|
Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et
de la Fonction publique |
Commissie
voor de Binnenlandse Zaken, de algemene Zaken en het Openbaar Ambt |
|
du mardi 5 octobre 2010 Après-midi ______ |
van dinsdag 5 oktober 2010 Namiddag ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.20 uur en voorgezeten door de heer Ben Weyts.
La séance est ouverte à 14.20 heures et présidée par M. Ben Weyts.
De voorzitter: Collega’s, als nieuwe voorzitter zal ik trachten deze vergadering naar godsvrucht en vermogen in goede banen te leiden, zoals mijn voorganger, de heer Frédéric, gedaan heeft. De Conferentie van voorzitters heeft beslist dat er mondelinge vragen kunnen worden ingediend. De enige restrictie is vanzelfsprekend dat wij vooralsnog een regering in lopende zaken hebben, waardoor de minister in haar antwoorden vanzelfsprekend weinig uitspraken over het komende beleid kan doen. Daarover kan zij dus ook niet ondervraagd worden. Ik geef het woord aan collega Logghe, die mag openen.
01 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de dubbele moord op Turkse broers in Meulebeke" (nr. 5)
01 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "le meurtre de deux frères d'origine turque à Meulebeke" (n° 5)
01.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de ontslagnemende minister, ik wil mij met deze vraag niet moeien met lopende strafonderzoeken. Ik wil u alleen deelachtig maken van de grote ongerustheid die heerst in het meestal rustige landelijke dorp Meulebeke, dat op 18 september 2010 zoals u weet opgeschrikt werd door de moord op twee Turkse broers. Zij zouden een andere Turk bedreigd hebben omdat hij zijn oog had laten vallen op de echtgenote van één van de broers. Dit soort liefdesdrama’s komt uiteraard ook in Vlaamse families voor, maar leidt dan meestal niet tot dergelijke vormen van geweld, mevrouw de minister.
Ik wil u niet ondervragen over de beleidsmaatregelen die deze regering of toekomstige regeringen aan de dag zullen leggen. Ik wil van u enkel wat cijfermateriaal. Ik wil ook weten hoe de veiligheidsdiensten reageren op het verhoogde veiligheidsrisico in Meulebeke. Ik heb althans uit de pers en uit lokale inlichtingen vernomen dat er sprake is van een verhoogd veiligheidsrisico omdat een aantal Turkse families uit zou zijn op wraak wegens wat gebeurd is.
Kortom, mevrouw de minister, kunt u mij cijfermateriaal geven over eremoorden die hier gepleegd zijn door Turken of Belgen met een Turkse achtergrond?
Kunt u mij vooral inlichten over hoe het nu zit met het verhoogde veiligheidsrisico? Hoe reageren de veiligheidsdiensten daarop? Op welke maatregelen kan de lokale gemeenschap van Meulebeke – een rustig landbouwersdorp – rekenen om ’s avonds rustig te kunnen inslapen en ’s morgens wakker te worden?
01.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, ik zal proberen zo volledig en goed mogelijk antwoord te geven zoals ik dat de voorbije jaren probeerde.
Collega Logghe, ik kan u de cijfers geven, afkomstig van de Algemene Nationale Gegevensbank van de politie betreffende het aantal geregistreerde verdachten van moord en doodslag met Turkse nationaliteit in vergelijking met het totale aantal verdachten van moord en doodslag geregistreerd in de ANG de voorbije drie jaar. Ik zal het antwoord ook schriftelijk geven.
Als we kijken naar de Turkse nationaliteit, kan ik de volgende cijfers geven. Pogingen in 2007 19, in 2008 6 en in 2009 21. Voltooid in 2007 3, in 2008 3 en in 2009 5. Het totale aantal is dan ook 22, 9 en 26.
Wat betreft het totale, los van de nationaliteit, dus voor alle nationaliteiten, zijn de cijfers de volgende: 958, 848 en 916. We zien geen significante verhoging, ook niet als men het opsplitst naar nationaliteit. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het niet mogelijk is om het aantal verdachten met een andere nationaliteit, maar met Turkse achtergrond te bepalen. Op basis van de informatie aanwezig in de ANG is het niet mogelijk om betrouwbare cijfergegevens aangaande de nationaliteit van de slachtoffers te verstrekken.
Het gerechtelijk onderzoek betreffende de feiten te Meulebeek is in handen van de onderzoeksrechter te Kortrijk.
Het antwoord op uw vraag betreffende de eventuele arrestatie in het raam van het gerechtelijk onderzoek behoort dan ook tot de bevoegdheid van de gerechtelijke overheden of van mijn collega, de minister van Justitie.
De interventiedienst van de lokale politie van de zone Midow voert toezicht uit in de omgeving van de vijf verblijfplaatsen van de familieleden van de verdachte. Daarnaast houden de sociale dienst en de lokale recherche nauw contact met de familie van zowel de slachtoffers als de verdachte teneinde het veiligheidsrisico permanent te evalueren. Dergelijke maatregelen passen in de aanpak van intrafamiliaal geweld, met name het contact houden met mogelijke slachtoffers om incidenten te voorkomen.
Alles wijst erop dat we hier te maken hebben met een moord in een familiale context. Daaruit afleiden dat de vele integratiepogingen in België niet lukken en dat we de geweldcultuur niet onder controle krijgen, lijkt me toch wel een brug te ver. Een aanpassing van de wapenwet noch andere beleidsmaatregelen zijn dan ook aan de orde.
01.03 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, u kunt hierop niet dieper ingaan omdat u ontslagnemend bent en het strafonderzoek nog loopt.
U zegt dat er geen significante verhoging te merken is, maar daarna zegt u ook dat er geen betrouwbaar cijfermateriaal bestaat wat betreft mensen met een Turkse achtergrond. We kunnen daarop nog doorgaan, maar we zullen dat nu niet doen.
Een tweede bemerking is of het wapen dat werd gebruikt legaal of illegaal is. We hebben al een aanpassing van de wapenwet moeten doorvoeren. Het blijft een open vraag of er veel verbetering is tot stand gekomen.
Ik neem vooral nota van uw antwoord met betrekking tot het veiligheidsrisico in Meulebeke en de manier waarop politie en de veiligheidsdiensten daarop reageren.
Ik zal dat in elk geval meedelen aan de lokale bevolking en dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Peter Logghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opleidingen voor begeleiders van uitzonderlijk transport" (nr. 11)
02 Question de M. Peter Logghe à la ministre de l'Intérieur sur "la formation des accompagnateurs de transports exceptionnels" (n° 11)
02.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, ik zal vlugger spreken. De vraag is ook kort.
Mevrouw de minister, vanaf 1 juli 2010 zal, zoals u natuurlijk weet, de politie geen uitzonderlijke transporten meer begeleiden. Voornoemde taak zal voortaan door speciaal opgeleide privépersonen worden uitgevoerd. Op dat punt begint het probleem.
Een opleiding voor bedoelde personen was er nog steeds niet. Mijn vraag dateert van eind september 2010.
Volgens de vorige - en tot op heden huidige - staatssecretaris voor Mobiliteit bestond de desbetreffende cursus in juli 2010 nog altijd niet. Door het departement Binnenlandse Zaken – dus door u – werd evenwel bevestigd dat de cursus tegen september 2010 klaar zou zijn.
Tot voormelde datum zou een loutere registratie als begeleider volstaan.
Mevrouw de minister, er bestaat dus zowel bij de sector van zware transporten als bij de veiligheidsdiensten ongerustheid.
Ik heb begrepen dat in die materie ondertussen reeds een en ander beweegt. Niettemin zou ik van u het volgende willen vernemen.
Ten eerste, wat is de stand van zaken? Is de opleidingscursus voor begeleiders ondertussen klaar?
Ten tweede, hoeveel mensen of bedrijven hebben zich sinds 21 juli 2010 als begeleider van uitzonderlijke transporten laten registreren?
Ten derde, wat is de juridische waarde van genoemde registratie?
Ten vierde, is er geen juridisch onzekere periode, zolang de eerste begeleiders niet met succes hun cursus hebben afgewerkt en beëindigd? Wat gebeurt er in die tussentijd met schadegevallen?
Ten vijfde, waar ligt de oorzaak voor het feit dat de opleiding niet tijdig is rondgeraakt?
02.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de private beveiligingsondernemingen zullen de taak van de begeleiding van uitzonderlijk transport niet volledig overnemen van de politiediensten. De politiediensten zullen op plaatsen waar dit noodzakelijk is voor de verkeersveiligheid, net als vroeger, de begeleiding van uitzonderlijke transporten blijven verzekeren. Alleen zal de federale wegpolitie niet meer, zoals in het verleden, een begeleiding verzekeren over het gehele traject. Op de gedeelten van de trajecten waar politie-escorte niet noodzakelijk was, zullen dus uitsluitend private begeleiders de begeleiding voeren. Deze maatregel zorgt voor een aanzienlijke besparing van de politiecapaciteit met 40 fulltime equivalenten die daardoor op andere plaatsen kunnen worden ingezet.
Uit wat voorafgaat, blijkt dat de private bewakers met de nieuwe regelgeving geen totaal nieuwe bekwaamheden moeten aanleren. Zij voeren verder uit wat zij in het verleden al deden. Het is echter wel de bedoeling van de regering om deze voorheen niet gereglementeerde sector van begeleiding te professionaliseren, de kwaliteit ervan te verhogen en zich ervan te vergewissen dat het om betrouwbare en correcte ondernemingen gaat. Daarom is deze activiteit sinds 28 april 2010 opgenomen in de wet private veiligheid. De beoogde professionalisering houdt onder meer in dat ondernemingen die deze dienst aanbieden, vergund moeten zijn en alle begeleiders, en ook hun leidinggevend personeel, in de toekomst een opleiding moeten volgen.
Om de continuïteit van de begeleidingen niet in het gedrang te brengen, voorziet de wet voor de bestaande begeleidingsondernemingen in een overgangsbepaling. Dit betekent dat een onderneming die een vergunning aanvroeg vóór 20 juli 2010 en kan aantonen dat zij op die datum begeleidingsactiviteiten uitvoerde, deze activiteiten kan voortzetten in afwachting van de definitieve toekenning van de vergunning. Er zijn 108 ondernemingen die aan deze vereisten voldoen. Deze overgangsmaatregel helpt precies voorkomen dat een rechtsonzekere periode ontstaat. Het is de bedoeling dat de verplichte opleiding zal worden verstrekt door erkende opleidingsinstellingen. Het kader daartoe wordt momenteel voorbereid in overleg met de politiediensten, experts, de FOD Mobiliteit en vertegenwoordigers van de sector. Deze voorbereiding is bijna ten einde zodat de regelgeving kan worden aangepast en de roll out van dit project kan worden aangevat.
02.03 Peter Logghe (VB): Mevrouw de minister, ik zal ongetwijfeld nog moeten terugkomen op deze zaak. Ik hoor prijzen noemen die toch niet min zijn. Sommige bedrijven vragen zich af of zij dat allemaal zullen overleven. Ik meen intussen ook te weten dat met een aantal actoren op het terrein een permanente commissie in het leven is geroepen. Daarover zal ik u natuurlijk te gepasten tijde ondervragen.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Eva Brems aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het gebruik van de 'Taser'" (nr. 44)
03 Question de Mme Eva Brems à la ministre de l'Intérieur sur "l'utilisation du 'Taser'" (n° 44)
03.01 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, recent zou de lokale politie van de zone Brussel West aan Binnenlandse Zaken gevraagd hebben om in de toekomst stroomstootwapens of Tasers te mogen gebruiken bij gevaarlijke interventies. Een tijdje geleden heeft mijn collega Stefaan Van Hecke u ook een vraag gesteld over Tasers naar aanleiding van de inzet daarvan bij de ontruiming van het Lappersfortbos. Toen bleek al dat de inzet van die wapens meer en meer als een gewone zaak beschouwd wordt. Heel recent, naar aanleiding van de dodelijke politie-interventie in Putte, heeft ook de voorzitter van de vaste commissie Lokale Politie gesteld dat het gebruik van Tasers uitgebreid zou moeten worden.
Ik ben uiteraard bezorgd om de veiligheid van politiemensen en van iedereen. Persoonlijk vind ik dat het gebruik van Tasers in plaats van vuurwapens een nuttig spoor is voor bepaalde interventies. U kent echter ook de bezorgheden daaromtrent. Amnesty International heeft op basis van uitgebreid onderzoek in de Verenigde Staten aangetoond dat daar sinds 2001 al meer dan 400 mensen gestorven zijn door het gebruik van Tasers door de politie. Amnesty International vraagt dan ook het gebruik strikt te reguleren en te beperken tot levensbeschermende situaties.
In het rapport van het Comité ter Preventie van Foltering van de Raad van Europa van deze zomer wordt redelijk uitgebreid ingegaan op het gebruik van stroomstootwapens in België. Ik heb de minister van Justitie daarover trouwens ook een vraag gesteld. Daaruit blijkt duidelijk dat een regeling zich opdringt om te bepalen wie stroomstootwapens mag gebruiken, in welke omstandigheden en met welke toestemming. Voor mij is dat alleszins onduidelijk.
Ik heb dan ook een aantal vragen. Gaat u akkoord met de stelling van het CPT dat er een wettelijke basis moet uitgewerkt worden voor het gebruik van die stroomstootwapens, geïnspireerd op artikel 38 van de wet op het politieambt? Zult u ook ingaan op de aanbeveling van het CPT om niet alleen de gevallen waarin er echt geschoten wordt met het stroomstootwapen maar ook die waarin er contact gemaakt wordt te registreren? Zult u ingaan op een andere aanbeveling van het CPT om de gebruikers duidelijk te maken dat ook het maken van contact valt onder de beperkingen van artikel 37 van de wet en dat enkel het feit dat een persoon weigert te gehoorzamen zonder bedreiging van de integriteit geen aanleiding kan zijn tot het gebruik van de Taser? Zult u ingaan op de aanbeveling van het CPT om minstens de voorwaarden van artikel 37 van de wet op het politieambt aan te vullen inzake het gebruik van het stroomstootwapen met het voorzorgsprincipe, in het bijzonder de vereiste van een opleiding voor het gebruik van die wapens?
Was de inzet van een Taser bij de ontruiming van het Lappersfortbos opgenomen in de lijst van vijf gevallen die meegedeeld zijn aan het CPT? Indien niet, waarom niet?
Ten slotte, kunt u mij een lijst bezorgen van de federale en/of lokale politiediensten die over een stroomstootwapen beschikken? Dat was ook door het CPT gevraagd. Met andere woorden, hoeveel van die wapens zijn er al in omloop?
03.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het gebruik van een stroomstootwapen wordt in globo geregeld door artikel 37 van de wet op het politieambt, het koninklijk besluit van 3 juni 2007 en de circulaire GPI 62 van 14 februari 2008, voor de geïntegreerde politie. Al deze wetgeving waarnaar ik verwijs, bevat voldoende en duidelijke wapens. Er is dus op dit ogenblik geen nood aan een bijkomende wettelijke basis voor het gebruik van de Taser. Alleen het gebruik van vuurwapens door de politiediensten wordt nog bijkomend geregeld, in artikel 38 van de wet. Er bestaan op dit ogenblik richtlijnen over de melding aan bevoegde instanties van elk incident met wapens of geweld.
De Taser kan op twee manieren gebruikt worden: ten eerste vanop afstand, dus schieten, of, ten tweede, door rechtstreeks contact op het lichaam, de mode contact.
De Belgische regering onderschrijft de aanbeveling om aan de gebruikers duidelijk te maken dat het maken van contact ook valt onder de wettelijke bepaling van artikel 37 van de wet op het politieambt en moet worden geregistreerd. Dat geldt dus alleen voor contact, niet voor schieten.
Het is ook zo dat het enkele feit dat een persoon weigert te gehoorzamen zonder bedreiging van de integriteit geen aanleiding kan zijn voor het gebruik van een Taser.
Tijdens de opleiding en de training zal dit expliciet herhaald worden, samen met de wettelijke voorwaarden en de principes van het gebruik van geweld.
In verband met de aanbeveling om het gebruik van de Taser door de politiediensten afhankelijk te maken van het voorzorgsprincipe kan ik u het volgende antwoorden. Het gebruik van om het even welke bijzondere bewapening, bijvoorbeeld een stroomstootwapen zoals de Taser, is bij de Belgische politiediensten alleen toegelaten mits een ministeriële toelating, het volgen van een voorafgaande specifieke opleiding en een regelmatige training. Dit werd geregeld in het koninklijk besluit van 3 juni 2007, waarover ik daarnet sprak; en in de ministeriële circulaire GPI 62, waarnaar ik daarnet verwees.
Het zogenaamde voorzorgsprincipe betreffende opleiding en training werd dus wel degelijk opgenomen in het normatieve kader van het wapengebruik door de Belgische politiediensten.
Het gebruik van de Taser door de speciale eenheden van de federale politie bij de ontruiming van het Lappersfortbos begin maart van dit jaar, werd niet opgenomen in de lijst van vijf gevallen zoals overgemaakt aan het CPT, omdat het onderzoek van het CPT dateert van 2009 en alleen gericht was op de behandeling van gedetineerden en van personen die opgesloten waren in politiecellen. Dat is de enige reden waarom het niet gemeld is.
Ik kom aan de laatste vraag. Bij de federale politie wordt het wapen alleen gebruikt bij de gespecialiseerde interventie-eenheden, die onder andere optreden bij kidnappingen, dus de CGSU. Bij de korpsen van de lokale politie hebben alleen een zeer beperkt aantal nominatief aangestelde politiemensen - het gaat dus niet over een korps, het is echt op naam van politiemensen - van het bijzondere bijstandsteam van de zone Antwerpen daartoe een ministeriële toelating gekregen.
Vroeger had ook de politiezone Brugge zo’n machtiging, maar die tijdelijke machtiging is onlangs verlopen, terwijl er geen nieuwe aangevraagd is.
Een aantal recente gevallen van extreme agressie – daarbij verwijs ik naar toestanden in Antwerpen, Gent en bijvoorbeeld ook vorige week in Putte – moeten ons toch ertoe aanzetten te bekijken hoe we daarmee in de toekomst omgaan. De kans op overleven is weliswaar veel groter dan bij vuurwapengebruik, maar we weten ook dat de Taser zeer sterk gereglementeerd is en gereglementeerd moet blijven.
Op huidige aanvragen, zoals van de zone West, om de Taser te laten gebruiken, ook door hulpagenten, wijkagenten of door agenten die heel veel op straat zijn, gaan wij op dit ogenblik niet in. Wel zijn we nu de aanvragen van enkele zones aan het groeperen.
We zijn goed aan het nadenken over de vraag of wij de bestaande strikte reglementering moeten aanpassen. Ik ken de rapporten daarover van Amnesty International en van het Comité ter Preventie van Foltering. De te maken afweging draait rond de vraag wat het beste is om te gebruiken. Op dit ogenblik passen wij de heel strikte lijn toe waarbij gebruik is toegestaan alleen op naam en alleen bij ministeriële machtiging. Daardoor zijn we er zeker van dat elke aanvraag zeer nauwgezet wordt bekeken, en dat het toestaan alleen samengaat met opleiding, continue vorming, enzovoort.
03.03 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mevrouw de minister, ik zal dat dossier verder blijven opvolgen.
Wat ik nog niet weet, is hoeveel Tasers er nu precies in omloop zijn. Is het er één in Antwerpen, of zijn het er meer?
03.04 Minister Annemie Turtelboom: Bij de federale politie CGSU en in Antwerpen, is het gebruik alleen nominatief, dus op naam van een aantal personen. Ik weet niet hoeveel het er zijn, maar ik kan dat eventueel nog aan het commissiesecretariaat laten bezorgen, langs welke weg die informatie verspreid kan worden onder de commissieleden.
03.05 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Waarvoor dank.
Het incident is gesloten.
- M. Georges Gilkinet à la ministre de l'Intérieur sur "les subsides aux services d'incendie en province de Namur" (n° 50)
- M. Christophe Bastin à la ministre de l'Intérieur sur "la procédure de mise en place d'une zone unique à Namur" (n° 66)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de subsidies voor de brandweerdiensten in de provincie Namen" (nr. 50)
- de heer Christophe Bastin aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de procedure voor de invoering van één OPZ in Namen" (nr. 66)
04.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je vous remercie. Madame la ministre, le Conseil des ministres du 20 juillet 2010 a activé un budget de 21 300 000 euros afin de créer, des pré-zones opérationnelles destinées aux services d'incendie.
Ce budget comprend 1 300 000 euros pour la province de Namur. Le ministère de l'Intérieur a décidé que cette somme ne pourrait être versée qu'à la condition que les bourgmestres namurois acceptent à l'unanimité la création d'une pré-zone unique pour l'ensemble de la province, comme le prévoit l'arrêté royal du 2 février 2009. Or, cette option n'avait pas été adoptée à l'unanimité, mais bien à la majorité simple au bout de trois réunions. Réunis le 10 septembre dernier, les bourgmestres namurois n'ont pu se mettre d'accord sur cette demande de subsides dans le cadre d'une pré-zone unique. En attendant, ils ont proposé de cantonner la somme de 1 300 000 euros sur les comptes de la ville de Dinant.
Madame la ministre, acceptez-vous le principe du cantonnement de cette somme? Le cas échéant, quels sont les délais imposés aux bourgmestres pour organiser les marchés publics en relation avec ce subside? Dans le cas contraire, cela signifie-t-il que ce montant ne pourra être affecté à l'équipement des services d'incendie de la province de Namur? Est-il perdu? Qu'en adviendra-t-il? Vos services sont-ils entrés en contact avec les bourgmestres namurois et le gouverneur de cette province à cet égard? Avez-vous envisagé de nouveaux délais relatifs à la prise de décision en vue de leur permettre de conclure un accord compatible avec les principes inscrits dans la loi, les arrêtés et les circulaires? Quel scénario – souhaitable pour la sécurité de nos concitoyens et les budgets communaux - a votre préférence afin de sortir par le haut des difficultés de mise en place de la réforme des services d'incendie dans cette province?
04.02 Christophe Bastin (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, je voudrais apporter un complément d’information à mon collègue, M. Gilkinet. En tant que bourgmestre d’Anhée, une des 38 communes de la province de Namur, je défendais la zone unique, qui a recueilli une majorité de voix, seize contre quatorze. Quatre communes, qui en représentent dix, ont introduit un recours devant le Conseil d’État. Comme l’a très bien dit mon collègue, il nous est donc impossible de présenter une convention à l’unanimité avec ces quatre bourgmestres en recours devant le Conseil d’État.
Nous avions décidé du principe du cantonnement, au sujet duquel j’attends votre réponse. Par la suite, les représentants des dix communes ayant introduit une convention, les arrondissements de Dinant et de Philippeville ont fait de même avec une convention qui représente 22 communes. Nous savons que nous ne sommes pas dans la légalité mais nous avons voulu introduire également une convention.
En tant que bourgmestre, je dirais que la priorité absolue, c’est la sécurité de nos citoyens mais aussi celle des sapeurs-pompiers. Existe-t-il une alternative pour éviter à la province de Namur de perdre 1,3 million d’euros, ce qui représente une somme importante? Cette somme devrait nous revenir, même si vous laissez un délai, peut-être pour la fin de l’année 2010. J’écouterai votre réponse pour le savoir.
04.03 Annemie Turtelboom, ministre: Chers collègues, la réforme des services d'incendie est et reste ma priorité. Après avoir obtenu un budget substantiel (32 millions d'euros, dont 23 millions pour les zones de secours), j'ai pu élaborer, fin juillet, une clef de répartition permettant de lancer la mise en œuvre des pré-zones.
Cette initiative vise, par le biais d'une convention entre l'Intérieur et les futures zones de secours, à encourager les communes membres d'une future zone à intensifier leur coopération et la coordination opérationnelle entre leurs services d'incendie et aussi, à soutenir les initiatives locales qui permettront d'améliorer la couverture opérationnelle des risques par le redéploiement des effectifs et des matériels et le recrutement de pompiers volontaires et professionnels.
Cette initiative a été appréciée et ce, tant par les fédérations de pompiers que par les Unions des villes et des communes. On peut dire que l'opération est un succès dans la mesure où toutes les pré-zones opérationnelles ont rentré un dossier de candidatures. Pour un tiers des pré-zones, une convention pourra d'ailleurs être conclue dans une quinzaine de jours. Le reste des conventions pourra, lui, être finalisé début novembre. Le bilan est donc positif: 31 zones sur 32 ont trouvé un accord. Il reste donc un problème à régler, celui de Namur.
Contrairement à toutes les autres pré-zones qui nous ont transmis une seule et unique convention, nous avons reçu pour la pré-zone de Namur pas moins de trois projets de convention! Ça, c'est un peu trop!
L'une reprenant dix communes de la pré-zone reprend les quatre communes avec le service d'incendie Andenne, Gembloux, Eghezée et Namur et les six communes protégées; une seconde avec 22 autres communes de la pré-zone et une troisième reprenant l'ensemble des 38 communes de la pré-zone remise par les pompiers eux-mêmes.
Je dois vous rappeler le cadre légal dans lequel notre initiative s'inscrit. L'arrêté royal portant sur la distribution des subsides prévoit que "les pré-zones opérationnelles correspondent aux futures zones de secours telles que définies par l'arrêté royal du 2 février 2009". Il n'est pas possible, à ce stade, de modifier cette délimitation. Et chaque pré-zone doit présenter une seule et unique convention ayant recueilli l'accord de toutes les communes disposant d'un service d'incendie.
Ces conventions en l'état ne répondent donc pas au cadre légal fixé. Je ne peux y déroger et faire une exception pour une pré-zone en particulier, alors que toutes les autres ont travaillé dans le respect des règles.
La présidente du comité de direction et le directeur général de la sécurité civile ont reçu le gouverneur de la province de Namur, afin de tenter de trouver une solution à cette problématique.
Ils ont confirmé les conditions légales d’octroi des subsides en invitant le gouverneur à poursuivre la recherche d’un compromis au sein de sa province et ce, afin de pouvoir conclure au plus vite une convention.
J’attends donc une proposition de convention pré-zone opérationnelle pour la pré-zone de Namur et ce, conformément au cadre légal fixé. Cela est et reste pour moi le scénario idéal.
Même s’il est un peu trop tôt pour introduire une seule convention pour toute la pré-zone de Namur, je répète que, pour moi, il s’agit de la meilleure solution car je ne peux faire abstraction du cadre légal. Sinon, - et je l’ai fait savoir aux 31 autres zones - la loi ne serait pas respectée, ce qui n’est pas envisageable.
Pour ce qui concerne la suggestion du cantonnement, je rappelle le principe de l’annualité du budget. Autrement dit, les subsides octroyés sur base de cet arrêté royal doivent être utilisés en 2010.
04.04 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, la question est presque aussi compliquée que la formation du gouvernement ou une réforme de l’État.
Je constate que nous nous trouvons face à un statu quo et que nous risquons de nous retrouver face à un gâchis si de nouvelles décisions ne sont pas prises par l’ensemble des bourgmestres.
Vous laissez une porte ouverte au niveau des délais pour qu’une nouvelle convention vous soit transmise. En revanche, ce n’est pas le cas pour ce qui concerne une remise en cause de l’arrêté du 2 février 2009 avec une proposition de trois zones au lieu d’une zone unique.
Personnellement, je regrette ce manque de solidarité à l'échelle de la province de Namur. Cela dit, il y a aussi le principe de l’autonomie des communes qui, manifestement, ne souhaitent pas s’inscrire dans le scénario d’une zone unique.
Selon moi, le mieux serait de modifier l’arrêté du 2 février 2009 afin de prendre en considération l’attente réelle de cette province pour qu’elle puisse s’organiser en trois zones et implémenter la réforme attendue tant par les citoyens que par les professionnels qui doivent assurer leur sécurité.
Nous nous trouvons aujourd’hui face à une situation de blocage que je ne peux que déplorer.
Je vous demande – mais je sais que cela est compliqué durant cette période où seules les affaires courantes sont traitées et vu le fait qu’il faut tenir compte des possibilités légales et de l’annuité budgétaire – de rester ouverte à toute solution qui émergerait de la consultation en cours sous l’égide du gouverneur de la province de Namur.
04.05 Christophe Bastin (cdH): Madame la ministre, je vous remercie de votre réponse.
J'entends que vous accepteriez que nous dépassions la date butoir du 15 septembre car vous avez eu des contacts avec les services du gouverneur.
Je suis un bourgmestre convaincu par la zone unique. La zone unique a été votée par 16 voix contre 14 mais la convention devait être votée à l'unanimité. Vous devez comprendre que c'est quasiment impossible dans les conseils communaux. Même les points qui ne sont pas votés à l'unanimité doivent nous permettre d'avancer.
S'il n'y a pas d'autre possibilité, nous essayerons de convaincre les collègues réticents.
Enfin, il ne faut surtout pas léser les pompiers. Ne pourrait-on destiner cette somme de 1,3 million d'euros à la Maison du Feu en province de Namur? Ainsi, cette somme servirait à l'entièreté des professionnels de notre province.
04.06 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, j'ajouterai que tous les pompiers de la province de Namur on pu se mettre d'accord sur une convention, ce qui est assez remarquable. Le blocage est donc politique.
En ce qui concerne l'affectation des 1,3 million d'euros à la Maison du Feu, je ne pense pas que ce soit possible car la loi stipule bien qu'il faut une convention pour chaque zone. 31 des 32 zones ont pu se mettre d'accord sur une seule convention, il n'y a donc qu'une seule zone qui pose problème.
Nous continuons à chercher une solution.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het personeelsbeleid binnen de diensten van de civiele bescherming" (nr. 61)
05 Question de M. Stefaan Vercamer à la ministre de l'Intérieur sur "la politique du personnel au sein des services de la protection civile" (n° 61)
05.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag betreft de diensten van de Civiele Bescherming.
Toeval of niet, gisteren verscheen in een paar kranten een artikel waarin wordt gemeld dat de Civiele Bescherming op zoek is naar 400 nieuwe vrijwilligers om hulp te verlenen bij rampen.
Men vermeldt daarbij de vereisten: men moet een 80-urige opleiding volgen, fysieke testen afleggen en als vrijwilliger moet men minstens 24 uren per maand beschikbaar zijn. Uw diensten zullen daaromtrent de komende weken een aantal infoavonden organiseren.
De vrijwilligers worden dus - terecht - niet onvoorbereid naar interventies gestuurd. Wij hebben er immers alle belang bij dat we goed opgeleide vrijwilligers hebben. Zij hebben de voorbije jaren trouwens al puik werk geleverd.
Blijkbaar wilt u de lat inzake fysieke paraatheid toch nog wat hoger leggen. Het vast personeel van de Civiele Bescherming zal voortaan aan een aantal specifieke normen moeten voldoen om nog verder te kunnen worden ingezet. Zij zullen met name moeten voldoen aan de VO2max Test, goed bekend bij sporters.
Die norm verschilt ook naargelang de taak die het personeelslid zal moeten uitvoeren. Zo zal bijvoorbeeld een persluchtduiker de norm 32VO2max moeten behalen. Bovendien voorziet u in een verstrenging van die norm tegen 2015.
Uit de resultaten van de recente testen blijkt dat het slaagpercentage wel meevalt voor de norm 38VO2 max, maar dat nauwelijks de helft van het personeel de norm voorzien voor 2015 haalt.
Een zelfde norm wordt ook opgelegd voor de vrijwilligers. Zij moeten wel minder beschikbaar zijn dan de beroepsmensen, maar aangezien zij gelijktijdig worden ingezet, is het terecht dat zij ook aan bepaalde normen moeten voldoen. De praktijk wijst echter uit dat zij veel minder moeten worden ingezet dan de beroepsmensen.
In tijden waarin altijd wordt gezegd dat we de mensen langer aan het werk moeten houden en arbeidsomstandigheden en -voorwaarden moeten creëren die de iets oudere werknemers en vrijwilligers moeten toelaten om langer aan het werk te blijven, heb ik toch een aantal vragen.
Ten eerste, is de invoering van de strengere norm met het oog op 2015 wel haalbaar, gezien de leeftijdspiramide bij het huidig personeel en in het bijzonder bij de vrijwilligers?
Ten tweede, welke omkadering wordt er dan geboden om dat personeel toe te laten die norm te halen? Hoe worden de vrijwilligers daarbij ondersteund?
Ten derde, in welke maatregelen voorziet u om ook de oudere vrijwilligers betrokken te houden bij hun taak als hulpverlener? Dat zal immers niet evident zijn. Wat zal er gebeuren wanneer de oudere werknemers en vrijwilligers die normen niet halen? Zult u hun dan afstoten? Hoe zullen wij daarmee omgaan, rekening houdend met de leeftijdspiramide en de nood aan nieuwe vrijwilligers?
05.02 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, volgens een steekproef uit de reeds beschikbare resultaten blijkt de norm van 32 VO2max voor de meeste kernvrijwilligers, ook voor zij die reeds ouder zijn, goed haalbaar te zijn. Ik geef enkele voorbeelden.
Iemand van 60 jaar behaalde de norm van 42,1 VO2max. Iemand van 62 jaar haalde de norm van 37,43 VO2max. Ten slotte, iemand van 63 jaar haalde de norm van 36 VO2max.
Er is dus geen enkele reden om aan te nemen dat de gestelde drempel van 32 VO2max, ook voor ouderen, niet haalbaar is.
Voor het behalen van de norm van 38 VO2max is er in samenspraak met de arbeidsgeneesheer in een overgangsperiode tot 2015-2016 voorzien. Ter zake wordt bovendien aan de kernvrijwilligers nog eens meer tijd gegeven om de voorgestelde normen te behalen.
Van de beroepsmedewerkers wordt tegen eind 2010 het behalen van de norm van 32 VO2max, tegen eind januari 2011 de norm van 33 VO2max, tegen januari 2012 de norm van 35 VO2max, tegen januari 2013 de norm van 36 VO2max, tegen januari 2014 de norm van 37 VO2max en tegen januari 2015 de norm van 38 VO2max gevraagd.
De kernvrijwilligers dienen voormelde waarden een jaar later te behalen.
De Algemene Directie Civiele Bescherming hecht veel belang aan begeleidende maatregelen voor het personeel om de opgelegde normen te bereiken. Er bestaan verschillende maatregelen om het personeel te steunen, teneinde diens fysieke conditie te behouden of te verbeteren. Mijnheer de voorzitter, belangrijk is dat personeelsleden voor de aankoop van loopschoenen een subsidie van 30 euro kunnen krijgen. Zij kunnen ook beroep doen op de sportanimatoren van de operationele eenheden. Zij kunnen ten slotte uitzonderlijk ook beroep doen op een kinesitherapeut die maandelijks in de meeste eenheden aanwezig is.
Mijnheer de voorzitter, het voorgaande is meer dan wat u aan de leden van uw commissie geeft.
Het oudere personeel dat niet meer voldoet aan de fysieke vereisten om bij interventies te worden ingezet, evenals de kernvrijwilligers die op 31 december 2011 niet de vereiste minimumnorm van 32 VO2max halen, zullen naar de federale reserve worden overgeplaatst. Bij de federale reserve kunnen zij nog steeds voor hoofdzakelijk humanitaire opdrachten worden ingezet.
Met het voorgaande hebben wij echt wel een totaalpakket dat, ten eerste, haalbaar is en waarvoor wij flankerende maatregelen hebben uitgewerkt om het pakket haalbaar te maken. Mocht het toch niet haalbaar zijn, hebben wij voor de vrijwilligers bovendien nog een andere oplossing, zijnde het inzetten voor humanitaire opdrachten.
05.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het is natuurlijk juist dat de strengere norm voor 2015 in de tijd is gespreid. Het blijft, zoals ook uit de resultaten blijkt, echter een feit dat het, ook voor de kernvrijwilligers, moeilijk zal worden om de genoemde, hoge norm te halen.
De vraag voor 2015 rijst dan ook hoe u de 400 nieuwe vrijwilligers de nieuwe norm zal kunnen laten halen en hoe voornoemde vrijwilligers zullen worden ingezet.
Ik heb het gevoel dat door de maatregel in kwestie het inzetten van vrijwilligers bij de Civiele Bescherming wordt afgebouwd.
05.04 Minister Annemie Turtelboom: Ik kan u een aantal voorbeelden geven van mensen van 60 tot 63 jaar die zonder problemen de norm halen. Vergeet niet dat het om een veiligheidsfunctie gaat, waarvoor wij regels en normen moeten opstellen.
05.05 Stefaan Vercamer (CD&V): Het wordt eigenlijk pas echt aantrekkelijk wanneer men kernvrijwilliger wordt. Voor een gewone vrijwilliger die wordt ingeschakeld wordt de lat hoger gelegd, waardoor belet wordt dat zo’n vrijwilliger kan doorgroeien tot kernvrijwilliger.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "la formation des policiers en vue de procéder aux tests salivaires de détection des drogues" (n° 65)
06 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de opleiding van de politieagenten die speekseltesten voor het opsporen van drugs zullen uitvoeren" (nr. 65)
06.01 André Frédéric (PS): Monsieur le président, madame la ministre, le week-end dernier, les tests salivaires contre la drogue au volant sont entrés en scène, à grand renfort de médiatisation. La manière de procéder est bien connue. La police analysera tout d'abord les "signes extérieurs" pouvant laisser présumer une consommation de drogue. Les tests psychomoteurs seront, quant à eux, abandonnés. Le conducteur pourra ensuite être invité à placer un appareil sur la langue. Une ampoule contenue dans l'appareil sera brisée laissant apparaître un résultat après 12 minutes. Cet appareil détecte certaines substances comme le THC (composant actif du cannabis, du haschisch et de la marijuana), les amphétamines, les méthamphétamines, la morphine, l'héroïne, la cocaïne, le crack et le free base.
Pour que ces contrôles se fassent correctement et de manière régulière, il va de soi que les policiers doivent non seulement recevoir une formation afin de pouvoir utiliser au mieux ce nouvel appareil mais également être assez nombreux.
Madame la ministre, ma question ne vise pas la fiabilité de ce test qui relève d'ailleurs de la compétence de votre collègue, Etienne Schouppe. Je m'interroge plutôt sur le fait que, d'après les informations parues dans la presse de ce week-end, très peu de policiers ont été formés à cette technique. À titre d'exemple, il semblerait qu'à la police de Liège, seuls six agents ont suivi la formation et trois à la police de Namur. J'ai également interrogé de plus petites zones en région rurale. Ma zone, celle des Fagnes, à l'est de la Belgique, avait naturellement eu écho de l'affaire mais semblait peu au courant de ce qui allait effectivement être mis en place pour la formation.
Il ne peut y avoir un effet d'annonce sur un élément de contrôle extrêmement important et qui, à juste titre, interpelle car il est, selon moi, tout aussi dangereux de conduire sous l'influence du cannabis que de l'alcool. Suffisamment de moyens doivent être mis à disposition pour pouvoir avancer!
Madame la ministre, pouvez-vous nous faire un état des lieux des formations pour l'ensemble des zones du pays et nous donner des informations sur les types de formations reçues? En quoi consistent-elles? D'après des renseignements sortis dans la presse, il apparaît que les formations de l'ensemble des agents de police qui procéderont à ces tests sont données par les premiers agents formés à la police fédérale. Cette méthode de formation, style "Tupperware", ne comporte-t-elle pas des risques en termes de qualité pédagogique?
06.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur Frédéric, depuis le mois de septembre 2010, les policiers reçoivent une formation continuée sur les constatations faisant usage du test salivaire et la rédaction des procès-verbaux s'y rapportant. Cette formation se décline en plusieurs dossiers en fonction des publics cible.
Ainsi, une formation "circulation, drogue au volant, test et analyse salivaire" est dispensée au profit des trainers, soit aux fonctionnaires de police qui disposent d'une grande expérience dans le domaine des constatations liées à la conduite sous l'influence de drogues.
Ils jouissent donc d'une connaissance approfondie de la loi relative à la police de la circulation routière et de ses arrêtés d'exécution.
Cette formation comporte 16 heures de théorie. Ces fonctionnaires de police transmettront ensuite les connaissances acquises à d'autres étudiants participants.
Une autre formation a pour public cible les fonctionnaires de police qui ne sont pas familiarisés avec les constatations liées à la conduite sous l'influence de drogues. Cette formation comporte huit heures de théorie et huit heures de pratique. La théorie et la pratique seront dispensées aux trainers qui auront été formés à cet effet. La pratique pourra être dispensée dans les zones ou entités sous leur directive.
Cette formation sera également dispensée dans la formation de base des aspirants agents et aspirants inspecteurs.
Enfin, une troisième variante s'adresse aux fonctionnaires de police qui sont familiarisés avec les constatations liées à la conduite sous l'influence de drogues. Dans ce cas, une expérience pratique concernant la procédure susmentionnée est requise. Cette formation comporte quatre heures de théorie et huit heures de pratique. La théorie et la pratique seront dispensées pour les trainers qui auront été formés à cet effet. La pratique pourra être dispensée dans les zones ou entités sous leur directive.
Les premières formations destinées aux trainers ont débuté en septembre: deux sessions francophones et deux néerlandophones ont eu lieu à Bruxelles. Les écoles de police vont organiser au fur et à mesure les formations destinées aux fonctionnaires de police.
Les formations train the trainers sont une solution pour former un maximum de personnes dans des délais très courts, avec un nombre limité en termes de moyens et en personnel visant à augmenter la cohérence entre la réalité de terrain et la formation. Dans ce sens, elles sont un gage de qualité.
06.03 André Frédéric (PS): Monsieur le président, madame la ministre, je n'interroge pas quant à l'objectif, que je partage, mais j'observe la valeur de l'écart entre l'effet d'annonce et la réalité. J'entends bien des réactions dans le milieu des jeunes, à juste titre, et dans ma région, frontalière avec Maastricht, lieu touristique fréquenté par bien des Wallons, des néerlandophones et même des Français. Une trop grande distance entre l'effet d'annonce et la réalité risque de discréditer complètement l'intention louable de départ.
C'est pourquoi il conviendrait d'accélérer la formation pour qu'elle dépasse ces trainers formés pour atteindre les policiers de terrain qui réalisent le travail en contrôlant les conducteurs sur les routes, tant la nuit que le week-end.
L'incident est clos.
Voorzitter: André Frédéric.
Président:
André Frédéric.
- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de toekenning van het verhoogde vakantiegeld aan het personeel van de politiediensten" (nr. 81)
- de heer Ben Weyts aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de aanvullende vakantiepremie voor politieagenten" (nr. 95)
- mevrouw Jacqueline Galant aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de rechterlijke uitspraak waarbij de overheid wordt veroordeeld tot het gelijkschakelen van het vakantiegeld van de politieagenten met dat van de andere ambtenaren" (nr. 103)
- de heer Joseph Arens aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de uitbetaling van de Copernicuspremie aan het operationeel kader van de politiediensten" (nr. 119)
- Mme Leen Dierick à la ministre de l'Intérieur sur "l'octroi du pécule de vacances majoré au personnel des services de police" (n° 81)
- M. Ben Weyts à la ministre de l'Intérieur sur "le pécule de vacances complémentaire pour les agents de police" (n° 95)
- Mme Jacqueline Galant à la ministre de l'Intérieur sur "la décision judiciaire condamnant l'Etat à aligner la prime de congés payés des policiers sur celle des autres fonctionnaires" (n° 103)
- M. Joseph Arens à la ministre de l'Intérieur sur "le versement de la prime Copernic au cadre opérationnel des services de police" (n° 119)
07.01 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, wij hebben allemaal in de media kunnen lezen dat de federale overheid onlangs werd veroordeeld tot de betaling van het verhoogde vakantiegeld, conform de Copernicusregeling voor het openbaar ambt, aan de leden van het operationeel kader van de politiediensten. Dat zou een extra uitgave zijn van ongeveer 370 miljoen euro. Dat betekent een aanzienlijke meerkost voor de federale politie en ook voor de lokale politiezones.
Graag had ik geweten wat de exacte draagwijdte is van dat vonnis voor beide componenten van de geïntegreerde politie.
Het zou ook een aanzienlijke meerkost kunnen betekenen voor de lokale zones. Zal de federale overheid daarin tussenkomen?
Graag had ik ook vernomen of het vonnis rekening houdt met de gefaseerde invoering van het verhoogd vakantiegeld voor de rest van het openbaar ambt, met name naargelang de graden.
07.02 Ben Weyts (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik sluit mij aan bij de vragen van collega Dierick.
Wat is de volledige draagwijdte van het vonnis? Ik heb begrepen dat het enkel gericht zou zijn aan de leden van CPOL, althans volgens communicatie van CPOL. Vooralsnog zijn er daardoor 2 200 politieagenten bij betrokken. Het lijkt mij nogal eerlijk om het dan uit te breiden naar het volledig politiekorps.
Heeft de regering geanticipeerd op die financiële lasten, op dat financieel zwaard dat boven het hoofd hing? Uiteindelijk is dat vonnis absoluut geen verrassing. Indertijd werden er twee beroepsgroepen uitgesloten van de premie, namelijk politieagenten en magistraten. De magistraten hebben al in 2005 gerechtelijke procedures gevoerd in eerste aanleg en in beroep. In beide gevallen hebben zij gelijk gekregen. Men kon er dus donder op zeggen dat er een vonnis zou komen dat ook voor de politieagenten recht zou laten geschieden. Zal de regering in beroep gaan, gelet op die kennis, gelet op de eerder gevelde vonnissen voor de magistraten?
Le président: Mme Galant n’est pas présente; sa question n° 103 est donc sans objet. M. Arens a demandé de transformer sa question n° 119 en question écrite.
07.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, de draagwijdte van het vonnis komt erop neer dat niet alleen de ongeveer 2 000 eisers – het zijn er 1 886 – maar ook al de andere politieambtenaren recht hebben op de Copernicuspremie, zoals die aan de leden van het administratief en logistiek personeel werd toegekend, met andere woorden, gefaseerd, per niveau, en dat vanaf 2002.
U weet dat er van 2009 tot en met 2011 een gefaseerde agenda geldt voor de progressieve toekenning van een verhoogd vakantiegeld aan alle politieambtenaren. Volgend jaar verkrijgen ook de hoofdinspecteurs en de officieren als allerlaatsten een verhoogd vakantiegeld aan 92 %.
De uitvoering van het vonnis zou derhalve de volgende concrete retroactieve regularisaties impliceren:
- zeven jaar, te weten van 2002 tot en met 2008, voor de hulpagenten onmiddellijk aan 92 %;
- acht jaar, te weten van 2002 tot en met 2009, voor de inspecteurs onmiddellijk aan 92 %;
- acht jaar, van 2003 tot en met 2010, voor de hoofdinspecteurs en officieren, onmiddellijk aan 92 % voor de middenkaders, maar gefaseerd voor de officieren met 80 % voor de jaren 2003 en 2004, en vervolgens aan 92 %.
De globale kostprijs hiervan, voor alle 35 000 politieambtenaren, is aanzienlijk: 108 miljoen euro voor de federale politie en ongeveer 263 miljoen euro voor de 196 lokale politiekorpsen. Dat is wel een maximalistische berekening, zonder rekening te houden met afwezigheden zoals disponibiliteit of deeltijdse werkregimes. Het uiteindelijke bedrag zal dus iets lager liggen, maar wij hebben daarvoor nog geen exacte berekening.
Le surcoût des rémunérations du cadre opérationnel suite à la réforme des services de police était déjà plus que considérable. C’est pourquoi il avait été décidé au niveau gouvernemental de postposer l’augmentation pour les policiers.
Natuurlijk wisten wij dat er een geschil aanhangig was. Vele partners gingen er van uit dat de beslissing van de regering, gelet op de specifieke context van de politiehervorming, verdedigbaar was. Dat werd vooral afgetoetst bij medeadvocaten. Er werden dus geen reserves aangelegd. Het beschikbare budget ging trouwens naar de andere personeelskosten en ook naar investerings- en werkingsmiddelen, waaronder de broodnodige beschermingskledij.
Zoals ik hier al meermaals heb geantwoord, valt de verhoging van dergelijke premies ten laste van de respectievelijke werkgevers, met andere woorden de Staat voor de federale politie en de lokale besturen voor de politiezones.
Met bijvoorbeeld de eindejaarstoelage en de fietsvergoeding ging het de voorbije jaren ook zo.
Cela dit, il y a lieu de constater que seul l’État belge a été condamné à indemniser les quelque 2 000 requérants. Sous peine d’astreinte, cinq mois ont été accordés pour calculer les montants à régulariser et pour les communiquer individuellement aux requérants. Le délai de paiement a été fixé à sept mois. C’est possible techniquement mais le budget nécessaire de 18,5 millions d’euros pour ce contentieux, intérêts compris, fait défaut actuellement. Je le répète: finalement, la charge des régularisations incombe aux employeurs respectifs.
De voorbije jaren werd over de kwestie van de toekenning van de Copernicuspremie aan de politieambtenaren steeds op regeringsniveau beslist. We zitten uiteraard in lopende zaken en moeten dus voorzichtig zijn maar anderzijds ook verantwoord optreden en handelen. Er is een kleine beroepstermijn. Ik zal dus de kern alle nuttige informatie verschaffen en mogelijke pistes aanreiken. Een daarvan is, zoals voor elke rechtszoekende, het hoger beroep. De kern zal dit afwegen en uiteraard vervolgens beslissen.
07.04 Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de minister, dank u voor uw uitgebreid antwoord. Wij nemen er akte van dat dit door de kern zal worden besproken en dat u zult voorstellen om in hoger beroep te gaan. Wij zijn er zeker voorstander van dat dit gebeurt want het vonnis heeft toch wel heel zware implicaties voor de federale politie en de lokale politiezones. Wij vonden het akkoord dat destijds was gesloten om het verloren vakantiegeld trapsgewijs toe te kennen zeer verdedigbaar. Wij vinden het dan ook jammer dat dit vonnis er uiteindelijk nog gekomen is. Als we teruggaan naar de geest waarin de toenmalige beslissingen zijn genomen door de toenmalige minister Van den Bossche, dan wou hij eigenlijk de lonen van de openbare ambtenaren marktconform maken. Op dat ogenblik waren de politielonen eigenlijk al marktconform en was er ook geen sprake van om het vakantiegeld nog te verhogen. Dit vonnis gaat dus volledig in tegen de geest van die beslissingen. We hopen echt dat er werk van zal worden gemaakt om in beroep te gaan en dat dit vonnis zal worden vernietigd zodat het geen financiële kater oplevert.
07.05 Ben Weyts (N-VA): Mevrouw de minister, u hebt dit dossier natuurlijk geërfd. Dit is een typevoorbeeld van het voortwentelen van voorzienbare uitgaven. Ook de volgende regering zal er ongetwijfeld mee te maken krijgen. Het lijkt mij nogal zinloos om in hoger beroep te gaan want uiteindelijk betekent dat ook weer voortwentelen met bijkomende kosten.
Ik was vergeten u te vragen of dit arrest nog verdere implicaties heeft omdat het Grondwettelijk Hof op basis van een prejudiciële vraag ook duidelijk stelt dat men eigenlijk geen onderscheid kan maken tussen enerzijds de politieagenten en anderzijds het administratief en logistiek kader. Kan er dus een ander contentieux ontstaan omdat de rechtbanken in dit land de beide categorieën eigenlijk gelijkschakelen? Mogelijks zijn er nog andere voordelen, van pecuniaire of andere aard, die worden toegekend aan het administratief en logistiek kader en niet aan de politieagenten. Dat is misschien ook een onderzoek waard.
Het incident is gesloten.
Président: Ben
Weyts.
Voorzitter: Ben Weyts.
08 Question de M. Georges Gilkinet à la ministre de l'Intérieur sur "le marché pour la fourniture de pilules d'iode" (n° 83)
08 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de overheidsopdracht voor de levering van jodiumpillen" (nr. 83)
08.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je vous ai interrogée à plusieurs reprises à propos de l'état d'avancement du marché pour la fourniture de pilules d'iode à destination des riverains des sites nucléaires, notamment autour de la centrale nucléaire de Chooz et de l'Institut des radioéléments de Fleurus – à la frontière des provinces de Namur et du Hainaut.
Depuis 2008, les pilules qui sont détenues par les citoyens sont facialement périmées, même si des tests ont opportunément démontré qu'elles seraient utilisables jusqu'en avril 2010. Lors de la séance de la commission de l'Intérieur du 17 mars dernier, vous m'aviez expliqué que le marché public relatif à l'achat de comprimés d'iode était en cours. Vous aviez ajouté que vos services avaient demandé à l'Institut scientifique de Santé publique (ISSP) de procéder à de nouvelles analyses afin de voir si les comprimés d'iode ayant atteint la date de péremption demeuraient utilisables pour six mois supplémentaires.
Madame la ministre, pouvez-vous m'indiquer les résultats des analyses auxquelles a procédé l'Institut scientifique de Santé publique? Les comprimés d'iode demeurent-ils utilisables en dépit du dépassement de la date de péremption et du mois d'avril 2010? Pouvez-vous me dire si la procédure d'adjudication du marché pour la fourniture de pilules d'iode est enfin clôturée? Si ce n'est pas le cas, quel est le stade d'avancement de la procédure? Si c'est le cas, à quelle firme le marché a-t-il été attribué, pour quel montant et avec quelle date de livraison? Pouvez-vous m'indiquer quand les riverains recevront les nouvelles pilules d'iode? Leur distribution sera-t-elle accompagnée d'une nouvelle campagne d'information sur les risques nucléaires? Les riverains belges de la centrale nucléaire française de Chooz seront-ils également couverts par cette distribution?
08.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, à la demande de mes services, l'Institut scientifique de Santé publique a procédé à de nouvelles analyses en avril dernier. Elles confirment que les nouvelles pilules d'iode stable distribuées à la population belge sont parfaitement valables et efficaces. Ces comprimés pourraient, dès lors, être utilisés en cas de situation d'urgence radiologique. Les tests doivent être répétés tous les six mois.
De nouvelles analyses ont d'ores et déjà été demandées auprès de l'ISSP. Les résultats sont attendus pour la fin octobre 2010 et seront, bien entendu, communiqués.
La procédure d'adjudication du marché pour la fourniture de nouveaux comprimés d'iode a été clôturée par une décision du Conseil des ministres du 28 mai dernier. Il a été décidé d'attribuer le marché à la société Lannacher Heilmittel, qui devrait livrer un premier lot au début de l'année prochaine.
Les riverains des différents sites nucléaires repris dans le plan national d'urgence nucléaire et radiologique pour le territoire belge devraient donc recevoir leurs nouveaux comprimés d'iode dans le courant du premier semestre 2011.
Il s'agit des riverains habitant dans un rayon de dix kilomètres de l'Institut des radioéléments à Fleurus et dans un rayon de vingt kilomètres des autres sites nucléaires. Cette pré-distribution des comprimés d'iode sera accompagnée d'une campagne nationale et locale d'information sur les risques nucléaires.
La centrale nucléaire française de EDF, située à Chooz, est également prise en compte par le plan national d'urgence nucléaire et radiologique pour le territoire belge. Comme en 1999 et en 2002, les riverains belges de cette centrale pourront également retirer leurs comprimés d'iode auprès de leur pharmacie.
08.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, lors de précédentes questions, y compris avec M. Dewael, j'étais assez critique envers la non-réalisation de ce marché public. Je suis heureux qu'il ait pu enfin aboutir.
Je ne sais pas si vous serez encore ministre en janvier 2011 pour assurer la distribution de ces pilules d'iode aux riverains concernés et pour organiser l'information sur les risques nucléaires et l'utilité de ces pilules qui, je l'espère, ne devront jamais être utilisées.
J'espère que nous pourrons prolonger la validité d'utilisation de pilules qui sont déjà en possession des riverains.
J'insiste encore sur le fait qu'il ne faut pas oublier les riverains belges de la centrale nucléaire de Chooz.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. André Frédéric à la ministre de l'Intérieur sur "les groupes de travail du Conseil de l'Union européenne en matière de police dans le cadre de la présidence belge de l'UE" (n° 98)
09 Vraag van de heer André Frédéric aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de werkgroepen van de Raad van de Europese Unie inzake politie-aangelegenheden in het kader van het Belgische voorzitterschap van de EU" (nr. 98)
09.01 André Frédéric (PS): Monsieur le président, madame la ministre, comme vous le savez, une vingtaine de groupes de travail européens réunissent tous les États membres de l'Union européenne et font rapport en permanence au Conseil de l'Union européenne. Neuf de ces groupes traitent de dossiers qui ont un impact direct sur le fonctionnement quotidien de la police belge.
L'objectif visé par ces groupes est d'accroître le degré de coopération policière internationale. Ils traitent chacun un volet particulier relatif à la lutte contre la criminalité, ils développent de nouvelles, de meilleures méthodes de travail ou ils encouragent l'échange d'informations entre les services de police des États membres.
Pendant la présidence, la police intégrée belge est représentée au sein de ces différents groupes de travail du Conseil centrés sur les questions de police, et ce, en tant que président, chef de délégation ou membre de la délégation. La police belge collabore en fournissant des avis sur des matières policières à d'autres services publics ou partenaires et en programmant des initiatives concrètes.
Madame la ministre, en ce qui concerne le rôle que la Belgique peut jouer, pendant la présidence belge, dans ces groupes et de manière générale en matière de police, j'aurais plusieurs questions à vous poser.
Tout d'abord, pouvez-vous nous donner un aperçu du travail réalisé par ces groupes depuis le début de la présidence belge?
Vu que la Belgique peut notamment proposer des initiatives concrètes au sein de ces groupes, pouvez-vous nous détailler les initiatives concrètes que notre pays a déjà proposées?
À ce propos, pouvez-vous nous fournir des informations précises sur le travail réalisé par le groupe Law Enforcement Working Party dont la Belgique assure la présidence et qui s'occupe exclusivement des matières de police?
09.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, donner un aperçu du travail réalisé par tous les groupes est impossible dans le cadre d’une question orale. Afin d'avoir un aperçu détaillé de toutes les initiatives et résultats, je vous propose de m’adresser une question parlementaire écrite. Par ailleurs, nous aurons l’occasion de discuter du travail réalisé dans le cadre des affaires intérieures à l’occasion de la réunion des commissions de l’Intérieur de la Chambre et du Sénat, le 26 octobre.
Toutefois, je peux vous donner quelques exemples des initiatives concrètes proposées par notre pays.
Avec l’entrée en vigueur du Traité de Lisbonne, un groupe de travail unique a été créé le 1er juillet 2010. Il rassemble différents groupes de travail appelés à travailler sur la problématique de Schengen.
La présidence belge organise la réunion semestrielle du groupe permanent SIS/SIRENE, les 20 et 21 octobre. On y traitera, notamment, de la problématique du rapatriement des mineurs d’âge, problématique abordée sous la présidence espagnole, et de la création d’un SIRENE Quality desk, un réseau d’experts chargés du traitement des dossiers sensibles et urgents.
De plus, lors de la présidence belge, le Working Party on General Matters including Evaluation continuera à traiter des dossiers en matière de lutte contre les bandes itinérantes. Il s’agit d’une initiative belge. Un séminaire à été organisé les 20 et 21 septembre. Les résultats de ce séminaire seront discutés à Genval lors d’une conférence qui se déroulera les 25 et 26 octobre.
La lutte contre la fraude en matière d’identité résulte également d’une initiative belge. Un séminaire aura également lieu les 18 et 19 octobre en ce qui concerne la lutte contre le trafic d'êtres humains. Des initiatives ont encore été prises en matière de sécurité des parkings et de lutte contre le vol de cargaisons: enquêtes financières, European Crime Prevention Network, Information Management Strategy, implémentation du Presidency Action Plan en matière de coopération dans les domaines d'empreintes digitales et données biométriques, la création de statistiques concernant la coopération policière frontalière, etc.
Un groupe de travail "Frontières" est chargé de travaux préparatoires liés à l'élaboration de propositions pour développer la coopération en matière de contrôle des personnes aux frontières extérieures de l'Union européenne.
La discussion relative à la révision du règlement FRONTEX est actuellement en cours au sein du groupe de travail.
Au niveau du groupe de travail "Faux documents", la présidence belge souhaite élargir les compétences du groupe de travail afin de ne plus uniquement se concentrer sur le volet technique des documents, mais aussi sur le volet tactique, voire législatif.
Dans le cadre du groupe de travail "Terrorisme", une conférence a été organisée en vue de sensibiliser les États membres à un échange des best practices en matière de prévention du radicalisme et, notamment la présentation d'un manuel pour le policier de première ligne, comme l'agent de quartier.
On poursuit l'élaboration d'un programme de travail du Comité permanent de coopération opérationnelle en matière de sécurité intérieure (COSI) pour la période restante du trio. Trente-quatre propositions émanant des États membres ont été ramenées, au final, à quatorze thèmes principaux entamés par la présidence précédente.
Avant de vous donner des informations plus précises sur les travaux du groupe Law Enforcement Party, je veux vous expliquer le modus operandi de cette présidence. La présidence a organisé son travail en trois temps: tout d'abord, la présentation de son programme et les raisons pour lesquelles la présidence porte son attention sur tel ou tel sujet. Ensuite, la proposition de textes contenant des mesures concrètes sur les sujets retenus et, enfin, la discussion de ces textes avant l'envoi au groupe de plus haut niveau et au Conseil des ministres JAI.
Ceci implique que les travaux de tous ces groupes sont encore cours. Concrètement, pour le groupe Law Enforcement Party' une réunion est prévue en date du 21 octobre 2010. Pour vous donner une idée du travail que ce groupe souhaite encore réaliser, je vous communique l'agenda de la réunion du 21 octobre. Celui-ci prévoit notamment une proposition de résolution pour la création d'un European Network Fugitive Active Search Teams, un draft European Action Plan en matière de trafic illégal d'armes à feu lourdes, une proposition de résolution pour la création d'un réseau européen Airport police organizations' une initiative au niveau européen en matière de détection de trafic de véhicules et la suite de la réalisation d'un guide pour les Joint Police Operations.
Le président: Madame la ministre, je vous remercie pour ces réponses très élaborées!
09.03 Annemie Turtelboom, ministre: Ce n'est effectivement pas si mal!
09.04 André Frédéric (PS): Madame la ministre, sans vouloir faire de l'humour, le fait que l'on soit en affaires courantes n'est manifestement pas une si mauvaise chose! Je suis impressionné par le travail qui vient d'être exposé. Globalement, on rencontre la plupart des grands axes prévus dans le Programme de Stockholm sur la sécurité commune intérieure.
Madame la ministre, je tiens dès lors à vous féliciter. Le débat aura lieu le 26 et nous y resterons attentifs car des avancées concrètes sont nécessaires en termes de coopération européenne pour lutter pour une meilleure sécurité de nos concitoyens.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
10 Question de M. Joseph George à la ministre de l'Intérieur sur "la redevance incendie pour les communes-centres de groupe" (n° 113)
10 Vraag van de heer Joseph George aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de bijdrage in de kosten van de brandweerdienst voor de gemeenten-groepscentra" (nr. 113)
10.01 Joseph George (cdH): Madame la ministre, par son arrêt du 4 juin 2010, le Conseil d'État annule l'arrêté royal du 25 octobre 2006 déterminant les normes applicables pour la fixation des frais admissibles et de la quote-part supportée par les communes-centre et par les communes desservies par ces centres, que l'on appelle encore communes protégées.
Le motif principal de cette annulation provient de la délégation par le gouvernement d'une compétence qu'il aurait dû lui-même exercer. En effet, d'après le Conseil d'État, "les articles 2 et 3 de l'arrêté susmentionné ne peuvent être considérés comme une exécution adéquate de l'habilitation donnée au Roi de fixer les diverses normes que doivent appliquer les gouverneurs de province".
En clair - je reprends l'attendu de l'arrêt du Conseil d'État -: "Lorsqu'il s'agit, pour calculer le montant des interventions en cause, de déterminer la norme à appliquer, cela implique non seulement de définir les paramètres à prendre en compte, mais aussi de déterminer le rôle que chacun d'entre eux joue dans les quelques interventions financières qui sont mises à charge de la commune." Il ne s'agit donc pas de simplement déterminer les paramètres mais également de les pondérer. Le Conseil d'État de poursuivre: "de manière à ce que le rôle du gouverneur, que la loi charge expressément d'appliquer les normes déterminées par le Roi, se limite à procéder à une opération arithmétique intégrant ces paramètres de la manière déterminée par le Roi."
L'arrêt du Conseil d'État a pour effet de priver de toute base légale la fixation des redevances incendie, ce qui inquiète fortement les communes-centre, tout comme les communes desservies.
Dès lors, madame la ministre, je souhaiterais obtenir quelques éclaircissements.
Lors de l'audience des plaidoiries, il fut manifestement discuté de la portée que devrait avoir cet arrêt. En effet, il est stipulé que "l'annulation de l'arrêté attaqué" (arrêté royal du 25 octobre 2006) "n'aura pas d'effet sur l'organisation matérielle des services d'incendie ni sur la sécurité des citoyens, mais il imposera pour les communes à l'égard desquelles les décisions ne sont pas définitives, des rectifications comptables avec, comme conséquence possible, des transferts financiers; que ce jeu d'écritures, fût-il complexe, ne représente pas un péril, tel qu'il devrait déroger aux effets normaux d'un arrêt d'annulation."
Le Conseil d'État vous reproche de ne pas avoir suivi l'avis de la section de législation, car il avait déjà rendu un avis attirant votre attention sur l'illégalité de la formule employée. Pour quelles raisons cet avis n'a-t-il pas été respecté?
Je viens de lire le considérant. Il y est indiqué que la portée de l'arrêt imposera des rectifications comptables pour les communes à l'égard desquelles les décisions ne sont pas devenues définitives. De quelles décisions s'agit-il? Pensez-vous que les participations financières qui n'ont pas encore été approuvées tombent sous ce cas? Les participations financières visées par des communes-centre et des communes protégées, qui auraient déjà donné un avis, sont-elles considérées comme définitives?
Quelles sont, d'après vous, les zones d'incendie qui sont concernées par l'effet de cet arrêt, et pour quelles années? Comment les communes – en fonction du caractère définitif ou non de la décision – vont-elles devoir agir?
Enfin, l'arrêté royal ayant été abrogé, comptez-vous en reprendre un autre qui réponde aux critiques du Conseil d'État?
10.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, cher collègue, le reproche formulé par le Conseil d’État dans son arrêt doit être lu à la lumière de l’historique de ce dossier. Un premier projet d’arrêté royal avait été soumis à l’avis de la section de législation du Conseil d’État qui avait estimé que le texte proposé ne permettait pas de circonscrire de manière assez précise le pouvoir attribué aux gouverneurs. Le texte a donc été largement amendé afin de répondre à ces observations, par exemple en matière d’inventaire et d’évaluation des risques, visés aux articles 2 et 3 de l’arrêté royal.
Le nouveau projet a été soumis à l’avis de la section de législation du Conseil d’État qui a refusé de rendre un nouvel avis, estimant qu’elle avait épuisé sa compétence en rendant le premier avis. Lorsque le Conseil d’État fait état de décisions qui ne sont pas devenues définitives, il vise effectivement les décisions du gouverneur pour lesquelles, au moment où l’arrêt a été rendu, le délai d’avis de 60 jours des conseils communaux courait encore, ou pour lesquelles le gouverneur devait encore se prononcer sur un avis défavorable de l’un ou l’autre conseil communal.
En province de Liège par exemple, la décision n’était pas définitive et le gouverneur n’a donc pas procédé à l’exécution de sa décision. Quant aux décisions définitives prises sur la base de l’arrêté royal annulé, le Conseil d’État considère que le délai pour introduire un recours en annulation commence à courir dès la prise de connaissance de la décision et pas de la prise de connaissance de l’illégalité qui affecte cette décision.
L’arrêt du Conseil d’État a des conséquences temporaires pour toutes les provinces du Royaume. Le gouverneur ne dispose plus désormais de bases réglementaires pour procéder à la répartition définitive des frais exposés pour les services d’incendie à partir du 1er janvier 2006. Cependant, le gouverneur peut procéder le cas échéant à la répartition définitive des frais exposés avant le 1er janvier 2006 puisque ces frais n’étaient pas visés par l’arrêté royal annulé.
En concertation avec les gouverneurs de province, mon administration examine pour l’instant les différentes pistes pour disposer dans les meilleurs délais d’une nouvelle base légale ou réglementaire. Je tiens à souligner qu’il existe toujours une base légale pour l’établissement des redevances trimestrielles provisoires des communes protégées, c'est-à-dire celles qui ne disposent pas d’un service d’incendie.
Ces avances trimestrielles sont calculées sur base de la dernière redevance définitive payée.
Les finances des communes "centre de groupe" ne sont donc pas en péril puisqu'elles continuent à percevoir ces avances trimestrielles. Seule la régularisation définitive pour les frais exposés après le 1er janvier 2006 est actuellement impossible.
10.03 Joseph George (cdH): Madame la ministre, dans le cadre de ce que vous indiquez comme des décisions non définitives, j'attire votre attention sur le fait qu'il m'apparaît indispensable de prendre un nouvel arrêté royal dans lequel on déterminerait tant les critères que la pondération de ces critères. Le Conseil d'État reprochait que, même si les critères étaient bien fixés dans l'arrêté royal, la pondération était laissée à l'appréciation des gouverneurs.
Il est vrai que les avances sont toujours versées mais elles le sont en fonction des derniers comptes approuvés, c'est-à-dire en fonction d'une situation qui est révolue depuis trois ou quatre ans. Les communes "centre de groupe" attendent de pouvoir récupérer les surplus de dépenses qui ont été dûment contrôlées.
Enfin, j'attire votre attention sur le fait que le gouverneur de la province de Liège a invité les communes à trouver une formule conventionnelle visant à régler le problème à titre transitoire. C'est évidemment impossible, on ne peut imaginer que les communes discutent d'une répartition des moyens en quelques semaines.
Vous avez le pouvoir de prendre un nouvel arrêté royal qui peut répondre aux reproches du Conseil d'État et supprimer le vide juridique actuel.
Het incident is gesloten.
11 Question de M. Georges Gilkinet à la ministre de l'Intérieur sur "l'installation d'une unité de protection civile à Gembloux" (n° 123)
11 Vraag van de heer Georges Gilkinet aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de vestiging van een eenheid van de civiele bescherming in Gembloux" (nr. 123)
11.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, vous savez que je m'inquiète de l'achèvement des travaux et du dégagement des crédits nécessaires à l'installation d'une unité de la protection civile à Gembloux. J'ai déjà interrogé à plusieurs reprises des ministres de l'Intérieur et le ministre en charge de la Régie des Bâtiments sur le sujet.
Depuis lors, des services du ministère des Finances se sont installés dans les bâtiments initialement destinés à la Protection civile et équipés à cette fin d'antennes, de fosses pour camions, de garages et de réfectoires. Il semble que l'hypothèse de voir un jour la protection civile à Gembloux s'éloigne à jamais, comme il se chuchote dans les couloirs.
Peut-être l'ignorez-vous, mais demain, dans le cadre de l'émission de la RTBF "Questions à la une", nous reviendrons longuement sur ce dossier qui n'est; malheureusement, qu'un des multiples exemples de la façon dont est parfois gaspillé l'argent dans notre pays, au moins à la Régie des Bâtiments, ce qui ne vous concerne pas directement.
Madame la ministre, quel est le montant total investi à Gembloux en vue de l'installation de la protection civile depuis la naissance de ce projet?
L'hypothèse d'installer un jour la protection civile à Gembloux est-elle toujours à l'ordre du jour ou définitivement abandonnée? En cas d'abandon de ce projet, quelle sera la destination des ces bâtiments?
11.02 Annemie Turtelboom, ministre: Monsieur le président, monsieur Gilkinet, je crains de ne pas avoir beaucoup de nouvelles pour vous et je le regrette. Les investissements budgétés dans ce dossier ont été réalisés par la Régie des Bâtiments. Cette question relève, dès lors, du ministre de tutelle de la Régie des Bâtiments. L'ouverture d'une unité opérationnelle nécessite des crédits budgétaires, tant pour les frais de première installation que pour assurer le fonctionnement quotidien de l'unité.
Depuis quelques années, mon administration sollicite ces crédits lors de chaque élaboration du budget fédéral. Les crédits nécessaires n'ont toutefois pas été octroyés jusqu'à présent.
Pour ce qui est de votre question relative à la destination des bâtiments, je vous réfère à nouveau à mon collègue le ministre des Finances, qui est le ministre de tutelle de la Régie des Bâtiments.
11.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, je ne ferai pas de plus amples commentaires sur ce jeu de ping-pong continu assez typique d'un dysfonctionnement structurel dans les relations entre la Régie des Bâtiments et les différents SPF avec lesquels elle travaille. Cela coûte beaucoup d'argent et je ne peux que le déplorer.
Het incident is gesloten.
- Mme Zoé Genot à la ministre de l'Intérieur sur "les arrestations préventives en marge des manifestations" (n° 124)
- Mme Eva Brems à la ministre de l'Intérieur sur "la manière dont la police est intervenue la semaine dernière à l'occasion du 'Camp No Border' à Bruxelles" (n° 126)
- mevrouw Zoé Genot aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de preventieve aanhoudingen in de aanloop naar bepaalde betogingen" (nr. 124)
- mevrouw Eva Brems aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het optreden van de politiediensten afgelopen week naar aanleiding van het 'No Border Camp' in Brussel" (nr. 126)
12.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Madame la ministre, j'avoue avoir été choquée par les témoignages recueillis au sujet de la gestion policière des manifestations de la semaine dernière. Tout d'abord, un policier a expliqué que les forces de l'ordre avaient clairement reçu l'instruction d'arrêter un maximum de participants non syndicaux avant le début de la manifestation, pour éviter qu'ils ne nuisent à son bon déroulement. Apparemment, ces instructions ont été appliquées, puisque, par exemple, un groupe de 30 clowns a été arrêté sans motif à la station de métro Ribaucourt, bien avant le commencement de l'Euro-manif. Des centaines d'autres personnes seront interpellées à proximité de celle-ci ou Porte de Hal. La Ligue des droits de l'homme dénonce 148 arrestations préventives. Ces manifestants ont été privés de liberté et du droit de manifester – qui est fondamental et garanti par la Constitution. D'autres se sont vus confisquer une banderole sous le prétexte que le slogan n'aurait pas été conforme à l'esprit de la manifestation.
Le vendredi soir, aucune manifestation ne fut autorisée, et les attroupements de plus de cinq personnes furent déclarés illégaux. Là aussi, les réactions policières ont semblé complètement disproportionnées et violentes, allant jusqu'à l'arrestation de passants solitaires ou de groupes de deux personnes s'inquiétant de ces méthodes. Des mineurs ont été détenus jusqu'à une heure du matin en compagnie d'adultes. Des jeunes ont même été arrêtés vers une heure du matin devant le Palais de Justice. Des policiers leur ont dit qu'ils cherchaient des anarchistes. Bien qu'ils aient accepté de montrer leurs pièces d'identité et de se laisser fouiller, ils ont été arrêtés, là encore sans motif ni explication. Ils ont été relâchés, abasourdis, vers 06.30 heures, après une longue nuit en cellule, sans accès aux toilettes ou à de l'eau.
De plus, l'attitude policière a manifestement dépassé toutes les limites. Les agents ont estimé avoir le droit d'insulter les personnes interpellées en ces termes: "sales chômeurs" et "Wallons". Qu'elles travaillent ou soient sans emploi, ces personnes ont donc subi une discrimination sur la base de l'état de fortune, telle que sanctionnée par la loi. Certaines arrestations furent extrêmement violentes. Des manifestants qui se sont livrés les mains en l'air ont été agressés, tandis que d'autres, au sol et/ou menottés, ont été roués de coups de pied. Plusieurs enregistrements en témoignent. Et pourtant, les policiers ont tout fait pour empêcher que ces scènes soient filmées ou photographiées, en menaçant des journalistes. Des films montrent cette atteinte à la liberté de la presse.
Jeudi, un premier policier masculin, au cours d'une arrestation, a baissé le pantalon d'une manifestante. Ensuite, avec des collègues, il l'a menacée de lui "faire sa fête", de "se la faire". C'était donc une menace de viol. Cette attitude inacceptable a manifestement servi d'exemple, puisque plusieurs femmes interpellées le vendredi ont été privées de leur pantalon et copieusement menacées. Elles n'ont pu le récupérer qu'au moment de leur libération, après avoir dû se mouvoir sous les quolibets et les remarques sexistes des policiers masculins. Cette attitude est indigne.
La nuit de vendredi à samedi, dans les cellules d'Etterbeek, l'officier Vandersmissen a fait le tour des cellules masculines, accompagné de collègues, et menaçant les détenus masculins avec une matraque en leur laissant le "choix" entre des coups et la sodomie. Plusieurs personnes ont été traumatisées par les violences policières de ces derniers jours.
Sur la base de quels critères des manifestants ont-ils été arrêtés préventivement? Trouvez-vous acceptables cette privation du droit de manifester, les violences qui leur ont été infligées et les humiliations sexistes? Avez-vous commandé un rapport sur ces événements? Quelles sanctions seront-elles prises contre les nombreuses illégalités commises?
12.02 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag gaat over preventieve arrestaties, seksuele intimidatie enzovoort.
Op straat komen om een politieke mening te uiten is geen misdaad, maar is een essentieel onderdeel van een actieve democratie. Uiteraard mag en moet de politie optreden om geweld vanwege manifestanten te vermijden, maar dat gebruik van geweld moet strikt evenredig zijn met dat doel. Op basis van de getuigenissen die ik heb gehoord, heb ik niet de indruk dat dit vorige woensdag het geval was.
Het verontrust mij dat vanuit veiligheidsoverwegingen het fundamentele recht op vreedzaam demonstreren nogal gemakkelijk aan de kant geschoven wordt.
Ten eerste, wat waren de instructies aan de politiediensten inzake het No Border Camp en de activiteiten van de activisten vorige week, zoals de betoging op maandag aan het asielcentrum in Steenokkerzeel en de deelname aan de Europese betoging op woensdag?
Ten tweede, hoeveel administratieve aanhoudingen werden er in het kader van die activiteiten verricht, opgesplitst per activiteit?
Ten slotte, hoe evalueert u de politie-inzet naar aanleiding van deze activiteiten? Beoordeelt u het politieoptreden, onder meer bij de begeleiding van de betoging op 27 september en het aantal administratieve aanhoudingen voorafgaand aan de betoging van 29 september, als noodzakelijk en proportioneel?
12.03 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, naar aanleiding van het No Border Camp van 25 september tot 3 oktober aan de site Tour & Taxis te Brussel heeft het OCAD een dreigingsanalyse uitgevoerd voor de bestuurlijke overheden en de politiediensten. Daaruit bleek dat enkele honderden anarchisten uit binnen- en buitenland van het No Border Camp gebruik zouden maken om tijdens voorziene manifestaties op de openbare weg, maar ook op andere ogenblikken, gewelddadige acties te ondernemen tegen overheidsinstellingen en/of bedrijven gerelateerd aan de problematiek van asielzoekers.
Volgende kritieke momenten werden daarbij aangestipt: een toegelaten betoging aan het gesloten asielcentrum te Steenokkerzeel op 27 september, de betoging van de EU-vakbonden op 29 september en een verboden betoging ter hoogte van het Zuidstation op 1 oktober. Vanuit mijn kabinet werden geen specifieke instructies gegeven aan de politiediensten. Er werd uiteraard in voldoende politiemacht voorzien voor de tijdens de periode verwachte betogingen te Steenokkerzeel en te Brussel. Daarnaast werd er op verzoek van de 6 Brusselse politiezones, gezien de vrees voor verspreide acties van anarchisten, een bijkomende interventiereserve van een twintigtal politiemensen in stand-by gehouden te Brussel tijdens de periode van het No Border Camp.
Le 27 septembre, à l’issue de la manifestation à Steenokkerzeel qui comptait environ 140 participants, 17 d’entre eux ont fait l’objet d’une arrestation administrative sur la base de l’article 31, § 2 de la loi sur le fonctionnement de la police.
Le 29 septembre, une centaine d’anarchistes qui s’étaient rassemblés en queue de la manifestation des syndicats européens ont fait l’objet d’une arrestation administrative en concertation avec les organisateurs de la manifestation. Ce jour-là, les forces de police ont arrêté en tout 289 manifestants parce qu’ils étaient en possession d’objets tels que des bombes de peinture ou des masques de plongée destinés à se protéger contre les gaz lacrymogènes, sur la base de l’article 31, 3e alinéa de la loi sur la fonction de police.
Le 1er octobre, environ 200 personnes ont fait l’objet d’une arrestation administrative lors d’une manifestation interdite dans les environs de la gare du midi. De même, cinq anarchistes (un Belge, un Espagnol, un Français et deux Italiens) ont fait l’objet d’une arrestation judiciaire pour avoir participé à un raid sur le commissariat de police de la Place du Jeu de Balle.
Samengevat, het politieoptreden op 27 en 29 september en op 1 oktober was noodzakelijk, proportioneel en efficiënt.
12.04 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, certaines personnes ont été arrêtées dans le métro une heure avant la manifestation. À ce moment, ils n'avaient pu en aucune manière avoir troublé la manifestation. Ils ont donc été arrêtés préventivement. Leur droit de manifester leur a été dénié.
Il s'est donc passé un événement assez étonnant. Il s'agissait de gens déguisés en clowns, qui se préparaient à jongler durant la manifestation. Il est manifeste qu'il s'agit donc d'un dérapage.
Vous parlez de gens arrêtés comme porteurs de bombes ou de lunettes de plongée. Pourtant, parmi eux, certains n'étaient en possession, en tout et pour tout, que d'un gsm, un portefeuille et un préservatif: ils ont été arrêtés également alors qu'il était manifeste qu'ils étaient bien équipés.
Je vous ai également fait part de certains événements qui se sont produits en marge de ces arrestations.
Il est donc important que vous initiiez une enquête très poussée sur la procédure adoptée pour ces arrestations et sur la façon dont les personnes arrêtées ont été traitées, tout particulièrement par rapport aux attitudes sexistes dont il a été fait preuve.
Je me permettrai donc de vous réinterroger à ce propos.
12.05 Eva Brems (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik zou toch nog even de aandacht willen vestigen op die seksuele intimidaties. Zelfs als men als vrouw een gasmasker zou dragen en men wordt nadien onderworpen aan dat soort van gedrag door mannelijke politieagenten dan mag dit in een rechtstaat niet worden aanvaard en moet hieraan iets worden gedaan. Er moet een teken volgen aan die politiemensen dat dergelijk gedrag in de toekomst vermijdt. Er zijn immers andere manieren om op te treden.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.52 uur.
La réunion publique de commission est levée à 15.52 heures.