Commission des Relations extérieures |
Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen |
du Mardi 9 novembre 2010 Après-midi ______ |
van Dinsdag 9 november 2010 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.41 uur en voorgezeten door de heer Peter Luykx.
La séance est ouverte à 14.41 heures et présidée par M. Peter Luykx.
De voorzitter: Collega’s, de heer de Donnea is verontschuldigd, hij is aanwezig op de begrafenis van minister Duquesne.
01 Vraag van de heer Theo Francken aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de uitspraken van secretaris-generaal van de NAVO Rasmussen over een NAVO-rakettenschild en de impact op de relaties met Rusland" (nr. 367)
01 Question de M. Theo Francken au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les déclarations du secrétaire général de l'OTAN M. Rasmussen sur un bouclier antimissile de l'OTAN et leur incidence sur les relations avec la Russie" (n° 367)
01.01 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is zeer interessant omdat wij volgende week samen zitten met de mensen van onze tweede kamer, de Senaat, om te praten over alles dat gaat over het nieuw strategisch concept van de NAVO. In dat strategisch concept hebben de heer Rasmussen, mevrouw Albright en de heer Jeroen van der Veer een aantal opties gelicht, een aantal pistes bewandeld, wij hebben daarover allemaal wel gelezen.
Een van die opties gaat over het NAVO-rakettenschild, u ongetwijfeld welbekend. Ik had die vraag ook graag gesteld aan de minister van Defensie maar die vragen moeten blijkbaar allemaal via u passeren als minister van Buitenlandse Zaken, dat lijkt mij ook wel logisch.
De vraag die ik zou willen stellen is de volgende. Hij zegt daar duidelijk dat de lidstaten van de NAVO het ermee eens zijn om een rakettenschild uit te bouwen. Ik meende te weten dat de Belgische regering nogal genuanceerd over het rakettenschild dacht. In die zin is zijn uitspraak toch wel controversieel. Is dat overlegd? Wat is het standpunt van de regering in lopende zaken over dat rakettenschild? Ik heb steeds begrepen dat de regering daarbij twee grote opmerkingen had.
Ten eerste is er de bekommernis over Rusland als partner. De Belgische regering heeft steeds gezegd dat men Rusland erbij moest proberen te betrekken als partner.
(Ingevolge een technisch mankement ontbreekt een deel van de digitale geluidsopname.)
(…) in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van onze Europese Unie.
Ik neem aan dat ik daarop nu een antwoord kan krijgen en dat wij er volgende week dieper op kunnen ingaan.
01.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, ik verwelkom de kans om nu al een aantal geruststellende dingen te zeggen. Eerst en vooral is er geen nieuwigheid in de positie van de ontslagnemende regering. Zij werkt verder met datgene wat de Belgische diplomatie in het verleden ten aanzien van die problematiek heeft gezegd. Wat dat betreft, is er dus continuïteit.
Ook in verband met uw vragen aangaande Rusland meen ik dat ik op een zeker niveau geruststellende dingen kan zeggen. Ik wil eerst toch nog eens benadrukken dat de aanpassing aan de nieuwe veiligheidsomgeving een opdracht is die eigenlijk een proces is. Het is een ongoing proces dat met de verklaring van Rasmussen zeker niet voor het eerst aan de orde is.
Men beseft al een aantal jaren dat de NAVO, die een heel succesvolle organisatie is geweest in datgene waarvoor ze opgericht is, absoluut rekening moet houden met een aantal nieuwe bedreigingen en uiteraard met de nieuwe wereld die niet meer die van de koude oorlog is maar eerder een multipolaire wereld is. Ze moet die nieuwe elementen in rekening brengen, wil ze nog een sterke relevantie hebben in de toekomst.
Op de laatste NAVO-top in Straatsburg in 2009 hebben de bondgenoten al erkend dat er een nieuwe bedreiging bestaat van raketaanvallen op het grondgebied van de alliantie. Op dat ogenblik is het Amerikaanse voorstel van een European Phased Adaptive Approach-raketafweersysteem al verwelkomd. Dat was dus geen nieuw idee.
Van de volgende NAVO-top op 19 en 20 november aanstaande in Lissabon wordt inderdaad een beslissing verwacht over de invoering van een NAVO-breed systeem dat voortbouwend op het Amerikaanse systeem alle bondgenoten een bijkomende bescherming zou bieden tegen de dreiging van ballistische raketten en daarmee verbonden massavernietigingswapens.
De Belgische positie is altijd geweest – u hebt er zelf naar verwezen en ze is ook nog eens herhaald op de bijeenkomst van de NAVO ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie op 14 oktober in Brussel – dat België ten eerste bereid is om zich aan te sluiten als er een consensus binnen de NAVO kan worden gevonden rond zo’n raketafweersysteem, maar dat we verduidelijking wensen inzake de kostprijs, zowel vandaag als in de toekomst. We willen wat dat betreft geen neus van de dromedaris zien. We willen een volledig zicht krijgen op het plaatje.
Ten tweede, zoals u zelf hebt aangegeven, willen we maximaal streven naar samenwerking met Rusland. U weet dat de NAVO een gestructureerde relatie met Rusland onderhoudt in de vorm van de NAVO-Ruslandraad. Dialoog en samenwerking zijn prioriteiten die de NAVO en Rusland delen.
Op voorwaarde dat wij ervoor zorgen dat onze Russische collega’s betrokken worden bij dit voorstel is het juist de manier om nog meer gestalte te geven aan een intensere vorm van overleg tussen Rusland en de NAVO, dan wel dat dit een soort van bedreiging zou vormen voor de goede verstandhouding tussen Rusland en de NAVO.
U weet dat wij streven naar goede en vertrouwensvolle veiligheidsrelaties met Rusland op verschillende internationale fora. Binnen de OVSE draagt België bij aan het zogenaamde Corfu-proces dat een verbeterde veiligheidsarchitectuur voor de hele OVSE-zone beoogt. Rusland is ook een strategische partner in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU. Initiatieven van Hoog Vertegenwoordiger Ashton tot versterking van dit partnerschap krijgen onze volle steun. Binnen de NAVO onderschrijft ons land eveneens de initiatieven van NAVO secretaris-generaal Rasmussen om een strategisch partnerschap met Rusland uit te bouwen.
Ik begrijp uw vraag, maar wil toch heel nadrukkelijk zeggen dat het onderwerp van het rakettenafweersysteem waarover wij nu aan het redeneren zijn, en onze benadrukking vanuit de Belgische diplomatie dat dit een instrument moet zijn om zeker niet het goede overleg in veiligheidstermen met Rusland op de helling te zetten, dat dit een boodschap is die helemaal niet in onvruchtbare aarde valt, wel integendeel. Het is best denkbaar dat wanneer er een voldoende samenwerking is rond dat systeem dat het juist een bijdrage kan leveren tot beter overleg met Rusland.
01.03 Theo Francken (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Twee zaken. Ten eerste, Rusland. Ik betwijfel of het allemaal zo rooskleurig en positief is. Ik betwijfel dat. U zal zich ongetwijfeld de Russische reactie herinneren toen Amerika voorstelde of er toch concrete plannen waren om ook in Polen en Tsjechië ABM-batterijen en radarcomplexen te plaatsen. Het gevolg daarvan is de verklaring van Sochi van 2008. Sindsdien is alles wel wat afgekoeld. Ik kan enkel hopen dat dit in samenspraak met en met de toestemming van Rusland gebeurt. Ik sta hier echter zeer kritisch tegenover. Ik weet niet of dit ooit zal lukken.
Ten tweede, de bottom line van het rakettenschild. Dit creëert natuurlijk een wapenwedloop. Wij hebben dit heel recent nog gezien. Taiwan heeft zeer recent een aantal afweerraketten, een eigen soort van rakettenschild aangekocht. China heeft in de Straat van Taiwan gewoon nog veel zwaardere langeafstandsraketten en zwaardere explosieven laten aanrukken en ook gestationeerd. Dit creëert een wapenwedloop en ik denk dat wij hier voorzichtig mee moeten zijn.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Peter Luykx aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het Belgische voorzitterschap van de 'Task Force for International Cooperation on Holocaust Education'" (nr. 468)
02 Question de M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la présidence belge du 'Task Force for International Cooperation on Holocaust Education'" (n° 468)
02.01 Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, ons land neemt vanaf maart 2012 het voorzitterschap waar van de Task Force for International Cooperation on Holocaust Education, Remembrance and Research. De plechtige opening die het voorzitterschap van België zal inluiden, vindt plaats in Kazerne Dossin in Mechelen, waar op 22 oktober jongstleden de eerste steen gelegd werd door minister Peeters.
De gezamenlijke doelstellingen van de 27 volwaardige leden van de ITF werden vastgelegd in de Verklaring van Stockholm, in januari 2010. Naast de geplande conferenties bestaat een belangrijk aspect uiteraard uit de uitwisseling van ervaringen die de leden doorheen de jaren hebben opgedaan over het onderzoek naar en de overlevering van de holocaust.
Ik heb de volgende vragen.
Ten eerste, in welke fase bevinden de voorbereidingen van dit Belgisch voorzitterschap zich vandaag? Kunt u meer toelichting geven over de belangrijkste evenementen in het kader van het voorzitterschap? Welke facetten wil ons land beklemtonen?
Ten tweede, welke contacten vonden er plaats tijdens die voorbereidingen? Staan er nog diplomatieke contacten op de agenda?
Ten slotte, welke rol zal de federale overheid spelen met het oog op de herinneringseducatie die onder de aandacht gebracht zal worden?
02.02 Minister Steven Vanackere: Zoals u zelf aangeeft, zullen wij vanaf maart 2012 tot maart 2013 het voorzitterschap waarnemen van de Task Force. De voorbereidingen bevinden zich in de fase van het opmaken van het programma. De voorbereiding is toevertrouwd aan een werkgroep voorgezeten door de FOD Buitenlandse Zaken. In de werkgroep en in de aanvullende ad-hoccoördinatievergaderingen worden zowel de federale overheid als alle Gemeenschappen vertegenwoordigd. Ik leg meteen uit waarom het belangrijk is dat wij de Gemeenschappen betrekken bij dit voorzitterschap.
De voorstelling van het programma van het Belgisch voorzitterschap aan de andere lidstaten van de Task Force plannen wij voor de plenaire vergadering van juni 2011, dat wil zeggen de eerste plenaire vergadering die onder Nederlands voorzitterschap zal plaatsvinden. Tot juni 2011 hebben wij dus nog de tijd om een en ander voor te bereiden.
Ik kan u nu al zeggen dat wij tijdens het Belgisch voorzitterschap twee plenaire vergaderingen en twee tussentijdse vergaderingen plannen. De plenaire vergaderingen, met onder meer een academisch luik, zullen rechtstreeks door de Gemeenschappen worden georganiseerd. De twee tussentijdse vergaderingen worden door de FOD Buitenlandse Zaken georganiseerd. Het algemeen thema van het Belgisch voorzitterschap wordt “herinnering en geschiedenis van de Shoah in België”. De precieze details worden nog door de werkgroep uitgewerkt.
Naast discussies met de Gemeenschappen op het niveau van de werkgroep en de ad-hoccoördinatievergaderingen wordt de vastlegging van het programma van het Belgisch voorzitterschap voorafgegaan door een brede waaier aan contacten, onder meer met academici, de joodse gemeenschap van België, het middenveld en de andere lidstaten van de Task Force.
De contacten met die lidstaten vinden onder meer plaats tijdens de vergaderingen van de Task Force in 2010 en 2011.
Ik wil nogmaals benadrukken dat herinneringseducatie hoofdzakelijk kadert in de onderwijsbevoegdheid van de Gemeenschappen. Zij is natuurlijk ook van belang voor onze bilaterale betrekkingen met onder meer Israël en Duitsland. Het Belgische voorzitterschap van de Task Force, voornamelijk het academische luik ervan, en het werk verricht binnen de werkgroep educatie, bieden hen de mogelijkheid om bepaalde aspecten van hun beleid inzake herinneringseducatie nationaal en internationaal in de verf te zetten.
02.03 Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, het was hoofdzakelijk mijn bedoeling om het belang van het voorzitterschap en het belang dat de vele betrokken landen en collega’s van de ITF aan dit voorzitterschap hechten, te benadrukken.
Het incident is gesloten.
- M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le processus de paix israélo-palestinien" (n° 487)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les pourparlers de paix entre Israéliens et Palestiniens" (n° 489)
- de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het Israëlisch-Palestijnse vredesproces" (nr. 487)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de vredesgesprekken tussen Israëli en Palestijnen" (nr. 489)
03.01 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, ma question porte donc sur les pourparlers de paix israélo-palestiniens. À chaque fois que ceux-ci reprennent, on se laisse prendre à espérer une issue positive, même si l'on sait que ce ne sera pas facile. Toujours est-il que, depuis le 2 septembre dernier, les négociations ont repris. Votre homologue israélien a malheureusement laissé entendre qu'il n'y aurait pas de paix avant longtemps.
Parmi les problèmes, il y a surtout la question du gel de la construction de logements par les Israéliens, dans le secteur est de Jérusalem.
Ce gel arrivant à échéance, l'Autorité palestinienne avait demandé comme gage de bonne volonté qu'il soit poursuivi le temps des négociations. La prolongation de ce gel n'aurait d'ailleurs été que la mise en œuvre du respect du droit international. À plusieurs reprises, différentes instances internationales ont considéré que ces constructions en territoire palestinien constituaient un viol du droit international. Au moment où j'ai rédigé ma question, on parlait de 600 logements. Aujourd'hui, j'apprends via une dépêche de l'Agence Belga que le secrétaire général des Nations unies, M. Ban Ki-moon, s'inquiète de la construction de 1 300 logements. Cette construction fait dire aux négociateurs palestiniens que le gouvernement israélien est probablement déterminer à "détruire" les négociations de paix.
Ces négociations sont organisées sous l'égide des États-Unis qui jouent un rôle prépondérant. La question est de savoir quelle est la place de l'Europe dans ce contexte. Pour ma part, je pense qu'elle est inexistante, même si la secrétaire d'État américaine, Mme Hillary Clinton, assure que l'Europe a un rôle à jouer dans le processus de paix. Comme souvent, il semble que l'Union européenne soit bonne pour financer, subsidier différentes réalisations, mais ne soit pas un véritable acteur sur le terrain de la paix. Tout récemment encore, un soutien financier additionnel de 61 millions d'euros venant s'ajouter aux 295 millions d'euros, qui avaient précédemment été approuvés, sont venus compléter cette "manne" financière. Mme Ashton déclare que cet investissement est destiné à montrer notre détermination à soutenir le peuple palestinien et le processus de construction d'un État indépendant.
La question qui se pose est de savoir si ce soutien financier est réellement suffisant à lui seul et s'il ne faudrait pas que l'on soit davantage proactif sur le plan politique et diplomatique, d'autant que l'Union européenne a adopté, lors de son Conseil des Affaires étrangères du 8 décembre 2009, des conclusions relativement claires à l'occasion desquelles elle appelle "à une solution fondée sur la coexistence de deux États, avec l'État d'Israël et un État Palestinien indépendant, démocratique, d'un seul tenant et viable, coexistant dans la paix et la sécurité".
Monsieur le ministre, où en est-on depuis ces conclusions de décembre 2009? Comment l’Union européenne a-t-elle mis en œuvre ces conclusions? Quel rôle la Belgique y a-t-elle joué, peut-être davantage à l’occasion de sa présidence de l’Union européenne?
Par ailleurs, le traité de Lisbonne permet à l’Union européenne de parler d’une seule voix mais on relève, dans ce dossier-là comme dans d’autres, une certaine cacophonie. La France, même si elle y a renoncé depuis, avait envisagé une initiative le 21 octobre dernier. S’agissait-il là d’une initiative personnelle de M. Kouchner ou, au contraire, allait-il relayer une volonté exprimée par l’ensemble de la Communauté européenne? Si ce n’est pas le cas, des initiatives comme celle-là ne sont-elles pas de nature à affaiblir, non seulement la position de Mme Ashton et de ses services, mais plus généralement celle de l’Union européenne sur la scène internationale?
03.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je dépasserai les réponses toutes faites car je pense que vous abordez un sujet très important au sujet duquel l’Union européenne doit jouer son rôle car les enjeux sont d'une importance cruciale pour la paix mondiale.
J’ai dit à M. Lieberman lorsque j’étais là-bas: "Si on peut faire la paix ici, on pourra peut-être faire la paix partout". Il n’était pas d’accord et me disait: "Regardez les victimes dans d’autres endroits. Pourquoi est-ce que vous vous fixez sur une solution ici? Pourquoi est-ce tellement important?". Parce qu’ici sont rassemblées différentes façons de voir les choses, différentes religions, différents peuples et que, si on est capable de débloquer ce conflit, ce serait vraiment un progrès énorme, pas seulement pour le Moyen-Orient mais aussi pour une relative amélioration des relations au niveau mondial.
Cher collègue, vous dites que beaucoup de choses se décident sous l’égide des États-Unis. Vous semblez vouloir dire que l’Union européenne reste trop en retrait. Dernièrement, j’ai parlé avec mon collègue égyptien qui m’a encouragé dans ma démarche.
Au cours des prochaines semaines, il faudra saisir cette window of opportunity qui se présente à nous pour relancer les discussions de manière cohérente et positive. Le moment n'est pas venu de lancer d'autres initiatives. Je ne suis pas d'accord avec ceux qui disent que l'Union européenne est absente aujourd'hui. Notre contribution financière en vue d'encourager la création d'un État palestinien fort est, selon moi, très utile. C'est la construction graduelle de quelque chose qui, un jour, constituera peut-être l'épine dorsale d'un État palestinien. Cet argent est utilisé à bon escient!
Il faut aussi accepter le fait que le moteur du
processus soit les États-Unis. Par ses initiatives, Mme Ashton a su
redynamiser le Quartette. Si l'on compare le nombre de déclarations du
Quartette cette année par rapport à l'année précédente, on constate un
triplement de l'activité du Quartette. Ce n'est pas uniquement en figurant sur
la photo que l'on a de l'influence! Je crois que Mme Ashton mérite d'être
protégée contre les critiques de ceux qui disent qu'elle n'apparaît pas sur la
photo. Il faut tenir compte du travail qui se fait en soutien du processus de
paix.
Un élément-clé consiste à dire qu'une solution n'interviendra qu'avec l'accord de ceux qui sont sur le terrain, tant du côté israélien que palestinien. Jamais un diktat des États-Unis, du Quartette ou de la communauté internationale ne résoudra le problème. Aujourd'hui, on peut simplement dire que, par le biais de sa déclaration de décembre 2009, l'Union européenne a clairement tracé les lignes en vue d'aboutir à une solution et en a précisé les contours. Cela a été beaucoup apprécié et a constitué un élément important du processus. Aujourd'hui, il faut s'en tenir à donner toutes les chances aux discussions en cours sous l'impulsion du président Obama et de Hillary Clinton et rester en soutien.
En politique, il est toujours dangereux de répondre à des questions hypothétiques. Toutefois, si ce processus venait à s'arrêter, il faudra s'interroger sur le rôle de l'Union européenne. Il est vrai que, parmi les États membres, d'aucuns souhaitent se lancer dans un processus un peu plus tôt que d'autres.
Pour l'instant, la cacophonie dont vous parlez ne se présente pas aussi gravement que vous le prétendez, dans la mesure où les initiatives émanant de notre ex-collègue M. Moratinos (Espagne) et de M. Kouchner (France) ne dévient pas de la solution en tant que telle mais encouragent un rôle plus actif de la part de l'Union européenne. Une solution interviendra très rapidement car, dans les semaines à venir, nous connaîtrons le résultat des démarches des États-Unis quant au relancement du processus ou pas.
Toutefois, je vous confirme, eu égard à la position que nous défendons ensemble avec Mme Ashton, à savoir une position de soutien et non en retrait, que nous consultons des pays de bonne volonté, également des pays arabes, et que, dans leur chef, l'approche actuelle de l'Union européenne est hautement appréciée.
03.03 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le vice-premier ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je partage entièrement le point de vue exprimé dans la première partie de votre réponse. Si l'on parvenait à régler une fois pour toutes ce conflit au Moyen-Orient, c'est l'ensemble de la géopolitique qui s'en trouverait mieux. De nombreux conflits pourraient ainsi être facilement réglés ailleurs dans le monde.
Par contre, la seconde partie de votre réponse traduit un grand optimisme sur la manière dont l'Union européenne agit sur la scène diplomatique et dans le cadre actuel des pourparlers de paix. Si je résume votre position, nous nous situons, vis-à-vis des pays arabes, non en retrait mais en soutien. Je peux vous comprendre! Vous faites allusion au financement de l'Union européenne. J'évoquais ce sujet aussi dans ma question. Ce que nous finançons, ce sont essentiellement des infrastructures, des investissements du côté palestinien. J'imagine que l'Autorité palestinienne nous en est redevable et apprécie ce genre d'attitude. Ce n'est pas le cas du côté israélien. Nous n'y investissons pas de la même manière, car Israël a des besoins différents.
Quelle est donc encore notre autorité politique à l'égard d'Israël? En effet, si l'on veut bénéficier d'un poids diplomatique quelconque, il faut pouvoir peser sur l'un et l'autre des partenaires. L'Union européenne bénéficie-t-elle d'une crédibilité suffisante à l'égard d'Israël? Si la réponse est positive, nous pourrons dire que nous pesons sur le processus de paix. N'oublions pas que, régulièrement, les investissements que l'Union européenne consent, qu'il s'agisse des territoires de Gaza ou de ceux se situant de l'autre coté de la frontière palestinienne, sont réduits à néant lors des différentes attaques menées par Israël.
L'Union européenne continue pourtant à intervenir. Nous avons aussi à être crédibles auprès d'Israël, interlocuteur indispensable, pour pouvoir peser sur les négociations.
03.04 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, une courte réaction, si vous le permettez. Il ne s'agit pas seulement du financement des infrastructures mais aussi de la création d'un État de droit, d'un environnement où la justice règne, où la police fonctionne, dans lequel on peut mettre en place une administration. Je défends la thèse que l'intérêt d'Israël, qui souhaite sa sécurité, est d'avoir à ses côtés un État palestinien capable de respecter l'état de droit et de réunir ses habitants dans une logique non violente, non conflictuelle envers Israël, ce qui est la solution que nous envisageons tous, qui implique deux États.
Dans cette optique, investir dans la création de cet État est dans l'intérêt de tous, non seulement des Palestiniens mais aussi d'Israël.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de resultaten van een onderzoek van Human Rights Watch met betrekking tot de toestand in Oeganda en zijn buurlanden" (nr. 503)
04 Question de Mme Ingeborg De Meulemeester au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les résultats d'une enquête réalisée par Human Rights Watch sur la situation en Ouganda et dans les pays voisins" (n° 503)
04.01 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de minister, de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch maakte in oktober de resultaten openbaar van het onderzoek naar het Lord’s Resistance Army, de LRA, van Joseph Kony. Deze rebellengroepering ontstond in 1987 als verzet tegen de Oegandese regering. Het LRA breidde zijn activiteiten uit naar de Oegandese buurlanden Congo, Soedan, en de Centraal-Afrikaanse Republiek.
Volgens de resultaten van Human Rights Watch werden de voorbije 18 maanden meer dan 697 mensen in de Centraal-Afrikaanse Republiek en Soedan ontvoerd waarvan een derde kinderen. Helaas is dit een van de minst gekende problematieken in het Afrikaanse continent. Ondanks de beperkte belangstelling is het immers tevens een van de grootste humanitaire rampen in Afrika. Het LRA richt zich immers specifiek op kinderen die als soldaat of als slaaf voor de manschappen worden ingezet. Ze worden onderworpen aan indoctrinatie en psychologische terreur waardoor ze er vaak blijvende emotionele schade aan overhouden.
Niettegenstaande het Internationaal Strafhof van Den Haag in 2005 arrestatiebevelen heeft uitvaardigd tegen Kony en zijn handlangers zijn ze tot op heden nog steeds niet gevat. Het advies van Human Rights Watch is zeer duidelijk. De nationale overheden, het Oegandese leger en de Verenigde Naties moeten dringend stappen ondernemen om de bevolking in deze risicogebieden te helpen.
Ik heb enkele vragen. Ten eerste, België heeft in het recente verleden in Gulu de bouw bekostigd van een kostschool voor aangepast lager onderwijs voor getraumatiseerde oorlogskinderen. Hoe evalueert u op dit moment de resultaten van deze Belgische hulp?
Ten tweede, zal de Belgische overheid opnieuw stappen ondernemen om de bevolking in de risicogebieden te helpen?
04.02 Minister Steven Vanackere: België heeft inderdaad bij het einde van de LRA-operaties in Noord-Oeganda besloten om twee scholen die erg verwoest waren tijdens deze oorlog her op te bouwen en uit te breiden. In eerste instantie was dit de Laroo lagere school en thans wordt ook hetzelfde gedaan voor een secundaire school, de Samuel Baker School. Het betreft hier de fysieke infrastructuur van deze scholen. Bij de evaluatie van het eerste project, dus met betrekking tot de lagere school, werd vastgesteld dat de technische aspecten van de bouw bevredigend waren maar een studie van de impact van de school in de buurt is nog niet gebeurd.
Ik kan u wel bevestigen dat via het programma Vredesopbouw België nog een aantal projecten zal steunen in Noord-Oeganda.
Een project is het Centre for Children in vulnerable situations, die de begeleiding doet van getraumatiseerde kinderen in en rond Gulu. Een ander project is het Civil Society and Peace Building in the LRA-Affected areas, dat initiatieven van de lokale gemeenschappen ondersteunt om de terugkeer van en de verzoening met strijders uit de LRA-rangen te vergemakkelijken.
De twee projecten zijn sinds begin dit jaar opgestart.
Verschillende projecten van de Belgische ontwikkelingshulp die het hele Oegandese grondgebied omvatten, komen natuurlijk ook ten goede van de bevolking in Noord-Oeganda, meer bepaald deze op het gebied van onderwijs, een van de twee sectoren die door België in dit land bij voorkeur worden ondersteund.
Hieruit blijkt duidelijk de wens van de Belgische overheid om de bevolking in deze risicogebieden duidelijk te helpen.
04.03 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
L'incident est clos.
- mevrouw Ingeborg De Meulemeester aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het referendum in Sudan" (nr. 504)
- de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de situatie in Zuid-Sudan" (nr. 565)
- Mme Ingeborg De Meulemeester au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le référendum au Soudan" (n° 504)
- M. Christian Brotcorne au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la situation au Sud-Soudan" (n° 565)
05.01 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 9 januari 2011 zal in Soedan een historisch referendum plaatsvinden over een mogelijke onafhankelijkheid van Zuid-Soedan. Het conflict tussen het noorden en het zuiden sleept nu ondertussen al tientallen jaren aan en kostte aan ruim 2 miljoen mensen het leven. President Omar al-Bashir die tevens door het Internationaal Strafhof in Den Haag wordt gezocht op verdenking van oorlogsmisdaden in de westelijke regio Darfur heeft recent verklaard dat hij de uitslag van het referendum niet zal aanvaarden indien het zuiden ook daadwerkelijk voor onafhankelijkheid zou kiezen. Bijgevolg vrezen de waarnemers dat de regering Bashir er alles aan zal doen om de stembusgang te verijdelen. Ik heb een vijftal kleine vragen.
Ten eerste, hoe zijn de huidige relaties tussen de Soedanese en de Belgische regering?
Ten tweede, is volgens u de vrees gegrond dat Bashir de onafhankelijkheid niet zal accepteren? Wat zullen hiervan de consequenties zijn voor de Soedanese regering?
Ten derde, ziet u een afscheuring van het zuiden als een mogelijke vereiste voor een langdurige vrede in Soedan?
Ten vierde, op welke manieren kan de stembusgang zo toegankelijk mogelijk gemaakt worden?
Ten vijfde, zou een eventuele erkenning van Zuid-Soedan zich opdringen, is de regering van lopende zaken hier dan voor bevoegd? Zo ja, wat zal uw standpunt zijn?
05.02 Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, je m'associe aux propos tenus par notre collègue.
La situation est connue: une partie Sud et une partie Nord d'un pays qui sont constituées de confessions différentes, musulmans au Nord, chrétiens animistes au Sud. On connaît également l'existence d'un enjeu pétrolier puisque l'essentiel des ressources pétrolières du Soudan se situe dans le Sud. Cela laisse penser que M. Al-Bashir, qui n'est pas le premier venu - il fait l'objet d'un mandat d'arrêt pour crimes de guerre et crimes contre l'humanité -, pourrait ne pas accepter les résultats du référendum qui fait pourtant partie des conclusions de l'accord de paix global.
Ma question ressemblera peut-être à la précédente dans la mesure où, ici aussi, l'on a un émissaire spécial des États-Unis, le général Scott Gration. On peut penser qu'il est relativement sensible aux aspirations de Karthoum. En tout cas, c'est ce que laisse penser la réaction des gouvernements européens à certains de ses propos, réaction qu'on peut lire dans Le Monde du 5 octobre 2010.
Dès lors, je me demande si l'Union européenne, par la voix de Mme Ashton, ne devrait pas nommer un représentant spécial au Soudan, non pour faire double-emploi mais pour montrer l'intérêt et la préoccupation de l'Europe pour que ce processus de référendum se passe sans violence. Il serait bon d'encourager les parties à respecter leurs obligations et assumer leurs responsabilités telles qu'inscrites dans leur propre accord de paix.
05.03 Minister Steven Vanackere: Mevrouw De Meulemeester, ons land onderhoudt inderdaad diplomatieke betrekkingen met Soedan. Het ligt in het rechtsgebied van onze ambassade in Caïro. Van zijn kant beschikt Soedan over een ambassade in Brussel.
Er bestaat een kans, en die kans is niet gering, dat de waarschijnlijke uitslag van het referendum over de onafhankelijkheid van Zuid-Soedan niet zomaar zal worden geaccepteerd. Mocht de uitslag van het referendum niet worden geaccepteerd, dan zou dat normaliter ook het einde betekenen van de huidige regering van nationale eenheid in Khartoem. De voornaamste vereiste voor een langdurige vrede in Soedan ligt er in eerste instantie in dat de betrokken partijen er gezamenlijk in slagen een politieke regeling te treffen rond de uitstaande problemen. Dat gaat over grenzen, dat gaat over het verdelen van grondstoffen en rijkdommen en over het recht van personen om zich op bepaalde plaatsen te bevinden.
In een recent gesprek met mijn Egyptische collega vernam ik dat zij een zekere voorkeur hadden voor een confederale benadering, maar ook dat zelfs in een confederale of in een andere benadering telkens opnieuw dezelfde problemen boven water zullen komen. Politiek moet men ook in redeneringen waarbij men niet uitgaat van een onafhankelijk Zuid-Soedan, oplossingen vinden voor de grenzen, voor de rechten van de burgers en de verdeling van grondstoffen. Dat zijn bekende refreinen in dit parlement.
Met de internationale gemeenschap hadden we ongetwijfeld ruimte voor bemiddeling om te vermijden dat het tot een gewelddadig conflict zou komen. U weet dat de voormalige president van Zuid-Afrika Mbeki daaromtrent bepaalde initiatieven heeft genomen. Tijdens mijn bezoek aan Zuid-Afrika heb ik daarover uitvoerig met mijn collega van Buitenlandse Zaken van gedachten gewisseld. Het is duidelijk dat de mogelijke afscheuring van het zuiden een optie is, een optie die in het allesomvattende vredesakkoord van 2005 als een mogelijkheid naar voren is geschoven. Dat veronderstelt hoe dan ook dat de andere elementen van datzelfde akkoord, zoals de grensafbakening, worden uitgevoerd. Dat is momenteel nog niet het geval.
Ik bevestig dat de logistieke aspecten van de organisatie van het referendum in Zuid-Soedan een enorme uitdaging vormen. Er is het probleem van de ontbrekende infrastructuur en de hoge mate van ongeletterdheid van de bevolking. De VN-missie UNMIS geeft binnen de limieten van haar mandaat de nodige bijstand.
De Zuid-Afrikaanse regering werd gevraagd om bijstand te verlenen bij het drukken van de referendumbrieven.
Monsieur Brotcorne, je dois vous signaler que Mme Ashton a déjà désigné quelqu'un, à savoir Mme Rosalind Marsden, comme représentant spécial de l'Union européenne au Soudan. Elle est entrée en fonction le 1er septembre 2010.
Dans la foulée, je souhaite rappeler que lorsque, voici quinze jours, les autres ministres des Affaires étrangères et moi-même avons préparé l'ordre du jour du Sommet Union européenne/États-Unis, j'ai personnellement insisté pour que le sujet du Soudan soit inscrit à l'agenda. Nous avons cru qu'au chapitre de la sécurité mondiale, le référendum de début 2011 et ses suites exigeraient une attention particulière de la part de la communauté internationale.
Au-delà de la désignation de Mme Marsden, je dois aussi vous signaler que l'Union européenne a décidé d'envoyer une mission d'observation électorale, qui sera conduite par notre compatriote Véronique De Keyser.
Ten slotte nog een antwoord op een vraag van mevrouw De Meulemeester, inderdaad bevestigend dat de erkenning van een staat de bevoegdheid van een regering in lopende zaken zou overstijgen. Wanneer zich dat voordoet, zou dat dus niet een bevoegdheid van een regering in lopende zaken zijn.
05.04 Ingeborg De Meulemeester (N-VA): Dank u wel, mijnheer de minister.
05.05 Christian Brotcorne (cdH): M. le ministre a répondu très clairement à ma question.
Je retiens aussi que, dans son esprit, le confédéralisme ne règle pas tous les problèmes.
05.06 Steven Vanackere, ministre: Il existe toujours des réponses à apporter à des questions de fond.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Damien Thiéry au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'examen périodique universel auquel sera soumise la Belgique en mai 2011 devant le Conseil des droits de l'homme des Nations Unies" (n° 709)
06 Vraag van de heer Damien Thiéry aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de universele periodieke doorlichting van België door het VN-Comité voor de rechten van de mens in mei 2011" (nr. 709)
06.01 Damien Thiéry (MR): Mijnheer de minister, eerst en vooral moet ik me verontschuldigen voor de vraag die ik heb gesteld.
Il s'agissait de l'examen périodique universel auquel sera soumise la Belgique en mai 2011 devant le Conseil des droits de l'homme de l'ONU. J'avais parlé dans ma question du Comité des droits de l'homme; je crois que la correction a été faite.
L'hebdomadaire francophone d'informations Le Vif L'express a publié dans son édition du 1er octobre dernier un dossier relatif à l'évaluation de la politique menée par la Belgique en matière de droits de l'homme devant le Conseil des droits de l'homme des Nations Unies en mai 2011.
Il s'agit de l'Universal Periodic Review ou examen périodique universel (EPU) qui est un mécanisme qui consiste à passer en revue, tous les quatre ans, les réalisations de l'ensemble des 192 États membres dans le domaine des droits de l'homme.
Ce processus est mené par les États, sous les auspices du Conseil des droits de l'homme, et fournit pour ceux-ci l'opportunité de présenter les mesures prises pour améliorer la situation des droits de l'homme sur son territoire et remplir ses obligations en la matière.
La Belgique doit passer son évaluation le 2 mai 2011 et à la lecture du dossier du Vif L'Express, l'on apprend que "la Belgique doit transmettre son rapport aux services du haut représentant aux droits de l'homme en février 2011. Le niveau fédéral en coordonne la confection".
Ce dossier a remis en lumière notamment le rapport établi en mars 2008 par le Comité des Nations Unies pour l'élimination des discriminations sociales, chargé de veiller à la mise en œuvre de la Convention internationale pour l'élimination des discriminations raciales.
Dans ce rapport, le Comité en question avait épinglé la politique menée par les autorités flamandes en matière d'accès aux logements sociaux tant au niveau régional (le fameux Wooncode) qu'au niveau communal (la commune de Zaventem) y décelant, je cite, "des effets discriminatoires qui peuvent en découler pour les personnes ne parlant pas le néerlandais". Nul doute que dans le cadre de l'EPU, ces discriminations mises en évidence par ce Comité feront l'objet d'une nouvelle évaluation.
En conséquence, monsieur le ministre, voici mes questions.
Pouvez-vous confirmer l'échéance de 2011 tant au niveau du rapport préliminaire à remettre par les autorités belges à l'instance concernée de l'ONU qu'au niveau de l'évaluation de la Belgique dans le cadre de l'EPU?
Comment s'organise la coordination de cette évaluation dans la pratique par vos services?
Quels seront les éléments importants de l'évaluation? Sont-ils déjà connus ou s'agit-il d'une évaluation discrétionnaire?
06.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je vous confirme que la Belgique devra passer son examen périodique universel devant le Conseil des droits de l'homme de l'ONU, le 2 mai 2011. Elle devra transmettre son rapport national en vue de cet exercice au Haut-Commissariat aux droits de l'homme de l'ONU, au plus tard le 1er février 2011. Il nous reste donc encore deux mois et demi.
Au niveau de la coordination, c'est le service Droits de l'homme du SPF Affaires étrangères qui coordonne la rédaction de ce rapport national, en collaboration avec toutes les institutions concernées tant au niveau fédéral que des entités fédérées.
Une première réunion de coordination pour lancer cet exercice avait déjà eu lieu en décembre de l'année passée en présence de la société civile. Deux autres réunions de coordination ont eu lieu depuis et une consultation de la société civile sur un projet de rapport était prévue le 8 novembre.
Le rapport national doit, avant tout, être structuré sur la base des lignes directrices des Nations unies à ce sujet. Le but de cet exercice est de faire le bilan du respect, par chaque pays, de tous les instruments internationaux sur les droits de l'homme auxquels il est partie. Ce rapport national doit donc être le plus exhaustif possible. Sont notamment repris les thèmes ou les questions soulevés régulièrement par les comités de traités comme celui de l'élimination de la discrimination raciale que vous avez mentionnée ainsi que ceux repris traditionnellement par les pays européens dans leur rapport national.
06.03 Damien Thiéry (MR): Ik vrees dat wij in verband met de Wooncode opnieuw opmerkingen zullen krijgen. Ik vind dat jammer, niet alleen voor Vlaanderen, maar voor het imago van heel België.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Damien Thiéry au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les problèmes rencontrés par des Belges votant à l'étranger lors des élections législatives du 13 juin 2010" (n° 710)
07 Vraag van de heer Damien Thiéry aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de problemen waarmee Belgen die bij de parlementsverkiezingen van 13 juni 2010 in het buitenland stemden, werden geconfronteerd" (nr. 710)
07.01 Damien Thiéry (MR): Monsieur le président, je vais essayer d’être bref.
Le sujet dont il est question traite d'un souci auquel nous sommes confrontés systématiquement maintenant, à part pour les élections communales. Lors des dernières élections législatives du 13 juin, plusieurs correspondants francophones, électeurs belges résidant à l’étranger – et quand je dis plusieurs, c’est beaucoup, parce qu’étant représentant de la périphérie sur le canton BHV, je me suis rendu compte que le problème s’était présenté dans énormément de communes – m’ont fait part de la problématique de l’organisation du droit de vote des Belges de l’étranger dans des postes diplomatiques et consulaires qui les ont empêchés d’exercer ce droit de vote. Je me dois de préciser que nombre d’entre eux ont introduit à ce sujet des réclamations dans le cadre de la vérification des pouvoirs des membres élus lors des élections législatives, en vertu de l’article 48 de la Constitution.
Le problème était double. D’une part, il s’est avéré que certains postes diplomatiques ou consulaires n’avaient pas correctement diffusé l’information, de telle sorte que les électeurs n’ont pu rentrer que tardivement leur formulaire d’inscription, conformément aux articles 180 et suivants du Code électoral. D’autre part, les électeurs belges de l’étranger qui avaient fait le choix de s’inscrire dans une commune périphérique dite "à facilités" comme la mienne, n’ont pu être inscrits comme électeurs par une intervention illégale du ministre flamand des Affaires intérieures, ou par refus du poste diplomatique ou consulaire de prendre en considération ces formulaires en français. Là aussi, on a affaire à un processus tout à fait discriminatoire et qui était beaucoup plus marqué lors de ces dernières élections que précédemment.
Je peux bien comprendre que le caractère anticipé des élections a pu prendre au dépourvu le service compétent des postes diplomatiques ou consulaires. Si je m’en réfère au Code électoral, l’article 186 alinéa 6 de celui-ci stipule qu’en cas d’élections anticipées, la liste des électeurs belges résidant à l’étranger est arrêtée le quinzième jour précédent celui de l’élection. Le collège des bourgmestre et échevins envoie, dix jours au moins avant celui de l’élection, une lettre de convocation au scrutin à chaque électeur belge résidant à l’étranger via le poste diplomatique ou consulaire dans lequel il est inscrit. Nous savons bien que ce laps de temps est extrêmement court.
Ce qui est certain, et je m’arrêterai là par rapport à l’explication, c’est que nous sommes évidemment demandeurs à ce que cela ne se représente plus. J’ai trois questions qui viennent finaliser mon point.
Avez-vous eu connaissance des faits? J'imagine que oui, mais j'aimerais entendre votre point de vue.
Quelles étaient réellement les instructions communiquées aux différents postes diplomatiques et consulaires, étant donné que le Code électoral ne conférait pas toutes les garanties en termes de recours pour les électeurs du fait d'élections anticipées?
Quelles mesures structurelles comptez-vous prendre afin de faire en sorte que, dans l'hypothèse de nouvelles élections anticipées, ces dysfonctionnements ne puissent plus se reproduire, surtout si, par exemple, nous sommes amenés à retourner aux urnes au mois de janvier?
07.02 Steven Vanackere, ministre: Cher collègue, pour votre information, je souhaite tout d'abord me référer à ma réponse à la question n° 14 de la députée Corinne De Permentier du 6 août 2010 (n° 53 002). Vous y obtiendrez d'amples informations quant aux questions que vous venez de poser.
En ce qui concerne l'application de la législation linguistique par les communes, mon département n'a aucune compétence en la matière. Je vous invite donc à vous adresser au ministre de l'Intérieur.
Sur le fond, je dois vous signaler que, lorsque l'article 180bis § 6 du Code électoral évoque d'arrêter la liste des électeurs belges en donnant une date pour ce faire, cela ne revient pas à dire que l'on peut encore se présenter quinze jours avant les élections et compter sur l'inscription. La loi ne mentionne aucun droit pour le citoyen de se retrouver inscrit à la dernière minute. Y figure simplement le délai donné pour finaliser la liste. Il ne faut pas confondre les deux exercices. Il y a une différence entre le droit du citoyen de se présenter et le moment auquel la liste définitive est déterminée.
Hormis cette réaction de détail, ma position est simple. La législation telle
qu'elle a été votée peut, bien entendu, servir dans un contexte d'élections
normales, c'est-à-dire endéans les délais impartis. En effet, à ce moment, la
préparation de l'exercice peut se faire dans un contexte normal, mais
objectivement, il faut constater que, lors d'élections anticipées, combiner le
respect de la loi – et j'ai prêté serment quant à ce respect – et garantir à
100 % à tous les électeurs résidant à l'étranger de pouvoir participer aux
élections s'avère un exercice impossible.
Devant cette impossibilité, vous devez comprendre que je me suis acharné, au moyen d'une législation inadaptée à une situation d'élections anticipées, à respecter la loi et à optimiser les chances de participation.
Pour tous ceux qui ont choisi de se présenter personnellement, au lieu d'envoyer une lettre, les possibilités de voter à temps étaient réunies. De plus, les Belges résidant à l'étranger n'ont pas le droit de voter par lettre.
C'est donc un effort en vue d'augmenter leur participation. L'argument selon lequel nous l'aurions empêchée ne peut donc être invoqué.
Il appartiendra au législateur d'apporter les amendements utiles pour voir comment, à l'occasion d'élections anticipées, nous pouvons améliorer les chances de participation de ces Belges. Il faudra donc modifier la législation si nous souhaitons obtenir des résultats bien plus favorables.
07.03 Damien Thiéry (MR): Monsieur le ministre, votre réponse est claire. Si je comprends bien, vous êtes d'accord pour faire le nécessaire afin que les Belges résidant à l'étranger puissent participer? Il faut, selon vous, changer la loi.
Maintenant, si nous savons que nous nous dirigeons vers des élections anticipées, n'est-il pas envisageable de faire le nécessaire?
07.04 Steven Vanackere, ministre: Sommes-nous sûrs de nous diriger vers des élections anticipées?
07.05 Damien Thiéry (MR): C'est, en tout cas, dans l'air du temps!
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de problematiek van huispersoneel in onze hoofdstad" (nr. 770)
08 Question de Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le problème du personnel de maison dans notre capitale" (n° 770)
08.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, mijn vraag heeft met de problematiek van huispersoneel in onze hoofdstad te maken.
Veertien dagen geleden woonde ik in Brussel een lezing bij waarop behalve een kwestie in de internationale context ook het probleem van de illegale huisarbeid aan de hand van een videofilm werd aangetoond. Het is trouwens niet de eerste en de enige film die ik ter zake heb gezien. Ik hoef enkel maar naar het recente incident in het Conradhotel te verwijzen.
De videofilm die ik zag, had te maken met de getuigenis van een Marokkaanse vrouw, die het voorbije jaar bij een belangrijke, buitenlandse familie had gewerkt, hoewel zij illegaal in ons land verbleef. Bij het betrokken huisgezin had zij in mensonterende omstandigheden gewoond en gewerkt. Zij moest van ’s ochtends tot ’s avonds voor minder dan wat zakgeld en tegen kost en inwoon werken. Kost is bovendien nog relatief. Zij werd tevens met enig verbaal geweld en fysieke pesterijen geconfronteerd.
Haar getuigenis was met een videocamera opgenomen.
De problematiek is uiteraard heel verborgen, omdat dergelijke situaties zich binnenshuis afspelen. Gelukkig bekommeren enkele middenveldorganisaties zich echt om voornoemde problematiek. Zij gaan op zoek naar enige bescherming voor de betrokkenen tegen de genoemde uitbuiting en soms ook mishandeling van huispersoneel in onze eigen hoofdstad.
Mijnheer de minister, nu blijkt – dit is tegelijkertijd ook een informatieve vraag aan u – dat een en ander ook wel eens binnen huishoudens van buitenlandse diplomaten of internationale vertegenwoordigers gebeurt. Zij genieten immers vaak van onschendbaarheid en blijken als het ware boven de wet te staan.
Ik weet ook niet goed of de problematiek effectief kan worden vervolgd, wat soms de moeilijkheid is. De problematiek staat misschien ook niet hoog op de agenda inzake juridische vervolging. Anderzijds is het ook niet altijd even gemakkelijk om dergelijke praktijken vast te stellen. Vervolging is niet altijd evident, wanneer er onschendbaarheid in het spel is.
Bovendien is het volgende nog moeilijker. Dit wordt ook door de middenveldorganisaties aangekaart. In casu ging het om een activiteit van ACV-CSC, die Jeanne Devos hadden uitgenodigd om zowel de buitenlandse als de binnenlandse problematiek aan elkaar te koppelen. Het is geweten dat de betrokkenen vaak heel kwetsbaar zijn, omdat sommigen illegaal in het land verblijven, hoewel bepaalde personen ook met een toeristenvisum hier verblijven. Niettemin is het geen heel eenvoudig probleem.
Uitbuiting is een zaak waar wij op internationaal niveau tegen zijn. Wij moeten dus ook in eigen boezem en in eigen land kijken, om na te gaan op welke manier wij tegen het probleem kunnen ingaan.
Ten eerste, in hoeverre heeft het departement Buitenlandse Zaken weet van dergelijke misbruiken van huispersoneel door buitenlandse diplomaten of internationale vertegenwoordigers die in België werken? Bestaat er een officiële procedure waarbij dergelijke misbruiken kunnen worden gemeld bij de minister van Buitenlandse Zaken of bij een andere minister of een bepaalde dienst? Hoe kan die bekendgemaakt worden? Hoe kan die verspreid worden?
Ten tweede, over welke middelen beschikt u, indien duidelijk wordt dat een buitenlandse gast zich schuldig heeft gemaakt aan uitbuiting en mishandeling van huispersoneel?
Ten derde, er bestaat zoiets als diplomatieke immuniteit. Geldt die voor alle activiteiten? Is dat nog van deze tijd? Moeten dergelijke misdrijven niet vervolgbaar zijn? Diplomatieke immuniteit moet misschien beperkt worden tot activiteiten die met de diplomatieke activiteit te maken hebben. Gemeenrechtelijke misdrijven vallen daar niet onder.
08.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Becq signaleert hier een onderwerp dat inderdaad bijzonder belangrijk is.
Als bewijs dat we hier belang aan hechten, geef ik het voorbeeld van de conferentie die we hebben gehouden over de problematiek van de mensenhandel in het algemeen in het raam van ons Europees voorzitterschap waarop de koning en de koningin aanwezig waren. Onder meer door een bijdrage van mezelf werd er ook gewezen op de problematiek die u aanhaalt, namelijk de aanwezigheid van dit soort misbruiken, ook in een diplomatieke context.
Ik heb kunnen aangeven dat de Belgische diplomatie, zeker op het niveau van wat er in de wereld wordt gedaan ten aanzien van die problematiek, een voortrekkersrol speelt door een aantal heel pragmatische stappen te zetten.
Ik geef een voorbeeld. Wanneer huispersoneel dat uiteraard aan visumverplichtingen onderhevig is, een visum ontvangt, geven we een kleine brochure mee met het geheel van de visumaanvraag waarin er wordt gewezen op het risico van misbruik. In de brochure vragen we de betrokkenen een aantal vragen in te vullen, onder andere of ze over een arbeidscontract beschikken en een aantal checkvragen. Wanneer die vragen op een onvoldoende positieve manier kunnen worden beantwoord, moedigen we ze aan om contact op te nemen met de diensten in België die daarop toezien. Dat is een eerste mogelijk instrument van preventie. Het verlenen van een visum gaat gepaard met een bepaalde sensibilisering van de betrokkene.
Een ander element dat we hanteren als preventief instrument is het volgende. Voor het bekomen van een identiteitskaart in België verlangen we dat de betrokkenen zich in persoon aanbieden. We aanvaarden niet dat bij wijze van spreken de chauffeur van de ambassade een aantal papieren in orde komt brengen. De betrokkenen moeten zich zelf aanbieden bij de dienst Protocol. We maken er gebruik van om een individueel gesprek te hebben zodat we ons kunnen vergewissen van eventuele mogelijke vormen van misbruik. Ik kan u signaleren dat die benadering op jaarbasis toch wel aanleiding geeft tot een zestigtal gevallen die zorgwekkend zijn en waarin we dan ook ingrijpen.
Mevrouw Becq, ik wil in ieder geval aangeven dat Buitenlandse Zaken ernstig bezig is met die problematiek. We stellen er prijs op om als diplomatieke hoofdstad wat dat betreft het goede voorbeeld te geven in de strijd tegen mensenhandel. We doen wel degelijk een en ander op preventief vlak.
Uw vraag had ook betrekking op het repressieve element. Dat is inderdaad, zoals u zelf al aangaf, een tikje ingewikkelder.
U weet dat we uiteraard wel wat middelen ter beschikking hebben. Het zijn meerbepaald de volgende: discrete contacten met de betrokken vertegenwoordiging, het posthoofd ter verantwoording roepen, beperkingen opleggen in de voordelen die diplomatieke zendingen genieten, geen personeel meer toestaan of in de extreme gevallen de betrokken diplomaat ‘persona non grata’ verklaren.
Ik moet u signaleren dat in geval van ernstige uitbuiting of mensenhandel, de parketten en het arbeidsauditoraat de zaak behandelen. In dat geval kan de zendstaat beslissen om op verzoek van de ontvangende staat, België dus, de immuniteit van de betrokken diplomaat in te trekken, waardoor het gerechtelijk onderzoek ten volle kan worden gevoerd.
Door dat te vermelden heb ik natuurlijk meteen naar uw laatste vraag verwezen. Het Verdrag van Wenen van 1961 waarin de immuniteit geregeld wordt, en dus niet het Verdrag van Genève, voorziet wel in een aantal mogelijkheden om diplomaten die betrokken zijn bij gemeenrechtelijke misdrijven aan te pakken. In het algemeen gesproken is dat echter niet vanzelfsprekend.
Er bestaat inderdaad een debat rond de vraag of een diplomaat immuniteit moet blijven genieten in zijn rol van werkgever, of ruimer gezien in verband met misdrijven die niet gelinkt zijn aan de diplomatieke functie. Als minister van een regering in lopende zaken kan ik daarover weliswaar geen standpunt innemen. Het is in elk geval een bijzonder delicaat onderwerp in het internationaal recht, omdat de immuniteit van diplomaten, en ook de bescherming van onze diplomaten in sommige omgevingen, natuurlijk een zeer cruciaal element vormt in het internationale rechtsverkeer.
08.03 Sonja Becq (CD&V): Bedankt mijnheer de minister, ik begrijp dat het om een delicaat onderwerp gaat, omdat het ook een stuk wederkerigheid inhoudt. Ik ben wel heel blij en aangenaam verrast door de preventieve strategie die u probeert te ontwikkelen. Naar mijn mening is preventie immers altijd beter dan repressie. Indien men het kan voorkomen, moet men nadien ook niet meer ter plaatste gaan, onder meer omdat het zo moeilijk is.
Vandaar toch nog de volgende bijkomende vraag. U hebt verwezen naar een dienst toen u sprak over mensen die zich komen aanbieden of een brochure krijgen in hun visum. Over welke dienst gaat het? U vermeldde een zestigtal zorgwekkende situaties toen mensen zich kwamen aanbieden. Worden die dan doorverwezen, en op welke manier gebeurt dat? Of worden in dat geval die stille, discrete contacten en andere maatregelen aangewend die u hebt vermeld? In hoeverre hebt u echt te maken met sancties die dan effectief werden genomen of waar die immuniteit werd opgeheven?
08.04 Minister Steven Vanackere: Meestal gaat het over de Sociale Inspectie maar het kan ook over andere diensten gaan, al naargelang de regelgeving die geacht wordt niet volledig gerespecteerd te zijn. Dat gaat echter meestal over de Sociale Inspectie. Ik kan bevestigen dat de wat discretere demarches wel degelijk tot ons instrumentarium behoren. In bijna een jaar als minister van Buitenlandse Zaken heb ik geen enkel geval van opheffing van diplomatieke immuniteit ten gevolge van dit soort incidenten gekend.
L'incident est clos.
09 Vraag van mevrouw Eva Brems aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de interventies van België tijdens de 9de sessie van de Universal Periodic Review in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties" (nr. 791)
09 Question de Mme Eva Brems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les interventions de la Belgique lors de la neuvième session de l''Universal Periodic Review' du Conseil des droits de l'homme des Nations Unies" (n° 791)
09.01 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de vice-eerste minister, momenteel loopt de negende sessie van het Universal Periodic Review Mechanism in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties. België is lid van de Mensenrechtenraad en de vertegenwoordiger van ons land kan daar dus kritische interventies houden over de mensenrechtensituatie in de landen die aan de Review onderworpen worden.
Er komen in deze negende sessie 16 landen aan bod, dat zijn Liberia, Libië, Malawi, Mauritanië, Libanon, de Malediven, de Marshalleilanden, Micronesië, Mongolië, Honduras, Jamaica, Panama, de Verenigde Staten, Andorra, Bulgarije en Kroatië.
Met betrekking tot welke van deze landen heeft België een interventie gehouden of zal België nog een interventie houden tijdens deze negende sessie?
Op welke grond is die selectie van landen gemaakt?
Wat zijn de thema’s van de interventies en waarom zijn precies deze thema’s uitgekozen?
09.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Brems, ik geef graag wat toelichting aan de hand van uw heel concrete vragen.
Op de negende zitting neemt België het woord aangaande Jamaica, Libanon, de Verenigde Staten, Kroatië en Bulgarije. Voor de landenkeuze zijn meestal de volgende punten bepalend. Heeft België een ambassade in het land? Hoe is het gesteld met de mensenrechten in dat land? Welke informatie is hierover beschikbaar? Is het land lid van de Mensenrechtenraad? Verder streeft België een geografisch evenwicht in de landenkeuze na. U zult merken dat de keuze gebeurt aan de hand van de onderwerpen. Het is ook zo dat wij trachten toe te spitsen op een aantal prioriteiten die voor België belangrijk zijn. U zult meteen herkennen dat bijvoorbeeld de afschaffing van de doodstraf voor ons een bijzonder belangrijk thema is waarop wij vrij regelmatig terugkomen.
Meer specifiek, in verband met Jamaica zal België vragen stellen over de afschaffing van de doodstraf, over buitengerechtelijke executies en over de discriminatie van homoseksuelen.
In het geval van de Verenigde Staten hebben wij reeds vragen gesteld, meer bepaald over de afschaffing van de doodstraf en over de toestand in de gevangenissen.
Voor Bulgarije is de leefsituatie van kinderen en gehandicapte personen in instellingen aangekaart, evenals het probleem van vrouwenhandel en prostitutie.
In verband met Libanon zal België het woord nemen inzake de afschaffing van de doodstraf, de situatie van vluchtelingen en ook het aanhoudende probleem van foltering, wrede, onmenselijke en onterende behandeling.
In verband met Kroatië hebben wij vragen gesteld over de kwestie van de ombudsman en de toegang tot justitie, meer bepaald de toegang tot kostenloze rechtsbijstand. Inzake Kroatië wil ik eraan herinneren dat dit een kandidaat-lidstaat is, in de laatste rechte lijn voor het vervullen van alle voorwaarden in verband met EU-lidmaatschap, maar dat er in het hoofdstuk justitie nog werk aan de winkel is. Dat verklaart waarom wij daarop zijn ingegaan.
De keuze van de onderwerpen waarover België toelichting wil, is ingegeven door wat onze ambassade in het land en wat NGO’s naar voren brengen en vloeit ook voort uit de voorstellen die voorkomen op de lijst met conclusies van de verdragsorganen en de lijst van speciale procedures van de hand van de hoge commissaris van de VN voor de Rechten van de Mens.
Tot slot moet ik aangeven dat de EU-lidstaten een soort van coördinatieoverleg – het is wel een light overleg – over bepaalde onderwerpen en landen geven, zodanig dat we ook een stuk complementariteit kunnen leggen in datgene wat de verschillende landen aanhalen. U mag dus niet veronderstellen dat wat wij te vertellen hebben, per definitie het enige is wat aangekaart dient te worden aangaande die landen. Het kan ook het voorwerp uitmaken van een afspraak met een aantal andere landen om ervoor te zorgen dat het brede palet aan onderwerpen aan bod komt.
U hebt in ieder geval gemerkt, aan de hand van mijn uiteenzetting, dat wij sinds enige tijd, indien het van toepassing is, het probleem van de doodstraf systematisch op de agenda zetten. Ik beschouw dat persoonlijk als een punt van bijzonder groot belang. Ik heb ook aangegeven dat wij tijdens ons Europees voorzitterschap heel nadrukkelijk die kaart willen blijven trekken, om druk te blijven uitoefenen op een problematiek waarover u het met mij eens zult zijn dat het een vooruitgang in termen van menselijkheid en beschaving zou zijn, als wij dat zo veel als mogelijk veralgemeend zouden kunnen krijgen met name de afschaffing van de doodstraf, en, in wat mindere orde, indien mogelijk, minstens een moratorium op de uitvoering van de doodstraf.
09.03 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, hartelijk dank voor die informatie, die heel nuttig is.
Ik wil uitdrukkelijk zeggen dat ik het heel positief vind, die focus op een aantal thema’s die vervolgens consequent opgevolgd worden, inzake verschillende landen, en, hopelijk in toekomstige sessies, inzake hetzelfde land.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Eva Brems aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de verkiezing van de raad van bestuur van UN Women" (nr. 792)
10 Question de Mme Eva Brems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'élection du conseil d'administration de l'agence ONU Femmes" (n° 792)
10.01 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de vice-eerste minister, de vier bestaande genderinstellingen van de Verenigde Naties worden samengebracht in een nieuw VN-agentschap: UN Women, ingevolge de resolutie van 2 juni 2010.
Op 10 november zullen de 54 landen van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties naar verwachting de raad van bestuur van UN Women aanduiden. Ons land is lid van de ECOSOC en het is stemgerechtigd. De raad van bestuur zal worden samengesteld via een nieuwe hybride formule: een combinatie van een geografische zetelverdeling plus de vier donoren die het meeste bijdragen tot het budget, en twee ontwikkelingslanden.
In het bestuur worden 10 zitjes voorbehouden voor Afrika, 10 voor Azië, 4 voor Oost-Europa, 6 voor Latijns Amerika en de Caraïben, 5 voor West-Europa en andere groepen. Voor de donoren zijn er ook nog eens 6 zetels.
Wat gebeurt er nu? Blijkbaar hebben de Aziatische landen een pakket van 10 landen voorgedragen waar zij het allemaal over eens zijn, waaronder Iran. Daar komt bij dat Saoedi-Arabië, dat inzake vrouwenrechten al even slecht aangeschreven staat als Iran, ook als donorland kandidaat zou zijn. Ik vind dit uiteraard verontrustend. Het gaat om landen waarover zeker getwijfeld kan worden of zij de bedoeling hebben van UN Women een succesverhaal te maken, gezien hun gebrek aan engagement voor vrouwenrechten in binnen- en buitenland tot nu toe.
Het feit dat de kandidatuur van Iran zou worden gesteund door de Aziatische landen, zodat het land een reële kans maakt, is nog meer verontrustend, vandaar mijn vragen.
Welke diplomatieke stappen onderneemt ons land om te vermijden dat landen als Iran en Saoedi-Arabië, die duidelijk weinig of geen engagement vertonen voor vrouwenrechten, lid zouden worden van de raad van bestuur van UN Women? Hoe zal dit in het Belgische stemgedrag weerspiegeld worden?
10.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Brems, natuurlijk mag van kandidaat-leden van de raad van bestuur van UN Women worden verwacht dat zij de rechten van de vrouw ernstig nemen en respecteren.
Inzake de Aziatische groep heb ik wat actueler nieuws. Ook Oost-Timor heeft zich vorige week kandidaat gesteld, waardoor er nu elf kandidaten voor tien plaatsen zijn. Het scenario waarnaar u verwijst – de zogenaamde clean slate-situatie, waarbij tien kandidaten voor tien plaatsen per acclamatie en zonder competitie zouden worden verkozen –, is vermeden.
Er komt dus geen automatische verkiezing van bijvoorbeeld een kandidaat-land waarnaar u verwijst, zoals Iran.
Voor Saoedi-Arabië hebt u zelf naar de hybride formule voor de zetelverdeling verwezen. Een aantal zetels zijn daarbij aan de donoren voorbehouden. Een en ander is aldus in de resolutie ter oprichting van UN Women bepaald. Ik bevestig u dat Saoedi-Arabië onder de regeling van de bewuste paragraaf valt.
De zetels in kwestie zijn volgens een akkoord tussen de voornaamste donoren verdeeld. België behoort niet tot de bedoelde groep.
Ons eigen stemgedrag zal door het respect van de kandidaat-leden voor de rechten van de vrouw worden bepaald. Dat wil ik u wel toezeggen. Met onze EU-partners trachten wij ook de andere stemgerechtigde landen te overtuigen een zelfde houding aan te nemen.
10.03 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het eerste deel van uw antwoord is alvast een grote geruststelling. Ik hoop dat de te volgen strategie ook zal slagen. Het is immers niet, omdat er een extra kandidaat is, dat ook wordt vermeden dat een land als Iran wordt verkozen.
Ik neem evenwel aan dat België en de andere EU-landen ter zake het nodige zullen doen.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Eva Brems aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het opnemen in België en andere Europese landen van ex-gedetineerden van Guantanamo Bay" (nr. 793)
11 Question de Mme Eva Brems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'accueil en Belgique et dans d'autres pays européens d'ex-détenus de Guantanamo Bay" (n° 793)
11.01 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, President Obama is er nog niet in geslaagd om zijn verkiezingsbelofte na te komen in verband met het sluiten van het detentiecentrum in Guantanamo Bay, waar personen voor onbepaalde tijd zonder proces opgesloten zitten.
Nu is het zo dat deze sluiting zou kunnen worden bevorderd wanneer andere landen bereid zijn om de voormalige gedetineerden op te nemen die onvoldoende feiten ten laste kunnen worden gelegd om ze, uiteraard na een proces, verder in detentie te houden in een gewone gevangenis en die dus moeten worden vrijgelaten, wat blijkbaar politiek onhaalbaar is in de VS. Ik kan mij inbeelden dat dit na de recentste verkiezingen nog moeilijker ligt.
België heeft zich eerder al bereid getoond om met deze strategie mee te werken en heeft een voormalige gedetineerde uit Guantanamo opgenomen.
Ik sprak onlangs de Amerikaanse ambassadeur Gutman die mij meedeelde dat hij u en de premier heeft verzocht om tijdens het Belgisch voorzitterschap de EU-lidstaten op te roepen om de bereidheid te tonen voormalige gedetineerden van Guantanamo op te nemen. Volgens hem kunnen, als de EU ze allemaal opneemt, wij Guantanamo binnen twee weken sluiten.
Of dat waar is, betwijfel ik, maar het zou de zaak misschien vooruit kunnen helpen.
Mijnheer de minister, hebt u deze vraag inderdaad ontvangen? Hoe hebt u daarop gereageerd? Indien u nog geen stappen hebt ondernomen om een dergelijke oproep tot de EU-lidstaten te richten, bent u dat dan nog van plan? Overweegt België om nog andere voormalige gedetineerden van Guantanamo op te vangen?
11.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Brems, het is natuurlijk wel zo dat wij de Amerikaanse ambassadeur Gutman af en toe over de problematiek van Guantanamo spreken, maar ik moet wel zeggen dat ik geen precieze vraag van de ambassadeur heb gekregen om andere lidstaten op te roepen om ook gevangenen uit Guantanamo op te nemen.
Ik wil niet uitsluiten dat de heer Gutman, die een manier van uitdrukken heeft die redelijk voluntaristisch is, onder de vorm van een toespraak heeft aangegeven dat als iedereen zijn deel zou doen de wereld er veel beter zou uitzien. Ik heb echter geen formeel verzoek van ambassadeur Gutman gekregen om tijdens het Belgisch voorzitterschap een oproep bij andere Europese lidstaten te doen.
Ik wil ook signaleren dat een aantal andere lidstaten naast België wel degelijk al ex-gedetineerden van Guantanamo hebben opgenomen.
Wij hebben in 2009 een voormalige gevangene van Guantanamo opgenomen, onder meer om de Amerikaanse administratie behulpzaam te zijn bij het mogelijk maken van het sluiten van de gevangenis.
Verdere verzoeken van Amerikaanse kant zouden vandaag in het kader van een regering van lopende zaken hoe dan ook botsten op de onmogelijkheid om daarover nu een formele toezegging te doen. Op dit ogenblik is dit niet aan de orde.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les résultats des élections en Birmanie" (n° 794)
12 Vraag van mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de verkiezingsuitslag in Myanmar" (nr. 794)
12.01 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous ai déjà interrogé voici deux semaines et vous connaissez mes inquiétudes à propos de la situation en Birmanie.
On a vu, ces derniers mois, que le contexte politique en Birmanie était extrêmement compliqué et peu favorable à la tenue d'élections. On se rappellera, en 2008, de la réforme constitutionnelle et des conditions dans lesquelles s'était déroulé le référendum, de la teneur même de ladite Constitution ainsi que du contenu des lois électorales et de la composition de la commission électorale qui devait faire allégeance à la junte afin de pouvoir contrôler la validité des élections.
Malgré les pressions internes et externes, ces élections ont quand même eu lieu, mais pas partout ni pour tous les Birmans. De plus, il n'y avait pas de partis politiques réellement démocratiques et représentatifs de la société civile.
Le jour suivant les élections, on a pu entendre des nouvelles extrêmement inquiétantes en provenance de l'Est du pays avec la reprise des combats entre les Karens bouddhistes et les Karens catholiques. Plus de 10 000 personnes ont traversé la frontière pour se réfugier en Thaïlande, les Karens bouddhistes ayant repris les armes pour contester la tenue de ces élections.
Dans votre réponse à ma question du 20 octobre, vous indiquiez que vous rejoigniez la position de l'Union européenne, qui se tenait prête à revoir, amender ou renforcer les sanctions en fonction des développements sur le terrain. Vous concluiez en disant qu'il fallait attendre les élections du 7 novembre.
Monsieur le ministre, la Belgique et l'Union européenne reconnaissent-elles les élections qui se sont tenues ce dimanche, même si les résultats officiels ne sont pas encore connus? En effet, il faudra encore une semaine pour le dépouillement en raison de la grandeur du pays.
Étant donné les circonstances dans lesquelles ces élections se sont déroulées, pouvez-vous déjà nous faire part de vos premières observations?
12.02 Steven Vanackere, ministre: Chère collègue, en effet, ce sont de premières observations et je suis certain que vous reviendrez sur le sujet dès que nous aurons eu le temps de peaufiner notre analyse.
Je vais d’abord faire référence – vous me direz que c’est une coutume mais je trouve que c’est sain – à la déclaration de Mme Ashton du 7 novembre, au nom de l’Union européenne, à laquelle je confirme que j’adhère. Dans cette déclaration, Mme Ashton regrette que les autorités birmanes n’aient pas pris les mesures nécessaires pour garantir des élections entièrement libres, transparentes et inclusives. Même s’il semble que ces élections se soient déroulées sans incident majeur et qu’un certain espace ait été laissé à la société civile, ces élections ne peuvent pas être considérées comme conformes aux standards internationaux.
Malgré le caractère fortement imparfait de ces
élections, il est à souhaiter qu’elles puissent néanmoins marquer le début
d’une phase inclusive. Dans cette optique, Mme Ashton a répété l’appel de
l’Union européenne à la libération de tous les prisonniers politiques, dont Aung San Suu Kyi.
La Belgique et l’Union européenne attendront les résultats définitifs de ces élections pour procéder à une évaluation de celles-ci. Nous aurons un Conseil des ministres des Affaires étrangères durant la dernière partie de novembre. Je ne suis pas encore certain que le Myanmar sera à l’ordre du jour mais je suppose que ce sera le cas lors d’un des conseils suivants.
Dans les semaines qui viennent, il faudra rassembler tous les éléments d’analyse pour pouvoir tirer les conclusions pour l’avenir. Il est néanmoins essentiel que, dans cet exercice, le passé ne soit pas occulté. La proposition d’établir une commission d’enquête pour crimes de guerre et crimes contre l’humanité, recommandée par le rapport Quintana, doit donc logiquement, selon moi, faire partie de cette démarche.
12.03 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie.
D'abord, par facilité car le nom est compliqué, vous pouvez appeler Aung San Suu Kyi, "la Dame de Rangoon". C'est ainsi que la dénomme la communauté internationale.
Je suis assez pessimiste quant à l'idée, émise notamment par Mme Ashton, que ces élections pourraient être le début d'une phase de transition démocratique. D'une part, c'est extrêmement difficile à constater vu le peu d'observateurs internationaux et la coupure du réseau internet; d'autre part, les élections n'ont même pas pu avoir lieu partout et surtout pas dans les États où d'autres ethnies ne se sont pas soumises à la junte militaire. Ainsi, de telles élections ne sont pas du tout représentatives de ce que veut profondément la population.
Par ailleurs, les demandes des observateurs internationaux, mais aussi de la société civile à l'intérieur de la Birmanie demandaient, préalablement à la tenue d'élections, la mise en place d'un dialogue tripartite avec le parti d'Aung San Suu Kyi, qui avait remporté les élections de 1990 et avec les représentations des diverses ethnies. En effet, elles sont fondamentales: le pays compte 130 ethnies différentes. Ne pas tenir compte de cette diversité ne permettra pas de transition démocratique.
Là où je suis totalement d'accord, c'est qu'il faut exiger la libération immédiate et inconditionnelle de tous les prisonniers politiques, soit 2 100 à l'heure actuelle. Sans cela, je crains l'impossibilité d'aboutir à une vraie transition démocratique.
Je reviendrai vers vous avant le prochain Conseil des Affaires extérieures, s'il s'en tient encore un.
Het incident is gesloten.
- Mme Juliette Boulet au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "un médecin hongrois injustement emprisonné" (n° 819)
- Mme Juliette Boulet à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'Intégration sociale, sur "un médecin hongrois injustement emprisonné" (n° 848)
- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de onrechtmatige gevangenzetting van een Hongaarse arts" (nr. 819)
- mevrouw Juliette Boulet aan de vice-eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, over "de onrechtmatige gevangenzetting van een Hongaarse arts" (nr. 848)
13.01 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, on a attiré mon attention sur la situation d'une médecin gynécologue hongroise qui a été injustement emprisonnée voici quelques semaines à la suite d'un incident survenu lors d'un accouchement en dehors du cadre hospitalier. Il s'agit du docteur Agnes Geréb. Elle a été arrêtée et placée en détention.
Le docteur Geréb est au cœur d'un long débat public sur la question des accouchements à domicile. La loi hongroise reste floue sur cette problématique et laisse la place à une large interprétation. Elle est paradoxale à cet égard puisque si elle accorde aux femmes la liberté de choisir où et avec qui elles souhaitent accoucher, elle interdit aux médecins, infirmières et sages-femmes de proposer leurs services dans le cadre d'accouchements pratiqués en dehors du milieu hospitalier. Les praticiens qui assistent ces naissances à domicile risquent ainsi de perdre le droit d'exercer leur profession et encourent, en cas de complications, des peines allant jusqu'à 8 ans de prison.
Cette gynécologue a été placée en détention pendant 30 jours et on a appris hier que cette détention préventive avait été prolongée de 60 jours. La mobilisation très forte de la population hongroise se traduit par de nombreuses manifestations. On assiste aussi à une mobilisation internationale sous l'impulsion de l'ONG Amnesty International mais aussi de plusieurs médias internationaux.
Cette situation met en évidence le fait que plusieurs articles de la Déclaration universelle des droits de l'homme sont clairement bafoués dans un pays de l'Union européenne.
Monsieur le ministre, quel est votre niveau d'information de ce dossier? Disposez-vous d'informations actualisées sur la santé de ce médecin, qui aurait été malmenée en prison? Avez-vous également des informations sur son éventuel procès?
Que pensez-vous d'une telle situation pour un pays de l'Union européenne? Ne profiteriez-vous pas de la présidence belge pour attirer l'attention de vos homologues hongrois à ce sujet?
13.02 Steven Vanackere, ministre: Monsieur le président, chère collègue, je voudrais tout d'abord vous signaler qu'une question semblable a été adressée à Mme Onkelinx. Je pensais donc pouvoir répondre à votre question, mais ma collègue ne m'ayant communiqué aucun élément de réponse concernant le Conseil EPSCO, je me vois obligé de vous renvoyer au ministre des Affaires sociales.
J'en arrive ainsi aux questions qui me concernent directement.
L'ambassade de Belgique à Budapest est au courant de l'arrestation à laquelle vous faites référence dans votre question. Mais pour ce qui concerne les autres faits que vous avez signalés, je ne dispose pas d'éléments supplémentaires.
Je tiens à préciser que le gouvernement belge n'est pas appelé à se prononcer au sujet d'un cas judiciaire en cours ou d'autres questions internes aux États membres de l'Union européenne.
Cela dit, j'ai pris acte de votre remarque selon laquelle, au sein de la majorité actuelle du parlement hongrois, il existe un intérêt pour trouver une solution à la question délicate des accouchements à domicile en Hongrie.
En outre, en adhérant à l'Union européenne, la Hongrie a confirmé son attachement aux critères de Copenhague concernant notamment le respect de la démocratie, de l'État de droit et des droits de l'homme.
Je suis convaincu que les autorités hongroises mettent tout en œuvre pour assurer le respect de ces valeurs.
D'ailleurs, la Hongrie a ratifié le traité européen des droits de l'homme ainsi que les principaux traités sur les droits de l'homme des Nations Unies, comme le traité sur les droits civils et politiques qui offre les garanties nécessaires à un procès juridique correct.
En outre, les États membres de l'Union européenne accordent beaucoup d'importance à la problématique de la mortalité maternelle. Une résolution sur la mortalité maternelle a d'ailleurs été adoptée pendant la dernière session du Conseil des droits de l'homme. Cette résolution a été soutenue par les États membres de l'Union européenne, y compris la Hongrie qui a co-sponsorisé cette résolution.
Finalement, Mme Geréb a la faculté de faire appel aux instances nationales ou internationales compétentes dans le cas où elle estimerait que ses droits, son intégrité personnelle n'auraient pas été respectés.
13.03 Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je voulais aussi questionner Mme Onkelinx parce que je me disais qu'elle pouvait s'adresser en tant que ministre de la Santé et des Affaires sociales à son homologue hongrois. Il faudrait que l'ambassade de Belgique puisse être informée, pas simplement en lisant la presse mais directement, pour que nous soyons informés à notre tour. Ce précédent pourrait en effet s'avérer délicat pour l'Union européenne.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Peter Luykx aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de mogelijke sluiting van ROJ TV" (nr. 488)
14 Question de M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "la fermeture éventuelle de la chaîne de télévision ROJ TV" (n° 488)
14.01 Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de vice-eerste minister, in maart van dit jaar vond een grootscheepse inval plaats bij de Koerdische tv-zender ROJ TV in Denderleeuw. Naast de tijdelijke aanhouding van acht personen werden daarbij ook documenten en materiaal in beslag genomen.
In Turkije is ROJ TV een verboden station, omdat het gelieerd wordt aan de PKK. Sedert maart 2004 zendt de Koerdische zender onder Deense licentie programma’s uit. Op 31 augustus jongstleden werd met toestemming van het Deense ministerie van Justitie een zaak geopend met het oog op de sluiting van ROJ TV en Mesopotamia Broadcast. De motivatie hiervoor luidt dat de zender eenzijdige berichtgeving verspreidt en promotie voert voor terrorisme. Bovendien werden de rekeningen van beide omroepen door de aanklager in beslag genomen.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van de stappen die Denemarken onderneemt jegens ROJ TV en Mesopotamia Broadcast?
Vonden er diplomatieke contacten plaats met zowel de Deense als de Turkse vertegenwoordigers over het lot van beide omroepen?
Hebt u tijdens uw driedaags bezoek aan Turkije in augustus jongstleden de gelegenheid gehad om met uw ambtgenoot Ahmet Davutoglu te spreken over die inval in Denderleeuw?
Hebt u kennisgenomen van de aard van de programma's en de journalistieke kwaliteit van ROJ TV? Is het juist dat veel programma’s van sociale en culturele aard zijn? Deelt u de mening dat het niet aan de vergunningverstrekkende autoriteiten is om op basis van de inhoud van deze programma's de uitzendvergunningen niet te verlenen? Zo ja, hoe verhoudt zich die beslissing tot de criteria van Kopenhagen, waarin de vrijheid van meningsuiting als een van kernwaarden van de EU staat beschreven? Bent u bereid om zelf een initiatief te ondernemen en dit te bespreken met uw ambtgenoot in de Turkse regering?
14.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, Denemarken heeft zijn partners van de Europese Unie er langs elektronische weg summier van op de hoogte gebracht dat het Deense openbaar ministerie op 31 augustus 2010 een rechtszaak heeft ingespannen tegen het tv-station ROJ TV AS en tegen Mesopotamia Broadcast AS, twee bedrijven naar Deens recht. De beschuldiging luidt overtreding van sectie 114E van het Deense strafwetboek, waarin bepaald wordt dat het een strafbaar feit is de activiteiten te promoten van een individu, een groep of een vereniging die terroristische daden pleegt of van plan is terroristische daden te plegen.
Nadere informatie over de ingespannen rechtzaak werd door de Deense autoriteiten niet verstrekt. Zoals u weet, geldt ook in Denemarken de scheiding der machten.
Op de vraag of er diplomatieke contacten over het lot van de twee betrokken omroepen zijn geweest, kan ik negatief antwoorden. Er zijn ter zake geen diplomatieke contacten geweest.
Tijdens het onderhoud dat ik tijdens mijn driedaags bezoek aan Turkije met Ahmet Davutoglu heb gehad, heb ik mij ertoe beperkt naar, enerzijds, de principes van de scheiding der machten en, anderzijds, het geheim van het onderzoek te verwijzen. Het onderzoek tegen ROJ tv Denderleeuw is immers nog steeds lopende.
Inzake de programma’s zelf wijs ik er op, voor zover u de situatie in België bedoelt, dat de wetgeving betreffende de toekenning van uitzendvergunningen en procedures die daarbij worden gehanteerd, tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen behoren.
Ik kan u mededelen dat de Deense mediawetgeving bij mijn weten nog nooit het voorwerp heeft uitgemaakt van enige kritiek vanwege de internationale instanties belast met het promoten van de mediavrijheid en van de vrijheid van meningsuiting, zoals bijvoorbeeld de Hoge Vertegenwoordiger voor de Mediavrijheid van de OVSE.
Ik acht het in de geschetste context dan ook niet opportuun de Deense autoriteiten in de zaak in kwestie te benaderen. Zoals eerder vermeld, loopt er een rechtzaak op grond van ernstige beschuldigingen. Ook daar geldt in Denemarken uiteraard het principe van de scheiding der machten, wat ik vanzelfsprekend ook ten aanzien van mijn Deense collega wens te respecteren.
14.03 Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is de weergave van een bezorgdheid die ik ook in het verleden in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen heb aangekaart. Het betreft tevens een problematiek waarbij ik mij niet van de indruk kan ontdoen dat er een bepaalde obstructie, om niet het sterke woord “klopjacht” te gebruiken, jegens de betrokken zender en de Koerden plaatsvindt.
In het vooruitzicht van het overleg over de al dan niet toetreding van Turkije tot Europa moet voornoemde problematiek dan ook blijvend onder de aandacht worden gebracht.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Peter Luykx aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de relaties tussen China en Japan" (nr. 775)
15 Question de M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les relations entre la Chine et le Japon" (n° 775)
15.01 Peter Luykx (N-VA): De afgelopen twee maanden zijn de bilaterale relaties tussen China en Japan onder druk komen te staan, nadat een Chinese vissersboot op 7 september door de Japanse kustwacht werd onderschept in de buurt van de Senkaku/Diaoyu eilanden. Hoewel de eilanden onder Japanse controle staan, betwist China de Japanse soevereiniteit.
Tijdens de recente ASEM top in Brussel op 4 oktober jongstleden, was er een toenaderingspoging tussen de Japanse eerste minister Naoto Kan, en zijn Chinese ambtsgenoot Wen Jiabao. Een tweede ontmoeting was gepland in Hanoi, op 30 oktober, maar die werd op het laatste moment afgelast door China. Sindsdien zijn er geen toenaderingspogingen meer ondernomen door de twee landen. Ook de Verenigde Staten is er niet in geslaagd China en Japan rond de tafel te brengen.
Mijnheer de minister, graag had ik u daaromtrent enkele vragen gesteld.
Kan de Belgische diplomatie, in samenspraak met de Europese Hoge Vertegenwoordiger voor het Buitenlandse Beleid, Catherine Ashton, een bemiddelingspoging ondernemen om de twee landen rond te tafel te krijgen tijdens het Europese voorzitterschap?
Wat is het juiste statuut van de gecontesteerde eilanden en welke benaming wordt gebruikt door de Belgische diplomatie?
Hoe schat Buitenlandse Zaken de situatie in, wetende dat China en Japan twee economische en diplomatieke grootmachten zijn en dat een verslechtering in hun bilaterale relaties het militaire evenwicht in de regio onder druk kan zetten?
15.02 Minister Steven Vanackere: Dat is inderdaad een belangwekkende vraag. Ik zal even ingaan op uw drie deelvragen.
Eerst en vooral hebben noch Japan, noch China de Europese of de Belgische diplomatieke instanties verzocht om een bemiddelende rol te spelen in die kwestie. Ze hebben wel gebruik gemaakt van de geboden faciliteiten voor bilaterale contacten in de marge van de ASEM 8 top die op 4 en 5 oktober jongstleden in Brussel werd gehouden.
Daarna waren beide landen geregeld informeel en op uiteenlopende niveaus met elkaar in contact met het oog op een formele ontmoeting tussen beide regeringsleiders in Hanoi op 30 oktober jongstleden tijdens een ASEAN + 3 bijeenkomst. Die ontmoeting is zoals u terecht meedeelt niet doorgegaan op Chinees initiatief.
De Belgische ambassades en ook de EU delegaties te Tokio en te Beijing volgen het verloop van de gespannen relaties tussen beide landen op de voet.
Ten tweede, de Senkaku of Diaoyutai-eilanden worden door de Chinese Volksrepubliek tot de provincie Taiwan en bijgevolg ook tot China gerekend.
Naar aanleiding van de Chinees-Japanse oorlog van 1894-1895 en het daarop volgende door Japan opgelegde ongelijke verdrag werd het bij de Japanse kolonie Formosa-Taiwan ondergebracht. Japan wijst erop dat de Senkaku of Diaoyutai- eilanden tot 1895 onbewoond waren en China ze bijgevolg niet kan opeisen terwijl China zijnerzijds verwijst naar oude Chinese teksten en ook van oordeel is dat die eilanden aan het Chinese continentale plat zijn aangesloten en dus één geheel vormen met China.
De administratieve rechten over de Senkaku-eilanden kwamen onder het beheer van de Verenigde Staten. De Riukiu of Nansei, de zuidwestelijke eilandengroep waaronder Senkaku, zijn door de Verenigde Staten teruggegeven aan Japan in 1972 tengevolge de overeenkomst tussen Japan en de Verenigde Staten betreffende de Riukiu en de Daito-eilanden ondertekend op 17 juni 1971.
Vanaf midden 1970 zijn de Volksrepubliek China en ook de republiek China de soevereiniteit en de historische rechten over de Senkaku eilanden beginnen opeisen. Aangezien de geschillen rond eilanden in de Oost- en Zuid-Chinese Zee het geopolitieke en militaire evenwicht in die regio onder druk zetten wordt de situatie van heel dichtbij gevolgd.
De EU pleit ten gunste van het opstarten van regionale mechanismen voor conflictpreventie, een preventieve diplomatie zoals in het kader van het Asian Regional Forum waarvan de EU 1 van de 27 deelnemers is. Dit Asian Regional Forum is ten andere de enige organisatie in Azië waar veiligheidskwesties aan de agenda staan.
15.03 Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, wat het eerste luik van uw antwoord betreft, was er geen verzoek van de Chinese noch de Japanse overheid aan Europa? Misschien was er wel een aan de Belgische diplomatie als dusdanig?
15.04 Minister Steven Vanackere: Dat heb ik ook bevestigd, noch ten aanzien van de EU, noch ten aanzien van België is er een verzoek geweest om bemiddelend op te treden. Men heeft eigenlijk alleen gebruik gemaakt van datgene wat met grote instemming van vele participanten is georganiseerd door de Belgische diplomatie, namelijk mogelijkheden rond bilaterale contacten.
15.05 Peter Luykx (N-VA): Ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Peter Luykx aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de verijdelde aanslag op de Belgische ambassade in Athene" (nr. 776)
16 Question de M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'attentat déjoué contre l'ambassade belge à Athènes" (n° 776)
16.01 Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, deze vraag betreft de recente golf van verijdelde aanslagen op doelwitten in de Griekse hoofdstad Athene. Een vermoedelijk linkse, anarchistische groepering had pakketten met explosieven gestuurd naar verscheidene ambassades, waaronder ook de Belgische.
Ik had graag geweten of de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking extra maatregelen zal nemen om de ambassade in Athene te beveiligen.
Ten tweede, wil en zal Buitenlandse Zaken ook elders haar diplomatieke en consulaire posten extra beveiligen?
Ten derde, hoe wordt eigenlijk het diplomatieke en lokaal aangeworven personeel beschermd op hun respectievelijke posten tegen terroristische aanslagen en staan daarbij militaire of privé-firma’s in voor hun beveiliging?
Tot slot vroeg ik me af of in de opleiding en de vorming van diplomaten ook het aspect veiligheid voorkomt.
16.02 Minister Steven Vanackere: Mijnheer Luykx, de bescherming van ambassades, consulaten en hun personeel behoort verdragrechtelijk tot de verantwoordelijkheid van de ontvangststaat. De maatregelen die de zendstaat neemt, die wij dus zouden nemen ten aanzien van onze diplomaten en onze posten in het buitenland, zijn aanvullend hierop.
Griekenland heeft meegedeeld hoe de verdachte pakketten herkend kunnen worden en heeft in voorkomend geval voorzien in een directe interventie. Er was al een dossier lopend om de fysieke beveiliging van onze ambassade in Athene te verhogen. Dit wordt nu prioritair opgevolgd. Er wordt ook nog onderzocht of bijkomende maatregelen kunnen worden genomen om verdachte pakketten te detecteren.
Er is naar aanleiding van dit incident geen extra beveiliging gepland in andere ambassades of consulaten, maar de bestaande veiligheidsinstructies voor diplomatieke en consulaire posten zullen wel aan alle posten in herinnering worden gebracht.
Wat uw derde vraag betreft inzake de meer algemene benadering over de manier waarop men instaat voor de beveiliging kan ik u het volgende zeggen. Ik wil nog eens eerst herinneren aan het feit dat de verantwoordelijkheid natuurlijk eerst en vooral ligt bij de ontvangststaat maar dat België op basis van het dreigingniveau zelf ook in aanvullende maatregelen voorziet, in eerste instantie door aangepaste fysieke beveiliging en in tweede instantie door daar waar nodig beroep te doen op ofwel privé-firma’s ofwel militairen om in te staan voor de beveiliging. De twee formules die u aangeeft worden dus inderdaad gebruikt.
Ik kom tot de vorming. Alle nieuwe diplomaten krijgen een vorming met betrekking tot de veiligheidsproblematiek, dat slaat op zowel de fysieke beveiliging als op het belangrijke onderwerp van de informatiebeveiliging. Dat gebeurt bij aanvang van hun stage.
Bovendien wordt er tijdens de jaarlijkse diplomatieke dagen – dit is het ontmoetingsmoment in Brussel dat wij voorzien voor de Belgische ambassadeurs op post in het buitenland, traditioneel is dat in de maand januari – ook bijzondere aandacht besteed aan het deel veiligheid.
16.03 Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw duidelijke antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.32 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.32 heures.