banken en beleggingsondernemingen.

Het is de houding van de Belgische regering om het hervormingspakket volledig te steunen. Ze verbindt zich er dan ook toe om de internationale afspraken ter zake strikt na te leven en te implementeren in ons land. Wij zien op dit ogenblik dan ook geen reden om, vooraleer het nieuwe hervormingspakket werd goedgekeurd en in werking is getreden, hiervan afwijkende bepalingen in te voeren op nationaal vlak. Dat zou binnen de Europese Economische Ruimte vragen van level playing fields oproepen.

Wij dringen integendeel aan op een coherente toepassing van het hervormingspakket wereldwijd om op die manier een gelijk speelveld voor alle banken te realiseren. Ik wil erop wijzen dat niet alle landen de Basel 2-afspraken rigoureus hebben geïmplementeerd, hetgeen met het oog op geloofwaardigheid en stabiliteit van het bancaire systeem vragen oproept. De vermelde problematiek wordt door de toezichthouders geregeld met de sector besproken.

Ik doe ook opmerken dat het Baselcomité in december 2009 een grootscheepse consultatie heeft opgezet om reacties en commentaren op zijn voorstellen in te winnen. Dat was voor alle betrokkenen de gelegenheid om hun bemerkingen te formuleren, hetgeen massaal is gebeurd. Febelfin, in haar reactie op de voorstellen, benadrukte in de consultatie een gelijk speelveld op internationaal vlak, een gedetailleerde impactstudie om de economische gevolgen van de diverse voorstellen in te schatten, een voldoende lange overgangsperiode en een proportionele aanpak van de verschillende instellingen overeenkomstig hun risicoprofiel. Het Baselcomité heeft met de bezwaren, in de mate dat zij gerechtvaardigd waren, rekening gehouden in de finale voorstellen. Het Baselcomité heeft tevens de macro-economische impact van de voorstellen berekend en de conclusie was dat de impact op de economische groei slechts beperkt zou zijn en dat de voordelen van het nieuwe raamwerk de stabiliteit en duurzame economische ontwikkeling ten goede zou komen.

02.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Het is inderdaad goed, nuttig en noodzakelijk dat er internationaal strengere eisen komen. Het blijft wachten op de bekrachtiging in november 2010. Ik neem er in elk geval nota van.

Ik kom in elk geval nog terug op de zaak, eens het hervormingspakket werd bekrachtigd, om dan te bekijken hoe en wanneer het zal worden geïmplementeerd.

Ik heb toch een klein beetje schrik, mijnheer de staatssecretaris, als ik verneem dat het systeem pas tegen 2019 wordt uitgerold.

Tegen dan zijn wij waarschijnlijk allemaal al met pensioen. Hoeveel financiële crisissen zullen we tegen die tijd al niet hebben meegemaakt? Ik vind dat teleurstellend.

U zegt dat wij vooral ervoor moeten zorgen dat wij er ten opzichte van de ons omringende landen concurrentieel verzwakt uitkomen. Zwitserland heeft ook veel buurlanden en legt toch een regel op van 19 %. Alles is dus relatief.

U kunt uw argumentatie perfect omdraaien en stellen hoe hoger de verhouding van eigen kapitaal ten opzichte van de risicogewogen activa, hoe sterker uw bank en hoe meer vertrouwen u bij uw klanten kunt oproepen om het geld bij u te beleggen. Alles is maar een kwestie van hoe men het bekijkt.

02.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: U mag niet vergeten dat er een groot verschil is tussen de Zwitserse banken en onze banken. In België zijn veel belangrijke banken niet alleen Belgische banken, maar ook internationale banken, zoals Franse en Nederlandse. Wij moeten het systeem dus progressief implementeren met onze buurlanden en in samenwerking met alle andere Europese banken.

02.05 Peter Logghe (VB): Wij hebben indertijd misschien te weinig onze eigen banken beschermd, maar dat is een ander debat.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

03 Question de Mme Colette Burgeon au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la saga du lavoir de Péronnes-lez-Binche" (n° 212)

03 Vraag van mevrouw Colette Burgeon aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de neverending story van de kolenwasserij te Péronnes-lez-Binche" (nr. 212)

03.01 Colette Burgeon (PS): Monsieur le secrétaire d'État, en février 2003, le gouvernement fédéral décide de soutenir la réaffectation de l'ancien lavoir de Péronnes-Iez-Binche en prévoyant d'acquérir un espace pour y organiser un dépôt des Archives du Royaume et plus tard de l'Institut des Sciences naturelles de Belgique. En mai 2006, la Régie des Bâtiments annonce que les Archives du Royaume ne souhaitent plus s'installer à Péronnes-lez-Binche, mais d'autres utilisateurs comme les Musées royaux des Beaux-Arts et le Musée du Cinquantenaire ne tardent pas à manifester leur intérêt.

L'Inspection des Finances de la Politique scientifique remet un avis négatif sur le dossier. Le résultat est concret: tous les travaux sont bloqués et le projet est menacé. L'État fédéral ne peut honorer sa promesse d'achat des 9 600 m² du site sur un total de 20 000 m², les investissements ne peuvent continuer. Leur financement reposait notamment sur le montant tiré de la vente de ces surfaces.

En décembre 2008, le ministre des Finances en charge de la Régie des Bâtiments me répond que la Régie des Bâtiments ne participerait pas à une opération de rénovation en l'absence d'un véritable projet d'utilisation de l'espace. Les contacts n'étaient cependant pas rompus entre la Régie des Bâtiments, le promoteur chargé du dossier et les services de la Politique scientifique. Toutefois, les responsables de la Régie des Bâtiments devaient interroger à nouveau le président du département de la Politique scientifique afin de vérifier son intention de concrétiser une opération d'occupation de l'espace.

Au cours du premier trimestre 2009, Mme Laruelle introduit un recours auprès du secrétaire d'État au Budget, adjoint au premier ministre. Ce recours est accepté fin mai 2009. Le dossier est, alors, entre les mains de l'inspecteur des Finances de la Régie des Bâtiments. Lors du dernier semestre 2009, un protocole d'accord d'exécution des travaux est conclu avec le promoteur des travaux. En décembre 2009, j'interroge Mme Laruelle qui me confirme que quatre établissements scientifiques: la Bibliothèque royale, l'Institut royal des Sciences naturelles, les Musées royaux d'Art et d'Histoire, les Musées royaux des Beaux-Arts de Belgique devraient pouvoir bénéficier de surfaces de stockage à Péronnes-Iez-Binche, une fois les travaux de réaffectation terminés.

Monsieur le secrétaire d'État, pouvez-vous nous indiquer où en est la procédure devant mener à la rénovation du bâtiment? La Régie des Bâtiments a-t-elle pu conclure un bail emphytéotique avec les propriétaires des lieux comme prévu? Le promoteur a-t-il lancé un appel d'offres européen? Quand les travaux vont-ils reprendre?

03.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Madame, merci d'avoir posé cette question qui me permet, au nom de la Régie et du ministre, de vous confirmer que le projet en question est toujours d'actualité.

Le protocole d'accord entre, d'une part, la Régie des Bâtiments et, d'autre part, le promoteur, la SA Triage-Lavoir du Centre, fixant les modalités d'exécution d'un marché de promotion pour la réalisation de cette infrastructure, a été validé par l'inspecteur des Finances de la Régie ainsi que par le secrétaire d'État au Budget. Il a été approuvé par le Conseil des ministres du 25 mars 2010.

Le marché de promotion comprendra les études, la rénovation, la construction et le financement du projet. Aujourd'hui, les études sont terminées et le promoteur relance les appels d'offre pour désigner l'entreprise qui réalisera le chantier.

Le contrat de promotion avec la Régie, qui concrétisera le protocole maintenant approuvé, devrait être signé pour la fin de cette année. Comme prévu, le planning de réalisation reste le suivant, tout en restant une prévision: le début des travaux pour le printemps 2011, les délais d'exécution estimés à 18 mois et une livraison probable du bâtiment pour la fin 2012 ou début 2013.

Dès la mise à disposition du bâtiment, la SA Triage-Lavoir du Centre en cèdera la propriété sur les constructions à l'État, moyennant le paiement par la Régie des annuités résultant du protocole et du contrat.

03.03 Colette Burgeon (PS): Je vous remercie pour votre réponse qui apporte, enfin, du concret.

Je tenais à revenir sur ce sujet parce que le bâtiment a été bien rénové, avec une jolie façade. Le laisser à l'abandon risquait qu'il redevienne un chancre et fasse partie des "grands travaux inutiles".

Je suis le dossier attentivement. Merci pour le travail, une réalisation de longue haleine.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

De voorzitter: Vraag nr. 214 van mevrouw Van der Auwera wordt ingetrokken.

04 Vraag van de heer Hagen Goyvaerts aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het conflict tussen de BBI en de rulingdienst bij de aanpak van misbruik bij de notionele intrestaftrek" (nr. 231)

04 Question de M. Hagen Goyvaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le conflit entre l'ISI et le service de 'ruling' dans le cadre de la lutte contre les abus en matière de déduction des intérêts notionnels" (n° 231)

04.01 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de staatssecretaris, over de notionele intrestaftrek en de mogelijke misbruiken daartegen hebben wij in de commissie al dikwijls vragen gesteld. Wij hebben ter zake ook al dikwijls van gedachten gewisseld. De reden waarom ik vandaag aan u enige vragen stel, heeft echter te maken met een voorval tussen de Bijzondere Belastinginspectie en de Rulingdienst in het kader van de aanpak van de misbruiken tegen de notionele intrestaftrek.

De aanleiding van mijn vraag heeft, zoals ik reeds zei, te maken met voornoemd conflict, dat is ontstaan door een bedrijf dat bij de Rulingdienst een ruling of overeenkomst in het kader van de notionele intrestaftrek had bekomen. Het betrokken bedrijf was ervan uitgegaan dat, omdat het een overeenkomst met de Rulingdienst had, de mogelijke contestaties op fiscaal vlak zouden zijn opgelost en van de baan zouden zijn.

Nu blijkt echter dat de BBI alsnog een controle bij het bedrijf in kwestie heeft uitgevoerd. Tot grote consternatie is het ter zake met de Rulingdienst in conflict gekomen over de interpretatie van de voorwaarden die de dienst eraan gaf.

U begrijpt dat, wanneer een dergelijke kwestie in de media komt, zulks niet goed is voor het bedrijfsleven. Op dat moment heeft het bedrijfsleven immers opnieuw – u weet dat het een moeilijk debat is geweest om de rechtszekerheid rond de notionele intrestaftrek staande te houden – redenen om te twijfelen. De belastingplichtigen, zijnde in voorliggend geval de ondernemingen, zijn met een dergelijke handelwijze zeker niet opgezet en koesteren derhalve enige argwaan.

Ik wil eraan toevoegen dat wij vandaag nog met een ander probleem te kampen hebben, met name met de benoeming van de Nederlandstaligen in de Rulingcommissie. U hebt waarschijnlijk ook het artikel in De Tijd van vandaag gelezen waarin staat dat wij investeringen verliezen, omdat er een blokkering van bedoelde herbenoemingen is. Ik weet niet of herbenoemingen in lopende zaken kunnen worden geregeld. Ik meen te hebben begrepen dat de kwestie tijdens de meest recente Ministerraad nog niet is gepasseerd. U zult echter wel een beter zicht op de zaak hebben en ook beter weten waar het schoentje wringt.

Mijnheer de staatssecretaris, alleszins heb ik een aantal vragen over het element dat ik vandaag voorleg.

Ik neem aan dat u van het voormelde conflict op de hoogte bent. In functie daarvan had ik graag van u het volgende geweten.

Is er een initiatief genomen om in het kader van de aanpak van de misbruiken tegen de notionele intrestaftrek tot duidelijkere afspraken tussen de BBI, enerzijds, en de Rulingcommissie, anderzijds, te komen?

Indien tussen beide diensten een afspraak is gemaakt, wat bevatten de afspraken voor, enerzijds, de BBI en voor, anderzijds, de Rulingdienst?

Wat zult u doen of welke initiatieven zult u nemen om de mogelijke twijfel weg te nemen die bij de ondernemingen over de rechtszekerheid van de notionele intrestaftrek is ontstaan? Zult u ter zake al dan niet communiceren?

Wat zult u doen of welke initiatieven zult u nemen om de mogelijke twijfel weg te nemen die bij de ondernemingen over de onafhankelijkheid en de werking van de Rulingdienst is ontstaan?

Het debat van de benoemingen zal een en ander waarschijnlijk niet vergemakkelijken. Ik ben dus uitermate benieuwd naar het antwoord op mijn vragen.

La présidente: (…)

04.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer Goyvaerts, de vragen die u stelde, verwijzen duidelijk naar een persartikel waarin melding werd gemaakt van het feit dat in het kader van één onderzoek naar misbruiken bij notionele intresten, de diensten van de BBI een procedure hebben ingesteld tegen een vennootschap, die ter zake een voorafgaande beslissing had verkregen.

In hetzelfde artikel werd eraan toegevoegd dat de tegen de betrokken onderneming ingestelde procedure nergens toe heeft geleid. Het gaat dus om een non-event, dat mij op zich niet van die aard lijkt dat ze de onderneming ongerust maakt. Als het al nodig zou zijn de bedrijfswereld gerust te stellen, dan zou het voldoende zijn om aan de volgende basisprincipes te herinneren.

Ten eerste, overeenkomstig de wet tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, de wet van 22 december 2002 artikel 23, kan een voorafgaande beslissing worden tegengeworpen aan de diensten van de FOD Financiën, behalve in de gevallen van de limitatieve opsomming in deze wet. Buiten deze gevallen kan een voorafgaande beslissing niet ter discussie worden gesteld.

Tweede mogelijkheid voor de belastingplichtigen om een voorafgaande beslissing te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de controlebevoegdheid van de taxatiediensten. Binnen de strikte context van de wet kunnen deze diensten nagaan of de voorwaarden voor de voorafgaande beslissing zijn vervuld en of de handelingen op de beschreven manier zijn verricht.

Ten derde, om te garanderen dat alle onderdelen van de fiscale administratie de voorafgaande beslissingen naleven, is de DVB organisch gestructureerd als een autonome dienst die zich op een hoog niveau in de structuur van de FOD Financiën bevindt en over een volledige beslissingsbevoegdheid beschikt.

Deze situatie maakt het evenwel noodzakelijk dat onder de betrokken diensten een coördinatie wordt ingesteld, die de respectievelijke bevoegdheden van elke dienst afbakent. Het is uit dat oogpunt dat van bij de aanvang een memorandum van overeenstemming werd afgesloten tussen de DVB en de diensten voor belastingbeheer.

Met betrekking tot de relaties tussen de taxatiediensten en de DVB bij een fiscale controle, bepaalt punt 22 van dit protocol het volgend en ik citeer: “Wanneer de operationele dienst, die voor de controle van aanvrager bevoegd is, oordeelt dat hij de voorafgaande beslissing niet kan uitvoeren om één van de redenen die werden opgesomd in de wet van 24 december 2002, zal het dossier samen met een gedetailleerd verslag, worden voorgelegd aan de centrale diensten die overleg zullen plegen met de DVB voordat de beslissing ter discussie wordt gesteld ten aanzien van de belastingplichtige”.

Via een instructie zullen de verschillende taxatiediensten nogmaals aan die bepaling worden herinnerd.

04.03 Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord, ondanks het feit dat dit een uniek incident is dat tot op heden zonder gevolg is gebleven. Het blijft precair dat bestaande afspraken tussen de diensten, en nog wel binnen de FOD Financiën, er zijn en worden gerespecteerd. Het is goed dat dit nogmaals werd gemeld. Het feit dat u daarover een instructie zult rondsturen, toont aan dat het gevoelig ligt.

Ik werk natuurlijk niet op de redactie van De Tijd. Het was immers De Tijd die daarover melding had gemaakt. De Tijd wordt echter veel gelezen in de ondernemerswereld. Dat kan natuurlijk tot een zekere terughoudendheid leiden met betrekking tot de onafhankelijkheid van de Rulingdienst.

Daarnaast zit men echter ook met een politiek probleem qua benoemingen. Dat zorgt er natuurlijk ook voor dat sommige bedrijven beginnen te aarzelen om te investeren. Los van het fiscale gegeven is er ook het gegeven van de investeringen, waarover men ook afspraken wenst te maken met de fiscus.

Als eenvoudig parlementslid dring ik erop aan dat er binnen de FOD Financiën klare wijn wordt geschonken en klare afspraken worden gemaakt tussen de BBI en de uitvoerende diensten en de Rulingdienst. Zij staat immers hiërarchisch hoger, omdat zij een autoriteit is wat dat betreft. Ik ben van oordeel dat men iedere zweem van wantrouwen of rechtsonzekerheid moet wegnemen. Het zijn immers economisch moeilijke tijden en bedrijven beslissen nogal snel al dan niet te investeren op basis van luttele elementen die in het nadeel spelen van henzelf en onze eigen economie.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

05 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le contrôle des frais bancaires payés lors d'un crédit logement" (n° 250)

05 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het toezicht op de bankkosten voor een woonkrediet" (nr. 250)

05.01 Philippe Blanchart (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, alors que plusieurs quotidiens annonçaient, le mois dernier, une relance plus que certaine du secteur de l'immobilier et donc une reprise des dossiers pour les crédits-logement, je me permets d'attirer votre attention sur la question des frais bancaires payés par les consommateurs.

Force est de constater qu'il existe toujours un manque de transparence des tarifs bancaires. Il suffit de se rendre au guichet d'une banque pour vite s'apercevoir de la complexité des brochures polymorphes qui comptent de nombreuses pages et plusieurs tarifs.

La comparaison, pourtant indispensable à la concurrence, est rendue malaisée par ce flot d'informations, d'autant plus que les libellés diffèrent d'un établissement à l'autre et que les tarifs concernent des périodicités différentes (mensuelle, trimestrielle, annuelle,...) ou sont appliqués à l'opération. De plus, les banques ont multiplié les packages incluant des services dont l'utilité est parfois discutable. Un client prenant à l'unité les seuls services utiles (compte, carte bancaire, crédit et son assurance) économise en moyenne 26 % par rapport au package. Mais l'inflation s'est surtout concentrée sur les intérêts débiteurs. En cinq ans, les incidents de paiement ont augmenté de 28 %. Les banques ont détourné à leur profit le plafond réglementaire des frais pour incidents de paiement des chèques pour accroître leur montant de 26 %. En parallèle, la qualité du service est loin de s'améliorer puisque le nombre de conseillers particuliers a diminué de près de 10 % en cinq ans.

Enfin, les baisses de coût ne sont pas répercutées. À titre d'exemple, le coût pour les banques d'un paiement par carte a diminué d'au moins 9 % depuis 2004 tandis que le prix de la carte bancaire a, lui, augmenté de 13 %. Une réforme d'ampleur s'impose donc, afin d'améliorer la transparence et de réguler les frais appliqués par les banques.

Monsieur le ministre, n'estimez-vous pas qu'il existe des abus dans ces différents cas de figure? Ne devrait-on pas réclamer plus de transparence dans l'explication des frais? Des mesures ont-elles été prises afin de contrôler ces produits bancaires?

05.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Madame la présidente, monsieur Blanchart, je rappelle que le crédit-logement est réglementé par la loi du 4 août 1992 relative au crédit hypothécaire. Votre question porte sur les frais, d’une part, et sur les tarifs, d’autre part.

Pour ce qui concerne les frais, l’article 11 de la loi dispose que seuls des frais de dossier et d’expertise peuvent être mis à charge du demandeur du crédit ou de l’emprunteur. Afin d’assurer une application correcte des dispositions légales en matière de frais liés au crédit hypothécaire, la Commission bancaire, financière et des assurances a rappelé le cadre légal aux acteurs concernés dans deux circulaires.

Ces deux circulaires ont permis d'éclaircir certaines zones d'ombre. De plus il a été rappelé que les frais mis à charge doivent se trouver sur la feuille de tarif qui doit être remise au candidat emprunteur lorsque ce dernier fait une demande de crédit hypothécaire. En matière de frais relatifs à un crédit-logement, le consommateur a donc la possibilité de prendre connaissance des différents frais auxquels il s'expose lors de la conclusion d'un tel crédit.

Deuxièmement, en ce qui concerne les tarifs, il importe également de veiller à la clarté et à la transparence des tarifs en matière de crédit-logement. Vous avez raison sur ce point. À cet effet, en application de l'article 43 de cette même loi, les documents émanant des entreprises de crédit hypothécaire doivent être soumis à un contrôle a priori de la CBFA. Celle-ci veille à ce que ces tarifs soient les plus lisibles possible pour le consommateur. Les documents lui sont donc soumis.

Enfin, pour répondre à votre question concernant l'offre conjointe et le coût des services de paiement, cette matière ne relève pas de la compétence du ministère des Finances mais de celle de mon collègue, M. Van Quickenborne, ministre de l'Économie. Je vous invite à l'interroger sur ce sujet.

05.03 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je n'y manquerai pas.

Tant en ce qui concerne les frais qu'en ce qui concerne les tarifs, la démarche prospective du consommateur est toujours tout de même rendue difficile par des indications en bas des documents.

Lorsque le consommateur doit faire son marché avant de s'engager et signer un contrat de crédit-logement, l'information est sans doute plus claire mais c'est tout de même toujours une démarche difficile en raison des documents présentés, des différentes formes utilisées.

Serait-il possible d'envisager, par exemple en ce qui concerne la présentation des périodicités, d'harmoniser tous les documents? Ou pour ce faire devons-nous revoir la norme que vous avez évoquée dans le début de votre intervention?

05.04 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: (…) (hors micro) pour les frais et tarifs, il existe un cadre légal que j'ai expliqué. Estimez-vous qu'il faille aller plus loin? Il faut alors en estimer les conséquences. Vouloir simplifier pourrait réduire la faculté du secteur d'offrir des produits plus adaptés à tel ou tel type de client.

Il est évident que le crédit logement est un produit assez simple mais il y a des tonnes d'offres plus spécifiques dédiées à des demandeurs spécifiques. Donc, si on contraint, on risque de ne pas permettre au secteur de faire des offres plus adaptées. Il faut trouver un équilibre entre ces deux objectifs.

05.05 Philippe Blanchart (PS): L'essentiel est d'éviter une certaine mystification de la présentation des produits qui déroute le consommateur.

05.06 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: On ne peut pas aller plus loin. C'est une compétence du SPF Économie.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

06 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de regels van toezicht voor hedge funds" (nr. 321)

06 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les règles relatives à la surveillance des hedge funds" (n° 321)

06.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, ik zal het simpel houden wat deze vraag betreft, want de minister van Financiën heeft ons onlangs heel wat uitleg gegeven over de Europese onderhandelingen in verband met de controle op de hedge funds.

Ik zou met uw goedkeuren, mijnheer de staatssecretaris, mijn vragen willen beperken tot het derde onderdeel. Heeft Frankrijk op een of andere manier het veto tegen obscure of onbetrouwbare fondsen en managers kunnen behouden? Werd het Europese paspoort na een overgangsperiode van vijf jaar als automatisme ingevoerd, zodat het niet langer onderworpen is aan de nationale vergunning om aan private placement te doen? Hoe zit het met het vetorecht van de nationale lidstaten? Hebben zij nog middelen om te reageren?

De rest van de vragen is totaal achterhaald door de uitleg van minister Reynders in de commissie.

06.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: U weet dat daarover een akkoord is bereikt in de Ecofin-raad.

Ik beantwoord uw derde vraag. Het Europese paspoort waarover u spreekt in uw vraag, is een van de elementen uit de richtlijn. Onder het door het Belgische voorzitterschap uitgewerkte stelsel voor de commercialisering van niet-Europese fondsen in de Europese Unie door beheerders van die fondsen, is het inderdaad de bedoeling dat die fondsen vanaf begin 2015 een zogenaamd Europees paspoort krijgen.

Da paspoort is echter allesbehalve een vrijbrief voor obscure of onbetrouwbare fondsen, zoals gesuggereerd werd. Het zal aan het principe “zelfde rechten, zelfde verplichtingen” onderworpen zijn. Dezelfde strenge regels gelden voor het paspoort dat vanaf 2013 zal bestaan voor de commercialisering van Europese fondsen, met dien verstande dat aan dat paspoort zelfs nog bijkomende strengere voorwaarden verbonden zullen zijn.

Indien aan alle strenge vereisten voldaan is, zullen zowel de Europese als niet-Europese fondsen waarvan de Europese en niet-Europese beheerders die voor de marketing beschikken over een Europees paspoort, logischerwijze over de hele EU gecommercialiseerd kunnen worden.

Omdat zulke paspoorten voor niet-Europese beheerders een nieuw gegeven zijn in het Europese rechtsstelsel, is er in het uiteindelijke compromis tussen de 27 lidstaten overeengekomen ze slechts gefaseerd en onder voorwaarden in te voeren, waarbij er een belangrijke rol voor de Europese toezichthouder ESMA is weggelegd.

Voorlopig zullen de lidstaten met een private-placementregime dat kunnen behouden voor de commercialisering van niet-Europese fondsen door Europese of niet-Europese beheerders binnen hun nationale markt.

Hoewel die nationale regimes onderworpen zullen zijn aan enkele bijkomende Europese voorwaarden, is het, in tegenstelling tot wat u in uw vraagstelling lijkt te suggereren, helemaal niet de regel dat de voorwaarden van het private-placementregime strenger zijn dan de voorwaarden verbonden aan het nieuwe paspoort, wel integendeel.

Het is dan ook de bedoeling dat na de volledige invoering van de Europese paspoorten de nationale private-placementregimes na een overgangsperiode van drie jaar zullen verdwijnen, vanaf begin 2028. Vanaf dan zullen de geviseerde fondsen nog uitsluitend volgens het gedereguleerde en gesuperviseerde Europese paspoort mogen en kunnen gecommercialiseerd worden, door de beheerders van die fondsen, die hiervoor op basis van strenge Europese regels en in een op basis van de regels in de richtlijn vastgestelde lidstaat een vergunning zullen moeten krijgen.

06.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, bedankt voor het antwoord.

De bedoeling van het Europees paspoort zal ongetwijfeld zeer nobel en zeer goed bedoeld zijn. Ik merk echter dat enkele lidstaten van de Europese Unie toch wel het nieuwe Europese paspoort als min of meer alarmerend aanvoelen, zozeer dat zij aangedrongen hebben op de gefaseerde invoering ervan en dat zij voor zichzelf toch een aantal, tijdelijk weliswaar, rechten blijven voorbehouden, die ze dan later, met dat Europees paspoort uit handen geven. Wat anders kan de reden zijn voor de gefaseerde invoering of voor het uitstellen van de invoering van het paspoort? Dat neemt niet weg dat ik mij schaar achter de bedoeling van het Europees paspoort

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

07 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de mogelijke verhuis van het kadaster van Roeselare naar Tielt" (nr. 322)

07 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'éventuel déménagement à Tielt du cadastre de Roulers" (n° 322)

07.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, het kadaster dat valt onder de algemene administratie Patrimoniumdocumentatie vervult een ongemeen belangrijke taak in de maatschappij, niet alleen op het vlak van beheer en invulling van de eigendommen maar ook op fiscaal-technisch en fiscaal vlak tout court. Daarom is het nieuws als zou het kadaster in Roeselaere verdwijnen vrij verontrustend. Het kadaster zou verdwijnen uit Roeselaere om onderdak te krijgen in Tielt.

Ik heb enkele heel concrete vragen voor u. Ten eerste, bevestigt u de geruchten als zou het kadaster in Roeselare zijn deuren sluiten en onderdak vinden in Tielt?

Ten tweede, de belangrijkste vraag, op welke criteria baseert men zich om het kadaster van de ene plaats naar de andere over te brengen? Roeselare is een centrumstad met ongeveer 60.000 inwoners, Tielt heeft 20.000 inwoners. Roeselare is een centrumstad met een sterk uitgebouwde kmo-structuur en een uitgebreid winkelnetwerk. Niet iedereen heeft internet. De loketfunctie is belangrijk, zeker in Roeselare voor de omliggende gemeenten. Op welke criteria baseert de dienst zich om dat over te brengen van de ene gemeente naar de andere?

Ten derde, gaan zowel het registratiekantoor als de antennepunt kadaster dicht? Wanneer wordt hierover een beslissing genomen?

07.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mijnheer Logghe, zoals ik hier op andere mondelinge vragen geantwoord heb bevatten de in 2001 voorgelegde conclusies van het Coperfin-plan een gedeelte over de gebouwen. Gelet op de geplande vermindering van het personeelsbestand en met het oog op een vereenvoudiging voorzagen zij in de hergroepering van een aanzienlijk aantal vestigingen. Ik herinner eraan dat mijn departement er destijds bijna 600 had voor allerlei administraties. Sindsdien zijn er in die zin zaken verwezenlijkt, voornamelijk in de grote stadscentra. Deze operaties konden plaatsvinden zonder dat de kantoren voor de bevolking minder toegankelijk werden.

De situatie is natuurlijk helemaal anders zodra een herstructurering buiten deze grote centra wordt overwogen. Ik heb er steeds naar gestreefd en zal er steeds naar streven om een kwaliteitsvolle dienstverlening in de nabije omgeving te behouden.

Die dienstverlening kan niet zonder concrete toegankelijkheidsvoorwaarden voor de bevolking. Ik heb mijn administratie gevraagd rekening te houden met dit essentiële aspect dat nauw samenhangt met de opdracht van openbare dienst die de FOD Financiën dient te vervullen alvorens een verhuis van kantoren te overwegen. Pas als het behoud van een dienstverlening in een nabije omgeving is verzekerd, kan een verhuis plaatsvinden.

Ik maak er geen geheim van dat er studies zijn uitgevoerd die voor sommigen een bron van ongerustheid kunnen zijn. Wat specifiek het kantoor van het kadaster van Roeselare betreft, bevestigt de administratie Patrimoniumdocumentatie mij dat ze een verhuis naar een nog niet nader bepaalde plaats overweegt. Er moet onder meer rekening gehouden worden met de beschikbare ruimte van de Regie der Gebouwen. Er is echter nog geen beslissing genomen en dat zal ook niet gebeuren als de dienstverlening in de nabij gelegen omgeving niet behouden blijft. Er zijn studies, maar er is nog geen beslissing genomen.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

08 Question de M. Olivier Henry au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le système d'information Workflow au sein du ministère des Finances" (n° 389)

08 Vraag van de heer Olivier Henry aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het IT-systeem Workflow van het departement Financiën" (nr. 389)

08.01 Olivier Henry (PS): Monsieur le secrétaire d'État, depuis 2007 si je ne m'abuse, un système informatisé du nom de "Workflow" est utilisé au sein de l'administration fiscale. Ce système permet le transfert d'informations et de dossiers par voie informatique.

Cependant, au sein du ministère des Finances, certaines voix s'élèvent pour contrer l'efficience de ce système. En effet, il apparaît que le "Workflow" ne fonctionne qu'entre certains services uniquement. Il serait, par exemple, inefficient pour la transmission d'informations entre les services de taxation et de recouvrement, ce qui entraîne une paralysie non négligeable. Depuis dix ans, le ministère des Finances est "en travaux". Cependant, l'état d'avancement au niveau de l'informatisation n'est pas très concluant.

Monsieur le secrétaire d'État, voudriez-vous m'expliquer en quelques mots comment et depuis combien de temps ce système "Workflow" fonctionne? Mes informations relatives au mauvais fonctionnement entre certains services sont-elles exactes? Ce système de transfert d'informations est-il unique au sein du ministère des Finances? Pourriez-vous me détailler les systèmes d'informatisation disponibles au sein de votre administration? Avez-vous déjà demandé une évaluation de ces systèmes au sein du ministère des Finances?

08.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur Henry, le système "Workflow contentieux" est utilisé pour gérer et suivre les litiges administratifs et judiciaires en matière d'établissement des impôts sur les revenus et taxes y assimilées, ainsi qu'en matière de TVA.

Comme les agents ont accès à la fois aux dossiers électroniques du litige, mais également aux données y relatives ainsi qu'à des lettres-type de manière à faciliter leurs tâches, il est logique que cet outil de travail ne soit ouvert qu'à ceux amenés à traiter ce type de contentieux et pas à l'ensemble des agents. Ce sont donc les services de taxation de l'administration générale de la Fiscalité (directions des Contributions directes, centres de contrôle et directions de la TVA) et de l'administration générale de lutte contre la fraude fiscale et des administrations centrales qui peuvent l'utiliser.

Je n'ai pas connaissance de problèmes de transmission d'informations entre les services qui traitent le contentieux et ceux du recouvrement, d'autant que le "Workflow contentieux" prévoit des échanges de mails entre ces services.

En outre, les services du recouvrement disposent d'un accès aux données du "Workflow" via une autre application appelée "WF Consults". Tout est donc mis en œuvre pour que l'information circule au mieux entre les personnes qui doivent pouvoir en disposer pour pouvoir assumer leurs tâches quotidiennes.

La conception du système "Workflow contentieux" est assez unique, car les flux décrits permettent de suivre le litige étape par étape, de l'introduction d'un recours administratif jusqu'à la fin du processus judiciaire (tribunal de première instance, appel, cassation, cours de renvoi), en ce compris toutes les questions préjudicielles devant la Cour constitutionnelle et la Cour de justice.

Depuis décembre 2009, le citoyen peut d'ailleurs suivre lui-même les étapes de son litige, via son dossier financier personnel "MyMinfin", et connaître les coordonnées du service et celles de l'agent qui gère son dossier. C'est un fameux service rendu au citoyen. Je me plais donc à souligner ici que, si vous deviez avoir un contentieux, vous pourriez donc le suivre quotidiennement.

Pour le surplus, il m'est difficile, dans une réponse à une question orale, de commenter tous les systèmes informatiques mis au point au sein du département des Finances. Pour n'en citer que quelques-uns: "Tax-on-web" qui remporte un grand succès, sauf à ne pas être détenteur d'un lecteur de carte d'identité électronique; ce qui ne peut être imputable aux services du ministère des Finances. Le dossier "MyMinfin" est un outil remarquable de transparence d'information. Le système "Taxi", système central de gestion des dossiers sous contrôle et analyse par nos agents, permet le traitement des déclarations, les systèmes Vensoc, STIMER.

Je vous invite à visiter le portail du SPF Finances et à découvrir l'ensemble des services en ligne offerts. Vous pourriez aussi le comparer à ceux des autres ministères pour vous faire une juste opinion.

08.03 Olivier Henry (PS): Madame la présidente, ce sera court.

Je connais très bien le système informatique et Tax-on-web; je ne parlais d'ailleurs pas de ce système en particulier.

Visiblement, nous n'avons pas les mêmes informations par rapport aux problèmes de connexion et d'interactivité entre les divers programmes mis en place. Je reviendrai sans doute vers vous avec d'autres précisions.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

09 Question de M. Franco Seminara au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le manque de sécurité du bâtiment de la prison de Mons" (n° 390)

09 Vraag van de heer Franco Seminara aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de gebrekkige beveiliging van de gevangenis van Bergen" (nr. 390)

09.01 Franco Seminara (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, la récente tentative d'évasion manquée à la prison de Mons a une nouvelle fois mis en lumière les lacunes dont souffre le bâtiment pénitentiaire montois. De tels événements démontrent à quel point la prison montoise est trop facilement exposée à des tentatives d'évasion.

Par son arrêt de travail, le personnel s'est surtout mobilisé pour prouver que l'état de la prison montoise nécessite des aménagements urgents.

Depuis plusieurs années, la Régie des Bâtiments a entrepris de rénover et de construire des prisons contribuant à réduire le phénomène de surpopulation et à améliorer les conditions d'hébergement des détenus.

Aujourd'hui, le personnel de la prison demande des mesures de sécurité périphériques renforcées et la finition des travaux au niveau de la pose du filet de sécurité au sommet du mur d'enceinte.

Aussi, monsieur le secrétaire d'État, bien qu'en affaires courantes, je souhaite savoir quelle réponse vous comptez apporter, via la Régie des Bâtiments, au personnel de la prison de Mons en ce qui concerne l'amélioration des mesures de sécurité? Un accord a-t-il été pris avec la direction de la prison pour apporter des réponses rapides et concertées? Pourriez-vous fournir un échéancier clair et net des travaux relatifs à la pose du filet de sécurité au sommet du mur d'enceinte?

09.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Madame la présidente, cher collègue, nous connaissons tous l'état de nos prisons. La Régie est donc amenée à effectuer un certain nombre de travaux et parfois à les accélérer, dans certaines circonstances.

Pour ce qui concerne la prison de Mons, afin de garantir la sécurité lors des transferts des détenus vers le palais de justice, un sas de transit à la sortie de l'établissement a été étudié. Ce projet sera mis en adjudication dans le courant du mois de novembre. Après engagement des crédits, les travaux, estimés à 50 000 euros, pourront être réalisés début 2011.

L'installation du CCTV (closed-circuit television) dans les couloirs est en cours pour le contrôle avec caméras et leur report vidéo au centre de surveillance, pour un montant engagé de 162 987,31 euros.

Une étude pour le placement d'interphones, d'alarmes et de détections d'intrusion dans les halls et couloirs est également en cours. L'installation est prévue pour le second semestre de l'année 2011. L'estimation budgétaire est de l'ordre de 200 000 euros.

Enfin, une étude est en cours pour l'installation d'une détection d'incendie généralisée. Le placement est prévu pour le deuxième trimestre 2011. L'estimation est également de l'ordre de 200 000 euros.

En réponse à votre deuxième question relative aux contacts pris avec la direction, des contacts étroits et permanents existent entre les services centraux et l’administration pénitentiaire, la direction et les services techniques de l’établissement de Mons ainsi que la Régie des Bâtiments, sa direction générale, gestion clients et services Hainaut. Les études, les mesures et les marchés décrits précédemment sont l’exemple de cet échange permanent sur les besoins de la prison pour son fonctionnement et sa sécurité.

Enfin, pour ce qui concerne la pose de filets de sécurité, ce dossier a repris le mardi 19 octobre, comme planifié voici 15 jours. Les travaux sont en cours. L’arrêt de chantier était dû à un autre chantier en cours, à savoir la réalisation d’un voile en béton transversalement au chemin de ronde et la pose d’une double porte pour l’intervention des forces de l’ordre. Le passage d’un élévateur étant interdit à cet endroit pendant ce chantier, la pose des filets a dû être postposée de quelques jours ou semaines. Cette pose de filets est actuellement en cours de finalisation.

09.03 Franco Seminara (PS): Monsieur le secrétaire d’État, je vous remercie pour ces indications. Je suis clairement conscient des problèmes que pose une prison intra-muros, même si les innovations technologiques sont de plus en plus performantes. La proximité avec Warocqué incite à la projection de balles de ping-pong, de balles de tennis, de paquets de frites, ce qui pose un réel problème de fond.

Je comprends toutefois parfaitement la situation, d’autant plus qu’il y a 30 ans, je faisais partie de la Régie des Bâtiments en Hainaut. N’y voyez pas de parti pris. Il se fait simplement que la prison se trouve près de chez moi.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

10 Questions jointes de

- Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le financement par la KBC et BNP Paribas Fortis du projet Theun-Hinboun au Laos" (n° 172)

- Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le financement par la KBC et BNP Paribas Fortis du projet Theun-Hinboun au Laos" (n° 173)

10 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de financiering van het project Theun-Hinboun in Laos door KBC en BNP Paribas Fortis" (nr. 172)

- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de financiering van het project Theun-Hinboun in Laos door KBC en BNP Paribas Fortis" (nr. 173)

10.01 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, voilà déjà six mois que j'ai déposé cette question. Rassurez-vous, je la résumerai. Je suis plus complète dans le document écrit afin que le ministre des Finances comprenne exactement la situation sur place.

Le Laos, pays régi par un système communiste, est ouvert à l'économie de marché depuis 1989. Il s'est engagé dans l'octroi, à grande échelle, de concessions industrielles, mais surtout dans la construction de barrages via la cession de terrains à des investisseurs étrangers, puisqu'il n'a pas la capacité de le faire.

Six grands barrages sont officiellement en construction et 12 sont en planification. Ces concessions sont consenties à des prix largement inférieurs aux taux en vigueur dans les pays voisins. De manière pratique, ces projets ne procurent quasiment pas d'emplois locaux, au contraire, ils s'accompagnent de déplacements de populations de villages, de pertes de terres, de paupérisation, de déforestation de forêts primaires, etc. Je vous passe les conséquences, même si elles sont très graves pour les populations qui y vivent.

Il s'avère que la KBC ainsi que BNP Paribas financent depuis 2008 le projet Theun-Hinboun Expansion, qui consiste à élargir, à étendre le barrage déjà existant, ce qui ne va pas sans poser de graves problèmes au niveau local.

La KBC et BNP Paribas ont été interpellées à ce sujet par différentes ONG à savoir Bank Track et International Rivers, lesquelles précisent qu'il importe de respecter les Equator principles. Il s'agit de principes internationaux, sur lesquels les banques se basent pour un développement un minimum respectueux de l'environnement, du développement durable, des populations locales avec toute une série d'engagements.

Je ne détaillerai pas la page entière d'engagements non tenus. Par conséquent, énormément de problèmes se posent sur ce projet, à tel point que BTMU Japon, Fortis Royaume-Uni, ING Hollande et Calyon France se sont désinvestis du projet.

Ce projet ne respectait en effet pas du tout les accords internationaux repris dans les Principes Équateur (Equator Principles).

Au vu de ces résultats, monsieur le secrétaire d'État, je m'interroge sur le projet d'extension et sur l'investissement de la KBC mais surtout de la banque BNP Paribas Fortis dans un tel projet.

Quelle est votre opinion? Avez-vous des informations complémentaires? Je sais qu'il y a eu des échanges de courriers avec KBC mais moins avec BNP Paribas. Or, comme nous avons un certain pouvoir d'influence au sein de cette dernière, j'aurais aimé savoir si vous pouviez intervenir auprès d'elle.

La présidente: Monsieur le secrétaire d'État, si votre réponse est longue, il faudra également la résumer.

10.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Madame la présidente, j'ai des éléments de réponse qui relèvent, d'une part, de BNP Paribas et, d'autre part, de KBC.

En ce qui concerne BNP Paribas Fortis, ce n'est pas elle qui est impliquée dans le financement du projet Theun-Hinboun Expansion mais bien BNP Paribas qui l'est depuis 2008. C'est une société anonyme de droit français. Je ne suis donc pas en mesure de répondre à la question posée. Notons néanmoins que BNP Paribas a déjà démenti les diverses allégations par des courriers publics. Telle est la position officielle de cette société de droit public français.

Par ailleurs, il est intéressant de noter que, depuis novembre 2009, trois institutions financières de développement financent ce projet. Il s'agit du groupe français Agence française de développement Proparco, la Deutsche Investitions- und Entwicklungsgesellschaft mbH et la Nederlandse financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden. Ces institutions ont effectué au préalable une analyse rigoureuse du respect des normes sociales et environnementales du projet. Leur décision de cofinancer ce projet, après une analyse approfondie, reflète les hautes normes appliquées à ce projet et la crédibilité qu'elles accordent aux engagements pris par les développeurs de ce projet.

Quant à KBC, elle confirme qu'elle participe au consortium de prêt international visant à financer le projet d'extension de la centrale hydroélectrique de Theun-Hinboun au Laos. Bien qu'elle soit liée par des accords de confidentialité – ce qui est monnaie courante dans les relations financières et commerciales de ce type –, KBC entend clarifier sa position.

Dans le cadre de sa politique d'investissement et d'octroi de crédits, KBC adhère à des principes très stricts de durabilité et de responsabilité sociale. Les activités illégales, criminelles, socialement inacceptables, les infractions aux droits de l'homme, etc., sont exclues systématiquement de tout financement par KBC. Tous les dossiers de financement de projets dans lesquels KBC est engagée doivent être conformes aux Principes Équateur.

La participation de KBC au projet hydroélectrique est motivée par l'opportunité qu'il représente pour le développement autonome du Laos. KBC se réjouit d'ailleurs que les trois sociétés d'investissement international que je viens de vous citer participent également à ce projet. Cela constitue pour elle une garantie de sérieux.

KBC a signé les Principes Équateur en 2004. Elle accorde donc beaucoup d'importance au respect de ces directives. Elle a réalisé un audit très approfondi de ce dossier avant de s'y engager. L'audit comprenait l'examen de tous les risques environnementaux et sociaux, ainsi qu'une étude de mitigation. Cet audit a amené KBC à la conclusion que le client avait correctement évalué les différents impacts du projet sur la population locale et l'environnement et qu'il avait établi un plan correct de relogement et de développement social élaboré au bénéfice des populations concernées.

KBC connaît les questions qui sont soulevées par les diverses ONG auxquelles vous faites référence. Elle les prend très au sérieux, mais elle a aujourd'hui le sentiment que le promoteur du projet s'engage d'une manière suffisamment crédible au niveau des engagements qu'il a pris. Toutes ces informations figurent dans une série de documents, dont ceux se trouvant sur le site www.thpclaos.com que vous connaissez peut-être; vous y trouverez les courriers des ONG ainsi que les réponses qui leur sont données.

KBC prend donc ces préoccupations en considération. Elle est très sensible à l'impact des projets sur les populations locales et sur l'environnement. Mais le bilan difficile qu'elle a dû faire quant aux aspects positifs et négatifs reste favorable à ce projet. Elle a donc décidé de maintenir le financement de ce dernier.

10.03 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour ces réponses que j'attendais depuis un bon bout de temps. Je les transmettrai car des Belges qui travaillent sur ce dossier sont précisément repartis hier au Laos. Je leur ferai parvenir vos réponses.

J'entends bien vos précisions sur les trois nouvelles agences d'investissement et de développement qui se sont investies dans le projet. Je sais aussi que la GTZ, la coopération au développement allemande, dénonce depuis très longtemps cette extension du barrage et a écrit des courriers la dénonçant. Il y a donc matière à débattre et des intérêts différents de part et d'autre.

Dernière chose au sujet de la KBC: ce que les ONG regrettaient amèrement, c'est que le test de validité de ces principes de l'Équateur ont été réalisés par des experts dont l'indépendance par rapport à la KBC n'était pas établie. Cette difficulté a été soulignée par les ONG dans les échanges de courrier, la KBC répondant il est vrai très souvent. Je sais également que certains médias belges se sont rendus sur le terrain pour y constater de visu ce qu'il s'y passait.

10.04 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: La KBC me transmet aussi que son analyse a été réalisée d'après des visites et interviews sur place menées par des consultants externes indépendants, des spécialistes environnementaux. Chacun jugera différemment leur degré d'indépendance mais la KBC les estime indépendants de ses intérêts à elle.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

11 Question de M. Alain Mathot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'Inspection spéciale des impôts" (n° 391)

11 Vraag van de heer Alain Mathot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de Bijzondere belastinginspectie" (nr. 391)

11.01 Alain Mathot (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d’État, nous avons reçu dernièrement le rapport de la Cour des comptes concernant l'organisation et le fonctionnement de l’ISI qui, je le rappelle, est notamment chargée de lutter contre la fraude fiscale grave et organisée. Ce rapport met en lumière le fait que les effectifs ne sont pas ceux espérés par la réforme Coperfin du ministre en charge, puisqu’il manque, selon le rapport, 21 % de collaborateurs pour atteindre le nombre prévu de 622 agents.

J’ai relevé deux problèmes dans ce rapport. Le premier c’est que les agents travaillant à l’ISI sont en réalité généralement détachés d'autres services et peuvent donc, à tout moment, retourner dans le service par lequel ils sont rentrés dans l’administration. Le second, c’est que des formations sont organisées et proposées aux membres de l’ISI, mais que ces formations ne sont pas obligatoires. Cela se fait en fonction du bon vouloir des agents détachés. Dès lors, il n'existe pas de politique systématique de formation continue qui identifierait les besoins ou les lacunes des différents collaborateurs.

Mes questions sont multiples.

Pourquoi n’allons-nous pas vers une nomination des membres du service de l’ISI? Pourquoi continuer à les détacher? Quelle est la proportion des agents détachés et nommés au sein de cette administration?

Pourquoi ne pas organiser des mises en compétition, suivant des critères de sélection préétablis, comme pour les autres services?

Pourquoi n'y a-t-il pas de politique de formation systématique? Ne pensez-vous pas que, dans un tel service, il serait normal – et même primordial – que les formations soient poussées et précises en matière de lutte contre la grande fraude fiscale, d’autant que conserver des agents permet d’accroître leurs connaissances?

On a étudié l'ensemble des mécanismes qui sont souvent très spécifiques et poussés et qui ne cessent d’évoluer. Il est clair que la connaissance acquise avec les années est quelque chose de fondamental. Or si les agents subissent un turnover important, cette connaissance et ces "trucs" que l’on peut déceler dans les différentes fraudes organisées – qui sont, je le rappelle, assez nombreuses – sont perdus.

Enfin, les formations que vous proposez sont-elles spécifiquement axées sur la lutte contre la grande fraude fiscale ou font-elles partie de packages proposés à l'ensemble des fonctionnaires, tous services confondus?

11.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur Mathot, depuis sa création en 1979, l'Inspection spéciale des impôts est composée d'agents mis à sa disposition et venant des autres administrations du SPF Finances: l'AFER, le recouvrement, les douanes et accises, etc. Cette diversité a d'ailleurs permis une approche polyvalente de la mission qui lui incombe, à savoir la lutte contre la grande fraude fiscale organisée. Certains de ses fonctionnaires suivent parfois des formations et des spécialisations. Ils travaillent en équipe et se renforcent mutuellement dans des dossiers aux ramifications complexes. Mais vous avez analysé tout cela en d'autres lieux.

Actuellement, seuls cinq fonctionnaires sont nommés au sein de l'ISI même, tous les autres le sont dans leur administration de base. Admettons qu'un fonctionnaire des douanes passe une partie de sa carrière à l'ISI puis réintègre le service des douanes, il n'a rien perdu. Ce qu'il a appris en travaillant à l'ISI lui sera profitable. L'administration n'a globalement rien à perdre à la mise en commun de gens qui ont acquis des compétences particulières. Elle conserve ses capacités d'enquête, de suivi des dossiers et de lutte contre la fraude.

Lorsque l'arrêté ministériel d'exécution de l'arrêté royal du 3 décembre 2009 organique des services opérationnels du SPF Finances sera pris, l'ISI deviendra alors une administration générale autonome. Cela permettra à son management de mener une politique propre en matière de personnel, y compris en termes de recrutement, de promotion et de formation de collaborateurs répondant à un profil spécifique.

Cet arrêté ministériel était en préparation.

Notez que, jusqu'à présent, la mise à disposition de fonctionnaires de l'ISI se fait sur base d'une procédure reprenant un appel aux candidats, un registre de candidatures et d'entretiens de sélection par un jury composé d'un collège de fonctionnaires généraux.

Cette procédure a été décidée en 1979, principalement au motif qu'il s'agissait à l'époque d'une petite administration comparée aux autres. Cette procédure restera d'application jusqu'à la création par l'arrêté ministériel évoqué ci-dessus de l'administration générale de la lutte contre la fraude fiscale.

En dehors des formations générales que suivent et que peuvent suivre tous les fonctionnaires du département, les fonctionnaires actuellement à l'ISI sont encouragés à suivre des cours plus spécifiques qui touchent chacun à leur domaine d'action. Il leur est également possible de participer à des formations et séminaires, aussi bien en Belgique qu'à l'étranger, tant dans le secteur public que privé, sur des sujets précis qu'ils choisissent, comme la fiscalité internationale, le droit pénal, le blanchiment, les techniques d'e-audit, etc.

De plus, il est prévu que les agents qui ont suivi une formation spécifique partagent leurs nouvelles connaissances avec leurs collègues par le biais de cours internes, de réunions de travail ou de séances partagées. Il est évident que ces possibilités de formation et de partage de connaissances continueront à être développées et étendues au sein de l'ISI.

Je puis également vous confirmer que, lors du dernier séminaire stratégique de la Direction du SPF, il a été abordé comme sujet prioritaire la mise en place d'un vrai cycle de formation pour tous les fonctionnaires de l'ISI en fonction de leurs nécessités opérationnelles.

11.03 Alain Mathot (PS): Monsieur le secrétaire d'État, quand passera cet arrêté ministériel en préparation?

Je comprends bien la réflexion: on a organisé l'ISI avec des gens provenant de divers services. Mais on était en 1979, cela fait longtemps! On se rend quand même compte, tout comme la commission l'a démontré, de la nécessité de la lutte contre la fraude. Or l'ISI est un des bras armés dans cette lutte.

Il est donc bizarre que cette partie de l'activité du SPF Finances n'ait pas de capacités propres. On présente au personnel des formations auxquelles ils sont encouragés à participer. Une obligation à les suivre me paraîtrait utile et il faudrait que les formations soient spécifiquement orientées vers la lutte contre la fraude.

Bien sûr, de manière générale, le SPF ne perd pas la capacité des gens lorsqu'ils quittent le service pour retourner aux douanes ou autres services, mais ils ne sont plus présents dans le service de l'ISI. Il faudra alors récupérer quelqu'un, le reformer à des techniques particulières au service.

Je suis ravi d'entendre qu'on se préoccupe d'un arrêté ministériel. Quand sera-t-il déposé? Prévoit-il un cadre de nomination précis au niveau de l'ISI? Prévoit-il, comme le recommandait la commission de lutte contre la fraude fiscale, de nouvelles compétences pour l'ISI, notamment des capacités de perquisition?

Cela fait quelques années que j'interroge le ministre en charge et on me répond toujours qu'on fera ou qu'on est en de train de préparer. J'attends d'ailleurs toujours la sortie sur le secret bancaire! Il n'y a toujours pas de texte!

11.04 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Les affaires courantes ont interrompu le cours de plusieurs projets.

En ce qui concerne l'arrêté ministériel, vous me prenez à froid. Je ne suis pas sûr de pouvoir vous répondre intégralement car il y a une imbrication de l'ensemble des arrêtés à prendre pour assurer toutes les nominations. Il y en a d'ailleurs encore l'un ou l'autre à prendre avant d'arriver à celui qui vous intéresse. Vous connaissez les difficultés rencontrées pour faire aboutir une série d'opérations de mise en place de l'administration telle que nous la souhaitons.

Si vous me posez une question plus précise, je prendrai le temps de vous fournir une réponse complète à ce sujet.

11.05 Alain Mathot (PS): Dois-je revenir avec la même question?

La présidente: Peut-être pas avec la même mais avec une question plus précise à propos du délai.

11.06 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Le délai dépendra des étapes précédentes.

11.07 Alain Mathot (PS): Peut-on obtenir une copie de cet arrêté ministériel puisqu'il est prêt?

11.08 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Je n'ai pas coutume de distribuer des arrêtés ministériels avant que le ministre ne les adopte.

La présidente: (…)

11.09 Alain Mathot (PS): Bref, je n'ai pas de réponse à ma question et on continue comme avant tant qu'il n'y a pas d'arrêté ministériel!

11.10 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Il a bien été décidé de donner un cadre spécifique aux services de l'ISI, de modifier la situation de 1979. À l'époque, c'était une petite administration qui fonctionnait avec des agents détachés. Il a été décidé de passer à la création d'une administration générale contre la fraude fiscale. L'étape administrative est la prise d'un arrêté ministériel qui, lui-même, est articulé dans une série d'autres arrêtés à prendre.

Je vous signale qu'il y a toujours une situation transitoire au sommet même de l'administration, qui est suspendue aux affaires courantes et qui a stoppé une série de prises de décisions organisées pour mettre en place la nouvelle administration des Finances.

Du fait du gouvernement en affaires courantes, les décisions relatives à l’organisation ou aux projets que vous évoquez sont suspendues depuis un certain temps.

La présidente: Ce matin, le ministre des Finances nous a dit que, pour les trois nominations pour lesquelles un recours a été introduit, il avait proposé au gouvernement que la motivation des candidats reçus et évincés puisse être faite en période d’affaires courantes. Il attendait la réponse des autres membres du gouvernement. C’est l’information qui nous a été transmise ce matin par rapport à une disposition que M. Clerfayt présente comme étant une étape nécessaire pour la suite.

Si vous souhaitez obtenir une réponse plus spécifique quant à l’échelonnement des tâches, vos questions doivent être plus précises.

Votre conclusion était claire mais je tenais à vous communiquer l’information que nous avons reçue ce matin.

C’est donc une affaire à suivre!

11.11 Alain Mathot (PS): Madame la présidente, je ne manquerai pas de poser une nouvelle question sur le sujet.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

12 Questions jointes de

- Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'état déplorable des bâtiments de la prison de Forest" (n° 431)

- Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'état de la prison de Forest" (n° 581)

12 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de erbarmelijke staat van de gebouwen van de gevangenis van Vorst" (nr. 431)

- mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de toestand van de gevangenis in Vorst" (nr. 581)

Le président: Mme Lalieux n’est pas présente.

12.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik heb een vraag over de slechte staat van de gevangenisgebouwen, wat bijdraagt tot de onrust die er regelmatig heerst. Ook de overbevolking en de accommodatie geven spanningen.

Het meest recente voorbeeld is de situatie van de gevangenis van Vorst, een van de oudste en – eufemistisch gesteld – minst comfortabele van alle gevangenissen. Er wordt gevreesd dat de hele B-vleugel zal moeten worden ontruimd. De verzakking van de vloer is zwaarder dan gedacht, met het risico dat er een transfer van gevangenen nodig zal zijn. Het gaat echter niet alleen over die gevangenis, maar ook over andere. Daarom zal ik mijn vraag wat opentrekken. Minister De Clerck is hierover ook al ondervraagd, maar minister Reynders is verantwoordelijk voor de gebouwen. Dus is het belangrijk dat ook hij daarover wordt ondervraagd en op zijn verantwoordelijkheid wordt gewezen.

De inspectie in Vorst gaf vier problemen aan: het ontbreken van sanitaire voorzieningen, de verzakking van de vloer, de staat van de douches en de aanwezigheid van schimmels. Ook de voedselinspectie en andere inspecties zijn er geweest.

Mijn vraag is dus ruimer dan alleen Vorst. Wat is er eigenlijk sinds 2007 vanuit de Regie der Gebouwen geregeld gebeurd voor een goed onderhoud van de gevangenissen? Dat is toch ook een belangrijk punt. Welke budgetten waren daarvoor uitgetrokken? Indien zij waren ingeschreven, waarom werden zij niet aangewend? Waaraan zijn zij dan wel besteed? En zo niet, waarom werden zij niet besteed?

Specifiek met betrekking tot Vorst, welke maatregelen hebt u genomen voor de hoogdringende renovatie? Uit het antwoord van minister De Clerck heb ik immers onthouden – ik citeer: “De Regie heeft beloofd dat de werken op tijd zullen worden uitgevoerd en dat zij een afspraak zal maken met de inspectie om een sluiting te vermijden”. De deadline is 17 november, had ik begrepen. Is dat in orde? Er resten nog een paar dagen.

12.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mevrouw de voorzitter, in de drie Brusselse gevangenissen, Sint-Gillis, Vorst en Berkendael, zijn diverse onderhouds- en renovatiewerken uitgevoerd.

De totale budgettaire investering vanaf 2007 bedraagt momenteel voor Sint-Gillis 7 429 153 euro en voor Vorst en Berkendael, dat is één gebouw, 797 800 euro.

De belangrijkste werken betreffen de grondige renovatie van vleugel B in Sint-Gillis voor circa zes miljoen euro. Dat project is gestart in 2009 en is momenteel in de afwerkingfase.

De nodige budgetten werden gepland en ingeschreven. Ze werden wel degelijk aangewend in het kader van de geplande prioritaire werken.

Op uw derde vraag heb ik al een antwoord gegeven.

Voor de onverwachte problemen van de vleugel B van de gevangenis te Vorst ten gevolge van een lek in het ondergronds watercircuit zijn onmiddellijk de nodige maatregelen genomen. De herstellingswerken zijn momenteel in uitvoering.

Ik wens op te merken dat de problematiek van de vele kakkerlakken in de gevangeniskeuken een probleem van hygiënische aard is. Een aanpak daartoe ressorteert niet onder de bevoegdheid van de Regie der Gebouwen.

De contacten met de brandweer zijn noodzakelijk en frequent, tijdens de studiefase en de uitvoeringsfase van de renovatiewerken en de ingebruikname. Onder andere voor het project in vleugel B in Sint-Gillis is er een permanent overleg.

Ik kan u ook meedelen dat op vrijdagnamiddag 22 oktober, ook met het management van de Regie der Gebouwen, de situatie ter plaatse nogmaals samen met de gevangenisdirectie werd geëvalueerd en er concrete werfafspraken werden gemaakt.

Vooreerst moet vermeld dat niet de hele vleugel werd ontruimd. In eerste instantie werden vijf en daarna nog eens twaalf cellen ontruimd, om bepaalde werken toe te laten. De cellen kunnen na de herstelling heringenomen worden.

De herstellingen zijn aan de gang en zullen voor 17 november worden beëindigd.

Op enkele aangegeven plaatsen zullen de verzakkingen worden hersteld. Het heeft echter geen zin om de hele vloer eruit te halen en te vervangen.

De vloer van de vuilstortplaats werd er reeds uitgehaald en men werkt momenteel aan de ondersteuning en de fundering van de uitstortbakken. Men wacht op een onderdeel om de oude waterleidingen te herstellen. Eind volgende week verwacht men die stukken en kan er voort worden gewerkt. Die werken zouden normaal gezien ook voor 17 november moeten worden beëindigd.

De risico’s op termijn voor soortgelijke situaties zullen hierdoor kunnen worden verminderd. Wij kunnen uiteraard niet uitsluiten dat er nog onverwachte gebeurtenissen, lekken en dergelijke, plaats kunnen grijpen. Hierdoor dient men zeer grondige renovaties tot op het bot uit te voeren. Hiervoor dienen de vleugels voor een lange periode te worden ontruimd.

12.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de staatssecretaris, ik hoop dat ik uit uw antwoord een geruststelling mag begrijpen en dat de werken tegen de 17^de klaar zullen zijn. Tegelijk hoor ik ook wel de nodige reserve in uw antwoord: het is een oud gebouw, wij weten niet wat er nog kan gebeuren en wij willen niet te veel investeren, omdat er een nieuwe gevangenis in Haren gepland is. Ik blijf het dossier echter wel belangrijk vinden. Ik hoor zeggen dat vroeger de nodige werken zijn verricht, maar het is niet altijd even duidelijk wat die werken zijn. Het blijven vaak onduidelijke antwoorden.

Daarom wil ik er toch de nadruk op leggen dat men de nodige voorzichtigheid en vooruitziendheid aan de dag moet leggen. De gevangenis in Haren zal er binnen het jaar nog niet staan. Men moet toch zorgen voor menswaardige omstandigheden, ook in dergelijke gevangenissen. Ik weet wel dat u niet de bevoegde minister bent, maar ik geef dat toch hier mee.

12.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: De beste oplossing is natuurlijk om een nieuwe gevangenis te bouwen. De betreffende gebouwen zullen niet lang meer comfortabel zijn. Uiteraard moeten we de noodzakelijke werken doen, maar evenmin mogen we aanzienlijk investeren in de oude gevangenissen.

12.05 Sonja Becq (CD&V): Dezelfde les geldt ook voor alle andere gevangenissen.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

13 Vraag van de heer Karel Uyttersprot aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de nieuwe overheidsdrukkerij Fedopress" (nr. 462)

13 Question de M. Karel Uyttersprot au ministre pour l'Entreprise et la Simplification sur "la nouvelle imprimerie publique Fedopress" (n° 462)

13.01 Karel Uyttersprot (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, in januari 2010 werd door de vicepremier en minister van Financiën Didier Reynders een openbare aanbesteding goedgekeurd voor een bedrag van 18 miljoen euro voor de investering in een nieuwe overheidsdrukkerij – Fedopress – die vanaf 2012 drukwerk zal afleveren voor zowel de federale overheidsdiensten als, en zo staat het in het lastenboek, voor bedrijven en particulieren.

Wij lezen dat op pagina 12 van het lastenboek. Daar staat dat er een introductie komt van een print-on-demandconcept waarbij zowel interne –ambtenaren en diensten – als externe –belastingplichtigen, particulieren, fiscaal deskundigen en firma’s – beroep zouden doen.

U weet dat de drukkerswereld een sector in moeilijkheden is. Het is een sector die voornamelijk bestaat uit familiale bedrijven. Om u een idee te geven, in 2008 gingen 49 drukkerijen in faling en in 2009 54.

Ik ben absoluut niet tegen een efficiëntere overheid, maar heb toch wel een aantal vragen.

Ten eerste, waarom plant men bovenop het interne drukwerk ook nog het werken voor externen zoals particulieren en bedrijven, en concurreert men aldus van overheidswege met de particuliere sector?

Ten tweede, werd er voor Fedopress een businessplan opgemaakt? Werd nagekeken in hoeverre de privémarkt daarop een antwoord zou kunnen bieden in plaats van zelf een investering te doen van 18 miljoen euro?

Ten derde, komen die 18 miljoen euro onze economie effectief ten goede? Zijn het producten van eigen bodem? Zijn de machines van hier afkomstig? Werd de software hier ontwikkeld? Of gaat het om een invoer uit een Europees of niet-Europees land?

Ten vierde, kunt u garanderen dat deze drukkerij een vergelijkbare efficiëntie zal vertonen met de privésector? Dat sluit een beetje aan bij mijn tweede vraag.

Ten vijfde, wie zal die overheidsdrukkerij bemannen? Zullen dat ambtenaren of drukkers zijn? Onder welke cao vallen de personen die in die drukkerij werkzaam zullen zijn?

Ten slotte, als de drukkerij ook commercieel drukwerk doet, valt zij dan ook onder dezelfde verplichting als een private drukkerij, meer bepaald inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen? Is zij onderworpen aan dezelfde btw-reglementering, enzovoort?

13.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Uyttersprot, ten eerste, Fedopress zal enkel intern drukwerk van de federale overheid verzorgen en heeft geenszins de bedoeling om private opdrachten na te streven in concurrentie met de grafische sector. Er wordt nergens in het lastenboek vermeld dat dit zou worden nagestreefd.

Het lastenboek introduceert wel een nieuw concept waarbij de documentatie en brochures van de FOD Financiën niet meer vooraf in grote getallen worden gedrukt, maar slechts worden gedrukt wanneer iemand – dus ook externen – die brochure vraagt. Daar leest u het woord “extern”.

De desbetreffende tekst in het lastenboek luidt als volgt. “De introductie van een print-on-demand-concept waarbij zowel interne (ambtenaren, diensten, enzovoort) als externe (belastingplichtigen, fiscaal deskundigen, firma’s, enzovoort) cliënten via de intra- en internetwebportalen van de FOD Financiën documentatie, publicaties, formulieren enzovoort, zullen kunnen bestellen, impliceert immers dat bepaalde producties die momenteel enkel op het offsetplatform worden geproduceerd, in de toekomst eveneens digitaal moeten kunnen worden aangemaakt.”

Het moge duidelijk zijn dat de externe cliënt, namelijk de belastingplichtige, enkel documenten uitgaande van de FOD Financiën kan aanvragen via Fedopress.

Op uw tweede en derde vraag kan ik het volgende antwoorden. Het is belangrijk om te herinneren aan de basisopzet: het samenbrengen van bestaande drukcapaciteit binnen de federale overheid is essentieel. Het gaat om het beter en efficiënter organiseren van wat intern reeds bestaat. De beslissing van de Ministerraad van 26 september 2009 om in het raam van de hernieuwing van de infrastructuur van de digitale printshop van de FOD Financiën die diensten om te vormen tot een dienst met afzonderlijk beheer, Fedopress, waarop vanaf 2012 alle federale overheidsdiensten een beroep zullen kunnen doen, past dus eerst en vooral volledig binnen het streven naar een kostenefficiënte werking van de overheid.

Sinds 2004 staat de digitale printshop van de FOD Financiën in voor het afdrukken en verzenden van alle – vaak persoonlijke en vertrouwelijke – volumedocumenten van de FOD Financiën, waaronder bijvoorbeeld de aanslagbiljetten of btw-rekeninguittreksels. Heel wat van deze documenten hebben derhalve een vertrouwelijk karakter. Deze centrale printshop betekent een belangrijke efficiëntiewinst voor de administratie, onder andere omdat de opmaak van de af te drukken volumedocumenten centraal gebeurt en er binnen de ontwikkeling van de toepassingen geen printfunctionaliteit meer moet worden ontwikkeld. Dit maakt niet alleen het beheer en onderhoud van de toepassingen eenvoudiger, maar draagt ook bij tot de uniformiteit en herkenbaarheid van de documenten. Jaarlijks worden meer dan 120 miljoen pagina’s afgedrukt aan een snelheid tot 425 pagina’s per minuut.

Daarnaast voorziet de omgeving in de aanmaak van een elektronische versie van ieder document en in de automatische opslag binnen het centrale documentbeheer. Deze elektronische documenten worden door verschillende toepassingen, waaronder My Minfin, benut en zijn een belangrijk element binnen onze doorgedreven en burgercentrische e-governmentstrategie. Deze centralisatie realiseert in een aanzienlijke besparing op de interne werkings-, onderhouds- en investeringskosten en op de portkosten. Daarenboven bracht de uitbouw van een geïntegreerde productieketen een veel grotere flexibiliteit.

Dit alles heeft ertoe geleid dat ook andere overheidsdiensten, waaronder de federale politie, sinds enige tijd gebruik maken van de mogelijkheden van deze digitale printshop voor hun gepersonaliseerde volumedocumenten. De omvorming tot een autonome dienst was dan ook een logische beslissing. Door deze dienst op vrijwillige basis aan te bieden, ter vervanging of aanvulling van de bestaande offsetdrukkerijen van de federale overheid, kan er een verdere efficiëntiewinst worden gerealiseerd, onder andere door een optimale benutting van het systeem en beschikbare expertise, en door de schaalvoordelen inzake totale investerings- en exploitatiekost.

Daarenboven biedt de integratie van de IT-printing en de klassieke drukkerij binnen een digitale oplossing heel wat bijkomende mogelijkheden op het vlak van drukwerk. Het is belangrijk hierbij op te merken dat het de bedoeling is dat de samensmelting uiteindelijk zal leiden tot een verdere rationalisering. Van het totale huidige printvolume van 620 miljoen pagina’s – 120 miljoen digitaal en 500 miljoen offset – zal het geraamde volume evolueren naar 300 miljoen pagina’s waaronder 200 miljoen digitaal en 100 miljoen offset.

Deze evolutie past bijgevolg volledig in het streven naar kostenbesparing, zonder enige negatieve impact op de dienstverlening aan de burgers, integendeel. In het budget 2010 is in een bedrag van 18 miljoen euro voorzien in het raam van het moderniseringsplan Coperfin. De evaluatiecommissie bestudeert momenteel de door de kandidaat-firma’s ingediende offertes. De toekenning van de opdracht zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Ministerraad van 26 november 2010.

Uw vierde vraag. De medewerkers van Fedopress zijn statutaire of contractuele ambtenaren en hun arbeidsvoorwaarden zijn dan ook deze van het federale ambt.

Uw laatste vraag. Zoals reeds aangehaald zal Fedopress geen leverancier zijn van private personen en bedrijven en uitsluitend voor de eigen federale overheidsdienst werken en als dusdanig geen commerciële contacten hebben.

13.03 Karel Uyttersprot (N-VA): Van harte dank voor uw omstandig antwoord. Als ik die getallen hoor, zou ik graag de papierleverancier zijn, maar dat tussen haakjes.

Ik heb een bemerking en een suggestie. U zegt dat het gaat om documenten met een vertrouwelijk karakter. Ik ga daarmee akkoord. Heel wat private drukkerijen drukken ook documenten met een vertrouwelijk karakter en dit zonder enig probleem en al vele jaren lang. Ik geef twee voorbeelden: private drukkerijen die ook obligaties of waardepapieren drukken of de drukkerijen die bijvoorbeeld de jaarverslagen van beursgenoteerde bedrijven drukken, waar ook absolute geheimhouding verplicht is. Dit ter verdediging van de sector.

13.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Dat gaat niet over persoonlijke gegevens als uw aanslagbiljet.

13.05 Karel Uyttersprot (N-VA): Dat is nog niet ingevuld.

Ik heb nog een suggestie die wat te maken heeft met onduidelijkheid en onrust in de sector. Het zou misschien goed zijn als het lastenboek daar expliciet over gaat en vermeldt dat het documenten zijn voor intern gebruik. Zoals u het nu uitlegt is het duidelijker. De discussie en het onbegrip zijn evenwel uit de nota ontstaan. Misschien moet die verduidelijking in het lastenboek worden opgenomen.

13.06 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: (…) Het lastenboek mag niet meer aangepast worden. Wij hebben de offertes gekregen. Een beslissing zal worden genomen op de Ministerraad op 26 november. Volgende keer zullen wij proberen meer expliciet te zijn in het lastenboek.

13.07 Karel Uyttersprot (N-VA): Op de vraag of die 18 miljoen euro onze economie effectief ten goede gaat komen en wie de levering zal doen, hebt u nog geen antwoord gegeven. Ik vermoed dat er weinig Belgische machines bij zijn.

13.08 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: (…)

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

14 Question de M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les recommandations du Comité de stabilité financière" (n° 474)

14 Vraag van de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de aanbevelingen van het Comité voor Financiële Stabiliteit" (nr. 474)

14.01 Guy Coëme (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, le Comité de stabilité financière a été créé l'année dernière par les États qui composent désormais le G20. Selon les affirmations de M. Chin Dong-soo, président de la commission des services financiers, le Comité de stabilité financière s'est prononcé en faveur de grandes orientations qui visent à réguler les très grandes banques accusées d'être à l'origine de la crise financière de 2008/2009. Toujours selon ces indications, les membres du comité auraient trouvé un accord informel qui devrait conduire à des conclusions lors d'une réunion qui a dû se tenir, puisque celle-ci était préparatoire à la réunion du G20 qui se tient demain et après-demain. Ma question pâtit quelque peu du retard pris à pouvoir vous l'exposer.

C'est la raison pour laquelle, même si la Belgique ne fait partie ni de ce Comité de stabilité financière ni du G20, le fait que nous assurions pour l'instant la présidence de l'Union européenne et le fait que des catastrophes financières et économiques provoquées par certaines banques en état de quasi-faillite franchissent les frontières des pays représentés au G20, il me semble important de connaître l'état d'avancement de ce débat.

Comment comptez-vous répondre aux suggestions du président de ce comité? Quelles sont ces avancées importantes qui devraient permettre de mettre en place un nouvel ordre mondial? Quel est l'état d'avancement des travaux 48 heures avant que les grands de ce monde n'en décident pour nous en Asie?

14.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Madame la présidente, le Financial Stability Board est chargé sous l'égide du G20 de développer et de coordonner les initiatives visant à réformer les marchés financiers afin d'assurer une plus grande stabilité financière et de s'assurer que ces réformes sont effectivement mises en œuvre au niveau international et national.

Les travaux prioritaires du FSB en cette matière portent sur les trois points de réforme suivants: le renforcement des normes de solvabilité et de liquidités des établissements de crédit, un traitement spécifique aux établissements financiers de très grande taille qui font courir des risques majeurs à la stabilité des systèmes financiers dans lesquels ils opèrent et enfin l'obligation de conclure les transactions d'instruments dérivés via des associations de clearing (…) (sonnerie gsm) et la création de bases de données pour suivre ce type d'investissements hautement spéculatifs.

Sur le premier point, le renforcement des normes de stabilité, le FSB s’appuie sur les recommandations du Comité de Bâle. Sur la supervision bancaire dite "les normes de Bâle 3", dont je viens de parler en réponse à M. Logghe et qui vient récemment d’être approuvée par le groupe de gouverneurs et les superviseurs bancaires, ces normes prévoient un renforcement très net des exigences en matière de solvabilité, le montant minimal de fonds propres sous forme de capital et réserves étant multiplié par plus de trois par rapport à la norme actuelle. L’introduction de normes minimales en matière de liquidités débutera le 1^er janvier 2013 pour être totalement réalisée à l’échéance du 1^er janvier 2019. Ces normes doivent être appliquées à toutes les banques internationales et, en ce qui concerne les établissements européens, probablement à tous les établissements de crédit. La Banque nationale et la CBFA étant membres du Comité de Bâle, la Belgique a activement participé aux travaux qui ont abouti à la définition de ces nouvelles normes.

Le deuxième sujet touche au traitement spécifique des établissements financiers de très grande taille. Le FSB produira à ce sujet de nouvelles recommandations, également fondées sur les travaux du Comité de Bâle, et les présentera dans quelques instants au G20 qui traite de la problématique des très grandes banques dont les activités doivent être maintenues ou surveillées pour assurer la stabilité financière et le financement de l’économie.

Les recommandations essentielles du Comité de Bâle à ce sujet portent sur les éléments suivants.

1. La nécessité d’imposer à ces établissements "systémiques" des exigences en fonds propres plus importants, à couvrir uniquement par du capital des réserves qui sont des fonds propres de la meilleure qualité. Il s’agit donc d’exigences plus sévères que celles qui pèsent sur les autres établissements actifs sur les marchés.

2. La nécessité de développer des outils "de résolution", permettant, en cas de problème sérieux, de maintenir les activités essentielles pour l’économie de ces établissements, sans perturber le fonctionnement des marchés et sans recourir à des aides publiques. Ces outils peuvent être, par exemple, la possibilité d’utiliser une partie des dettes pour recapitaliser ce type de banques, la possibilité de transférer certaines activités de ces banques vers d’autres entités, donc de démembrer une entité, tout en maintenant son fonctionnement, éventuellement de les nationaliser ou de remplacer leur management.

3. La nécessité d’intensifier et de rendre effective la supervision bancaire sur ces établissements "systémiques". Ce renforcement permettra aux superviseurs de détecter de manière plus précoce les risques du système financier et de prendre des mesures afin d’en réduire l’impact si ceux-ci se matérialisent. En pratique, cela impliquera que les autorités de supervision disposent de plus de moyens, notamment quant à leur pouvoir d’intervention précoce à l’égard de ces acteurs.

Le développement de ces outils dits de résolution et en matière de pouvoir d’intervention précoce des superviseurs est également un domaine dans lequel la Commission européenne est très active. Elle doit nous proposer un nouveau texte à ce sujet dans le courant de ce mois-ci qui devrait donner lieu à une directive. La Belgique présidant l’Ecofin pour l’instant, elle sera peut-être amenée, en cas d’accord, à présenter ce texte à ses partenaires européens.

On notera également que l’approbation récente par le Conseil et le Parlement européen de la directive qui réforme la supervision bancaire au niveau européen, avec la création d’un Comité européen des risques systémiques ayant pour mission de détecter les risques importants auxquels fait face le système financier européen afin de permettre aux superviseurs de prendre les mesures nécessaires de manière précoce, ainsi que la création d’une autorité de supervision bancaire européenne sont également des pas très importants dans la réforme du système de supervision des établissements de grande taille. Cette directive entrera réellement en application au 1^er janvier 2011. C’est un joli succès de la présidence belge! Cela se fait de manière assez concomitante avec ce que les Américains ont voté. Il y a donc une relative coordination internationale tant dans le timing que dans les mesures qui sont mises en place dans les grands centres financiers du monde.

Enfin, en réponse à votre troisième question relative aux éléments dérivés, afin de réduire les risques de contrepartie qui sont liés aux instruments dérivés tels que les options, les swaps, le Financial Stability Board favorisera l’obligation que cette transaction soit conclue au travers d’établissements de clearing, de chambres de compensation.

En vue d’améliorer la transparence sur les marchés, il est également envisagé de créer des bases de données reprenant les informations pertinentes sur les transactions réalisées. La Commission européenne, de son côté, a déjà créé un groupe de travail auquel la Belgique participe activement et a fait une proposition de directive qui a été publiée le 15 septembre 2010 et qui fait l’objet d’un examen par les partenaires européens sous présidence belge.

14.03 Guy Coëme (PS): Monsieur le secrétaire d’État, chacun aura compris que nous sommes à quelques encablures de réunions importantes du G20. Il faut attendre les décisions qui en sortiront. Comme vous tous, j’espère qu’elles seront suffisamment importantes et décisives pour mettre un frein à cette énorme spéculation et à ce gâchis financier, économique et social. Nous y reviendrons à l’occasion du prochain Ecofin ou lors d’une prochaine réunion de commission.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

15 Samengevoegde vragen van

- de heer Servais Verherstraeten aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de kostprijs van het Antwerpse justitiepaleis en het gerechtsgebouw van Gent" (nr. 476)

- de heer Steven Vandeput aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de kostprijs van de nieuwe gerechtsgebouwen in Antwerpen en Gent" (nr. 563)

15 Questions jointes de

- M. Servais Verherstraeten au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le coût des palais de justice d'Anvers et de Gand" (n° 476)

- M. Steven Vandeput au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le coût des nouveaux palais de justice d'Anvers et de Gand" (n° 563)

15.01 Steven Vandeput (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, als nieuwbakken Kamerlid kreeg ik het rapport van het Rekenhof over de nieuwe gerechtsgebouwen van Antwerpen en Gent als een van de eerste documenten in mijn bus. Sta mij toe u te zeggen dat de lectuur ervan bij mij overkwam als las ik een of ander schandaalblad. De conclusies van het Rekenhof over de justitiepaleizen waren immers bijzonder hard, vooral dan over dat van Antwerpen.

Uit het rapport blijkt dat de initiële ramingen steunden op onvolledige informatie en dat er verkeerde uitgangshypothesen – foute inschattingen van netto- en bruto-oppervlakte, te lage kostprijs per vierkante meter, enzovoort – werden gehanteerd. Deze ramingen sloegen bovendien enkel op de bouwkosten en niet op de totale prijs van de projecten, waarvan de draagwijdte zoals achteraf bleek ongelooflijk werd onderschat.

Het vermoeden is dat de design and build-aanpak vanwege de architect – noblesse oblige, want Richard Rogers is een beroemde naam – in Antwerpen aansluitingsproblemen veroorzaakte tussen de verschillende percelen en dat dit een aantal meerkosten met zich bracht. Dit leidde bovendien tot bijkomende rekeningen als gevolg van discussies over de esthetische kwaliteit van de voorgestelde uitvoeringswijze. Ten slotte konden door deze aanpak de contractueel bepaalde strafclausules niet worden toegepast, omdat de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen onvoldoende definieerbaar waren.

Ik kom tot mijn vragen, mijnheer de staatssecretaris, uiteraard vooral over de Regie der Gebouwen.

Waarom zijn in 1996 bij de start van de projecten door de Regie der Gebouwen enkel ramingen gemaakt van de bouwkosten en niet van de overige kosten die nochtans heel goed te voorzien waren?

Erkent u dat de design and build-aanpak tot een aantal problemen heeft geleid, en op die manier onrechtstreeks heeft gezorgd voor een heel belangrijk deel van de meerkosten in Antwerpen? Laten wij wel wezen, wij spreken over een verviervoudiging van de projectkosten.

Is deze aanpak sindsdien nog bij andere projecten gebruikt? Is die nog in gebruik op dit moment? Lopen er vandaag projecten volgens de design and build-aanpak? Worden daar dezelfde problemen geconstateerd?

Tot slot, acht u het opportuun in de toekomst nog van de design and build-aanpak gebruik te maken? Zo ja, welke maatregelen hebben u en de Regie der Gebouwen getroffen om de torenhoge overschrijdingen van de budgetten in de toekomst te voorkomen?

15.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mevrouw de voorzitter, ik begin met de eerste vraag. Op het moment van de goedkeuring, door de Ministerraad, van het justitiepaleis in Antwerpen was er enkel een budgetraming van de bouwkosten beschikbaar. Er was nog geen terrein voor de uitvoering van het project gekozen. Evenmin was er sprake van een architectuurwedstrijd. Er was ook nog geen goedgekeurd behoefteprogramma. Dat is ook een les die uit deze zaak moet worden getrokken.

Bovendien werd de realisatie van het gerechtsgebouw via een erfpachtconstructie vooropgesteld, waarvan de financiële implicaties, onder meer inzake financiering, niet in rekening werden gebracht. Dat betekent dat het enige wat door de Regie der Gebouwen op dat ogenblik benaderend kon worden begroot, de bouwkosten waren.

Ik kom tot de tweede vraag over de design and build-approach. Die werkwijze heeft, met betrekking tot het aspect van de bouwkosten, tot een directe kostenimpact van ongeveer 11,5 miljoen euro geleid, of een verhoging met 7 %. De voornaamste verklaring voor het verschil tussen de oorspronkelijk aangekondigde bouwkosten en de uiteindelijke projectkosten, ligt echter in het aantal en de soort kostenelementen die zijn meegenomen, zoals financieringskosten, ereloon van de architect en scopeveranderingen. Die kosten behoren soms wel en soms niet tot een project, naargelang de studie en het ontwerp binnen of buiten de Regie der Gebouwen gebeuren.

Ik kom tot uw derde vraag. Deze benadering blijkt een specifieke werkwijze te zijn van Engelse architecten en van de heer Rogers in het bijzonder. Gelet op de ervaring, opgedaan bij het gerechtsgebouw van Antwerpen, wordt er door de Regie der Gepouwen op toegezien dat die methode niet of zo beperkt mogelijk wordt toegepast. Ik heb geen weet van grote projecten die op dit ogenblik volgens die methode worden gerealiseerd ergens anders in België.

Ik kom tot uw laatste vraag. De Regie is zich ervan bewust dat die methode niet de basismethode kan zijn om een project te realiseren. Vooraleer een project start, moet de scope van het project gekend zijn. Die moet in de mate van het mogelijke ook bevroren blijven tijdens de uitvoering van het project. Ook het gebruik van te veel percelen in een project geeft aanleiding tot dit soort problemen. Wij hebben dus onze conclusies getrokken uit deze zaak.

15.03 Steven Vandeput (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw zeer duidelijk antwoord.

De verantwoordelijkheid ligt volgens mij inderdaad gedeeltelijk bij de oorsprong van het project. Men heeft de Regie der Gebouwen blijkbaar gevraagd om een kostenraming te maken voor een onbestaand project, voor een droom. Dan stel ik mij vragen bij de destijds daarvoor bevoegde politieke verantwoordelijke.

Ik kan moeilijk geloven dat van de totale meerkosten slechts 7 % het gevolg zou zijn van het slecht aansluiten van die verschillende percelen. Als men u dat zo meedeelt, zal ik mij echter daarbij moeten neerleggen.

Ik hoop in elk geval dat de Regie der Gebouwen zich in de toekomst streng zal houden aan wat zij zichzelf oplegt. Dat is misschien een aanbeveling aan de minister als voogdijoverheid, en aan de Regie zelf om effectief te weigeren mee te werken aan een project waarvan de scope niet duidelijk gekend is.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

16 Vraag van de heer Peter Logghe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het depositogarantiefonds en de Belgische verzekeringsmaatschappijen" (nr. 501)

16 Question de M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le fonds de garantie des dépôts et les compagnies d'assurances belges" (n° 501)

16.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de staatssecretaris, op het moment dat de financiële crisis op haar toppunt zat, werd door de Belgische regering besloten om het depositogarantiefonds uit te breiden, zodat de Belgische spaarder – u herinnert zich de zaak Kaupthing bank – voortaan tot 100 000 euro verzekerd was van zijn spaargeld, theoretisch dan toch. Als alle banken over kop gaan, heeft men uiteraard bijlange niet genoeg om alle spaarders tot 100 000 euro uit te betalen.

De Belgische regering besloot, ondanks protest uit verzekeringshoek, om deze maatregel ook door te trekken naar de verzekeringsmaatschappijen en die ook te laten betalen voor het depositofonds. Die bijdrage kost de verzekeraars toch 150 miljoen euro, naar alle waarschijnlijkheid een bedrag dat ook zal worden doorgerekend naar de verzekerden, de klanten van onze maatschappijen. Dat valt te vrezen.

Mijn vragen zijn de volgende.

Was die bijdrage echt nodig? Sinds de jaren 70 van vorige eeuw is geen enkel verzekeraar over kop gegaan. Die verzekeraars zitten ook met garanties die zij moeten bieden aan de klanten. Ik denk dat zij toch stevig in het zadel zitten. Geen enkele verzekeraar is failliet gegaan.

Door de globalisering is het aantal grote verzekeraars in België geslonken tot ongeveer 15 groepen. Die zijn zo groot dat bij een faillissement van één van hen het mede door hen opgebouwde depositofonds bijlange niet alle verzekerden zal kunnen vergoeden. Was het niet eerder een begrotingsmaatregel dan het opbouwen van een garantie voor de verzekerden?

Verzekeringsmaatschappijen zijn nu reeds verplicht om hun financiële verplichtingen langs alle kanten in te dekken. Zij beleggen dat voor een deel in onroerend goed zodat het eigenlijk ondenkbaar is dat een verzekeringsmaatschappij ooit beroep zou moeten doen op dit depositofonds. Waarom laat men die verzekeringsmaatschappijen een bijdrage betalen in het depositofonds als de kans dat ooit een verzekeraar beroep zou moeten doen op dat depositofonds toch vrij theoretisch is?

Als ontslagnemend staatssecretaris zal u niet veel licht in de duisternis kunnen doen schijnen over politieke maatregelen. Ik weet dat maar vraag het toch. Wordt eraan gedacht om de bijdrage van de verzekeringsmaatschappijen in de toekomst af te schaffen of te verminderen?

16.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Ten eerste, in een periode van financiële crisis is het de betrachting van de regering om het vertrouwen in het financiële stelsel te versterken en de financiële stabiliteit te vergroten. Dit vereist een drievoudig beleid, financieel toezicht, crisispreventie en crisisbeheer.

Het Bijzonder Beschermingsfonds past in een efficiënt crisisbeheer. Dit crisisbeheer kan slechts succesvol zijn indien men a priori in een volledig gereglementeerd opvangnet heeft voorzien. Het spreekt voor zich dat het onmogelijk is om dit systeem in werking te stellen op het ogenblik waarop het probleem zich daadwerkelijk voordoet. Het gegeven dat er sinds de jaren 70 van de vorige eeuw geen enkele verzekeraar failliet is gegaan doet niets ter zake. De economische situatie is immers sindsdien totaal gewijzigd en de wetgeving dient zich aan te passen aan de steeds verder evoluerende samenleving. Bovendien heeft het recente verleden uitgewezen dat het onmogelijke soms niet zo onrealistisch blijkt te zijn. De moeilijkheden bij de groepen van verzekeringsbanken zoals Fortis, Dexia, KBC of Ethias hebben aangetoond dat faillissementen in deze sector niet uitgesloten zijn.

Ten tweede, het systeem zoals dit door de wet is voorzien kan wel degelijk alle verzekerden vergoeden ingeval van het in gebreke blijven van een verzekeringsinstelling, dit ongeacht de grootte ervan. Het Bijzonder Beschermingsfonds wordt gespijsd met de bijdragen die de verzekeringsmaatschappijen, banken en beleggingsfondsen jaarlijks dienen te betalen. Ingeval de activa van dit fonds niet zouden volstaan op het ogenblik waarop er een betaling dient te gebeuren is er voorzien dat de Deposito- en Consignatiekas de nodige gelden zal voorschieten. Op deze wijze wordt een daadwerkelijke vergoeding van de gedupeerde verzekerden gewaarborgd. Dit voorgeschoten bedrag zal vervolgens aangezuiverd worden met de later te betalen bijdragen.

Ten derde, in een eerste periode tot 31 december 2010 konden de verzekeringsmaatschappijen vrijwillig bij het Bijzonder Beschermingsfonds aansluiten. Dat is wat Ethias heeft gedaan. Dit toont aan dat men er binnen de sector zelf van uitgaat dat het niet ondenkbaar is dat een verzekeringsmaatschappij een beroep zou doen op het Bijzonder Beschermingsfonds.

Ten vierde, bij de uitwerking van het KB van 14 november 2008 waarbij het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekering werd opgericht en waarbij het bedrag van de bijdrage werd bepaald, heeft een werkgroep, onder meer bestaande uit leden van de Deposito- en Consignatiekas, de algemene administratie van de Thesaurie, Febelfin, de Nationale Bank, de commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en het Beschermingsfonds, de criteria bepaald voor de berekening van de bijdrage.

De bedoelde bijdrage bedroeg aanvankelijk 0,005 van de inventarisreserves, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteiten van de beschermde contracten.

De programmawet van 23 december 2009 heeft voormelde berekeningswijze gewijzigd, zodat de bijdrage voor de verzekeringsondernemingen vanaf 1 januari 2011 0,15 % van het bedrag van de inventarisreserves op 30 september van het voorgaande jaar zal bedragen.

Het ligt niet in de bedoeling de bijdrage van de verzekeringsmaatschappijen te verlagen of te schrappen. De toekomst zullen wij echter nog moeten afwachten.

16.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord, dat evenwel een dubbel gevoel achterlaat.

Mijnheer de staatssecretaris, door de naam Ethias te noemen – een maatschappij die op vrijwillige basis bijdragen heeft betaald –, toont u immers onmiddellijk gedeeltelijk mijn gelijk aan of onderschrijft u aldus mijn stelling dat financieel voorzichtige verzekeringsmaatschappijen en financieel conservatief opererende verzekeringsgroepen premies betalen en tegelijkertijd beseffen dat zij zodoende geld storten in een kas waarop zij nooit een beroep zullen moeten doen.

Het voorgaande heeft Ethias niet gedaan. Voornoemde maatschappij heeft zich niet even voorzichtig opgesteld. U weet net zo goed als ik dat zij bepaalde circuits is beginnen te financieren.

Ik bedoel daarmee dat een voorzichtige verzekeraar hier het gelag betaalt van de maatschappijen die de regels ter zake niet al te nauw hebben genomen.

Wij volgen het dossier op. Ik dank u voor uw antwoord.

16.04 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: (…).

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

17 Question de M. Alain Mathot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les licenciements chez Dexia et la déduction d'intérêts notionnels" (n° 522)

17 Vraag van de heer Alain Mathot aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de ontslagen bij Dexia en de notionele interestaftrek" (nr. 522)

17.01 Alain Mathot (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d'État, comme pour la précédente, j'aurais préféré poser ma question au président du MR. Je suppose que vous pourrez donner les réponses adéquates.

Voilà deux ans, en pleine crise financière, une aide de 3 milliards d'euros a été libérée par les autorités belges – État fédéral, Régions et communes belges présentes au sein du Holding de la banque franco-belge Dexia – pour sauver les banques "qui ne tombent jamais en faillite".

Pourtant Dexia a annoncé à la rentrée un nouveau plan de licenciement massif touchant à nouveau les travailleurs belges. Les deux précédentes restructurations avaient conduit à la perte de 1 500 emplois chez Dexia en Belgique, qui ne comptait déjà plus à l'issue de ces deux plans de licenciements que 6 000 travailleurs.

D'un point de vue terre-à-terre, c'est bien à l'État belge qu'il reviendra une nouvelle fois de prendre en charge ces décisions et leur impact social. C'est un peu fort qu'on nous annonce dans le même temps que Dexia renoue avec le bénéfice!

On sait qu'en 2008, Dexia Investment Company a déduit 239 396 740 euros d'intérêts notionnels. C'est problématique: d'un côté, Dexia bénéficie de cet argent et des déductions fiscales en intérêts notionnels et, de l'autre, Dexia licencie encore 385 personnes qu'à terme, l'État devra assumer.

Ma question: êtes-vous prêt à soutenir la proposition que nous avions déposée? Il s'agissait d'un texte proposant de "supprimer la déduction fiscale pour le capital à risque pour la période imposable au cours de laquelle intervient une importante restructuration, ainsi que pour toutes les périodes imposables postérieures. La mesure ne s'appliquerait toutefois pas aux entreprises en difficulté. En outre, les sociétés qui reviendraient sur leur décision de licenciement pourraient recouvrer leurs droits".

La proposition n'a, à l'époque, pas rencontré a priori l'opposition du MR.

Quelle est la position de l'État par rapport à ces licenciements et à ce plan de restructuration alors qu'il accorde la manne financière, fiscalement parlant?

17.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur Mathot, je suis désolé de ne pas être la personne que vous souhaitiez interroger mais, que je sache, c'est le gouvernement qu'on interroge et ce ne sont pas les partis politiques!

Je suis convaincu que le système de déduction pour capital à risque est une réussite quant à son objectif d'attirer et de conserver les entreprises dans notre pays mais certains ne comprennent pas qu'une société puisse bénéficier du système fiscal général, et en particulier de la déduction pour capital à risque, applicable à toutes les sociétés et que dans le même temps, elle soit amenée à procéder à des licenciements importants dans son personnel. Cette mesure – les intérêts notionnels – ne peut empêcher que des entreprises soient obligées de se restructurer pour survivre à la crise économique et financière que nous venons de traverser. D'ailleurs, si on regarde la situation de Dexia, il est absolument nécessaire qu'elle puisse être à l'équilibre, si pas en bénéfice, si on veut qu'elle soit en mesure de maintenir son personnel.

Selon moi, si on veut parler de mesures à prendre, il est préférable de les séparer et donc de prendre des mesures en termes d'emploi distinctement des mesures de déduction pour capital à risque. Le gouvernement a d'ailleurs déjà pris des mesures en termes d'emploi, notamment baisser la fiscalité sur l'emploi et encourager la création d'emplois.

J'ai chargé mon administration d'étudier la question. L'aménagement de la législation qui serait nécessaire sort toutefois du cadre de ce qu'un gouvernement en affaires courantes peut faire.

17.03 Alain Mathot (PS): Je suis heureux d'apprendre que dans certains cas vous pouvez le faire et dans d'autres pas!

La question précédente, on était en affaires courantes et maintenant vous pouvez le faire en prenant un arrêté ministériel.

17.04 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Un arrêté ministériel est l'exécution d'une décision prise.

17.05 Alain Mathot (PS): Les excuses sont faites pour s'en servir!

Puis-je déduire de votre réponse que vous ne soutenez pas une telle proposition et que vous êtes contre le fait de suspendre des aides en cas de licenciements? Quand on voit pourtant le montant des aides obtenues!

17.06 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Nous pensons qu'il faut prendre des mesures distinctes pour viser des objectifs distincts et qu'il n'est pas souhaitable de mélanger les deux types de mesures.

17.07 Alain Mathot (PS): Donc, dans tous les cas, des sociétés qui reçoivent des aides, même si elles licencient, peuvent continuer à en bénéficier.

17.08 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Il ne s'agit pas d'aides.

17.09 Alain Mathot (PS): Mais si!

17.10 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Laissez-moi terminer!

Il ne s'agit pas d'aides qui sont allouées, comme les primes régionales, et qui, elles, sont spécifiquement dédiées et conditionnelles. Il s'agit ici d'un régime fiscal inconditionnel, sauf les conditions fixées dans la loi elle-même.

17.11 Alain Mathot (PS): Je rappelle que l'accord gouvernemental prévoyait qu'il y ait une estimation afin de savoir s'il fallait prévoir des conditions. Je ne parle pas seulement ici d'emploi. Lorsque l'on a fait passer les intérêts notionnels, dans l'accord gouvernemental figurait l'idée qu'il y aurait une évaluation et que cette mesure devait amener de l'emploi. Qu'on vienne m'expliquer maintenant que l'on fait bénéficier les sociétés des intérêts notionnels alors qu'elles licencient! Permettez-moi de vous dire que vos propos relèvent d'une totale schizophrénie! En effet, d'un côté, on donne son accord, on encourage et on justifie la création des intérêts notionnels en disant qu'elle va créer de l'emploi et, de l'autre, les sociétés qui en bénéficient licencient.

Cela dit, je prends note de votre déclaration. Je n'en attendais d'ailleurs pas moins de vous!

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

18 Vraag van mevrouw Minneke De Ridder aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de nieuwe doelgroepen voor de verkoop van krasloten" (nr. 480)

18 Question de Mme Minneke De Ridder à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "les nouveaux groupes cibles pour la vente de billets à gratter" (n° 480)

18.01 Minneke De Ridder (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, de Nationale Loterij brengt met regelmaat nieuwe krasloten op de markt. De jongste tijd zijn daar nogal wat producten bij die gericht zijn op een jong tot zeer jong publiek. Bijvoorbeeld, een Win For Life Party Edition, Milk Inc, of de nieuwe Bling Bling.

Het kan moeilijk ontkend worden dat de Nationale Loterij met die producten spelers zoekt die net meerderjarig zijn en dat die producten ook verleidelijk zijn voor minderjarigen die gemakkelijk via hun meerderjarige vrienden toch aan zo'n lot kunnen geraken.

Alle producten van de Nationale Loterij zijn verboden voor jongeren minder dan 18 jaar, maar toch stel ik vast dat die producten verkocht worden op evenementen waarbij veel jongeren aanwezig zijn. Ik stel me de vraag of er niet lichtzinnig werd overgegaan met die nieuwe producten en hun promotie.

Mijnheer de staatssecretaris, mijn vragen aan u zijn de volgende.

Werd er voor die nieuwe producten een advies gevraagd aan de ethische commissie van de Nationale Loterij? Wat was het resultaat van dat onderzoek? Welk advies gaf de commissie? Is er naar uw mening genoeg rekening gehouden met het advies?

Ook wil ik weten op welke evenementen de bovenvermelde producten al eens werden verkocht. Gebeurt er op die evenementen ook een leeftijdscontrole?

Wat vindt u van de werking van de ethische commissie? Reflecteert haar samenstelling de benodigde expertise op de leefwereld van jongeren om die nieuwe producten te beoordelen?

18.02 Staatssecretaris Bernard Clerfayt: Mevrouw de voorzitter, vooraf wens ik het geacht lid erop te wijzen dat de Nationale Loterij in het raam van haar wettelijke opdracht en op basis van het beheerscontract dat zij met de Belgische Staat sloot, als taak heeft om spelers aan te trekken via een modern en attractief aanbod.

Die kanalisatieplicht geldt ook ten aanzien van de jongere spelersgroep van 18- tot 24-jarigen.

Volgens de Nationale Loterij leren marktstudies dat de Nationale Loterij in dat segment een beduidend lager marktaandeel heeft dan in andere leeftijdscategorieën. Die spelers worden immers al vanaf jonge leeftijd aangetrokken door andere, illegale, operatoren. Wil de Nationale Loterij dat deel van de spelers aantrekken, dan moet zij dat doen met producten en via de communicatiemiddelen die aansluiten bij hun cultuur en leefwereld. De krasbiljetten Milk Inc, Bling Bling en Win For Life Party Edition zijn bedoeld als antwoord op dat fenomeen.

Het concept van de bewuste krasbiljetten Milk Inc, Bling Bling en Win For Life Party Edition is identiek aan dat van alle krasbiljetten. De deelnemer krast op het biljet een laagje weg om na te gaan of hij al dan niet wint.

Deze biljetten zijn dan ook geen nieuwe producten of loterijtypes maar enkel een zoveelste variant op een reeds lang gekend concept.

Het Comité Verantwoord Spel van de Nationale Loterij brengt advies uit over elk nieuw loterijtype dat deze op de markt wenst te brengen. Omdat het niet om een nieuw loterijtype gaat maar om een gebruikelijk product, was het niet nodig het voor te leggen aan het comité. In het nieuwe beheerscontract van 30 juli 2010, dat trouwens nog niet van kracht was bij de invoering van de betrokken producten, heb ik erop aangedrongen dat aanvullende artikelen het mogelijk zouden maken de rol van het Comité Verantwoord Spel vast te leggen, vooral inzake het onderzoek naar de impact van nieuwe speltypes, in het bijzonder artikel 7, dat bepaalt: “Dit comité gaat na of de strategie van de Belgische Nationale Loterij conform de internationaal aanvaarde EL-regels op het vlak van verantwoord spelgedrag is, en verstrekt daarover advies aan de raad van bestuur.”

Er is een lijst beschikbaar van de evenementen en de muziekfestivals van de zomer van 2010 waar de Nationale Loterij aanwezig was met verkoopstands. Ik had daarover een document, maar ik vind het niet. Ik zal het u opsturen. Voor de verkoop van haar biljetten op festivals maakt de Nationale Loterij gebruik van het agentschap dat onder meer de verkopers van de biljetten ter beschikking stelt.

Volgens de Nationale Loterij wordt bij de briefing van deze verkopers veel aandacht besteed aan de aspecten van verantwoord spel en wordt er bijzonder gedrukt op het absolute verbod op verkoop aan minderjarigen. De verkoopsdienst kreeg de opdracht ingeval van twijfel de leeftijd van de potentiële klant te controleren. In de stand zelf maken goed zichtbare stickers het verkoopverbod aan minderjarigen duidelijk, en zijn er ook folders beschikbaar met informatie en advies om probleemspelen te vermijden.

Uit de interne rapportering van deze dienst blijkt dat de verkopers inderdaad soms worden geconfronteerd met minderjarigen aan wie zij weigeren te verkopen. Om u gerust te stellen, wil ik er graag op wijzen dat ik bij de bespreking van het beheerscontract aangedrongen heb op het belang van een versterkte bescherming van de minderjarigen. Artikel 10 van het nieuwe beheerscontract bepaalt dus: “Daar de regulering van de geldspelen onder meer tot doel heeft minderjarigen te beschermen, wil de Nationale Loterij zeker geen spelen ontwikkelen of op de markt brengen die rechtstreeks op minderjarigen gericht zijn, maar waakt zij er ook over dat zij in haar reclame geen minderjarige toont die met de praktijk van geldspelen worden geassocieerd.

Daartoe onthoudt zij zich ervan haar spelen te promoten door reclameruimte aan te kopen in pers-, televisie- of radiomedia die specifiek voor kinderen en adolescenten bestemd zijn.”

Artikel 23 bepaalt de voorwaarden voor de toekenning van de verkooprechten, die onder meer op grond van de naleving van de opleidingseisen van de nieuwe uitbaters gebeurt. Ik citeer uit voornoemd artikel: “Deze door de Nationale Loterij aangeboden opleidingen bestaan onder meer uit de verwerving van kennis van de principes van verantwoord spelgedrag en het verbod op de verkoop aan minderjarigen.”

Tot slot bepaalt artikel 24 ook het volgende: “De Nationale Loterij behoudt zich het recht voor om op elk ogenblik het verkooprecht van een verkooppunt in te trekken, wanneer dat verkooppunt een inbreuk heeft begaan op de geldende wetgeving of reglementering, bijvoorbeeld verkoop aan minderjarigen.”

De Nationale Loterij wijst er mij ook op zij bij het uitstippelen van haar sponsorpolitiek met de bescherming van de minderjarigen rekening houdt. Zo gebeurt het bijvoorbeeld dat een sponsoring wordt geweigerd, omdat uit de ondervinding van de voorbije jaren, uit het ingediende dossier of uit het programma blijkt dat een evenement zich al te sterk op jongeren onder de leeftijd van achttien jaar toespitst.

Anderzijds leert de ondervinding dat voor de festivals die op de bijgaande lijst voorkomen, het overgrote deel van de bezoekers meerderjarig is.

Ik zie dus geen reden waarom ik de kennis en de bekwaamheid van de externe experts die in het Comité Verantwoord Spel zetelen, in vraag zou stellen. Het betreft hier twee psychiaters en een psycholoog. Een van hen verstrekt trouwens tevens adviezen aan de Franse Staatsloterij, la Française des Jeux.

18.03 Minneke De Ridder (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik dank u voor uw antwoord.

Er moet blijvend aandacht aan de ontwikkeling van nieuwe producten worden geschonken, teneinde niet met de grens van achttien jaar te flirten. Ik stel bijgevolg de vraag waarom de ethische onderzoekscommissie voor specifiek jeugdige krasloten, zoals ik ze zou willen noemen, niet even aftoetst in hoeverre een en ander eventueel belangrijk kan zijn.

De lijst van evenementen zou ik inderdaad graag willen inkijken, waarvoor ik u dus dank.

Ten slotte, ik wil opmerken dat in de verkooppunten van de Nationale Loterij heel goed wordt aangegeven dat verkoop aan jongeren onder de leeftijd van achttien jaar verboden is. Jongeren mogen evenmin in reclamecampagnes worden getoond. Ik nodig u evenwel uit naar het reclamespotje van het Bling Blingkraslot te kijken. In bedoeld spotje worden jongeren getoond.

Waar, alweer, ligt dus de grens? Ligt de grens bij de zestienjarigen of bij de achttienjarigen? Het is spielerei op het randje van de grens.

Niettemin dank ik u voor uw antwoord.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

19 Questions jointes de

- M. Olivier Henry au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'introduction d'une taxe sur les transactions financières" (n° 523)

- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "une taxe sur les transactions financières" (n° 614)

19 Samengevoegde vragen van

- de heer Olivier Henry aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de invoering van een belasting op financiële transacties" (nr. 523)

- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de financiële transactietaks" (nr. 614)

19.01 Olivier Henry (PS): Monsieur le secrétaire d'État, comme mon groupe l'avait répété à l'époque, la récente crise bancaire et financière a à l'heure actuelle toujours des répercussions dramatiques sur l'ensemble des pays du monde. Une des solutions à envisager, et défendue par mon groupe depuis longtemps, serait une taxe sur les transactions financières notamment, pour modérer le développement incontrôlé des marchés financiers spéculatifs. Cela fait plusieurs mois que le ministre Reynders dit y être favorable. Nous avons pu lire à maintes reprises dans la presse tout le bien que votre groupe pensait de cette taxe.

Par ailleurs, lors de la dernière commission, le ministre des Finances a rappelé qu'il avait entamé des démarches lors de la présidence européenne afin de convaincre les partenaires européens et de mettre en place un tel impôt. Il a également déclaré avoir mis la question à l'ordre du jour de l'Ecofin, ainsi qu'à celui du Fonds monétaire international et de la Banque mondiale.

Le ministre a, par ailleurs, annoncé être à l'initiative d'un groupe de travail pour avancer sur les aspects techniques; je l'en félicite.

Cependant, monsieur le secrétaire d'État, j'ai un certain nombre de questions relatives à toutes ces déclarations. Tout d'abord, pourriez-vous me les confirmer? Existe-t-il effectivement un groupe de travail afin de plancher sur la meilleure façon de mettre en œuvre une telle taxe? Si oui, quels sont les experts qui la composent? Comment évolue ce groupe de travail? Quelles sont les avancées que vous pouvez d'ores et déjà me communiquer?

Où en est le ministre dans les démarches entreprises afin de convaincre l'ensemble de nos partenaires européens? Il va de soi qu'il faut penser à un système efficace et juste qui n'entraînerait pas de fuite de capitaux hors de nos frontières. Pourriez-vous en quelques lignes m'exposer le modèle que le ministre des Finances défend si vigoureusement?

Je m'étonne aussi que les eurodéputés, en les personnes de Mme Ries et M. Michel, qui composent votre groupe au Parlement européen, aient voté contre un amendement qui visait à ouvrir la voie à une taxe sur les transactions financières. Celui-ci ne concernait, comme le ministre des Finances l'a rappelé en commission, qu'une simple inscription dans le budget européen. Pourquoi vos deux députés ont-ils rejeté le principe d'une telle taxe? Enfin, est-il correct que, dans une déclaration, Mme Ries affirme être favorable à une taxe sur les transactions financières mais uniquement si celle-ci est instaurée au niveau mondial, alors que vous vous dites favorable à un tel impôt au niveau de la zone euro?

19.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Madame la présidente, cher collègue, la discussion au sujet de la taxe sur les transactions financières n'est pas neuve. Vous connaissez déjà la position que le Parlement belge a actée en cette matière et qui est la position officielle de la Belgique et de tous ses représentants dans toutes les enceintes où ils sont amenés à se prononcer à ce sujet.

Je ne referai pas l'historique de tout cela. Je vous rappellerai seulement que l'objectif d'une telle taxe est souvent double, parfois un peu ambivalent. S'agit-il de corriger le comportement du secteur financier, comme vous l'avez évoqué, et donc de contrer l'aspect trop spéculatif de certaines transactions ou s'agit-il de récolter des ressources financières, soit pour le budget général, soit dans des buts plus spécifiques comme le financement du développement ou le changement climatique? En fonction de l'objectif que l'on assigne, la manière de construire la taxe peut parfois prendre des voies différentes, non dans les grandes lignes, mais dans le détail.

Comme vous le savez, une divergence subsiste encore sur l'affectation vers un fonds de stabilité ou un fonds de résolution des crises ou encore vers le budget général de chaque État. Cela fait l'objet de débats très vifs au sein des réunions Écofin.

Le débat a souvent été mené à un niveau plutôt idéologique, ce qui donnait parfois peu de perspectives d'aboutissement à un résultat satisfaisant.

Comme vous le soulignez dans votre question, la taxe sur les transactions financières est chère au ministre des Finances.

L'inscription de ce point lors des trois derniers Écofin au nom de la présidence belge et mes – je rappelle que je parle ici au nom du ministre des Finances – prises de positions au sein du Comité de développement de la Banque mondiale, au sein du FMI et, récemment encore, lors de la dernière réunion du mois de septembre me semblent être des exemples suffisamment révélateurs de ma volonté de faire avancer le dossier.

Au niveau européen, je me suis efforcé de ramener le débat au niveau technique afin de pouvoir répondre aux nombreuses questions qu'il faudra inévitablement résoudre avant de prendre une décision politique.

Est-ce qu'une taxe sur les transactions financières est praticable et comment? À quel niveau faut-il l'introduire? Au niveau national, européen, mondial? Quels sont les risques de détournement, de fuite de capitaux, donc de disparition de la base taxable? Quels sont les choix possibles pour la base imposable? Voici quelques-uns des premiers aspects techniques évoqués dans le cadre d'Écofin. Plusieurs groupes de travail ont été chargés de répondre à toutes ces questions.

Il est en effet indispensable que les travaux de l’EFC (European Financial Committee) et de la Commission – comme ces travaux l’ont montré – s’assurent de la plus grande clarté possible dans cette discussion pour éviter les effets pervers sur le secteur financier européen et pour en protéger le consommateur. En effet, l’absence de consensus au niveau des paramètres utilisés, la base de taxation, le taux, le champ d’application, bien que légitimes étant donné la souveraineté nationale en matière de taxation, soulève toute une série de problèmes tels que, tout simplement, le risque de double imposition en fonction de champs d’application géographiques (sur la banque-mère, sur les filiales, sur les transactions qui ont lieu ici ou là), de distorsion de concurrence au moment de la volonté de relance du marché intérieur, de la délocalisation d’activités au sein du secteur financier de l’Union européenne ou en dehors de l’Union européenne. Il convient aussi de replacer ces mesures dans le contexte de la nouvelle architecture financière et des nouvelles normes de Bâle 3.

Je suis heureux de constater que la Commission, et plus particulièrement son commissaire, M. Šemeta, a retenu l’idée de se pencher sur ces questions techniques dans le cadre des travaux de politique fiscale qu’il préside. De même, je me réjouis de l’opportunité donnée à un groupe à un haut niveau du Conseil, d’en examiner éventuellement les options et de poursuivre le débat.

Au sujet du vote de Mme Ries et de M. Michel au sein du Parlement européen, je crains qu’il n’y ait une réelle confusion dans votre perception de la réalité. Le groupe libéral au Parlement européen auquel appartient le MR, ainsi qu’une majorité d’eurodéputés ont approuvé le mercredi 20 octobre une résolution sur les conséquences à tirer des crises financières, économiques et sociales, qui réclame notamment l’introduction d’une taxe sur les transactions financières. C’est d’ailleurs la troisième fois en moins d’un an que nos représentants libéraux au Parlement européen votent en ce sens: en novembre 2009, dans une résolution relative à la Conférence de Copenhague sur les changements climatiques, en mars 2010 dans une résolution visant l’impact de la crise financière sur l’aide au développement et à nouveau le 20 octobre.

En revanche, il est vrai que Mme Ries et M. Michel se sont opposés, tout comme une majorité de députés européens, à un amendement du groupe socialiste, dans le cadre du vote sur le budget 2010 de l’Union européenne, qui visait à créer une ligne de ressources propres alimentées uniquement par une taxe sur les transactions financières. Nous jugeons, en effet, qu’il est prématuré de décider d’affecter une telle taxe aux ressources propres de l’UE, sachant que le débat sur le financement direct de l’Union européenne vient à peine de démarrer. D’autant que, comme vous le savez, nombreuses sont les pistes envisagées qui viendraient alimenter directement le budget de l’Union européenne. Le vote négatif est un vote sur les dispositions budgétaires concernant l’Europe et pas du tout sur l’opportunité d’une taxe qui, elle, est confirmée par de multiples votes et de multiples prises de position des mandataires libéraux dans plusieurs enceintes.

Mme Ries et moi-même partageons la même approche quant au niveau d'introduction de la taxe. À l'instar des autres dirigeants européens, nous jugeons en effet préférable qu'une telle taxation soit instaurée à l'échelle mondiale ce, pour éviter les effets pervers du mécanisme tels que mentionnés il y a quelques instants. En l'absence d'accord, nous sommes favorables à l'instauration de la taxe au niveau européen. C'est cette position qui est encore reprise par les députés MR et socialistes au Parlement européen dans le paragraphe 73 du rapport de Pervenche Berès, rapporteur de la commission spéciale mise en place par le Parlement européen sur la crise financière.

19.03 Olivier Henry (PS): Monsieur le secrétaire d'État, j'avais bien compris que Mme Ries et M. Michel s'étaient opposés à un amendement prônant l'inscription des recettes dans une ligne budgétaire. Je suis quelque peu déçu, car, d'une part, d'aucuns s'expriment en faveur de cette proposition et dès qu'il reste un geste à faire pour l'inscrire au budget, on ne le fait pas.

Eu égard à la taxe, elle peut, certes, avoir un double objectif: être un incitant financier de régulation et par ailleurs servir à récolter de l'argent. On en a bien besoin étant donné la situation actuelle.

Le Parlement s'est prononcé pour une taxe sur les transactions financières. Mon groupe s'est fortement battu pour que les termes soient repris tels quels. Je pense que la proposition était déjà définie pour la zone euro. Je ne pense pas qu'il faille nécessairement repenser et repartir dans des discussions pour savoir si, oui ou non, il faut l'étendre au niveau mondial. Le Parlement s'est positionné pour la zone euro. Essayons déjà de gagner cet accord!

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

20 Question de M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'état d'avancement de la procédure retenue pour la mise en oeuvre du plan de construction des nouvelles prisons" (n° 649)

20 Vraag van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de stand van de procedure voor de uitvoering van het plan voor de bouw van de nieuwe gevangenissen" (nr. 649)

Président: Olivier Henry.

Voorzitter: Olivier Henry.

20.01 Christian Brotcorne (cdH): (…) (intervention hors micro)

Le ministre de la Justice m'a confirmé que les affaires courantes n'avaient pas d'incidence sur la procédure. C'est un dossier qui est en cours et les effets budgétaires ne seront effectifs qu'en 2013.

Ma question concerne la Régie des Bâtiments. Je voudrais connaître l'état d'avancement de cette procédure dans les détails.

Quelle est la situation actuelle? Quelle sera la durée des études à programmer? Combien de temps prendra la construction? J'espère que ces nouveaux établissements pourront régler le problème de la surpopulation carcérale ainsi que les litiges avec ceux qui sont chargés de garder les détenus et de maintenir les lieux dans un état de sécurité réel.

J'attends de vous une information complète sur l'état de la procédure.

Je sais que la Régie des Bâtiments est venue dans ma commune lundi après-midi pour présenter les trois projets architecturaux parmi lesquels il faudra choisir. J'espère que vous pourrez m'en dire un peu plus.

20.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur Brotcorne, à la suite du masterplan 2008-2012 pour une infrastructure pénitentiaire plus humaine, quatre sites ont été choisis pour l'implantation de nouvelles prisons: Beveren, Termonde, Leuze-en-Hainaut et Marche-en-Famenne.

Dans sa notification du 12 mars 2010, le Conseil des ministres a marqué son accord pour la poursuite du programme selon la formule DBFM (Design, Build, Finance and Maintain). Les opérations déjà réalisées sont les suivantes: entre juin 2008 et mai 2009, la recherche de terrains; en mai 2009, l'appel à candidatures; en décembre 2009, la sélection de cinq candidats par site et le lancement de l'appel d'offres; en mai 2010, la réception des offres pour chacun des sites; en septembre 2010, la fin des jurys et la sélection des candidats – deux candidats pour les sites en Flandre et trois candidats pour ceux situés en Wallonie.

La phase de négociation avec les différents candidats est en cours, en vue de la désignation du candidat préférentiel avec lequel sera organisée une BAFO (Best and Final Offer).

S'agissant des opérations à venir, en février 2011, on espère recevoir des offres adaptées. En mars 2011, le candidat préférentiel sera désigné, et la phase BAFO débutera. En mai suivant, les permis d'urbanisme seront introduits. En juin, seront conclus les contrats DBFM avec les candidats sélectionnés. En octobre (délai pour l'obtention du permis), les travaux commenceront à être exécutés. Nous espérons que la mise à disposition des prisons sera possible pour juillet 2013. Bien sûr, ce calendrier est soumis à des incertitudes: un délai d'étude compliqué par un sous-sol particulier, un recours de voisin, des permis qui tardent, etc.

Jusqu'à présent, le planning est respecté dans ses grandes lignes. C'est assez exceptionnel vu la situation actuelle. Notre intention est bien de tout mettre en œuvre pour tenter de le respecter. Ce dossier est prioritaire.

20.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le secrétaire d'État, est-ce la Régie qui choisit? À moins que ce ne soit un jury?

20.04 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: C'est la Régie qui est l'opérateur immobilier. Il y a un jury. Je pense que l'administration pénitentiaire est également concernée.

Je ne connais pas les éléments par cœur. La Régie des Bâtiments est l’opérateur foncier de l’État qui mène cette opération en pleine collaboration.

20.05 Christian Brotcorne (cdH): Ces offres sont-elles accessibles au public ou bien ceci reste-t-il relativement confidentiel?

20.06 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Monsieur Brotcorne, j’ai peur de vous répondre et de mettre le contrat en péril.

20.07 Christian Brotcorne (cdH): Cela fera l’objet d’une autre question. Monsieur le secrétaire d’État, je vous remercie pour votre réponse.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

21 Question de M. Guy Coëme au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "le changement de nom de la CBFA" (n° 859)

21 Vraag van de heer Guy Coëme aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de naamsverandering van de CBFA" (nr. 859)

21.01 Guy Coëme (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, après avoir changé partiellement de compétences, la Commission bancaire, financière et des assurances (CBFA) change de nom.

En ce qui concerne les compétences, la CBFA s'occupera dorénavant de la surveillance de toutes les institutions financières, des marchés financiers, des produits et intermédiaires, mais aussi – et c'est un point très important – de la protection des consommateurs.

Le nouveau nom annoncé, la FSMA (Financial Services and Markets Authority) nous fait furieusement penser à l'ESMA (European Securities and Markets Authority).

Nous restons un peu sur notre faim. Si la FSMA gardera les compétences de la CBFA, rien n'apparaît dans le sigle de cette future institution quant à la protection du consommateur. En effet, la FSMA évoque des compétences par rapport aux services et marchés financiers, mais laisse complètement de côté l'aspect consommateur. Pourtant cet aspect est bien l'un des plus importants des nouvelles attributions de la CBFA.

Au moment du déclenchement de la crise, le PS en particulier a bien mis en évidence qu'il était fondamental qu'à l'avenir, le consommateur soit effectivement protégé.

Pourriez-vous m'expliquer les raisons de ce changement de nom?

Pourquoi ne pas avoir fait apparaître l'axe essentiel de la politique du gouvernement et ne se référer qu'aux services et aux marchés, en excluant de manière visible le volet de la protection du consommateur?

21.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Madame la présidente, je remercie M. Coëme pour sa question: elle vient à point nommé pour éviter toute confusion à propos des missions clés de la future CBFA et de sa nouvelle dénomination.

L’introduction du modèle Twin Peaks en Belgique suppose que soient distinguées les règles de nature prudentielle des règles dites "de conduite" des opérateurs, des acteurs. Ce sont les règles de conduite qui visent spécifiquement à assurer le traitement honnête, équitable et professionnel de leurs clients, par les entreprises financières. C’est donc à travers sa mission de contrôle du respect des règles de conduite que la nouvelle CBFA contribuera à la protection du consommateur de produits et services financiers.

Le changement de nom de la CBFA était prévu par la loi du 2 juillet 2010 et la proposition FSMA est reprise dans le rapport du Comité de préparation de la nouvelle architecture de contrôle visé à l’article 26 de cette loi. Ce Comité est coprésidé par le gouverneur de la Banque nationale de Belgique, M. Quaden, et par le président de la CBFA, M. Servais, et se compose de membres des comités de direction de chaque institution. Il a adopté le rapport précité à l’unanimité de ses membres.

Le Comité considère que l’évolution des missions de la CBFA, et plus particulièrement de la spécialisation de ses compétences en matière de contrôle des règles de conduite, peut poser la question du maintien de sa dénomination, dont la racine remonte toutefois à 1935, date de la création de la Commission bancaire.

Compte tenu également de la nécessité de mieux profiler la Banque nationale et la CBFA dans la nouvelle architecture proposée, et de confier à chacun les rôles spécifiques qu’ils ont à tenir dans le modèle Twin Peaks, le Comité a proposé de modifier la dénomination de la CBFA en faisant le choix de FSMA, à savoir, en français Autorité des services et marchés financiers, en néerlandais Autoriteit Financiële Diensten en Markten, en allemand Autorität Finanzielle Dienste und Märkte et en anglais Financial Services and Markets Authority.

Cette dénomination ainsi que l'abréviation y afférente (FSMA) présentent, selon le rapport du Comité, le grand avantage de correspondre à celles que portent, au sein de l'espace économique européen, de nombreuses autorités de contrôle nationales disposant de compétences similaires et qui, comme la CBFA, font partie du Comité européen des régulateurs des marchés (CESR) et, à l'avenir, de la future agence européenne en charge du contrôle des marchés et des services financiers (ESMA) appelée à être mise sur pied à partir du 1^er janvier 2011. La correspondance avec ESMA est donc voulue.

La nouvelle architecture européenne est une forme d'intégration dans un organe de contrôle européen des différents superviseurs.

J'attire votre attention sur le fait que l'article 6a du règlement européen concernant ESMA attribue à cette institution des compétences en matière de protection des consommateurs en prévoyant qu'elle peut, dans certaines circonstances, interdire des produits qui seraient toxiques pour le consommateur.

On remarquera donc que la dénomination ESMA s'inspire également de celle des autorités de contrôle des règles de conduite d'autres pays européens connaissant une architecture de contrôle bipolaire comme la nôtre, tout en ajoutant la notion essentielle de "services financiers".

En effet, comme la définition de la notion de règles de conduite reprise ci-dessus le laisse entendre, la protection des consommateurs s'exprime par la surveillance qui sera exercée sur les services financiers, que ce soit par le contrôle des règles de conduite applicables aux intermédiaires financiers ou par un contrôle plus étendu des produits offerts au consommateur. Cette dimension essentielle qui est réellement axée sur la protection du consommateur est donc pleinement reflétée dans la dénomination de la nouvelle autorité.

21.03 Guy Coëme (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, il faut avoir de bons yeux ou comme le disait l'un de vos anciens collègues, beaucoup de windfall seaking pour voir la protection du consommateur dans une dénomination qui est manifestement plus technocratique que destinée à la compréhension par les consommateurs, les citoyens. Que des technocrates aient décidé d'opter pour ce sigle ne m'étonne pas! Il est fort intellectuel. Il se réfère aux marchés, aux finances. Mais le consommateur ne s'y retrouvera pas. J'estime que c'est dommage! De toute façon, c'est sans doute trop tard!

Je peux comprendre la justification que vous apportez au nom du ministre des Finances, mais le choix de ce nom ne reflète pas l'émotion, la réaction des gens lorsque la crise a éclaté. Nous verrons, à l'avenir, si cette nouvelle dénomination couvrira vraiment, comme vous le prétendez, la protection des consommateurs.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

22 Question de Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "l'assurance automobile" (n° 720)

22 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de autoverzekering" (nr. 720)

22.01 Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, monsieur le secrétaire d’État, sous la précédente législature, la commission de l’Économie a, à plusieurs reprises, travaillé sur la question importante de l’assurance automobile.

Le 24 février dernier, si je ne m'abuse, le ministre des Finances, M. Reynders nous a fait part du fait que votre cabinet avait demandé une étude sur l'évolution du prix des assurances auto et que, dès lors, il était opportun d'en attendre les conclusions avant d'agir.

Monsieur le secrétaire d’État, quel est l’état d’avancement de cette fameuse étude qui nous empêche de travailler? Est-elle terminée et disponible? Dans l'affirmative, quelles en sont les conclusions? Peut-on la transmettre, ne fût-ce qu'à la commission de l’Économie?

22.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Madame la présidente, j’ai l’honneur de pouvoir communiquer à l’honorable membre les éléments de réponse suivants.

Madame Lalieux, vous avez bien fait d’être patiente! L’enquête concernant les primes en assurance RC auto pour les jeunes vient d’être terminée. Je dispose ici d’un exemplaire. Il est daté du 8 novembre 2010. Vous tombez donc vraiment à pic! J’ignore si ce sont les circonstances qui vous ont amenée à faire preuve d’une telle patience mais je vois à votre sourire que vous êtes très heureuse de savoir que ce rapport est là. Jusqu’à présent, il m’a été uniquement adressé en néerlandais. Je n’ai pas d’objection à ce qu’il soit diffusé en néerlandais, si vous maîtrisez cette langue! Il faut voir s’il peut être traduit pour être diffusé plus largement.

Je relève de l’étude qu’après la diminution significative des primes des jeunes entre 2003 et 2006, les primes des jeunes conducteurs se situent actuellement entre 2 et 10 % au-dessus du niveau de 2003. Par rapport à 2006, l’augmentation se situe entre 7 et 12 % en fonction du profil du candidat assuré. L’augmentation suit donc plus ou moins l’inflation, compte tenu du fait que l’indice des prix à la consommation a augmenté entre 2006 et 2010 de près de 9 %.

Il n'y a pas de dérapage énorme par rapport à l'indice des prix à la consommation.

Bien que les primes d'assurances soient moins homogènes qu'en 2006, le montant maximum des primes pour les plus hauts profils à risque a diminué de moitié par rapport à 2003.

Bien que les primes soient beaucoup plus homogènes qu'en 2003, elles sont segmentées selon la profession, le statut familial, son lieu d'habitation et d'autres caractéristiques du conducteur. Pour une catégorie d'âge identique, un conducteur au risque élevé paiera, selon l'âge, son expérience de conduite, une prime entre 30 et 45 % plus élevée que celle payée par un conducteur à faible risque. Ce chiffre est comparable à la situation de 2006.

Pour les jeunes considérés comme conducteurs à haut risque, être repris comme conducteur principal dans la police de leurs parents est souvent le plus avantageux. En effet, certaines entreprises ne font pas de différence entre le tarif d'une police en nom propre et celle de leurs parents.

Par ailleurs, le contrat 29/29, qui est proposé par le secteur depuis 2004 et limite le surcoût de l'assurance pour les jeunes conducteurs de moins de 25 ans, moyennant l'engagement à certaines conditions (ne pas conduire les nuits de week-end principalement), se montre entre 9 % moins chère et 4 % plus chère qu'une police classique en nom propre. Il faut donc regarder au cas par cas la formule la plus intéressante. Il importe de relever également que la police ordinaire peut concurrencer la police 29/29 dans la mesure où elle ne prévoit pas de conditions restrictives d'utilisation.

Certains assureurs appliquent des conditions moins strictes que le contrat 29/29 tout en restant sous le pourcentage maximum d'augmentation de 29 % prévu pour les contrats 29/29. Par ailleurs, le comparatif des prix montre que les grandes compagnies d'assurance ne sont pas systématiquement plus chères que les plus petites pour les jeunes conducteurs.

Les prix proposés par le bureau de tarification Auto pour les conducteurs débutant avec une voiture légère sont compétitifs par rapport à ceux des sociétés commerciales. Pour les conducteurs plus âgés et avec un véhicule plus puissant, le marché proposera par contre de meilleurs prix.

L'enquête a été réalisée par le SPF Économie. La méthodologie est celle qui a déjà été utilisée en 2006. Elle avait à l'époque été soumise à Test-Achats et à Assuralia. Un accord était intervenu quant à cette méthodologie le 30 mai 2006.

22.03 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, il convient d'analyser l'ensemble des éléments de cette étude. La segmentation est accrue. En effet, il est question de "profession", de "statut des parents", de "domicile du jeune".

Par ailleurs, on parle d'un "jeune à risque", "avec un risque élevé". Qu'est-ce que cela veut dire? Un risque élevé de 30 à 45 % en moyenne en plus, c'est énorme. Le seul moyen pour un jeune d'avoir une prime un peu moins élevée est de contracter l'assurance avec le nom de ses parents, ce qui normalement n'est pas permis.

(Une sonnerie de gsm retentit)

(Het geluid van een gsm weerklinkt)

Selon moi, il faudra rouvrir très vite le débat en commission de l'Économie concernant la problématique de l'assurance auto et de l'assurabilité des jeunes, et travailler à la lumière de cette étude.

J'espère que le ministre sera "ouvert" aux nombreuses propositions qui se trouvent sur la table.

22.04 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Le ministre est toujours "ouvert" aux bonnes propositions!

La présidente: Monsieur le secrétaire d'État, qu'en est-il de cette étude?

22.05 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Après traduction, nous la diffuserons aux membres des commissions concernées.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

La présidente: Les personnes qui ne se sont pas excusées verront leurs questions supprimées. Les autres questions seront reportées à la semaine prochaine.

23 Question de Mme Muriel Gerkens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "les engagements de l'horeca à la suite de la diminution de la TVA" (n° 516)

23 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de door de horecasector in het verlengde van de btw-verlaging gemaakte afspraken" (nr. 516)

23.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, il apparaît que les chiffres du nombre d'emplois dans le secteur de l'horeca n'ont pas progressé alors que le secteur s'était engagé à créer 6 000 emplois, dont 2 000 en 2010, lorsqu'en octobre 2009, la TVA est passée de 21 à 12 %.

Les représentants du secteur horeca expliquent qu'ils ont subi la crise et qu'ils ont préservé des emplois plutôt que d'en créer. Nous ne disposons pas de données suffisantes pour pouvoir vérifier si c'est bien le cas.

Parallèlement, l'Inspection du travail nous dit avoir constaté une infraction dans 75 % des contrôles cette année, soit 1 564 infractions. Les représentants de l'horeca expliquent ces chiffres par une accentuation et une amélioration des contrôles.

Comment évalue-t-on l'impact de cette réduction de la TVA par rapport aux engagements du secteur à créer de l'emploi et à lutter contre le travail au noir, ce qui était le but recherché?

Par ailleurs, les prix étaient censés diminuer mais ils ont augmenté dans les cafés. Je pense qu'il était illusoire d'attendre tous ces effets avec une diminution de la TVA.

Comment se concrétise l'évaluation de l'impact de la mesure et des dispositifs mis en place pour respecter les engagements accompagnant la réduction de la TVA à 12 %?

Ne pensez-vous pas qu'il eût été intéressant d'envisager des mesures globales contre les fraudes fiscale et sociale, en lien d'ailleurs avec les propositions du secteur? On sait que le secteur a des propositions pour le calcul des cotisations ou pour des forfaitarisations d'impôts. Cela aurait peut-être été plus efficace que la mesure concernant la TVA.

23.02 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: Le gouvernement a bien l'intention, en concertation avec le secteur, de suivre le parcours qui a été déterminé en prenant en compte toutes les situations et en accordant la priorité, dans les effets attendus, à la suppression du travail au noir dans le secteur. Il s'agit aussi de mesurer l'impact en termes de création d'emplois.

Toute mesure réclame un certain temps avant que ne se manifestent pleinement les effets escomptés relativement à certaines variables économiques comme la consommation ou l'emploi. Obtenir une vision globale peut se révéler difficile. En tout cas, nous allons essayer de vérifier les conséquences de ces mesures sur le niveau de l'emploi, le travail au noir, les prix, etc.

Mes premières informations concernent le chiffre d'affaires réalisé par le secteur au cours du premier semestre de cette année et basé sur les déclarations TVA, lesquelles sont très rapidement enregistrées. Celles-ci montrent que le chiffre d'affaires du premier semestre 2010 est supérieur de 4,48 % à celui de la période correspondante de 2009. S'agissant également de chiffres provisoires, le résultat est positif. En effet, les dernières données du Bureau fédéral du Plan indiquent que la consommation globale devrait augmenter d'environ 3,82 % au cours de cette année. Le secteur horeca, qui connaît généralement des difficultés en période de crise, laisse donc entrevoir une hausse qui est supérieure à la croissance moyenne de la consommation. C'est plutôt positif.

J'ai, par ailleurs, des chiffres pour l'ensemble du secteur, à savoir tant pour les établissements spécifiques, hôtels et restaurants que pour les débits de boissons. Si l'on considère le seul secteur restaurant, l'augmentation est même supérieure; elle est de 5,51 %. C'est le secteur sur lequel portait le plus l'effet de la baisse du taux. Les premiers résultats de la baisse du taux sont donc encourageants au niveau des chiffres d'affaires. Il faudra affiner l'examen des chiffres lorsqu'ils se confirmeront.

En ce qui concerne la problématique de l'emploi, j'attire l'attention sur le fait que c'est la ministre de l'Emploi qui est compétente pour vous fournir des informations en cette matière.

En revanche, en ce qui concerne l'installation de caisses enregistreuses, elle a été imposée au secteur dans le cadre de la lutte contre la fraude fiscale. Ce sera un instrument très efficace lorsqu'il sera totalement généralisé.

L'arrêté royal ad hoc a été publié au Moniteur belge du 31 décembre 2009. Il reprend les spécifications auxquelles ce nouveau système doit répondre. Vous savez qu'on a prévu une période transitoire qui expire le 31 décembre 2012 pour permettre à tous les établissements horeca déjà installés de progressivement s'équiper de cette caisse. Tous les établissements devront cependant avoir une caisse en 2013. Ceux qui débutent leur activité maintenant doivent directement s'équiper de cette nouvelle caisse enregistreuse. Nous aurons un bilan plus complet lorsque, début 2013, tout le monde disposera de cette caisse qui diminuera fortement les facultés de frauder.

Le dernier aspect est la politique des prix. Il faut être prudent. Il est un peu tôt, me semble-t-il, pour avoir un réel impact sur les prix. Avec les difficultés méthodologiques, l'impact sur les prix n'est pas toujours visible de façon claire. On a en effet souvent des agglomérats de prix. Il est donc difficile de distinguer comment évoluent certains prix spécifiques.

La baisse du taux de TVA pourrait agir en ralentissant la hausse des prix sans qu'on puisse mesurer exactement ce qu'aurait été la hausse des prix en l'absence de réduction du taux de TVA. C'est méthodologiquement difficile.

On a le sentiment qu'on serait en mesure d'avoir quelques indications sur cette question.

23.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Il est étonnant de constater que le chiffre d'affaires est supérieur de 5 % à celui du premier semestre 2009 alors qu'en même temps, le nombre de faillites dans le secteur a fortement augmenté. Certains acteurs disparaissent de la circulation et d'autres enregistrent une augmentation bien supérieure à 5 %. Fin 2010, on aurait pu s'attendre à une augmentation du nombre d'emplois et à un effet plus fort dans la lutte contre le travail au noir. Vous me dites que c'est l'affaire de la ministre de l'Emploi, d'accord.

Néanmoins, je pensais qu'avec l'octroi de la diminution du taux de TVA et la deuxième étape de diminution à 6 %, il y avait un protocole d'évaluation et de suivi des mesures avec le ministre des Finances et le ministre de l'Emploi pour identifier les indicateurs qui permettent de mesurer l'évolution des choses. Apparemment, le suivi des mesures sera moins précis que ce que j'imaginais. C'est du moins ce que j'ai perçu dans votre réponse.

23.04 Bernard Clerfayt, secrétaire d'État: De mémoire, en espérant ne pas dire une bêtise, le protocole prévoit une évaluation "préalable" à la phase suivante. Le gouvernement n'est pas en mesure de réaliser quelque phase que ce soit: ni date précise ni méthodologie arrêtée ne sont prévues dans le protocole. Il est prévu d'évaluer, selon certains critères, et de le faire au moment où le gouvernement pourrait passer à la phase suivante.

Voilà la précision ou le flou, selon la manière dont on voit les choses.

23.05 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Merci. J'interrogerai aussi la ministre de l'Emploi.

Je trouve qu'une évaluation pourrait s'effectuer en affaires courantes; du moins un outil d'évaluation.

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

La réunion publique de commission est levée à 17.38 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.38 uur.