Commission de la Défense nationale

Commissie voor de Landsverdediging

 

du

 

mercredi 27 octobre 2010

 

Matin

 

______

 

 

van

 

woensdag 27 oktober 2010

 

Voormiddag

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 10.20 uur en voorgezeten door de heer Filip De Man.

La séance est ouverte à 10.20 heures et présidée par M. Filip De Man.

 

01 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "de begeleidingsmaatregelen bij het transformatieplan" (nr. 325)

01 Question de M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "les mesures d'accompagnement du plan de transformation" (n° 325)

 

01.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik heb vragen over de begeleidingsmaatregelen bij het transformatieplan. Toen de regering viel, waren de begeleidingsmaatregelen voor het personeel nog niet gefinaliseerd. Intussen zijn de mutaties wel gestart. De begeleidingsmaatregelen vallen uiteen in 3 pijlers: een koninklijk besluit, maatregelen die de militaire overheid moet nemen met betrekking tot de arbeidstijdregeling en maatregelen die de sociale dienst kan nemen.

 

Ten eerste, zijn de mutaties voor, achter of op schema? Hoeveel militairen zijn intussen aan een mutatie begonnen?

 

Ten tweede, het koninklijk besluit van 26 augustus 2010 verscheen op 3 september dit jaar in het Staatsblad. Hoe groot is de enveloppe die de kosten van de maatregelen zal dekken? Het wettelijk werk is bij ons weten nu afgerond. Volgt u de inwerkingtreding van het KB van nabij? Wanneer hebt u groen licht gegeven voor uitvoering van het KB? Weten de militairen al hoe ze de vergoedingen moeten aanvragen? Is er, met andere woorden, al een praktische regeling voor de militairen uitgewerkt door de militaire overheid?

 

Mijn derde reeks vragen betreft de maatregelen met betrekking tot de arbeidstijdregeling. In theorie kan het militaire personeel dat getroffen wordt door de mutatie, gebruikmaken van de maatregel dat 12 overuren overdraagbaar zijn naar de volgende maand en bijvoorbeeld 3 weken per maand een halve dag thuisblijven. Uit onze informatie blijkt dat korpscommandanten de aanvraag om overuren te maken met het zicht op recuperatie veelal weigeren. Klopt het dat de maatregel in de praktijk weinig wordt toegepast? Waar situeert zich dan het probleem? Waarom wordt die aanvraag zo vaak geweigerd? Zult u richtlijnen geven om die maatregel toch te vrijwaren?

 

Ten vierde, de mate waarin de sociale dienst maatregelen kan nemen, hangt af van uw subsidiëring. Ik zou van u willen vernemen over welk budget de sociale dienst beschikte in 2005, 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010. Voorziet u in een verhoging van die budgetten om de transformatie te helpen opvangen? Tot slot, zal de sociale dienst extra bijkomende maatregelen nemen om de mutaties en de transformatie voor de militairen zelf draaglijker te maken?

 

01.02 Minister Pieter De Crem: De mutaties van het personeel in het kader van het transformatieplan van Defensie zijn volledig op schema. Momenteel is reeds 36 % van het personeel gemuteerd. De begeleidingsmaatregelen worden hoofdzakelijk opgenomen in een koninklijk besluit, met name een uitbreiding tot een jaar van de bestaande regelgeving voor de overbrenging van de gewone plaats van het werk. Het slaat op de terugbetaling van onkosten voor het vervoer en de maaltijden. Er is een tegemoetkoming voor de herinrichting van een nieuwe woning van 1 000 euro of 200 euro wanneer de betrokkene in het kwartier woont. Er is een maandelijkse forfaitaire vergoeding voor de opvang van kinderen, gaande van 20 tot 60 euro per maand en per kind. Er is een uitbreiding naar het burgerpersoneel van de verhuisvergoeding voor de militairen en er is een taalinburgeringvergoeding van 150 euro voor de echtgenoten en van 75 euro per kind.

 

Voor het budgettaire deel werd 20 miljoen euro uitgetrokken voor de periode 2010-2015 voor de uitvoering van het koninklijk besluit van 26 augustus 2010 dat de begeleidingsmaatregelen vastlegt. De maatregelen die de centrale dienst voor sociaalculturele actie bij het ministerie van Landsverdediging, de CDSCA, neemt, vallen onder het budgettaire deel van de sociale diensten van Landsverdediging en dus van de CDSCA.

 

In 2005 beschikten de sociale diensten over een budget van 3 128 483 euro van de in totaal 6 520 000 euro. In 2006 was dat 2 764 647 euro op 7 220 000 euro. In 2007 was het 2 910 474 euro op 7 567 200 euro. In 2008 was het 3 247 870 euro op 6 825 000 euro. In 2009 was het 3 490 457 euro op 7 490 000 euro. In 2010 was het 3 703 590 euro op 8 775 000 euro.

 

Voor een concrete uitvoering van het koninklijk besluit werd er een richtlijn gepubliceerd betreffende de geldelijke begeleidingsmaatregelen in het kader van de transformatie, om de autoriteiten, de administratieve diensten en het personeel van Defensie op de hoogte te stellen van de voorwaarden en de procedures om aanspraak te kunnen maken op de vergoedingen. Dat gebeurde onmiddellijk na de publicatie van het besluit in het Staatsblad van 3 september 2010.

 

De maatregel betreffende de arbeidstijd werd genomen in het kader van de variabele arbeidstijd en is van toepassing op alle burgers en militairen beneden de rang van officier. De maatregel stelt dat de variabele arbeidstijd aanleiding kan geven tot het presteren van overuren. Het betreft prestaties buiten de standtijd en boven de 38 uur per week, maar met een maximum van 12 uur per maand.

 

Die overuren moeten gecompenseerd worden voor het einde van de maand die volgt op de maand waarin het krediet werd verworven. Dat betekent dat het presteren van overuren met uitvoering van de maatregel enkel kan in afspraak met én na goedkeuring door de bevoegde lokale overheid en niet op persoonlijk initiatief van het personeelslid van defensie.

 

De maatregel werd opgenomen in het reglement van de arbeidstijdregeling na overleg met de representatieve vakorganisaties. Op 15 oktober 2010 heeft de directeur-generaal van Human Resources de maatregel door middel van een nota aan alle lokale overheden verduidelijkt.

 

01.03  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): U begrijpt de noodzaak van het opvolgen van het transformatieproces. Het proces werd immers met bijzonder weinig sociaal overleg opgestart en daardoor zijn een aantal problemen ontstaan.

 

Mijnheer de minister, wij vernemen dat er een aantal problemen rijzen in verband met de vergoedingen die aangevraagd kunnen worden in het kader van het koninklijk besluit. Zo zouden er bijvoorbeeld vertragingen optreden. Ik wil u daarom vragen om na te gaan of daar verder geen problemen zijn.

 

Vervolgens heb ik u een vraag gesteld met betrekking tot de mogelijkheid van recuperatie van overuren. U hebt de situatie beschreven en dat is goed, maar wij horen dat de goedkeuring door de korpscommandant in de praktijk bijzonder weinig wordt gegeven. Dat zorgt voor problemen bij de betrokken militairen. Kunt u daar nog iets over zeggen? Het gaat om een kloof tussen theorie en praktijk. Zoals u zelf aangaf, is die goedkeuring nodig. Het is dus belangrijk voor de militairen dat er enige soepelheid bij de korpscommandanten aanwezig is.

 

01.04 Minister Pieter De Crem: De korpscommandanten en de base co’s hebben als richtlijn meegekregen dat soepel moet worden omgegaan met de interpretatie van maatregelen die voorzien zijn in het transformatieplan.

 

Natuurlijk kan de korpscommandant iedere keer voor zichzelf uitmaken in welke mate een aanvraag past in de noodwendigheid van de dienst. Het uitgangspunt is echter een positieve benadering van elke vraag.

 

01.05  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Ik wil duiden op het belang. Wij merken echt een verschil tussen theorie en praktijk. Het is voor alle militairen een verzachtende omstandigheid om die overuren te kunnen recupereren. Mochten zich daar nog problemen voordoen dan wil ik daar graag wat extra aandacht voor.

 

01.06 Minister Pieter De Crem: Ik vraag verduidelijking aan Human Resources.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "de operatie Winter" (nr. 327)

02 Question de M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "l'opération Hiver" (n° 327)

 

02.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Op 6 januari 2009 heb ik u een aantal vragen gesteld over de opvang van daklozen in kazernes tijdens de winterperiode. Operatie Winter was toen aan zijn zevende editie toe. Alle partijen hebben hun appreciatie voor het initiatief uitgesproken. Elf kazernes hielden van december tot eind maart in totaal driehonderd plaatsen vrij voor daklozen die zo de nacht konden doorbrengen met een bed, warme kledij, warme drank en eten. Er waren echter heel wat bekommernissen omtrent de voorwaarden die Defensie verbond aan de opvang. Van de OCMW’s werd bijvoorbeeld verwacht dat zij instonden voor het vervoer en de begeleiding van de daklozen.

 

Wij moeten lessen trekken uit die ervaringen omdat de opvangcrisis van daklozen deze winter ongeziene proporties dreigt aan te nemen. Het gaat dus in eerste instantie over daklozen en niet over asielzoekers. Ik heb begrepen dat zich over die laatste groep een hele discussie aan het ontspinnen is.

 

Kunt u mij zeggen hoeveel overnachtingen er in de winter van 2009-2010 in elk van de elf opvangplaatsen werden geregistreerd?

 

Zal er opnieuw een opvangoperatie worden georganiseerd? Welke capaciteit zal deze hebben?

 

Welke voorwaarden zal Defensie stellen? Welke ondersteuning zal Defensie bieden? Zijn er afspraken gemaakt of zijn er afspraken in de maak met betrekking tot het grote knelpunt van vorig jaar, met name het vervoer, de begeleiding en het transport naar de kazernes? Is er in dat verband contact geweest met andere departementen?

 

02.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Vriendt, ik zal eerst op uw vraag naar een korte evaluatie van de vorige operatie, de operatie 2009-2010, antwoorden.

 

In het kader van het Federaal Plan Armoedebestrijding bestaat de bijdrage van Defensie in de opvang van daklozen, enerzijds, en in het uitdelen van overtollige uitrustingsartikels, anderzijds. Voor de winter 2009-2010 heeft Defensie in de hiernavolgende militaire kwartieren 4 028 overnachtingen geregistreerd: het kwartier Luitenant de Wispelaere in Jambes bij Namen met 829 overnachtingen; het kwartier Commandant de Hemptinne in Heverlee, Vlaams-Brabant, bij Leuven met 130 overnachtingen en het Kwartier Dokter-Onderluitenant Jonckheere in Luik met 3 069 overnachtingen.

 

Voor de operatie-Winter 2010-2011 heeft de Defensiestaf mij onlangs een dossier inzake de verlenging van de operatie-Winter voor de periode 2010-2011 voorgelegd. De opvangcapaciteit die op dat ogenblik zal worden aangeboden, bedraagt in totaal 185 plaatsen per dag.

 

Op basis van voornoemd dossier heb ik beslist de kwartieren van Jambes en Luik te openen. De andere kwartieren worden geopend, zodra er een duidelijke en gespecificeerde vraag is. Ik heb ook beslist materiaal ter beschikking van de sociale verenigingen te stellen. Wij benoemen ze als de koepel gaande van maatschappelijk betrokken verenigingen over OCMW’s tot een aantal andere organisaties. Het materiaal heeft betrekking op beddengoed, parka’s, bodywarmers, bivakmutsen, handschoenen, pulls en hemden. Ook wordt een lichte, warme maaltijd, zijnde koffie of een andere drank en een suikerwafel, aangeboden. Tevens behelst het plan dat Defensie de kosten voor het onderhoud van de kwartieren na opvang op zich neemt.

 

Defensie komt echter niet tussen – dus dient de hele koepel van sociale verenigingen hierin te voorzien – in het vervoer van de daklozen en in de organisatie ervan. De koepel dient eveneens zelf voor de permanente begeleiding te zorgen. De koepel dient er ook voor te zorgen dat de geldende onderrichtingen worden nageleefd.

 

Mijnheer de voorzitter, met het voorgaande rond ik mijn antwoord af.

 

02.03  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb van mijn kant een aantal bedenkingen.

 

Omdat er in 2009 een probleem met het vervoer van de daklozen naar de kazernes is gerezen, moet Defensie lessen trekken uit het probleem en onderzoeken hoe het departement zelf het vervoer kan organiseren.

 

Defensie heeft ook een sociaalhumanitaire taak en niet enkel een puur militaire taak. U moet eerstgenoemde taak opnemen, zeker omdat de berichten over een stijgend opvangtekort – niet alleen voor de asielzoekers maar zeker ook voor de daklozen – ons opnieuw bereiken. Defensie moet ter zake een rol kunnen spelen.

 

Voorts onthoud ik dat het voorlopig bij 185 opvangplaatsen blijft, terwijl het in de vorige editie nog om 300 plaatsen ging.

 

Ik begrijp dat u bij een bijkomende vraag extra kazernes en extra plaatsen kunt vrijmaken, maar bij aanvang is het aantal plaatsen dus lager dan vorig jaar, wat geen goede zaak is.

 

Ik lees toevallig vandaag in de pers dat de daklozenopvang in de Antwerpse regio op het leger rekent. Zijn ter zake afspraken gemaakt? Ik denk dat u toch moet openstaan voor extra vragen die u van op het terrein bereiken.

 

Mijnheer de minister, ik wil u expliciet vragen om zelf het grootste knelpunt, het vervoer van de daklozen, voor rekening van Defensie te nemen, als zou blijken dat er opnieuw problemen zouden zijn, net als vorig jaar.

 

02.04 Minister Pieter De Crem: Ik wil expliciet antwoorden op uw expliciete vraag.

 

Ten eerste, een algemene beschouwing. Het is niet de kerntaak van Defensie om een probleem dat op andere niveaus en andere departementen rijst op te lossen. Dit valt onder de noemer “goede werken”. Wij doen dat, maar het is niet onze kerntaak.

 

Ik zal dus op geen enkele manier een maatregel nemen, bespoedigen of in uitvoering brengen die er toe zou strekken dat daklozen zouden worden vervoerd met materiaal, bussen of andere, van het Belgisch leger. Het zullen dus de OCMW’s zijn die dit vervoer moeten organiseren.

 

Ten tweede, de algemene voorwaarden waaronder deze overnachtingen moeten gebeuren, zijn via het bevoegde directoraat van Defensie aan de OCMW’s meegedeeld. Het is niet de kerntaak van Defensie om dit te organiseren. Het is ook zeker niet de kerntaak van militairen in uniform of in bevolen opdracht om zich op een of andere manier van taken te kwijten die te maken hebben met begeleiding in directe of indirecte zin.

 

02.05  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, humanitaire opvang is volgens mij wel degelijk een zeer belangrijke taak voor Defensie. Als blijkt dat wij de komende weken en maanden opnieuw met berichten over een opvangcrisis voor daklozen worden overspoeld, vind ik dat Defensie, die over de capaciteit beschikt om dat te doen, moet optreden en zelf het vervoer moet organiseren indien blijkt dat andere instanties dit niet kunnen organiseren.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de M. Philippe Blanchart au ministre de la Défense sur "la protection contre les cyberterroristes" (n° 362)

03 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de minister van Landsverdediging over "de bescherming tegen cyberterreur" (nr. 362)

 

03.01  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, notre société ne travaille et ne communique quasiment plus que via un réseau qu'on appelle cyberespace.

 

Alors que le maître mot du stockage des banques de données est la protection de la vie privée, les informations véhiculées sur la toile informatique rendent notre société vulnérable et sujette aux ruptures accidentelles ou aux attaques intentionnelles contre les réseaux informatiques.

 

Je tiens à attirer votre attention sur la multiplication des virus informatiques dont la conception relève de plus en plus du domaine de la cybercriminalité. De nombreuses sociétés privées se sont déjà penchées sur les conséquences dramatiques qui pourraient résulter d'une attaque menée par des cyberterroristes.

 

Monsieur le ministre, je vous demande de bien vouloir me faire part des réflexions que vous avez déjà menées et de m'informer sur l'efficacité des parades mises en œuvre en la matière, de façon à éviter que les systèmes informatiques publics concernés ne puissent être détruits ou que des données confidentielles ne puissent être transmises à ces cyberterroristes.

 

Qu'en est-il des systèmes informatiques des administrations publiques en général et de la Défense nationale en particulier?

 

Par ailleurs, dans le cadre des discussions sur le futur concept stratégique lors du prochain sommet de l'OTAN fin novembre, la question de la cyberdéfense sera également à l'ordre du jour. Quelles seront les pistes proposées lors de ce sommet afin de prévenir ces cyberattaques?

 

03.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, la Défense n'a pas pour mission, et ne dispose malheureusement pas de moyens, de protéger l'entièreté du système public fédéral, l'infrastructure critique nationale ou encore les entreprises belges contre les cyberattaques. Néanmoins, elle suit en permanence les cybermenaces qui s'exercent contre ses propres réseaux et fournit le support nécessaire dans ce domaine à d'autres services.

 

Le Computer Emergency Response Team (CERT) de la Défense analyse les activités suspectes et traite les incidents de sécurité sur les ordinateurs de ses réseaux.

 

Le Service général du renseignement et de la sécurité (SGR) fournit un appui permanent à d'autres services fédéraux. À titre d'exemple, on peut citer la collaboration avec la Sûreté de l'État dans l'analyse de logiciels d'espionnage, l'appui à la Computer Emergency Response Team nationale qui a été créée récemment par le SPF Technologie de l'Information et de la Communication (Fedict) et par l'Institut belge des services postaux et des télécommunications (IBPT) pour le traitement des incidents de sécurité informatique, l'avis donné à d'autres services publics fédéraux lors de la mise en œuvre de réseaux sécurisés, l'exploitation d'un réseau sécurisé dédié à l'échange d'informations classifiées entre différents services publics.

 

Lors du prochain sommet de l'OTAN, fin novembre, la Défense soutiendra un renforcement de la collaboration en vue de prévenir les cyberattaques.

 

Dans ce cadre et afin de pouvoir échanger des informations essentielles sur la menace et les cyberattaques, la Défense et Fedict préparent un memorandum of understanding avec l'OTAN tout en tenant compte de l'expérience vécue par l'Estonie, il y a peu temps, qui a subi une gigantesque cyberattaque.

 

03.03  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, si je comprends bien, il existe une coordination régulière entre les différentes administrations en vue de lutter contre la criminalité informatique.

 

03.04  Pieter De Crem, ministre: Si je ne me trompe pas, elle se retrouve aussi dans les rapports rendus par les différents organismes, en fin ou en milieu d'année.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "de stand van zaken over de vrijwillige militaire inzet (EVMI)" (nr. 364)

- de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "de vrijwillige legerdienst" (nr. 583)

- de heer David Geerts aan de minister van Landsverdediging over "de vrijwillige militaire inzet van minister van Landsverdediging De Crem" (nr. 586)

04 Questions jointes de

- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "l'état d'avancement du dossier relatif à l'engagement volontaire militaire (EVMI)" (n° 364)

- M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "le service militaire volontaire" (n° 583)

- M. David Geerts au ministre de la Défense sur "l'engagement volontaire militaire initié par le ministre de la Défense Pieter De Crem" (n° 586)

 

04.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, op 4 oktober begonnen de eerste vrijwilligers aan hun opleiding in Leopoldsburg. De interesse was globaal gezien heel groot maar aan Vlaamse kant was er duidelijk minder belangstelling, in tegenstelling tot de interesse aan Franstalige kant. De volgende vragen dringen zich dus vragen op.

 

Ten eerste, hoeveel plaatsen staan er open voor Vlamingen in 2010? Hoeveel Vlamingen hebben zich tot op heden al ingeschreven? Hoeveel Vlamingen waren er ingeschreven voor de eerste lichting? Hoeveel van hen zijn er effectief opgedaagd?

 

Ten tweede, hoe verklaart u het grote verschilt tussen het aantal beschikbare plaatsen voor Nederlandstaligen en het aantal startende Nederlandstalige vrijwilligers? Welke maatregelen zult u nemen om toch meer Nederlandstaligen aan die vrijwillige militaire inzet te laten deelnemen? Misschien heeft een en ander wel te maken met de ligging van de kazerne in Leopoldsburg, wat nogal ver is voor mensen die bijvoorbeeld uit West-Vlaanderen of Oost-Vlaanderen moeten komen.

 

Ten derde, hoe groot is de uitval sinds de opleiding begon? Valt dit binnen de verwachtingen? Hoe kunnen wij dat vergelijken met het percentage uitval tijdens de reguliere opleidingen voor beroepsmilitairen?

 

04.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega De Vriendt, er werden 79 plaatsen opengesteld voor Nederlandstaligen, 3 voor officieren, 6 voor onderofficieren en 70 voor soldaten. Er hebben zich 172 Nederlandstalige kandidaten ingeschreven. Er waren 88 Nederlandstalige kandidaten voor een functie van soldaat voor de inlijving van oktober. Hiervan werden er 14 geschikt verklaard voor de 35 opengestelde plaatsen.

 

Deze cijfers vertalen de situatie op de arbeidsmarkt. 75 % van de inschrijvingen zijn Franstalig. Tijdens de selectie stellen we een hoog percentage afwezigen vast. Een aantal jongeren wordt afgewezen om administratieve redenen waarvan overschrijding van de maximum toegelaten leeftijd van 24 jaar voor soldaten en onderofficieren en van 26 jaar voor officieren, een belangrijke reden is. Anderen voldoen niet aan het vereiste studieniveau van bachelor bij de kandidaat-officieren. In het Centrum Basisopleiding en Scholing Noord te Leopoldsburg hebben 14 Nederlandstalige vrijwilligers de opleiding EVMI – de roepnaam van de vrijwillige legerdienst – aangevat. In het Centrum Basisopleiding en Scholing Zuid te Arlon zijn er 34 Franstalige vrijwilligers gestart. In de Koninklijke School voor Onderofficieren te Saffraanberg zijn er 3 Nederlandstalige en 4 Franstalige kandidaat-onderofficieren en 2 Franstalige officieren gestart. Op 26 oktober 2010 zijn er 2 Nederlandstalige en 2 Franstalige kandidaten gestopt met de opleiding. Voor 1 Nederlandstalige en 2 Franstalige jongeren is de procedure voor het beëindigen van de opleiding lopende.

 

Naast medische en fysieke factoren kan worden gesteld dat sommigen zich bij de overgang van een burgermidden naar een militair milieu moeilijk kunnen aanpassen. Zij ervaren voor de eerste maal de militaire tucht en zij worden tijdens de opleiding met een zekere beperking in vrijheid geconfronteerd. Dat is een onvermijdelijk fenomeen. Het aantal rekruten is als volgt over de provincies verdeeld: Antwerpen 3, Limburg 1, Oost-Vlaanderen 3, West-Vlaanderen 5, Vlaams-Brabant 2, Waals-Brabant 4, Brussel Hoofdstad 4, Henegouwen 14, Luik 3, Luxemburg 3 en Namen 6.

 

Het centrum voor de basisopleiding en scholing voor de Nederlandstaligen is gelegen te Leopoldsburg en de toekomstige eenheden van de rekruten zijn gesitueerd in Leopoldsburg. De behoefte van de organisatie aan jonge soldaten ligt momenteel bij verkenners en fuseliers. Dat zijn operationele eenheden die ofwel in Leopoldsburg ofwel in Heverlee gestationeerd zijn. Zodra de openstaande plaatsen 2011 worden bekendgemaakt, zal worden getracht die vacatures wat meer te mediatiseren. Er zal eveneens getracht worden een grotere verscheidenheid aan functies open te stellen.

 

04.03  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, ik hoop dat de laatste maatregelen die u aankondigt, zullen leiden tot een grotere interesse bij Vlamingen, want u bevestigt dat er 35 plaatsen beschikbaar waren voor Vlaamse rekruten en dat er van die 35 blijkbaar maar 14 zijn ingevuld door geschikt bevonden kandidaten . Dat betekent dat de filter blijkbaar te groot is en dat het aantal beschikbare plaatsen niet kon worden ingevuld door Vlamingen, door Nederlandstaligen.

 

U kent onze houding ten opzichte van de vrijwillige militaire inzet. In se is dat een goed principe. Maar wij hebben altijd gepleit voor een zo breed mogelijke opleiding, zodat mensen die in de opleiding stappen maar die, om welke reden dan ook, beslissen om eruit te stappen voldoende gewapend zijn om met meer capaciteiten dan voorheen op de civiele arbeidsmarkt te kunnen optreden. Voorts hebben wij altijd gewaarschuwd voor het te snel inzetten van deze rekruten in het buitenland. Wij zijn daar op zich niet tegen, maar wij vinden wel dat men niet mag spreken van kanonnenvlees en dergelijke. De opleiding moet voldoende goed en afgerond zijn vooraleer die mensen naar risicovolle buitenlandse operaties gestuurd kunnen worden.

 

De voorzitter: Om alle misverstanden te vermijden, wil ik op het volgende wijzen. De heer Ducarme was te laat. De heer De Vriendt had de volgende vraag. De heer Blanchart heeft zijn vraag gesteld. Als de heer Maertens te laat binnenkomt en de heer Geerts niet komt opdagen, dan kan ik dat niet verhelpen. Dit is dus een aansporing voor de collega’s om hier tijdig aanwezig te zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Questions jointes de

- M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "les investissements passés et à venir au niveau de la chaîne infrastructure de la Défense" (n° 330)

- M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "les investissements relatifs à l'installation du Wing Heli à Beauvechain" (n° 331)

05 Samengevoegde vragen van

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de voorbije en toekomstige infrastructuurinvesteringen bij Defensie" (nr. 330)

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de investeringen met het oog op de installatie van de Wing Heli in Bevekom" (nr. 331)

 

05.01  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, comme mes questions portent sur les investissements en infrastructures, je les lierai et vous pourrez y apporter une réponse globale pour faire gagner du temps à la commission.

 

Monsieur le ministre, quels sont, en pourcentage et pour chacune des Régions, les investissements effectués durant les trois années passées (2008, 2009 et 2010) et ceux programmés pour les cinq années à venir (2011 à 2015), en se basant sur I'Infra Business Plan mis à jour par la chaîne Infrastructure de la Défense?

 

Ensuite, quels sont les investissements effectués et programmés pour l'installation du Wing Héli au sein de la base de Beauvechain? En quelle année les travaux prévus seront-ils totalement réalisés? Quel montant espère-t-on de la vente du domaine de Bierset?

 

Voilà pour les deux questions qui portent sur les matières d'investissement. Je poursuivrai ensuite avec mes autres questions.

 

05.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, pour moi, les questions peuvent se suivre et j'apporterai les quatre réponses en une fois.

 

05.03  Denis Ducarme (MR): Monsieur le ministre, je n'ai pas l'impression que les questions portant sur les zones géographiques d'entraînement soient tout à fait liées.

 

05.04  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, la Défense établit, chaque année, deux plans d'investissements d'infrastructure, à savoir un plan regroupant les petits investissements, limités à environ 250 000 euros pour une enveloppe de 10 millions d'euros, et un plan regroupant les grands investissements, au-delà de 250 millions d'euros, pour une enveloppe de 50 millions d'euros.

 

L'Infra Business Plan reprend une planification des importants projets d'investissement d'un montant supérieur à 2 500 euros sur plusieurs années. Il s'agit bien d'une prévision et donc des glissements sont toujours possibles d'année en année suivant la situation du moment, afin de pouvoir rester dans l'enveloppe des 50 millions d'euros prévus par année. Les gros investissements réalisés ces trois dernières années s'élèvent à 122 millions d'euros. L'état-major n'a pu me fournir la répartition par région des travaux réalisés, vu les recherches nécessaires et les délais de réponse impartis.

 

Les gros investissements planifiés dans l'Infra Business Plan pour les années 2011-2015 s'élèvent à environ 421,5 millions d'euros.

 

Ce montant se répartit comme suit:

- Bruxelles-Capitale: 13,3 %;

- Flandre: 38,1 %;

- Wallonie: 40,2 %;

- divers (investissements répartis sur les trois Régions): 8,4 %.

 

Voilà ma réponse, monsieur le président.

 

05.05  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, je suis un peu triste de la lenteur de l'état-major. En effet, ces questions ont été déposées, il y a plus de dix jours.

 

Or, monsieur le ministre, je n'ai, pour ma part, pas eu beaucoup de mal à trouver un certain nombre de réponses aux questions que je vous ai posées. Vous connaissez la logique: il faut toujours poser une question dont on connaît la réponse. C'est donc ce que j'ai fait. Et j'ai pu constater que pour la période 2011-2015, l'Infra Business Plan prévoyait, un investissement pour Florennes, par exemple, de 10 millions d'euros, alors que, bizarrement, lors de notre dernière réunion en commission de la Défense nationale, vous indiquiez fièrement un investissement de seulement 4 280 000 euros. Ne trouvez-vous pas étonnant d'avoir des différences entre les propos que vous tenez en commission en ce qui concerne les investissements à venir et l'Infra Business Plan? Par ailleurs, pour la même période, au niveau des bases de Kleine Brogel et Beauvechain, par exemple, ce sont respectivement 25 millions d'euros et 35 millions d'euros d'investissements qui sont prévus.

 

Je suis quelqu'un d'extrêmement patient, vous le savez. Je reviendrai donc à nouveau vers vous, également par le biais de questions écrites, afin d'obtenir le détail et la confirmation des chiffres que j'ai pu retirer en quelques minutes de l'Infra Business Plan.

 

Le président: Monsieur Ducarme, vous pouvez maintenant poser votre question au sujet du Wing Heli à Beauvechain.

 

05.06  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, j'ai déjà posé cette question. J'ai encore d'autres questions à poser, notamment en ce qui concerne les zones géographiques et les zones d'entraînement.

 

05.07  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, je peux répondre à la question sur le Wing Héli.

 

05.08  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, comme j'ai posé les deux questions en une fois, je pensais que le ministre y répondrait globalement. Mais il n'y a pas de problème, monsieur le ministre, vous pouvez tout à fait répondre à la première question dès maintenant.

 

05.09  Pieter De Crem, ministre: Vous avez posé vos questions globalement. Je suis maintenant à votre disposition.

 

05.10  Denis Ducarme (MR): Je vous remercie, monsieur le ministre.

 

05.11  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, les investissements programmés dans le cadre de l'installation du Wing Héli au sein de la base de Beauvechain sont les suivants:

- une rénovation du bloc H11 pour un montant de 700 000 d'euros prévue pour la fin 2012;

- la construction d'une plate-forme pour les hélicoptères NH90 pour un montant de 5 millions d'euros prévue pour fin 2013;

- la construction de garages pour les hélicoptères NH90 pour un montant de 5 millions d'euros prévue pour la fin 2013;

- la construction d'un bâtiment Squadron pour un montant de 6 millions d'euros prévue pour fin 2014;

- la rénovation du bloc H5 pour la maintenance des hélicoptères NH90 pour un montant d'un million d'euros prévue pour fin 2015.

 

Le total des investissements s'élève donc à 17,7 millions d'euros et il est à noter que les montants communiqués sont les dernières estimations connues et que celles-ci pourraient évoluer.

 

Le prix de vente des domaines militaires est déterminé par le SPF Finances. Cependant, sur base de l'expérience des ventes précédentes, on peut estimer que le montant de la vente de Bierset pourrait s'élever à 8,5 millions d'euros.

 

05.12  Denis Ducarme (MR): Monsieur le ministre, je suis surpris par les chiffres que vous me communiquez dès lors que la réunion des CIR du 8 octobre présentait un investissement plus important pour Beauvechain pour la période 2011-2015.

 

Je vais confronter, dans une question écrite, l'état-major aux chiffres de l'Infra Business Plan et ceux relatifs à la décision du 8 octobre qui diffèrent de ceux que vous venez de me donner.

 

Par ailleurs, je constate que l'investissement à Beauvechain (17 millions d'euros) est bien plus important que celui à Florennes (4,2 millions d'euros). Puisque ces chiffres changent régulièrement, je réintroduirai des questions.

 

Une partie des montants prévus pour les hélicoptères ne pourrait-elle pas être investie à Florennes, qui a toute la capacité pour les accueillir?

 

05.13  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, la solidarité entre le Brabant et la province de Namur n'est plus ce qu'elle était!

 

05.14  Denis Ducarme (MR): Monsieur le ministre, je vois que vous vous logez dans une forme d'idéologie Nimby. On attend de votre part un peu plus de hauteur dans ce qui doit être une vision globale de l'armée, envisagée avec plus de rationalité, plutôt que d'essayer d'opposer Brabançons et Namurois.

 

Avant de penser au Brabant et à Namur, permettez-moi d'évoquer des questions au sein de cette commission qui observe le département de la Défense dans son ensemble et pour son intérêt général.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "les zones géographiques d'entraînement pour les A-109" (n° 332)

06 Vraag van de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de geografische trainingszones voor de A-109-helikopters" (nr. 332)

 

06.01  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, l’entraînement multirôle des pilotes d’hélicoptères A-109 est une tâche complexe, vous le savez, qu’ils soient brabançons ou namurois, voire même flamands!

 

Existe-t-il un document qui prévoit une répartition des vols d’entraînement en fonction des différents rôles à entraîner? Si oui, pourrait-on en avoir une synthèse? Pouvez-vous nous donner une description détaillée des zones géographiques qui sont utilisées pour assurer cet entraînement? Il est important que la commission dispose de cette information. Pourriez-vous nous donner le taux d'occupation détaillé de ces différentes zones géographiques entre le 1er octobre 2009 et le 30 septembre 2010?

 

06.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, normalement ceci pourrait être considéré comme une question technique qui devrait faire l’objet d’une demande écrite, mais je vais néanmoins y répondre, ainsi qu’à la question suivante qui traite à peu près du même sujet. La tendance est cependant, au sein de ce Parlement, lorsqu’il s’agit de poser des questions sur des données techniques ou spécifiques et chiffrées, de le faire par voie écrite; mais passons. Il s’agit donc d’une question technique qui appelle une réponse technique.

 

Cher collègue, le concept de formation et d’entraînement des pilotes d’hélicoptères A-109 est très complexe. Il est détaillé dans grand nombre de syllabi et de monographies qui s’attachent soit à une phase déterminée du trajet de formation initiale des pilotes, soit à l’entraînement annuel et au programme de qualification des pilotes opérationnels. Ces syllabi de formation décrivent notamment le processus des conversions techniques et tactiques et les lieux où elles se déroulent.

 

À l’issue de ces conversions, le pilote est considéré comme opérationnel et est déployé dans un squadron MRH (Multi Role Helicopter). Le concept d’entraînement pour l’hélicoptère A-109 décrit les principes généraux de l’entraînement annuel. L’obtention et le maintien des qualifications de base sont traduits également dans une directive. Des documents plus spécifiques sont utilisés dans le cadre d’un certain nombre de formations techniques et de tactique spécialisées, comme par exemple dans le cas de vols de nuit avec jumelles à intensification de lumière.

 

Le programme de formation et d’entraînement sur hélicoptères A-109 se déroule principalement à l’intérieur de nos frontières, dans des Control Zones (CTR) et des Terminal Control Areas (TMA) des aérodromes militaires belges, des Helicopter Training Areas (HTA) et puis dans des zones d’entraînement et de tirs nationales et internationales, essentiellement en France et en Allemagne.

 

Il est très difficile de donner une image détaillée du taux d’occupation de ces différentes zones, étant donné que ces mouvements aériens d’hélicoptères sont peu enregistrés sur radar, vu la basse altitude à laquelle ils volent. On peut cependant avancer qu’à peu près la moitié du programme de formation et les vols d’entraînement se déroulent dans les HTA de Belgique. Sur base journalière, cela représente environs huit à douze heures de vol en moyenne. Il faut encore ajouter tous les vols qui ont lieu sur le territoire national dans les HTA et qui représentent un total de trois soirées par semaine dans la période de début septembre à la mi-mai, et ce, en fonction des conditions atmosphériques.

 

06.03  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, la réponse du ministre semble détaillée, mais n'est pas, à mon sens, suffisamment précise.

 

Vous avez dit que les entraînements avaient lieu principalement à l'intérieur de nos frontières. De cela, je m'en doutais un peu! Vous avez également parlé de HTA. C'est très gentil!

 

Pourquoi un parlementaire pose-t-il une telle question? Parce que vous savez comme moi que le coût des heures de transit, qu'il s'agisse d'hélicoptères ou de F-16, est extrêmement important et que la proximité de la base de décollage avec les zones d'entraînement contribue à diminuer ce coût. Par conséquent, il est clair que l'on n'évalue pas uniquement les opérations d'entraînement sur la base du contrôle radar, mais aussi à partir du plan qui est donné aux hommes avant les missions d'entraînement. Ce sont évidemment ces plans qui permettent de définir précisément où la majeure partie des entraînements se déroule.

 

Cela dit, je compte bien vous adresser une question écrite afin de recevoir une réponse plus précise et, à cette occasion, j'évoquerai des zones régionales ou des zones plus précises.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "les zones d'entraînement pour les F-16" (n° 333)

07 Vraag van de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de trainingszones voor de F-16's" (nr. 333)

 

07.01  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, l’entraînement multirôle des pilotes F-16 est aussi une tâche complexe.

 

Existe-t-il un document qui prévoit une répartition des vols d'entraînement en fonction des différents rôles à entraîner? Peut-on en avoir une synthèse? Pouvez-vous nous donner une description détaillée des zones géographiques qui sont utilisées pour assurer cet entraînement? Si vous m’indiquez une fois de plus que c’est à l’intérieur de nos frontières ou chez nos voisins ou encore aux États-Unis, ça je le sais bien.

 

Pouvez-vous nous donner, de manière plus précise peut-être que lors de la réponse précédente, le taux d'occupation détaillé de ces différentes zones géographiques entre le 1er octobre 2009 et le 30 septembre 2010?

 

07.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, encore une question technique qui a donc droit à une réponse technique.

 

L’entraînement des pilotes F-16 est décrit dans une directive détaillée qui reprend tous les stades de formation d’un pilote. Pour chaque stade de formation, figure une liste de vols à effectuer pour maintenir ses qualifications ou en obtenir de nouvelles. Un candidat pilote F-16, après sa formation sur l’Alpha Jet en France, entame sa conversion de pilote de combat à Kleine Brogel, où il effectuera 58 vols, soit un total de 76 heures de vol. Il quitte l’unité de conversion F-16, l'OCU, avec une qualification Basic Combat Ready (BCR). Après avoir accompli sa conversion BCR, le jeune pilote F-16 est assigné à une escadrille de vol, soit à Florennes, soit à Kleine Brogel où il entamera sa formation Combat Ready, le CR. Cette formation compte 27 vols soit 37 heures de vol. Par la suite, ce pilote obtiendra des qualifications supplémentaires de leadership, l’Element Leader Course, leader de deux appareils, 17 vols, 23 heures de vol et le Flight Leader Course, leader de quatre appareils, 10 vols, 15 heures de vol. Indépendamment de son niveau de qualification, chaque pilote dispose in fine de 150 heures de vol par an pour maintenir ses qualifications et/ou, le cas échéant, obtenir une nouvelle qualification.

 

Avant de décrire les zones d’entraînement en Belgique, j’aimerais souligner qu’une partie de l’entraînement de nos pilotes est exportée de notre territoire lors des déploiements du Block Training. Il s’agit de périodes d’entraînement intensives destinées à qualifier ou à requalifier un groupe cible de pilotes dans des conditions optimales: météorologie adéquate, matériel spécifique à disposition, espace aérien adapté.

 

Les destinations sont diverses, mais sont pour l'instant privilégiés le Portugal, avec lequel existe un accord bilatéral, et l'Espagne via le Tactical Leadership Program (TLP).

 

En dehors des périodes de déploiement block training, une partie de l'entraînement quotidien se déroule également dans les pays limitrophes.

 

Je mentionnerai ici l'Allemagne pour le tir avec des bombes, la zone Polygone pour l'entraînement en Electronics warfare qui est surplombée d'une zone haute altitude nommée le TRA205, les zones de ravitaillement en vol au-dessus de la région de Norvenich faisant également partie de notre entraînement, et les zones de vol à basse altitude, sur tout le territoire; la France: champ de tirs de sweep, près de Reims et les zones de navigation à basse altitude sur tout le territoire; les Pays-Bas: champ de tirs de Vlieland au sud de Leeuwarden.

 

En Belgique, les zones d'entraînement à notre disposition sont les suivantes: les zones à haute altitude de Baelen, Meren, Namur, Charleroi, Beauraing, Durbuy, Givet et Neufchâteau; zones à basse altitude: principalement la région des Ardennes, le champ de tir Pampa Range (Limbourg), près de Helchteren.

 

Le taux d'occupation est basé sur une journée de vol militaire, qui est appelé Flying Window, soit 8 heures au total: 12,28 % pour Baelen, 12,21 % pour Meren, 13,09 % pour Namur, 12,81 % pour Charleroi, 24,53 % pour Beauraing, 4,39 % pour Durbuy, 22,28 % pour Givet, 14,39 % pour Neufchâteau, 1 % pour Low Level Ardennes et 10,40 % pour Pampa Range au Limbourg.

 

Par exemple, sur les huit slots de 1 heure disponibles sur la journée, la zone de Namur n'est utilisée que 13 % de temps.

 

Voilà pour la réponse technique.

 

Le président: Effectivement, comme il s'agit d'un sujet technique, il me semble préférable de poser une question écrite.

 

07.03  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, d'abord, j'indiquerai à ceux que la technique étouffe que, si l'on ne peut pas parler technique en commission de la Défense, sur les F-16 ou les hélicoptères, peut-être le monde politique semblera encore plus creux qu'il ne paraît déjà aux yeux de la population à l'égard de certains dossiers. Je me permettrai donc toujours des questions techniques lorsqu'elles sont fondées.

 

Je remercie le ministre pour la réponse détaillée qu'il a pu fournir à cette question concernant le F-16: elle est en effet plus détaillée et c'est important pour nous, en tant que parlementaires, et pour la population qui peut s'intéresser aux coûts de la Défense. Comme savoir qu'une heure en F-16 coûte 20 000 euros.

 

Ne fût-ce que compter les heures de transit d'un F-16 pour aller sur un site opérationnel d'entraînement, le décompte annuel est estimé par les spécialistes à 1 000 heures.

 

Si on fait le compte, on constate que rien que pour se rendre sur les zones d'entraînement, on atteint un chiffre de 15 à 20 millions d'euros. Il est donc important que ces zones se trouvent plus près des bases.

 

Votre réponse me permettra de reposer une question afin d'obtenir des précisions quant au coût des vols d'entraînement dans les différentes bases.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "la pénurie d'engagement au sein de l'infanterie au niveau francophone" (n° 384)

08 Vraag van de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de gebrekkige instroom van Franstaligen bij de infanterie" (nr. 384)

 

08.01  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, je vous remercie de me donner la parole pour poser cette question.

 

J'en profite aussi pour ouvrir une parenthèse à propos du mot que je vous ai transmis à l'instant. Vous pourriez peut-être en informer le ministre, qui a été interrogé en kern ce matin. Il y a indiqué que la mutation anticipée du colonel Gennart n'était pas de son fait. Le groupe MR aimerait donc recevoir certains éclaircissements quant à l'identité de la personne qui a pris cette décision. Lors de la prochaine commission de la Défense, nous proposerons l'audition du général Delcour à cette fin. Mais tout cela fait bien rire le ministre, et c'est évidemment le principal …

 

Je tenais à souligner la démarche que nous préparons à cet égard.

 

08.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, je propose que de telles auditions aient lieu s'agissant de tous les fonctionnaires des autres départements qui sont également mutés – par exemple, en commençant par celui des Finances. Ce serait fort intéressant …

 

De voorzitter: De inkt is nog niet droog. Er is een verzoek toegekomen dat ik dus overhandigd heb aan de minister en dat tijdens de volgende vergadering van deze commissie zal besproken worden. Ik weet dat er een camera staat, maar wij gaan nu toch la querelle niet voeren. Wij gaan daarvoor wachten tot de volgende vergadering.

 

Mijnheer Ducarme, u hebt nu het woord voor uw vraag over l’infanterie au niveau francophone.

 

08.03  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, j'aimerais tout de même dire au ministre que si le ministre des Finances renvoyait l'ensemble du personnel de son département qui émettait une libre critique, la situation serait très compliquée.

 

De voorzitter: (…)

 

08.04  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, je me mets à votre place et par conséquent, je m'arrêterai là en réservant le débat à la prochaine commission de la Défense, sur notre proposition en la matière.

 

On en revient toujours avec le ministre De Crem à des problèmes comparables. Rendez-vous compte, monsieur le président, qu'en matière de recrutement dans l'infanterie, il y a un gros problème du côté francophone. En effet, il manque l'équivalent de dix à douze bataillons, ce qui, malgré la transformation de l'armée amorcée à sa manière par le ministre lors de la législature précédente, met en danger l'opérationnalité de certaines brigades sur le plan francophone. Il manque pas moins de 500 hommes, ce qui peut avoir des conséquences.

 

L'état-major a été extrêmement bienveillant et il a proposé au ministre de manière temporaire d'inverser la "norme" de recrutement et d'appliquer une clé de 60/40 en faveur des francophones au lieu de 40/60 habituellement. Selon mes informations, le ministre n'aurait pas donné suite à la proposition de l'état-major, ce qui met en danger l'opérationnalité de l'infanterie côté francophone. Cela m'étonne de la part du ministre qu'il prenne ce risque.

 

08.05  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, pour ce qui est du recrutement, 1 295 emplois ont été déclarés vacants pour 2009. Il s'agissait de 786 emplois pour néerlandophones et de 509 emplois pour francophones. Au total, 1 296 militaires ont été incorporés: 778 néerlandophones et 518 francophones, soit un rapport de 60/40.

 

Lors de la présentation du dossier auquel vous faites allusion, j'ai demandé la répartition actuelle au niveau des effectifs dans la catégorie de personnel des volontaires. Celle-ci était de 51,1 % de néerlandophones pour 48,9 % de francophones. J'ai donc trouvé inopportun de prendre en affaires courantes la décision d'accroître ce déséquilibre vu que la proposition portait sur un recrutement de 60 % de francophones durant cinq ans.

 

08.06  Denis Ducarme (MR): J'ai l'impression que M. le ministre est en affaires courantes quand il le veut bien.

 

Quand il y a des mutations anticipées, il est en affaires courantes mais quand il s'agit de compléter certains pelotons, il devrait suivre les recommandations de son état-major et de son administration, comme le font les autres ministres en affaires courantes. Mais parce que cela concerne une extension du recrutement pour les francophones, le ministre se cabre!

 

Cela devient une habitude et c'est vraiment regrettable!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Annick Ponthier aan de minister van Landsverdediging over "de voorlopige lijst van leegstaande kazernes waarin asielzoekers kunnen worden opgevangen" (nr. 392)

- mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Landsverdediging over "de nieuwe opvangplekken voor asielzoekers in kazernes van de krijgsmacht" (nr. 567)

09 Questions jointes de

- Mme Annick Ponthier au ministre de la Défense sur "la liste provisoire des casernes désaffectées dans lesquelles des demandeurs d'asile peuvent être accueillis" (n° 392)

- Mme Sarah Smeyers au ministre de la Défense sur "les nouvelles places d'accueil pour les demandeurs d'asile dans les casernes des Forces armées" (n° 567)

 

09.01  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik had mijn vraag eigenlijk vorige week al willen stellen, maar door omstandigheden werd een aantal vragen uitgesteld naar deze week. Misschien maar beter zo in dit geval, want de kans is groot dat u vandaag meer duidelijkheid kunt scheppen over volgend onderwerp.

 

Er wordt in de media al een tijdje gewag gemaakt van een voorlopige, ondertussen misschien definitieve, lijst van leegstaande kazernes waarin asielzoekers zouden kunnen worden opgevangen. Mijn vragen hierbij zijn kort, maar ik hoop dat u een duidelijk antwoord kan geven.

 

Heeft u weet van zo’n lijst? Zo ja, graag een overzicht van de kazernes die in de al dan niet voorlopige lijst werden opgenomen, alsook de opvangcapaciteit per vermelde kazerne. Mijn tweede vraag handelt over de criteria die Defensie hanteert om bepaalde kazernes al dan niet op de lijst te laten opnemen. Welke contacten zijn er al geweest tussen het departement Defensie en andere actoren? Wat zijn hiervan de resultaten? Mijn laatste vraag gaat over de termijn waarop een definitieve beslissing zal worden genomen omtrent bovenvermeld onderwerp.

 

Ik kijk uit naar het antwoord van de minister, mijnheer de voorzitter.

 

09.02  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 24 september heeft de regering aangekondigd dat er nieuwe opvangplaatsen voor asielzoekers zouden worden gerealiseerd, meer bepaald in legerkazernes. Verschillende kazernes werden voor dit doel bruikbaar geacht. Er circuleren namen, namelijk de kazernes van Diest, Baronville en Helchteren. Het is echter nog niet duidelijk, want de regering heeft nog niet concreet gecommuniceerd welke kazernes opengesteld zullen worden voor opvang van asielzoekers. Dit wekt ongerustheid en onzekerheid op in verschillende gemeenten. Het protest van de burgemeester van Hechtel-Eksel op 14 oktober was daarvan een mooi voorbeeld.

 

Om tegemoet te komen aan de terechte vraag naar informatie van de verschillende gemeenten had ik graag een antwoord van u gekregen op volgende vragen. Welke kazernes zullen worden aangewend voor extra opvangplaatsen voor asielzoekers? Over hoeveel plaats zou het gaan? Wat zullen de modaliteiten zijn van de opvang die in de kazernes wordt aangeboden? Zijn dat tentenkampen zoals de pers al eens heeft gesuggereerd? Welke kazernes worden zeker niet in aanmerking genomen?

 

Ik dank u bij voorbaat voor uw antwoord.

 

09.03 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, collega’s, het kernkabinet heeft op 24 en 30 september laatstleden beslist om de sites van Defensie aan te bieden voor de noodopvang in paviljoenen van 2 000 asielzoekers en dit tegen 1 december 2010. Defensie heeft bepaalde sites voorgesteld die in aanmerking zouden kunnen worden genomen. De voorgestelde sites hebben het voorwerp uitgemaakt van een studie door een technische werkgroep “noodopvang” die samengesteld was uit het kabinet van de eerste minister, het kabinet van de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, afgevaardigden van het Rode Kruis/La Croix-Rouge, de afgevaardigde voor de opvangplaatsen van asielzoekers en het kabinet van Defensie. Binnen de werkgroep werd overeengekomen dat eens de studie afgerond, een voorstel zou worden gedaan aan de regering.

 

Voor de keuze van de sites zijn volgende criteria gehanteerd. Omwille van militaire veiligheidsredenen en organisatorische redenen wordt beslist om de asielzoekers niet te mengen met het militaire personeel in actieve kazernes. Gezien haar engagementen in operaties in het buitenland kan Defensie geen geniepersoneel inzetten om leegstaande kazernes aan te passen. Ander personeel kan alleen in het raam van een wettelijke overdracht of terbeschikkingstelling van personeel aan Fedasil worden gebruikt voor de uitbating van de sites. Defensie wenst de verkoopprocedure van de leegstaande kazernes niet op te schorten, aangezien de opbrengsten van de verkopen noodzakelijk zijn om de investeringen van het transformatieplan te bekostigen.

 

De technische werkgroep “noodopvang” is meerdere malen bijeengekomen om de door Defensie voorgestelde pistes te analyseren. Deze ochtend heeft het kernkabinet beslist 1 650 plaatsen ten laste te nemen van het departement Defensie. Dat zal gebeuren in Bastogne, Bierzet en Helchteren.

 

09.04  Annick Ponthier (VB): Dank u voor het concrete antwoord op de vraag, waarover bekommernis bestond bij de plaatselijke bevolking en bij de lokale besturen. De kazerne van Diest zit er niet bij, daarover bestond twijfel.

 

We hopen vooral dat voldoende rekening wordt gehouden met een evenwichtige spreiding van het aantal asielzoekers per locatie. Daarop hebt u niet geantwoord.

 

09.05 Minister Pieter De Crem: Het gaat over 3 keer 550 effectief.

 

09.06  Annick Ponthier (VB): Evenwichtig gespreid dus. In de commentaren viel vooral op dat ook hier het nimbysyndroom speelt. Wanneer er sprake is van opvang in een kazerne in een bepaalde gemeente beklimt de plaatselijke burgemeester dadelijk het spreekgestoelte om argumenten aan te brengen waarom het bij hem of haar niet kan. Uit uw antwoord leer ik dat er duidelijke afspraken werden gemaakt met de verschillende werkgroepen. Wij zijn verheugd om dit antwoord.

 

09.07  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

Ik heb nog een vraag. Een december is de datum waarop de asielzoekers daadwerkelijk in de kazernes zullen worden gehuisvest?

 

09.08 Minister Pieter De Crem: Ja, en daaraan is ook een andere maatregel gekoppeld, namelijk het leegmaken van de hotelfaciliteiten die worden ingenomen.

 

09.09  Sarah Smeyers (N-VA): Ik dank u voor het antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de Mme Kattrin Jadin au ministre de la Défense sur "le projet de transfert de UAV-80 de Elsenborn vers Florennes" (n° 451)

10 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Landsverdediging over "de geplande transfer van de eenheid UAV-80 van Elsenborn naar Florennes" (nr. 451)

 

10.01  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, me voilà à nouveau devant vous pour évoquer le transfert de l'unité UAV-80 d'Elsenborn vers Florennes. Je vous ai déjà écrit à plusieurs reprises à ce sujet. Les enquêtes sociales approfondies promises aux agents dans le cadre de la mutation des 120 soldats de l'unité UAV-80 vers Florennes au cours des prochains mois posent de nombreux problèmes.

 

Je l'avais déjà évoqué. Pour 23 soldats germanophones, qui ont un ancrage familial de longue durée dans la région, dont les enfants fréquentent l'école locale, dont les femmes exercent un travail dans la région, la distance entre Elsenborn et Florennes est d'environ 150 km. Il est impossible de parcourir autant de kilomètres de façon quotidienne, sans parler de la charge financière que ce parcours représente.

 

Certaines situations sont parfois dramatiques tant pour les germanophones que pour les autres ce, pour des raisons de santé, de travail, de moindre mobilité, toutes choses essentielles à mes yeux et qui auraient dû être prises en compte dans les enquêtes sociales que vous promettiez d'être menées avec beaucoup de sérieux et d'humanité. Je constate que, malgré mes interventions et malgré le fait d'avoir tenté de sensibiliser la Défense à cette situation, celle-ci n'a guère évolué.

 

C'est la raison pour laquelle, je viens vous interroger en commission, monsieur le ministre. Êtes-vous au courant de cette situation? Disposez-vous d'une évaluation des enquêtes sociales menées? Le cas échéant, ne devrait-on pas – pour certains cas, ce serait important – revoir ces enquêtes à la lumière des arguments évoqués et qui me paraissent tout à fait corrects?

 

10.02  Pieter De Crem, ministre: Chère collègue, la Défense est au courant des problèmes liés au transfert du 80ème UAV d'Elsenborn vers Florennes. La réaffectation du personnel opérée dans le cadre de la finalisation de la transformation s'effectue dans le respect de certains critères qui sont, dans l'ordre des priorités, le maintien et l'amélioration des capacités opérationnelles des forces armées et ce, par une augmentation du personnel opérationnel et le maintien de l'expertise.

 

En second lieu, les souhaits du personnel concerné ont été exprimés lors de la fameuse enquête à laquelle vous faites référence qui a été menée au sein du personnel concerné par la transformation ainsi qu'éventuellement par le biais des rapports sociaux et médicaux qui ont été établis.

 

Les enquêtes sociales sont menées par le service social, un organisme indépendant des gestionnaires du personnel. Lorsque le rapport social conclut à un avis indispensable pour une mutation déterminée, la prétendue priorité 1, les gestionnaires du personnel modifient, le cas échéant, l'affectation du membre du personnel concerné afin de donner suite à la recommandation du rapport social.

 

Dans les autres cas, qui sont les priorités de 2 à 4, les besoins et les possibilités des unités sont étudiés afin de répondre au mieux – je le répète, au mieux – aux avis du service social.

 

Voilà pour ce qui concerne les critères d'appréciation.

 

10.03  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Pour ce qui concerne les considérations sur les besoins opérationnels, je vous ai déjà interrogé à plusieurs reprises par le passé. Je sais qu'il est possible de garder cette unité à Elsenborn parce que cette base dispose de l'infrastructure et que cela pourrait se justifier en termes d'exercices. Cependant, il s'agit d'une autre question.

 

J'entends bien la procédure telle qu'elle devait être mise en place. Mais le fait est que les intéressés sont très inquiets car cette situation va, à partir d'un certain moment, chambouler toute leur vie sociale et familiale. Ces personnes n'ont vraiment pas eu l'impression, compte tenu de la procédure que vous avez présentée – vous l'aviez d'ailleurs déjà fait dans le cadre du grand exposé sur la réforme –, que leurs considérations ont été prises au sérieux. Je vais donc une nouvelle fois vous exposer par écrit les casus qui me semblent vraiment importants. Vingt-trois germanophones dont les enfants sont scolarisés dans ma région sont concernés. Même s'ils devaient accepter de déménager à Florennes, leurs enfants ne parlant que l'allemand, les choses risquent d'être quelque peu compliquées.

 

Pour ce qui concerne les autres considérations, je vous les exposerai à nouveau également par écrit.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Landsverdediging over "het verschillend risiconiveau tussen de OLMT en de PRT in Afghanistan" (nr. 484)

11 Question de M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense sur "la différence de niveau de risque entre les ELTO et les EPR en Afghanistan" (n° 484)

 

11.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, de Belgische militairen in het PRT Afghanistan hebben het statuut van niveau 4, dat is passief gewapende inzet. Dat geeft hun recht op een extra vergoeding van 56,67 euro. De militairen die het terrein opgaan in een OMLT daarentegen, hebben het statuut niveau 5, dat is actief gewapende inzet. Voor niveau 5 verdienen militairen een extra vergoeding van 70,84 euro. Er is dus een verschil.

 

Mijnheer de minister, ik heb reeds een mondelinge vraag gesteld over het thema. U hebt toen een beschrijving gegeven van de situatie en hebt eigenlijk geen antwoord gegeven op mijn vraag. Dat was vorige week tijdens het minidebat over Afghanistan. Ik ben steeds bereid om mijn vragen te bundelen, maar als ik dan geen antwoord krijg op mijn vragen, dan neemt dat mijn goesting weg om in de toekomst even braaf te zijn. Misschien ben ik wel een te braaf parlementslid. Uw non-antwoord van vorige keer noodzaakt mij om opnieuw een aantal vragen te stellen.

 

Krijgen militairen in PRT's die het terrein op gaan, nog steeds niveau 4?

 

Hoe verantwoordt u het verschil in risiconiveau tussen de PRT’s en de OMLT’s, vermits het risiconiveau toch hetzelfde is op het terrein zelf?

 

Bent u bereid om de situatie recht te trekken?

 

Ten slotte, zijn u problemen bekend met de uitbetalingen van de extra vergoedingen? Hoe zal dat opgelost worden?

 

11.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, waarde collega’s en collega De Vriendt, ik zal een kort antwoord geven, het is ook het enige mogelijke dat er op de vraag kan geantwoord worden.

 

Onze militairen die in het PRT van Kunduz tewerkgesteld zijn, krijgen de coëfficiënt 4, die overeenstemt met hetgeen men passief gewapende inzet noemt. De toekenning van een coëfficiënt gebeurt volgens de aard van de opdracht en niet volgens het genomen risico. De coëfficiënt 5 stemt overeen met de actief gewapende inzet. Dat is dus een beslissing die de Ministerraad neemt, weliswaar op mijn voorstel, maar ook in concordantie met de coëfficiënten die andere landen in rekening brengen voor het vastleggen van bepaalde plafonds.

 

In verband met de uitbetaling van onze militairen heb ik op geen enkele wijze een indicatie dat er een probleem zou zijn met betrekking tot de uitbetaling of de bijkomende uitbetaling; ik heb dat ook speciaal laten navragen. Als u er een hebt in verband met een bepaalde eenheid, dan kunt u mij dat steeds laten geworden. Ik meen echter van niet.

 

De voorzitter: Voor de minister volstaat het antwoord.

 

11.03  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, het inhoudelijke antwoord volstaat uiteraard niet. Ik moet u dus ontgoochelen. Het risiconiveau op het terrein zelf is voor ons immers hetzelfde. Er valt geen onderscheid tussen vier en vijf PRT’s, enerzijds, en OMLT’s, anderzijds, te maken.

 

Mijnheer de minister, onze militairen zetten in Afghanistan hun levens op het spel. Over de strategie vallen heel wat bedenkingen te formuleren. Het risico dat zij op het terrein lopen, moet dus onzes inziens met een voldoende hoge, extra vergoeding worden gehonoreerd.

 

Ik zou u dus willen vragen in de mate van het mogelijke er nog eens over na te denken, om een en ander te harmoniseren.

 

11.04 Minister Pieter De Crem: Ik wil nog iets aan mijn antwoord toevoegen.

 

De wet van 1994, die het voorgaande vastlegt, stipuleert niets over het risico. Voornoemde wet bepaalt niet wat een risico is, maar heeft het veeleer over de aard van de inzet.

 

11.05  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, het gaat derhalve over de invulling. Ik ben ervan overtuigd dat u alle middelen ter beschikking hebt om de militairen die in PRT’s en OMLT’s worden ingezet, op dezelfde manier extra te vergoeden. Het risiconiveau is immers hetzelfde.

 

11.06 Minister Pieter De Crem: Ik rond af. Er kan lang over de kwestie worden gediscussieerd. Er kan echter niet op een ideologische manier over worden gediscussieerd. De aard van de inzet van een provincial reconstruction team is niet dezelfde als de inzet van een opleidings- en vormingsteam.

 

11.07  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, dat klopt. Ik heb het echter over het risiconiveau. U weet dat het risiconiveau in Afghanistan, ook in het noorden van Afghanistan, hoog ligt. Wij kunnen geen dergelijk, formalistisch onderscheid tussen de inzet van OMLT’s en PRT’s maken.

 

De voorzitter: Zulks hebt u nu ten overvloede kunnen betogen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Landsverdediging over "de kazerne te Gavere" (nr. 513)

12 Question de M. Stefaan Vercamer au ministre de la Défense sur "la caserne de Gavere" (n° 513)

 

12.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, wij vernemen dat er geruchten circuleren binnen de kazerne in Gavere dat het zogenaamde kasteeltje, dat deel uitmaakt van het militaire domein, zou worden verkocht. Onze fractie heeft absoluut niet de gewoonte om in te gaan op geruchten of ongefundeerde berichten, maar blijkbaar zorgt dit verhaal toch voor de nodige onrust bij het plaatselijke personeel. Vandaar toch wel de vraag of die geruchten al dan niet juist zijn. Welke gevolgen zou een dergelijke beslissing kunnen hebben op de kazerne en haar militairen? Misschien kunt u ook informatie geven over de procedure die bij een dergelijke verkoop moet worden gevolgd. Welke termijn geldt voor een dergelijke procedure?

 

12.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, geachte collega, onder impuls van het Europese Single Sky Airspace Project, waarvan het FABEC - Functional Airspace Block Europe Central - een eerste realisatie nastreeft, wordt een rationalisatie van de luchtverkeerscontrole overwogen met als mogelijk gevolg een integratie van de militaire controle met de burgercentra die in hetzelfde luchtruim actief zijn.

 

Het is evenwel ten zeerste voorbarig om te spreken van enige vorm van samenwerking met een extern organisme. De herbestemming van Gavere, inclusief het domein Grenier, is dus zeker niet aan de orde. Er volgt dus geen buitenomloopstelling zoals men dat noemt.

 

Wat de procedure in geval van vervreemding betreft, kan ik u aansluitend op dit antwoord een document bezorgen dat heel de procedure herneemt. Het document is getiteld: “De verkoop van militaire domeinen”, en tekent na een inleiding de algemene procedure uit en nadien een specifieke procedure. Vervolgens haalt het document de problematiek met betrekking tot de gewestplanning aan en heel specifiek ook de problematiek van de bodemsanering.

 

Ik meen duidelijk te zijn geweest.

 

12.03  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, ik denk dat veel mensen in Gavere daarmee voorlopig gerustgesteld zullen zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "le sommet informel de Gand et la problématique relative à la mutualisation des moyens de défense" (n° 577)

13 Vraag van de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de informele top van Gent en de problematiek van de pooling van de defensiemiddelen" (nr. 577)

 

13.01  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, en guise de préalable au sommet de Gand, M. le ministre avait organisé un colloque sur l'avenir de la Défense et ses aspects européens. Y assistaient des représentants nationaux et internationaux, mais également des délégués des institutions européennes et de l'OTAN. Cela avait l'air très intéressant. Malheureusement, la commission de la Défense n'en a pas été suffisamment informée, peut-être parce que, sur les sept intervenants belges, il n'y avait pas un seul francophone – une fois de plus. Pardonnez-moi de revenir là-dessus, monsieur le ministre, mais c'est une constante dans vos décisions. Ce n'est même plus une polémique, mais un simple constat que nous pourrons vérifier lors des prochaines réunions thématiques organisées par notre commission.

 

J'abandonne cette maudite forme et en viens au contenu. Le sommet a abordé la mutualisation des moyens des pays membres en termes de défense. Pourriez-vous préciser ce qu'il en a été dit et nous exposer les conclusions et les perspectives dégagées à l'issue du sommet? Nous sommes évidemment bon nombre à considérer que la mutualisation des moyens, compte tenu de la diminution des budgets nationaux en ce domaine, serait une solution pour l'Union européenne.

 

13.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je me permets de vous renvoyer au débat qui s'est tenu ici la semaine dernière dans cette commission. Je fournirai une copie du compte rendu au collègue Ducarme, étant donné que toutes les questions auxquelles il fait référence ont été traitées.

 

Néanmoins, lors de la dernière réunion informelle des ministres de la Défense qui s'est tenue à Gand les 23 et 24 septembre, la crise financière et budgétaire actuelle et les coupes budgétaires y afférentes ont été placées au cœur des débats. En toute logique, les discussions politiques ont évoqué la coopération multinationale comme une solution possible à ces problèmes. C'est dans une perspective à long terme que tout le développement des capacités a été mis à l'ordre du jour.

 

Durant une vidéo-conférence, Mme Ashton a confirmé notre vision et l'absolue nécessité de la mise en commun des moyens du partage des capacités, voire de la spécialisation. Un consensus s'est formé autour de l'idée que l'Agence de Défense européenne pourrait jouer un rôle lors de l'identification des domaines potentiellement ouverts à une coopération plus avancée. Mais il est clair qu'à ce stade, il n'a pas encore été question de moyens particuliers ni de capacités précises.

 

En ce qui concerne le cadre de Gand, je me réfère à ma réponse de la semaine dernière.

 

13.03  Denis Ducarme (MR): Merci, monsieur le ministre, pour votre réponse. J'ai voulu revenir sur la question de ce colloque auquel aucun francophone n'était convié, dans le souci d'améliorer les choses au niveau de la Défense. Je vais vous remettre, par rapport à ce colloque et aux questions de coopération renforcée sur le plan européen, une contribution francophone. Il s'agit d'un document important que le Centre Jean Gol a réalisé avec Michel Péters. Et je suis sûr que si vous appliquiez, ne fût-ce que 10 % des propositions qui sont les nôtres, le malaise serait moindre au sein du département. Ceci dit, je vous souhaite une bonne lecture. C'est un cadeau que nous vous faisons de bon cœur.

 

(M. Ducarme remet des documents au ministre)

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Questions jointes de

- M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "la capacité européenne en avions de combat multi-rôle et le remplacement des F-16" (n° 578)

- M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "la prise d'information et les contacts pris par la Belgique concernant le programme F-35 dans le cadre du remplacement du F-16" (n° 579)

- M. Denis Ducarme au ministre de la Défense sur "l'adaptation du F-16 au-delà de 2020" (n° 580)

14 Samengevoegde vragen van

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de Europese capaciteit inzake multirolegevechtsvliegtuigen en de vervanging van de F-16's" (nr. 578)

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de informatie die België heeft ingewonnen en de contacten die ons land heeft gelegd met betrekking tot de mogelijke vervanging van de F-16 door de F-35" (nr. 579)

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Landsverdediging over "de aanpassing van de F-16 na 2020" (nr. 580)

 

14.01  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la première question rejoint celle de la mutualisation des moyens. La mutualisation des moyens, pour ce qui concerne la capacité d'un avion de combat multirôle, est le remplacement du F-16.

 

Le matériel de pointe de la Composante Air se trouve à un moment charnière. En 2025, le F-16 sera en fin de vie après quarante-cinq ans de service. Vu l'évolution technologique, son successeur devrait se tenir en pointe de la Défense jusqu'au-delà de 2080! C'est dire l'importance des choix qui devront être posés à brève échéance.

 

Dans un environnement technologique et économique toujours plus concurrentiel, la Belgique a-t-elle d'autres choix qu'une ambition raisonnable mais volontariste?

 

Le fait de trouver un successeur à un tel avion n'est pas chose facile car un choix, quel qu'il soit, engagera pour longtemps l'avenir du pays. Il semble évident que la génération suivante d'avions de combat multirôle sera encore plus performante. Dans ce cas, il est fort possible que nous devions diminuer le volume de la flotte.

 

L'avion de combat multirôle présente de nombreux avantages. La formation de son pilote est longue et ardue mais, en cas de besoin, il suffit de quelques jours pour qu'il démontre toute sa puissance là où cela est nécessaire. Selon la nature du conflit, le pays qui le met en œuvre achète les armements consommables que requiert la situation.

 

Quelle approche européenne cohérente le ministre recommande-t-il, même s'il est en affaires courantes, dans le domaine de la mutualisation de la capacité de l'avion de combat multirôle? Quelle approche européenne cohérente le ministre recommande-t-il dans le cadre du remplacement de l'avion de combat F-16? Quels sont les avions qui entrent en ligne de compte pour le remplacement possible du F-16? Quelle approche européenne cohérente le ministre recommande-t-il pour que tous les avionneurs européens soient consultés?

 

Le défi à court terme se situe au niveau des partenaires européens (néerlandais, danois et norvégiens) du programme F-16 qui ont déjà pris des options avancées concernant le remplacement de leurs avions par des F-35.

 

À titre d'exemple, le remplacement d'équipements courants et les modifications continues des infrastructures sont déjà réalisés chez eux en tenant compte de la compatibilité dans le long terme. Les Belges n'ont pas accès à ces nouvelles normes pour des raisons de sécurité industrielle. Ils ne peuvent donc pas prendre en compte ces nouveaux paramètres, ce qui réduira d'autant leur efficience dans l'avenir.

 

Ensuite, il faut bien réaliser que la plus grande force du programme multinational F-16 réside dans la répartition proportionnelle des charges budgétaires entre les partenaires. Le nombre d'appareils dont disposent nos partenaires actuels participant au programme F-16, environ 700 selon mes sources, implique que nous ne devons même pas payer 10 % du coût des études des modifications actuelles.

 

Il semble évident que lorsque ces mêmes partenaires abandonneront le F-16, le coût de la survie de la flotte deviendra prohibitif pour le budget de la Défense belge. La capacité de la plus haute intensité ne restera disponible que pendant quelques années. L'avenir de cette capacité dépendra donc clairement des choix pris à court terme par les autres pays européens partageant cet avion.

 

Nous en revenons donc à la question européenne et de mutualisation. Lors de votre visite au dernier salon international du Bourget, le 17 juin 2009, avez-vous des contacts avec les industriels concernant le F-35? Qu'avez-vous retiré de cette visite? À quel stade en est la réflexion belge à propos du programme F-35 au sein duquel certains pays sont engagés depuis près de 15 ans?

 

Pour terminer, outre la piste du F-35, d'autres pistes sont envisagées par ailleurs. Elles visent plutôt au remplacement de notre avion de combat multirôle par une adaptation du F-16, une option qui ne pourrait voir la Belgique profiter de la mutualisation de la recherche technologique si nos autres partenaires actuels optaient pour le F-35, soit une perspective qui imposerait une mobilisation industrielle nationale plus importante.

 

Cette option vous semble-t-elle réaliste? A-t-elle pu être analysée par votre département à ce jour?

 

14.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, je crains que ma réponse ne soit plus courte que les trois questions, mais néanmoins très claire.

 

À ce jour, il n'existe pas d'approche européenne cohérente dans le domaine de la capacité en avions de combat multirôle. La Belgique restera attentive à toute initiative en ce domaine; en ce moment, il n'y en a pas.

 

Conformément au plan directeur 2003 et au plan de la finalisation de la transformation, la Défense maintient à niveau sa flotte F-16, de concert avec ses partenaires du MNFP (Multi National Fighter Program). Tous les partenaires européens au sein du MNFP, plus précisément, les Pays-Bas, la Norvège, le Portugal et le Danemark prévoient la mise en œuvre du F-16 bien au-delà de 2020.

 

À ce jour, le département investit exclusivement dans la modernisation de l'avion de combat F-16 et dans le maintien au plus haut niveau de sa flotte, tout comme nos partenaires européens et américains.

 

Le salon du Bourget n'est pas un lieu permettant d'amples échanges avec les industriels sur quelque type d'avion que ce soit.

 

Il est sûr et certain qu'il n'appartient pas à un gouvernement en affaires courantes d'entamer une étude ou une procédure quelconque de remplacement de la flotte F-16.

 

14.03  Denis Ducarme (MR): Je remercie le ministre pour sa réponse courte dans laquelle il m'indique que nous resterons attentifs au dossier. Il est en affaires courantes, le ministre De Crem: je comprends donc sa réponse. Le problème, c'est que nos F-16 arrivent en fin de vie en 2025 et que le remplacement de ce type d'avions se prévoit dix ou quinze ans à l'avance, comme dans d'autres pays. L'attention ne suffit donc pas, monsieur le ministre. On aurait pu attendre de votre ministère des initiatives plus "offensives", y compris lors des contacts avec nos partenaires européens dans le courant de la législature.

 

Nous attendrons que vous en ayez fini avec les affaires courantes ou nous attendrons votre remplaçant pour aborder ce dossier de manière plus déterminée, ce qui doit être le cas si nous voulons garder notre Composante Air à niveau au-delà de 2025.

 

14.04  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je ne suis qu'un humble exécutant de bon nombre de mesures décidées auparavant ou de mesures qui n'ont pas été prises auparavant! Si je ne me trompe pas, c'est en 2002 que le gouvernement de l'époque, gouvernement arc-en-ciel auquel participaient les partis libéraux, a décidé de ne pas s'inscrire dans le projet de JSF, le F-35. Depuis l'opposition, nous y étions favorables et je me suis adressé alors au chef du gouvernement, M. Verhofstadt, pour lui assurer notre soutien pour au moins entamer le ticket, comme on le disait à cette époque, et participer au projet de JSF.

 

Il y avait d'ailleurs pas mal d'incidences commerciales aussi pour des entreprises belges, y compris pour celles qui sont situées dans le sud du pays. Je suis donc un humble exécutant des décisions prises et je suis tributaire également de celles qui n'ont pas été prises. Il ne faut pas venir se plaindre maintenant parce qu'on a raté une chance à l'époque. Il ne faut pas dire non plus qu'il y a un certain manque de vision.

 

14.05  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, je n'étais pas parlementaire en 2002 et j'avais suivi votre sortie avec beaucoup d'intérêt. Je m'étais dit: "Tiens! Quelle bonne idée il a, ce De Crem, de faire une proposition telle que celle-là depuis les rangs de l'opposition." Je me suis également dit que nous avions certainement là un futur ministre de la Défense et qu'il n'hésiterait pas alors à remettre ce dossier sur la table pour que nous puissions envisager une attitude bien plus offensive en la matière. Malheureusement, vous n'avez plus tenu les mêmes propos en tant que ministre que quand vous étiez dans l'opposition.

 

Je souhaite que vous restiez ministre de la Défense et que vous puissiez mettre en application les idées que vous aviez quand vous étiez dans l'opposition.

 

14.06  Pieter De Crem, ministre: Mais en 2003 on a décidé de gaspiller tout l'argent: il n'y a plus rien dans la caisse pour des investissements!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van de heer Bert Maertens aan de minister van Landsverdediging over "het inzetten van het leger in de gevangenis van Brugge tijdens de staking van de cipiers" (nr. 584)

15 Question de M. Bert Maertens au ministre de la Défense sur "la mobilisation de l'armée à la prison de Bruges lors de la grève des gardiens" (n° 584)

 

15.01  Bert Maertens (N-VA): Mijnheer de minister, in de gevangenis van Brugge is er ondertussen reeds meer dan een week een staking van de cipiers aan de gang. Nog steeds wordt de bewaking van de gevangenen overgenomen door de lokale politie van Brugge. CD&V-burgemeester Moenaert acht het echter niet meer houdbaar om daarvoor alleen de lokale politie in te schakelen. Gouverneur Breyne van West-Vlaanderen opperde vrijdag het plan om het leger dan maar te vorderen om bij te springen bij de bewaking van de gevangenen.

 

Na het weekend is er opnieuw een andere situatie opgetreden. Ik neem aan dat het immers in overleg met u als minister van Defensie was dat minister van Justitie De Clerck daar een stokje voor stak. Hij vindt het inzetten van militairen noch principieel noch praktisch aan de orde. Na overleg met de federale en de lokale politie is beslist dat zij toch hun taak moeten blijven uitoefenen.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, heeft de gouverneur, vooraleer hij bekendmaakte om het leger te vorderen, met u of uw diensten, uw kabinet daarover overlegd? Zo ja, wat was de conclusie daarvan? Of ging het om een niet-overlegde eenmansactie van de gouverneur?

 

Ten tweede, hoe staat u tegenover een eventuele vordering, mocht die hebben plaatsgevonden of mocht die in de toekomst plaatshebben?

 

Ten derde, zijn de militairen volgens u voldoende opgeleid om de bewaking van gevangenen op zich te nemen mocht dat nodig zijn?

 

Ten vierde, bestaat er een al dan niet ongeschreven regel of afspraak tussen Defensie en de gouverneurs en/of de gevangenissen dat het leger in dergelijke gevallen de bewaking kan overnemen of is het volgens u wenselijk dat er zo’n afspraak komt?

 

Ten vijfde, is een dergelijke interim-opdracht voor het leger in het verleden reeds voorgekomen? Hoeveel keer werd het leger de voorbije tien jaar reeds gevorderd voor soortgelijke zaken? In welke gevangenissen was dat het geval en voor welke periode? Wat waren de kosten daaromtrent en wie heeft die gedragen? Mocht u op die laatste heel concrete vragen schriftelijk wensen te antwoorden, dan heb ik daarvoor uiteraard alle begrip.

 

15.02 Minister Pieter De Crem: Mijnheer de voorzitter, waarde collega, de krijgsmacht wordt regelmatig opgeëist ter aanvulling van de civiele middelen. In bepaalde gevallen gebeurt dat ten onrechte en in strijd met de wetgeving. De wetgeving ter zake is dubbelzinnig en ze vertoont ook veel lacunes. Ik ben van mening dat de opvordering van militaire middelen onderworpen hoort te zijn aan de naleving van de principes die de grondslag vormen voor de wettelijkheid ervan.

 

Die principes zijn de volgende. Ten eerste conform het principe van subsidiariteit mogen militaire middelen alleen ingezet worden vanaf het ogenblik dat de beschikbare middelen van de burgerlijke overheid die ertoe gemachtigd is een opvorderingopdracht uit te oefenen ofwel uitgeput ofwel van bij het begin onaangepast en ontoereikend zijn.

 

Volgens het principe van de specificiteit mogen militaire middelen enkel gebruikt worden indien een militaire specificiteit een waarde toevoegt aan de prestatie die ermee uitgevoerd wordt. Bovendien mag de inzet de Krijgsmacht niet oneerlijk concurrentieel zijn ten opzichte van privéfirma’s.

 

Het derde principe is de optimalisatie van de middelen. Het gevolg dat de Krijgsmacht geeft aan een opeising, dient te gebeuren met het oog op het verstrekken van de beste kosten-efficiëntieverhouding gelet op de herstructurering van het leger en de heterogene verdeling van de middelen over het nationale grondgebied op een gecentraliseerde wijze.

 

Op basis van het vierde principe, de harmonisering van de inspanning, moet de inzet van militaire middelen kaderen in een totaalbeleid inzake het gebruik van de overheidsmiddelen, hetgeen inhoudt dat de betrokken departementen vanaf de plannings- en voorbereidingsfase dienen samen te werken. Het lijkt hierbij aangewezen de beslissing om de strijdkrachten op te eisen op een gecentraliseerde manier te nemen. Moderne communicatiemiddelen laten immers toe dat de transmissie van alle aanvragen tot steun van het leger op het hoogste niveau kan gebeuren binnen zeer korte termijnen.

 

Ten vijfde is er de billijke vergoeding van de militaire prestaties. Als het leger opgevorderd wordt om zijn middelen in dat kader in te zetten, treedt het op zonder daarvoor de nodige kredieten te hebben ontvangen. Aldus worden er wegens de gemaakte kosten middelen onttrokken aan Landsverdediging die bestemd zijn voor het uitvoeren van zijn hoofdopdrachten. De opvorderende overheid dient de kosten, die van zeer uiteenlopende aard kunnen zijn, bijvoorbeeld: weddes en uitkeringen van vergoedingen die met de wedde samenhangen, afschrijvingen van het materieel, onderhouds- en gebruikskosten, te dragen.

 

Wat het concrete geval nu betreft, aan de diensten van de gouverneur werd gemeld via de militaire provinciecommandant dat het leger niet vrijwillig kon en wenste tussen te komen. Nadien werden militairen opgeëist door de diensten van de provinciegouverneur. Daarna werd de opeising weer ingetrokken. Volgens mij was dat een terechte beslissing.

 

15.03  Bert Maertens (N-VA): Ik heb slechts ten dele een antwoord gekregen op mijn vragen.

 

15.04 Minister Pieter De Crem: Ik zal u dat schriftelijk bezorgen.

 

15.05  Bert Maertens (N-VA): Er is geen afspraak, ook niet stilzwijgend, dat dat zou kunnen? Het gaat om een eenmansactie van de gouverneur?

 

15.06 Minister Pieter De Crem: Ik wil het niet toespitsen op de vraag of het gaat om een eenmansactie van de gouverneur. Ik denk dat een aantal zaken een gewoonte zijn geworden. Ik denk echter dat de intrekkingsbeslissing terecht was.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de M. Anthony Dufrane au ministre de la Défense sur "l'arrêt de la publication au Moniteur belge de l'enveloppe de répartition du cadre actif en période de paix" (n° 585)

16 Vraag van de heer Anthony Dufrane aan de minister van Landsverdediging over "het stopzetten van de publicatie in het 'Belgisch Staatsblad' van de personeelsenveloppe voor de militairen van het actief kader in vredestijd" (nr. 585)

 

16.01  Anthony Dufrane (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je constate que l'arrêté royal répartissant l'enveloppe en personnel pour les militaires du cadre actif en période de paix n'a plus été mis à jour au Moniteur belge depuis septembre 2007.

 

Depuis lors, vous avez entrepris une grande réforme de l'armée visant à faire face aux contraintes budgétaires liées notamment aux dépenses du personnel de la Défense. Dans votre "plan pour la finalisation de la transformation des forces armées", vous avez suggéré une diminution des effectifs militaires et civils de la Défense à environ 34 000 membres d'ici la fin 2012.

 

Étant donné l'écart important qui existe, en termes de personnel, entre votre plan de restructuration (34 000 membres pour 2012) et la dernière parution au Moniteur belge de l'enveloppe de répartition du personnel militaire en période de paix (40 000 membres au 12 septembre 2007), il semble indispensable de pouvoir suivre l'évolution de cette restructuration du personnel de la Défense.

 

Dès lors, monsieur le ministre, pouvez-vous expliquer pourquoi il n'y a pas eu, depuis septembre 2007, d'enveloppes de répartition du personnel militaire parues au Moniteur belge? Comptez-vous remédier à ce problème?

 

Cela permettrait d'obtenir plus de transparence et de clarté dans l'évolution de votre plan de transformation.

 

16.02  Pieter De Crem, ministre: Monsieur le président, cher collègue, l'arrêté royal du 14 juillet 1998 répartissant l'enveloppe en personnel pour les militaires du cadre actif en période de paix est lié à la loi du 25 mai 2000 relative à l'enveloppe en personnel militaire. Celle-ci concerne les maxima autorisés en effectifs budgétaires à temps plein du personnel militaire et a été modifiée pour la dernière fois en date du 10 janvier 2010.

 

L'arrêté royal susmentionné a été modifié pour la dernière fois le 25 mars 2010. Des modifications ont donc déjà été apportées.

 

Deux éléments sont apparus depuis le mois de septembre 2007. Premièrement, il y a eu ma note d'orientation politique du mois de juin 2008 dans laquelle je fixe un objectif de 35 000 militaires en 2015. Deuxièmement, cet objectif a entre-temps été modifié et prévoit une diminution à 32 000 militaires au 1er janvier 2013.

 

La situation actuelle n'entre donc pas en contradiction avec la loi, puisque les maxima ne sont pas dépassés. Cependant, elle fait l'objet d'une étude particulière au sein de mes services. Une telle modification de l'enveloppe nécessite une analyse approfondie de la structure, qui sera par la suite traduite en un texte législatif et réglementaire.

 

Malheureusement, en affaires courantes, il m'est impossible de prendre une telle initiative

 

16.03  Anthony Dufrane (PS): Monsieur le ministre, si je comprends bien, il n'y a plus eu de parution depuis 2008? Ou bien en avez-vous fait reparaître une au 10 janvier 2010? Cette enveloppe n'apparaît nulle part actuellement.

 

16.04  Pieter De Crem, ministre: Cela n'a pas été changé, mais nous attendons en raison du contexte des affaires courantes. Le rééquilibrage aura lieu quand un gouvernement de plein exercice aura été formé.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Vraag nr. 587 van de heer Geerts wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Mevrouw Colen is afwezig, haar vragen nrs. 602 en 603 worden dus niet gesteld. Daarmee is de heer Francken allicht de laatste vraagsteller van de dag.

 

17 Samengevoegde vragen van

- de heer Theo Francken aan de minister van Landsverdediging over "de onderschepping van twee Russische bommenwerpers boven de Noordzee op 19 oktober jongstleden" (nr. 591)

- mevrouw Alexandra Colen aan de minister van Landsverdediging over "de onderschepping van Russische bommenwerpers boven de Noordzee" (nr. 602)

- mevrouw Alexandra Colen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de onderschepping van Russische bommenwerpers boven de Noordzee" (nr. 603)

17 Questions jointes de

- M. Theo Francken au ministre de la Défense sur "l'interception de deux bombardiers russes au-dessus de la mer du Nord le 19 octobre dernier" (n° 591)

- Mme Alexandra Colen au ministre de la Défense sur "l'interception de bombardiers russes au-dessus de la mer du Nord" (n° 602)

- Mme Alexandra Colen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "l'interception de bombardiers russes au-dessus de la mer du Nord" (n° 603)

 

17.01  Theo Francken (N-VA): De Russen waren terug in het land, althans voor even in ons luchtruim. Op 19 oktober 2010 hebben Nederlandse F-16’s twee Russische Tupolev T-95 bommenwerpers boven de Noordzee onderschept. Deze bommenwerpers staan bekend onder het NAVO call-sein Bear. De Bears waren dus in het land.

 

De toestellen vlogen het luchtruim binnen zonder hun identiteit bekend te maken. Luchtgevechtsleiders van het Air Operation Control Station New Milligen gaven de F-16’s de opdracht om de twee Bears te onderscheppen. Tevoren waren ook al Deense en Engelse jachtvliegtuigen opgestegen om de Russen te begeleiden of om ze toch op zijn minst in het oog te houden. Het Belgische leger zou op de hoogte geweest zijn maar nam er zelf niet aan deel. Dit incident roept toch een aantal vragen op.

 

Kunt u uw versie van dit voorval geven?

 

Hoe verliep de communicatie en de coördinatie met de betrokken landen?

 

Is er op enig moment contact geweest met de crew van de twee Bears?

 

Is de missie van de Bears bekend? Indien niet, heeft de Belgische overheid de Russische autoriteiten al dienaangaande gecontacteerd om meer te weten te komen?

 

Hoeveel soortgelijke interventies heeft de Belgische luchtmacht de voorbije vijf jaar ondernomen? Graag een overzicht per jaar, desnoods schriftelijk.

 

17.02 Minister Pieter De Crem: Op 19 oktober 2010 werden er twee Tupolev T-95 Bear bommenwerpers gedetecteerd in het internationale luchtruim ten noorden van Nederland. Vervolgens werden de toestellen onderschept door de Nederlandse QRA, Quick Reaction Alerttoestellen die hen zijn gevolgd tot op het moment dat ze de Britse verantwoordelijkheidszone zijn binnenvlogen.

 

De communicatie tussen de betrokken landen werd uitgevoerd volgens de geldende procedures binnen de geïntegreerde luchtverdedigingsorganisatie van de NAVO, waardoor een gecoördineerde respons mogelijk werd gemaakt. De Nederlandse F-16’s hebben tijdens de interventieopdracht geen radiocontact gehad met de Russische Bears.

 

In augustus 2007 heeft de Russische president aangekondigd dat Rusland zijn langeafstandspatrouilles zou hervatten boven de internationale wateren. Sindsdien zijn er twee tot drie van deze Bear-patrouilles per jaar in het noordwestelijk gedeelte van Europa gesignaleerd. Tot nu toe werden er nog geen incidenten in het Belgische verantwoordelijkheidsgebied vastgesteld.

 

17.03  Theo Francken (N-VA): Is er gereageerd toen Rusland de patrouilles in 2007 aangekondigde?

 

17.04 Minister Pieter De Crem: Ja, de reactie was toen dat men bij voorkeur een verwittiging stuurde dat men oefeningen plande.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.09 uur.

La réunion publique de commission est levée à 12.09 heures.