Commission de la Justice |
Commissie
voor de Justitie |
du mercredi 6 octobre 2010 Matin ______ |
van woensdag 6 oktober 2010 Voormiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.16 uur en voorgezeten door mevrouw Liesbeth Van der Auwera.
La séance est ouverte à 10.16 heures et présidée par Mme Liesbeth Van der Auwera.
01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "het uitblijven van een wettelijk initiatief inzake schijnhuwelijken" (nr. 14)
01 Question de M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "l'absence d'une initiative légale en matière de mariages de complaisance" (n° 14)
01.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik mag de spits afbijten.
Laat mij heel even in het verleden gaan. Op een mondelinge vraag van 18 maart 2008 in de gemeenteraadszitting van Antwerpen kon schepen De Coninck nog een hoopvol antwoord geven op een aantal vragen over het fenomeen van schijnhuwelijken. Zij zei letterlijk: "Blijkbaar zou het fenomeen schijnhuwelijken nu inderdaad ook vanuit de federale overheid de nodige aandacht krijgen."
Mijnheer de minister, België is en blijft een slechte leerling. De wet van 2006 schiet haar doel op een aantal vlakken volledig voorbij. De boete weegt niet op tegen de opbrengsten bij het aangaan van een schijnhuwelijk. De verblijfsvergunning die gekoppeld is aan het schijnhuwelijk en het feit dat men de nationaliteit kan verwerven, elementen die ongeveer uniek zijn in de wereld, trekken gelukszoekers van overal aan. Ook het niet-automatische verval van de nationaliteit in geval van registratie van een schijnhuwelijk of de ontdekking van een schijnhuwelijk is een pijnpunt. Uw voorgangers hebben de afgelopen jaren veel beloftes gedaan. Ook u hebt eens aangekondigd dat er een wetgevend initiatief ter zake zou komen.
Mijnheer de minister, ondertussen tikt de klok echter voort. Het Belang van Limburg bijvoorbeeld rekende uit dat er dagelijks minstens vijf schijnhuwelijken worden gesloten. Dat probleem vraagt dus toch wel om aandacht.
Mijnheer de minister, ik heb enkele vragen aan u. Een aantal antwoorden kunnen schriftelijk worden meegedeeld.
Ten eerste, hoeveel steden en gemeenten hebben sinds het rondschrijven van minister Dewael een cel Schijnhuwelijken opgericht?
Ten tweede, kunt u mij, bij benadering natuurlijk, cijfergegevens bezorgen van het aantal geregistreerde schijnhuwelijken van 2005 tot en met 2009, als het mogelijk is, en voorlopige cijfers voor 2010, voor zover die beschikbaar zijn?
Mijn derde en vierde vraag zijn fundamenteler en raken de kern van de zaak. Er is vooral veel vraag naar een centraal register waarin alle schijnhuwelijken eindelijk worden opgenomen. Komt dat er of komt dat er niet? Zo ja, tegen wanneer mogen wij dat verwachten? Ik weet wel dat u ontslagnemend minister bent en dat u natuurlijk geen grootse dingen kunt beloven. Er moet echter toch eens een knoop worden doorgehakt.
Ten vierde, komt er ook een wetgevend initiatief om de boetes te verhogen, de verblijfsrechtelijke gevolgen te verstrengen en, vooral als sanctie, de nationaliteit automatisch te ontnemen?
01.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitster, aangezien het de eerste vraag is, wil ik vooraf toch zeggen dat ik uiteraard ter beschikking ben van de commissie voor de Justitie. Ik zal proberen op de vragen te antwoorden, in het kader van de parlementaire controle- en informatieopdracht.
Natuurlijk is de regering in lopende zaken en zal het niet altijd gemakkelijk zijn om antwoorden te geven. Ik kan natuurlijk wel uitvoerende reglementen en hetgeen wordt voortgezet, proberen af te handelen, maar het innemen van standpunten waarvoor er een politieke meerderheid in een regering moet bestaan, bijvoorbeeld inzake migratie, asiel of gezinshereniging, behoort niet tot de lopende zaken.
Ik kan hier dus niet komen zeggen wat de strategie is van de regering. Dat zorgt ervoor dat ik in mijn antwoorden in principe altijd voorzichtig moet zijn, tenzij er andere beslissingen worden genomen. Voor een aantal zaken bevind ik mij dus in de onmogelijkheid om een standpunt in te nemen. Ik weet ook niet in welke mate er vanuit het voorzitterschap zelf bekeken wordt of bepaalde vragen gesteld kunnen worden of niet. U zult het punt wel doorspelen aan de voorzitster van de commissie voor de Justitie. Ik zal het persoonlijk herhalen, maar ik wil vooraf ook hier zeggen dat voorzichtigheid geboden is.
Het Parlement heeft uiteraard het initiatiefrecht. Een nieuwe assemblee kan handelen en kan ook wetsvoorstellen bespreken en initiatieven nemen, maar wat Justitie betreft, zijn er belangrijke beleidsvraagstukken die om een beleidsoptie vragen. Het zal uiteraard ook van de partijen afhangen. Ik kijk ook naar de N-VA en de PS, om voor beleidsvraagstukken te bepalen in welke richting het beleid ontwikkeld moet worden.
De eerste vraag gaat over asiel en migratie. Ik kijk ook naar het Parlement en de commissie voor de Justitie om te weten in welke mate zij tot een strategie, tot een politieke visie, komen. Als lid van een regering in lopende zaken is het voor mij delicaat om hier te komen zeggen wat het zal of moet zijn.
Dat gezegd zijnde, wil ik de collega’s van de commissie voor de Justitie suggereren om kennis te nemen van de website van Justitie, want alle ontwerpen en de stand van zaken van alle initiatieven die lopend waren op het ogenblik van de val van de regering staan volledig op de website, met de teksten erbij.
Daarin zijn ook de teksten opgenomen inzake migratie en gezinshereniging, waarover uw vraag specifiek gaat. Wanneer er een tekst bestaat, staat hij integraal op de website. De parlementariërs kunnen dus zelf initiatieven nemen en beslissen of zij daarop voortgaan of niet. Ik wil dat meegeven. Ik zelf kan een en ander niet meer activeren, nu de regering in lopende zaken is. In de huidige stand van zaken kan dat niet. Wij zien wel wat er verder gebeurt.
Ik geef dat vooraf mee, als een algemene opmerking, mevrouw de voorzitter, opdat ik het niet bij elke vraag afzonderlijk zou moeten herhalen. Soms zal ik wat moeten laveren, omdat de regering in lopende zaken is.
De voorzitter: Mijnheer de minister, ik meen mij te herinneren dat in de Conferentie van voorzitters is afgesproken dat het de minister vrij staat te antwoorden op vragen over de lopende zaken. Dat is terecht. Ik herinner mij ook uit de uitlatingen van uw fractie gisteren, mijnheer Logghe, dat u perfect begrijpt dat de regering zich binnen dit concept van de lopende zaken houdt en alleen op die vragen zal antwoorden.
Mijnheer de minister, aan u het woord voor uw antwoord.
01.03 Minister Stefaan De Clerck: In antwoord op uw eerste vraag verwijs ik naar het voorontwerp inzake de strijd tegen schijnhuwelijken. Het staat op de website. U kunt het daar nalezen. Er werden ter zake reeds tal van initiatieven genomen.
In uw tweede vraag verwijst u naar een rondschrijven van minister Dewael. Misschien bedoelt u het rondschrijven van de ministers Onkelinx en Dewael van 13 september 2005 over de uitwisseling van informatie tussen de ambtenaren van de burgerlijke stand en de Dienst Vreemdelingenzaken ter gelegenheid van een huwelijksaangifte waarbij een vreemdeling betrokken is. Ik moet erop wijzen dat die rondzendbrief niet voorziet in de oprichting van een cel Schijnhuwelijken in de gemeenten. De administratie heeft geen cijfers over het aantal gemeenten dat een cel Schijnhuwelijken heeft opgericht.
Ik heb het College van procureurs-generaal gevraagd naar het aantal mogelijke schijnhuwelijken. Het kan mij nu nog geen relevante cijfers geven. Pas op 15 oktober 2009 is de omzendbrief van het College van procureurs-generaal in werking getreden die een werkmethode voor een uniforme encodering van die specifieke kwalificaties invoerde. Naast alle categorieën die al bepaald waren, heeft men toen die specifieke encodering ingevoerd via de speciale omzendbrief van 15 oktober 2009. Eigenlijk is er onvoldoende tijd verlopen om op basis van de nieuwe codering al een significante studie van het fenomeen te maken.
Het is een beetje verwarrend, maar het is positief dat de uniforme codering is toegevoegd. Te gepasten tijde zullen wij die cijfers wel krijgen. Voorlopig is het echter te vroeg om significante cijfers op tafel te leggen.
01.04 Peter Logghe (VB): Mijnheer de minister, ik geef een heel korte reactie. Ik besef ook dat u als ontslagnemend minister niet alles kunt doen. Ik neem er nota van dat de rondzendbrief van 15 oktober 2009 toch een nieuw element is. Kunt u mij alleen zeggen wanneer Justitie denkt een eerste cijfermatig resultaat van die rondzendbrief ter beschikking van de commissie te kunnen stellen?
01.05 Minister Stefaan De Clerck: Uit het feit dat de nieuwe methode voor codering op 15 oktober 2009 in werking is getreden, meen ik te mogen afleiden dat men een volledig jaar, dus 2010, nodig zal hebben om relevante cijfers te kunnen tonen. Ik denk dat de relevante cijfers begin volgend jaar zullen kunnen worden meegedeeld. Die zullen dan betrekking hebben op een deel van 2009 en het volledige jaar 2010.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Eva Brems aan de minister van Justitie over "het gebruik van de 'Taser' in Belgische gevangenissen" (nr. 43)
02 Question de Mme Eva Brems au ministre de la Justice sur "l'utilisation du 'Taser' dans les établissements pénitentiaires belges" (n° 43)
02.01 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, Tasers zijn, zoals u weet, stroomstootwapens.
Ik heb gisteren al de minister van Binnenlandse Zaken ter zake bevraagd. Ik wil echter ook u enkele vragen stellen, omdat het rapport van het Comité ter Preventie van Foltering van de Raad van Europa – het CPT – het ook specifiek over het gebruik van Tasers in Belgische gevangenissen heeft.
U weet dat heel wat rapporten, onder meer van Amnesty International, wijzen op de risico’s die met het gebruik van dergelijke wapens gepaard gaan. Amnesty International heeft sinds 2001 meer dan 400 doden door politioneel gebruik van Tasers gedocumenteerd.
Het rapport van het CPT is positief over het feit dat België principieel het gebruik van Tasers wil beperken. Het heeft niettemin nog heel wat vragen. Het dringt ook aan op een duidelijkere regeling.
Het punt waarover voornoemd comité zich het meest verontrust heeft getoond en waarvan ikzelf, eerlijk gezegd, ook ben geschrokken, is het gebruik van Tasers in onze gevangenissen. Het gebruik van dergelijke wapens zou er niet worden geregistreerd. Het wapen zou ook door anderen dan leden van de daartoe speciaal opgeleide politie-eenheden worden gebruikt.
Het comité heeft ter zake zeer geloofwaardige klachten over misbruik in de gevangenissen van Brugge en Ittre genoteerd.
Vandaar de volgende vragen.
Wanneer en door wie kan binnen de gevangenismuren een Taser of stroomstootwapen worden ingezet?
Gebeurt er een registratie? Zo ja, hoe gebeurt die? Zowel de schietmodus op afstand als de contactmodus interesseren mij ter zake.
Zal de gevraagde informatie over de incidenten aan het CPT worden bezorgd?
Mijn slotvraag is heel belangrijk. Gaat u akkoord met de stelling dat ook in penitentiaire instellingen stroomstootwapens alleen in geval van een ernstige bedreiging voor het leven of de fysieke integriteit mogen worden ingezet? Met andere woorden, zij mogen veeleer in de plaats van het gebruik van vuurwapens dan van lichtere vormen van geweld worden ingezet.
02.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Brems, u stelde gisteren deze vragen aan de minister van Binnenlandse Zaken.
Ik kan u meedelen dat de Taser geen deel uitmaakt van de uitrusting van het penitentiair personeel en dus niet wordt gebruikt door gevangenismedewerkers. Het is zo dat bij de politie het stroomstootwapen onder de zogenaamde bijzondere bewapening valt, die geregeld wordt door een richtlijn van 14 februari 2008. Daarvoor moet toelating worden gegeven door de minister van Binnenlandse Zaken na een advies van de commissie Bewapening. Dat is een deel van het antwoord dat u gisteren hebt gekregen. U kreeg toen ook de informatie dat slechts een gering aantal politiekorpsen over een dergelijke toelating beschikt.
Wat gebeurt in de gevangenissen? Uiteraard is het zo dat gevangenispersoneel niet met wapens omgaat. Als er een probleem is, moet men in eerste instantie een beroep doen op de politie. De politie registreert alle incidenten waarbij wapens worden gebruikt. Dat wordt nauwkeurig bijgehouden. Daaruit blijkt dat de Taser tot nu toe een keer is gebruikt in de gevangenis bij een interventie door de politie. Dat was in Brugge.
Uiteraard wordt de gevraagde informatie aan het CPT bezorgd. Dat geldt ook voor informatie met betrekking tot dit wapen bij incidenten.
Het moet echter duidelijk zijn dat dergelijke wapens bij het personeel van de gevangenissen niet voorhanden zijn. Alleen de politie beschikt over dergelijke wapens, en dan nog alleen bij bijzondere interventies kunnen ze mogelijk worden gebruikt. Dat was tot nu toe slechts een keer het geval in Brugge.
02.03 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de minister, betekent zulks dat wat in het CPT-rapport over Ittre staat, berust op verkeerde informatie, of is dat nog niet volledig onderzocht? Moet er nog iets aan het licht komen?
Voorts heb ik u ook niet uitdrukkelijk horen zeggen dat het criterium voor het inzetten van dergelijke wapens, ook in een detentiecontext, de ernstige bedreiging van het leven en de fysieke integriteit moet zijn. Ik hoop dat ik dit impliciet uit uw antwoord mag verstaan omdat u verwijst naar de algemene regeling?
02.04 Minister Stefaan De Clerck: Het is ook een verplichting na te gaan op welke manier de orde wordt gehandhaafd in soms zeer moeilijke omstandigheden, ook betreffende de bescherming van het personeel dat daar is tewerkgesteld en dat misschien meer dan vroeger met geweld binnen de gevangenismuren wordt geconfronteerd. U kunt dat volgen in de media. Er moet daar een evenwicht worden gevonden. Er moet met de politie ook afspraken worden gemaakt om op de juiste manier interventies te doen. Het is aan hen om daar te oordelen.
Alles wordt uiteraard geregistreerd en besproken. Er zijn speciale commissies opgericht om de veiligheid in gevangenissen nauwer te bestuderen.
Het is daarbij de bedoeling te kijken hoe evenwichtig dat allemaal is. Wij volgen dit van heel nabij op vanuit een dubbele bezorgdheid, namelijk geen nodeloos geweld maar ook voldoende veiligheid voor zij die er verblijven en werken. Vooral het personeel en de syndicale organisaties zijn zeer sterk vragende partij om over de nodige middelen en mogelijkheden te beschikken om het personeel in veilige omstandigheden te laten werken.
De voorzitter: Mevrouw Brems, ik neem aan dat het antwoord van de minister volstaat.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Franco Seminara au ministre de la Justice sur "les procédures de remplacement des magistrats" (n° 67)
03 Vraag van de heer Franco Seminara aan de minister van Justitie over "de procedures voor de vervanging van magistraten" (nr. 67)
03.01 Franco Seminara (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, le Conseil supérieur de la Justice a dénoncé récemment des problèmes de lenteur dans les procédures de remplacement des magistrats, spécialement dans le cas de demandes de départs anticipés à la retraite.
Les juges qui décident de demander leur départ anticipé à la retraite sont de plus en plus nombreux et annoncent généralement leur intention de partir cinq ou six mois avant l'échéance, alors qu'une procédure de nomination prend habituellement huit à neuf mois.
Le vade-mecum du Conseil consultatif de la magistrature suggère aux juges d'annoncer leur volonté de quitter le métier un an à l'avance mais cela semble avoir peu d'impact sur les magistrats.
La présidente du Conseil supérieur de la Justice plaide pour que les magistrats désireux de prendre leur retraite anticipativement soient encouragés à le faire à temps, un an à l'avance au moins. Elle redoute des effets désastreux pour le fonctionnement de la justice, d'autant plus que plusieurs centaines de magistrats seront dans les conditions d'un départ à la retraite en 2015-2016.
Ce renouvellement massif des effectifs risque donc de se dérouler dans le chaos.
Monsieur le ministre, partagez-vous les craintes du Conseil supérieur de la Justice?
Quelles solutions concrètes comptez-vous proposer pour sensibiliser les magistrats à ce sujet et éviter le manque d'effectifs liés à ces problèmes de délais?
03.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, une procédure de nomination dans la magistrature ne prend pas huit ou neuf mois. On peut estimer qu'une telle procédure prend entre cinq et six mois au maximum ou entre six et sept mois dans le cas où les dispositions de l'article 186bis du Code judiciaire doivent être appliquées. Cet article dispose en effet que les délais de procédure en vue d'une nomination sont suspendus du 15 juillet au 15 août.
Lorsqu'il s'agit de places de conseillers à la Cour de Cassation, de conseillers ou conseillers suppléants à la Cour d'appel ou à la Cour du travail, la procédure est prolongée de 40 jours car une étape supplémentaire est prévue pour ces fonctions.
En considérant les départs entre le 1er décembre 2009 et le 31 décembre 2010, on voit que sur un total de 93 départs, 17 magistrats ont été admis à la retraite à la limite d'âge (18,3 %). Il est intéressant de constater que seulement 18 % des magistrats partent en retraite lorsqu'ils ont atteint la limite d'âge.
Quatre magistrats ont été admis à la retraite pour inaptitude physique (4,3 %), six magistrats sont décédés (6 %) et 66 magistrats ont été admis à la retraite anticipée, entre 60 et 65 ans (71 %).
Sur ces 66 magistrats, 61, autrement dit 92 %, ont introduit leur demande de mise à la retraite en temps opportun. Cinq l'ont fait tardivement ou n'ont pas introduit leur demande dans un délai raisonnable pour permettre la publication des places vacantes dans les délais prévus.
On peut constater que les raisons des demandes de mise à la retraite anticipée tardives résultent soit d'un changement imprévu dans la situation familiale, soit d'une dégradation de l'état de santé du magistrat ou encore d'une démotivation ou d'un conflit d'intérêt.
En ce qui concerne la suggestion de la présidence du Conseil supérieur de la Justice, j'estime qu'il n'est pas opportun de sensibiliser les magistrats désireux de prendre leur retraite anticipée par une circulaire les invitant à introduire leur demande au moins un an à l'avance. En effet, aucune base légale ne les oblige à s'y conformer et la grande majorité des magistrats savent qu'ils doivent le faire dans un délai raisonnable et comment s'y prendre car ils sont bien informés à ce sujet.
En outre, vu la situation actuelle, l'introduction de la demande de mise à la retraite au moins un an à l'avance n'aurait aucun effet, ni d'influence sur l'avancement de la publication de la vacance. L'introduction de ladite demande sept à huit mois à l'avance me paraît suffisant.
Par ailleurs, depuis septembre, nous sommes revenus à la publication mensuelle et nous essayons d'anticiper en matière de remplacement des magistrats.
03.03 Franco Seminara (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Je ne doute pas que vous estimiez comme moi que le bon fonctionnement de la justice est l'épine dorsale de notre démocratie.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Justitie over "de onrust in Ruiselede naar aanleiding van het opstarten van de 'Therapeutische Gemeenschap'" (nr. 118)
04 Question de M. Peter Logghe au ministre de la Justice sur "l'inquiétude à Ruiselede à la suite du lancement de la 'communauté thérapeutique'" (n° 118)
04.01 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u kent de problematiek een beetje. Zestien gedetineerden met een drugsverleden krijgen in een nieuw experiment de mogelijkheid om zelfstandig te gaan wonen en om onder elkaar de huistaken te verdelen, met de bedoeling om tot vervroegde reïntegratie in de maatschappij te komen. Er zijn geen muren, er is geen omheining, er zijn wel camera's. Tot daar zijn er zeker geen problemen. Men kan dat alleen maar toejuichen.
Men heeft er echter blijkbaar voor gekozen om deze therapeutische gemeenschap midden in een landelijke woonwijk neer te planten, en zelfs juist naast een onthaalmoeder. Er is een zekere onrust in de wijk en in de streek.
Mijnheer de minister, er is reeds overleg geweest met de bevolking, heb ik vernomen, maar ik vrees dat men de mensen niet echt gerust heeft kunnen stellen. Het is niet met opmerkingen in de zin van “die mensen zijn nog cleaner dan uw buren" dat men de onrust in die wijk, in die straten, wegneemt.
Is het juist dat dit experiment het eerste is in zijn soort in dit land?
Op basis van welke gegevens werd ervoor geopteerd dit pilootproject – waarbij een aantal gedetineerden met een zwaar drugsverleden in een kleine woongemeenschap worden neergeplant – juist daar te doen? Doet men een buurtonderzoek? Hoe worden zulke projecten voorbereid?
Mijn volgende vraag is fundamenteel voor de bewoners en omwonenden. Hoe zit het met de bewaking? Vanuit het PLC, het Penitentiair Landbouwcentrum – ik kende het niet, maar men leert altijd bij – vertrok de opmerking dat de buurt de komst van die gedetineerden moet zien als 16 mannen die plots als buren worden toegevoegd, niets meer. Ik heb de indruk dat de buren dat toch wel enigszins anders zien. Ik heb dus toch een vraag over de bewaking. Hoe zit het met de bewaking? Hoeveel bewakers zijn er permanent? Zijn zij gewapend of niet? Hoe zit het met de camerabeelden? Van waaruit worden die bekeken?
Ten slotte, mijn meest fundamentele vraag in deze vraagstelling: hoe snel zijn de interventiekrachten ter plaatse bij een noodsituatie?
Wanneer moet dit project van start gaan? Hoe zit het met de evaluatie? Wanneer mogen wij die verwachten, mijnheer de minister?
Is men vooralsnog bereid om bijkomend overleg te organiseren, zodat er kan worden gekeken hoe men eventueel kan tegemoetkomen aan de wensen van de mensen in de buurt?
04.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, vanuit het Penitentiair Landbouwcentrum te Ruiselede werd inderdaad een projectvoorstel gedaan voor de oprichting van een therapeutische gemeenschap van zestien gedetineerden. Dat gebeurde in samenwerking met de drugcoördinator van het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen. Dat project werd voorgesteld op mijn beleidscel op 15 september. Op 22 september werden de wijkbewoners uitgenodigd voor een informatieavond in de gevangenis te Ruiselede.
Het zou inderdaad gaan om een uniek project in België. De gevangenisadministratie heeft zich daarvoor geïnspireerd op buitenlandse voorbeelden, vooral in de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk.
Het PLC in Ruiselede heeft een grote ervaring met de behandeling van drugsverslaafden, met zijn Believe-project dat sinds vijftien jaar bestaat en waarvan is gebleken dat het absoluut recidiveverminderend is. Dat zijn dus positieve ervaringen.
Het gaat zeker om een lovenswaardig initiatief. Nadat ik mij verder heb geïnformeerd, heb ik wel afgezien van het project op de voorgestelde locatie. Ik heb de buurtbewoners daarvan schriftelijk ingelicht. Aan de penitentiaire administratie heb ik vooral gevraagd om een alternatieve oplossing te zoeken. Het initiatief op zich is dus zeer goed. De locatie leek mij wat problematisch. Ik heb daarom gevraagd om een alternatieve oplossing te zoeken voor dat goede initiatief.
De voorzitter: Mijnheer Logghe, voor een korte repliek.
04.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de voorzitter, mijn repliek zal heel kort zijn, door het feit dat sowieso de pijnpunten worden weggenomen door af te zien van de geplande locatie.
Mijnheer de minister, ik ben toch benieuwd naar een evaluatie van het systeem. Ik kijk daarnaar uit. Maar goed, dan moet het systeem natuurlijk eerst ingeplant kunnen worden, vooraleer het te kunnen evalueren.
Ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Olivier Maingain au ministre de la Justice sur "le rapport d'audit du Comité R sur la Sûreté de l'État" (n° 122)
05 Vraag van de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "het auditrapport van het Comité I over de Veiligheid van de Staat" (nr. 122)
05.01 Olivier Maingain (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, la presse a fait état, cet été, d'un rapport d'audit du Comité R portant sur le fonctionnement de la Sûreté de l'État.
Les conclusions de ce rapport sont assez peu favorables – c'est un euphémisme – sur l'organisation interne et, spécifiquement, sur l'absence de vision, de communication et de gestion du personnel.
La loi organique du 30 novembre 1998 des services de renseignement et de sécurité, en ses articles 5 et 6, charge le ministre de la Justice de l'organisation et de l'administration générale de la Sûreté de l'État, en particulier en ce qui concerne les dépenses, l'administration du personnel et la formation, l'ordre intérieur et la discipline, les traitements et indemnités ainsi que l'équipement.
Sur cette base, un arrêté royal du 5 décembre 2006 relatif à l'administration générale et à la cellule d'appui de la Sûreté de l'État prévoit que les administrateurs généraux de la Sûreté déterminent et soumettent conjointement chaque année au ministre de la Justice un plan d'action lié à la réalisation des priorités. Ce plan doit comprendre: les objectifs stratégiques, un projet de plan du personnel, une estimation des besoins en matière budgétaire, les règles générales d'organisation et de bon fonctionnement des services, une évaluation du travail réalisé par la cellule d'appui chargée notamment de rendre un avis motivé collégial sur le plan stratégique et le plan d'action annuel.
Or, le rapport d'audit fait état qu'aucun plan d'action annuel n'aurait été établi pour les années 2008 et 2009. D'après le rapport, cette absence explique pourquoi les choix stratégiques sont mal communiqués, et avec retard, aux membres du personnel avec pour conséquence qu'un chef sur cinq ne connaîtrait peu ou pas les objectifs opérationnels.
Enfin, le service d'appui interne à la Sûreté, mentionné supra, n'aurait pas rendu le moindre avis sur l'organisation de la Sûreté de l'État depuis 2003.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me confirmer qu'aucun plan d'action annuel n'a été communiqué pour les années 2008 et 2009? Quelles sont les mesures prévues afin de mettre fin à ces dysfonctionnements?
05.02 Stefaan De Clerck, ministre: Madame la présidente, cher collègue, le rapport de l'audit effectué par le Comité R sur la Sûreté de l'État n'a pas encore été soumis à la Commission permanente de suivi du Comité R ni publié.
Il est dès lors souhaitable d'attendre que ce rapport fasse l'objet d'un débat au sein de cette commission et qu'il soit rendu public avant de répondre aux questions suscitées par voie de presse.
Je peux vous affirmer dès à présent que le plan stratégique 2008-2012 de la Sûreté de l'État, approuvé par mon prédécesseur, existe et est par conséquent d'application. Il s'agit de plans d'action annuels, comme l'indique le rapport 2008 de la Sûreté de l'État, qui est disponible sur internet. Ce plan stratégique 2008-2012 trouve sa base légale dans l'arrêté royal du 5 décembre 2006 relatif à l'administration générale et à la cellule d'appui de la Sûreté de l'État. Ce plan a été établi par les administrateurs généraux de la Sûreté de l'État en collaboration avec le comité de direction et la cellule d'appui du service.
Il détermine les priorités de celui-ci et les stratégies opérationnelles pour les mettre en oeuvre. La réalisation de ces priorités déterminées est assurée par un plan d'action annuel comprenant les objectifs stratégiques, un projet de plan du personnel, une estimation des besoins en matière budgétaire et les règles générales d'organisation et de bon fonctionnement des services. Les plans d'action annuels qui en résultent, et donc ceux de 2008-2009, existent bien.
Il convient de noter que le plan stratégique, les plans d'action ou opérationnels annuels et tous les documents y relatifs sont classifiés et communiqués en interne à tous les agents du service. La cellule d'appui de la Sûreté de l'État n'est opérationnelle que depuis le 5 décembre 2006 et n'aurait, dès lors, pu rendre un avis sur l'organisation de la Sûreté de l'État avant cette date.
Néanmoins, les membres de la cellule d'appui ont été notamment associés aux travaux préparatoires des plans et ont pu, dès lors, à cette occasion contribuer à leur formulation. Leur participation a été très constructive.
05.03 Olivier Maingain (MR): Monsieur le ministre, je sais combien il n'est évidemment pas de coutume d'évoquer en commission publique la teneur de plans classifiés et je ne vous interrogerai pas davantage en la matière. En effet, la commission de suivi est compétente pour faire ce travail. Je prends note des informations que vous me communiquez. Si je ne suis pas membre de la commission de suivi, je ne doute pas que les parlementaires qui y siègent y trouveront matière à réflexion et à propositions.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de minister van Justitie over "het centraal bestand van berichten van beslag" (nr. 133)
06 Question de M. Raf Terwingen au ministre de la Justice sur "le fichier central des avis de saisie" (n° 133)
06.01 Raf Terwingen (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, zoals u weet werden reeds in 2000 afspraken gemaakt met de Kamer van Gerechtsdeurwaarders om het centraal bestand van beslagberichten te automatiseren. Als advocaten willen weten of er beslagen liggen op bepaalde personen, moeten zij nog steeds naar de rechtbank van eerste aanleg gaan om daar steekkaarten te controleren en alfabetisch op naam controleren of er al dan niet beslagen liggen op iemand.
In 2000 werden daarover afspraken gemaakt en werden blijkbaar heel wat middelen geïnvesteerd door de Kamer van Gerechtsdeurwaarders. Tot nu toe is evenwel nog steeds het systeem van de bewuste steekkaarten op de rechtbank van eerste aanleg van kracht. Daarover zijn al eerder opvolgingsvragen gesteld, mijnheer de minister, onder andere door collega Déom in de vorige legislatuur. Die suggereerde om dit bij de Kamer van Gerechtsdeurwaarders weg te halen, terwijl ik weet dat men daar wel mee bezig is. Wat is nu de stand van zaken voor het centraal bestand van beslagberichten?
06.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, collega, sedert een jaar wordt er door de administratie en mijn kabinet, in samenwerking met de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders en de andere stakeholders, gewerkt aan de realisatie van het centraal bestand voor beslagberichten. Eindelijk! De verwezenlijking daarvan duurt, zoals u weet, veel te lang. De eerste streefdatum van 1 juli werd niet gehaald. De val van de regering verhinderde nog enkele geplande wetsaanpassingen. Het project diende op enkele punten aangepast te worden. Ook enkele technische punten zorgden voor vertraging.
Intussen zijn we klaar, zowel op technisch als op regelgevend vlak. De datum van inwerkingtreding van het langverwachte gecentraliseerde systeem van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling is gepland voor 23 oktober aanstaande. De eerste consultaties en/of creaties van berichten kunnen in principe vanaf maandag 25 oktober. Belangrijk is dat zo snel mogelijk de regelgeving bekend wordt gemaakt; dat moeten we nog afwerken. Zo kunnen de mensen op het terrein en het beheers- en toezichtcomité waarin wettelijk is voorzien, zich voorbereiden. Zij moeten waken over de doeltreffende werking van het bestand. Dat is het laatste dat nog moet gebeuren.
Alle voorbereidende maatregelen worden nu genomen. Belangrijk is dat we op 25 oktober definitief kunnen starten en dat iets wat onnoemelijk belangrijk is voor de praktijk, nu operationeel wordt. Hopelijk loopt het allemaal goed. De wet omschrijft in een toekomstig artikel 1391 van het Gerechtelijk Wetboek wie toegang heeft en op welke wijze. Het KB werkt het verder uit. Samengevat komt het hierop neer: elke gebruiker die de berichten uit het bestand van berichten wenst te raadplegen, moet worden geauthentificeerd.
Voornoemde authentificatie gebeurt voor de gerechtsdeurwaarders bij de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders van België, voor de beslagrechters, de rechters van de arbeidsrechtbanken en de griffiers bij de FOD Justitie, voor de ontvangers van de Administratie der Directe Belastingen en van de Administratie van btw, registratie en domeinen bij de FOD Financiën, voor de advocaten respectievelijk bij de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des Barreaux francophones et germanophones of bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en voor de notarissen bij de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. Voor de schuldbemiddelaars die niet op een andere wijze zijn geauthentificeerd, gebeurt de authentificatie bij de griffie van de bevoegde rechtbank.
Overeenkomstig artikel 1389bis/6 van het Gerechtelijk Wetboek dienen bepaalde gebruikers voor de consultatie een retributie te betalen. Het bedrag van voormelde retributie zal bekend worden gemaakt in een ministerieel besluit dat op 25 oktober 2010 zal worden gepubliceerd. Ik kan immers pas na voorafgaand advies van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders van België en van het beheers- en toezichtcomité, dat een dezer dagen nog moet worden geïnstalleerd, het bedrag van de retributie vastleggen. Ik moet dus wachten. De beslissing moet immers een volgorde respecteren.
Aangezien het comité door de inwerkingtreding van de wet op 23 oktober 2010 wordt opgericht, kan het pas dan een advies geven.
Eigenlijk en hopelijk is er dus goed nieuws. Een en ander zou vanaf 25 oktober 2010 operationeel moeten zijn, zodat iedereen met het systeem kan werken en het als een goed instrument ter beschikking zal zijn.
De voorzitter: De heer Terwingen, die heel gelukkig is met het antwoord, krijgt het woord.
06.03 Raf Terwingen (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben zeker blij met het antwoord. Ik ben blij dat er nu na lange tijd eindelijk concrete resultaten zijn. Zulks is niet enkel in het belang van de deurwaarders maar ook van de advocaten en van de mensen met een collectieve schuldenregeling, waarnaar u hebt verwezen en die ook in het besluit vervat zullen zijn. Het zal de zaak heel wat vereenvoudigen.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de oproep vanuit de gerechtelijke wereld om over te gaan tot collectieve acties ten behoeve van geïnterneerden" (nr. 134)
07 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "l'appel du monde judiciaire en faveur d'actions collectives au bénéfice de personnes internées" (n° 134)
07.01 Bert Schoofs (VB): In mei 2010 werd een persoon die als geïnterneerde verbleef in de gevangenis van Merksplas, geplaatst in een voor hem veel beter aangepaste psychiatrische inrichting. Die maatregel zou zijn verkregen via een kort geding dat door de advocaat van de betrokkene aanhangig was gemaakt, waarbij de overheid verantwoordelijk werd gesteld voor het gebrek aan opvang. De overheid was dus de tegenpartij. Zowel in de magistratuur als in de advocatuur zijn stemmen opgegaan om zoveel mogelijk vorderingen in te stellen tegen de overheid – de Juristenkrant zegt ons dat het gaat om raadsheer Henri Heimans en advocate Anne De Clerck – met de bedoeling zoveel mogelijk gelijkaardige processen te voeren, met het oog op hetzelfde resultaat, ten behoeve van de vele geïnterneerden die momenteel in gevangenissen verblijven en voor wie de gepaste opvang ontbreekt. Er wordt door sommigen zelfs gewag gemaakt – mijns inziens gaan zij wel wat in overdrive – van collectieve acties die zouden ondernomen worden.
Mijnheer de minister, kunt u meer uitleg verschaffen over de concrete zaak van de geïnterneerde die op last van de rechter een overplaatsing kreeg van een gevangenis naar een psychiatrische inrichting?
Hebt u inmiddels kennis van gelijkaardige rechtszaken met betrekking tot geïnterneerden die in een meer aangepaste psychiatrische instelling wensen te worden geplaatst? Er zou, volgens de magistraten en de advocaten, een precedentwaarde van dit vonnis kunnen uitgaan.
Hoe staat u tegenover de, voorlopig weliswaar veeleer theoretische, constructie die sommigen willen inroepen, namelijk de collectieve vordering of class action?
07.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitster, mijnheer Schoofs, ik kan u bevestigen dat in het verleden al geïnterneerden de overheid gedagvaard hebben in kort geding, om een meer aangepaste opvang met betrekking tot hun psychiatrische toestand te verkrijgen. Het gebeurt uitzonderlijk, maar het is inderdaad gebeurd. Op dat vlak is er dus een spanning rond de mogelijkheid om mensen in de juiste instelling te plaatsen.
Van een collectieve vordering waartoe de magistratuur en de advocatuur zouden hebben opgeroepen om samen, in de vorm van een soort class action, initiatieven te nemen, ben ik niet op de hoogte. Ik heb geen informatie dat dit juist zou zijn. Men gaat soms naar een kortgedingrechter om een soort van toetsing te vragen of het redelijk is, maar er is ook een soort rechtspraak waarbij men zegt dat men niet in de plaats moet treden van de commissies die de beslissing moeten nemen. Men doet een toetsing om te kijken of de regels globaal correct worden nageleefd en of de procedures normaal worden gevoerd.
Ik ben op de hoogte van de artikelen over internering, die in januari in sommige media zijn verschenen en waarin het interview met een magistraat, de voorzitter van de commissie tot Bescherming van de Maatschappij, de heer Heimans, werd weergegeven. Deze magistraat deed, voor zover mij bekend, geen oproep tot collectieve vordering.
De problematiek van de geïnterneerden is ons bekend. Wij hebben voor de val van de regering al een debat gevoerd, op basis van de strafuitvoeringsnota. Ik heb toen ook al gezegd dat ik daarvan een prioriteit wil maken. In lopende zaken is het echter iets moeilijker om prioritaire acties voort te zetten. Het enige dat uiteraard verder wordt voorbereid is het bouwen van nieuwe instellingen. Op dat vlak is er continuïteit.
Wij hebben ook nog contact opgenomen met de minister van Volksgezondheid, omdat er in het verleden afspraken werden gemaakt voor een bijkomende financiering door Volksgezondheid voor supplementaire externe plaatsen. De afspraak werd gemaakt dat dit mogelijk bijkomend op de begroting voor 2011 zou worden ingeschreven. Dat punt moet nu echter met voorzichtigheid worden behandeld met het oog op de lopende zaken.
07.03 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, ik leer hieruit dat de precedentwaarde van dergelijke vonnissen of beschikkingen veeleer relatief is en dat de rechtbank slechts een marginale toetsing doet. Het is in elk geval een signaal. U hebt dat ook wel begrepen.
Class actions kunnen theoretisch wel, maar die discussie hebben wij in het Parlement al achter de rug.
Ik kan alleen het volgende besluiten, mijnheer de minister. Wij hebben destijds in de commissie gehoord hoe veel expertise in Vlaanderen is opgebouwd. Wij mogen die niet verloren laten gaan. Mocht er op een ander niveau dan dat van lopende zaken een discussie over overheveling plaatsvinden, dan moet men volgens mij eens aan de internering denken omdat daarover in Vlaanderen en Wallonië verschillende visies bestaan. Ik heb minister Onkelinx daarover destijds gehoord. Dat is een heel duidelijk verschil.
Mijnheer de minister, is het mogelijk een schriftelijke versie van uw antwoord te krijgen en eventueel van de antwoorden op mijn volgende vragen? Misschien is de legislatuur te kort om dat allemaal goed gearchiveerd te krijgen.
De voorzitter: Ik denk dat het geen probleem is dat u die antwoorden schriftelijk ontvangt.
07.04 Minister Stefaan De Clerck: Dat is niet evident, mevrouw de voorzitter, omdat ik niet altijd antwoord aan de hand van de teksten die ik bij heb.
De voorzitter: Dan zult u het verslag moeten afwachten, mijnheer Schoofs.
07.05 Minister Stefaan De Clerck: Meestal ben ik bereid om een afschrift van mijn antwoorden te geven, als het gaat over cijfers of precieze informatie; dan is het immers gemakkelijker voor mij om de teksten te geven. In dit geval is het meer van principiële aard. U hebt nog een reeks vragen en ik zal vraag per vraag nagaan of u over het schriftelijk antwoord kunt beschikken.
L'incident est clos.
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "het extreme geweld in de gevangenissen" (nr. 135)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "de veiligheid in de gevangenissen en de malaise van de cipiers" (nr. 139)
- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "la violence extrême dans les prisons" (n° 135)
- M. Olivier Maingain au ministre de la Justice sur "la sécurité dans les prisons et le malaise des gardiens" (n° 139)
08.01 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, ik wou de commissie laten bijeenroepen bij brief van 6 september aan de voorzitter van de Kamer wegens de vele incidenten in de gevangenissen tijdens de zomermaanden. Het ging om zware incidenten. De zomer van 2009 werd gekenmerkt door ontsnappingen. Daardoor geraakten berichten over zomers geweld in de gevangenissen misschien wat ondergesneeuwd, maar in 2010 is aan de oppervlakte gekomen hoe het geweld in de gevangenissen, zeker in de zomermaanden, nog toeneemt.
Ik vermeld het mayonaise-incident in Hasselt, waarna de dader overigens werd overgeplaatst naar Merksplas, waar hij een zeer lichte straf tegemoet mocht zien. Ik vermeld het coke-incident in Hasselt waarbij twee cipiers een gevangene betrapten die cocaïne aan het versnijden was. Zij werden ernstig gemolesteerd door de gedetineerde. Het ging om vrouwelijke cipiers.
Op de toestand in Hasselt zal ik later zeker nog terugkomen omdat daar volgens mij een fundamenteel probleem bestaat tussen het personeel en de directie. Maar goed, dat behoort niet tot het bestek van de vraag.
Ook in Lantin zijn er problemen geweest. Twee gedetineerden gingen daar elkaar met messen te lijf, als ik mij niet vergis, en er was een poging tot gijzeling van de directrice.
Mijn opsomming is niet exhaustief, mijnheer de minister. Ik heb immers maar enkele minuten om mijn punt te maken. In elk geval, het ging om zware feiten.
Wij weten dat er gemiddeld vijf tot tien lichte feiten per dag bekend zijn. Er zijn echter nog vele feiten die men tot het zogenaamde dark number mag rekenen. De invloed van drugs zal daar niet vreemd aan zijn, meen ik. Drugs vormen een probleem in tal van penitentiaire instellingen.
Ik kom tot mijn vragen, mijnheer de minister. Hebt u een verklaring voor het extreme geweld dat zich tijdens de zomermaanden in de gevangenissen heeft voorgedaan? Er was een piek, als ik mij niet vergis. Hebt u daar zelf aanwijzingen voor? In elk geval komt het zo naar voren in de media. Of lag het gewoon aan de komkommertijd dat er meer feiten aan het licht kwamen? Daar twijfel ik aan, eerlijk gezegd.
Werd het probleem reeds onderkend voor de aanvang van die letterlijk en figuurlijk heetste periode van het jaar in de gevangenissen? Welke maatregelen werden er genomen? Hoe kon het geweld dan toch nog zulke extreme vormen aannemen, als men het had kunnen voorzien, alleen al op basis van wat er in 2009 gebeurde?
Ik wil tevens van u vernemen, mijnheer de minister, welke voorzorgsmaatregelen in de toekomst genomen zullen worden inzake extreme agressie, en dit specifiek tijdens de zomermaanden.
08.02 Olivier Maingain (MR): Monsieur le ministre, en commission de la Justice, le 18 novembre 2008, vous aviez fait état de quelque 1 888 incidents constatés dans les institutions pénitentiaires, soit une moyenne de cinq cas par jour. L'année 2009 a également vu se perpétrer de nombreux faits de violence dans les prisons, ayant parfois entraîné des blessures graves pour des membres du personnel ainsi que le décès d'un prisonnier.
Outre la réduction de la surpopulation carcérale, la mise en place d'équipements fonctionnels en termes de sécurité permettrait d'améliorer les conditions de travail. Or les syndicats revendiquent toujours l'installation et le fonctionnement correct des équipements de sécurité déjà prévus, comme les caméras, ainsi que, notamment, de nouvelles mesures telles que le passage des visiteurs au scanner corporel.
À cet égard, lors de la commission de la Justice du 20 janvier dernier, vous aviez fait état d'une étude approfondie relative à la compatibilité de ces mesures avec le respect de la vie privée. Ces mesures structurelles sont nécessaires, mais doivent être également accompagnées de formations spécifiques tant à l'attention du personnel que des forces de police qui peuvent être amenées à devoir intervenir dans l'enceinte des établissements pénitentiaires. Ces formations devraient porter, en particulier, sur le contenu de la circulaire ministérielle du 19 novembre 2009, relative aux moyens de coercition et à l'équipement d'intervention. Cette circulaire détaille les principes généraux régissant le recours à la contrainte ainsi que les moyens mis à disposition du personnel. Elle prévoit, en outre, la création d'équipes d'intervention au sein des établissements.
Enfin, lors de la réunion de la commission de la Justice du 18 novembre 2008, vous aviez déclaré avoir demandé au Comité P de définir les missions policières au sein des établissements pénitentiaires.
M. le ministre peut-il me communiquer le nombre d'incidents enregistrés au sein des établissements pénitentiaires pour l'année 2009 ainsi que pour le premier semestre 2010, en précisant, si possible, le pourcentage de cas ayant nécessité l'intervention de la police?
Peut-il confirmer que les équipements de sécurité déjà mis en place ne sont pas tous opérationnels? Le cas échéant, quelles sont les mesures envisagées pour répondre à cette lacune?
Peut-il communiquer les résultats de son étude quant au respect de la vie privée par les nouvelles mesures envisagées?
Des formations spécifiques sont-elles mises en œuvre quant au contenu de la circulaire du 19 novembre 2009?
Enfin, quels sont les résultats de l'étude commandée auprès du Comité P en vue de mieux définir les missions policières au sein des établissements pénitentiaires?
08.03 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, op een vraag van collega Brems inzake het gebruik van een wapen in de gevangenis heb ik geantwoord dat er moet worden gezocht naar een evenwicht tussen bescherming van het personeel en het ter beschikking stellen van wapens enerzijds en het bestrijden van het geweld anderzijds. Nu wordt de vraag gesteld hoeveel geweld er is en wat globaal de evolutie is.
Op basis van de gegevens van afgelopen zomer moet ik toch enigszins nuanceren. Er zijn uiteraard een aantal zware incidenten geweest in de gevangenissen, maar volgens onze informatie gaat dat telkens om alleenstaande gevallen en specifieke situaties. Door een aantal uitspraken en belangrijke media-aandacht, waardoor de incidenten soms uitvergroot worden, is misschien de perceptie ontstaan bij sommigen dat de gevangenissen een hete zomer hebben ervaren. Dat beeld klopt niet met de realiteit.
De Belgische gevangenissen hebben in vergelijking met andere jaren een vrij rustige zomer gekend. Ik kan bevestigen dat er duidelijk minder ontsnappingen zijn geweest dan vorige zomer, die ik me nog een tijdje zal herinneren.
Dan kom ik op de overbevolking, die met een aantal elementen te maken heeft. De overbevolking is wat meer beheersbaar geworden; Tilburg speelt daar zeker een rol in. Laten we duidelijk zijn: er zijn incidenten en we moeten voortdurend oppassen. Het heeft nu geen extreme proporties aangenomen, maar ik moet uiteraard iedere keer mijn medeleven met de medewerkers betuigen. Zij worden geconfronteerd met veel situaties en jaarlijks is een tweehonderdtal penitentiaire beambten slachtoffer van een of andere agressie. Jaar na jaar gaat het over een tweehonderdtal personen; dat is een constant gegeven. Ik heb het dan niet over het aantal incidenten, maar over het aantal personen dat op een bepaald ogenblik slachtoffer van geweld wordt.
Bij het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen moeten verder inspanningen worden geleverd om de incidenten terug te dringen. Een van de belangrijke middelen daartoe is de voortzetting van de opleiding inzake conflicten en agressiebeheersing. Een ander belangrijk element is het bijsturen van de interne veiligheidsprocedures. Een werkgroep bestaande uit leden van de beleidscel, de penitentiaire administratie en de vakorganisaties, heeft zich daar in het voorjaar ook al over gebogen. De aanbevelingen van de werkgroep maken momenteel het voorwerp uit van overleg op het hoog overlegcomité. Die zijn dus in een laatste fase van globaal onderzoek.
U hebt de volledige cijfers voor 2009 en 2010 gevraagd, maar die zijn nog niet binnengekomen; ik zal ze u achteraf moeten bezorgen.
Vous avez mentionné les chiffres pour 2008. J'ai demandé les chiffres définitifs pour 2009-2010. Dès que je serai au moins en possession des chiffres pour 2009, je vous les communiquerai le plus rapidement possible.
En ce qui concerne les équipements de sécurité, tout est mis en œuvre pour leur entretien, leur réparation et leur remplacement si nécessaire. Il faut reconnaître que ce n'est pas toujours évident. Certains matériels s'usent rapidement, d'autres nécessitent des rénovations lourdes. Il ne faut pas oublier le nombre d'équipements de sécurité dont disposent les prisons dans leur ensemble. Cependant, de nombreux efforts ont été accomplis ces dernières années dans ce domaine.
La circulaire 1810 précise les moyens de contrainte dont dispose le personnel pénitentiaire. Dans un souci d'uniformisation, il a été précisé que toutes les prisons recevraient le même équipement. Ce choix permet de mettre en place des formations uniformes pour tous et évite de devoir former à nouveau du personnel qui serait muté d'une prison à l'autre. Les avantages en termes de remplacement et d'entretien de ces moyens de contrainte ne sont pas négligeables non plus.
En ce qui concerne l'installation de scanners corporels dans les prisons, aucune décision n'a été prise. Je ne dispose pas encore d'une étude sur l'usage d'un tel appareil. De par ce choix, il a été décidé d'acheter le matériel nécessaire en une seule fois pour toutes les prisons.
Vu le budget, le directorat général a lancé un appel d'offres au niveau européen, procédure qui prend un certain temps et qui est toujours en cours. Pour des raisons évidentes, les formations n'ont toujours pas commencé dans l'attente de la livraison dudit matériel, à l'exception de formations au niveau des sections de haute sécurité avec le matériel déjà disponible dans ces sections.
Quant à l'étude commandée auprès du Comité P, j'ai effectivement reçu un rapport intermédiaire, il y a trois mois. Étant donné qu'il s'agit d'un rapport non définitif, il appartient au Comité P et au Parlement de faire des communications sur le contenu.
En résumé, un débat est en cours sur l'organisation à l'intérieur des prisons et inclut la police, les agents pénitentiaires, etc. Une étude a été commandée. Au moment de sa finalisation, la commission en prendra connaissance et pourra formuler des recommandations.
08.04 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, u zegt dat het een rustige zomer is geweest, maar als men dat vergelijkt met de feiten die ik heb aangehaald, kan ik alleen maar zeggen dat wij nog steeds met een probleem zitten.
Wij vernemen dat blijkbaar om de anderhalve dag, zelfs iets minder, een cipier de gevolgen moet dragen van geweld in de gevangenis. Het probleem ligt volgens mij bij de basiswet betreffende de interne rechtspositie van gedetineerden. Ik hoor dat ook door veel cipiers zeggen. Sindsdien voelen zij zich de bellboys en de butlers van de gedetineerden. De directies zijn dan het hotelmanagement. Er zijn camera’s in de gevangenissen, maar – en corrigeer mij als ik het fout heb – die camera’s mogen wel gebruikt worden door de gedetineerden om bewijs te leveren tegen de cipiers, maar niet omgekeerd. Dat is wat cipiers mij vertellen. Een tuchtsanctie kan niet zomaar worden opgelegd op basis van het feit dat een camera feiten heeft geregistreerd in het voordeel van de cipier, maar wel in zijn nadeel. Ik zou hierover graag wat meer informatie krijgen. Klopt dat?
Het evenwicht moet volgens mij worden hersteld. U hebt daarstraks in uw antwoord gezegd dat er een evenwicht moet zijn. Het evenwicht moet in het voordeel van de cipiers worden hersteld. Dat is alles wat ik kan opmaken uit de feiten die zich voordoen en de commentaren die ik krijg.
08.05 Olivier Maingain (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour les informations communiquées. En ce qui concerne l’aspect équipement et sécurité, estimez-vous aujourd’hui, à l’exception du scanner personnel pour lequel les études de marché sont lancées, que toutes les prisons du pays sont suffisamment équipées? Ou bien, des pans sont-ils encore à compléter? Vous disiez qu’une programmation était suivie. Où en est le taux de réalisation et de couverture?
08.06 Stefaan De Clerck, ministre: Monsieur Maingain, je ne dispose pas de réponse détaillée à ce sujet mais je puis vous dire que le problème réside davantage dans le remplacement permanent du matériel plutôt que dans une insuffisance technique. La modernisation, la rénovation et le remplacement du matériel du fait de son usure représentent un coût énorme. Globalement, le niveau de technicité et de performance est suffisant, sauf pour ce qui est des scanners qui sont pour le moment à l’étude et pour lesquels une nouvelle décision doit être prise. Toutefois, le rythme d’investissement est tel qu’il est difficile à suivre pour les 35 prisons.
08.07 Olivier Maingain (MR): Monsieur le ministre, je comprends cet argument. Nous avons cependant été régulièrement alertés par le fait que des réseaux de caméras de surveillance étaient en panne, ce parfois pour de longues durées. Était-ce dû à l’usure ou simplement à l’absence de contrat d’entretien prévoyant une surveillance régulière de ces installations de manière à éviter ce type de panne? Je ne dis pas qu’il ne peut y avoir, à un moment donné, une panne pour une cause qui ne s’explique pas aisément. Tout gestionnaire communal est confronté à ce genre de problème. Toutefois, des cas concrets et cohérents laissaient un peu perplexes quant à la capacité de réaction. Peut-être est-ce dû à un problème d’organisation et de suivi.
08.08 Stefaan De Clerck, ministre: Un suivi permanent est réalisé en collaboration avec la Régie des Bâtiments qui est responsable du remplacement de ce type de matériel.
L'incident est clos.
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de uitlatingen van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen met betrekking tot de leemten in het recht op het vlak van de bestraffing" (nr. 136)
- de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de uitlatingen van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen met betrekking tot de hiaten en tegenstrijdigheden in de wetgeving op het stuk van het strafvorderingsrecht" (nr. 137)
- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les déclarations du procureur général près la cour d'appel d'Anvers concernant les lacunes du droit sur le plan de la répression" (n° 136)
- M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les déclarations du procureur général près la cour d'appel d'Anvers concernant les lacunes et les contradictions observées dans la législation sur le plan du droit de la procédure pénale" (n° 137)
09.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, procureur-generaal Yves Liégeois heeft een opmerkelijke mercuriale gehouden bij aanvang van het gerechtelijk jaar. Hij heeft een heleboel pijnpunten aangehaald op het vlak van justitie. Hij spreekt over immobilisme en straffeloosheid, zaken die in dit Huis ook reeds vaker zijn aangeklaagd. Hij heeft daarbij toch een aantal punctuele bedenkingen. Zelfs al zitten wij nu in lopende zaken, ik zou toch eens graag van u vernemen wat u nog denkt te kunnen doen aan de bestraffing of de betere inning van strafrechtelijke boeten.
Is het juist – dat is misschien een punctuele vraag die weinig met lopende zaken te maken heeft – dat u steeds bent tegengehouden door Financiën, dus dat men daar weigerachtig staat tegenover een gerechtelijk incassokantoor?
Kunt u zich vinden in die visie van de procureur-generaal, die in feite zegt dat wij naar een versnelde invorderingsprocedure moeten, waarbij eerst de boetes worden geïnd en de burger vervolgens actief zijn recht en zijn gelijk moet nastreven? Ik zal niet spreken over een omkering van de bewijslast, maar toch over een omkering van de vorderingslast. Dat is een idee van de procureur-generaal.
Hij heeft het ook over de mislukte hervorming van assisen. Een aantal wijzigingen van de wet zijn overduidelijk nodig. U zou geantwoord hebben dat men een pas goedgekeurde wet niet moet wijzigen. Ik zou graag eens uw repliek daarover horen, want fouten zijn er zeer duidelijk. Vertaalfouten leiden ertoe dat de poging apart wordt strafbaar gesteld of apart moet worden berecht op het vlak van assisen. De procureur-generaal noemt de nieuwe wet gewoon een mislukking. Men had zich beter beperkt tot de motiveringsplicht, wat ook tijdens de commissievergaderingen is verduidelijkt.
Inzake de problematiek rond het Salduzarrest zegt de procureur-generaal dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te veel in de voetsporen van de nationale wetgever wil treden. Hij staat met die kritiek niet alleen. Is dat ook uw visie? Als dat immers de visie is op het politieke terrein, dan kunnen wij misschien in dit Parlement toch een aantal zaken regelen. Ik herinner mij dat dit in de vorige legislatuur, in 2007, ook is gebeurd. Toen heeft dit Parlement zeer nuttig werk kunnen verrichten. Toen heeft het in feite voor de eerste keer zijn rol kunnen spelen.
Mijnheer de minister, een suggestie zou zijn dat u uw kabinetspersoneel voor een deel ter beschikking stelt van diegenen die hier een meerderheid willen vormen. Er kan zelfs een ruime consensus worden bereikt in het Parlement over alle partijgrenzen heen, ook met degenen die men al eens ten onrechte uitsluit.
Er is natuurlijk ook de BOM-wet. De procureur-generaal zegt dat heel de regeling inzake de informanten door een arrest van het Grondwettelijk Hof op losse schroeven werd gezet en nu helemaal niet meer deugt. Ook telefoontap moet mogelijk zijn bij ontvluchte gevangenen en dergelijke. Dit zijn allemaal suggesties die hij doet.
Mijnheer de minister, u hebt al een aantal jaren de tijd gehad om hieraan te werken. U kunt niet alles oplossen, maar de vraag is toch of u enig soelaas ziet in de suggesties en of u in samenwerking met het Parlement een aantal zaken kunt veranderen. Ik denk dat niemand gebaat is bij een verrottingsstrategie die ertoe leidt dat de burger op vele punten in de kou blijft staan.
Beide vragen, die ik heb samengevoegd, zou ik toch beantwoord willen zien. Ik heb overigens nog iets vergeten, namelijk de diamantwet of het strafrechtelijk kort geding. Ook daarop heeft de procureur-generaal kritiek geuit die rechtstreeks ingaat tegen de Raad van State. Ik had graag uw mening daarover gekend. Als de minister al een mening heeft en hij uit die in het Parlement, dan kan het Parlement misschien aan de slag.
De voorzitter: Mijnheer Schoofs, u had uw vraag misschien beter aan de fractieleiders gesteld dan wel aan de minister in deze periode van lopende zaken. Misschien hadden wij dan in het Parlement een initiatief kunnen ontwikkelen.
09.02 Minister Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, in eerste instantie verwijs ik naar mijn algemene inleiding. Het is nu immers niet gemakkelijk om dit soort vragen bindend of geëngageerd te beantwoorden. Dit zal ongetwijfeld in het verslag worden opgenomen.
U spreekt over de redevoering van procureur-generaal Liégeois van Antwerpen. Ik was daar aanwezig en ik heb hem aansluitend daarop een briefje geschreven waarin ik het volgende schreef. Ik citeer:
“Mijnheer de procureur-generaal, het zal u niet verwonderen dat ik wens te reageren op de mercuriale die u in mijn aanwezigheid hebt uitgesproken voor het hof van beroep van Antwerpen en op het aansluitende interview in Gazet van Antwerpen waarin u uw visie nogmaals hebt uiteengezet. Ik ben een grote voorstander van open overleg en debat tussen politiek en magistratuur. Dit kan immers de motor zijn voor een goede samenwerking, voor synchronisatie van de acties en voor een vertrouwenwekkende justitie in onze rechtsstaat. Een mercuriale kan daar een uitstekende gelegenheid toe zijn. Voorwaarde is dan wel dat de denkoefening integraal, objectief en opbouwend is. U hebt evenwel verkozen u te verschansen in een eenzijdig requisitoir ten aanzien van de politiek. U hekelt het falen van de wetgever en de regering, en schuift hen alle verantwoordelijkheid voor de problemen binnen Justitie toe. Van enige zelfkritiek of van eigen initiatieven tot verbetering is geen zweem te bespeuren. Die eenzijdigheid is zo frappant dat niemand uw gedachtegang als een omvattende analyse kan beschouwen. Bovendien gaat u eraan voorbij dat de wetgever in onze rechtsstaat het eerste en laatste woord heeft. Indien bepaalde wetgevende initiatieven niet snel en conform uw desiderata worden genomen, is dit niet steeds en zomaar te herleiden tot inertie. Er kan nood zijn aan debat of het zoeken naar draagvlak, maar evenzeer is het mogelijk dat de wetgever bepaalde wetgevende initiatieven niet ondersteunt. Dat is zijn soevereiniteit.
Ten slotte maakt u voor veel pijnpunten enkel melding van het gekende probleem, maar geeft u niet aan welke plannen in ontwikkeling of uitvoering zijn, welke extra begrotingsmiddelen worden ingezet voor tal van materies zoals het masterplan gevangenissen, informatica, elektronisch toezicht, gerechtskosten enzovoort. Kortom betreur ik dat u van de gelegenheid geen gebruik hebt gemaakt om een mercuriale uit te spreken die een kritische, maar correcte oproep naar het beleid formuleert en waarin de magistratuur zich genereus engageert voor een doeltreffende, humane en transparante justitie ten aanzien van iedere rechtszoekende. Dit is nu eenmaal het verschil tussen een requisitoir en een mercuriale. Ik hoop oprecht dat de eenzijdige publieke mededelingen opnieuw plaatsmaken voor positief en resultaatgericht overleg.”
Dat is intussen gebeurd. Het werd allemaal uitgeklaard met de procureur-generaal, maar ik wou toch even reageren op een aantal van zijn verklaringen.
Dit gezegd zijnde, hebt u een aantal zaken opgesomd waarop ik wil antwoorden.
Voor de strafrechtelijke boetes en ook voor de zaken in strafrechtelijk kort geding verwijs ik naar mijn strafuitvoeringsnota waarin mijn visie werd uiteengezet en mijn ambities werden beschreven. Vanuit lopende zaken kan ik moeilijk anders dan integraal verwijzen naar wat ik daarin heb beschreven als zijnde de te volgen weg.
Er zijn daarvoor natuurlijk stappen nodig. Ik meen dat het niet mogelijk is om daaromtrent in een regering van lopende zaken nieuwe beslissingen te nemen, maar parlementaire initiatieven zijn mogelijk.
Wat betreft de drie andere punten die u aanbrengt, wil ik iets preciseren inzake assisen. Men heeft het over een gedeeltelijk mislukte hervorming. Ik heb gemeend daarop te moeten reageren. Het gaat over een wetsvoorstel dat werd goedgekeurd, geen wetsontwerp. Dat wetsvoorstel werd behandeld en goedgekeurd in deze Kamer. Men zegt dat ik zou hebben meegedeeld dat ik een pas goedgekeurde wet niet meer zou willen wijzigen.
Ik heb dat al gedaan, er is al onmiddellijk een correctiewet gepasseerd. Er was een kleine technische kwestie. Wat nu voorligt, sluit aan op een brief van de procureurs-generaal van 22 februari 2010 waarin een aantal opmerkingen werd overgemaakt.
Er is een concreet punt, met name een letter e te veel in een Franse vertaling. We hebben dat onmiddellijk beantwoord per brief van 10 maart 2010, waarbij we hebben gezegd dat er in de geest van de bespreking van het geheel van de wetgeving geen twijfel kan bestaan over de doelstelling en de toepassing van die wet, dat het aangewezen is om voorlopig te opteren voor een pragmatische aanpak van de richtlijnen en in de rondzendbrieven, zodat er geen problemen zijn inzake de interpretatie van die wetgeving en tenslotte dat wij bereid waren deze techniciteit aan te passen en op te nemen in een volgende programmawet en wet diverse bepalingen.
Wij zullen die techniciteit bij de eerste gelegenheid uiteraard oplossen. Er werden volgens mij al wetsvoorstellen ingediend om dat op te lossen door de heren Landuyt en Terwingen. Die correctie zal dus binnenkort geagendeerd kunnen worden in de commissie voor de Justitie.
Het kan dus worden opgelost, maar over de bedoeling van die wet kan niet worden getwijfeld. Het is dus niet gepast om te beweren dat door dit technisch mankement een wetgeving is mislukt. Dat is buiten verhouding.
De problematiek Salduz betreft inderdaad een dringend probleem. U merkt dus terecht op dat er daaromtrent iets dient te gebeuren. Wij doen dat: we starten deze namiddag in de Senaat met de commissie voor de Justitie van de Senaat, waar ik een volledig overzicht zal geven van de situatie. We zullen zien of het mogelijk is om een wetgevend initiatief tot stand te brengen, zodanig dat de situatie duidelijk is op het terrein. Een wetgevende interventie is noodzakelijk.
Ter attentie van procureur-generaal Liégeois wil ik het volgende zeggen. De instructies die het College van procureurs-generaal heeft gegeven, in een rondzendbrief met voorlopige richtlijnen, worden ook niet identiek toegepast over het gehele land. Ook daar is er dus een probleem. Met andere woorden, in het dossier-Salduz is er de noodzaak om dringend tot een wetgevend initiatief te komen.
Daarover heb ik brieven geschreven naar de preformateur, naar de informateur en naar de voorzitter van de Kamer, kortom naar iedereen, om te zeggen dat dit een dringend probleem is. De Kamervoorzitter heeft geantwoord dat het voorlopig, tijdens de vakantie, niet geagendeerd kon worden. De Senaat heeft het vandaag wel geagendeerd. Ik start deze namiddag dus met de debatten in de Senaat rond het dossier-Salduz.
Inzake de BOM-wet verwijs ik naar mijn algemene inleiding. Het compleet uitgewerkt wetsontwerp staat op de website. Het staat dus klaar. We zitten nu in lopende zaken, wat een behandeling daarvan niet toelaat. Rond alle initiatieven heb ik op de website echter een volledige actualisering aangeboden. Alle beschikbare teksten staan integraal op de website, ter beschikking van iedereen, zodanig dat er daaromtrent gewerkt kan worden.
09.03 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, u hebt de mercuriale van procureur-generaal Liégeois blijkbaar erg persoonlijk opgevat, en blijkbaar gezien als een oorlogsverklaring. Uit uw brief blijkt in ieder geval dat er een serieuze (…)
09.04 Minister Stefaan De Clerck: (…) Ik heb goed bijgepraat en gediscussieerd met het College en met de heer Liégeois. Wij werken ondertussen weer verder.
09.05 Bert Schoofs (VB): Mijnheer de minister, ik heb uw antwoord wel vernomen, maar het is interessant om ook dat te vernemen. Trouwens, het leek mij ook op een oorlogsverklaring. Ik was blij toen u zei dat het uitgepraat is, want als we op dergelijke voet verder zouden moeten werken bij Justitie… U moet toch toegeven dat een procureur-generaal het eerste belangrijke aanspreekpunt is. In feite is hij de hoogste in rang binnen de gerechtelijke wereld van degenen die aan u verantwoording dienen af te leggen. Zij behoren immers tot het openbaar ministerie.
09.06 Minister Stefaan De Clerck: Ik reageer eigenlijk in naam van de wetgever. Dit is een aanval op de wetgever. Ik wil min of meer in naam van het Parlement reageren. Het Parlement heeft ook zijn rechten.
09.07 Bert Schoofs (VB): U neemt dus de rol over van het Parlement, en u schrijft een brief aan het Parlement – ik waardeer dat – om te zeggen dat wij aan het werk moeten gaan. Inderdaad! Ik hoef het openbaar ministerie daarvan niet te overtuigen, maar ik vond het toch opmerkelijk dat procureur-generaal Liégeois zelf zei dat er 66 initiatieven lopen bij het openbaar ministerie. Ik weet niet of dat een symbolisch getal was. Hij wou in elk geval zeggen: “Wij werken en de politieke wereld laat ons in de steek.” Ik kan hem daar eerlijk gezegd geen ongelijk in geven.
Misschien hebben wij wel allemaal boter op het hoofd, maar wie in de meerderheid zit en een regering vormt, heeft dat des te meer.
Wat assisen betreft, is het wel paradoxaal. Men lost een kleine kwestie op en de grote zaken laat men gewoon liggen. Dat is een probleem.
Maar goed, ik neem akte van uw oproep aan de hele politieke wereld, mijnheer de minister, om onze verantwoordelijkheid op te nemen. Wij hebben geen brief ontvangen, maar wij werken ook wel mee als het erop aankomt.
De voorzitter: De leden van de commissie kunnen een bezoek brengen aan de website van de minister, en kijken wat zij kunnen doen in het Parlement. Ik meen dat wij kunnen overgaan tot uw laatste vraag, mijnheer Schoofs.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Bert Schoofs aan de minister van Justitie over "de uitlatingen van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen met betrekking tot de informatisering en de werklastmeting van het openbaar ministerie" (nr. 138)
10 Question de M. Bert Schoofs au ministre de la Justice sur "les déclarations du procureur général près la cour d'appel d'Anvers concernant l'informatisation et la mesure de la charge de travail du ministère public" (n° 138)
10.01 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, misschien had ik op het betreffende punt de website moeten controleren, maar voor het overige heb ik wel degelijk de mening en de visie van de minister gevraagd over de zaken zoals ze zich nu voordoen en over het incident dat heeft plaatsgevonden. Het was blijkbaar toch geen nutteloze vraagstelling, want dat vind ik niet terug op de website. Ik vraag ook geen round-up.
Mijnheer de minister, ik vermoed dat u mij met betrekking tot de werklastmeting en de informatisering van het openbaar ministerie naar de webstek zult doorverwijzen.
Mijn vraag beperkt zich tot – de procureur-generaal heeft dit pijnpunt aangehaald – de interoperabiliteit tussen de verschillende informaticasystemen. Dat zijn er vier en dus drie te veel.
Mijnheer de minister, op welke manier wilt u dat aanpakken, zodat ook de werklast kan worden gemeten? De vragen zijn uiteraard met elkaar verbonden. Met een druk op de knop heeft men volgens procureur-generaal Liégeois via de informatisering van Justitie een kijk op de werklastmeting en veel andere zaken zoals de kostprijs van assisenzaken.
Ik heb ooit de kostprijs opgevraagd, maar men kan mij daarop niet antwoorden, omdat een en ander niet is geïnformatiseerd. De vorige voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie is daar eens een tijd mee bezig geweest, maar die heeft ook maar een aantal zaken kunnen ontleden. Dat hangt allemaal samen.
Mijnheer de minister, kunt u de prioriteit die u aan interoperabiliteit geeft, even op een schaal weergeven?
10.02 Minister Stefaan De Clerck: Wij volgen dat op. Er is specifiek daarover nu ook een vergadering samengeroepen waarbij de magistraten opnieuw worden uitgenodigd, ook procureur-generaal Schins, die daar specifiek een punt van heeft gemaakt.
Sinds 2006 is er het vast bureau Werklastmeting en Organisatieontwikkeling. De kwestie wordt opgevolgd. Er zijn 17 verbeteracties voorgesteld op verschillende vlakken. Wij proberen dat nu allemaal op te volgen. De huidige stand van zaken voor het OM is toch al dat 70 % van de werklast volledig in kaart is gebracht. De nog in kaart te brengen werklast betreft de jeugdsectie, de burgerlijke sectie van een parket van eerste aanleg en die van de arbeidsauditoraten en de auditoraten-generaal. De core business van het parket is dus in kaart gebracht.
Men zal zich nu concentreren op de methodologische verbetering van de werklastmeting van de al in kaart gebrachte secties, om op die manier ook de werkprocessen en het personeelsbeheer van de parketten te optimaliseren.
Veeleer dan overal naar een werklastmeting van 100 % te gaan, zal worden geprobeerd de kernopdracht nog meer te optimaliseren, zodat op een nog veel efficiëntere manier conclusies kunnen worden getrokken en verbeterprocessen kunnen worden afgeleid.
Een mogelijke injectie van middelen hangt natuurlijk met de verdere uitbouw van het huidige secretariaat van het College van procureurs-generaal samen. Dat maakt het voorwerp van een gesprek uit. Er zijn ook nota’s ter zake. Bovendien zal op een volgende vergadering van het College van procureurs-generaal over de materie worden gesproken, om de gemeenschappelijke steundienst van de procureurs-generaal verder uit te bouwen en na te gaan op welke manier in het kader van de hervorming van het gehele gerechtelijke landschap de opdracht van de werklastmeting en de automatisering in zijn geheel met ingevoegde informaticaondersteuning kan worden vervuld.
De kwestie is dus ruimer en wij volgen de globale problematiek van heel nabij. De acties en concrete punten zijn gesignaleerd en zijn dezer dagen het voorwerp van direct overleg. Op dat vlak gaan wij dus vooruit.
De grote opdracht is natuurlijk de informatisering van de zetel, wat een heel ander paar mouwen is. Ter zake wachten wij op de resultaten. De informatisering moet in principe tegen eind 2010 rond zijn. Hier hebben wij het nu over het openbaar ministerie, waarvoor wij al ver gevorderd zijn, waarvoor wij al aan de kwalitatieve opbouw toe zijn en wij al concrete punten kunnen bespreken. De problematiek van de zetel is evenwel van een heel andere orde. De informatisering ervan moet in principe tegen eind 2010 klaar zijn. Antwerpen en Mons zijn ter zake de twee pilootsites voor het hof van beroep. Wij zullen wachten op de wetenschappelijke begeleiding en op de rapporten ter zake. Op basis van bedoelde rapporten zullen wij dan de nodige, wetgevende initiatieven nemen, hoewel ook daarbij het probleem van een regering in lopende zaken opduikt.
Voor het openbaar ministerie evolueert het dossier gestaag en op een goede manier. Wij hebben ter zake zeker ook veel aandacht voor de recente vragen van procureur-generaal Schins op dat vlak.
10.03 Bert Schoofs (VB): Mevrouw de voorzitter, u bent moe? Ik zal stoppen. Is dat goed?
De voorzitter: Neen, dat wil ik niet gezegd hebben.
10.04 Bert Schoofs (VB): Ik dank de minister voor zijn antwoord.
Voorzitter:
Siegfried Bracke.
Président: Siegfried Bracke.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Liesbeth Van der Auwera aan de minister van Justitie over "de verkoop van verbeurdverklaarde installaties van weed- en cannabisplantages" (nr. 90)
11 Question de Mme Liesbeth Van der Auwera au ministre de la Justice sur "la vente de matériel confisqué provenant de plantations de marihuana et de cannabis" (n° 90)
11.01 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag is gerezen na een gesprek met mensen uit onze veiligheidszone. Het gaat erover dat na het ontdekken en ontmantelen van cannabis- of weedplantages de installaties in beslag worden genomen na verbeurdverklaring door de rechter. Naderhand blijkt bij de verkoop van die installaties dat zij gewoon in de handel komen en opnieuw worden gebruikt voor de teelt van cannabis.
Dat kan volgens mij niet echt door de beugel en deze goederen moeten daarom uit het handelsverkeer worden gehaald. Het gaat hier immers over praktijken waarin wij ons niet kunnen vinden. U hebt in het verleden meegedeeld dat een aantal parketten pragmatische oplossingen hebben uitgedacht. Zij zouden daarbij een onderscheid maken tussen specifiek en niet-specifiek materiaal waardoor bijvoorbeeld het materiaal dat echt dient voor de praktijken van cannabis- of weedplantages, zoals bijvoorbeeld sodiumlampen, onmiddellijk wordt vernietigd terwijl ander materiaal, zoals bijvoorbeeld elektriciteitsmateriaal, wel terug zou kunnen worden verkocht.
Mijnheer de minister, is er een inventaris gemaakt van de praktische oplossingen die in sommige parketten worden gehanteerd? Waarom worden die goede oplossingen niet veralgemeend tot heel ons land? Heeft het expertisenetwerk Drugs reeds een uniforme oplossing voor dit probleem voorgesteld aan het College? Wat is daarvan de inhoud? Ik heb ook vragen naar een aantal cijfergegevens die u mij misschien ook schriftelijk kunt bezorgen. Wat is de situatie voor Limburg? Kunt u meedelen hoeveel cannabisplantages vanaf 2006 tot op heden werden opgedoekt? Hoeveel cannabis werd telkens in beslag genomen? Wat zijn de cijfers per jaar?
11.02 Minister Stefaan De Clerck: Mijnheer de voorzitter, proficiat met uw steile promotie. Het gaat verbazend snel.
De voorzitter: U kunt zich niet voorstellen hoe blij ik daarmee ben, mijnheer de minister.
11.03 Minister Stefaan De Clerck: Collega, de problematiek die u aanhaalt is tweeledig. Vooreerst is er het ontbreken van een wettelijk kader dat toelaat dergelijke in beslag genomen goederen te vernietigen nog voor de zaak ten gronde wordt uitgesproken. Daarenboven gaat het vaak over zeer grote en gevaarlijke materialen welke mogelijk zelfs bederfbaar zijn. De opslag is bijgevolg zeer specifiek, duur en zelfs soms nagenoeg onmogelijk. In het geval van verbeurdverklaring door de rechter ten gronde worden in principe de verbeurdverklaarde goederen ter beschikking gesteld van de directeur van penale boeten en kunnen de goederen worden verkocht, voor zover ze waarde hebben.
De oplossingen hangen dus af van verschillende elementen. Zo beslist de rechter vrij wat er precies met de in beslag genomen goederen gebeurt. Ze zijn niet gebonden door de richtlijnen van het openbaar ministerie. Anderzijds zijn er nog de lokale verschillen op het vlak van middelen: aanwezigheid van daarvoor voorziene speciale opslagruimtes, beschikbaarheid van de griffie voor de opslag van volumineuze voorwerpen, de goodwill van de gemeentelijke diensten, civiele bescherming enzovoort. Zonder in detail te treden, kan men over het algemeen stellen dat bederfbaar materiaal en waardeloos of gevaarlijk materiaal onmiddellijk vernietigd wordt voor zover het niet opgeëist wordt.
Het overige niet-bederfbaar materiaal zoals lampen die op drugplantages in beslag worden genomen, wordt indien mogelijk opgeslagen tot aan het vonnis of overgedragen aan publieke instanties die er gebruik van maken. Het is bijvoorbeeld ook al aan landbouwscholen ter beschikking gesteld. Ofwel wordt het naderhand vernietigd, na vrijwillige afstand of na tussenkomst van het vonnis. Er bestaan dus zekere praktijken, maar er bestaat geen strikt schema: het hangt af van wat onmiddellijk moet gebeuren en van wat de rechter naderhand beslist. Er is een zekere routine, ook in Limburg. Omdat men er daar regelmatig mee te maken heeft, bestaat er een zekere methodiek die men pragmatisch toepast.
De parketten zijn zich voldoende bewust van de problematiek. Zij kennen de beschikbare oplossingen en in de mate van het mogelijke wordt er alles aan gedaan om te voorkomen dat deze goederen terug in het circuit belanden. Dit is zowat de hoofdopdracht die zij nastreven. Lokale specificiteiten en uitspraken van de rechter kunnen allemaal wat verschillen. Het expertisenetwerk heeft de verschillen tussen de lokale entiteiten intussen geanalyseerd en is van oordeel dat een wetgevende tussenkomst noodzakelijk is. De voorgestelde teksten maken het voorwerp uit van een voorstel dat mij zal worden bezorgd van zodra het expertisenetwerk strafrechtelijke procedure zijn advies ter zake heeft uitgebracht. Het betreft wettelijke maatregelen die de problematiek ten gronde aanpakken, aangezien de oplossingen voor de problemen bij de ontmanteling van cannabisplantages gekoppeld kunnen worden aan andere problemen, zoals wapens, explosieven, giftige of gevaarlijke producten. Bijgevolg is een breed kader ter zake meer aangewezen dan louter voor cannabis. Het gaat tevens over het wettelijk machtigen van de vernietiging om te vermijden dat de in beslag genomen goederen terug zouden worden gebruikt voor soortgelijke feiten. Ook andere voorstellen in de strijd tegen cannabisplantages worden bekeken. Uiteraard bekijken wij het aspect van de strafbaarstelling, het type straf enzovoort.
De tekst kan in zijn huidige staat nog niet worden meegedeeld, wegens de nog te verwachten adviezen en omdat de regering in lopende zaken is. Zodra hij beschikbaar is, komt ook deze tekst mogelijk op de website.
11.04 Liesbeth Van der Auwera (CD&V): Dat wilde ik horen van u en ik houd u daaraan. Zo kunnen wij in het Parlement in de commissie voor de Justitie toch één initiatief ontwikkelen. Ik meen dat onze bezorgdheid door vele mensen op het terrein gedeeld wordt. Een wetgevend initiatief lijkt mij inderdaad noodzakelijk. Ik noteer dat er ten gronde gewerkt wordt aan een globaal kader en dat de noodzaak wordt aangevoeld dat ter zake een wetgevend initiatief wordt genomen. Wij volgen uw website dagelijks, mijnheer de minister.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De behandeling van de vragen eindigt om 11.42 uur.
Le développement des questions se termine à 11.42 heures.